Plan: | Juliana van Stolberglaan 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0372GJvStolberg-50VA |
Begin 2022 is het Koninklijk Conservatorium verhuisd naar Amare. Hiermee is de locatie van het huidige Koninklijk Conservatorium (KC-locatie) aan de Juliana van Stolberglaan 1 beschikbaar gekomen voor een herontwikkeling.
Vanwege de strategische ligging in het CID biedt de KC-locatie veel potentie voor een hoogwaardige ontwikkeling.
In 2019 hebben de gemeente Den Haag en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) in een bestuursovereenkomst afspraken gemaakt om de kantoorbehoefte van het Rijk deels op de KC-locatie te accommoderen. Daarnaast heeft de gemeente in 2021 met de ANWB een intentieovereenkomst gesloten om ANWB de mogelijkheid te bieden om te komen tot een haalbaar plan voor de ontwikkeling van een nieuw hoofdkantoor op deze locatie.
De herontwikkeling van de kavel past echter niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Zodoende is het nodig een nieuw juridisch planologisch kader vast te stellen. Het voorliggende bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1 voorziet hierin.
Het doel van bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1 is het mogelijk maken van de voorgenomen herontwikkeling in het plangebied.
Het plangebied ligt in het stadsdeel Bezuidenhout.
kaart 1: ligging van het plangebied Juliana van Stolberglaan 1 in de stad
Het plangebied wordt door de volgende straten begrensd:
kaart 2. begrenzing plangebied
Het bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1 vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan Bezuidenhout, vastgesteld op 24 april 2014, onherroepelijk op 18 augustus 2014.
Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan ter plaatse van de locatie Juliana van Stolberglaan 1.
kaart 3: vigerende stedenbouwkundige regelingen
Het plangebied omvat naast de locatie Juliana van Stolberglaan 1 (bestemming Maatschappelijk) ook de aangrenzende groenbestemming tussen de huidige bebouwing en de Utrechtsebaan.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' varieert de maximale bouwhoogte van 4 meter tot 37 meter. Ondergronds zijn parkeervoorzieningen toegestaan. Op de naastgelegen bestemming Groen mogen gebouwen van maximaal 3 meter hoog worden gebouwd.
Over een deel van het plangebied ligt de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone- straalpad'. Hier binnen is het niet toegestaan bebouwing op te richten die hoger is dan 60 meter.
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan maakt deel uit van het Central Innovation District (CID). Het CID is middels de 7e tranche van de Regeling Crisis- en herstelwet opgenomen in artikel 7c Besluit uitvoering Crisis en herstelwet (Bchw).
Dit artikel biedt gemeenten mogelijkheden om te experimenteren met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen en vooruit te lopen op de komst van de Omgevingswet. De verbreding van de reikwijdte betekent onder meer dat milieuaspecten in het plan kunnen worden gereguleerd en dat maatregelen voor omgevingsaspecten zoals natuur, verkeer, cultuurhistorie rechtstreeks in het plan kunnen worden opgenomen (voor zover die al niet op Rijks- of provinciaal niveau wordt gereguleerd). Ook biedt de verbrede reikwijdte mogelijkheden tot opname van lokale verordeningen in het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan verbrede reikwijdte kan functies aan locaties toedelen, waarbij globaal onderzoek kan worden uitgevoerd. Pas wanneer zich een concreet initiatief voordoet dient onderzoek plaats te vinden naar de precieze invulling.
In hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Juliana van Stolberglaan 1 aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt in hoofdstuk 2 de Bestaande en toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 betreft de Planbeschrijving. In hoofdstuk 4 Beleidskaders is een selectie gemaakt van de relevante beleidsnota's die op dit plangebied van toepassing zijn. In hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten en hoofdstuk 6 Overige aspecten zijn de relevante milieuthema's en omgevingsaspecten inzichtelijk gemaakt. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 7 Toelichting op de regels, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande (en de te ontwikkelen) situatie. In dit hoofdstuk worden de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In hoofdstuk 9 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.
De KC-locatie is gelegen in het Beatrixkwartier, het Haagse businessdistrict ten oosten van de sporen, en maakt onderdeel uit van het Central Innovation District (CID), het 'economische hart van Den Haag'. Het CID karakteriseert zich als een innovatief en bedrijvig kennisecosysteem. De locatie is een belangrijke schakel tussen CS-Oost en het Beatrixkwartier en een van de vier hoekpunten van de vierkante ruggengraat van het CID.
Afbeelding 2.1: positie van de KC-locatie in de stad
Aan de westzijde wordt het plot begrensd door de Utrechtsebaan, aan de noordzijde door de Juliana van Stolberglaan, aan de oostzijde door de Prinses Beatrixlaan en aan de zuidzijde door de naastgelegen Monarch-plot. De KC-locatie ligt op 600 meter afstand van Den Haag Centraal, heeft voor de deur diverse lightrail, tram- en bus aansluitingen en ligt op slechts 1 minuut van de aansluiting met de Utrechtsebaan en het Rijkswegennet.
Afbeelding 2.2: Het Koninklijk Conservatorium en omgeving
De komende 20 jaar komt een enorme hoeveelheid aan ontwikkelingen in het CID samen. Het stationsgebied Den Haag Centraal, waar de KC-locatie aan grenst, is volop in ontwikkeling. Ook wordt er rondom Den Haag Laan van NOI verdicht en geïntensiveerd, waarbij er zowel meer kantoor- als woonprogramma en voorzieningen aan het hele gebied worden toegevoegd.
Het Beatrixkwartier, waar het plangebied in is gelegen, ligt tussen de Policy Campus rondom Den Haag Centraal Station (met Campusboulevard als onderdeel hiervan) en de ICT-Security Campus rondom Den Haag Laan van NOI. De KC-locatie is een belangrijke schakel in het gebied tussen Den Haag Centraal en Laan van Nieuw Oost Indië (het CSNOI gebied). Het is bij uitstek de locatie die verbinding legt tussen de Policy Campus op CS-Oost en het Beatrixkwartier. Daarnaast markeert het een van de hoekpunten van het CID; de plekken waar de vierkante ruggengraat van het CID van richting verandert. Als zodanig neemt het een prominente plek in in het CID.
De cultuurhistorische waarde van het huidige Koninklijk Conservatorium is onderzocht (SteenhuisMeurs 2021). Geconcludeerd is dat het pand vanuit cultuurhistorisch perspectief waarde heeft:
Het grootste aandachtspunt voor het Beatrixkwartier en het naastgelegen CS-Oost zijn de vele barrières die zich in het gebied bevinden. Ook wordt het gebied gedomineerd door een overmaat aan infrastructuur. De KC-locatie, ingeklemd tussen drie grote wegen, heeft hier last van. Dit zorgt voor een slechte aansluiting tussen de gebouwen en de openbare ruimte en maakt dat de openbare ruimte in het gebied zeer weinig verblijfskwaliteit heeft. De vele barrières en de grote blokmaten maken het Beatrixkwartier en de directe omgeving slecht doorwaadbaar, wat lopen ontmoedigd. De vele autokruisingen maken het ook voor fietsers een lastig gebied om doorheen te bewegen. De verouderde gebouwvoorraad toont nog veel gesloten plinten op maaiveld en entrees met weinig interactie met de straat, zo ook het voormalige gebouw van het Koninklijk Conservatorium dat nog op de KC-locatie staat.
De buitenruimte is zeer stenig ingericht, zonder groen, met weinig aandacht voor de verblijfskwaliteit en het gebied staat daarmee voor een grote klimaatopgave omdat er veel wateroverlast en hittestress is. Specifiek gelden voor de KC-locatie de volgende knelpunten:
Slecht ter voet bereikbaar vanaf Den Haag CS
Door de positie van de KC-locatie te midden van grote infrastructuren is de locatie slecht bereikbaar voor voetgangers vanaf Den Haag Centraal. Ook is de route van CS-Oost onaantrekkelijk.
Grote mate van verharding
De locatie is in de huidige situatie bijna compleet bebouwd en stenig ingericht, met uitzondering van het binnenhof. De buitenruimte van de KC-locatie is bijna volledig verhard vanwege het aanwezige parkeerterrein en fietsenstallingen. Groen is beperkt aanwezig in de vorm van een bomenrij en planten gevangen in betonnen bakken. Hierdoor is er sprake van weinig verblijfswaarde en veel klimaatproblematiek door onvoldoende oppervlak voor waterinfiltratie en - retentie en te weinig groen om hittestress-effecten te verminderen.
Anoniem bouwblok met grote blokmaat en onaantrekkelijke plinten
Het gebouw is gebouwd in een modernistische stijl en is door de geluidseisen die het Koninklijk Conservatorium stelde aan haar binnenruimtes zeer naar binnen gericht. De gevel aan de Juliana van Stolberglaan is anoniem met kleine ramen en dichte gevels. De gevel aan de Beatrixlaan heeft meer openheid door de glazen gevel, maar heeft geen entree en weinig levendigheid achter de plint. De uitstraling naar de Utrechtsebaan is vrijwel volledig anoniem. Tevens is het een blok met een grote blokmaat zonder enige doorkijk of doorwaadbaarheid.
Afbeelding 2.3: de KC-locatie gezien vanaf de Utrechtsebaan
Het Beatrixkwartier, waar de KC-locatie een onderdeel van uitmaakt, ontwikkelt zich verder als economische toplocatie met veel ruimte voor kantoren en aanverwante functies. Het Beatrixkwartier wordt een levendig, gemengd zakendistrict waar wonen, werken en voorzieningen elkaar versterken. In het hele gebied wordt ingezet op het verzilveren van de belangrijkste kansen om te vergroenen en verduurzamen om daarmee de aantrekkelijkheid en toekomstbestendigheid van het gebied te vergroten. De herontwikkeling van de KC-locatie biedt kansen om bij te dragen aan de ontwikkeling van het Beatrixkwartier.
De KC-locatie maakt een onderdeel uit van de vergroeningsambitie van het gebied.
1. Vergroenen op plotniveau (korte termijn)
Op het laagste schaalniveau wordt er gezocht naar extra ruimte voor vergroening op de verschillende ontwikkelplots in het gebied, waar de KC-locatie er een van is. Het is dan ook van belang om op alle ontwikkellocaties, waaronder de KC-locatie, ruimte te creëren voor vergroening. Dit kan gedaan worden in de vorm van pocketparken en/of publiek toegankelijke groene binnenhoven. Deze vergroening kan op korte termijn gerealiseerd worden.
Op de korte termijn draagt deze vergroening bij aan een betere leef- en verblijfskwaliteit van de omgeving. In de verdere toekomst zullen deze plekken een belangrijke schakel gaan vormen in het grotere stedelijke groennetwerk.
2. Vergroenen Prinses Beatrixlaan (korte - middellange termijn)
Op een hoger schaalniveau wordt gezocht naar het toevoegen van groen op de Prinses Beatrixlaan. Het accent ligt op het creëren van een gebied waar ontmoetingen, levendigheid en een hoge verblijfskwaliteit centraal staan, met veel interactie, mensen op straat en verblijfsmogelijkheden. Het aanpassen van het profiel van de Prinses Beatrixlaan door het verminderen van het aandeel infrastructuur laat ruimte vrij voor de voetganger, verblijf en vergroening. Het toevoegen van groen draagt bij aan de klimaatadaptatie van het gebied en het vergroten van de biodiversiteit. Hierbij is voor de ontwikkeling van de KC-locatie van belang dat een nieuwe ontwikkeling niet alleen in de huidige situatie leidt tot een goede ruimtelijke kwaliteit, maar ook kan anticiperen op de aanpassingen aan de Prinses Beatrixlaan.
3. Groen-blauwe Schenkzone (middellange termijn)
Op een nog iets hoger schaalniveau wordt er gezocht naar het toevoegen van groen door de ecologische Schenkzone uit te breiden. Dit kan worden gerealiseerd door de Schenkzone door te trekken vanaf de Prinses Beatrixlaan richting het spoor en te verstevigen door er een lineair park van te maken. Hiermee kan de historische continuïteit van de Schenk weer worden ervaren en wordt deze interessant voor wandelaars en fietsers als route tussen landgoed Ten Horsten en het Zuiderpark. Het realiseren van deze ambitie is mogelijk wanneer het Schenkviaduct wordt vervangen of getransformeerd.
4. Toekomstambitie park op de Utrechtsebaan
Op het hoogste schaalniveau wordt er gezocht naar het toevoegen van groen op de Utrechtsebaan door deze te vertunnelen en te verparken. Middels dubbel ruimtegebruik kan er openbare ruimte worden toegevoegd aan de stad. Door in te zetten op een groene aantrekkelijke openbare ruimte ontstaat de mogelijkheid om rondom de randen van de parkzone te verdichten. Bovendien kan een park op de Utrechtse baan midden in het CID een robuuste verbinding maken tussen de Schenkzone en het Haagse Bos. Dit is een onzekere ambitie.
Ondanks de cultuurhistorische waarde van het bestaande pand gaat de herontwikkeling uit van een sloop-nieuwbouw scenario. Dit heeft meerdere redenen.
Uit onderzoek naar de technische staat van het gebouw blijkt dat de technische staat matig tot redelijk is. Om het pand aan te passen aan de eisen van deze tijd met betrekking tot duurzaamheid, veiligheid, functionaliteit, comfort en toegankelijkheid) zijn meerdere grootschalige, kostbare ingrepen nodig.
Bij transformatie van het bestaande pand wordt er ingeleverd op belangrijke gebiedsambities uit de Structuurvisie CID. Onder andere op de ambitie om de groei van de stad gestalte te geven door intensivering van het gebied, waarbij er sprake is van een combinatie van verdichting, kwalitatieve openbare ruimte, vergroening, verduurzaming en hoogwaardige mobiliteit.
Indien het huidige gebouw behouden dient te blijven leidt dit zeer waarschijnlijk tot een kleiner ontwikkelvolume dan bij een sloop-nieuwbouw variant.
Bij volledig behoud van het gebouw is er geen tot minimale mogelijkheid voor de aanleg van een ondergrondse parkeergarage en logistieke oplossing. Bij gedeeltelijk behoud ontstaan er mogelijkheden voor een parkeeroplossing op eigen terrein, maar met onvoldoende capaciteit om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.
Het behoud van het bestaande gebouw past niet in de ontwikkelstrategie. Er wordt met het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en de ANWB samengewerkt aan een gecoördineerde ontwikkeling. Partijen realiseren hierbij, in nauwe onderlinge afstemming, ieder een eigen ontwikkeling boven op een ondergrondse parkeergarage.
Het huidige gebouw is ontworpen voor de huidige functies met zeer specifieke eisen. Dat maakt een efficiënte en financieel gezonde exploitatie voor toekomstige functies zeer complex. Het is onzeker of de kosten voor renovatie en modernisatie terugverdiend kunnen worden.
De KC-locatie is een belangrijke locatie voor nieuw kantorenprogramma. De ligging biedt kansen om de relatie te verbeteren tussen het Rijkskantorendistrict rondom CS/ CS-Oost en het zakelijke kantorendistrict in het Beatrixkwartier. De gemeente zet daarom in op het realiseren van nieuwe kantoren op de KC-locatie.
Om tot een goede economische toplocatie te komen wordt er ingezet op het toevoegen van (economische) voorzieningen in de plint zodat het maaiveldniveau verlevendigd en er een bruisende omgeving kan ontstaan. Zichtbare, royale entrees aan zowel de Juliana van Stolberglaan en de Prinses Beatrixlaan / pocketpark dragen hier aan bij. Daarnaast wordt er ingezet op het creëren van verblijfsplekken op de plot zelf voor werknemers en bewoners van de aanpalende woonwijken, door middel van het realiseren van een pocketpark. Hierbij wordt er zorg gedragen voor een goede relatie tussen de gebouwen en het pocketpark, zodat deze zowel als entree voor die nieuwe kantoren als verblijfplek voor de buurt kan dienen. Door de belangrijke positie in het CID wordt er ingezet op een alzijdig karakter van de ontwikkeling, waarin mede wordt geanticipeerd op de mogelijke ambitie om op de Utrechtsebaan een park te ontwikkelen.
De KC-locatie ligt in het Central Innovation District. De gemeente wenst de ANWB als belangrijke werkgever voor Den Haag te behouden. Zodoende wordt er op de KC-locatie ingezet op nieuwe huisvesting van de ANWB. Gezien de centrale ligging tussen CS-Oost en het Beatrixkwartier en de nabijheid van de Utrechtsebaan heeft de ANWB voor deze locatie gekozen. De ANWB heeft een uitgesproken idee over haar nieuwe huisvesting; het wordt een compact en 'clubhuis-achtig' concept met een herkenbare identiteit, grote vloeren en omvangrijke atria. De andere helft van de kavel is gereserveerd voor het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), die hier een nieuw Rijkskantoor zal realiseren voor een nog nader te bepalen gebruiker. De impact van corona en als gevolg daarvan thuiswerken is nog niet geheel duidelijk. Onbekend is of dit leidt naar een behoefte tot minder meters. Het hybride werken vraagt om andere gebouwen en tot andere invullingen, denk aan functies om elkaar te ontmoeten. Daarnaast kent het Rijk de afgelopen jaren een groei aan arbeidsplaatsen die niet opgevangen kan worden in de huidige portefeuille en is er dus behoefte aan extra huisvesting.
Het Rijk werkt aan de verduurzaming van haar portefeuille en houdt haar bestaande voorraad op orde door te renoveren waar dat noodzakelijk is. Bij nieuwbouw en renovatie maakt het RVB gebruik van de mogelijkheid om kantoren te verduurzamen. Om de portefeuille te verduurzamen en te renoveren is schuifruimte noodzakelijk. Ook dat geeft een extra huisvestingsbehoefte.
Een deel van de portefeuille bestaat uit huurpanden en het is de strategische wens van het Rijk om daar minder afhankelijk van te zijn.
Het Rijk heeft daarom nog steeds behoefte aan kantoren in Den Haag. Voor het Rijk is de nabijheid van het OV en de centrale ligging van belang. Gezien de gebondenheid van het Rijk aan Den Haag en beperkte mogelijkheden om te kunnen ontwikkelen heeft het RVB samen met de gemeente onderzocht of ze kan landen op de voormalige KC locatie.
Totaal komt er circa 61.000 m2 BVO op deze locatie (metrages worden definitief na afronding van ontwerpfase).
Afbeelding 3.1 toont het plangebied van de KC-locatie. Afbeelding 3.2 toont een ontwerpschets van beide kantoorgebouwen, gezien vanuit de Beatrixlaan.
Afbeelding 3.1: plangebied KC-locatie inclusief footprint beoogde kantoren (bron: Witteveen + Bos)
Afbeelding 3.2: aanzicht beoogde ontwikkeling gezien vanuit de Juliana van Stolberglaan (bron: Peutz)
De hoogte van het RVB kantoor is in dit model 76 meter.
De ontwikkeling bestaat uit circa 61.000 m2 BVO (bovengronds) op de KC-locatie, waarvan circa 25.000 m2 BVO voor de ANWB en circa 36.000 m2 BVO voor het RVB. De ontwikkeling bevat een stedelijk economisch programma van werken en voorzieningen. Het toekomstige programma omvat:
ANWB
Een kantoorgebouw ten behoeve van ANWB van circa 25.000 m² BVO bovengronds programma bestaande uit een:
De dienstverlenende activiteiten van de ANWB zijn hoofdzakelijk gericht op:
De dienstverlening bestaat onder andere uit het verlenen van informatie, praktische en juridische hulp.
RVB
Een kantoorgebouw ten behoeve van de Rijksoverheid van 36.000 m² BVO bovengronds programma, waarvan:
Het ondergronds programma voor beide ontwikkelingen voorziet in een 2-laagse parkeergarage voor autoparkeren, fietsparkeren en logistieke afhandeling (circa 8.500 m2 BVO kelderruimte ANWB, circa 8.000 m2 BVO kelderruimte RVB).
Plintenvisie
De zogenoemde ‘plint’ is het deel van het gebouw dat vanaf de straat het meest zichtbaar is voor de langslopende voorbijganger en waar interactie plaatsvindt tussen de straat en het gebouw. Dit is de plek waar bedrijvigheid, voorzieningen en woningen zich presenteren aan de stad en waar de dynamiek en levendigheid het meest tot uiting komt. Een goede invulling en vormgeving van de plint is daarom van groot belang voor de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad.
In de bijlage Plintenvisie wordt nader ingegaan op de plintenvisie voor deze locatie. Om het gewenste programma en kwaliteit te bereiken, maakt de gemeente gebruik van verschillende instrumenten: richting geven in de gesprekken met de ontwikkelende partijen en regulering door middel van de planregels van het bestemmingsplan en via het beeldkwaliteitsplan.
Agenda vanzelfsprekend toegankelijk
Nederland heeft in 2016 het VN-verdrag Handicap ondertekend. Dit betekent inzet op extra bovenwettelijke eisen op het gebied van toegankelijkheid. In de Agenda vanzelfsprekend toegankelijk Den Haag 2020-2022 (RIS306623, 2020) is vastgesteld dat de gemeente een voorbeeldfunctie voor de toegankelijkheid heeft. Hierbij gaat het om toegankelijkheid voor iedereen met of zonder beperking van openbare gebouwen, maar ook van de openbare ruimte. Toegankelijkheid is daarom norm in de ontwerp-, uitvoerings- en beheerprocessen. Van belang is in dit kader onder meer dat hellingbaan voldoende ruimte heeft voor fietsers en qua hellingsgraad ook voor minder vitale werknemers te gebruiken is.
Pocketpark
Op het kavel wordt een kwalitatief hoogwaardig en publiek, voor iedereen toegankelijk, groen pocketpark gerealiseerd. Er komen goede, toegankelijke aansluitingen vanaf dit pocketpark op het omliggende maaiveld en de naastgelegen Monarch-kavel.
Het betreft een kwalitatief groene invulling die een bijdrage levert aan de biodiversiteit en klimaatadaptatie (water en hitte).
De eisen voor toegankelijkheid, die getoetst worden, zijn tevens de normen voor mindervaliden.
Afbeelding 3.3 Ligging pocketpark en verbindingen voor voetgangers
Stedelijk groen
De ontwikkeling van de KC-locatie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ambities op het gebied van de stedelijke groenstructuur, stadsbomen en stadsnatuur. Vanwege de belevings- en beoogde verblijfskwaliteit, het beperken van hittestress, de waterbergingsopgave en de bijdrage voor de ecologie, voegt het pocketpark essentiële kwaliteit toe aan de locatie en draagt het bij aan het invullen van de duurzaamheidsopgaven. Daarnaast kan het een schakel zijn in het netwerk van pocketparken tussen de nabijgelegen hoogbouw. De aanleg van het pocket park kan bovendien gebruikt worden om meer bomen toe te voegen dan momenteel aanwezig zijn. Aangezien de gemeente de ambitie heeft om 5% meer kroonoppervlak te realiseren in 2030 is het noodzakelijk om te verkennen of de aanwezige bomen, op de binnentuin van het huidige KC-gebouw, behouden kunnen blijven. Ook in de stedelijke laag zijn er kansen voor vergroening door de aanleg van groene daktuinen.
Pocketpark
Op het kavel wordt een kwaliteit hoogwaardig en publiek, voor iedereen toegankelijk, groen pocketpark gerealiseerd. Het kan daarbij onderdeel uitmaken van de horizontale buitenruimte, waarvan 40% als groen moet worden ingericht conform het gemeentelijk beleid Eyeline & Skyline.
Het pocketpark moet daarbij ook goed aansluiten op het omliggende maaiveld en de naastgelegen Monarch kavel. Door het realiseren van een groen pocketpark op de plot en het toepassen van de wegwijzer klimaatadaptief Den Haag en het puntensyteem natuurinclusief bouwen levert de ontwikkeling van de KC-locatie een bijdrage aan de Haagse opgaven op het gebied van groen, klimaatadaptatie, gezondheid, energie, duurzame mobiliteit en circulariteit. Door de onbebouwde ruimte voor minimaal 50% groen in te richten kan eveneens water infiltreren of opgevangen worden waardoor wateroverlast tegengegaan wordt. Bij de inrichting van het pocketpark zal sprake moeten zijn van een onderliggende substraatlaag en een aangepaste constructie die nodig is voor de beplanting en de opslag van regenwater.
Daktuin
Naast het realiseren van een pocketpark kan ook een daktuin onderdeel uitmaken van een horizontale buitenruimte, waarvan 40% als groen moet worden ingericht en bijdraagt aan de biodiversiteit en beperking van opwarming van de aarde. Het realiseren van een daktuin, aangevuld met het toepassen van de wegwijzer klimaatadaptief Den Haag en het puntensyteem natuurinclusief bouwen, kan zodoende eveneens bijdragen aan de Haagse opgaven op het gebied van groen, klimaatadaptatie, gezondheid, energie, duurzame mobiliteit en circulariteit. Door de buitenruimte zo veel mogelijk groen in te richten kan water infiltreren of opgevangen worden waardoor wateroverlast tegengegaan wordt. Belangrijk is dat de daktuin op een onderliggende substraatlaag en een aangepaste constructie wordt aangelegd, die nodig is voor de beplanting en de opslag van regenwater.
Mobiliteit
De KC-locatie is onderdeel van het Beatrixkwartier. De huidige openbare ruimte van het Beatrixkwartier is voor een groot deel vormgegeven met de auto als uitgangspunt. Het meest in het oog springende voorbeeld hiervan is de Utrechtsebaan met de aansluitingen op Schenkkade en de Juliana van Stolberglaan. Maar ook elders in het gebied, zoals in het straatbeeld van de Prinses Beatrixlaan is de auto nadrukkelijk aanwezig.
Meer ruimte voor de fietser en de voetganger
De ontwikkeling van het Beatrixkwartier moet gepaard gaan met het verminderen van de barrièrewerking van de huidige auto infrastructuur voor de fietser en voetganger, hierdoor wordt het Beatrixkwartier aantrekkelijker voor deze groep gebruikers. Samen met het nabijgelegen OV voorziet de nieuwe mobiliteitsstructuur voor langzaam verkeer in de behoefte die gepaard gaat met het geplande kantoor en woonprogramma. Niet alleen wordt het prettiger om in het gebied te verblijven, ook kan de dan nog aanwezige infrastructuur makkelijker en sneller overgestoken worden. Er ontstaan veilige routes en oversteekplekken, waarbij conflicten tussen verkeersstromen worden vermeden. Ook een goede aansluiting van entrees en ingangen op de buitenruimte draagt hieraan bij.
