direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wateringse Veld Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Samenvatting

Iedere gemeente in Nederland is verplicht om bestemmingsplannen vast te stellen. In de bestemmingsplannen van de gemeente staat waar mag worden gebouwd en waarvoor een gebouw gebruikt mag worden. De gemeente maakt bestemmingsplannen voor alle grond die bij de gemeente hoort. Bestemmingsplannen mogen niet ouder zijn dan 10 jaar. Als dat wel het geval is, moet een nieuw bestemmingsplan worden gemaakt en door de gemeenteraad worden vastgesteld.

Voor het gebied Wateringse Veld Noord zijn de bestemmingsplannen voor een deel ouder dan 10 jaar. Daarom hebben wij een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het gebied Wateringse Veld Noord bestaat uit:

  • het deel van de wijk Wateringse Veld ten noorden van het Oosteinde
  • het deelgebied Erasmusveld
  • één perceel aan de Guido van Dethstraat.

In dit bestemmingsplan hebben we de bestaande situatie vastgelegd. Woningen die gebouwd zijn hebben we bestemd als 'wonen', tuincentra als 'detailhandel' en vijvers als 'water'. Daarnaast maken we een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk in Wateringse Veld. Zo kunnen bijvoorbeeld nieuwe woningen worden gebouwd. Het gaat om:

  • de bouw van maximaal 6 woningen op de kavel ten oosten van het tankstation aan het Oosteinde;
  • de bouw van maximaal 20 woningen en kleinschalige voorzieningen op de kavel op de hoek van het Oosteinde en de Laan van Wateringse Veld;
  • de bouw van maximaal 20 woningen en kleinschalige voorzieningen aan de Zevenwoudenlaan naast tuincentrum Overvecht;
  • de bouw van maximaal 12 woningen op de nog lege kavels gelegen tussen de bebouwing aan de Kwaklaan 42 en 42a;
  • de bouw van maximaal 30 woningen op de kavel aan de Guido van Dethstraat.
  • een uitbreiding van het toegestane aantal woningen op de locatie Noordhof aan de Noordweg. Hier kunnen nu maximaal 48 woningen worden gebouwd, in plaats van de eerder toegestane 30 woningen.

Met deze ontwikkelingen kunnen ook de laatste kavels uit het stedenbouwkundig plan voor Wateringse Veld bebouwd worden. Daarmee wordt de wijk afgerond.

Voor Erasmusveld is in 2008 het masterplan Erasmusveld-Leywegzone vastgesteld door de gemeenteraad. In dit masterplan geven we aan hoe dit gebied er in de toekomst uit moet zien. Er kunnen onder andere woningen worden gebouwd, er zal een ecolint (een natuurstrook met recreatie) worden ontwikkeld en de sportvelden zullen anders ingedeeld worden. Om deze plannen ook uit te kunnen voeren is een nieuw bestemmingsplan nodig.

In het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord is het plan Rhijenhove mogelijk gemaakt via een direct bouwrecht. Dit plan bestaat uit maximaal 11 nieuwe woningen. Een direct bouwrecht betekent dat de ontwikkelaar na de vaststelling van het bestemmingsplan alleen nog maar een omgevingsvergunning hoeft aan te vragen. Als hij de vergunning van de gemeente krijgt, kan hij de woningen bouwen.

Voor een andere ontwikkeling, Sportcluster geheten, hebben we een uitwerkingsplicht opgenomen. Een uitwerkingsplicht betekent dat na de vaststelling van het bestemmingsplan een uitwerkingsplan moet worden gemaakt, voordat de ontwikkelaar een omgevingsvergunning kan aanvragen. Op dit moment weet de ontwikkelaar nog niet precies hoe zijn plannen er uit zullen zien. Bekend is dat de ontwikkelaar maximaal 385 woningen wil bouwen in het gebied ten westen van de Leyweg. Ook is bekend hoe hoog de woningen maximaal zullen worden (4 bouwlagen voor grondgebonden woningen en 8 bouwlagen voor gestapelde woningen). Maar de ontwikkelaar weet bijvoorbeeld nog niet precies waar de verschillende woningtypes gebouwd zullen worden. In het uitwerkingsplan worden de plannen van de ontwikkelaar verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord bestaat uit regels en een verbeelding (kaart). Op de verbeelding geven we aan welk gebruik (bijvoorbeeld wonen, bedrijven, groen, water) is toegestaan op verschillende locaties in het plangebied. Bewoners kunnen bijvoorbeeld zien wat is toegestaan op hun grond. In de regels staat bijvoorbeeld hoe hoog bewoners of bedrijven op hun grond mogen bouwen.

Bij het bestemmingsplan hebben we ook een toelichting geschreven. Deze samenvatting is het eerste deel van de toelichting. In de toelichting geven wij onder andere:

  • meer uitleg over de verschillende ontwikkelingen die we mogelijk maken;
  • aan wat de milieugevolgen zijn van deze ontwikkelingen;
  • een uitleg over de regels.

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Wateringse Veld Noord op. Artikel 3.1 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenteraad in het belang van een goede ruimtelijke ordening om voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vast te stellen. Daarnaast bepaalt het tweede lid van artikel 3.1 dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld. De vigerende bestemmingsplannen voor het plangebied zijn deels verouderd (zie paragraaf 2.4).

Daarnaast maakt het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord een aantal ontwikkelingen mogelijk. Binnen het gebied ten zuidoosten van de Noordweg zijn vijf locaties waar ontwikkelaar BPD plannen voor ontwikkelt. Het gaat om:

  • de bouw van maximaal 6 grondgebonden woningen op de kavel ten oosten van het motorbrandstofverkooppunt aan het Oosteinde en de bouw van maximaal 20 woningen, bedrijven in categorie A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging en maatschappelijke voorzieningen op de kavel op de hoek van het Oosteinde en de Laan van Wateringse Veld;
  • de bouw van maximaal 20 grondgebonden woningen, bedrijven in categorie A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging en maatschappelijke voorzieningen aan de Zevenwoudenlaan naast tuincentrum Overvecht;
  • de bouw van maximaal 12 woningen op de nog resterende kavels gelegen tussen de bebouwing aan de Kwaklaan 42 en 42a;
  • een wijziging van de woningbouwplannen voor de locatie Noordhof aan de Noordweg. Hier kunnen maximaal 48 woningen worden gebouwd.
  • de bouw van maximaal 30 woningen op de kavel aan de Guido van Dethstraat.

Binnen deelgebied Erasmusveld worden twee ontwikkelingen mogelijk gemaakt:

  • via een uitwerkingsplicht de bouw van maximaal 385 woningen in het Sportcluster in Erasmusveld
  • de bouw van maximaal 11 vrijstaande of halfvrijstaande woningen en renovatie van de bestaande boerderij in deelplan Rhijenhove, gelegen in de noordwestelijke hoek van het plangebied.

Bovenstaande ontwikkelingen worden toegelicht in paragraaf 6.2.

2.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Wateringse Veld Noord is drieledig:

  • 1. het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader;
  • 2. het mogelijk maken van de ontwikkelingen zoals genoemd in paragraaf 2.1;
  • 3. ontwikkelingen in het plangebied die met toepassing van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, een projectbesluitprocedure of afwijking van het bestemmingsplan op basis van artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn vergund, worden in de planvorming meegenomen.

2.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het stadsdeel Escamp van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het gebied is op afbeelding 1 aangegeven en bestaat uit: de Erasmusweg, de gemeentegrens met de gemeente Rijswijk, het Oosteinde, het Baroniepad en de gemeentegrens met de gemeente Westland. Daarnaast maakt ook het perceel gelegen tussen de Guido van Dethstraat, Paul Steenbergenlaan en Laan van Wateringse Veld deel uit van het plangebied. De woonwagenlocaties aan de Strijpkade en de Jan Hanlostraat maken geen deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied in de stad

2.4 Geldende planologische regelingen

2.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen (zie afbeelding 2):

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Wateringse Veld   6 juni 1996     26 augustus 1997  
Wateringse Veld, eerste herziening   18 december 1997   21 juli 1998   1 september 2000  
Wateringse Binnentuinen   18 februari 2010      
Wateringse Veld, 6e herziening (ESDO-locatie)   14 februari 2013     11 april 2013  
Wateringse Veld - Tomatenlaan   10 juli 2014     29 april 2014  
Wijziginginsplan Erasmus Veld (Bouwlusthof)   18 februari 2003   8 april 2003   17 juni 2003  
Wijziginginsplan Erasmus Veld (De Rijenhof-Noord en Steynhof)   6 april 1999     3 juni 1999  
Uitwerkingsplan Noordweg ong. (tussen Noordweg nrs. 42 en 44)   6 april 1999     3 juni 1999  
Uitwerkingsplan Noordweg/Tomatenlaan   6 april 1999     3 juni 1999  
Uitwerkingsplan Waterhof   6 april 1999     3 juni 1999  
Uitwerkingsplan De Rhijenhof   5 februari 2002     25 april 2002  
Uitwerkingsplan Noordhof   14 februari 2012     13 juli 2012  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0002.png"

Afbeelding 2: Vigerende bestemmingsplannen

2.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  • b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.
  • c. Parapluherziening Archeologie. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of archeologische verwachting. In dit plan is ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming ‘Waarde (archeologie)’ toegevoegd en zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan bouwvergunning.

De wijze waarop bestemmingsplan Wateringse Veld Noord het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in paragraaf 6.4.

2.5 Leeswijzer

Nadat in dit eerste hoofdstuk de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan, de ligging en begrenzing van het plangebied en de vigerende planologische regelingen zijn beschreven wordt in het volgende hoofdstuk een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de beleidskaders die voor het plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende milieuaspecten. Hoofdstuk 6 geeft de planbeschrijving weer. In dat hoofdstuk wordt een integrale afweging gemaakt ten aanzien van alle relevante beleidsuitgangspunten en hoe deze 'vertaald' zijn naar het plan. In dat hoofdstuk worden tevens de relevante juridische aspecten beschreven, waaronder een artikelsgewijze toelichting op de regels. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 8 zijn de resultaten van het vooroverleg verwerkt.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van de bestaande situatie

3.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

3.2 Ontstaansgeschiedenis

De naam Wateringse Veld refereert aan de Oud- en Nieuw-Wateringveldschepolder. Het landschap waarin de ontwikkeling van de Vinexlocatie plaatsvond, kenmerkte zich door een polderstructuur. Belangrijke lijnen in deze structuur bestonden al in de Romeinse tijd. Het landschap van strandwallen bepaalde in belangrijke mate het vestigingspatroon in de kuststrook. Zo maakte het Oosteinde deel uit van een hoger gelegen route op een wal waarlangs in de loop van de tijd een reeks van dorpskernen is ontstaan. Tot deze zogenaamde voorstedelijke band behoren onder andere Wateringen, Rijswijk, Voorburg, Leidschendam en Voorschoten. Kort na het ontstaan van het duinlandschap en nog voordat in de lagere delen een moeras ontstond, kwamen in het laat-neolithicum – een fase van de steentijd omstreeks 3500 tot 3000 voor Christus – mensen in het gebied wonen. Aan de hand van archeologische vondsten kan een beeld worden gevormd van mensen die niet alleen leefden van de veeteelt maar ook van de opbrengst van de jacht en van visvangst. Ook in de periode tussen 2215 en 500 voor Christus zijn meerdere malen mensen in het gebied actief geweest. In de Romeinse tijd, van het begin van onze jaartelling tot 270 na Christus, werd dit gebied bewoond door de Cananefaten. Zij vestigden zich op de oeverwallen langs de Gantel, de getijdenkreek die toen ter hoogte van het huidige Oosteinde stroomde.

Het deel van Wateringse Veld ten zuiden van de Bovendijk ligt in wat vroeger een droogmakerij was. In het gebied is vanaf de 17e eeuw een dik pakket veen afgegraven en als turf afgevoerd waarna het gebied onder water is komen te staan. Later is het gebied als de Wateringveldsche Polder ingepolderd. Daarom bestond dit deel van Wateringse Veld tot 1994 hoofdzakelijk uit weiland terwijl het noordelijk deel van Wateringse Veld voornamelijk voor glastuinbouw werd gebruikt.

Sinds 1 januari 1994 is Wateringse Veld onderdeel van de gemeente Den Haag. Voordien behoorde dit vroegere glastuinbouw- en weidegebied tot de gemeente Wateringen. De Vinexlocatie ligt tussen de Erasmusweg en de gemeentegrenzen van Rijswijk en Wateringen. Het totale gebied dat bestaat uit delen van de Wippolder, Oud- en Nieuw-Wateringveldschepolder en het boezemgebied, beslaat 326 hectare.

Wateringse Veld – noord én zuid – bestaat uit 8 woonbuurten met elk een eigen karakter. Binnen een buurt kan een duidelijke eenheid worden ervaren, terwijl tussen de buurten grote verschillen kunnen bestaan. De verschillen komen met name tot uitdrukking in de woningdichtheid, de woningtypes, de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Binnen het plangebied bevinden zich 3 van de 8 woonbuurten: Erasmuszone, Hoge Veld en Boezemland.

3.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Wateringse Veld Noord aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

3.3.1 Cultuurhistorische waarden

Vanuit cultuur-historisch perspectief heeft de wijk momenteel geen hoge waardering en geen bescherming. De meeste historische sporen in de ondergrond zijn gewist volgens het moderne 'tabula rasa' principe. Enkele historische boerderijen zijn behouden.

Ruimtelijke opzet en bouwstijl

De stedenbouwkundige opzet en bouwstijl zijn een duidelijk voorbeeld van het laat-modernisme (of post-modernisme) uit de jaren negentig.

Water en waterberging spelen een belangrijke ruimtelijke rol in de vormgeving van de wijk. Ter compensatie voor de verharding van het buitengebied moest 12 procent van het grondoppervlak bestaan uit water. Van de nood is een deugd gemaakt en is het water rondom clusters woningen gepland, waardoor er (schier)eilanden ontstaan. Woningen in deze wijken worden verkocht onder het thema 'wonen aan het water'. Het eiland blijkt vaak een goede manier om open ruimte te creëren in de wijk, zonder dat er te brede straatprofielen ontstaan. Het geeft de aanleiding tot het ontwikkelen van relatief kleine woongemeenschappen waarin buurtbewoners zich onderdeel voelen van een afgebakend collectief.

In Wateringse Veld is een grote sierlijke vijver gepland in het hart van de wijk. Bestudering van oude luchtfoto's wijst uit dat deze vijver exact de vorm volgt van tijdens het planvormingsproces nog te onteigenen boerderijen.

In Wateringse Veld is een zestal monumenten te vinden waarvan er drie zijn gelegen in het noordelijke deel van het bestemmingsplangebied.

De Rhijenhof 14 - Gemeentelijk monument

Architect: onbekend

Van oorsprong 16 eeuwse boerderij op L-vormige plattegrond, bestaande uit een hoofdhuis van één bouwlaag met kapverdieping en een achtergelegen voormalig stalgedeelte van één bouwlaag onder plat dak met zijschilden. Het stalgedeelte is in de eerste helft van de twintigste eeuw aanmerkelijk ingekort, waarbij de oorspronkelijke functie is gewijzigd in een woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0003.png"

Noordweg 44 - Gemeentelijk monument

Architect: onbekend

Vrij in de omgeving gesitueerde watertoren, vroeger in gebruik voor de tuinbouw. De watertoren, uitgevoerd in grijze kunststeen zonder specifieke stijlkenmerken, is circa 8 meter hoog en bestaat uit een zich naar boven toe verjongde schacht waarop het uitkragende reservoir-gedeelte is geplaatst. Ter ondersteuning van het reservoir zijn aan de onderzijde bewerkte consoles geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0004.png"

Noordweg 119 - Gemeentelijk monument

Architect: J. van Vliet

bouwstijl: Amsterdamse School

Vrijstaand woonhuis uit 1930 in de kenmerkende baksteenbouw uit deze periode, gelegen langs één van de oude landwegen tussen Wateringen en Rijswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0005.png"

3.3.2 Archeologie

Het bestemmingsplangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een areaal met een grote variatie in bodemopbouw. Van oorsprong gaat het om een strandwallenlandschap, dat vanaf circa 5000 voor Christus vorm kreeg door de vorming van zandruggen parallel aan de kustlijn. Door vorming van steeds nieuwe strandwallen werd de kustlijn langzamerhand naar het westen toe verlegd. Tussen de strandwallen was sprake van laaggelegen gebied waar het drassig bleef en zich in de loop der tijd veen kon ontwikkelen. Een doorbraak van de zee vanuit de Maasmond in het eerste millennium voor Christus zorgde voor een krekensysteem (het Gantelsysteem) dat het gebied ontwaterde, maar dat ook geregeld klei afzette over de laaggelegen delen van het landschap heen. In de geul zelf en langs de oevers daarvan werd zandig materiaal afgezet.