De transformatie van de Beatrixlaan en mogelijk ook de Utrechtsebaan naar meer een verblijfsgebied en aanpassingen in de verkeerscirculatie scheppen de randvoorwaarde voor meer lopen en fietsen als mobiliteitskeuze en verbeteren tegelijk de kwaliteit van de leefomgeving. Door het vergroenen en mogelijk versmallen van de Prinses Beatrixlaan krijgt deze de kwaliteit die past bij een hoofdfietsroute en wordt ze onderdeel van het fietssternetwerk. De fietsroute langs de Schenkkade wordt verbeterd en krijgt het profiel en de uitstraling die bij een hoofdfietsroute past. Ontwikkelingen in het gebied dragen zorg voor voldoende en kwalitatief goede inpandige fietsvoorzieningen.
De KC-locatie grenst aan de Utrechtsebaan, de regionale hoofdweg voor het autoverkeer, en de Juliana van Stolberglaan en prinses Beatrixlaan, beide als wijkontsluitingsweg aangemerkt in de Straten Wegen Lanen (RIS280303) voor het autoverkeer. Naast een belangrijke functie voor het autoverkeer, hebben zowel de Juliana van Stolberglaan als de prinses Beatrixlaan een belangrijke functie in het fietsroutenetwerk, respectievelijk als onderdeel van een sterfietsroute en als stedelijke hoofdfietsroute.
Door de nabijheid van zowel de treinstations Laan van NOI als Den Haag Centraal, Randstadrail, tram en bus, en daarmee de aanwezigheid van voldoende (hoogwaardig) openbaar vervoer, is de KC-locatie uitermate goed bereikbaar met het openbaar vervoer.
Algemeen
Den Haag wil in 2030 een klimaat neutrale stad zijn. Ontwikkelingen zoals de KC-locatie bieden kansen om een toekomstbestendige energievoorziening en een gezond (woon- en) werkklimaat te realiseren en zo de CO2 uitstoot van de stad te beperken. Ook biedt dit project kansen voor een klimaatbestendig en natuurinclusief ontwerp, hergebruik van materialen en bouwtechnieken waarmee elementen en grondstoffen in de toekomst eenvoudiger hergebruikt kunnen worden.
Onderstaand worden de verschillende duurzaamheidsthema's uitgewerkt. Een algemeen uitgangspunt dat kan helpen om duurzaamheid te borgen is het toepassen van integrale presentatie-instrumenten GPR of BREEAM. Bij het behalen van een GPR-score van 8,5 voor toekomstwaarde en een 8 voor de overige thema's maakt een aanvrager aanspraak op groene legeskorting. Daarnaast helpen deze instrumenten om duurzaam te bouwen met een maximale vrijheid voor ontwikkelaars. Veel nieuwbouw in Den Haag en Nederland laat ziet dat dit goed haalbaar is.
Energie
De visie van gemeente Den Haag op de energietransitie is opgenomen in het Stedelijk Energie Plan (RIS306869). Vervolgens heeft de gemeente Transitievisie Warmte (RIS311707) opgesteld welke voor in januari 2022 is vastgesteld door de Raad. Vanuit deze twee visiedocumenten van de gemeente wordt uitvoering gegeven aan de energietransitie in Den Haag. Daaruit volgt het onderstaande.
De transitie van aardgas als energiebron naar hernieuwbare energiebronnen is een belangrijke beleidsdoelstelling van de gemeente Den Haag. Energie uit hernieuwbare bronnen is schaars. Dit betekent dat we de energie uit alle duurzame bronnen in de stad zo efficiënt mogelijk moeten verdelen over de stad. Dat begint bij het verminderen van de energievraag door te isoleren en andere manieren om energie te besparen.
Voor de verwarming van gebouwen moeten dus andere duurzame energiebronnen worden ingezet, om de doelstellingen te realiseren. Verder gaat de gemeente Den Haag er van uit dat de komende decennia groen gas en groene waterstof niet betaalbaar en in voldoende mate beschikbaar zullen zijn voor het verwarmen van gebouwen. Duurzame warmtebronnen zijn echter beperkt beschikbaar. Dat geldt met name voor warmte uit duurzame bronnen op een aanlevertemperatuur vanaf 70 °C (midden temperatuur 70 °C en hoge temperatuur 90 °C). In het Stedelijk Energie Plan en de Transitievisie Warmte is aangegeven dat de bestaande bouw moeilijk kan worden verwarmd met lage temperaturen. Voor de bestaande bouw is daarom alle beschikbare warmte met hogere aanlevertemperaturen (vanaf 70°C) nodig als alternatief voor het huidige aardgas.
De gemeente wil de nieuwbouw niet (doen) aansluiten op hoge- of midden temperatuur warmtenetten, omdat deze warmtebronnen nodig zijn voor de bestaande bouw. Nieuwbouw moet aan strenge isolatiewaarden voldoen, waardoor deze gebouwen met veel lagere temperaturen verwarmd kunnen worden. Voor deze lage temperaturen zijn meerdere energiebronnen beschikbaar, zoals duurzame elektriciteit opgewekt met wind en zon, warmte uit zonlicht, bodem, oppervlaktewater, riolering, en drinkwater. Het verwarmen en koelen van nieuwbouw met deze bronnen kan met bestaande en bewezen technieken.
Zo voert de gemeente regie op de energietransitie in de stad en draagt bij aan de aardgasvrije doelstellingen van Den Haag en het landelijk Klimaatakkoord. Daarnaast gelden landelijke BENG normen voor het energiegebruik van het gebouw en de TO-juli normering voor de koeltevraag. Daken dienen gebruikt te worden voor klimaatadaptieve maatregelen (groen dak, wateropvang) in combinatie met het opwekken van duurzame energie (elektriciteit, warm water).
Voor het bouwplan is het uitgangspunt dat wordt aangesloten op een lokale duurzame bron, waarbij geen interferentie optreedt met de bronnen van de nabijgelegen Monarch. Het bouwplan moet aansluiten op het strokenpatroon van het naast gelegen bodemenergieplan voor het Beatrixkwartier. Uitgangspunt is gebruik van doubletten in een open systeem, een mono bron heeft niet de voorkeur.
Grondstoffen
De beste vorm van materiaalbesparing, en daarmee CO2 uitstoot te voorkomen, is om een gebouw te laten staan en daarmee de levensduur te verlengen. Een slim ontwerp kan het mogelijk maken om de functie van een gebouw aan te passen zonder dat daarbij ingrijpende bouwprocessen komen kijken. Mocht het gebouw toch aan vervanging toe zijn, is het van belang dat gebouwdelen (bijvoorbeeld gevels, vloeren, daken of draagbalken) in zijn geheel opnieuw kunnen worden gebruikt. Het is van belang om zoveel mogelijk van ‘droge verbindingen’ (schroeven) gebruik te maken in plaats van ‘natte verbindingen’ (lijmen en storten). In de toekomst kunnen deze gebouwdelen dienen als herbruikbare materialen om zo een zeer lage MPG te behalen.
Inventariseer in een vroeg stadium welke bestaande bouwmaterialen geschikt zijn voor hergebruik. De lijst met herbruikbare materialen kan dienen als input voor het nieuwbouwproces om zo een lagere MPG-score te behalen.
Voor nieuwe bouwmaterialen kunnen materiaalpaspoorten worden opgesteld, zodat deze in de toekomst hergebruikt kunnen worden. Zet in op gebruik van materialen met een zo laag mogelijke CO2-uitstoot of zelfs klimaatneutraal of –positief zijn (bijvoorbeeld duurzaam hout). Daarnaast dient er gekozen te worden voor materialen en producten met een lage CO2-uitstoot, zoals hergebruikt materiaal, biobased materiaal en groen/CEM III beton (betonakkoord 2018).
Houd rekening met veranderingen, aanpassingen, onderhoud en vervanging van verschillende bouwonderdelen. Het toepassen van overmaat in de verdiepingshoogte waardoor flexibiliteit ontstaat om in de toekomst meerdere functies op te vangen is wenselijk.
Voorafgaand aan de sloop is een inventarisatie gedaan van materialen die hergebruikt kunnen worden. Door hergebruik van materialen zal CO2 worden gereduceerd. Daarnaast zal door inzet van elektrisch materieel bij de sloop de schadelijke emissie worden gereduceerd. Het werk wat niet elektrisch kan worden uitgevoerd zal door energiezuinig materieel worden uitgevoerd.
Afval
Om als de stad te kunnen groeien en ontwikkelen op een manier waarbij we ook in de toekomst de aantrekkelijke leefomgeving kunnen blijven gebruiken en beheren, zal bij elk ontwikkelvoorstel en bouwproject de volwaardige uitwerking van het verzamelen en aanbieden van afval door middel van vooraf vastgestelde ontwikkelvoorwaarden, getoetst [moeten] worden in het vergunningsproces. Uitgangspunt hierbij is telkens systemen en middelen zo effectief mogelijk in te zetten en het bewoners zo makkelijk mogelijk te maken hun afval te scheiden en kwijt te kunnen. De inzamelmiddelen voor bedrijfsafval mogen niet in de openbare ruimte worden geplaatst anders dan voor de inzameling door de afvalinzamelaar.
Omdat binnen de bestaande grenzen van de stad meer bewoners en gebruikers komen terwijl de omvang en gerelateerde problemen van (huishoudelijke) afvalstromen de laatste decennia sterk zijn toegenomen, is het urgent om de opgave van en faciliteiten voor het verzamelen, scheiden en aanbieden van afval expliciet bij de gebiedsontwikkelingen en ook in de programmeer-, ontwerp- en ontwikkelproces van middelhoge en hoge bouwprojecten als ontwikkelvoorwaarde vast te stellen.
Deze ontwikkelvoorwaarden betreffen drie aspecten:
1.Het maximaliseren van het hergebruik van grondstoffen door middel van het scheiden van afval in hoogwaardige fracties. Inzameling van afval dient zo circulair mogelijk te gebeuren: dicht bij de bron en op basis van hergebruik in de wijk, bijvoorbeeld composteren van GFT-afval in de binnentuinen, reparatie van apparaten, het weggeven van spullen, ect. Dit principe moet zo goed mogelijk in de bouwblokken, stempel of in de buurt worden gefaciliteerd.
2.De afstemming van een gekozen afvalscheiding- en verzameloplossing met de Haagse Milieu Services (HMS) als gecontracteerde, waarbij oplossingen onder meer getoetst worden op onder meer fysieke veiligheid en hanteerbaarheid in de logistieke keten van het woongebouw tot en met het centrale afvaloverslagstation in de stad. De toets bij HMS verloopt via de dienst Stadsbeheer, de opdrachtgever.
3.De nadrukkelijke aandacht voor de verblijfskwaliteit in de omgeving door het minimaliseren van de druk op de openbare ruimte met inpandige afval voorzieningen - ook verticaal - en een goede inpassing van opstelplekken in het ontwerp waarbij de ophaalbewegingen en verkeersstromen minder druk op de stad uitoefenen.
In het bouwplan wordt afvalinzameling inpandig dan wel ondergronds opgelost.
Duurzame bouwlogistiek
Bij bouwactiviteiten wordt gekeken naar duurzame bouwlogistiek om zo het effect op de stikstofdepositie in nabijgelegen natuurgebieden en de overlast in de omgeving te beperken. In principe geen gebruik van diesel aggregaten op de bouwplaats tijdens de sloop en de bouw (Actieplan Maatschappelijk verantwoord Inkopen (RIS299397)).
Stedelijk groen
De ontwikkeling van de KC-locatie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ambities op het gebied van de stedelijke groenstructuur, stadsbomen en stadsnatuur. Vanwege de beoogde belevings- en verblijfskwaliteit, het beperken van hittestress, de waterbergingsopgave en de bijdrage voor de ecologie, voegt het pocketpark essentiële kwaliteit toe aan de locatie en draagt het bij aan het invullen van de duurzaamheidsopgaven. Daarnaast kan het een schakel zijn in het netwerk van pocketparken tussen de nabijgelegen hoogbouw. De aanleg van het pocketpark kan bovendien gebruikt worden om meer bomen toe te voegen dan momenteel aanwezig zijn. Aangezien de gemeente de ambitie heeft om 5% meer kroonoppervlak te realiseren in 2030 is het noodzakelijk om te verkennen of de aanwezige bomen, zoals die op de binnentuin van het huidige KC-gebouw, behouden kunnen blijven. Ook in de stedelijke laag zijn er kansen voor vergroening door de aanleg van groene daktuinen. Zie ook 4.3.5 Agenda Groen voor de stad en verder.
Klimaatadaptatie
Vergroening is een van de meest effectieve maatregelen op het gebied van klimaatadaptatie. Door het ontwerpprincipe 'groen, tenzij' te hanteren ontstaan veel infiltratiemogelijkheden om overlast van extreme neerslag en droogte tegen te gaan. Het voorkomt opwarming door de aanwezigheid van meer schaduwplekken door bomen en verdamping. Daarom is het zoveel mogelijk vergroenen van de buitenruimte op de KC-locatie een effectieve maatregel die meerdere doelen dient. Zie ook paragraaf 6.5.7 Klimaatadaptatie
Gezondheid
Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, waar gezonde keuzes gemakkelijk en logisch zijn en waar negatieve invloed op gezondheid zo klein mogelijk is. Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving zijn: elkaar ontmoeten, ontspannen, uitnodigen tot bewegen (wandelen, fietsen, spelen, sporten), een goede milieukwaliteit (lucht, geluid), klimaatbestendigheid (hittestress en wateroverlast) en een goede toegang tot voorzieningen zoals een gezond voedselaanbod. Het pocketpark zorgt voor meer ruimte voor ontmoeting in de openbare ruimte. De aansluiting van het bouwensemble op omliggende wandel- en fietsroutes zorgt er voor dat lopen en fietsen gestimuleerd wordt. Ook op gebouwniveau kunnen er maatregelen getroffen worden om gezond gedrag te bevorderen, bijvoorbeeld door de routing door het gebouw zo te ontwerpen dat de trap een logischere keuze is dan de lift en ook hier ruimte voor ontmoeting en ontspanning van werknemers te bieden.
Mobiliteit
In het CID gebied wordt ontworpen volgens het zogenaamde STOMP principe (in volgorde van belangrijkheid: Stappen, Trappen, Openbaar Vervoer, Maas oplossingen en de Privé auto). Hierbij wordt zoveel als mogelijk ruimte gemaakt om langzaam verkeer te stimuleren, zoals de verbetering van de wandel- en fietsroute richting Centraal Station en Laan van NOI. Ook de aanwezigheid van kwalitatief hoogwaardig OV op loop- en fietsafstand draagt bij aan het verminderen van autobewegingen als gevolg van deze ontwikkeling. Voor de parkeeroplossing wordt onderzocht of deze een rol kan spelen in de mobiliteit van de omliggende wijken.
Er wordt een apart Beeldkwaliteitdocument (BKD) opgesteld voor de KC-locatie. Dit BKD volgt de indeling van het Concept Kwaliteitsplan Central Innovation District (CID) dat de overkoepelende ambities voor het CID beschrijft. Het BKD zal door Welstand worden gebruikt voor de formele beoordeling van bouwplannen en wordt daarvoor apart door de gemeenteraad vastgesteld. Het BKD bevat een reeks uitgangspunten en eisen.
De stad Den Haag kent niet een overheersend architectuurbeeld, of een overheersende materiaaltoepassing. De KC-locatie bevindt zich in een zone van het Beatrixkwartier waar met name kantoorgebouwen staan met een sterke horizontale geleding en vliesgevel architectuur. Het ensemble op de KC plot (RVB en ANWB) is een integrale ontwikkeling die aansluiting zoekt bij de karakteristieken van de bestaande gebouwen in de omgeving, maar tegelijkertijd ook invulling geeft aan de toekomstambitie van het gebied.
Het ensemble sluit aan op de horizontale geleding van de omringende bebouwing en sterk reliëf en dieptewerking in de gevels. Daarnaast wordt er aangesloten op de warmgrijze aardetinten in de omgeving. Ook voor het materiaal wordt er gezocht naar aansluiting op de omgeving middels hout dan wel biobased materialen in lichte bruin- / grijstinten.
Het uitgangspunt voor de herontwikkeling is een ensemble van twee gebouwen die samen een 'L-compositie' op de plot vormen met een nieuwe verblijfsplek, een pocketpark, in de oksel van de 'L'.
Tussen beide bouwvolumes in komt een doorgang welke de schaal en maat van het perceel verkleind en deze doorwaadbaar maakt voor voetgangers. De afstand tussen beide volumes is minimaal 10 meter op het smalste punt. Beide volumes zijn alzijdig georiënteerd en krijgen entrees aan zowel de Juliana van Stolberglaan als aan de Prinses Beatrixlaan (i.e. het pocketpark).
De karakteristieken en de noodzakelijkheid van een goede aansluiting met de omliggende bebouwing zijn het uitgangspunt voor de architectuur van de KC-locatie.
Om er zorg voor te dragen dat dit plot een uitstraling als ensemble krijgt, zullen de bouwvolumes samenhang vertonen in hun volumeopbouw en architectuur met behoud van eigen identiteit. Dit geldt m.n. voor de bouwdelen tot +/- 42 meter. De toren kan een sterkere expressie krijgen binnen de architectonische uitstraling van het ensemble.
De kwaliteit van de openbare ruimte is bepalend voor het bereiken van het beoogde centrummilieu voor het CID. Een hoge verblijfskwaliteit is de sleutel tot succes van het CID als plek voor ontmoetingen en uitwisseling van kennis. Om dit te bereiken is substantiële ruimte voor stads- en wijkparken, buurt (pocket)parken en groene pleinen nodig.
De openbare ruimte rond het gebouw moet als uitnodigend ervaren worden en ook na werktijd en in het weekend levendig en actief zijn. Te allen tijde staat de beleving van de voetganger en ander langzaam verkeer (de fietser) voorop. Gemotoriseerd verkeer, zowel bewegend als stilstaand, wordt zoveel als mogelijk beperkt op maaiveld. Zowel parkeren als expeditie en bijbehorende bewegingen wordt ondergronds opgelost. Incidentele expeditie met grote voertuigen op maaiveld wordt tot een minimum beperkt.
Als belangrijke schakel tussen CS-Oost en het Beatrixkwartier wordt het maaiveld maximaal doorwaadbaar en voor iedereen toegankelijk vanaf de Juliana van Stolberglaan en de Prinses Beatrixlaan. Hiertoe komen op de begane grond van de gebouwen grote, publiek toegankelijke, binnenruimtes met publiekfuncties en zichtbare entrees. De buitenruimte op de plot wordt ingevuld als kwalitatief hoogwaardig en publiek, voor iedereen toegankelijk, groen pocketpark. Dit pocketpark zoekt aansluiting op de bestaande en toekomstige groenstructuren in de omgeving en gaat bijdragen aan de kwalitatieve vergroening van het Beatrixkwartier en het CID. In het pocketpark komt ruimte voor recreatie en er komen plekken voor verblijf.
Ook langs de Utrechtsebaan wordt ingezet op een aantrekkelijk beeld. De programmatische invulling van de begane grond langs deze gevel is grotendeels (semi) publiek van aard en zal ook in de toekomst een levendige plint vormen aan het stadspark.
De ruimtelijke visie voor het CID is gebaseerd op het idee dat er vanuit drie spoorwegstations en het historisch centrum langs de lange lijnen die de stad verbinden een hechte ruimtelijke samenhang en een herldere verbindingsstructuur ontwikkeld wordt.
Het plot van de KC-locatie ligt op een belangrijk kruispunt van deze lange lijnen in het CID. Het plot ligt tegelijkertijd op een positie waar verschillende buurten en delen van de stad elkaar ontmoeten: het Beatrixkwartier, Den Haag Centraal en de omgeving van CS-Oost, het Bezuidenhout en net iets ten noorden van de plot het Haagse Bos.
Het is belangrijk dat de plot aansluit bij de ambities om de Prinses Beatrixlaan en de Utrechtsbaan in te zetten om de stad te vergroenen en een landschappelijk netwerk te creëren langs de lange lijnen.
De ambitie van Den Haag is om het CID te ontwikkelen tot een gebied dat kansen biedt voor iedereen: toegankelijk en doorwaadbaar, veilig, gezond, inclusief en gebruiksvriendelijk. De gebouwen sluiten aan bij de CID ambitie om in het gebied banen, ruimtes voor werken, overleggen en bijeenkomsten en overige voorzieningen toe te voegen. Beide gebouwen hebben een hoofdfunctie als kantoor. Naast kantoorfuncties wordt maximaal ingezet op een divers programma aan kantoor gerelateerde functies en overige voorzieningen in de plinten en (delen van) de stedelijke laag die publiek toegankelijk zijn. Een deel van deze voorzieningen zullen buiten werktijd en in het weekend open zijn.
Daarnaast wordt er een kwalitatief hoogwaardig pocketpark gerealiseerd. Onder het pocketpark bevindt zich een parkeergarage, waarvan een deel publiek toegankelijk is, zodat bezoekers en mensen uit de buurt daar ook gebruik van kunnen maken.
Het pocketpark wordt in co-creatie met de buurt ontworpen en zo ingericht dat het voor iedereen aantrekkelijk is om er doorheen te wandelen of te verblijven.
Het CID wordt een gemengd en gedifferentieerd (hoog)stedelijk gebied dat wordt gekenmerkt door een hoge concentratie van woningen, ruimtes voor werk, winkels en andere voorzieningen. Deze mix van functies levert niet alleen een levendig en aantrekkelijk straatbeeld op, maar zorgt er ook voor dat verschillende functies van elkaar kunnen profiteren.
De combinatie van kantoren met een divers en toegankelijk aanbod van voorzieningen zijn de voorwaarde om hier een ontwikkeling te realiseren die voor bewoners, omwonenden, en de gehele stad betekenis en waarde heeft.
Naast aandacht voor de impact van de verhoogde druk op de omgeving dient ook nagedacht te worden over de toekomstwaarde van een project. Flexibiliteit en veranderbaarheid is belangrijk voor de toekomstwaarde van een gebouw.
Het CID is een duurzame en gezonde woon- en leefomgeving op de korte én lange termijn. De KC-locatie geeft hier eveneens invulling aan. De ontwikkeling is bestand tegen klimaatverandering en draagt bij aan een gezonde leefomgeving. Het vergroenen, toevoegen van waterberging, aansluiten op het wandel- fiets- en OV-netwerk en ontspanningsmogelijkheden in de publieke ruimte leveren een belangrijke bijdrage aan een gezonde leefomgeving.
Natuurlijke oplossingen hebben ook impact op de identiteit, biodiversiteit, microklimaat op straat, sociale cohesie en mobiliteit binnen het CID en dragen bij aan een ‘schoon’ CID waar het milieu zo min mogelijk onnodig wordt belast.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 vervangt. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:
Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen.
Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.
De NOVI raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan "Juliana van Stolberglaan 1" worden afgewogen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoeften en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationale ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd aan artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening. Op 1 juli 2017 is de gewijzigde ladder inwerking getreden.
In paragraaf 6.4 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt hier nader op ingegaan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.
De locatie Juliana van Stolberglaan 1 heeft geen betrekking op een zend- en ontvangstinstallatie buiten een militair luchtvaartterrein, zoals aangewezen in artikel 2.6.2. zesde lid Barro en nader benoemd in bijlage 6 behorend bij artikel 2.1, zesde lid Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.
De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:
De Omgevingsvisie Zuid-Holland raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan "Juliana van Stolberglaan 1" worden afgewogen.
Deze verordening vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in bindende regels over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:
De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften, zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, dierenwelzijn, behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland kent instructieregels voor bestemmingsplannen. De volgende instructieregels zijn van toepassing op dit bestemmingsplan:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, wanneer deze past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging voorziet op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de kwaliteitskaart (inpassen) (lid 1 onder a).
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit: een gebied dat wordt getypeerd door stedelijke bouwblokken met hogere accenten en 'specials', zoals bruggebouwen.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt gaat in de toelichting in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid Bro.
In paragraaf 6.4 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt nader op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
Artikel 6.11 Kantoren
Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, binnen OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties en binnen bijzondere locaties.
Op het perceel Juliana van Stolberglaan 1 is in de huidige situatie geen sprake van een kantoorlocatie. Er is wel sprake van dat voorliggend bestemmingsplan voorziet in nieuwe kantoren op een grootstedelijke top-locatie.
Artikel 6.35 Afwijkingsmogelijkheid Crisis- en herstelwet
In een bestemmingsplan kan worden afgeweken van de regels van afdeling 6, voor zover het gaat om gronden die door het Rijk zijn aangewezen bij de toepassing van hoofdstuk 2 van de Crisis- en herstelwet (Chw), mits dit niet leidt tot onevenredige afbreuk aan provinciale belangen.
Het Central Innovation District (CID), waar de locatie Juliana van Stolberglaan 1 deel van uitmaakt, is per 1 oktober 2020, middels de 7e tranche, opgenomen in de Chw. De opname via de 7e tranche is gebaseerd op artikel 2.4 lid 1 Chw, afdeling Innovatie, Hoofdstuk 2 Chw.
Artikel 6.50 Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
De aspecten wateroverlast door overvloedige neerslag, het aspect overstroming en het aspect droogte komen aan bod in paragraaf 6.5 Waterparagraaf. Het bestemmingsplan houdt rekening met klimaatverandering door eisen te stellen aan vergroening van het gebouw en door het opnemen van een pocketpark. Ook in het Beeldkwaliteitsdocument worden eisen gesteld aan vergroening van het maaiveld en het gebouw.
De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) is op 15 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld.
De ZHOV bevat de provinciale regels over de fysieke leefomgeving. Er staat aangegeven wat wel en niet is toegestaan. De regels uit de ZHOV gaan gelden vanaf de inwerkintreding van de Omgevingswet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, en daarmee de ZHOV, vervalt de huidige omgevingsverordening.
De structuurvisie CID is een beleidsdocument waarin de ambities voor het CID ruimtelijk zijn vertaald.
Den Haag zet in op een CID dat zich ontwikkelt tot een innovatiedistrict: een mondiale ontmoetingsplaats en internationaal knooppunt voor innovatie. Om deze ambitie te bereiken, worden de gebieden rond de drie treinstations getransformeerd tot een samenhangend gebied. Dit gebeurt aan de hand van zeven ruimtelijke principes:
De zeven ruimtelijke principes zijn voor de gebiedsontwikkeling van het CID uitgewerkt aan de hand van drie thema's:
Hoogstedelijkheid
De structuurvisie wijst de Campusboulevard en de Beatrixlaan aan als een gebied voor 'reuring'. Hier is zowel een hoge dichtheid als een hoge mate van functiemening wenselijk. Om dat te bereiken kunnen naast de bestaande kantoren andere functies worden toegevoegd zoals publiekstrekkers, opleidingen, cultuur en horeca. Het aanpalende Bezuidenhout-west wordt gekarakteriseerd als een relatief rustige woonbuurt. Naast een diversiteit aan woningen is er ruimte voor voorzieningen.