Van noord naar zuid gaande zien we dat het plangebied – grofweg tussen de Erasmusweg en Noordweg - begint met een smalle zijgeul van het Gantelsysteem waarachter een deels met klei overdekte strandwal ligt. Deze gaat over in een smalle lager gelegen strandvlakte die ook met klei overdekt is. Het zuidelijk deel van het plangebied tenslotte – vanaf ongeveer de Chicago- en Brasiliastraat - wordt ingenomen daar geulen die bij het Gantelsysteem horen.

Strandwallen hebben in zijn algemeenheid een hoge archeologische verwachting. Deze zandruggen waren al vrij snel na hun ontstaan bewoonbaar en ook heel aantrekkelijk voor onze verre voorouders. Op die plekken zijn in Den Haag dan ook vaak sporen van nederzettingen aangetroffen. Resten van deze bewoning kunnen teruggaan tot in de vroege prehistorie, terwijl er ook in de Romeinse tijd volop op gewoond is. Het waren ook de plekken die in de late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd voor de boerenhofsteden werden uitgekozen.

Binnen het plangebied is sprake van een groot aantal archeologische vindplaatsen. Langs de Rhijenhof bevindt zich een vrij grote aaneengesloten zone waar tijdens opgravingen sporen van bewoning uit het Neolithicum, de bronstijd, ijzertijd, Romeinse tijd en de late middeleeuwen zijn gevonden (vindplaats 132). Deze bestonden onder meer uit (paal)kuilen, greppels, akkercomplexen en afvallagen. Bij boerderij de Rhijenhove is bij een opgraving in 1999 een inheems-Romeinse drieschepige boerderij blootgelegd (vindplaats 39). Ter hoogte van Noordweg 74 is sprake van een Romeinse cultuurlaag met aardewerkscherven (vindplaats 56). Onderzoek bij Noordweg 86 leverde resten op van een boerenhoeve uit de zeventiende en achtiende eeuw, evenals sporen van een houten gebouw uit de Romeinse tijd en een laatmiddeleeuwse afvalkuil met aardewerkscherven van o.a. proto-steengoed (vindplaats 122). In de ondergrond langs de Zevenwoudenlaan werden op een duin bewoningssporen uit de vroege IJzertijd opgegraven. Het duin is hier afgedekt door Gantelklei waarna het in de late Middeleeuwen opnieuw bewoond werd (vindplaats 144).

Ook het zuidelijk deel van het plangebied met de geulafzettingen heeft een hoge archeologische verwachting. Hier is sprake van oeverwallen langs de vroegere getijdegeulen. Deze oeverwallen lagen iets verhoogd ten opzichte van de rest van het terrein en waren, vooral in de Romeinse tijd, droog genoeg om bewoning mogelijk te maken. Soms was de geul zelf ook verland en was er door landschapsinversie sprake van een kreekrug. Ook daarop kon in de Romeinse tijd goed worden gewoond en geleefd. Binnen het plangebied zijn daar voorbeelden van bekend; op het Hoge Veld is op een oude oever van de Gantel een grote Romeinse nederzetting met ten minste 10 boerderijen opgegraven (vindplaats 136). Bovendien zijn vele greppels en kuilen aangetroffen. Uit een laagje in de oeverafzettingen zijn scherven uit de IJzertijd verzameld. Op het hele terrein zijn perceelgreppels uit de middeleeuwse en nieuwe tijd aanwezig.

Langs het huidige Oosteinde, is vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw bij verschillende onderzoeken een Romeinse hoofdweg uit de tweede en derde eeuw na Chr. aangetroffen (vindplaatsen 123, 139 en 135). Op één locatie (vindplaats 123) werden ook een naastgelegen (crematie)grafveld en vier mijlpalen in één van de bermgreppels aangetroffen.

Gegeven de specifieke bodemopbouw geldt voor zowel de noordelijke als de zuidelijke randstrook van het bestemmingsplangebied een hoge archeologische verwachting. Dit deel heeft een dubbelbestemming en staat op de plankaart vermeld als Waarde - Archeologie. Een vergunningenstelsel is daarvoor van kracht.

3.4 Ruimtelijke structuur

3.4.1 Stedenbouwkundige structuur

De hoofdstructuur van de Vinexlocatie Wateringse Veld, wordt gevormd door de centrale as, de Laan van Wateringse Veld, de dwars hierop staande wegen: Noordweg, Oosteinde en Middenweg, de ecologische zone langs de Tomatenlaan en de waterstructuur. De Laan van Wateringse Veld is de hoofdontsluitingsroute in noord-zuidrichting en ligt in het verlengde van de Dedemsvaartweg. Deze laan is ruim opgezet en dient als ruggengraat van de Vinex locatie. De in het gebied liggende Noordweg en het Oosteinde zijn allebei infrastructurele dwarsverbindingen die het gebied in oost- westrichting doorkruisen en zijn residuen van de oude linten door het Westland. De nieuw aangelegde groenstructuur aan de zuidzijde van het plangebied, grenzend aan het Oosteinde, vormt een groene dwarsverbinding.
Wateringse Veld wordt gekenschetst als nieuwe tuinstad. In de gerealiseerde buurten van Wateringse Veld is dit tuinstadkarakter duidelijk tot uiting gekomen. Naast gevarieerde woningbouw bepalen groen, zowel in de straten als op particulier terrein, en water in grote mate het beeld van de wijk.

Het plangebied bestaat uit een noordelijk en een zuidelijk deel aan weerszijden van de Noordweg die het gebied prominent doorkruist. Het deel aan de noordzijde van de weg wordt de Erasmuszone genoemd. Het deel ten zuiden van de weg bestaat uit twee verschillende buurten namelijk; Hoge Veld en Boezemland.

De buurt Hoge Veld kenmerkt zich doordat de Laan van Wateringsveld de buurt doorkruist en het grootste gedeelte van de buurt omringd is door water in de vorm van singels. De woningen rondom de Laan van Wateringse veld zijn tevens de hoogste elementen waarin ook voorzieningen opgenomen zijn. Hierdoor ontstaat een stedelijk karakter. De bebouwingsstructuur onderscheidt zich hier ten op zichte van het Boezemland doordat deze in de vorm van bouwblokken is opgezet en er symmetrie is gebruikt. De woningen bestaan hier voornamelijk uit rijwoningen en appartementen. De westzijde van deze buurt is hier een uitzondering op. Hier is de bebouwingsstructuur traditioneler en sluit deze meer aan op de omliggende bebouwing. Door de bebouwingsdichtheid, de verkavelings- en bebouwingstructuur, het type woningen en de architectuur is het straatbeeld stedelijk en vrij strak. Parkeren wordt in de openbare ruimte opgelost.