Mobiliteit op menselijke maat
De Campusboulevard en de Beatrixlaan zijn belangrijke routes voor voetgangers en fietsers. Zij moeten meer ruimte krijgen zodat lopen en fietsen de logische keuze worden in het gebied. De Utrechtsebaan is een hoofdroute voor het autoverkeer, maar vormt een barrière tussen Bezuidenhout-West en de rest van het stadsdeel. In het algemeen geldt dat het verbeteren van de verbindingen met de omgeving een belangrijke opgave is.
Aantrekkelijke en duurzame leefomgeving
Herinrichting van (delen van) de bestaande context biedt kansen om de openbare ruimte een kwaliteitssimpuls te geven en tegelijkertijd de buitenruimte toekomstbestendig te maken. Een groene, toekomstbestendige buitenruimte is klimaat adaptief, biodivers en vooral aantrekkelijk. Zo is ruimte voor ontmoeting, ontspanning, sport, spel, natuurinclusieve vergroening, klimaatadaptatie en energietransitie. Hittestress en wateroverlast krijgen hier geen kans. Langs de Beatrixlaan moet de groenstructuur worden versterkt, maar ook elders in het gebied moeten kansen voor vergroening van de openbare ruimte worden gebruikt met toepassing van de principes uit de Gereedschapskist openbare ruimte CID. Bij de herinrichting moet rekening worden gehouden met de ruimte die nodig is voor de energietransitie en de ruimte die nodig is voor de (logistieke) bereikbaarheid en aansluiting van de bebouwing.
De gebiedsagenda voor de Policy Campus Centraal is 18 december 2018 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders (RIS 301328), en de gebiedsagenda voor de Campusboulevard is 10 december 2019 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders (RIS 304124). Beide zijn opgenomen en geïntegreerd in de Structuurvisie CID. De Policy Campus Centraal en de Campusboulevard zijn ruimtelijk en fysiek met elkaar verbonden en vormen gezamenlijk één hoogwaardig openbaar gebied rondom Den Haag Centraal met de Haagse Loper over de Turfmarkt als ruggengraat. Het aanwezig programma sluit hier op aan. Beide gebiedsagenda's, zoals verbeeld in de Structuurvisie CID, geven de samenhangende visie op het gebied weer, waarbij het publieke domein het vertrekpunt vormt.
Voor het Beatrixkwartier en de Utrechtsebaan wordt een ontwikkelvisie voorbereid, als uitwerking van de Structuurvisie CID. Dit zal een kader vormen voor de toekomstige ontwikkelingen in het gebied. Belangrijk elementen zijn het ruimte bieden voor wonen, werken en voorzieningen en meer ruimte voor groen, voetgangers en fietsers. Ook wordt voor het gebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld.
Aanleiding voor de nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' zijn de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad. In de Agenda heeft Den Haag gekozen om die groei binnenstedelijk op te vangen en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en concentraties van voorzieningen. Daarnaast vragen actuele ontwikkelingen en initiatieven om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkelingen in Den Haag.
De inzet is om de 'skyline' van Den Haag te verbinden met de belevingskwaliteit van de stad op ooghoogte en de buitenruimte ter plekke: de 'eyeline'. Hoogbouw is geen doel op zich, maar een middel om strategisch om te gaan met de beperkte ruimte die de stad nog heeft. Doel is de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken kan de stad de groei van het aantal inwoners faciliteren en voldoende en geschikte woon- en werkruimte bieden, met bijbehorende voorzieningen, nu en in de toekomst.
Er is sprake van hoogbouw bij 50 meter of hoger. De nota geeft stadsbrede ambities en regels aan voor hoogbouwontwikkelingen; o.a. t.a.v. wonen, microklimaat en mobiliteit. In de nota worden tevens intensiveringsgebieden aangegeven waar mogelijk hoogbouw kan worden gerealiseerd. Binnen deze gebieden zijn gebiedsspecifieke regels voor typologie, architectuur en buitenruimte opgenomen waaraan hoogbouwinitiatieven getoetst worden.
De nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' is in de raadsvergadering van 25 januari 2018 vastgesteld (RIS 298448) en vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009 (RIS159469), voor zover het hoogbouw betreft.
De KC-locatie markeert bovendien één van de vier “hoekpunten” van het CID; de plekken waar de vierkante ruggengraat van het CID van richting verandert. Nieuwe hoogbouwontwikkelingen in het gebied, waaronder deze, moeten bijdragen aan het kennis- en innovatieve karakter van het gebied en het realiseren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu.
In de Agenda Groen voor de Stad (RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komen te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven: groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen.
De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.
Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de stad verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken.
We streven er naar dat elke (vastgoed)ontwikkeling bijdraagt aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijze: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.
Het plangebied ontleent een groot deel van zijn groene kwaliteit aan de twee groene verbindingen die het gebied inkaderen: de groene ecologische Schenkzone en de heringerichte groenzone langs de Van Alphenstraat. Deze groene dragers zijn van betekenis op stedelijk niveau.
Binnen het plangebied wordt de overmaat van verharding verwijderd en ingezet om het al aanwezige groene karakter het gebied in te brengen en te verbinden met nieuw gebruiksgroen voor bewegen en spelen, rust, waterberging en verkoeling op openbaar en privé terrein, bijvoorbeeld in de vorm van pocket parks (kleinschalige, groene parkjes die functioneren als ontmoetingsplek en rustpunt), hoven, groene daktuinen en vergroening van straatprofielen.
Via de NVU is aan de ontwikkeling de eis gesteld dat het groenareaal in de openbare ruimte wordt vergroot en dat de bomenbalans minimaal positief is, waarbij rekening wordt gehouden met voldoende groeiruimte op en nabij ondergrondse infrastructuur en de parkeergarage.
De volgende ambitie is uitgesproken:
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH) van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506). Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.
Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur (RIS300506)
Het plangebied ligt (net) buiten de Stedelijke groene Hoofdstructuur en meer specifiek het 'Groengebied Gemeente Den Haag' en de 'Hoofdboomstructuur', zie ook onderstaande afbeelding.
Uitsnede Stedelijke Groene Hoofdstructuur ter plaatse van het plangebied (bron: gemeente Den Haag)
De Hoofdboomstructuur omvat specifieke delen van de bomenstructuur die een belangrijke bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad, de lange lijnen, de historische lijnen en boomstructuren die functioneren als belangrijke verbindingsschakels voor natuur tussen groengebieden.
De gemeente Den Haag heeft zichzelf verplicht de SGH op een eenduidige en herkenbare wijze duurzaam in stand te houden en te versterken.
In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit.
Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.
Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.
Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlast gevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.
Het plangebied maakt geen deel uit van het netwerk aan ecologische verbindingszones.
Met de nota Stadsbomen 'Leefkwaliteit voor de stad' (RIS307827) wordt de ambitie uit de Agenda groen voor de stad, om door middel van groenbeleid bij te dragen aan een zo hoog mogelijke leefkwaliteit in de stad, concreet gemaakt.
De Nota stadsbomen bevat twee hoofddoelen:
De nota vormt een drieluik samen met het Routeboek stadsbomen in beheer en het Routeboek stadsbomen in projecten. De nota geeft de ambitie, visie en hoofduitgangspunten aan. In de routeboeken zijn deze concreet gemaakt en nader uitgewerkt.
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.
De gemeente Den Haag wil natuurinclusief bouwen in de stad bevorderen (2019, RIS 301953). Enerzijds gaat het om het verbeteren van de leefomstandigheden van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn soorten die onder druk staan doordat gebouwen tegenwoordig zo gebouwd worden dat deze soorten geen nestelgelegenheden meer hebben. Anderzijds gaat het om een veel bredere opgave om meer natuurlijk groen in de directe woonomgeving toe te passen. Door de verdere stedelijke verdichting die door de verwachte bevolkingsgroei zal plaatsvinden is deze opgave extra actueel. Daarom wil de gemeente Den Haag aandacht voor het toevoegen van groen (met natuurwaarden) op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte.
Welke natuur inclusieve maatregelen bij een bouwproject moeten worden toegepast, staat beschreven in het instrument 'Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen Den Haag' (2019, RIS 301953). Ook de Haagse nota Eyeline Skyline (2017, RIS 298448) geeft handvatten voor het gebruik van het puntensysteem voor hoogbouw.
Met het bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1 wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarop het Puntensysteem voor groen- en natuur inclusief bouwen van toepassing is.
De eis is om 6 punten te behalen op gevel/dak maatregelen, 4 punten op verblijfsmaatregelen en 6 punten in omgevingsmaatregelen. Deze punten kunnen behaald worden met de in maatregelentabel benoemde maatregelen.
Voor de toepassing van het puntensysteem groen- en natuur inclusief bouwen is de inhuur van expertise van een ecoloog verplicht.
In paragraaf 5.7 Natuurbescherming wordt nader uiteengezet op welke wijze dit in de planontwikkeling geborgd is.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.
Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.
in 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets is vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.
Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de parkeerstrategie 2021 - 2030 (RIS308711). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de Regeling Autoparkeernormen Den Haag 2021 (RIS309547) en specifiek voor het CID in de Nota parkeernormen CID en Binckhorst Den Haag 2020 (RIS306160). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.
Fiets parkeren
De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).
Fietsparkeernormen
De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.
Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.
De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.
De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota "de Kracht van Kwaliteit" (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:
Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.
Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.
Belang van KC-locatie
In het economisch beleid (RIS303550) is 'Ruimte geven aan bedrijven' opgenomen als belangrijk speerpunt. Met de ontwikkeling van de KC-locatie wordt hier invulling aan gegeven, immers:
Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.
In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.
Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.
Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019
Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.
In het kantorenbeleid (RIS300807) staat de kantoorgebruiker centraal en wordt tegemoet gekomen aan de eisen en wensen die aan kantoorruimten en kantoormilieus wordt gesteld, te noemen zijn:
Het aanbod (=leegstand en kantoorruimte aangeboden voor de verhuur) van kantoorruimte in Den Haag is in 2022 gedaald naar 4,17% van de totale kantorenvoorraad (bron: C&W Dashboard). Daarmee lag het aanbod in 2022 onder de 5%, wat doorgaans aangeduid wordt als frictieleegstand. Frictieleegstand is wenselijk om een gezonde dynamiek te behouden op de kantorenmarkt, voor partijen die verhuizen en/of zich willen vestigen in de gemeente. In 2018 is in de 'Kantorenstrategie 2018-2030 De gebruiker centraal' (RIS300807) al vastgesteld dat het van belang is kwalitatief goede meters aan de kantorenvoorraad toe te voegen door het 'creëren en aanhouden van een actuele gesaldeerde planvoorraad van 200.000 m2 bvo voor nieuwbouw kantoren op geschikte locaties (waarvan 150.000 m2 BVO in het CID)'. Om dit doel te bereiken is er in 2019 een 'Urgentieprogramma Kantoren'(RIS303984) opgezet. Samengevat:
Planvoorraad CID
Binnen het CID worden tot en met 2030 de nodige plannen gerealiseerd met een totaalmetrage van ruim 200.000 m2 bvo. Dit betreft dan de gesaldeerde planvoorraad (=netto toevoeging). Overigens dient hierbij het volgende bij aangetekend te worden:
Marktvraag CID
CBRE (Marktonderzoek functiemenging CID, mei 2022) heeft recent berekend dat op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling en de vervangingsvraag er tot 2030 circa 165.000 m2 bvo kantoren aan de voorraad in het CID toegevoegd moet worden. Daar bovenop komt nog de vraag vanuit het Rijk. Voor een deel is dat ook uitbreiding als gevolg van een groeiende (nationale en Europese) overheid en deels vervanging tbv de verduurzamingsoperatie van het Rijk. De totale vraag wordt geraamd op 400.000 m2, waarvan een deel vervanging, met als gevolg dat naar alle waarschijnlijkheid verouderde kantoren elders in Den Haag getransformeerd zullen worden. Van deze vraag is inmiddels circa 61.000 m2 bvo in voorbereiding op de KC locatie tbv het Rijk (36.000 m2 bvo) en de ANWB (25.000 m2 bvo). Ook staat naast het aanbod van 77.300 m2 ook de ‘Groene Toren’ leeg. Deze zal worden herontwikkeld en uitgebreid tot ruim 48.000 m2 (oplevering op zijn vroegst medio 2026). Per saldo blijft van de genoemde 400.000 m2 onder aftrek wat nu in de pijplijn zit en het bestaande aanbod, circa 200.000 m2 over waar toekomstige ontwikkelingen in moeten voorzien. Qua locatie en volume past de ontwikkeling in het beleid van Provincie Zuid-Holland (PZH) en is als zodanig ook opgenomen in de planlijst van de PZH.
De nota Haagse referentienormen maatschappelijke voorzieningen (RIS307513) geeft richtinggevende oppervlaktes voor diverse voorzieningen welke als uitgangspunt gehanteerd worden bij de start van gebiedsontwikkelingen en grootschalige projecten. Aangezien er in dit project geen woningen gerealiseerd worden, geldt dat conform de referentienormen geen beroep wordt gedaan op maatschappelijke voorzieningen zoals basisscholen of speelvoorzieningen.
In de plint van de gebouwen is wel ruimte opgenomen voor publieke voorzieningen die mede een maatschappelijk doel dienen, onder andere een kinderfietsenwerkplaats, verkeerseducatie-ruimte, expositieruimte, ontmoetingsruimtes en een theaterzaal. Met het pocketpark wordt ook groene verblijfsruimte gecreëerd voor werknemers, bezoekers en omwonenden.
De plint van de gebouwen is deels bestemd voor publieke voorzieningen.
Inleiding
De s-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.
Bij elke (her)inrichting en omvorming van de openbare ruimte is een natuurkansenscan verplicht. Ontwerpen die ter beoordeling worden voorgelegd aan de Adviescommissie Openbare Ruimte worden, mede op basis van de natuurkansenscan, ook beoordeeld op het gebied van stadsnatuur.
In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Alle stadsbomen vormen samen een stadsbomennetwerk, wat parken, bossen, tuinen, lanen en groengebieden tot in de haarvaten met elkaar verbindt. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit van deze bomen te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.
Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel.
De gemeente Den Haag stimuleert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 309252, 301953, 313059). Dit levert een bijdrage aan de biodiversiteit, aan de klimaatopgave door vermindering van hittestress en wateroverlast, aan de mogelijkheden voor natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen. Daarnaast moeten alle grootschalige nieuwbouwprojecten in Den Haag voldoen aan het Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen (RIS301953).
Als onderleggen voor het ruimtelijk beleid heeft de gemeente De Agenda Ruimte voor de Stad (RIS295016). De agenda heeft verschillende functies waaronder het vormen van een onderlegger voor het ontwikkelen en beoordelen van nieuwe ruimtelijke plannen. Groen is hierbij een belangrijk onderwerp en komt terug rondom opgaves als verdichting en klimaatadaptatie.
De Agenda Groen voor de Stad (RIS295016) legt de basis om samen met de stad binnen een helder beleidskader en met een duidelijke ambitie de uitdagingen waar Den Haag voor staat het hoofd te bieden en de kansen die zich voordoen te pakken. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven.
De ambities, thema's en kaarten in deze Agenda vormen een richtinggevend toetsingskader voor de toekomst van het groen van de gemeente Den Haag. Ze geven aan wat waar belangrijk is en niet wat het precies moet zijn of worden. In plaats van een blauwdruk gaat het om het benoemen van waarden en procesvoorwaarden, waarmee de kwaliteit van het groen in Den Haag voor de langere termijn is geborgd. In de Agenda leggen we de hoofdzaken vast en geven daarnaast ruimte voor nieuwe inzichten en ontwikkelingen.
Al deze beleidsdocumenten geven weer dat de gemeente zorgvuldig omgaat met onze stadsnatuur. Zo wordt er ook gekeken naar de effecten van verlichting op de natuur, te vinden in de Richtlijn Licht op Natuur (RIS 298657)
Klimaatadaptatie
Volgens de laatste scenario's van het KNMI zal klimaatverandering ertoe leiden dat we in Nederland vaker te maken krijgen met hevige regenbuien, meer dagen met tropische temperaturen, langere droge perioden en een verdere stijging van de zeespiegel. Dergelijke weersextremen kunnen veel schade en overlast veroorzaken, ook op het gebied van gezondheid. De Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308744) biedt ontwerpprincipes om gebouwen en de buitenruimte klimaatbestendig te ontwerpen en in te richten.
Wateroverlast en de schade daardoor veroorzaakt zijn per locatie te analyseren middels de stresstesten in de klimaatatlas. De sponswerking van de stad moet vergroot worden om de gevolgen van klimaatverandering te beperken. Dat doen we middels hemelwater vastgehouden - bergen - infiltreren en/of hergebruiken - eventueel vertraagd afvoeren. Oplossingsrichtingen zijn sterk afhankelijk van lokale omstandigheden zoals grondwaterstanden en type ondergrond (zand of veen). Een robuuste oplossing vraagt dus altijd om maatwerk.
Naar het thema hitte in Den Haag is door de TU Delft een uitgebreide studie verricht. De resultaten van deze studie zijn te vinden in het rapport Haagse Hitte (RIS299474). Naast maatregelen op en aan gebouwen die gericht zijn op het buitenhouden van de zomerse zon of verkoeling (zonwering, overstekken, groene daken, verticaal groen, geveltuintjes) bieden bomen schaduw en verkoeling in de zomer. Bomen vormen daarom ons groene kapitaal. Zodoende wordt terughoudend omgegaan met het afgeven van kapvergunningen en zal, waar kappen onvermijdelijk is, nieuw bomen met gelijkwaardige natuurwaarde moeten worden aangeplant.
Voor Den Haag zijn de effecten van droogte onderzocht in een Droogtestudie (RIS306855). De droogtestudie geeft aan dat verschillende delen van de stad kwetsbaar kunnen zijn voor diverse effecten van droogte. Droogte wordt beperkt door maximale sponswerking in de stad te benutten door oplossingen in groen, bodembuffers en door wateraanvoer via het (stedelijke/regionale) oppervlaktewatersysteem. tad Den Haag moet verdichten, vergroenen en verduurzamen om aan toekomstige verwachtingen te voldoen (Agenda Ruimte voor de stad RIS295016). Het verdichten is nodig om de huidige en toekomstige woningnood op te vangen. Om dat nu en in de toekomst leefbaar te houden is vergroenen en verduurzamen nodig. Zo heeft de gemeente het streven om in 2030 een klimaatneutrale en klimaatadaptieve stad te zijn. Om dit te kunnen realiseren zijn structurele aanpassingen nodig in de manier waarop er wordt gebouwd. Voor nieuwbouw gelden daarom hoge duurzaamheidsambities. Gebouwen moeten een lange levensduur hebben, zuinig zijn in gebruik en opbouw zijn en bestand zijn tegen toekomstige klimaatveranderingen. Bovendien moeten onderdelen en materialen na de levensduur hergebruikt kunnen worden.
De Nota Duurzaamheid “Schone energie in een groene stad” (RIS301829) beschrijft op hoofdlijnen hoe Den Haag de energievoorziening, leefomgeving, mobiliteit en het grondstoffengebruik toekomstbestendig wil maken. In dit hoofdstuk komen de verschillende thema's aan bod en worden de relevante beleidsnota's beschreven. Het gaat respectievelijk om de thema's: energie, leefomgeving (groen, klimaatadaptatie, gezondheid en milieu), mobiliteit en grondstoffen/circulariteit.
Voor een toepassing in het plangebied zie ook 3.5 Duurzaamheid.
Energie
Den Haag zet grote stappen om te komen tot de ambitie om in 2030 een klimaatneutrale stad te zijn. Om dat te bereiken moet de Haagse energievoorziening aangepast worden. De energievoorziening van nieuwbouw (woningen) moet volgens het Bouwbesluit zonder aardgasaansluiting ontwikkeld worden. De gekozen energievoorziening moet passen bij de oplossingsrichting die in het Stedelijk EnergiePlan (RIS306869) en het ontwerp van de Transitievisie Warmte (RIS310442) vastgesteld is. Uitgangspunt hiervan is dat nieuwbouw vanwege de goede isolatie met lage temperaturen verwarmd kan worden. Daarom is het gebruik van hoge (> 70 °C) temperatuur stadsverwarming voor nieuwbouw onwenselijk. Die warmte is nodig voor de verwarming van bestaande minder goed te isoleren woningen en gebouwen.
Vanaf 1 januari 2021 zijn de BENG-eisen (= Bijna energieneutraal Gebouw) van toepassing op alle bouwaanvragen die worden ingediend. Het Bouwbesluit stelt met de BENG eisen een ondergrens.
Om het thermisch gebruik van de ondergrond te optimaliseren stelt de gemeente waar nodig bodemenergieplannen op. In een bodemenergieplan wordt vastgelegd op welke plekken koude en op welke plekken warmte in de bodem opgeslagen mag worden. Zo wordt voorkomen dat koude en warme bronnen met elkaar interfereren en kan de thermische capaciteit van de bodem optimaal worden benut.
Platte daken op de locatie dienen gebruikt te worden voor klimaatadaptieve maatregelen (groen dak, wateropvang) in combinatie met het opwekken van duurzame energie (elektriciteit, warm water). Zorg met het ontwerp en indeling voor een lage koelbehoefte van het gebouw. Dit kan door rekening te houden met de oriëntatie van het gebouw, zonwering etc. Er gelden landelijke BENG normen en de TO-juli normering.
Mobiliteit
Den Haag zet in op een verandering van het mobiliteitssysteem (de mobiliteitstransitie), zoals vastgelegd in de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664). De strategie is opgebouwd uit vier thema's. Het thema 'stadsvriendelijke vervoerswijzen' richt zich op duurzame mobiliteitsoplossingen die zo min mogelijk schade brengen aan mens en milieu, en die ten dienste staan van het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. Dat betekent o.a. dat we uitgaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-OV-MaaS-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte én de gebouwen kiezen we in de eerste plaats voor de voetganger en fietser, gevolgd door het OV, deelmobiliteit en privéauto. Zo vormt de mens het startpunt. Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, OV en auto de uitkomst. MaaS kan dit nog makkelijker maken. MaaS staat voor Mobility as a Service, hiermee bedoelen we mobiliteit als dienstverlening in de brede zin. Een goed voorbeeld is deelmobiliteit. Bij deelmobiliteit maken meerdere mensen gebruik van dezelfde vervoermiddelen. Dit kan zowel een auto, (bak)fiets als scooter zijn. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag.
Om de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem te bewaken, zijn zes doelstellingen voor mobiliteit geformuleerd, waaronder schone mobiliteit; we zetten in op een klimaatneutrale stad in 2030 en op emissievrije mobiliteit. Dat doen we door schoner vervoer, het terugdringen van het aantal en de lengte van verplaatsingen en door meer verplaatsingen lopend, fietsend en met het openbaar vervoer te laten plaatsvinden. Daarnaast streven we naar schone en emissievrije stadslogistiek, taxi- en doelgroepenvervoer.
In Aanpak schoon vervoer (RIS303606) wordt versneld ingezet op schonere alternatieven ten aanzien van gemotoriseerd vervoer. Met maatregelen, zoals het versnellen van elektrische mobiliteit, wordt onze lucht schoner. Vanwege de gezondheidseffecten van luchtvervuiling streven we overal in de stad de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor luchtkwaliteit na. In en rond het gebouw dient actief rekening gehouden worden met de gewenste vormen van vervoer bijvoorbeeld door ruimte en voorzieningen te reserveren voor (deel)fietsen en laadpunten voor elektrische voertuigen.
Den Haag heeft diverse milieuzones, deze gelden o.a. voor vrachtverkeer, bussen, dieselauto's en oude brommers en worden stapsgewijs aangescherpt. Alle logistiek in de binnenstad dient vanaf 2025 emissieloos plaats te vinden (Milieu Zones Den Haag RIS305702). Het plangebied valt weliswaar buiten de binnenstad en buiten de milieuzone voor vrachtverkeer, maar de toekomstige gebruikers van deze locatie zouden kunnen onderzoeken om zich aansluiten bij het Platform Stedelijke Distributie en gebruik te maken van de Haagse Logistieke Hub.
Onze ambitie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur, mobiliteitsdiensten en de reizigers zelf moeten meegroeien met het gewenste fietsgebruik (Ruim baan voor de fiets, fietsstrategie Den Haag 2040, RIS302960).
Met de groei van het fietsgebruik groeit ook de behoefte aan voldoende stallingsvoorzieningen op de juiste plek. Dat is nodig om fietsgebruik te faciliteren, maar ook om de overlast in de openbare ruimte te voorkomen. De aanwezigheid van fietsenparkeervoorzieningen stuurt het gedrag. Of mensen hun fiets goed bij de woning en op bestemming kwijt kunnen, bepaalt of mensen voor de fiets kiezen of voor een ander vervoermiddel. Goede oplossingen voor fietsparkeren maken het gebruik van de fiets aantrekkelijk. Met de toename van het aantal verschillende fietsmodellen, zoals E-bikes, kratfietsen en bakfietsen, is er behoefte aan een gedifferentieerd aanbod aan stallingsvoorzieningen.
Grondstoffen
Gemeente Den Haag heeft de ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn. In 2030 wil de gemeente voor 50% circulair zijn. Dat vraagt om een andere aanpak, o.a. op het gebied van inkoop, ontwerp en bouw. Het materiaalgebruik gerelateerd aan bouw en (bouw)processen is verantwoordelijk voor 11% van de gehele Nederlandse CO2 uitstoot. Het is daarom van belang om naast energiezuinige gebouwen ook waarde te hechten aan het omlaag brengen van het materiaalgebruik. De milieukosten van een gebouw worden berekend d.m.v. een MilieuPrestatieGebouw (MPG). Dit zijn alle milieukosten van materialen opgeteld, gedeeld door de levensduur en de vloeroppervlakte. De landelijke norm hiervoor ligt op 0.8 voor woningen en 1.0 voor utiliteit. Voor nieuwbouw in Den Haag streven wij naar een zo laag mogelijke MPG-waarde. Dit valt te behalen door slim om te gaan met de hoeveelheid materialen, in te zetten op hergebruik en te kiezen voor verantwoorde biobased materialen.
Actieplan maatschappelijk verantwoord inkopen (RIS 299397)
We gaan verspilling van grondstoffen tegen en zorgen voor maximaal hergebruik van materialen in en door de stad. Voor sloop hanteren we de minimale eis dat er gesloopt wordt conform de BRL SVMS-007.
Afval
Het aanbieden en ophalen van afval brengt een ruimtevraag met zich mee. De opstelplekken en aanrijroutes moeten voldoen aan de daarvoor geldende randvoorwaarden, zoals geformuleerd in de vastgestelde parkeerstrategie (RIS 308711) en het handboek openbare ruimte (www.hor.denhaag.nl).
Afval dat tijdens de bouw en daarna in de gebruiksfase vrijkomt moet zoveel mogelijk aan de bron gescheiden worden en apart afgevoerd te worden. Het huishoudelijk afval dient inpandig (uit het zicht) en op eigen terrein te worden opgeslagen. In het ontwerp dient hiervoor ruimte gereserveerd te worden.
Groen
In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een groenere stad met een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit. Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een planm.e.r.-, projectm.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen en in het kader van welk besluit deze verplichting geldt. Categorie D11.2 heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingsprojecten.
Uitsnede D-lijst Besluit milieueffectrapportage, categorie D11.2
Gelet op het beoogde programma op de KC-locatie is de ontwikkeling aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals opgenomen in categorie D11.2 (Kolom 1) en is het verplicht te onderzoeken of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden.
Het beoogde programma overschrijdt echter niet de drempelwaarden die in Kolom 2 (gevallen) staan vermeld. Het plangebied is ruim kleiner dan de drempel van 100 ha of meer. Ook blijft het project met ruim onder de drempel van 200.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Het verplicht opstellen van een milieueffectrapportage is daardoor niet aan de orde.
Wel geldt nog steeds de verplichting om na te gaan of er sprake kan zijn van mogelijke nadelige milieugevolgen. Dat gebeurt via een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Witteveen + BOS heeft in opdracht van Provast en het RVB de vormvrije m.e.r.-beoordeling 'Herontwikkeling KC-locatie' opgesteld. De m.e.r.-beoordeling is opgebouwd aan de hand van de relevante criteria uit de Wet milieubeheer en bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn (2014/52/EU). De m.e.r.-beoordeling gaat in op de vraag of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden bij de herontwikkeling van de KC-locatie. De beoordeling geeft antwoord op de vraag:
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.
Op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling beslist het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage (m.e.r.)-procedure moet worden doorlopen of dat kan worden volstaan met het toevoegen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling bij het besluit.
Het m.e.r. beoordelingsbesluit is op 13 juni 2023 genomen. Besloten is dat voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1 geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheren van de risico's voor de omgeving ten gevolge van:
Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij het ontplooien van een risicovolle activiteit en bij het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een dergelijke activiteit.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het bestemmingsplan betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), indien er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het groepsrisico met meer dan 10%, verantwoord te worden. Ook een eventuele toename van het PR en GR van meer dan 10% dient berekend en verantwoord te worden.
In het geval dat nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt in een Plasbrandaandachtsgebied geldt een verplichting tot het geven van een toelichting.
Onafhankelijk van de hoogte van het groepsrisico dient voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen aandacht besteed te worden aan:
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.
Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.
Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.
Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijfsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.
Aan de effectbenadering wordt verder vormgegeven in het kader van de Omgevingswet.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluiten-lijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
Gemeentelijk beleid
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Peutz heeft in opdracht van Provast/ Rijksvastgoedbedrijf onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's. In deze paragraaf worden de uitkomsten van het onderzoek samengevat weergegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.
De KC-locatie ligt in het Beatrixkwartier, het Haagse business district ten oosten van de sporen, en maakt onderdeel uit van het Central Innovation District (CID). De te realiseren kantoorgebouwen zijn respectievelijk op een afstand van circa 20 en 65 meter gelegen van de Utrechtsebaan (A12) waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Hiermee zijn beide gebouwen gelegen binnen de 200 meter zone rondom een transportroute.
Het plangebied ligt op meer dan 3,5 kilometer van de A4, waarover ook transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Afbeelding 5.1: ligging KC-locatie in de omgeving (bron: Peutz)
Vanwege de ligging binnen de 200 meter zone rondom de transportroute A12 dient een QRA te worden uitgevoerd. De A4 kan buiten beschouwing worden gelaten.
Voor de risicoberekening is uitgegaan van onderstaande populatiegegevens:
In afbeelding 5.2 is de ligging van de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour) van 10-7 en 10-8 per jaar weergegeven als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de weg.
Links zijn de contouren weergegeven voor de huidige situatie en rechts voor de situatie na openstelling van de Rijnlandroute.
Afbeelding 5.2: weergave plaatsgebonden risicocontouren (PR-contour 10-7 is blauw en PR-contour 10-8 is groen) (bron: Peutz)
In tabel 5.1 is de afstand van de PR-contouren tot de as van de Utrechtsebaan gegeven.
Tabel 5.1: Afstand PR-contouren tot as Utrechtsebaan (bron: Peutz)
Uit de berekening van het groepsrisico (transport van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan) blijkt dat de oriëntatiewaarde in de huidige situatie en in de toekomstige situatie niet wordt overschreden. Het groepsrisico neemt ten opzichte van de huidige situatie met 30,5% toe.
Wanneer rekening wordt gehouden met de implementatie van de Rijnlandroute, neemt het groepsrisico af en is er geen sprake meer van een groepsrisico ter plaatse van de Utrechtsebaan.
Tabel 5.2: Hoogst berekende groepsrisico per kilometer in de huidige en toekomstige situatie (bron:
Peutz)
Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt en met meer dan 10% toeneemt (30,5%). In een dergelijke situatie is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig.
De aspecten zelfredzaamheid en ontvluchting vragen in het kader van de verantwoording van het groepsrisico om aandacht. Het treffen van bouwkundige maatregelen en het uitvoeren van een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico gericht op risico's van het transport van LPG die niet meer aan de orde zijn op het moment dat de bebouwing in gebruik wordt genomen, wordt als niet noodzakelijk gezien.
Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied vanwege het relatief beperkte transport van brandbare vloeistoffen. Daarnaast zijn eventuele effecten als gevolg van een plasbrand beperkt vanwege de verdiepte ligging van de Utrechtsebaan en de realisatie van een overkapping. Dit neemt niet weg dat er rekening wordt gehouden met eventuele risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen, niet routeplichtig transport. Hierna wordt specifiek ingegaan op aspecten als zelfredzaamheid en ontvluchting.
Naar verwachting zullen de meeste gebruikers/ bezoekers van de gebouwen in voldoende mate zelfredzaam zijn. Bij een calamiteit op de Utrechtsebaan is het - een toxische calamiteit uitgezonderd, gewenst om van de risicobron af te vluchten. Bij een toxische calamiteit is het 'binnen blijven en ramen en deuren sluiten' (het schuilen) het beste handelingsperspectief. Conform het bouwbesluit zal het gebouw reeds een hoge mate van luchtdichtheid kennen. De inlaat van het ventilatiesysteem van de kantoortorens zal niet aan de zijde van de Utrechtsebaan worden gepositioneerd. De ventilatie wordt uitschakelbaar uitgevoerd.
Er wordt waar mogelijk gestreefd om (ook) van de Utrechtsebaan af te kunnen vluchten. Via de ondergrondse kelder kan er (ook) veilig worden gevlucht.
Gezien het voorgaande hoeven de zelfredzaamheid en ontvluchtingsmogelijkheiden geen belemmering op te leveren voor de beoogde ontwikkeling.
Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten.
De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) heeft op 8 september 2022 advies gegeven.
De VRH concludeert dat door de ontwikkeling van de twee nieuwe kantoorpanden de risico's toenemen. Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezige personen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:
Het volledige advies is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen van deze functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van geluidsonderzoek is daardoor niet noodzakelijk.
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.
Tabel 5.4.1: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt bestaat uit de realisatie van een tweetal kantoorpanden. De kantoorfunctie gaat gepaard met de realisatie van voorzieningen, zoals horeca, dienstverlenende en maatschappelijke functies, maar ook functies gericht op cultuur en ontspanning (denk hierbij aan het 'ANWB Theater'). Een woonfunctie is uitgesloten.
De te realiseren functies vallen ten hoogste binnen milieucategorie 2 van de VNG-publicatie. Voor milieucategorie 2 geldt in het omgevingstype rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter en in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter.
Het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'gemengd gebied'. In de directe nabijheid van de projectlocatie komen immers zowel bedrijf- als woonfuncties voor. Ook ligt het plangebied aan doorgaande wegen. De ligging in gemengd gebied zorgt ervoor dat de richtafstanden met één afstandsstap mogen worden verlaagd.
De dichtstbijzijnde woningen zijn op een afstand van circa 60 meter gelegen en dit betreffen de woningen aan de Adelheidstraat. Aan de richtafstand wordt derhalve ruimschoots voldaan.
Gelet op voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
In opdracht van Provast en Rijksvastgoedbedrijf heeft Witteveen + Bos luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.
Het onderzoek is aan de hand van de NIBM rekentool uitgevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van verkeersdata uit het verkeersmodel van Goudappel (Modelberekeningen herontwikkeling KC-locatie Den Haag).
De concentraties NO2 (stikstofdioide) bedraagt volgens de monitoringstool maximaal 30,89 ug/m3. De concentraties liggen overal beneden de grenswaarde uit de Wet milieubeheer van 40 ug/m3.
De concentraties PM10 (fijnstof) bedraagt volgens de monitoringstool maximaal 18,66 ug/m3. De concentraties fijnstof liggen overal ruim beneden de grenswaarde uit de Wet milieubeheer van 40 ug/m3.
In de toekomstige situatie is berekend dat er 1244,5 mvt/etmaal licht verkeer, 20 mvt/etmaal middelzwaar verkeer en 32,5 mvt/etmaal zwaar verkeer zal plaatsvinden.
Wanneer hiermee in de NIBM-tool gerekend wordt blijkt dat de NO2-concentratietoename van het extra verkeer minder dan 1,2 ug/m3 bedraagt, namelijk 1,19 ug/m3. De PM-10 concentratie bedraagt 0,22 ug/m3. Zie ook onderstaande afbeelding.
De achtergrondconcentraties liggen op de KC-locatie in 2030 tussen de 14,3 en 17,1 ug/m3 NO2 en 15,2 en 15,5 UG/m3 PM10.
Op basis van toenames berekend met de NIBM-tool en de achtergrond concentraties, zijn de volgende totale concentraties voor het plangebied berekend:
- 15,5 - 18,3 ug/m3 NO2;
- 15,42 - 15,72 ug/m3 PM10
De concentraties No2 en PM10 voldoen daarmee aan de wettelijke grenswaarden.
Het plan leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Vanwege de ligging nabij (verhoogde) tramlijnen heeft Peutz, in opdracht van Provast en het Rijksvastgoedbedrijf onderzoek verricht naar optredende trillingsniveaus door railverkeer ter plaatse van de gevellijn van de beoogde kantoren (Bijlage 9)
De tramlijnen liggen op een afstand tussen van circa 18 en 35 meter. Gezien deze afstand zijn voelbare trillingen niet op voorhand uit te sluiten.
Doel van het onderzoek is om ter plaatse van de beoogde bebouwing de optredende trillingsniveaus te bepalen en deze te toetsen aan de streefwaarden voor nieuwe situaties uit Richtlijn B 'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn' van stichting Bouwresearch.
Op het gebied van trillingen bestaan geen wettelijke grenswaarden voor optredende trillingsniveaus in kantoren vanwege railverkeer. Wel wordt, om een goed werk- en leefklimaat te garanderen getoetst aan de streefwaarden uit de Richtlijn B 'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet en beoordelingsrichtlijn' van de Stichting Bouwresearch.
Voor kantoren in nieuwe situaties, waarbij er sprake is van herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd (waarvan bij trillingen veroorzaakt door spoorwegen sprake is) de in onderstaande tabel gegeven streefwaarden gehanteerd.
Optredende trillingniveaus voldoen aan de streefwaarden indien voldaan wordt aan een van onderstaande twee voorwaarden:
- de waarde van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) is kleiner dan A1;
- de waarde van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) is kleiner dan A2, waarbij de kwadratische gemiddelde trilingssterkte over de beoordelingsperiode in deze ruimte Vper kleiner is dan A3.
Op 20 mei 2022 van circa 08:30 tot en met circa 10:00 hebben metingen plaatsgevonden. De meetposities staan aangegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 5.6.1: meetlocaties ten opzichte van plangebied en tramlijnen (bron: Peutz)
In de periode dat er gemeten werd vonden meer dan 40 trampassages plaats.
Uit de metingen blijkt dat de optredende trillingsniveaus op meetpositie:
1. niet voldoen aan streefwaarde A1 maar wel aan streefwaarde A2 en A3;
2. voldoen aan de streefwaarde A1;
3. niet voldoen aan streefwaarde A1 maar wel aan de streefwaarde A2 en A3.
Op alle meetposities wordt voldaan aan de streefwaarden uit de SBR-B. Geconcludeerd wordt dat er op de beoogde planlocatie een goed werk- en leefklimaat ontstaat voor een gebouw met een kantoorfuncties.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht geworden. Deze wet implementeert de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere verdragen in het nationaal natuurbeschermingsrecht. De soortbescherming richt zich dan ook primair op de bescherming van plant- en diersoorten die genoemd zijn in deze richtlijnen.
Daarnaast is een deel van de soorten van de Rode Lijst beschermd via de Wet natuurbescherming.
Voor alle in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten is de algemene zorgplicht van toepassing; handelen of nalaten die gevolgen kunnen hebben dienen achterwege gelaten te worden of er dienen maatregelen getroffen te worden om effecten te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Indien een plan resulteert in negatieve beïnvloeding van een soort of soorten kan ontheffing worden verleend conform artikel 3.3 van de Wet natuurbescherming voor soorten van artikel 3.1 en 3.2 (Vogelrichtlijnsoorten). Ontheffing kan worden verleend conform artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming voor soorten van artikel 3.4 en 3.6 (Habitatrichtlijnsoorten). De criteria voor ontheffingsverlening voor deze soorten zijn identiek aan die Vogel- en Habitatrichtlijn omdat deze richtlijnen zijn geïmplementeerd in het nationaal recht. Het nationaal recht staat het niet toe om hiervan af te wijken. De criteria zijn:
Het bevoegd gezag is Gedeputeerde Staten van de Provincie(s) waar een project wordt gerealiseerd. Gedeputeerde Staten kunnen deze bevoegdheid ook overdragen conform lid 7 van deze wet. Doorgaans zijn dit Omgevingsdiensten.
Om in aanmerking te komen voor een ontheffing dienen mitigerende en eventueel compenserende maatregelen genomen te worden die tot gevolg hebben dat soorten niet nadelig worden beïnvloed in het voorkomen en gedurende de uitvoering van een project.
Provincies kunnen voor de nationaal beschermde soorten een algemene vrijstelling verlenen. In de Provincie Zuid-Holland wordt voor een aantal soorten generieke vrijstelling verleend in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Het betreft o.a. aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos en woelrat.
De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Aan Adviesbureau ECOlogisch is gevraagd om verkennend onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van wettelijk beschermde planten- en diersoorten en indien aanwezig, aan te geven hoe hiermee dient te worden omgegaan. Het onderzoek is bijgesloten als Bijlage 10.
Geconcludeerd wordt dat in de bebouwing verblijfplaatsen van gebouwgebonden soorten vleermuizen; de gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger en de ruige dwergvleermuis niet op voorhand kunnen worden uitgesloten.
In een boom in de binnentuin is een nest aanwezig welke mogelijk gebruikt wordt door de boomvalk of sperwer. In de binnentuin kunnen algemene amfibieën en zoogdieren niet worden uitgesloten. De daken en het groen bieden broedgelegenheid voor algemene broedvogels.
Bij het amoveren of aanpassen van de bebouwing kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen worden beschadigd en vernield. Individuen kunnen worden verstoord of gedood. Bij het amoveren of aanpassen van bebouwing en het verwijderen van groen kunnen (jaarrond beschermde) nesten van vogels worden beschadigd en vernield. Bij het verwijderen of aanpassen van bebouwing en het verwijderen groen in de binnentuin kunnen algemene zoogdieren en amfibieën worden gedood.
Geadviseerd wordt nader onderzoek uit te laten voeren naar vast rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen evenals de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van broedvogels. Het onderzoek naar vleermuizen dient afgestemd te zijn op de verwachte aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger en de ruige dwergvleermuis. Het onderzoek naar jaarrond beschermde nesten dient afgestemd te zijn op de boomval en de sperwer.
Nadelige effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling op Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. Indien de geplande ontwikkeling in de gebruiksfase gaat leiden tot een toename in stikstofemissie, is er een berekening van de stikstofdepositie met behulp van de 'AERIUS Calculator' benodigd om uitsluitsel te geven of de ontwikkeling een effect heeft op Natura 2000-gebieden.
Er bevinden zich bomen in de binnentuin en op het erf. Voor de kap van enkele bomen is een kapvergunning noodzakelijk.
Onderzoeksbureau ECOlogisch heeft aanvullend onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van het plangebied door vleermuizen, zie Bijlage 11.
Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat binnen het projectgebied de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis zijn waargenomen.
In het projectgebied zijn geen paarverblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld, maar op basis van het waargenomen gedrag wordt er een (1) paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis in het projectgebied verwacht. Gedurende het onderzoek naar de aanwezigheid van paarverblijfplaatsen en zwermplaatsen is een (1) baltsterritorium van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Het baltsterritorium is vastgesteld in de binnenplaats. Op basis van het waargenomen gedrag wordt verwacht dat de bijbehorende paarverblijfplaats in een (1) van de omliggende gevels van de binnenplaats aanwezig is.
Ten noorden van het projectgebied is een baltsend individu van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Er is geen binding tussen desbetreffend individu en de bebouwing van het projectgebied waargenomen.
In het projectgebied zijn geen zwermende individuen van vleermuizen waargenomen welke kunnen duiden op de aanwezigheid van massawinterverblijfplaatsen. De bij het balsterritorium bijbehorende paarverblijfplaats in het projectgebied, kan onder gunstige weersomstandigheden gebruikt worden als winterverblijfplaats.
De bebouwing maakt vooralsnog geen onderdeel uit van de vliegroutes van vleermuizen. Bij passerende vleermuizen in de omgeving van het projectgebied is geen binding met lijnvormige structuren vastgesteld.
Om te bepalen of in het projectgebied zomer- en kraamverblijfplaatsen aanwezig zijn is apart onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 12. In dit onderzoek wordt ook ingegaan op de vraag of er in het projectgebied broedvogels aanwezig zijn.
Verder blijkt dat er in het projectgebied drie zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis zijn. Alle verblijfplaatsen bevinden zich in de gevels aangrenzend aan de binnentuin. Er zijn geen kraamverblijfplaatsen in het projectgebied aangetroffen.
Er is een baltsterritorium van de gewone dwergvleermuis vastgesteld in de binnentuin. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld waar de bijbehorende paarverblijfplaats zich exact in de bebouwing bevindt. Het is waarschijnlijk dat een van de zomerverblijfplaatsen tevens als paarverblijfplaats wordt gebruikt. Onder gunstige omstandigheden kunnen de aangetroffen verblijfplaatsen gebruikt worden als winterverblijfplaats.
Zomerverblijfplaatsen en baltsterritorium zijn beschermde functies (Wet natuurbescherming). Door de werkzaamheden kunnen de verblijfplaatsen verloren gaan. Ook kunnen individuen worden vertoord en gedood. De verbodsbepalingen uit artikel 3.5 Wet natuurbescherming zullen daarmee worden overtreden.
Vergunningplicht
Voor doorgang van de werkzaamheden is een ontheffing nodig voor overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 3.5 lid 2 en lid 4 van de Wet natuurbescherming.
PM ontheffingsaanvraag.
Uit onderzoek, zie Bijlage 12, blijkt dat er geen bezette jaarrond beschermde nesten in het plangebied aanwezig zijn. Wel is een bezet nest van een houtduif aangetroffen.
Witteveen + Bos (aanlegfase) en Peutz (gebruiksfase) hebben ten behoeve van de nieuwbouwplannen ter plaatse van de Juliana van Stolberglaan 1 stikstofdepositieberekening uitgevoerd, zie ook Bijlage 13 en Bijlage 14 bij deze toelichting.
Hierna wordt een samenvatting van de rapportages gegeven.
Aanlegfase
Bij de berekening van de aanlegfase is rekening gehouden met de sloop- en bouwwerkzaamheden, waarbij stikstofemissies vrijkomen door de inziet van mobile werktuigen en bouwverkeer. De sloopwerkzaamheden duren circa 3 maanden. De bouwfase duurt tot medio 2027.
Omdat in het eerste jaar de meeste zware mobiele werktuigen worden ingezet en veel transport plaatsvindt, worden dan de grootste emissies en daarmee hoogste stikstofdeposities verwacht. In onderstaande tabellen zijn de intensiteiten van het zware en lichte verkeer weergegeven.
Sloop
Bouwfase
Referentiesituatie
Voor de referentiesituatie wordt uitgegaan van het huidige gebruik van de KC-locatie. In onderstaande tabel zijn de intensiteiten van het zware, middelzwaar en lichte verkeer weergegeven in de referentiesituatie.
Resultaten aanlegfase
Uit de berekening met het rekeninstrument AERIUS, versie 2022.1, op het moment van schrijven van de rapportage de meest actuele versie, blijkt dat er tijdens de aanlegfase sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De hoogste bijdrage is op Meijendel & Berkeheide. In onderstaande tabel zijn de grootste berekende stikstofdepositietoenamen per Natura 2000-gebied weergegeven. Voor de berekening wordt verwezen naar de bijlage (Bijlage 13).
Grootste stikstofdepostietoename door aanlegfase KC-locatie
Mogelijke significante negatieve effecten door stikstof tijdens de aanlegfase zijn niet op voorhand uit te sluiten.
Ecologische voortoets aanlegfase KC-locatie
In opdracht van Provast en het Rijksvastgoedbedrijf heeft Waardenburg Ecology een ecologische voortoets uitgevoerd (Bijlage 15).
Geconcludeerd wordt dat de tijdelijke projectbijdrage (0,02 mol/ha/j in Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide, 0,01 mol/ha/j in Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal en 0,01 mol/ha/j in Natura 2000-gebied Solleveld & Kapitellduinen) niet tot een wezenlijke verandering in de plaatselijke achtergronddepositie leidt. Ook heeft de projectbijdrage geen reëel effect op de trend in achtergronddepositie.
Ten aanzien van de kwaliteit van overbelaste habitattypen heeft de projectbijdrage geen effect op het rendement van het beheer en de uitgevoerde en nog uit te voeren herstelmaatregelen.
De beheer en herstelmaatregelen hebben de afgelopen twee decennia tot een aantoonbare kwaliteitsverbetering geleid in een periode waarin de achtergronddepositie tientallen tot honderden mol hoge was dan in de huidige situatie.
Wanneer de ontwikkeling ter plaatse van de KC-locatie in cumulatie met bekende vergunde, maar nog niet uitgevoerde projecten wordt vergeleken, veranderen de conclusies niet. Dit geldt ook voor cumulatie met onbekende projecten.
Onder de huidige situatie is in de overbelaste habitattypen met voorgenoemde projectbijdrage realisatie van de instandhoudingsdoelen mogelijk. De tijdelijke projectbijdrage heeft geen reëel effect op het rendement van de maatregelen uit het beheerplan en staat de realisatie van de instandhoudingsdoelen niet in de weg.
Significant negatieve effecten op habitattypen en leefgebieden zijn uitgesloten. Van aantasting van natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden is geen sprake.
Conclusie
Uit bovenstaande volgt dat tijdens de sloop-, bouw- en gebruiksfase geen significant negatieve effecten op habitattypen en leefgebieden hebben. Van aantasting van natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden is geen sprake. Hiermee is aangetoond dat het project uitvoerbaar is en er geen sprake is van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Vanwege de voorgenomen sloop van de bebouwing van het Koninklijk Conservatorium zullen de aanwezige bomen in de binnentuin worden gekapt. Door ECOlogisch is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige bomen, waaronder kapvergunningplichtige bomen (bomen met een diameter groter dan 15 centimeter op een hoogte van 1.30 meter), zie Bijlage 16
In het projectgebied zijn 23 bomen aangetroffen. 17 daarvan hebben een diameter groter dan 15 centimeter op borsthoogte. In onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van de in het plan aanwezig bomen.
Tabel 5.7.4: aanwezige bomen (bron: ECOlogisch)
In onderstaande afbeelding is de plek van de verschillende bomen weergegeven.
Afbeelding 5.7.1: locatie aanwezige bomen (bron: ECOlogisch)
De aanleg van het Pocketpark kan gebruikt worden om meer bomen toe te voegen dan momenteel aanwezig zijn. De gemeente heeft de ambitie om 5% meer kroonoppervlakte toe te realiseren in 2030.
Borging van het puntensysteem 'natuurinclusief bouwen' vindt plaats door in de gronduitgifte overeenkomst een verplichting op te nemen, waarin het volgende is bepaald:
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.
De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.
Op 1 juli 2013 heeft de laatste wijziging plaatsgevonden onder de Circulaire bodemsanering. Deze circulaire heeft het karakter van richtlijnen, dat wil zeggen dat het bevoegd gezag uit het oogpunt van zorgvuldige besluitvorming rekening moet houden met hetgeen hier is bepaald. Het bevoegd gezag mag voor specifieke situaties gemotiveerd maatwerk toestaan. De reikwijdte van deze circulaire omvat met name de risicobeoordeling en de saneringsdoelstelling. De wijze waarop de risico's worden weggenomen (saneringsaanpak) is een afweging van het bevoegd gezag en blijft hier buiten beschouwing. Voor de saneringsaanpak is een afweging gemaakt tussen de kosten en baten van het wegnemen van de risico's. In voorkomende gevallen kan bijvoorbeeld bij ecologische risico's het wegnemen van de verontreiniging schadelijker zijn voor het ecosysteem dan niet ingrijpen in het ecosysteem.
De bodemkwaliteit van het betreffende gebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hergebruiksbeleid is vastgesteld in de Nota bodembeheer 2013-2023 (RIS 60571). Inmiddels heeft van de Nota bodembeheer een actualisatie plaatsgevonden inzake PFAS. RIS-nummer 309914.
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied is gelegen in zone B3 / O1 'Vroeg bebouwd gebied rond centrum', de grond (0-2,0 m-maaiveld) valt binnen de bodemkwaliteitsklasse 'Wonen'.