Boezemland is een buurt waarin het contrast gezocht is met de ernaast gelegen meer stedelijke buurt Hoge Veld. De ligging van het Vlietpark aan de zuidzijde en twee al in de negentiger jaren met de gemeente Rijswijk afgesproken langzaam verkeersroutes die elk in een eigen richting schuin weglopen door het gebied, bepalen vervolgens de belangrijke richtingen oost-west. Centraal in het gebied ontstaat hierdoor een driehoekige vorm in het plan. Deze centrale ligging is aanleiding geweest om hier voorzieningen en appartementen in forse gebouwen te realiseren. De buurt kenmerkt zich door een suburbaan karakter, een vrije en ontspannen verkavelingsopzet, veel water in de vorm van singels en vijverpartijen, lange slingerende lanen en een hoge waarde in de openbare ruimte en de beeldkwaliteit. De woningen in de buurt bestaan voornamelijk uit rijwoningen en twee-onder-een kappers die voornamelijk zijn gesitueerd aan de singels. Daarom wordt parkeren hier voornamelijk op eigen terrein opgelost. Architectuur en uitbreidingsopties zijn hier ingezet om diversiteit in het straatbeeld te creëren. In deze buurt bevindt zich ook een openbare voorziening in de vorm van een school die centraal in de buurt is gesitueerd.

De Erasmuszone kenmerkt zich doordat de woningen voornamelijk gesitueerd zijn aan lange lanen, de openbare ruimte een zeer hoge kwaliteit kent en de buurt een rustige uitstraling heeft. De woningen bestaan hier uit twee-onder-een kappers en kleine rijen woningen. Hier en daar staat een vrijstaande woning. Ook hier is architectuur gebruikt om diversiteit in het straatbeeld aan te brengen. In deze buurt zijn naast woningen ook de sportvoorzieningen geconcentreerd.

Bebouwingsbeeld

Het Hoge Veld heeft een duidelijk en formeel stedelijk karakter van in de langsrichting geörienteerde appartementenblokken in vijf tot zeven bouwlagen aan de Laan van Wateringseveld en gesloten bouwblokken met drielaagse eengezinswoningbouw dwars hierop. De formele inrichting met een breed singelprofiel zet zich door door het hele Vinexgebied Wateringse Veld. Parkeren is voornamelijk in de openbare ruimte opgelost. Door de bebouwingsdichtheid, de bebouwingstructuur, de type woningen en de architectuur is het straatbeeld stedelijk en kan de buurt zich onderscheiden ten opzichte van de overige buurten in het plangebied.

Het gebied tussen de grens met Wateringen en de New Yorksingel bestaat uit drie langgerekte bouwblokken met afwisselde twee onder een kap woningen en rijenwoningen in twee bouwlagen met kapverdiepingen en langs de singels een aantal appartementenblokken. Apart van deze woonblokken is een groot schoolgebouw geprojecteerd omringd door water. Het bebouwingsbeeld is afwisselend in architectuur en gevelopbouw. Erkers met balkons aan de voorzijde, pergolaconstructies met balkons op de verdiepingen en de materiaaltoepassingen en de kleurstelling in de bouwmassa's geven aan dit deel van de buurt een eigen karakteristiek.

Boezemland is een buurt die zich kenmerkt door veel water, in de vorm van singels en vijverpartijen. De buurt kent lange slingerende lanen en een hoge waarde in de openbare ruimte en de beeldkwaliteit. De verkavelingstructuur is hier ontspannen. De nieuwbouw is met de bestaande linten geïntegreerd tot een samenhangende buurt. Wel heeft vrijwel elke straat een bijzonder element (een singel, een groenstrook, de ligging aan de ecologische zone of aan het Vlietpark) waardoor het een eigen onderscheidende kwaliteit krijgt. Het water is meer verspreid over het gebied ingepast en maakt bijna overal deel uit van de woonomgeving. De woningen in de buurt bestaan voornamelijk uit rijwoningen en twee-onder-een kappers. Het parkeren wordt voornamelijk op eigen terrein opgelost. Architectuur en uitbreidingsopties zijn hier ingezet om diversiteit in het straatbeeld te creëren.

De Erasmuszone is slechts voor een deel bebouwd tussen Wateringen en het sportcentrum De Rhijenhof. In dit deel ligt nog een opgave om op diverse locaties woningbouw te realiseren.

Bebouwingsbeeld woningen

Binnen de woonlocaties in hetplangebied zijn veel verschillen in de stedenbouwkundige opzet van de buurten, van bebouwingtypologie, bouwmassa's en architectuur. Deze verschillen worden in onderstaande beschrijving van de verschillende buurten beschreven:

De bebouwing die in het Hoge Veld is gerealiseerd en/of nog moet worden gerealiseerd kenmerkt zich door:

  • desloten bouwblokverkaveling met bebouwing in het binnengebied rondom een binnenplein (ontsloten door korte dwarsstraten in de noordwest- zuidoost richting) en aan de zijde van de Laan van Wateringse Veld appartementsgebouwen in zes bouwlagen;
  • rijen eengezinswoningen in drie bouwlagen aan brede verblijfsstraten; aan de tuinzijde is de bovenste bouwlaag meestal minder diep en voorzien van een terras;
  • in de binnen - ofwel verblijfgebieden rijen eengezinswoningen in twee bouwlagen al dan niet met een kapverdieping. Aan de tuinzijde meestal een minder diepe derde bouwlaag en een terras. In een van de binnengebieden is een appartementenblok in drie lagen gesitueerd; op een aantal plekken is een pergola als onderdeel van de bouw gerealiseerd;
  • aanbouwen en bijgebouwen in één bouwlaag aan de achterzijde en in de tuinen;
  • gestoken parkeren in de straten, langsparkeren aan de buitenzijde langs de singels, met op een aantal locaties garages aan de voorzijde.

In het gebied ten oosten van het Hoge Veld in de buurt Wateringse Binnentuinen is binnen het gebied begrensd door de Noordweg, Strijpkade, Oosteinde en Tomatenlaan bebouwing gerealiseerd of bebouwing die nog kan worden gerealiseerd die zich in algemene zin kenmerkt door:

  • bouwblokken met korte rijen eengezinswoningen in twee bouwlagen met kapverdieping;
  • de voorgevel van de bebouwing die op minimaal 1,5 meter van de erfgrens is gelegen;
  • erkers aan de zijgevels die al dan niet beëindigd worden door de doorlopende kap en garages die al dan niet doorlopen in de kap. Deze erkers en garages zijn als aan- en bijgebouwen aan te merken.
  • een gemiddelde goothoogte van 7 meter en een maximale hoogte van 12 meter;
  • aan- en bijgebouwen in één bouwlaag aan de achterzijde en in de tuinen, erkers en pergola's.

Een klein deel van de bebouwing die is gerealiseerd en/of nog moet worden gerealiseerd in de Wateringse Binnentuinen wordt kenmerkt door:

  • vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen in twee bouwlagen met een kapverdieping;
  • de voorgevel van de bebouwing die minimaal 2,5 meter van de erfgrens is gelegen;
  • erkers die hier en daar aan de voorzijde zijn gerealiseerd. Aan de zijgevels zijn erkers en garages te vinden die veelal beëindigd worden door de doorlopende kap;
  • een gemiddelde goothoogte van 7 meter en maximale hoogte van 12 meter;
  • aan- en bijgebouwen in één bouwlaag die veelal voorzien zijn van een kap of hoger zijn dan vergunningsvrij is toegestaan.

 

De bebouwing langs de Stijpkade die gerealiseerd en/of nog moet worden gerealiseerd, wordt gekarakteriseerd door:

  • bebouwing aan de oorspronkelijke wegenstructuur zoals deze bestond voor de aanleg van de wijk Wateringse Veld;
  • vrijstaande woningen in één bouwlaag met een kapverdieping;
  • een gemiddelde goothoogte van 3 meter en maximale hoogte van 9 meter;
  • erkers en garages aan de voorzijde en zijgevels die al dan niet ook doorlopen in de kap;
  • aan- en bijgebouwen in één bouwlaag aan de zijkant en/of achterzijde en in de tuinen.

De bebouwing langs de Noordweg, het Oosteinde, de Kwaklaan, Tomatenlaan (westzijde) en De Rhijenhof betreft de voormalige lintbebouwing in het Wateringse Veld op grote kavels en met nieuwbouw op de tussengelegen nieuw gevormde percelen. De bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande eenlaagse bebouwing met hoge kappen waarbinnen kapverdiepingen zijn gelegen en tweelaagse bebouwing met een kap. De afstand tot de voorgevelerfgrens bedraagt minimaal 6 meter en aan de achterzijde minimaal 9 meter.