Verkennend bodemonderzoek uit 2019 direct ten zuiden van de planlocatie:
In de bovengrond zijn resten puin aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met polychloorbifenyl, de ondergrond is licht verontreinigd met barium, cadmium, kwik, lood, zink en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met 1,2-dichloorethenen. Geconcludeerd wordt dat er op basis van dit onderzoek geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging, vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
In de directe omgeving, locatiecode 2550015, is sprake van een ernstige verontreiniging in het grondwater aan vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen (VOCl's). Hier wordt gedurende een lange periode gemonitord op stabiliteit.
Op de locatie heeft in 2010 in het kader van Landsdekkend Beeld met als locatiecode 2530066 een oriënterend onderzoek plaatsgevonden. Ten tijde van dit onderzoek zijn geen ernstige verontreinigingen aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek uit 2008 aan de westzijde van de planlocatie:
Zowel in de bovengrond als in de ondergrond is een zwakke bijmenging met puin aangetroffen. De bovengrond is niet verontreinigd, de ondergrond is licht verontreinigd met polycyclische aromatische koolwaterstoffen en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met zink. Op basis van dit onderzoek is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
In opdracht van de gemeente Den Haag heeft IDDS in juni 2022 een milieuhygienisch vooronderzoek, verkennend bodemonderzoek en een fundatieonderzoek (indicatief) uitgevoerd, zie Bijlage 17.
Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen totaalsloop van de onderzoekslocatie. Het doel van het onderzoek is meerledig, te weten:
Bovengrond
De bovengrond bestaat uit zand. In de grond is zeer plaatselijk sprake van bijmengingen met bodemvreemde materialen. Het betreft met name resten baksteen, sporen metselpuin en zwakke en matige bijmenging met repac. Ook is een volledige repaclaag in- en onder tegelverharding aangetroffen wat vermoedelijk dient als funderingsmateriaal. Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
Ondergrond
De ondergrond bestaat tot dieptes van maximaal 3,2 m-mv overwegend uit zand. Zeer plaatselijk is sprake van veen in de diepere ondergrond. Er zijn ter plaatse van de waarschijnlijke locaties van de gedempte sloten geen slib- en rietresten aangetroffen dan wel een duidelijke afwijkende bodemopbouw. In de grond is plaatselijk sprake van bijmengingen met bodemvreemde materialen. Het betreft met name zwakke tot matige bijmengingen metselpuin. Zeer plaatselijk is sprake van resten baksteen. Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Het zand zonder bijmegingen blijkt niet tot matig verontreindigd met kwik. Het zand met bijmengingen blijkt over het algemeen licht verontreinigd met koper, zink en kwik. In een mengmonster is een lichte verontreiniging met PCB en minerale olie, matige verontreiniging met lood en een sterke verontreiniging met PAK aangetroffen.
Grondwater
Aan het bemonsterde grondwater zijn geen afwijkingen waargenomen die kunnen duiden op een eventuele bodemverontreiniging. De gemeten waarden voor de zuurgraad en het elektrisch geleidingsvermogen duiden niet op een eventuele verontreiniging van het grondwater. In het grondwater overschrijden plaatselijk de concentraties zink, molybdeen en naftaleen de desbetreffende streefwaarden. De concentraties van de overige onderzochte parameters zijn alle lager dan de betreffende streefwaarden.
Conclusie
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater), kan de hypothese 'verdacht' voor de onderzoekslocatie worden aangenomen. Middels onderhavig onderzoek is de milieuhygienische kwaliteit van de vrijkomende materialen in afdoende mate vastgelegd en geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek.
Er is in afdoende mate een beeld verkregen van de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Belemmeringen inzake de voorgenomen werkzaamheden worden vanuit milieuhygienisch oogpunt niet voorzien.
Aanbevelingen
In het diepe grondwater (>10 m-mv) van een deel van de onderzoekslocatie bevindt zich een sterke verontreiniging van VOCI, afkomstig van bronnen buiten de onderzoekslocatie. Indien bemaling van de diepere waterlagen, bijvoorbeeld bij de aanleg van een parkeergarage, gaat plaatsvinden dient hiermee rekening te worden gehouden. Indien uit een op te stellen bemalingsplan blijkt dat deze verontreiniging wordt verplaatst of verminderd is een melding nodig bij het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming.
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt verwacht dat vrijkomend fundatiemateriaal zonder beperkingen kan worden hergebruikt (vrij toepasbaar).
Het volledige onderzoek is als Bijlage 16 bij deze toelichting opgenomen.
Onderdeel van de toetsing voor stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de door de gemeenteraad vastgestelde normen voor windhinder en bezonning gehanteerd (RIS 170509).
Indien het project niet voldoet aan de normen kan het project worden geweigerd dan wel desalniettemin worden besloten dat onder voorwaarden met de planontwikkeling wordt ingestemd. Naast bezonning en wind weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting, sociale veiligheid etcetera.
Onderdeel van de afweging is ook dat er voorwaarden (financieel en materieel) kunnen worden opgelegd aan de initiatiefnemer om maatregelen te nemen aan de vormgeving van het project en/of in de openbare ruimte met het oog op de reductie van windhinder. Overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening kunnen deze eisen worden vastgelegd in een grondexploitatieplan of in een overeenkomst met de initiatiefnemer. De gemeente heeft als taak om al deze aspecten op een evenwichtige wijze tot gelding te laten komen. Het spreekt voor zich dat het aspect veiligheid/gevaar en een slecht klimaat bij wind een hard punt moet zijn. Indien hiervan toch wordt afgeweken dan moeten daarvoor zwaarwegende redenen zijn. De overige aspecten t.a.v. wind en bezonning maken deel uit van de genoemde bredere afweging. Afwijking van die normen is in concrete gevallen mogelijk als de totale belangenafweging daartoe noopt.
Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. Over het algemeen wordt gesteld dat voor gebouwen hoger dan 30 meter windonderzoek noodzakelijk is. De gemeente Den Haag sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van windhinder aan op de NEN 8100. Hierin wordt aangegeven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden. De gemeente Den Haag hanteert als ondergrens een 'matig' windklimaat. Een 'slecht' windklimaat wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan.
Aan de hand van onderstaande tabel, afkomstig uit de NEN 8100, wordt een beoordeling gegeven van de te verwachte mate van windhinder.
Tabel 5.9.1.: Criteria windhinder volgens NEN 8100 (bron: Peutz)
Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaat gekwalificeerd met 'goed', 'matig' of 'slecht'. Bij een goed windklimaat ondervindt met geen overmatige windhinder. In een situatie zonder overmatige windhinder heeft het publiek onder normale omstandigheden geen last van windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart met af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder.
Voor windgevaar wordt 15 m/s uurgemiddelde windsnelheid als drempelwaarde VDR;G gehanteerd. Op basis van onderstaande tabel, afkomstig uit de NEN 8100, wordt bepaald of er sprake is van windgevaar.
Tabel 5.9.2: Criteria windgevaar volgens NEN 8100
De norm stelt: 'Situaties waarvoor een overschrijdingskans geldt van 0,05 < p < 0,30 mogen alleen worden geaccepteerd als deze vallen binnen activiteiten klasse I (doorlopen). Voor activiteiten klasse II en III geldt de eis p is kleiner of gelijk aan 0,05. Situaties met een overschrijdingskans van p is groter of gelijk aan 0,30 zijn evident gevaarlijk en behoren te allen tijde te worden vermeden; het publiek mag hier niet aan worden blootgesteld."
In de Nota van uitgangspunten is het volgende over windhinder opgenomen:
In opdracht van Provast en het Rijksvastgoedbedrijf heeft Peutz een windklimaatonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 18 bij de toelichting opgenomen.
In het windhinderonderzoek zijn de volgende situaties onderzocht:
In deze paragraaf wordt alleen ingegaan op het windhinderklimaat voor de huidige bebouwingssituatie en de situatie die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Voor een beschouwing van de overige varianten wordt verwezen naar Bijlage 18.
Rekenresultaten huidige situatie
In afbeelding 5.9.2 is, in een horizontale doorsnede op hoofdhoogte (1,75 meter boven het plaatselijk maaiveld) de berekende hinderkans voor de huidige situatie weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de categorieën doorlopen en slenteren, waarbij het criterium slenteren van toepassing is bij gebouwentrees.
Afbeelding 5.9.1: te verwachte windklimaat in huidige situatie (bron: Peutz)
In het gebied rondom de huidige bebouwing bevindt zich een locatie waar een beperkt risico op windgevaar te verwachten is. Deze locatie is in afbeelding 5.9.1 aangegeven met B.R.
In de noordwesthoek is in de huidige situatie sprake van een matig windklimaat en ten zuiden van de huidige bebouwing is in de huidige situatie plaatselijk sprake van een slecht winklimaat met een beperkt risico op windgevaar.
Resultaten bestemmingsplansituatie, toren RVB 76 meter
In afbeelding 5.9.2 is, in een horizontale doorsnede op hoofdhoogte (1,75 meter boven het plaatselijk maaiveld) de berekende hinderkans voor de invulling van het plangebied met de bestemmingsplansituatie, een RVB toren van 76 meter, weergegeven.
Afbeelding 5.9.2: te verwachten winklimaat bij een RVB toren van 76 meter (bron: Peutz)
Uit de berekeningen volgt dat er in het gebied rondom de nieuwbouw een locatie bevindt waar een beperkt risico op windgevaar te verwachten is. Deze is aangegeven met B.R.
Ter hoogte van de gebouwentrees geldt dat over het algemeen sprake is van een goed windklimaat. Allen in de noordwesthoek, bij de entree van de ANWB is sprake van een matig windklimaat. Toevoeging van een luifel blijkt geen meerwaarde te hebben. Wel kan door vegetatie de situatie worden verbeterd.
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Uitwerking van de plannen en beperkingen in het kader van de stedenbouwkundige samenhang maken dat de ambitie zoals vastgelegd in de NvU voor de zijde Julia van Stolberglaan niet haalbaar is bij het ANWB bouwplan. De opgenomen ambitie – 'slenter gebied' – is hoger dan gebruikelijke normen voorschrijven. Het windhinderonderzoek laat wel zien dat de gebruikelijke norm voor doorlopen gehaald wordt. Ook is mogelijk met ingrepen in de openbare ruimte, middels groen, plaatselijk het windhinderklimaat te verbeteren. Voor het pocketpark is in de NvU de ambitie 'langdurig verblijf' opgenomen. Het bijbehorende windklimaat wordt ook in een groot deel van het pocketpark bereikt. Voor een klein deel is dit niet het geval, dit hangt samen met de reeds aanwezige bebouwing van het CAK. Met de inrichting van het park kan hier op worden ingespeeld, zodat verblijfsplekken op de beste plekken worden gerealiseerd.
Gegeven de programmatische en stedenbouwkundige uitgangspunten voor de locatie worden de gevolgen voor het windklimaat acceptabel geacht. Het plangebied bevindt zich in het Central Innovation Districht (CID), economisch topmilieu van Den Haag waar de gemeente intensief gaat verdichten. Het gaat om een omvangrijke toevoeging van kantoorvolume en plintvoorzieningen in het kantorendistrict Beatrixkwartier. Het windhinderklimaat in het plangebied kan nog verder beïnvloed worden door de vormgeving van het gebouw en de inrichting van het pocketpark. Met het oog hierop is in de planregels opgenomen dat bij de aanvraag bouwvergunning een geactualiseerd windhinderrapport wordt aangeleverd. In de regels is ook opgenomen dat de gemeente aanvullende eisen kan stellen met het oog op de gevolgen met betrekking tot windhinder.
De realisatie van bouwwerken kan gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving.
Tijdens de bespreking van de 'Nota van Uitgangspunten Koninklijk Conservatorium locatie' op 10 februari 2022 is de motie 'Laat de zon schijnen in het Bezuidenhout' aangenomen.
De strekking van de motie is dat er in de huidige situatie drie woningen onder de bezonningsnorm vallen en als gevolg van de plannen voor sloop-nieuwbouw nog eens vijf woningen extra onder de bezonningsnorm komen te vallen. De raad heeft middels de motie het college opgeroepen 'de bezonning van woningen die met de huidige bebouwing en in de voorliggende ontwerpen onder de gemeentelijke criteria (dreigen te) vallen zoveel mogelijk te verbeteren in de volgende fase van de planuitwerking, deze verbeteringen te onderbouwen en te rapporteren aan de gemeenteraad.
Het college heeft hierop gereageerd en aangegeven dat in de volgende fase van de planontwikkeling (het verder uitwerken van de plannen en het doorlopen van de ruimtelijke procedure), nader onderzocht zal worden welke vorm en positie van de toren zo min mogelijk bezonningsimpact heeft voor omwonenden.
Peutz heeft in opdracht van Provast/ het Rijksvastgoedbedrijf bezonningsonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is een samenvatting van het onderzoek opgenomen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 19 opgenomen.
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van 3D-computermodellen van de geplande bebouwingssituatie voor de bebouwing van ANWB en het Rijksvastgoedbedrijf. Deze bebouwing komt overeen met de maximale invulling op basis van de Nota van Uitgangspunten. Daarnaast is voor de ontwikkeling van het Rijksvastgoedbedrijf een variant met een bouwhoogte van 75 meter beschouwd en het geplande ontwikkelmodel met een bouwhoogte van 76 meter beschouwd. Begroeiing is in het onderzoek niet meegenomen, omdat dit op de toetsingsdatum (19 februari) nauwelijks schaduw geeft.
Het onderzoeksgebied is bepaald door het theoretisch schaduwbereik van de geplande bebouwing op de toetsingsdag 19 februari, begrenst tot een afstand van drie maal de hoogte van de bouwdelen.
De bezonningssituatie voor de geplande situatie is vergeleken met de huidige situatie.
Hieruit volgt dat er in de huidige situatie bij 31 woningen niet wordt voldaan aan het huidige bezonningsbeleid. Als gevolg van de geplande bebouwing is bij 6 van deze woningen een verdere afname van de bezonning op de toetsingsdatum vastgesteld (deze punten zijn in onderstaande afbeelding blauw gemarkeerd). Op deze posities neemt de bezonning die in de huidige bebouwingssituatie reeds onder de normwaarde ligt, beperkt af. Daarnaast zijn er 8 woningen die in de huidige bebouwingssituatie wel 2 uur zon krijgen en door de schaduwwerking van de nieuwbouw niet meer aan deze eis voldoen (de rode punten in onderstaande afbeelding).
Afbeelding 5.9.3: resultaten bezonningsonderzoek ter plaatse van meest relevante meetpunten bij maximale invulling (91 meter model) (bron: Peutz)
Wanneer een alternatief bouwvolume van 75 meter wordt onderzocht is bij 6 van de 31 woningen, waar in de huidige situatie al niet voldaan wordt aan de bezonningsnorm, sprake van een verdere afname van de bezonning op de toetsingsdatum vastgesteld (deze punten zijn blauw gemarkeerd in afbeelding 5.9.4). Daarnaast zijn er 5 posities die in de huidige bebouwingssituatie wel 2 uur zon krijgen en door de schaduwwerking van de nieuwbouw van 75 meter hoog niet meer aan deze eis voldoen (deze punten zijn rood gemarkeerd in afbeelding 5.9.4).
Afbeelding 5.9.4: resultaten bezonningsonderzoek alternatief bouwvolume (RVB toren van 75 meter) ter plaatse van meest relevante meetpunten (bron: Peutz).
Ten opzichte van de resultaten voor het maximale bouwvolume wordt hiermee voor 3 posities meer voldaan aan de bezonningsnorm. De posities waar nu wel wordt voldaan betreft een drietal woningen aan de Theresiastraat zoals omcirkeld in afbeelding 5.9.4.
Afbeelding 5.9.5: resultaten bezonningsonderzoek bouwvolume RVB toren 76 meter ter plaats van meest relevante meetpunten (bron: Peutz)
Als naar de huidige situatie wordt gekeken, blijkt dat bij 31 woningen niet wordt voldaan aan het gemeentelijk bezonningsbeleid. Als gevolg van de geplande bebouwing is bij 6 van deze woningen sprake van een verdere afname van de bezonning op de toetsingsdatum vastgesteld (deze punten zijn blauw gemarkeerd in afbeelding 5.9.5). Dat was ook het geval indien werd uitgegaan van het alternatieve bouwvolume (bouwhoogte RVB toren van 75 meter). Daarnaast zijn er, net als in de alternatieve bebouwingssituatie, 5 posities die in de huidige bebouwingssituatie wel 2 uur zon krijgen en door de schaduwwerking van de geplande bebouwing niet meer aan deze eis voldoen (deze punten zijn rood gemarkeerd in afbeelding 5.9.5).
Aanvullende opmerkingen
Om alle woningen wel aan de bezonningseis te laten voldoen, behoudens de woningen waar in de huidige situatie al niet wordt voldaan, ontstaan verregaande restricties aan het bouwvolume. Afbeelding 5.9.6 maakt deze inzichtelijk.
Afbeelding 5.9.6: maximale bouwvolume wanneer voldaan wordt aan bezonningseis (bron: Peutz)
Ernst van de overschrijdingen
Om een beeld van de ernst van de overschrijdingen van de bezonningsnorm bij de verschillende woningen te krijgen is voor beide varianten onderzocht wanneer er ter plaatse de woningen waar niet aan de bezonningnorm voldaan wordt en waar wel aan de bezonningsnorm wordt voldaan.
Uit dit onderzoek blijkt dat er in de meest nadelige situatie tussen 19 februari en 4 april (variant 91 meter) en tussen 19 februari en 29 maart (variant 75 meter) niet aan de bezonningnorm wordt voldaan. In de meeste gevallen wordt er (veel) eerder aan de bezonningsnorm voldaan. Bij de meeste woningen wordt eind februari/ begin maart al aan de bezonningsnorm voldaan. Zie ook onderstaande tabellen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat door het verlagen van de hoogte van het RVB-deel van 91 meter naar 76 meter het aantal woningen waar niet aan de bezonningsnormen wordt voldaan is afgenomen. De periode waarin niet aan de bezonningsnormen wordt voldaan is in beeld gebracht. Het gaat hierbij om een periode van enkele dagen tot enkele weken.
De realisatie van de RVB toren heeft invloed op de bezonningssituatie in de omgeving. Ter plaatse van de meeste omliggende woningen wordt voldaan aan de Haagse bezonningsnorm. Ter plaatse van een klein aantal woningen is sprake van een afname van het aantal uren bezonning.
De bezonningsduur onder de normwaarde is het gevolg van het feit dat de woningen zich bevinden in een stedelijk gebied met veel dichte en hoge bebouwing. Het plangebied bevindt zich in het Central Innovation Districht (CID), economisch topmilieu van Den Haag waar de gemeente intensief gaat verdichten. Het gaat om een omvangrijke toevoeging van kantoorvolume en plintvoorzieningen in het kantorendistrict Beatrixkwartier. Wanneer de beperkte impact van de ontwikkeling (tussen 19 februari en 29 maart wordt niet aan de bezonningsnorm voldaan) van de RVB toren wordt afgezet tegen het belang van de realisatie van de ontwikkeling dan kan worden geconcludeerd dat de effecten op het gebied van bezonning te rechtvaardigen zijn.
Het plangebied heeft geen archeologische verwachting op de gemeentelijke Archeologische Waarden en Verwachtingenkaart en geen dubbelbestemming Waarde – Archeologie in het bestemmingsplan Bezuidenhout. Archeologisch onderzoek is daarom voor deze locatie niet aan de orde.
Het gebouw van het Koninklijk Conservatorium is gelegen in het Bezuidenhout en is gebouwd tussen 1976 en 1980 naar ontwerp van architect L.H.P. Waterman.
Hoewel het bestaande gebouw geen beschermd monument is, bezit het wel grote cultuurhistorische waarde. In architectuur is het een krachtig voorbeeld van Post 65-architectuur en het belangrijkste werk uit het oeuvre van architect Waterman. In het Bezuidenhout is het een van de laatste gebouwen die de tijdslaag van de jaren zeventig representeert.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Rijksbeschermd stadsgezicht.
Ondanks de aanwezige cultuurhistorische waarde is toch gekozen voor sloop/nieuwbouw op deze locatie. De onderbouwing hiervan is te vinden in hoofdstuk 2.
Het plangebied is onderdeel van een deel van Den Haag dat in 2e Wereldoorlog tijdens een luchtaanval gebombardeerd is. De verwachtingskaart geeft aan dat het plangebied binnen het NGE-risicogebied valt en hierin niet geëxplodeerde explosieven aanwezig kunnen zijn.
Op basis van het gemeentebrede vooronderzoek blijkt dat binnen de wijk Bezuidenhout verdachte gebieden zijn afgebakend die het plangebied van de KC-locatie volledig dekken. In onderstaande afbeelding staan de betreffende verdachte gebieden en het plangebied weergegeven.
Afbeelding 6.3.1: Planlocatie KC (zwarte contour) ten opzichte van op OO verdachte gebieden (bron: IDDS)
De maximale indringingsdiepte van afwerpmunitie van 500 lb (pond) is berekend op 6,4 m-mv (ca. 5,75 m-NAP).
Uit het onderzoek blijkt dat direct na de oorlog de eerste roeringen hebben plaatsvonden. De restanten van de door het bombardement en navolgende brand verwoeste woningen zijn, voor zover bekend, gesloopt tot maaiveld. Er is geen informatie beschikbaar over de verwijdering van de funderingen.
Op basis van luchtfoto's uit 1946 wordt verwacht dat de bodem is geroerd tot circa 0,4 m - mv. Bij de bouw van het Koninklijk Conservatorium, eind jaren '70 tot begin jaren '80 van de vorige eeuw, zijn omvangrijke ontgravingen uitgevoerd. Het pand heeft diverse kelders en souterrains op verschillende niveaus en ook de begane grond van het pand is niet gelijkvloers. De maximale diepte van deze bebouwing is 5,10 m - NAP, zie ook onderstaande afbeelding.
Afbeelding 6.3.2: ontgravingsniveaus Koninklijk Conservatorium (bron: IDDS)
De diepte tot waarop de grondroeringen ten behoeve van de herinrichting plaats gaan vinden is nog niet bekend. Wel is bekend dat er in de bodem binnen de onderzoekslocatie onontplofte oorlogsresten (oo) in de vorm van afwerpmunitie (brisant, 500 lb, voorzien van schokontstekers) kunnen voorkomen in de ongeroerde bodem.
Het risico bestaat dat onontplofte oorlogsresten alsnog tot werking kan komen door invloed van externe factoren. Deze externe factoren kunnen werkzaamheden zijn die worden uitgevoerd in een werkgebied welke verdacht is op onontplofte oorlogsresten.
Geadviseerd wordt voor de volgende werkzaamheden preventiemaatregelen in de vorm van een opsporingsonderzoek uit te voeren binnen verdacht gebied:
Geadviseerd wordt om sloopwerkzaamheden alleen uit te voeren binnen naoorlogs geroerde grond. Ook wordt geadviseerd voorafgaand aan werkzaamheden het uitvoerend personeel te instrueren aan de hand van het protocol 'spontaan aantreffen ontplofbare oorlogsresten' (dat is bijgesloten bij het onderzoek, zie Bijlage 20).
Verder wordt geadviseerd om voor de hele locatie een detectie van de bovenste 4 meter van het bodemprofiel uit te voeren. Na uitvoering van de oppervlaktedetectie en interpretatie van de detectiedata kan aansluitend een dieptedetectie worden uitgevoerd in verdacht gebied, waar grondroerende werkzaamheden reiken tot in de bodemlaag 4,0 tot 6,5 m-mv.
Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezige kabels en leidingen in het gebied. Kabels en leidingen tracés moeten ten allen tijden bereikbaar zijn voor de netbeheerder voor beheer en onderhoud. Bij het realiseren van een ondergrondse parkeergarage dient onderzocht te worden of kabels & leidingen (tijdelijk) moeten worden verlegd.
De inrichting van de buitenruimte moet afgestemd zijn op de ondergrondse infrastructuur. Groeiruimte voor bomen en klimaat adaptieve maatregelen voor het vasthouden of vertragen van water kunnen beperkt worden door locaties van de ondergrondse infrastructuur. Houd ook rekening met een grotere ruimte vraag voor kabels en leidingen door het toenemen van het aantal gebruikers en in relatie tot de energietransitie (elektrificatie). Dit dient vroegtijdig te worden afgestemd. Trafo's en andere ondersteunende bouwwerken dienen inpandig te worden gerealiseerd en vanaf de openbare ruimte bereikbaar conform de eisen van de netbeheerders.
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025'. Werken aan klimaatbestendigheid en duurzaamheid betekent voor de riolering dat rekening gehouden dient te worden met:
Het plangebied is deels een gescheiden en deels een gemengd systeem. Voor de nieuwbouw geldt in ieder geval, dat hemelwater en vuilwater gescheiden opgevangen moeten worden. Op basis van de concrete bouwplannen zal in afstemming met de afdeling Stedelijk Beheer van de Gemeente nader moeten worden onderzocht wat de consequenties zijn voor het rioolsysteem.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is ze als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (in artikel 3.1.6 Bro). Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen.
Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze.
Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.
In bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1 is de volgende ontwikkelingen van belang:
De ontwikkeling bestaat uit circa 61.000 m2 BVO (bovengronds), waarvan circa 25.000 m2 BVO voor de ANWB en 36.000 m2 BVO voor het RVB. De ontwikkeling bevat een stedelijk economisch programma van werken en voorzieningen. Het toekomstige programma bestaat uit:
ANWB
Een kantoorgebouw ten behoeve van ANWB van circa 25.000 m² BVO bestaande uit een levendige (deels) publieke & maatschappelijke plint op de begane grond en 1e verdieping met onder andere een ANWB winkel, ANWB café/ espressobar, bedrijfsrestaurant, theater, (kinder-)fietsenwerkplaats, restaurant, diverse bijzondere thema / innovatie ruimten en opleidings- en trainingsruimtes. De niet kantoorfuncties betreft circa 1.250 m² BVO. Op de overige verdiepingen verschillende kantoorfuncties zoals kantoorruimtes, ANWB alarmcentrale, het leden service center en andere ANWB kantoor gelieerde functies voor eigen gebruik (circa 24.000 m² BVO).
RVB
Een kantoorgebouw ten behoeve van de Rijksoverheid van 36.000 m² BVO. Dit programma bestaat uit 1.500 m2 tot 5.000 m2 BVO voor een (geheel of gedeeltelijk) publiek toegankelijke stadslobby, gecombineerd met het entreegebied van de kantoren. 0 tot maximaal 1.500 m2 voor commerciële plinten (lichte horeca en/of dienstverlening), tot maximaal 34.500 m2 kantoorruimte.