Appartementsgebouwen in Wateringse Veld Noord liggen verspreid in het gebied. Concentraties zijn te vinden langs de Laan van Wateringse Veld en aan de Vigelandstraat. Het parkeren vindt plaats binnen de bebouwing of op naastgelegen parkeerterreinen.

Een afwijkende bebouwingsstructuur is te vinden op de voormalige ESDO-locatie nabij de Erasmusweg. Deze locatie wordt ontwikkeld binnen het programma van kleinschalig opdrachtgeverschap. Het duurzaamheidsaspect speelt in de ontwikkeling een grote rol waardoor bouwmassa, architectuur en stedenbouwkundige situering afwijken van andere gebieden in het plangebied.

De bebouwing tussen het Hoge Veld en de grens met Wateringen (Noorse buurt) tenslotte worden gekenmerkt door:

  • langwerpige bouwblokken met eengezinswoningen in twee- en drie-onder-een-kap eengezinswoningen en rijen een- en meergezinswoningen;
  • woningen in twee bouwlagen beëindigd door dwars- en/of langskappen waarbinnen een kapverdieping is gesitueerd;
  • erkers met balkons aan de voorzijde ;
  • aangebouwde garages al of niet met kap of dakterras aan de zijgevels;
  • een gemiddelde goothoogte van 6,5 meter en een maximale hoogte van 10 meter.
  • aan- en bijgebouwen in één bouwlaag aan de achterzijde in de tuinen;
  • op sommige plekken parkeren op de binnenterreinen.
3.4.2 Verkeer en infrastructuur

Wateringse Veld Noord is een woonwijk die grotendeels uit 30 km/zone woonstraten bestaat. De wijk wordt ontsloten door de Laan van Wateringse Veld. Aan de ene zijde wordt de wijk ontsloten op de Erasmusweg en aan de andere zijde op de Wippolderlaan. De Laan van Wateringse Veld, Oosteinde en Noordweg zijn wijkontsluitingswegen met een maximum snelheid van 50 km/h.

Tramlijn 16 rijdt over de Laan van Wateringse Veld. Buslijn 37 doorkruist het gebied via de Leyweg, de Noordweg en de Laan van Wateringse Veld. Alhoewel de Noordweg volgens de Haagse Nota Mobiliteit geen wijkontsluitingsweg is, bedraagt de maximum snelheid wel 50 km/h.

De nood- en hulpdiensten maken gebruik van de Laan van Wateringse Veld, de Noordweg, de Leyweg en de Zevenwoudenlaan. Deze wegen zijn onderdeel van de nood- en hulpdiensten route.

Binnen de gemeente Den Haag is er een stelsel van (hoofd) fietsroutes. De fietsroute over de Noordweg en de Laan van Wateringse Veld maakt onderdeel uit van de sterfietsroute Wateringse Veld die van het centrum naar Wateringse Veld loopt.

3.4.3 Groen

De groenstructuur in het Wateringse Veld wordt deels gevormd door de combinatie van groen en water in de vorm van singels door het gebied. Het Vlietpark aan de zuidzijde van het plangebied Wateringse Veld Noord is het enige grote groenelement in het Wateringse Veld.

3.4.4 Water

Het plangebied ligt (grotendeels) in de Wippolder. De waterstructuur is hierdoor nauw verbonden aan die van het gehele Wateringse Veld en een deel van het Westland, die ook in de Wippolder liggen.

Het plangebied watert af via het gemaal in de Wippolder. In het kader van de VINEX-ontwikkeling Wateringse Veld is veel oppervlaktewater gerealiseerd in het reeds gerealiseerde deel van het plangebied. Alleen enkele volkstuincomplexen en lager gelegen peilvakken aan de Erasmusweg wateren af richting Escamp/Eshofpolder, aan de andere kant van de Erasmusweg (Den Haag Zuidwest).

De waterstuctuur van het noordelijk deel (Erasmusveld) is historisch gegroeid en kent daarom een vrij grillig beeld en complex karakter. De structuur bestaat niet alleen uit boezem- en polderniveau, maar kent diverse subniveaus. Tussen polder en boezemniveau en de diverse peilen zijn kunstwerken aanwezig.

De waterstructuur in het gebied tussen Noordweg en Oosteinde is door de bouw van de VINEX wijk Wateringse Veld gewjzigd en is op één waterpeil gebracht van -0.80m NAP. In het deelgebied Boezemland hebben veel woningen, en ook de voorzieningen, een directe relatie met het water.

In verband met de vereiste hoeveelheden oppervlaktewater, zowel voor de hoeveelheid water op boezemniveau als de hoeveelheid water op polderniveau, zijn in het gebied twee van elkaar gescheiden watersystemen te herkennen: het boezempeil van de Strijp en het polderpeil. Deze organisatie heeft vorm gekregen in twee gescheiden circuits waarbij het water rond het centraal gelegen voorzieningeneiland op boezempeil is gelegen.

De watergang rondom de groenlocatie aan de Guido van Dethstraat is onderdeel van de waterstructuur in het Wateringse Veld en mag in oppervlakte niet afnemen.

Kwaliteit

De waterkwaliteit is beperkt doordat een aantal kassen richting Westland proceswater op het oppervlaktewater loost. Zolang aan de bron – bij de kassen – geen maatregelen zijn genomen waardoor de vervuiling wordt weggenomen zal het oppervlaktewater in de gehele Wippolder een beperkte waterkwaliteit kennen. Ook daarna kan het nog jaren duren voor de waterkwaliteit echt verbetert, onder andere als gevolg van nalevering. Niettemin is dit – met het oog op de langere termijn – wel degelijk en blijvend nastrevenswaardig.

3.4.5 Kabels en leidingen

Door het gebied lopen twee relevante planologische relevante kabels en leidingen, een rioolpersleiding van het Hoogheemraadschap Delfland en een hoogspanningsleiding.

3.5 Functionele structuur

3.5.1 Bedrijven

In het plangebied zijn op diverse locaties bedrijven gevestigd: in de oude linten langs het Oostende en de Kwaklaan (agrarisch), een garagebedrijf aan de Tomatenlaan, een aannemersbedrijf aan de Leyweg 1485 en aan de Erasmusweg een autohandelaar en een verkooppunt voor brandstoffen.

3.5.2 Cultuur en Ontspanning

Aan de Laan van Wateringse Veld zijn diverse sportscholen gevestigd. Daarnaast bevindt zich in Sportcentrum De Rhijenhof een fitnesscentrum.

3.5.3 Detailhandel

De detailhandel is geconcentreed aan de centrale as aan de oostzijde van de Laan van Wateringse Veld. Aan de Noordweg zijn twee tuincentra's gevestigd. Het sportcentrum de Rhijenhof biedt onderdak aan detailhandel in sportartikelen. Aan de Noordweg 165 en Oosteinde 80 zijn bedrijven in autooccasions gevestigd.

3.5.4 Dienstverlening

Dienstverlening al of niet in clusters met detailhandel komen voor aan de Laan van Wateringse Veld en het Oosteinde.

3.5.5 Horeca

Horeca is voornamelijk te vinden langs de Laan van Wateringse Veld. Naast het sportcentrum de Rhijenhof zijn een aan sport gerelateerde horecagelegenheid en feestzaal 'Partycentrum De Rhijenhof' gevestigd.

3.5.6 Kantoren

In het plangebied zijn geen kantoren gevestigd.

3.5.7 Maatschappelijk
3.5.7.1 Onderwijs

In het plangebied bevinden zich twee basisscholen:

  • Maria Montessorischool;
  • De Fontein.

Naast deze basisscholen is aan het Missouri een middelbare school gebouwd: het Wateringse Veld College.

In genoemde scholen is voor- en naschoolse opvang gevestigd maar ook daarbuiten zijn al of niet in combinatie met kinderdagverblijven in het plangebied aanwezig:

  • Riena's Daycare, Laan van wateringse Veld 400;
  • Villa P.U.K, Ellertsveldlaan 150
  • Triodus, Panamaplein 21;
  • 2in 't Veld, Laan van Waterinse veld 226;
  • 2Knuffels, Polanenhof 526;
  • 2 Sprinkhanen, Noordweg 74;
  • Eigenwijs, Noordweg 44-A.
3.5.7.2 Welzijn

Welzijnsvoorzieningen zijn ondergebracht in

  • het gezondheidscentrum Hoge Veld aan de Laan van Wateringse Veld;
  • Vijverhof aan het Carry van Bruggenhof 143 voor beschermd wonen, ambulante begeleiding t.b.v. begeleid zelfstandig wonen en individueel beschermd wonen;
  • het WZH Waterhof aan het Polanenhof 130 (in combinatie met seniorenwoningen).
3.5.7.3 Maatschappelijk

Aan de Laan van Wateringse Veld is het gezondheidscentrum van dit deel van Wateringse Veld gevestigd. Daarnaast is de bibliotheek Waterinsge Veld aan de Laan van Wateringse Veld 468 gevestigd.

3.5.8 Sport en recreatie

In het plangebied bevinden zich speelvoorzieningen in de volgende straten:

Carry van Bruggenhof, Jan Hanlostraat, H. Marsmanplantsoen, Simon Vestdijkstraat 2 x op de hoek, Jan Greshoffplantsoen, J.J. Slauerhoffplantsoen, Gerrit Achterbergstraat, Noordweg, Vigelandstraat 3x, New Yorksingel, Graafschapplantsoen, Washingtonplantsoen1, Charlestonplantsoen, Miamihof, Baltimorehof, Dallashof, Managuahof, Panamaplein, Buenos Aireshof, Quitoplantsoen, Kingstonplantsoen, Santiagosingel, Laantje van Salland, Zevenwoudenlaan, Zevenwoudenlaan ter hoogte van de Reiderlandlaan (een tijdelijke speelplek) en aan de Guido van Dethstraat op de hoek van de Londensingel.

Overdekte sportvoorzieningen in het plangebied bevinden zich aan:

  • het Panamaplein 30: de sporthal Hogeveld
  • Noordweg 44a, Sportcentrum De Rhijenhof

Veldsporten vinden plaats op de sportvelden aan de Noordweg:

  • Haagse voetbalvereniging SVH Celeritas, Noordweg 74;
  • Hockeyclub Wateringse Veld, Noordweg 74;
  • Tennisclub De Rhijenhof, Noordweg 44a.

In het plangebied bevinden zich een groot aantal volkstuincomplexen:

  • Amateurtuindersvereniging "Zonnegaarde" Erasmusweg 872
  • Nooitgedacht”, Laan van Wateringse Veld 2
  • Volkstuinvereniging "Johanna Park' aan de Noordweg 70b
3.5.9 Wonen
3.5.9.1 Woningen

In het voormalig Wateringse glastuinbouw- en weilandgebied is in 1996 gestart met de bouw van Wateringse Veld. Het Wateringse Veld is een grote uitbreidingswijk van Den Haag met ca. 8000 woningen. Sinds 1996 is de wijk in ontwikkeling en worden er woningen, winkels en scholen gebouwd. Daarnaast is er veel ruimte voor groen en water. Het grootste deel van de woningbouw zijn eengezinswoningen. Maar er zijn ook appartementen, maisonnettes, ouderenwoningen, watervilla’s en werkwoningen. 70% van de woningen zijn koopwoningen en huurwoningen in de vrije sector. 30% van de woningen zijn woningen in de sociale huur.

Een belangrijk kenmerk van deze wijk is dat de prijs, type en grootte van woningen heel gevarieerd zijn. Er zijn buurten met een echt stedelijke sfeer en buurten met een landelijk karakter.

3.5.9.2 Woonschepen

In het plangebied liggen geen woonschepen

3.5.9.3 Woonwagens

Aangrenzend aan het plangebied ligt de woonwagenlocatie Strijpkade en de woonwagenlocatie Jan Hanlostraat, waar het bestemmingsplan Woonwagenlocaties 2009 van toepassing is.

In het plangebied Wateringse Veld Noord zijn geen woonwagens aanwezig en zijn ook geen woonwagens toegestaan.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet. De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de regels en op de verbeelding wordt beschreven in paragraaf 6.4

4.2 Ruimtelijk beleid

4.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen.

De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor Wateringse Veld Noord is opgenomen in paragraaf 6.3.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

4.2.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de gewijzigde Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op 1 augustus 2014 in werking is getreden. Zij geldt ook als een structuurvisie.

De provincie stelt vast, dat de behoefte van Zuid-Hollandse inwoners en bedrijven is veranderd als het gaat om woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit. Deels liggen hieraan economische oorzaken ten grondslag, die bijvoorbeeld leiden tot minder vraag naar kantoren en bedrijventerreinen. Deels gaat het om structurele factoren, zoals demografische ontwikkelingen en de voortschrijdende digitalisering. Om al deze redenen was een herijking en herziening van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid gewenst. Dit heeft geleid tot de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) met daarbij de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De documenten vervangen de huidige Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan. De visie is ook een verkeer- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • 1. Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiewijze om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiewijze uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

In het Programma Mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

In de Verordening ruimte 2014 worden gelet op het provinciaal belang regels gesteld aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen. Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van het Rijk van belang. Hierin zijn regels vanuit Rijksbelang opgenomen waar provinciale verordeningen aan moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit het Barro, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur.

Het volledige juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de Verordening ruimte 2014, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in de Programma's ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de regels van de Verordening Ruimte. De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor Wateringse Veld Noord is opgenomen in paragraaf 6.3.

4.2.3 Regionaal beleid

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor Den Haag hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

Per 1 januari 2015 zijn de beleidstaken van het Stadsgewest Haaglanden overgegaan naar de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

4.2.4 Gemeentelijk beleid
4.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Om de doelstellingen uit de Structuurvisie te kunnen realiseren zijn negen ontwikkelingsgebieden benoemd waar een belangrijk deel van de opgave wordt opgelost. Voor elk van deze gebieden zou een masterplan opgesteld worden. Erasmusveld-Leywegzone, deels gelegen in het plangebied, is een van deze gebieden.

Met de Structuurvisie Den Haag 2020 wordt voor Erasmusveld-Leywegzone gestreefd naar:

  • verbetering van de relatie tussen Den Haag Zuidwest en Wateringse Veld
  • ontwikkeling van het Stadskantoor als icoon voor Zuidwest
  • herkenbaar en aantrekkelijk stedelijk knooppunt voor heel Escamp
  • vergroting van het economisch draagvlak voor winkelcentrum De Leyweg
4.2.4.2 Masterplan Erasmusveld-Leywegzone

Het Masterplan Erasmusveld – Leywegzone is opgesteld in het kader van de Structuurvisie Den Haag 2020, Wéreldstad aan Zee. Erasmusveld – Leywegzone is een van de negen ontwikkelzones die daarin beschreven worden. Op 27 november 2008 is het masterplan Erasmusveld-Leywegzone vastgesteld door de gemeenteraad (RIS156419). Het masterplan gaat voor Erasmusveld uit van ontwikkeling met ca. 750 woningen in 50,4 ha. Daardoor kunnen belangrijke groenstructuren worden toegevoegd en blijft ruimte voor reeds aanwezige functies zoals volkstuinen en sport in belangrijke mate behouden. Belangrijkste ruimtelijke drager voor de ontwikkeling is het zogenaamde groen/blauwe raamwerk. Dit raamwerk bestaat uit een aantal ecologische verbindingszones door het gebied, die belangrijke groengebieden met elkaar verbinden. Binnen dit raamwerk is een aantal ontwikkellocaties gelegen, voornamelijk voor woningbouw. Het wonen aan een ecologische zone gecombineerd met trendsettende ambities op het gebied van duurzaamheid, maken dit tot een uniek woonmilieu.

In het masterplan Erasmusveld-Leywegzone zijn de volgende ambities aangegeven:

  • inrichten van het Erasmusveld als de meest duurzame wijk van Nederland;
  • versterken van het winkelcentrum Leyweg en omgeving als centrum en ontmoetingsplek voor heel Escamp.