Algemeen
De behoefte aan de kantoor vierkante meters volgt onder meer uit de 'Strategie Werklocaties 2019 – 2030 Metropoolregio Rotterdam den Haag' waarin is opgenomen dat de in de Haagse regio de maximale vraag aan kantoren op grootstedelijke toplocaties 500.000 m2 bedraagt. Het plangebied is gelegen op een grootstedelijke toplocatie, vanwege de ligging in het Central Innovation District (CID). Uit de Structuurvisie CID volgt verder dat specifiek voor de deelgebieden 'Omgeving Centraal Station, Beatrixkwartier en Bezuidenhout-West' behoefte is aan 27.700 m2 aan maatschappelijke voorzieningen, 82.000 m2 aan commerciële voorzieningen en 400.000 m2 aan kantoren. De voorgenomen ontwikkeling levert een belangrijke bijdrage aan het invullen van deze behoefte.
Het aanbod in het CID (omgeving HS, CS en Laan van NOI) bevindt zich al langere tijd op frictieleegstand (in de bandbreedte tussen en 5-7% van de voorraad).
Frictieleegstand is de maatstaf voor een 'gezonde kantorenmarkt'; waaraan de veronderstelling ten grondslag ligt dat een minimaal aanbod noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan vragers in de kantorenmarkt.
Deze redenering gaat uit van een kwantitatieve benadering, echter staat een deel van het aanbod al langere tijd leeg omdat het kwalitatief niet aansluit bij de vraag uit de markt. In kwalitatief opzicht ligt het aanbod ver beneden de frictieleegstand en is sprake van schaarste.
Mede als gevolg van Covid-19 zal naar verwachting de functie van het kantoor veranderen van werkplek naar ontmoetingsplek en zullen mensen meer hybride gaan werken. Als gevolg van deze trend komen kantoren op goed bereikbare OV locaties in het grootstedelijk gebied nog meer in trek
Deze beide trends leiden tot een blijvende vraag naar kwaliteitskantoren op de intercity locaties in Den Haag.
Het CBRE heeft recent berekend dat op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling en de vervangingsvraag er tot 2030 circa 165.000 m2 bvo kantoren aan de voorraad in het CID toegevoegd moet worden.
Daar bovenop komt nog de vraag vanuit het Rijk zoals vastgelegd in de Bestuursovereenkomst uit 2019, waarin Rijk en de Gemeente Den Haag overeen gekomen zijn 250.000 m2 bvo kantoren in het CID toe te voegen. Voor een deel is dat ook uitbreiding als gevolg van een groeiende (nationale en europese) overheid en deels vervanging ten behoeve van de verduurzamingsoperatie van het Rijk.
De totale vraag is ruim 400.000 m2, waarvan een deel vervanging, met als gevolg dat naar alle waarschijnlijkheid verouderde kantoren elders in Den Haag getransformeerd zullen worden.
Per saldo blijft van de genoemde 400.000 m2 (onder aftrek wat nu in de pijplijn zit en het bestaande aanbod), circa 200.000 m2 over waar toekomstige vastgoedontwikkelingen in moeten voorzien. Van deze vraag wordt nu circa 61.000 m2 BVO ingevuld op onderhavige locatie ten behoeve van het Rijk (circa 36.000 m2 BVO) en de ANWB (circa 25.000 m2 BVO).
Voorts is sprake van een invulling van de kwalitatieve behoefte die gemeente Den Haag voor deze locatie heeft, namelijk om in het plangebied nieuwe panden te realiseren met openbaar toegankelijke, levendige plinten. De realisatie van het ANWB hoofdkantoor (inclusief voorzieningen) en het RVB gebouw inclusief levendige plint met daartussen een pocket park maken onderdeel uit van de gehele herontwikkeling van de locatie die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. De KC-locatie zorgt voor een logische verbinding met zowel Centraal Station-Oost als het Beatrixkwartier, waar de laatste jaren ook de nodige hoogwaardige kantoor- en woongebouwen zijn gerealiseerd en in de toekomst nog meer kantoor- en woongebouwen zullen worden gerealiseerd. De KC-locatie is daarmee een belangrijke aanjager waar het gaat om het realiseren van werkgelegenheid, kwaliteit, duurzaamheid en 'placemaking' van het gebied, vooruitlopend op de verdere gebiedsontwikkeling. De locatie zal zich tot een hoeksteen binnen het CID ontwikkelen en zich onderscheiden door de kwaliteit van de openbaar toegankelijke plinten, het groen van het pocket park, de hoge kwaliteit van architectuur en de duurzaamheid van de gebouwen zelf.
ANWB
Het hoofdkantoor (met ANWB winkel) van de ANWB is nu gevestigd aan de Wassenaarseweg 220 in Wassenaar. De huidige huisvesting voldoet met haar bouwtechnische en functionele specificaties niet meer aan de gewenste ontwikkelingen en de eisen van de ANWB. Daarom is ANWB voornemens het hoofdkantoor te verplaatsen naar de Juliana van Stolberglaan 1 te Den Haag. De nieuwe huisvesting van de ANWB wordt een inspirerende, gastvrije en toekomstbestendige omgeving die bijdraagt aan één ANWB. De verbinding tussen ANWB en de buitenwereld is een belangrijk onderdeel van de nieuwe huisvesting. De ANWB wil de buitenwereld verbinden met de ANWB, zowel in merk, dienstverlening, maatschappelijke projecten, als verbinding tussen (potentiële) leden, ANWB-medewerkers en de partners. De plek waar dit primair gebeurt, is de publieke zone. Hier komen merkbeleving en functionaliteiten samen voor medewerkers, leden, bezoekers en partners. Het ideale gebouwconcept voor de nieuwe ANWB-huisvesting is een compact gebouw met een duidelijk zichtbaar hart dat de ANWB verbindt. Gelegen in het publieke hart van het gebouw is de winkel een belangrijke plek. Naast de welbekende ANWB producten is hier ook ruimte voor thema-workshops en boek- en productpresentaties. Zo bouwt de ANWB een nog hechtere band op met leden, bezoekers en partners (publiek en privaat).
De vierkante meters op de ANWB locatie worden hoofzakelijk ingevuld met de kantoorfunctie en een beperkt deel voorziet in een horecafunctie, cultuur en ontspanning (thema-workshops, boek- en productpresentaties) en een ANWB-winkel (maximaal 250 m2).
In de omgeving van het Centraal Station, het Beatrixkwartier en Bezuidenhout-West is behoefte aan ongeveer 28.000 m2 aan maatschappelijke voorzieningen, 82.000 m2 aan commerciële voorzieningen en 400.000 m2 aan kantoren. De voorgenomen ontwikkeling door de ANWB levert een bijdrage aan het invullen van deze behoefte.
Voorts is sprake van een invulling van de kwalitatieve behoefte die gemeente Den Haag heeft, namelijk om in het plangebied nieuwe panden te realiseren met openbaar toegankelijke, levendige plinten.
RVB
Het RVB wil een nieuw Rijkskantoor realiseren voor een nog nader te bepalen gebruiker. De impact van corona en als gevolg daarvan thuiswerken is nog niet geheel duidelijk. Onbekend is of dit leidt naar een behoefte tot meer of minder meters. Wel is bekend dat het hybride werken vraagt om andere gebouwen en andere invullingen van gebouwen, denk aan functies om elkaar te ontmoeten. Daarnaast kent het Rijk de afgelopen jaren een groei aan fte's die niet opgevangen kan worden in de huidige beschikbare gebouwen. Er is behoefte aan extra hedendaagse huisvesting.
Het Rijk werkt aan de verduurzaming van haar vastgoedportefeuille en houdt haar bestaande voorraad op orde door te renoveren waar dat noodzakelijk is. Bij nieuwbouw en renovatie, maakt het RVB gebruik van de mogelijkheid om kantoren te verduurzamen. Om de portefeuille te verduurzamen en te renoveren is schuifruimte noodzakelijk. Ook dat geeft een extra huisvestingsbehoefte. Een deel van de vastgoedportefeuille bestaat bovendien uit huurpanden en het is de strategische wens van het Rijk om daar minder afhankelijk van te zijn.
Het Rijk heeft daarom nog steeds behoefte aan nieuwe kantoren in Den Haag. Voor het Rijk is de nabijheid van het OV en de centrale ligging van groot belang. Gezien de gebondenheid van het Rijk aan Den Haag en beperkte mogelijkheden om te kunnen ontwikkelen heeft het RVB samen met de gemeente in een bestuursovereenkomst afspraken gemaakt om de kantoorbehoefte van het Rijk deels op de KC-locatie in te vullen.
Het RVB deel wordt eveneens hoofdzakelijk ingevuld met de kantoorfunctie en daarbij behorende functies zoals een publiekstoegankelijke stadslobby, lichte horeca en dienstverlening in de plint.
Als onderdeel van de kantoorgebouwen van ANWB en het RVB wordt de ruimte geboden aan 750 m2 horeca (in maximaal 3 vestigingen van maximaal 250 m2 bvo) om zo een levendige en deels publiek toegankelijke plint te creëren. Het gaat om horeca in de vorm van een café en/of restaurant.
Kwalitatieve behoefte
De ambitie voor het CID is om het gebied door te laten ontwikkelen tot een internationaal economisch topmilieu met voldoende ruimte voor kantoren en instellingen met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en innovatieve buitenruimte. Hiertoe worden de gebieden rondom de drie treinstations getransformeerd tot één samenhangend gebied. Een van de ruimtelijke principes die hierbij gehanteerd wordt is functiemenging. Beoogd wordt om te zorgen voor een mix van wonen, werken en voorzieningen om te komen tot een levendig en aantrekkelijk straatbeeld, economische en culturele kruisbestuiving en reductie van reisafstanden. De (toeristische) aantrekkingskracht van het CID en de bestaande binnenstad wordt vergroot, onder andere door toevoeging van publiekstrekkers en aantrekkelijk aanbod in retail, leisure, horeca, evenementen en cultuur.
Toevoegen van horeca in de plinten is hier dus van belang voor de levendigheid en sociale binding in het gebied. Op deze manier is het niet een monofunctioneel gebied, maar kan een aantrekkelijk leefmilieu gecreëerd worden met levendige plinten en ontmoetingsplekken voor bezoekers en bewoners.
Benchmark
De beoogde horeca in het plan zal primair een functie hebben voor dit deel van het CID, zeker wanneer ook de bereikbaarheid van het gebied voor fietsers en voetgangers verbetert. Het verzorgingsgebied is dat gebied waar de horeca op loopafstand te bereiken is (circa 750 meter). Het gebied dat de verbinding is tussen de drie stations. Om een beeld te krijgen van het concurrentielandschap is het horeca-aanbod in de CBS-wijken Stationsbuurt en Bezuidenhout (West en Midden) geïnventariseerd, zie ook afbeelding 6.4.1.
Afbeelding 6.4.1: Verzorgingsgebied horeca KC-locatie (ondergrond: CBS in uw buurt)
In het verzorgingsgebied is de horeca met name geconcentreerd aan de Theresiastraat, rond de Laan van Nieuw Oost-Indië en in en rond het station en de Turfmarkt. In dit gebied zijn in totaal 121 horeca-vestigingen met een totale omvang van 8.423 m2 wvo gevestigd (Locatus, 2022). Op basis van het gemiddelde horeca-aanbod in Den-Haag wordt een groter horeca-aanbod verwacht. Zowel het aantal vestigingen als de totale omvang van horeca is lager dan verwacht mag worden op basis van het gemiddelde. Daarnaast brengt ook de verwachte groei van het aantal inwoners in Den Haag nieuwe behoefte naar horeca met zich mee.
Afbeelding 6.4.2: Horeca-aanbod in wijken Stationsbuurt en Bezuidenhout in vergelijking met het te verwachten aanbod op basis van het gemiddelde in Den Haag (bron: Locatus, 2022)
Op basis van de benchmark is er ruimte voor uitbreiding van de omvang het horeca-aanbod. De nieuwe horeca zal een aanvulling zijn op het huidige aanbod. Er is horeca mogelijk in de vorm van een café en/of restaurant, van maximaal 250 m2 bvo per vestiging. De horeca zal deels gebruikt worden door de werknemers in de kantoorgebouwen, maar ook door werknemers van omliggende kantoren, inwoners in de wijk en overige bezoekers. Dit bezoek brengt levendigheid en dynamiek met zich mee in dit kantorengebied.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen.
Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.
Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
De provincie wil een goede kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit volgt de provincie de systematiek van de Europese richtlijnen: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn en de Drinkwaterrichtlijn. Ten aanzien van zwemlocaties in oppervlaktewater geeft de provincie uitwerking aan de Zwemwaterrichtlijn: De provincie wil goed ingerichte en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater.
De provincie wil de bronnen voor drinkwaterproductie en vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen, zodat er altijd voldoende drinkwater beschikbaar is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te produceren. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd dat we weerbaar zijn tegen perioden van droogte of extreme neerslag en dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. Gebruiksfuncties worden voorzien van een passende waterkwaliteit uit oppervlaktewater zolang het doelmatig is. De provincie streeft zoveel mogelijk naar functiecombinaties die elkaar versterken, zoals drinkwater en natuur. Bij de aanwijzing van zwemwaterlocaties wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne. Bij het vaststellen van waterkwaliteitsdoelen wordt rekening gehouden met de verschillende functies van oppervlaktewateren.
Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit en -kwantiteit zoekt de provincie nadrukkelijk de samenwerking met andere partijen: niet alleen medeoverheden, maar ook drinkwaterbedrijven, terreinbeheerders, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Verdere uitwerking van het beleid voor mooi en schoon water is opgenomen in het regionaal waterprogramma.
Het regionaal waterprogramma betreft voorlopig nog een ontwerpversie. Vooralsnog is derhalve nog het Regionaal Waterplan 2016 – 2021 van kracht. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het 'Waterbeheerplan 2016 -2021, Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit aanpassen in waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterbeheerplan heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en samen met gemeenten wordt gewerkt aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorziening door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om de doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en wordt gewerkt aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.
De ambities luiden als volgt:
Watertoets
Een van de instrumenten om het waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Hiervoor heeft Delfland de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De Handreiking Watertoets geeft per thema randvoorwaarden en uitgangspunten en licht toe op welke wijze deze in een plan dienen te worden verwerkt.
Beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast'
De basis van het beleid wordt gevormd door de volgende zes beginselen ui de beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast'.
Convenant Klimaatadaptief Bouwen
Vanuit het convenant klimaatadaptief bouwen dat zowel door Hoogheemraadschap van Delfland als gemeente Den Haag is ondertekend, gaat over zes thema's. Onder andere geldt dat lokaal vasthouden (50 mm) in het plangebied moet worden nagestreefd. Van belang is dat de neerslag van een korte hevige bui op privaat terrein wordt opgevangen, waarna het vertraagd wordt afgevoerd. Randvoorwaarde is dat de waterberging niet eerder dan in 24 uur geloosd wordt, waarna de berging binnen maximaal 48 uur weer beschikbaar is.
Het convenant is vertaald in de Wegwijzer Den Haag klimaatbestendig.
Richtlijn vasthoudmaatregelen
Om versnelde afvoer te voorkomen, beschouwt Delfland het creëren van extra oppervlaktewater als de meest betrouwbare en beheerbare compensatiemethode. Indien het voor een ontwikkeling niet mogelijk is compensatie in oppervlaktewater te realiseren, kan ook worden gezocht naar compensatie in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren waarin de verslechtering optreedt.
Als een alternatieve voorziening wordt toegepast, is het belangrijk dat deze goed functioneert en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is hierbij volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en passend onderhoud van de voorziening. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland criteria bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. De criteria zijn vooral gericht op stedelijk gebied. Het stroomschema voor het toepassen van vasthoudmaatregelen is onderstaand weergegeven.
Afbeelding 6.4.1: Stroomschema toepassen van vasthoudmaatregelen
Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Denk hierbij aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder ontheffing. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Toekomstbestendig Haags water!
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig
Als gevolg van klimaatverandering krijgt ook Den Haag vaker te maken met hevige regenbuien, meer hete zomerse dagen, langere droge perioden en een verdere stijging van de zeespiegel. Dergelijke weersextremen kunnen veel schade en overlast veroorzaken, ook op het gebied van gezondheid en economie. De opgave voor de komende decennia is om de bestaande en nieuwe stad meer klimaatbestendig in te richten tegen de gevolgen van extreme neerslag, hitte en droogte. Wat echter nog ontbreekt zijn eenduidige ambities en eisen voor klimaatbestendige inrichting en een gezamenlijke aanpak. Het opstellen van deze aanpak is aangekondigd in de Nota Duurzaamheid (RIS301829) en Programmabrief duurzaamheid 2020 (RIS303503). Met de vaststelling van de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308745) zijn ambities en eisen opgenomen voor een klimaatbestendige inrichting. Deze wegwijzer is een kapstok om alle projecten en initiatieven bij te laten dragen aan een meer klimaatbestendig Den Haag.
Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd. Deze strategie wordt in een apart traject behandeld en vastgesteld.
De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt gebiedsgericht plaats en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd.
De bodemgesteldheid in polders, en in het bijzonder in Wateringseveld, Ypenburg en Leidschenveen (diepe polders) is ongunstiger dan in andere stadsdelen, de verwachte levensduur van de riolering is hier dan ook korter dan gemiddeld. Deze wijken liggen op veengrond en hebben een gemiddeld hoge grondwaterstand die met behulp van sloten en soms ook lokale drainage wordt beheerst. Risico van bodemdaling met invloed op riool en op gebouwen is hier het grootst.
In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.
Bij herstructureringen en nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap van Delfland een watertoets uitgevoerd. Via een waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt de visie op de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater en de samenhang met oppervlaktewater beschreven en worden eisen voor de verdere uitwerking verwoord. Het hoogheemraadschap hanteert hierbij de watersleutel. Deze is in 2020 vernieuwd en via de website van het hoogheemraadschap te gebruiken. Indien de ontwikkeling kan leiden tot overlast in het project of de nieuwe wijk, kunnen in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen om overlast te voorkomen.
Meer dan de helft van het oppervlak van Den Haag is niet in bezit van de gemeente zelf. Bewoners en bedrijven zullen hun steentje moeten bijdragen om de stad water robuuster te maken. Voorbeelden van maatregelen op eigen terrein zijn het aanleggen van groene daken en het verminderen van verharding (tegels) in tuinen en op binnenterreinen.
Het Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan verwijst ook naar de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308745) die op 25 mei 2021 is vastgesteld door het college. Deze nota geeft aan hoe om te gaan met klimaatbestendigheidsmaatregelen en de ambities en eisen daarvoor betreffende verschillende thema's.
Het plangebied ligt in het peilgebied GPG2008VPB I met een vastgesteld waterpeil (m NAP): -0,43m.
Het plangebied is niet gelegen in (de beschermingszone van) een waterkering. In of nabij het plangebied zijn geen watergangen gelegen.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken of vasthouden bij de plaats waar het valt en de gemeente draagt zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent dat de gemeente in eerste instantie een inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Extreme neerslag, droogte en zeespiegelstijging zijn gevolgen van klimaatverandering waar we mee te maken krijgen. Langdurige hitte en droogte hebben daarnaast niet alleen effect op het watersysteem, maar ook op de (volks)gezondheid en de snelheid waarmee bodemdaling plaatsvindt. De watersleutel van Delfland berekent daarom de benodigde waterberging, zowel voor het compenseren van verharding als om gevolgen van klimaatverandering op te vangen. De voorgenomen ontwikkeling treft dan ook de volgende maatregelen: het realiseren van waterbuffers en de groene inrichting van het plangebied (denk aan het groene parkeerdek). Gezien de verwachte klimaatverandering waardoor steeds vaker langdurige hevige regen optreedt en hitte vaker voorkomt is het raadzaam om verharding zo mogelijk te beperken, regenwater vast te houden waar het valt en vertraagd af te voeren. Hierdoor worden hoge waterstanden verkleind en daarmee de kans op wateroverlast. Op hitte heeft het aanleggen van groen (en daarmee verharding verminderen) een verminderend effect: het versterkt verdamping wat een verkoelend effect heeft.
De gemeente is ondertekenaar van het Convenant Klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland, waarin is opgenomen dat deze netwerkpartijen het overeengekomene willen borgen in het beleid van de betrokken overheden en het meenemen in hun bouwprojecten. Als gevolg van klimaatverandering neemt namelijk de kans op weersextremen toe. Om knelpunten te beperken en te zorgen dat Den Haag in 2050 bestand is tegen neerslag, droogte en hitte is de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig vastgesteld (RIS 308745). Het geeft de ambities en eisen aan ten behoeve van de verschillende thema's en stelt een integrale aanpak voor. Op deze ambities en eisen wordt hieronder volledigheidshalve ingegaan.
Extreme neerslag
De ambitie is dat in 2050 in Den Haag bij een korte hevige bui van 70mm in 1 uur (eens in 100 jaar in 2050 volgens huidig klimaatscenario KNMI/STOWA):
In de planvorming worden conform de NVU de volgende eisen, ambities en ontwerpprincipes gehanteerd:
Eisen:
Ambities:
Ontwerpprincipes:
Hitte
Het aantal tropische zomers neemt naar verwachting tot 2050 verder toe. Het KNMI heeft in het "warmste" klimaatscenario berekend dat de zomertemperatuur zo'n 2,5 graad toeneemt vergeleken met het huidige klimaat. In 2085 zou het zelfs bijna 4 graden warmer worden in de zomer.
Hitte heeft effect op de gezondheid van mens en dier. Door hitte lopen kwetsbare groepen zoals ouderen meer risico op uitdroging, en opwarmend oppervlaktewater is schadelijk voor flora en fauna.
Als ambitie wordt ernaar gestreefd dat Den Haag in 2050 beter bestand is tegen hitte en dat:
In de planvorming worden de volgende ambities en ontwerpprincipes gehanteerd:
Ambities:
Ontwerpprincipes:
Droogte
De ambitie is in Den Haag dat droogte in 2050 wordt beperkt door maximale sponswerking in de stad via oplossingen in groen en bodembuffers en door wateraanvoer via het (stedelijke/regionale) oppervlaktewatersysteem. Ook mag droogte niet leiden tot onomkeerbare schade aan kwetsbare gebouwen, infrastructuur, groen en ecologische waarden.
Ambities:
Ontwerpprincipes:
Delfland heeft de zorg voor het watersysteem in zijn beheergebied. Waterkwaliteitsbeheer is een integraal onderdeel van watersysteembeheer en één van de vier kerntaken van het Hoogheemraadschap. Dit betekent dat Delfland zijn beheer richt op een goede chemische en ecologische watersysteemkwaliteit.
De planlocatie is niet gelegen in, of nabij, een KRW-waterlichaam, een zwemwaterlocatie, een waterparel of andere gebieden waarop hogere waterkwaliteitsdoelstellingen van toepassing zijn. Wel worden bij de totstandkoming van het project uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, niet toegepast op plekken waar zij in aanraking kunnen komen met schoon hemelwater. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Verder is in of in de directe nabijheid van het plangebied geen sprake van een natte ecologische zone.
Het bestemmingsplan bevat daarnaast geen bestemmingen die acute risico's voor de kwaliteit van het watersysteem kunnen opleveren (zoals opslagplaatsen voor chemicaliën) en gevaar kunnen opleveren voor kwetsbare gebieden, zoals grondwaterbeschermingsgebieden en drinkwaterwingebied.
Het plan niet leidt tot een achteruitgang van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem (inclusief natte ecologische zones).
Afvalwater omvat vuil water, hemelwater en overtollig grondwater in de stad. Het vuile water komt van huishoudens en kan vermengd zijn met bijvoorbeeld bedrijfsafvalwater en hemelwater. De gemeente en Delfland zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de verwerking van afvalwater. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het rioleringsstelsel op hun grondgebied. Ook dragen zij zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Delfland is verantwoordelijk voor het transport van afvalwater van eindrioolgemalen naar de zuivering, voor het zuiveren van dit afvalwater en voor de ontvangst van ingezameld hemel- en grondwater in het oppervlaktewatersysteem. Daarnaast is Delfland verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en de ecologische condities daarvan. Het voorkomen van emissies, het zuiveren van afvalwater, beheer en onderhoud en de ecologische inrichting spelen daarbij een belangrijke rol.
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het 'Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025'. Werken aan klimaatbestendigheid en duurzaamheid betekent voor de riolering dat rekening gehouden dient te worden met:
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, zo veel mogelijk vermeden / niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen.
Hemelwater, dat afkomstig is van het verhard oppervlak mag niet direct op het oppervlaktewater of riolering afgevoerd worden. Er moet daarbij gebruik gemaakt worden van vasthoudmaatregelen. Gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking is niet toegestaan.
Bestaande riolering
Afbeelding 6.5.1 toont de bestaande riolering rondom de KC-locatie. Ten noorden en ten oosten van het terrein ligt een gemengd riool. Ten oosten ligt ook een hemelwaterriool dat afvoert op een gemengd riool verder in het zuidoosten. Daarnaast ligt er een persleiding die verbonden is met het rioolgemaal aan de Schenkweg. De huidige bebouwing op de KC-locatie is aangesloten op het gemengde rioolstelsel en niet op het hemelwaterriool.
Afbeelding 6.5.1: bestaande riolering rondom de KC-locatie (bron: W+B)
Het hemelwater wordt in de huidige situatie afgevoerd op een gemengd rioolstelsel, waar het gemengd wordt met afvalwater. In de toekomstige situatie wordt in het plangebied voorzien in een waterberging van 457 m3. Daarnaast vindt in het plangebied een afname van het verhard oppervlak en een toename van groen plaats, waardoor het hemelwater makkelijker kan infiltreren in de bodem.
Voor de nieuwbouw geldt, dat hemelwater en vuilwater gescheiden opgevangen moeten worden. Op basis van de concrete bouwplannen zal in afstemming met de afdeling Stedelijk Beheer van de Gemeente nader moeten worden onderzocht wat de consequenties zijn voor het rioolsysteem.
Doordat ten opzichte van de huidige situatie een groter deel van het hemelwater kan infiltreren in de bodem, wordt er minder water afgevoerd naar het gemengde rioolstelsel.
Het onttrekken dan wel infiltreren van (grond)water heeft effect op de grondwaterstand. Deze verandering van grondwaterstand kan negatieve gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Dit is voor Delfland aanleiding om regels te verbinden aan het onttrekken en infiltreren van grondwater. Het doel van het grondwaterbeleid is om zo effectief en efficiënt mogelijk met grondwater om te gaan en het voorkomen van negatieve effecten door grondwateronttrekkingen en infiltraties. De beleidsregel Grondwateronttrekkingen en infiltraties d.d. april 2015 is het toetsingskader bij de beoordeling van watervergunningaanvragen voor onttrekkingen en infiltraties.
Er zal geen sprake zijn van permanente onttrekkingen in het plangebied, wel van een tijdelijke grondwateronttrekking met retourbemaling tijdens de aanleg van de ondergrondse parkeergarage. De te realiseren parkeergarage kan invloed hebben op de grondwaterstand in en rondom het plangebied. Door Geomet is een indicatie gegeven van de grondwaterstanden en de geohydrologische grondopbouw. Deze indicatie is door Geomet vastgelegd, zie Bijlage 4. Uit dit onderzoek volgt dat op basis van de door Geomet verzamelde grondwatergegevens en recent op de bouwlocatie uitgevoerde grondwatermetingen en dieptemetingen, vooralsnog voor de freatische grondwaterstand een gemiddelde waarde van ca. 0,95 m- NAP en een maximale waarde van 0,30 m- NAP wordt verwacht voor de bouwfase. Voor de holocene zandlaag is een gemiddelde stijghoogte van ca. 0,95 m- NAP aangehouden en een maximale stijghoogte van 0,50 m- NAP. Voor de potentiaal in de pleistocene zandlaag is de gemiddelde stijghoogte ca. 1,1 m- NAP met vooralsnog een maximale waarde van ca. 0,50 m- NAP voor de bouwfase. Voor de gebruiksfase moet een hogere waarde worden aangehouden. Hiervoor kan een maximale waarde van 0,00 m+ NAP worden aangehouden voor zowel de holocene als pleistocene zandlaag. Dit is een indicatieve waarde, welke afhankelijk is van toekomstige wijzigingen in het hydrologische systeem
Voor de parkeerkelder wordt een gesloten bouwput toegepast, waarbij de kleihoudende lagen tussen ca. 13,0 en 14,5 à 17,0 m- NAP de onderafsluiting van de bouwput verzorgen. In verband met het verticaal evenwicht van de bouwputbodem is een deepwell bemaling noodzakelijk in de zandlaag tussen ca. 6,0 en 13,0 m- NAP. Een zwaartekrachtbemaling zou als alternatief kunnen, echter kan hiermee de benodigde verlaging niet in een fase worden bereikt. In dat geval zouden verzamelleiding en pompen na een gedeeltelijke ontgraving verdiept moeten worden opgesteld. Voor de onttrekking en lozing van grondwater tijdens de bouwfase is een melding nodig bij het Hoogheemraadschap van Delfland. De melding kan worden uitgevoerd voor een totaal onttrekkingsdebiet van maximaal 200.000 m3 en maximaal 50 m3/uur en dient tenminste ca. 1 maand voor aanvang van de bemaling te worden ingediend. Op basis van het berekende bemalingsdebiet (volgens paragraaf 7.2 van het onderzoek van Geomet) van maximaal 8 à 15 m3/uur is het totale onttrekkingsdebiet niet kritisch. Voor de lozing van het bemalingswater dient toestemming te worden verleend door gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland.
Door Geomet is ook de freatische grondwaterstand buiten de bouwput berekend. Hieruit volgt dat de berekende verlagingen zich binnen de natuurlijke fluctuaties bevinden. Door de verlaging zullen daarom geen negatieve effecten optreden voor bestaande funderingen, ook niet indien deze panden een fundering op staal of op houten palen hebben.
Op de KC-locatie zelf staan geen peilbuizen. Rondom de locatie staan drie puilbuizen op 200, 250 en 280 meter vanaf de KC-locatie (zie onderstaande afbeelding).
Tabel 6.1 toont het hoogste en het laagste grondwaterpeil in de drie peilbuizen over de afgelopen 10 jaar (2012 - 2022). Het laagste grondwaterpeil is gemiddeld NAP -1,35 m, met een minimum van NAP -1,60 m. Het hoogste grondwaterpeil is gemiddeld NAP -0,45 m, met een maximum van NAP -0,35 m. Uitgaande van het minimum en maximum, is de ontwateringsdiepte op de KC-locatie (maaiveld op gemiddeld NAP +0,70 m) minimaal 1,05 en maximaal 2,3 m. Bij het boezempeil van NAP -0,43 m is de gemiddelde drooglegging 1,13 m.
Tabel 6.1: grondwaterpeilen rondom KC-locatie (bron: W+B)
Monitoring van de grondwaterstand, ter controle op de bemalingsinvloed noodzakelijk geacht. Het aantal peilbuizen en de locaties hiervan dienen te worden gekozen in overleg met de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland.
In het plangebied wordt mogelijk een WKO-systeem aangelegd (Warmte Koude Opslag). Voor het onttrekken en retourneren van grondwater ten behoeve van de aanleg van het WKO-systeem is een watervergunning noodzakelijk.
Afbeelding 6.5.2 toont de wateroverlast op de KC-locatie bij een regenbui van 70mm in 1 uur.
Afbeelding 6.5.2: wateroverlast op de KC-locatie bij een regenbui van 70 mm in 1 uur (bron: W+B)
Te zien is dat er wateroverlast ontstaat op de binnenplaatsen en de parkeerplaats ten noorden van de bebouwing. Zowel de binnenplaatsen als de parkeerplaats zijn voor een groot gedeelte verhard, waardoor het regenwater slecht kan infiltreren in de bodem. Daarnaast is te zien dat er ook wateroverlast ontstaat op alle wegen rondom de KC-locatie. Door de grote hoeveelheden verharding in en rondom de KC-locatie is het gebied gevoelig voor wateroverlast.
Afbeelding 6.5.3 toont de (mogelijke) uitzakking van de grondwaterstanden op de KC-locatie tijdens droogte.
Afbeelding 6.5.3: uitzakking van grondwaterstanden tijdens droogte. links: laagste grondwaterstanden in de droge zomer van 2018, rechts een stress-scenario met twee droge jaren (bron: W+B)
Tijdens de zomer van 2018 is de grondwaterstand 10 cm extra gezakt. In een stress-scenario met twee droge jaren achter elkaar kan de uitzakking toenemen tot wel 30 cm extra. Dit betekent dat het gebied gevoelig is voor droogte. Dit heeft in de huidige situatie weinig negatieve gevolgen, doordat er weinig groen aanwezig is in het gebied en de funderingen niet worden beïnvloed door lage grondwaterstanden.
Om het gebied beter bestand te maken tegen extremere en langdurige neerslag, is het van belang neerslag vast te houden zonder dat dit tot wateroverlast leidt. In aanvulling op riolering en oppervlaktewater kunnen verschillende soorten maatregelen hieraan bijdragen. Er kan met langere perioden van droogte worden omgegaan door het gebied zodanig in te richten, dat dit minder kwetsbaar is voor de gevolgen van droogte.
Onderstaande tabel toont principes en maatregelen voor het voorkomen of verminderen van wateroverlast en de gevolgen van droogte.
Tabel 6.2: principes en maatregelen voor het voorkomen of verminderen van wateroverlast en de gevolgen van droogte (bon: W+B)
Bij de herontwikkeling van de KC-locatie wordt de sponswerking van het terrein vergoot. Het verhard oppervlak neemt af en het groenoppervlak neemt toe. Hierdoor kan hemelwater makkelijker infiltreren. Daarnaast wordt er waterberging aan het gebied toegevoegd. Dit water kan hergebruikt worden op het terrein.
Bij een toename van het verhard oppervlak kan een watervergunning en compenserende maatregelen aan de orde zijn. Delfland maakt gebruik van de watersleutel. Dit is een rekentool die helpt te bepalen hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd om bij een ruimtelijke ontwikkeling de effecten op het watersysteem te compenseren.
Uit de watersleutel blijkt dat er watercompensatie nodig is voor de klimaatopgave 2050 (309m2) en als gevolg van de ontwikkeling (134m2). De benodigde watercompensatie van 309m2 + 134m2 leidt tot een wateropgave van 443m2.
Uitgedrukt in m3 is het nodig op basis van het beleid van Hoogheemraadschap Delfland een waterberging met een capaciteit van 125,3 m3 te realiseren.
Den Haag heeft in de Wegwijzer Den Haag klimaatbestendig bij nieuwbouw de eis gesteld dat er 50mm van een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur op privaat terrein tijdelijk kan worden opgevangen en dat na minimaal 24 en maximaal 48 uur de bergingscapaciteit weer beschikbaar is.
De benodigde bergingscapaciteit wordt als volgt berekend: oppervlakte van de kavel (9.135m2) maal 50 mm berging = 457 m3.
Op basis van het gemeentelijk beleid is een waterberging met een capaciteit van 457 m3 noodzakelijk, waarin water tijdelijk wordt opgevangen en dat na minimaal 24 uur en maximaal 48 uur weer beschikbaar is.
De ontwikkeling van het CID leidt tot meer verplaatsingen in een gebied waar de openbare ruimte schaars is. Een transitie naar ruimte-efficiënte, schone en klimaat neutrale mobiliteit is een randvoorwaarde voor de ontwikkeling van het CID. Dat betekent prioriteit voor mobiliteit op menselijke maat; een openbare ruimte die in eerste instantie is ingericht voor (1) voetgangers, (2) fietsers en (3) openbaar vervoer. Deze vervoersmiddelen moeten de mobiliteitsgroei in het CID voor hun rekening nemen.
In de Structuurvisie CID zijn hoofdroutes voor de voetgangers opgenomen, zodat het plangebied te voet uitstekend ontsloten is binnen het CID. In de structuurvisie zijn ook de hoofdroutes voor de fiets opgenomen. Met name de dichtbij gelegen Velostrada is een cruciale hoofdverbinding voor fietsers binnen het CID en biedt een rechtstreekse verbinding met de regio en de hoogwaardige koppeling aan de andere hoofdfietsroutes in Den Haag.
De treinstations bieden rechtstreekse verbindingen per trein naar toplocaties zoals Amsterdam, Rotterdam en Schiphol en de regionale toplocaties Leiden en Delft. RandstadRail biedt hoogfrequente verbinding met Zoetermeer en Rotterdam en samen met tramlijn 2 worden ook het Centrum van Den Haag en grote delen van de Haagse agglomeratie en Voorburg rechtstreeks ontsloten. De Oude Lijn en de Leyenburgcorridor van RandstadRail vormen twee van de drie OV corridors waarop OVNext (Schaalsprong OV Den Haag) inzet om het OV hoofdnet in de agglomeratie op orde te brengen. Op orde brengen van deze corridors in samenhang met de verstedelijking is een van de grote opgaven gericht op structuurversterking van de Zuidelijke Randstad. Laan van NOI biedt met het intercity-station een belangrijke verknoping van deze regionale netwerken met de netwerken op de hogere schaalniveaus.
De mobiliteitstransitie is een essentiële voorwaarde om de bereikbaarheid van het CID te behouden en verbeteren. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is daarom voorgeschreven dat een pakket van mobiliteitsmaatregelen wordt vastgesteld, waarin wordt voorzien in deze bereikbaarheidsopgave en tevens de gezondheid en leefbaarheid worden gewaarborgd. In de structuurvisie CID zijn de uitgangspunten voor de mobiliteitstransitie opgenomen. Lopen, en het faciliteren van de voetgangers komt op de eerste plaats. Daarna komt fietsen en de fietser, gevolg door openbaar vervoer. De situering van deze locatie in de onmiddellijke nabijheid van het station en de bijbehorende hoogwaardige openbaar vervoersverbindingen en als onderdeel van het CID biedt veel potentie voor stedelijke intensivering in combinatie met mobiliteitstransitie. Voor de auto wordt ingezet op meer gedeeld gebruik en een versnelde transitie naar elektrisch rijden. Met de inzet op deze mobiliteitstransitie wordt ruimte vrijgemaakt die nodig is voor de energietransitie, groen, klimaatadaptieve maatregelen en verblijfskwaliteit.
De fiets is een uitstekend vervoermiddel om binnen de stad te verplaatsen. Voor de toekomstige gebruikers van de locatie moet er bergruimte van de juiste afmetingen zijn om te voorzien in adequate en veilige stallingsmogelijkheden voor de fiets. Deze stallingsmogelijkheden bevinden zich inpandig op de kavel. In de uitwerking moet rekening worden gehouden met verschillende type fietsen, waaronder ook fietsen van afwijkend formaat, zoals bakfietsen. Het stallen van fietsen op maaiveld in de buitenruimte is niet toegestaan.
Locaties nabij Openbaar Vervoer zijn de kansrijke plekken om in hogere dichtheden te bouwen. De uitstekende OV voorzieningen bij deze ontwikkellocatie zullen leiden tot een relatief laag autogebruik.
Door Goudappel is een mobiliteitsplan opgesteld, waaronder een parkeerbalans. Het Goudappel rapport is opgenomen als Bijlage 21 bij deze toelichting. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de parkeerbalans.
In het rapport van Goudappel is gerekend met de volgende oppervlaktes (bvo):
In de ondergrondse kelder zijn twee separate parkeergarages en de fietsenstalling gepland. In de garage voor de ANWB is ruimte voor 175 parkeerplaatsen gereserveerd en in de garage van het RVB is ruimte voor 152 parkeerplaatsen gereserveerd.
Het hoofdkantoor van de ANWB heeft naast een kantoorfunctie diverse andere voorzieningen, waarvan het gebruik deels gekoppeld is aan de kantoorfunctie. Echter, als de voorzieningen niet worden gebruikt heeft de ANWB het voornemen hier maatschappelijke voorzieningen in toe te staan, zoals bijvoorbeeld een zangkoor, wijkvereniging, scholen etc.
In de parkeergarage heeft de ANWB meer parkeerruimte beschikbaar dan nodig is voor zowel de kantoor- als maatschappelijke functie. Dit surplus wil de ANWB inzetten als hubfuncties, waarbij bezoekers aan de omgeving (bijvoorbeeld binnenstad of strand) hun auto tegen betaling kunnen parkeren en voorts hun weg vervolgend via het openbaar vervoer of de fiets naar bestemming.
Parkeernormen
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte voor auto's zijn de parkeernormen CID en Binkhorst (RIS306160) gebruikt. Dit resulteert in de volgende normen (per 100m2 bvo):
Tabel 6.6.1: gehanteerde parkeernormen autoparkeren (bron: Goudappel)
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte voor fietsparkeren zijn de normen uit de Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016 gebruikt (zone 1) (per 100m2 bvo).
Tabel 6.6.2: gehanteerde fietsparkeernomen per 100 m2 bvo (bron: Goudappel)
Parkeerbehoefte auto
Aan de hand van het programma en de parkeernormen uit tabel 6.6.1 is de parkeerbehoefte berekend. Voor het RVB-deel komt de parkeerbehoefte uit op 152 parkeerplaatsen, zie ook tabel 6.6.3.
Tabel 6.6.3: parkeerbehoefte autoparkeren RVB-deel (bron: Goudappel)
Veruit het grootste deel is bedoeld voor vaste gebruikers met 133 parkeerplaatsen voor medewerkers van de kantoren en de commerciële plint. Voor bezoekers zijn in totaal 19 parkeerplaatsen nodig.
In de parkeergarage van het RVB wordt geen dubbelgebruik toegepast, waardoor de parkeerbehoefte overeenkomt met de berekende 152 plaatsen.
De parkeergarage van de ANWB is zowel bedoeld voor medewerkers als bezoekers van de ANWB, bezoekers van de maatschappelijke functies en gebruikers van de hub. Daarbij heeft het parkeren van de eigen medewerkers en bezoekers prioriteit. Er is sprake van een openbare parkeergarage, waarbij het voor de hand ligt dat derden alleen op afspraak toegelaten worden.
De parkeerbehoefte berekend voor de kernfunctie van de ANWB, de maatschappelijke functie en de hub-functie (bij restcapaciteit).
De (bruto) parkeerbehoefte voor de ANWB-medewerkers en bezoekers, zonder dubbelgebruik, bedraagt 91 parkeerplaatsen. Voor alleen medewerkers zijn 87 parkeerplaatsen nodig.
Tabel 6.6.4: parkeerbehoefte kernfuncties ANWB (bron: Goudappel)
De parkeerbehoefte van de additionele maatschappelijke functies op het ANWB-kavel bedraagt 21 parkeerplaatsen, waarvan 14 parkeerplaatsen voor bezoekers en 7 parkeerplaatsen voor vaste gebruikers,
Tabel 6.6.5: parkeerbehoefte additionele maatschappelijke functies ANWB-kavel (bron: Goudappel)
Op basis van de Nota parkeernormen zijn maximaal 112 parkeerplaatsen nodig voor de ontwikkeling van de ANWB. De ANWB heeft het voornemen om een deel van de parkeergarage open te stellen als hubfunctie voor de omgeving. Het parkeerbeleid geeft hier onder voorwaarden ruimte voor, wanneer nut en noodzaak hiervan worden aangetoond. Met het oog hierop is in het parkeeronderzoek uitgegaan van een groter aantal (mogelijke) parkeerplaatsen, namelijk 175.
Parkeerbehoefte fiets
De fietsparkeerbehoefte voor medewerkers van het RVB kantoorgebouw bedraagt 507 parkeerplekken. De fietsparkeerbehoefte voor bezoekers van het RVB kantoorgebouw bedraagt 161 fietsparkeerplekken. De totale fietsparkeerbehoefte bedraagt 668 fietsparkeerplekken.
Tabel 6.6.6.: fietsparkeerbehoefte RVB-deel (bron: Goudappel)
De fietsparkeerbehoefte voor het ANWB gebouw bedraagt 344 voor medewerkers en 184 voor bezoekers. De totale fietsparkeerbehoefte bedraagt 528 parkeerplaatsen.
Tabel 6.6.7: fietsparkeerbehoefte ANWB-deel (bron: Goudappel)
Afbeelding 6.7.1 toont de vervoerswijzekeuze in Den Haag in 2019. Hierin is te zien dat de meeste verplaatsingen (31%) worden gemaakt met de auto. 28% van de verplaatsingen wordt gemaakt door te lopen, fietsen volgt met 23%. Ten slotte wordt 18% van de verplaatsingen gemaakt met het OV. De trend van 2011 naar 2019 is dat er toename is van het aantal reizen met het OV en fietsen en een afname in het percentage autogebruik.
Bereikbaarheid auto
De bereikbaarheid van de KC-locatie voor auto's is van belang aangezien de locatie zich naast een stedelijke hoofdweg bevindt (Utrechtsebaan) en aan een wijk-ontsluitingsweg (Juliana van Stolberglaan). De locatie zelf ligt aan een kruispunt waar de afslag van de A12 (Utrechtsebaan) aansluit op de Juliana van Stolberglaan.
Afbeelding 6.7.2. geeft de wegenstructuur van Den Haag weer.
Afbeelding 6.7.2: Wegenstructuur Den Haag
Afbeelding 6.7.3 en 6.7.4 geven het typische verkeer in de ochtend en avondspits weer. Daarnaast zijn ook de locaties van verkeersregelinstallaties (VRI'S) weergegeven. De VRI'S bevinden zich met name aan de Juliana van Stolberglaan. Als er gekeken wordt naar het typische verkeer in de ochtendspits is te zien dat de wegen rondom de KC-locatie oranje kleuren. Dit betekent dat de snelheid hier in de ochtendspits iets lager ligt dan wat haalbaar is op deze wegvakken, maar het verkeer nog voldoende wordt afgewikkeld. Dit geldt voor de Juliana van Stolberglaan en de afslag van de Utrechtsebaan die hier op aansluit en de Prinses Beatrixlaan. Enkele wegen in het gebied net daarbuiten kleuren groen. Dit betekent dat dit verkeer geen vertraging ondervindt.
Afbeelding 6.7.3: verkeersituatie rond KC-locatie in de ochtendspits in 2022 (bron: W+B)
Afbeelding 6.7.4 laat een ander beeld zien voor de typische avondspits. Hierin is te zien dat verscheidene wegen rondom de KC-locatie rood kleuren. Dit betekent dat er rond deze tijd vertraging in het verkeer optreedt en dat de snelheid van het verkeer langzaam is. Dit geldt vooral voor de Juliana van Stolberglaan in de richting van het oosten en de Prinses Beatrixlaan in de richting van het zuiden. Dit is ook de richting waar het verkeer richting de A12 langs komt. Hier kunnen toenemende wachtrijen verwacht worden.
Afbeelding 6.7.4: verkeersituatie rond KC-locatie in de avondspits in 2022 (bron: W+B)
Bereikbaarheid OV
De KC-locatie bevindt zich in de nabijheid van verschillende OV-haltes en is zo in alle richtingen goed ontsloten. Ten eerste is er de nabijheid van het NS-intercitystation Den Haag Centraal. Dit bevindt zich op 10 minuten lopen van de KC-locatie. Een ander nabij gelegen station is Den Haag Laan van NOI, welke ook op loopafstand ligt. Dichter in de buurt van de KC-locatie bevinden zich meerdere OV-haltes: twee tramhaltes, Den Haag Ternoot en Den Haag Beatrixkwartier. Verder bevinden de bushaltes Prinses Beatrixlaan en Juliana van Stolberglaan zich op loopafstand van de KC-locatie.
Bereikbaarheid fiets
Met de fiets is de KC-locatie te bereiken via de fietspaden langs de Juliana van Stolberglaan en de Prinses Beatrixlaan. De eerste maakt onderdeel uit van de Sterfietsroutes die Den Haag met de regio verbinden. De tweede is onderdeel van het hoofdnetwerk. Aan beide kanten van de eerder genoemde wegen bevindt zich een 1-richtings fietspad. De breedte van de fietspaden aan de Juliana van Stolberglaan is ongeveer 2,3 meter. Dit is te smal voor de intensiteiten gedurende de ochtend en avondspits. Gelet op de intensiteiten wordt een breedte van 2,5 tot 3 meter noodzakelijk geacht. De breedte van het fietspad naast de Prinses Beatrixlaan is 2,8 meter. Oversteekmogelijkheden voor fietses zijn beperkt tot de VRI kruispunten.
Bereikbaarheid voetgangers
Voetgangers kunnen de KC-locatie bereiken via de Juliana van Stolberglaan en de Prinses Beatrixlaan. Langs beide wegen bevinden zich aan twee kanten voetgangerspaden.
Auto
Goudappel heeft met behulp van kerncijfers van het CROW, publicatie 381, op basis van de gemiddelde verkeersgeneratie per parkeerplaats (op basis van de ongewogen parkeerbehoefte) de verkeersgeneratie van de ontwikkeling berekend.
Tabel 6.6.8: Verkeersgeneratie ontwikkeling KC-locatie (bron: Goudappel)
Het Koninklijk Conservatorium had 45 parkeerplaatsen. Wanneer aangenomen wordt dat elke parkeerplaats 2 ritten genereert, resulteert dit in 90 autoritten per werkdag. De toename van het aantal motorvoertuigbewegingen bedraagt als gevolg van de ontwikkeling 1.207 per weekdagetmaal.
Vrachtverkeer
In de CROW-publicatie 256 staat vermeld dat 'de hoeveelheid vrachtverkeer van en naar een kantoorlocatie doorgaans verwaarloosbaar is'. Hier worden hoeveelheden genoemd van 0,25 middelzware en 0,4 zware vrachtautobewegingen per 750 m2 bvo aan kantooroppervlakte. Dit zou neerkomen op:
In dit specifieke geval zal vrijwel de gehele aan- en afvoer van goederen plaatsvinden met middelzware voertuigen, aangezien hiervoor ruimte is gereserveerd in de parkeegarage. Voor zware vrachtvoertuigen wordt ruimte gereserveerd in een parkeerhaven langs de Juliana van Stolberglaan. Echter is het gebruik van zware vrachtauto's naar verwachting zeer beperkt, te weten 2 ritten per weekdagetmaal.
Saldering
De oude functie, het Koninklijk Concervatorium, had 45 parkeerplaatsen. Aangenomen wordt dat elke parkeerplaats hier 2 ritten genereert wat resulteert in 90 autoritten per weekdag. Hierdoor bedraagt de toename als gevolg van de ontwikkeling 1.207 motorvoertuigenbewegingen per weekdagetmaal.
Voor het Koninklijk Concervatorium (18.000m2 bvo) is uitgegaan van de CROW-norm voor middelzwaar verkeer en 0,5 voor zwaar verkeer.
Het totaal en de saldering komt dan uit op de volgende aantallen:
Fiets
Voor de fiets zijn ruim 4.100 fietsritten per werkdagetmaal berekend (1196 x 3,4). In dit aantal zitten ook de fietsers die een ander voortransportmiddel gebruiken, zoals de trein.
OV
Voor OV hangt in zijn algemeenheid het aantal ritten sterk af van de kwaliteit van het OV-aanbod. Naast de nabijheid van station Den Haag Centraal is er een halte van Randstadrail dichtbij. Voor het OV wordt alleen naar dit laatste deel gekeken: dit aantal wordt geschat op 700 per etmaal.
Lopen
Hiertoe worden ook degenen die per trein naar Den Haag Centraal komen en vervolgens te voet naar het kantoor gaan (vice versa). Dit aantal wordt geschat op 1.000 lopers/ etmaal. Hierbij wordt geen rekening gehouden met 'lunchrondjes'.
Totaal overzicht modal split
Het totaal overzicht van de modal split is:
De grootste toename van verkeer is te verwachten op het kruispunt waar de parkeergarage aansluit op de Prinses Beatrixlaan. De verkeerstoename op dit kruispunt is bepalend om te beoordelen of het extra verkeer van de locatie goed kan worden afgewikkeld.
Goudappel heeft aan de hand van de rekentool 'kruispuntenwijzer' de verkeersafwikkeling op dit kruispunt beoordeeld.
Als indicator voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling is de gemiddelde verliestijd genomen (het verschil in tijd tussen een free-flow situatie zonder te hoeven wachten door ander verkeer en de benodigde tijd in een spitsuur met verkeer. Er wordt onderscheid gemaakt in de verliestijd voor een hoofdrichting en een zijrichting en naar auto's en fietsers/voetgangers.
Tabel 6.6.9: Grenswaarden gemiddelde verliestijd voorrangskruispunten
Omliggend wegennet
In de plannen komt het verkeer vooral in de ochtendspits rochting de KC-locatie via de Juliana van Stolberlaan (west en oost). De vertrekroute is via de Prinses Beatrixlaan.