Met deze twee hoofdpunten voor het Erasmusveld en de Leywegzone wordt ook bijgedragen aan de overige ambities:

  • verbinden van Den Haag Zuidwest en Wateringse Veld;
  • creëren van een aantrekkelijk woon- en leefgebied in het Erasmusveld en Den Haag Zuidwest met een duidelijke eigen identiteit;
  • behoud en waar mogelijke versterken van de ecologische en landschappelijke waarde;
  • behoud en waar mogelijk verbeteren van de bereikbaarheid van het centrum;
  • versterken en vernieuwen van de woningvoorraad;
  • versterken van de wijkeconomie.
4.2.4.3 Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2015

Het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) (Rv 98 november 2014; RIS 276321) geeft inzicht in de ruimtelijke agenda van Den Haag en de bijbehorende fysieke investeringsprojecten. Het programma is gebaseerd op het coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht” (RIS 273442).
Het IpSO 2015 biedt een samenhangend overzicht van de lopende projectenportefeuille en kijkt vooruit naar nieuwe investeringen.
De Haagse bevolking groeit, maar de economische ontwikkeling en de banengroei blijft daarbij achter. Den Haag staat voor de uitdaging om de bevolkingsgroei op te vangen, economische ontwikkeling en banengroei te stimuleren en tegelijkertijd de kernkwaliteiten van Den Haag te behouden en te versterken.

De gemeente zet in op nieuwe duurzame groei. Voorheen lag het accent van de investeringen op gebouwen. Nu gaat het ook om investeringen in de buitenruimte en de bereikbaarheid van de stad. Enkele gebieden bieden specifieke kansen voor werkgelegenheid en ondernemerschap. De zogeheten kerngebieden. Het gaat om de Binckhorst, het Centraal Station, Hollands Spoor, Laan van NOI, de Haagse kust, de Internationale Zone, Spuikwartier en de Leyweg. In andere gebieden vervult de gemeente een faciliterende rol en nodigt zij anderen uit om in Den Haag te investeren.

Het masterplan Erasmusveld-Leywegzone ging uit van een actieve benadering door de gemeente, waarbij op basis van de bij het masterplan horende financiële Haalbaarheidsstudie middelen waren gereserveerd. Het destijds berekende tekort op het masterplan werd daardoor grotendeels afgedekt. In het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2010-2014 (IpSO) is besloten om een duidelijke focus aan te brengen bij de stedelijke ontwikkeling. In een aantal gebiedsontwikkelingen, waaronder Erasmusveld, neemt de gemeente daardoor sindsdien niet langer een actieve initiërende rol voor de ontwikkeling. Dit betekent ook dat de oorspronkelijk bij het masterplan gereserveerde middelen voor Erasmusveld zijn komen te vervallen.

4.2.4.4 Uitvoeringskader Erasmusveld

De uitvoeringsstrategie van het Masterplan Erasmusveld-Leywegzone ging uit van een actieve gemeentelijke aanpak gebaseerd op actief grondbeleid. Als gevolg van de economische crisis heeft de gemeente in 2010 besloten om meer te prioriteren in de projecten die actief worden opgepakt. Dit heeft er toe geleid dat de uitvoeringsstrategie van het Masterplan Erasusveld-Leywegzone is gewijzigd. Deze gewijzigde uitvoeringsstrategie gaat uit van het faciliteren van particuliere en marktinitiatieven in plaats van een actieve rol voor de gemeente.

Om de nieuwe werkwijze vorm te geven, is in 2011 het Uitvoeringskader Erasmusveld vastgesteld (RIS 181471). In het Uitvoeringskader is de ambitie om Erasmusveld zo duurzaam mogelijk te maken verder uitgewerkt en de uitvoeringsstrategie aangegeven hoe deze ambitie zou kunnen worden bereikt.

Duurzaamheidsambitie

In het Uitvoeringskader is aangegeven dat gelet op de ambitie wat betreft duurzaamheid niet op één thema, maar zeer breed wordt ingezet. Of het nu ecologie, bouwbiologie, integrale ontwikkeling, organische architectuur, gezond en natuurinclusief bouwen, permacultuur, Cradle to Cradle, 'People Planet Profit' of klimaatneutraal heet.

De basisdefinitie die de gemeente hanteert voor duurzaamheid in Erasmusveld is:

  • het bevorderen van de vitaliteit van mensen, ecosystemen en organisaties;
  • het vergaand beperken van schade aan natuur, milieu en gezondheid.

Belangrijkste karakteristieken van Erasmusveld

Wat voor dit typische groenblauwe gebied altijd van toepassing is gebleven, zijn de zeer goede kansen voor:

  • Het versterken van de ecologische kwaliteit;
  • Het vergaand sluiten van kringlopen en het managen van stromen (energie/warmte, water, voedingstoffen, afvalwater, groenafval, huishoudelijk afval, materialen, producten en apparaten);
  • Een actief, gezond en sociaal buitenleven.

In een gebied van meer dan 50 hectare, waar ca. 750 woningen in combinatie met diverse voorzieningen zullen komen, is ruimte voor verscheidenheid en verrassende combinaties. De locatiekenmerken van de verschillende deelgebieden bieden vaak al aanleiding voor variatie.

Ondanks de gewijzigde uitvoeringsstrategie wordt aan veel uitgangspunten voor ecologie en andere duurzaamheidsaspecten vastgehouden. In dat kader geldt het "ja, mits principe", wat wil zeggen dat aan initiatieven wordt meegewerkt indien de voorgestelde ontwikkeling aansluit bij de ambities uit het Masterplan / Uitvoeringskader. Voor prestaties op gebouw-/woningniveau mag de gemeente geen hogere eisen stellen dan in het bouwbesluit. Alleen ten aanzien van de EPC-norm (energieprestatiecoëfficiënt) kan op basis van de status als excellent gebied een prestatie boven Bouwbesluit worden geëist. Omdat de gemeente vooralsnog ook niet participeert in de ontwikkeling van deellocaties (met uitzondering van de locatie Erasmushove, die al eigendom was van de gemeente), en ook niet zelf mee-investeert of voor-ontwikkelt, zijn de directe sturingsmogelijkheden ten aanzien van kwaliteit beperkt. Het initiatief ligt bij de ontwikkelende partij.

Ecologie

Het groen/blauwe raamwerk bestaat uit de twee hoofdassen van de bestaande ecologische verbindingszone aan de Erasmusweg en het binnen Erasmusveld nieuw te realiseren eco-lint. Tussen deze twee hoofdassen worden enkele dwarsverbindingen en een verbinding in de richting van de al bestaande groenstructuur in Wateringse Veld aangelegd. Zodoende ontstaat een robuuste groenstructuur bestaande uit zowel droge als natte verbindingen. In het uitvoeringskader is ten aanzien van de beoogde groenstructuur een aantal principes met betrekking tot de maatvoering, inrichting en profielen opgenomen. Omdat de gemeente niet zelf actief ontwikkelt in Erasmusveld, is de aanleg van nieuwe verbindingszones en versterking van de bestaande ecologische verbindingszone langs de Erasmusweg onderdeel van de opgave voor de verschillende initiatiefnemers. De stadsecoloog is betrokken bij de advisering over en toetsing van de verdere uitwerking door de initiatiefnemers.

Concrete maatregelen zijn: het uitgraven van waterlopen en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, zo mogelijk behoud en anders 'meer dan compensatie' van bijzondere flora en fauna, duurzaam bouwrijpmaken met bijbehorende funderingstechnieken, veel openbaar en collectief groen inclusief het openstellen van bestaande volkstuincomplexen, groen en veilig kindlint, waterspeelplaats, vogel en vleermuisvriendelijke bouwtechnieken, groene daken en gevels e.a. Een gevolg van de gekozen uitvoeringsstrategie is wel dat ook de groenstructuur meer gefaseerd en gefragmenteerd zal worden gerealiseerd, waarbij sommige delen mogelijk pas op langere termijn worden aangelegd.