Figuur 6.6.1: aankomst- en vertrekroutes voor de auto van/naar de KC-locatie
Autoverkeer
Uit de berekeningen van Goudappel blijkt het volgende:
Tabel 6.6.10: Verliestijden per kruispunttak (bron Goudappel)
Het laatste kruispunt richting KC-locatie is het kruispunt Juliana van Stolberglaan - Prinses Beatrixlaan: dit kruispunt is ruim uitgelegd (3+2 opstelstroken op de Juliana van Stolberlaan en 2 opstelstroken op de Prinses Beatrixlaan) en met verkeerslichten geregeld. Dit kruispunt kent in de ochtendspits met een verkeersaanbod van 2.270 mvt/2 uur een goede verkeersafwikkeling en heeft de nodige overcapaciteit. Realisatie van de plannen geeft een toename van de verkeersbelasting op het kruispunt met 7,0% in de ochtendspits. Er zijn geen aanwijzingen dat dit kruispunt dit niet kan verwerken.
In de avondspits zal de grootste stroom afvloeien richting het kruispunt Schenkkade - Prinses Beatrixlaan. Ook dit kruispunt is ruim gedimensioneerd en met verkeerslichten geregeld. De nabijheid van de aansluiting op de A12 werkt hier cpmplicerend. Het verkeersaanbod ligt hier in de avondspits aanzienlijk hoger met 5.470 mvt/2 uur. De realisatie van het plan geeft hier een extra belasting van 3,1%. Deze toename, vergelijkbaar met de autonome groei over twee a drie jaren, zal niet ineens zorgen voor een overbelasting van dit kruispunt.
Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er een acceptabele verkeersafwikkeling ontstaat voor het autoverkeer na realisatie van de plannen.
Fiets
De toegang naar de fietskelders zijn zowel door de ANWB als voor de RVB gelegen aan de Juliana van Stolberglaan (zuidzijde). Deze toegangen zijn onderling gescheiden. Dat betekent dat ook fiets- en autotoegang gescheiden zijn.
Langs de Juliana van Stolberglaan ligt een in een (1) richting bereden fietspad. In de ochtendspits is dit fietspad vrij rustig met 400 fietsers per 2 uur. De plannen genereren hier een toename van ca. 1.000 fietsers in de twee-uursspits. Tijdens het drukste uur (circa 55% van het verkeer) gaat het om 550 fietsers. De fietsers komen uit verschillende gebieden, maar kunnen vanwege het eenrichtingenfietspad alleen uit de richting van de A12 de fietsenstalling bereiken.
Per cyclus van 90 sec betekent dit gemiddeld 14 fietsers bij een totaal van 550 fietsers in het drukste ochtendspitsuur.
Naar verwachting levert dit geen knelpunten op voor de verkeersafwikkeling, aangezien alle kruispunten geregeld zijn met verkeerslichten. Ook rijdt het fietsverkeer vanaf de Juliana van Stolberlaan parallel aan de hoofdrichting waardoor er naar verwachting relatief vaak groen licht gegeven wordt voor overstekende fietsers.
In de avondspits is het bestaande fietspad drukker met circa 800 fietsers per twee uur. Ook hier is de verwachting dat de plannen circa 1.000 fietsers genereren in de drukste twee avondspitsuren. De fietsers dienen dan wel over te steken op het kruispunt Juliana van Stolberglaan - Prinses Beatrixlaan. In de huidige situatie moet men 3 keer oversteken om de overkant te bereiken omdat hier sprake is van een éénrichtingsfietspad. Door hier een twee richtenfietspad van te maken worden er twee oversteken bespaard voor fietsers richting de A12. Dit is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 6.6.2: Huidige oversteekpunten voor fietsers (rood) en mogelijk oversteek in twee richtingen (groen)
Doordat het kruispunt geregeld is met verkeerslichten zorgen de extra fietsers niet direct voor extra verliestijden. Wel kunnen er korte wachtrijen van fietsers ontstaan maar de verwachting is niet dat dit niet hinderlijk is voor andere fietsers. Bij een uitstroom van circa 14 fietsers per minuut in het drukste avondspitsuur zal de verkeersafwikkeling naar verachting accceptabel blijven in de toekomstige situatie. Een deel van het fietsverkeer zal ook rechts afslaan (of rechtdoor gaan) waardoor het niet waarschijnlijk is dat er 14 fietsers per minuur zullen oversteken op het kruispunt.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Artikel 3 Groen bepaald dat de voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, fiets- en wandelpaden evenals een gebouwde parkeergarage. Het is niet toegestaan om op de gronden gebouwen te bouwen. Parkeervoorzieningen bestaan uit niet meer dan twee lagen.
Op deze gronden is het wel toegestaan steunpunten ten behoeve van het bouwen van overkragende bebouwing te plaatsen.
Artikel 4 Kantoor bepaalt dat de voor Kantoor aangewezen gonden zijn bestemd voor kantoren, horeca, dienstverlenende functies, een gebouwde parkeervoorziening en detailhandel.
Specifiek is bepaald dat het bouwen van erfascheidingen niet is toegestaan en dat er op een aantal plekken in de rooilijn gebouwd moet worden. Ook worden in dit artikel voorwaarden gesteld aan het totale aantal m2 detailhandel, horeca en dienstverlening.
Artikel 5 Verkeer - Hoofdverkeersweg bepaald dat de voor Verkeer - Hoofdverkeersweg aangewezen gronden zijn bestemd voor ontsluitingswegen, openbaarvervoerstroken en ongebouwde parkeervoorzieningen. Ook is in dit artikel bepaald dat de ontsluiting van de ondergrondse parkeervoorziening uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting'.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 9.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 9. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel regelt wat wel en niet is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - straalpad.
In dit artikel zijn onder andere de regels met betrekking tot waterberging en windhinder opgenomen.
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1'
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied Juliana van Stolberglaan 1, waarmee in de realisatie van een programma van ongeveer 61.000 m2 bvo kantoren en bijbehorende voorzieningen, stallingsruimten voor fietsen en parkeren van (deel-) auto's wordt voorzien.
In dit kader dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:
Het onderhavige plan betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro. Daartoe wordt het volgende overwogen:
Voorliggend plan dat voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied Juliana van Stolberglaan 1 met een programma van 61.000 m2 bvo, bestaande uit kantoren, horeca en voorzieningen, stallingsruimten voor fietsen en parkeren van (deel-) auto's, is een initiatief van een ontwikkelaar.
De gemeente en het Rijksvastgoedbedrijf werken op de KC locatie samen op basis van de afspraken zoals vastgelegd in de bestuursovereenkomst waarin is afgesproken om de kantoorbehoefte van de Staat deels op de KC locatie te accommoderen (RIS302798).
De gemeente Den Haag en de ontwikkelende partijen sluiten een gronduitgifte-overeenkomst. De kosten die verband houden met de planprocedure, alsmede planschade en de uitvoering van het plan, zullen worden verhaald bij het aangaan van deze overeenkomst. Kostenverhaal door middel van een exploitatieplan is niet noodzakelijk omdat het kostenverhaal middels gronduitgifte zal worden verzekerd. Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.
Het concept ontwerp bestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1. Bro-overleg aan de volgende partijen toegestuurd:
Van de volgende partijen is een reactie ontvangen:
De artikel 3.1.1. Bro-overleg reacties zijn hieronder samengevat en voorzien van een reactie.
1. N.V. Nederlandse Gasunie
Het voorontwerp bestemmingsplan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichts bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
reactie gemeente Den Haag
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
2. HTM Personenvervoer NV
In het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro betreffende het ontwerp-bestemmingsplan Juliana van Stolberglaan 1, wil ik u het volgende melden.
Onze opmerkingen betreffen de relatie met de directe omgeving van het plangebied:
Allereerst: de nieuwbouw van het RVB-kantoor komt dichter op het bestaande tramspoor op de Juliana van Stolberglaan te staan dan de huidige bebouwing; HTM gaat er vanuit dat zowel tijdens de bouw van de toren als daarna, de tramexploitatie hier geen nadelige gevolgen van ondervindt.
Ten tweede: HTM heeft plannen om op de Juliana van Stolberglaan een extra tramspoor op maaiveld aan te leggen. Wij gaan ervan uit dat dit niet conflicteert met dit bestemmingsplan, gelet op de bestemming 'kantoor'.
Verder geeft het plan geen aanleiding tot met maken van opmerkingen.
reactie gemeente Den Haag
Tijdens de bouw als daarna zal de tramexploitatie geen nadelige gevolgen ondervinden van de nieuwbouw van het RVB-kantoor.
Uit nadere informatie blijkt dat er geen sprake is van een concreet plan om op de Juliana van Stolberglaan een extra tramspoor aan te leggen. Vooralsnog houden we in de onderzoeken geen rekening met deze plannen.
De ontwikkelingen op de kavel blijven binnen de huidige perceelsgrenzen, waardoor wij ook niet verwachten dat de aanleg van een extra tramspoor op maaiveld conflicteert met het bestemmingsplan.
3. Gemeente Leidschendam Voorburg
De gemeente Leidschendam Voorburg maakt geen gebruik van de mogelijkheid om te reageren op het ontwerp bestemmingsplan.
reactie gemeente Den Haag
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
4. Omgevingsdienst Haaglanden
QRA
Door adviesbureau Peutz is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het rapport d.d. 7 juli 2022, kenmerk OA 16453-2-RA-002 (bijlage 2 bij de toelichting van het bestemmingsplan), geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:
Toelichting
In paragraaf 5.2 van de toelichting wordt nader ingegaan op het thema externe veiligheid. De uitgangspunten en uitkomsten van de QRA zijn hierin verwerkt. Deze paragraaf dient te worden aangepast op grond van de aangepaste QRA.
Elektrisch opladen met motorvoertuigen
De parkeergarage moet voldoen aan de daarvoor geldende normen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de nieuwe brandstoffen en het elektrisch opladen van motorvoertuigen.
Met de herziene Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD III) geldt sinds 10 maart 2020 de verplichting voor het aanleggen van infrastructuur (loze leidingen). Voor commerciële functies betreft dit tenminste 1 op de 5 parkeervakken. Dat is ook geregeld in Afdeling 5.4 van het Bouwbesluit 2012.
Een laadpunt moet voldoen aan het getelde in het Besluit Infrastructuur alternatieve brandstoffen. In dat verband moeten oplaadpunten voor normaal vermogen zijn voorzien van contactdozen of voertuigconnectoren van het type 2. Dat is nodig voor de veiligheid en de interoperabiliteit. De meetinrichting die bij deze oplaadpunten staat, moet op een zodanige manier zijn beveiligd dat het dataverkeer en de privacy van de gebruikers voldoende wordt beschermd.
De Regeling infrastructuur alternatieve brandstoffen is van toepassing op een oplaadpunt voor normaal vermogen (vermogen van ten hoogstens 22 kW), waarmee elektriciteit kan worden overgebracht op een elektrisch voertuig.
In het Besluit bouwwerken leefomgeving dat naar verwachting op 1 januari 2023 in werking zal treden, gelden aanvullend de volgende eisen:
In de IFV-publicatie Brandveiligheid van parkeergarages met elektrisch aangedreven voertuigen wordt meer informatie gegeven over deze laadpalen.
Een elektrisch voertuig wordt gedefinieerd in artikel 722.1 van de norm NEN 1010:2020 en in de norm NEN-EN-IEC 61851-1:2011.
In het algemeen zal een automatische blusinstallatie nodig zijn als het uitbranden van alle auto's niet aanvaardbaar is. Dit is het geval wanneer boven de parkeergarage functies voor het langdurig verblijf van personen aanwezig zijn.
De uitmonding van de afzuigkanalen dient bovendaks te zijn aangebracht. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dient de uitmonding tenminste 25 m (horizontale projectie) van gevoelige bestemmingen te zijn aangebracht. Bij het ontwerp dient rekening te worden gehouden met het vrijkomen van giftige gassen in geval van brand.
Reactie gemeente Den Haag
De opmerkingen op de QRA zijn door PEUTZ deels wel en deels niet verwerkt in het rapport. Voor een overzicht van de wijzigingen wordt verwezen naar de notitie van Peutz van 12 september 2022 'Reactie op advies externe veiligheid, Juliana van Stolberglaan 1 te Den Haag', die als Bijlage 6 is opgenomen bij deze toelichting.
Het aangepaste rapport is als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. Paragraaf 5.2 van de toelichting is aangepast.
Bij de uitwerking van het bouwplan zullen de opmerkingen over elektrisch opladen met motorvoertuigen worden betrokken.
5. Prorail
Het ontwerp-bestemmingsplan "Juliana van Stolberglaan 1", dat ProRail van u heeft mogen ontvangen in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, geeft ProRail aanleiding tot het geven van onderstaande reactie.
In deze fase van de procedure heeft ProRail geen opmerkingen op het ontwerp-bestemmingsplan "Juliana van Stolberglaan 1".
ProRail neemt aan u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd en behoudt zich het recht voor in de verdere procedure aanvullende c.q. nieuwe opmerkingen/zienswijzen kenbaar te maken.
Reactie gemeente Den Haag
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
6. TenneT Regio West
Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer.
Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.
Reactie gemeente Den Haag
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
7. Cellnex
We hebben gekeken naar het bestemmingsplan en we voorzien grote problemen met de bouwhoogte op het gedeelte waar een bouwhoogte van 91 meter is toegestaan (zie uitsnede in bijlage). Elke vorm van hoogbouw (boven 60 meter) binnen een straal van 500 meter vormt een belemmering voor de functie van de mediatoren van Cellnex, gelegen aan de Louise Henriettestraat 385, van waaruit radio en digitale televisiesignalen een groot gebied bedienen. Daardoor zal een groot deel van de bevolking geen of zeer slechte ontvangst hebben. Dit vormt een ernstig probleem voor verschillende publieke en commerciële omroepen; de direct belanghebbenden. Daarnaast zal dit van invloed zijn op verschillende straalverbindingen ter plaatse, waardoor klanten van Cellnex moeten investeren om bestaande straalverbindingen aan te passen. Omwille van de telecommunicatietoren bestaat er in het bestemmingsplan een beschermd straalpad waarin bebouwing hoger dan 60 meter niet is toegestaan. Afgezien van de effecten van hoogbouw, zal ook dit gewijzigd dienen te worden (indien mogelijk).
Begin dit jaar (2022) hebben we gesproken met de heer [NAAM] van de gemeente Den Haag. Hij is op de hoogte van deze bezwaren vanuit Cellnex. We verzoeken dan ook de plannen aan te passen waarbij de bouwhoogte gemaximeerd wordt conform de gemaximeerde bouwhoogte zoals expliciet benoemd in de toelichting op het bestemmingsplan (paragraaf 1.4.1) en het straalpad behouden blijft.
Reactie gemeente Den Haag
Het concept ontwerp bestemmingsplan dat ik het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg is rondgestuurd voorziet deels in een bouwhoogte van 91 meter. In het ontwerp bestemmingsplan wordt in plaats van 91 meter een bouwhoogte van circa 76 meter toegestaan.
Bij de vandaag gangbare frequenties van straalverbindingen op de zendmast zijn hogere bouwhoogtes mogelijk dan 60 meter. Wij verwachten dat de beoogde bouwhoogte op de meeste verbindingen die zich op de zendmast bevinden geen of een beperkt effect heeft. Voor omroepdistributie geldt dat deze in alle richtingen radiogolven uitstraalt waardoor deze omroepsignalen robuust zijn. De nieuwbouw op de KC-locatie zal tot slagschaduw kunnen leiden, waardoor een iets zwakker signaal in bepaalde delen van Den Haag optreedt. Dit kan ook van alle andere aanwezige gebouwen met enige hoogte in de omgeving gezegd worden.
Ten opzichte hiervan vormt de toevoeging van de bebouwing op de KC-locatie geen substantiële toevoeging.
Doordat analoge radiosignalen reflecteren zal er in het schaduwgebied wel sprake van dekking zijn. Of een zwakker signaal ertoe zal leiden dat een zender niet meer kan worden ontvangen is sterk afhankelijk van de eigenschappen van de ontvanger. Omroepsignalen maken om deze reden gebruik van frequenties die goed reflecteren.
Wij verwachten dan ook niet dat de toevoeging van bebouwing op de KC-kavel tot ernstige problemen zal leiden voor omroepensignalen of voor straalverbindingen. Wij nodigen Cellnex uit hun standpunt te onderbouwen dat sprake zou zijn van ernstige problemen. Bovendien zijn maatregelen mogelijk zoals gebruik van glasvezel, verplaatsen van straalverbinding, verhogen of verplaatsen van antennes.
Wij zien daardoor geen reden om in het bestemmingsplan de bouwhoogte te maximeren op 60 meter.
Indien uit informatie van een deskundige blijkt dat er daadwerkelijk verstoring van straalzendverbindingen optreedt, zijn er mogelijkheden om middels technische oplossingen bijvoorbeeld door het plaatsen van een hub, de verstoorde straalzenderverbindingen om te leiden. In het bestemmingsplan is hiervoor een regeling opgenomen.
8. Hoogheemraadschap van Delfland
Waterbelang onvoldoende geborgd
In het plan is het waterbelang onvoldoende geborgd en is nog onvoldoende invulling gegeven aan de uitgangspunten van goed waterbeheer, zoals vermeld in de Handreiking watertoets voor gemeenten.
Wij verzoeken u onderstaande aanpassingen te maken.
Regels
Toelichting
Waterkwantiteit
Grondwater
Afvalwaterketen
Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is.
Reactie gemeente Den Haag
Regels
In de regels is bepaald dat kantoren en voorzieningen niet eerder in gebruik genomen mogen worden totdat er een waterberging met een capaciteit van 457m3 is aangelegd. De regels bevatten al een voorwaardelijke verplichting, echter deze voorwaardelijke verplichting is niet gekoppeld aan de aanvraag omgevingsvergunning. Een dergelijke koppeling is niet wenselijk, omdat het bestemmingsplan twee afzonderlijke ontwikkelingen mogelijk maakt die niet gelijktijdig zullen plaatsvinden. Een regeling waarbij de voorwaardelijke verplichting wordt gekoppeld aan een omgevingsvergunning is naar verwachting niet uitvoerbaar.
Toelichting
De voorgestelde aanpassingen aan de toelichting zijn doorgevoerd. Het waterprogramma 2022-2027 is vermeld evenals het peilgebied van -0,43 m NAP. Paragraaf 6.5.8 is beoordeeld conform een correct ingevulde watersleutel en de watersleutel is als Bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. Daarnaast is tabel 6.2 vervangen.
Waterkwantiteit
De gemeente Den Haag heeft de ambitie om een krattensysteem toe te passen onder het pocketpark en op de platte daken. Dit systeem kan worden gekoppeld aan de hemelwaterafvoer en aan de bewatering van het groen. Voor een waterberging van 460m3 zijn ongeveer 1.023 kratten van 450 liter nodig. Hiervoor is 730m2 aan oppervlak nodig. Zowel onder het pocketpark (ongeveer 2.300m2) als op de daken (ongeveer 5.100 m2) is hier ruimte voor. Alternatieven zijn om wadi's met drainage toe te passen of het pocketpark en het openbare groen verlaagd aan te leggen zodat bij een extreme bui bijvoorbeeld 10 cm water kan worden geborgen. Bij deze alternatieven zijn er minder kratten (of andere bouwkundige maatregelen) nodig, maar is het moeilijker om het water te gebruiken voor bewatering van de beplanting. Ook kan er worden onderzocht of de ondergrondse parkeergarages gecombineerd kunnen worden met grootschalige ondergrondse waterberging.
De ingevulde watersleutel is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Grondwater
In paragraaf 6.5 Waterparagraaf is nader ingegaan op het aspect grondwater, waarbij de effecten van ondergrondse constructies op het grondwatersysteem beschreven zijn. Daarnaast is Bijlage 4 rapport bouwput en bemaling 290822 opgenomen, waarmee er inzicht in de effecten op het grondwater gegeven wordt.
Afvalwaterketen
In paragraaf 6.5 Waterparagraaf is een beschrijving opgenomen hoe in de nieuwe situatie met het hemelwater omgegaan wordt en wat de gevolgen voor het rioolsysteem en het hemelwater systeem zijn.
9. Provincie Zuid-Holland
Het provinciaal ruimtelijk beoordelingskader is vastgelegd in het Omgevingsbeleid, bestaande uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Programma(s) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (met name Afdeling 3.2, 6.2 en artikel 6.40). In de visie, Programma(s) en de verordening zijn beleid respectievelijk regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale ruimtelijke belangen.
Detailhandel
Uitgangspunt van het provinciaal detailhandelsbeleid is dat nieuwe detailhandel primair gevestigd wordt binnen of aansluitend aan de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk. Buiten de centra kan alleen ruimte worden geboden aan specifieke branches van detailhandel ('perifere detailhandel') of, onder voorwaarden, een aantal vormen van kleinschalige detailhandel, ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse goederen.
In dit geval kan de beoogde detailhandel in het voorliggende plan onder kleinschalige detailhandel vallen mits het gaat om ondergeschikte detailhandel, voor zover dat direct verband houdt met de dienstverlenende activiteiten van de ANWB (artikel 6.13 lid 3 onder c2 van de verordening). Daarnaast mag het bruto-vloeroppervlak voor deze ondergeschikte detailhandel niet meer bedragen dan 250m2. Dit dient nadrukkelijk geborgd te worden in de regels bij het bestemmingsplan. Daarnaast verzoek ik u in de plantoelichting de dienstverlenende activiteiten kort te omschrijven.
Daarnaast is te lezen in het toekomstig programma dat er mogelijk ook een (kinder-)fietsenwerkplaats beoogd is. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat hier ook verkoop van fietsen wordt toegestaan.
Externe veiligheid
Het plan lijk niet te leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico en er lijkt zelfs sprake te zijn van een afname bij opening van de Rijnlandroute. De provincie vindt het wenselijk dat onder de benodigde maatregelen expliciet wordt opgenomen dat bij de herziening van het routeringsbesluit de vrijstelling voor vervoer van GF3 over de Utrechtsebaan en Bezuidenhoutseweg vervalt bij opening van de Rijnlandroute. Daarnaast is het advies om schriftelijk advies aan de veiligheidsregio Haaglanden op te vragen over de benodigde veiligheidsmaatregelen, aangezien deze in het ontwerp bestemmingsplan zeer summier zijn beschreven.
Bereikbaarheid
Artikel 6.10d van de verordening stelt dat een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling rekening houdt met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Alvorens de gemeente besluit een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling toe te laten is het nodig onderzoek te doen naar de gevolgen van die ontwikkeling voor het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk. De verkeerseffecten kunnen leiden tot een verslechtering van de bereikbaarheid en een toename van de knelpunten op het netwerk. Het is wenselijk hier tijdig onderzoek naar te doen en zo nodig met alle betrokken partijen te bezien of aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn om dit te voorkomen. Het voorliggend voorontwerp bestemmingsplan bevat nog onvoldoende informatie om de effecten van de ontwikkeling op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk goed te kunnen beoordelen en er is daarmee geen sprake van een zorgvuldige afweging. Wij verzoeken hier verdergaand onderzoek naar te doen waarbij onder andere inzicht wordt gegeven in welke modaliteiten werknemers en bezoekers gaan gebruiken en hoe de mate van gebruik zich verhoudt tot de aanwezige capaciteit.
Conclusie
Op basis van aangeboden gegevens is geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale ruimtelijke belangen en verzocht wordt het plan op deze onderdelen aan te passen.
Reactie gemeente Den Haag
Detailhandel
In de planregels is ten aanzien van detailhandel bepaald dat dit ondergeschikt en aan de bedrijfsvoering gerelateerd moet zijn, waarbij het bruto vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 250 m2. Aan deze regels is toegevoegd dat het om ondergeschikte detailhandel gaat voor zover dat direct verband houdt met de dienstverlenende activiteiten van de ANWB.
In de toelichting van het bestemmingsplan, paragraaf 3.2, zijn de dienstverlenende activiteiten beschreven.
Externe veiligheid
In het kader van het Bro-overleg is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden (VrH). Het advies van de VrH is in het bestemmingsplan verwerkt en als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen, zie Bijlage 8.
Bereikbaarheid
De toelichting van het bestemmingsplan is aangevuld met onderzoek naar de effecten van de ontwikkeling op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk, waarbij onder andere inzicht is gegeven in het gebruik van auto en fiets en hoe de mate van gebruik zich verhoudt tot de aanwezige capaciteit. Zie hiervoor paragraaf 6.6.3 Verkeer.
10. Veiligheidsregio Haaglanden
Risicobronnen en effecten
Het plangebied ligt in de nabijheid van de volgende risicobronnen:
De ergst denkbare scenario's voor deze risicobronnen zijn een plasbrand van een tankwagen met brandbare vloeistoffen, een BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas, het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of gas. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden is zeer klein.
Risico voor de omgeving
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee nieuwe kantoorpanden voor de ANWB en Rijksvastgoedbedrijf (RVB) met bijhorende voorzieningen mogelijk. Door deze ontwikkeling nemen de risico's toe. Dat betekent dat door deze ontwikkelingen het groepsrisico van de Utrechtsebaan toeneemt van 0,561 maal de oriëntatiewaarde tot 0,672 maal de oriëntatiewaarde.
Geadviseerde maatregelen
Om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:
Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)
Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)
Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen (maatregelen t.b.v. de hulpverlening)
Ik verwacht dat dit advies voldoende informatie bevat om een verantwoording van het groepsrisico op te stellen en om maatregelen te kunnen treffen door middel van een bestuurlijke afweging. De bovenstaande maatregelen kunnen een positieve bijdrage leveren aan de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Naast het aspect externe veiligheid is voor de objecten ook het aspect brandveiligheid van belang.
Parkeergarage
Een onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling is de realisatie van een parkeergarage. Parkeervoorzieningen voor elektrisch aangedreven voertuigen kennen andere veiligheidsrisico's dan conventionele (fossiel aangedreven) voertuigen. De risico's dragen eraan bij dat brandbestrijding, zeker in parkeergarages, mogelijk beperkt of helemaal niet kan plaatsvinden met alle effecten voor de objecten op en rond de parkeergarage.
F. | Onderzoekers van het IFV hebben, in samenspraak met brandpreventisten en deskundigen van de repressieve dienst, een set maatregelen ontwikkeld die kunnen helpen bij het realiseren van brandveilige parkeergarages (met elektrisch aangedreven voertuigen). De Veiligheidsregio Haaglanden adviseert om gebruik te maken van deze publicatie bij het ontwerp van de parkeergarages. Deze publicatie is te vinden op: https://www.ifv.nl/nieuws/Paginas/Brandveiligheidsmaatregelen-voor-parkeergarages-met- elektrische-voertuigen.aspx. |
Reactie gemeente Den Haag
Wij danken de Veiligheidsregio Haaglanden voor het advies en de geadviseerde maatregelen. Het advies van de VRH is opgenomen in het bestemmingsplan, zie paragraaf 5.2.3 en Bijlage 8.