4.2.4.5 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor Wateringse Veld Noord 2015 in dat onderzocht wordt en invulling kan worden gegeven aan:

  • optoppen (dakopbouwen en minimaal vijf bouwlagen);
  • verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;
  • functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);
  • dubbel grondgebruik
  • woningsplitsing.


In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is. In dit bestemmingsplan is een regeling voor dakopbouwen opgenomen. In paragraaf 6.2 wordt de totstandkoming van en de regeling zelf nader toegelicht. Er wordt aangegeven waar wel en waar geen dakopbouwen zijn toegestaan.

4.3 Cultureel erfgoed

4.3.1 Cultuurhistorische waarde
4.3.1.1 Rijksbeschermd stadsgezicht


De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Wateringse Veld Noord maakt geen deel uit van een rijksbeschermd stadsgezicht.

4.3.1.2 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht.

Binnen het plangebied zijn er diverse karakteristieke gebouwen en bouwwerken. Deze zijn allen beschreven in paragraaf 3.3.1. In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze culturele waarden in dit bestemmingsplan worden beschermd.

4.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (Rv 127 - 2011; RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.


In het bestemmingsplangebied komen de eenheden 2 en 3 voor (zie paragraaf 3.3.2.). Voor de zones met een archeologische verwachting gelden onderzoekseisen en een vrijstellingsregime, waarbij de gemeente gebruik heeft gemaakt van de beleidsvrijheid die de Monumentenwet daarvoor biedt. De keuzes zijn gebaseerd op gegevens uit archeologisch onderzoek, en beschreven, gemotiveerd en vastgelegd in de Beleidsnota archeologie van de gemeente Den Haag (In het verleden ligt het heden; 2011-2020), de Toelichting op de AWVK, de Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie (GOA) en het gemeentedekkende paraplubestemmingsplan Archeologie Den Haag. Wanneer tussentijds uit archeologisch onderzoek nieuwe gegevens beschikbaar komen, wordt deze informatie meegewogen in de beoordeling van vergunningaanvragen en te zijner tijd worden verwerkt in de actualisatie van het beleid en de beleidsinstrumenten.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning wordt van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische verwachting gevraagd om de archeologische waarde van het terrein, dat door de bodemingreep verstoord wordt, in voldoende mate vast te stellen. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kan de gemeente aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden verbinden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

Meer informatie over het beleid ten aanzien van Archeologie van de gemeente Den Haag: http://www.denhaag.nl/home/bewoners/to/Beleidsnota-Archeologie-20112020.htm

4.4 Groen

4.4.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (Rv 162 - 2005; RIS 129360) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.


Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

In de nota zijn een kaart met de "Stedelijke Groene Hoofd Structuur" en een kaart met "Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur" opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0006.jpg"

Afbeelding 3: Stedelijke groene hoofdstructuur Den Haag

In de nota “Groen kleurt de stad' zijn de volgende zones in het plangebied als Stedelijke Groene Hoofdstructuur vastgelegd: De boomstructuur langs de Laan van Wateringsevel en de groene ader die loopt van de Erasmusweg via de Martinus Nijhoffweg naar de Bostonsingel/Havanasingel richting Tomatenlaanen Zuidenveldlaan. Daarnaast zijn natuurlijke oevers aanwezig bij de Bostonsingel/Havanasingel, Martinus Nijhoffweg, Tomatenlaan,San Franciscosingel en Zuidenveldlaan.

4.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.

De Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag is beschreven in de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450). Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De Stedelijke Ecologische hoofdstructuur is opgenomen op kaart (RIS 151912). De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
Het plangebied maakt deels onderdeel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0007.jpg"

Kaart Erasmuszone

In het plangebied bevindt zich een bestaande ecologische verbindingszone die loopt van de Erasmusweg via de Martinus Nijhoffweg naar de Bostonsingel/Havanasingel richting de Tomatenlaan en Zuidenveldlaan. Deze zone bestaat uit een slinger van water en natuurvriendelijke oevers, bloemrijke hooi- en graslanden, ruigtes, rietzones en bosjes. Op meerdere locaties maken (gewenste) faunapassages het voor dieren mogelijk gebieden te bereiken zonder hinder te ondervinden van fysieke barrières zoals wegen en bruggen. Verschillende (geplande) groenmaatregelen zoals de aanleg van hout- en stobbenwallen maken de gebieden geschikt voor diersoorten om te overleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0008.jpg"

kaartfragment Erasmusveld - Wateringse Veld

Voor het Erasmusveld is stadsuitbreiding gepland. Uitgangspunt hierbij is dat de ecologische verbindingszone langs de Erasmusweg met een breedte van gemiddeld 50 meter in stand blijft. Het deel van de ecologische zone dat op gemeentegrond ligt bedraagt 25 meter breed. Aangezien het profiel uit gaat van een gemiddelde maat van 50 meter betekent dit dat in de projectgebieden eveneens een maat van 25 meter moet worden aangehouden. Aanvullend op de bestaande ecologische verbindingszone langs de Erasmusweg is in het Masterplan Erasmusveld-Leywegzone (RIS156419a) een nieuwe ecologische verbindingszone door het Erasmusveld voorzien, het zogenaamde “eco-lint”. Dit lint strekt zich uit van de Strijp tot aan de Noordweg en van de Strijp via de Polanenhof langs de Carry van Bruggenhof over de Leyweg langs de Volkstuinen tot aan de Martinus Nijhoffweg/Menno ter Braakstraat. De inrichting kenmerkt zich door een slinger van natuurvriendelijke oevers met op verschillende plekken bloemrijke hooi- en graslanden, ruigtes, struwelen en bosjes. Voor deze aanvullende ecologische verbinding geldt een minimale breedte van 30 meter. Anders dat bij de ecologische verbindingszone langs de Erasmusweg zijn binnen dit ecolint ook langzaam verkeersroutes en recreatief medegebruik mogelijk (speelplekken, natuurspeeltuin, barbecueplaatsen, etc).

4.4.3 Bomen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. www.denhaag.nl/bomen.

Binnen het plangebied staat op dit moment één particuliere monumentale boom (zie bijlage 1 en 2 bij de toelichting).

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen (RIS 166340, 13 september 2011). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met Behoudenswaardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag 2013 (RIS 265314).

4.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

4.5.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 4.4.2)

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 4.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (Rv 147 - 2010; RIS 176551). Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.

Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.

Convenant

Den Haag en Delfland hebben in 2009 een convenant opgesteld 'Wateringseveld Noord en Erasmusveld' waarin is overeengekomen:

  • voor de waterberging uit te gaan van de toenmalige norm van 325 m3 / ha + 5%;
  • minimaal 10% van de oevers bestaat uit natuurvriendelijke oevers;
  • er wordt waterpasseerbare bestrating toegepast;
  • minimaal 60% van het verhard oppervlak wordt afgekoppeld.

De afspraak om met waterbergingsnorm van 325 m3 / ha te werken is, met de vaststelling van de visie Toekomstbestendig Haags Water (Den Haag en Delfland 2015) en het beleid van Delfland 'Voorkomen en beperken wateroverlast', achterhaald.

4.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

De invulling wordt gegeven voor de te ontwikkelen locaties die niet binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk zijn (zie paragraaf 6.2.1). Voor vijf van de zeven locaties geldt dat de bestemming wijzigt van groen naar rood. Dit betreft de locaties Overvecht, Guido van Dethstraat, Kwaklaan, Rhijenhof en Sportcluster. De locatie Noordhof heeft al de bestemming rood, maar hier neemt het aantal te bouwen woningen en daarmee het verhard oppervlak toe.

Watersysteembeschrijving

Het gebied Wateringse Veld bestaat uit twee aparte bemalingsgebieden: het gedeelte ten noorden (Wippolder) en het gedeelte ten zuiden van het Oosteinde (Oud- en Nieuw-Wateringveldsche Polder). Het waterpeil in Wateringse Veld werd tot de oplevering van de woonwijk gereguleerd door het gemaal in het zuiden van het plangebied (Zonneveld) en de stuw aan de Bovendijk/Waterlandsingel in het noorden (Parkbuurt). In 2010 is gemaal de Barbier opgeleverd voor de waterregulatie en circulatie in het noordelijke deel.

Het zuidelijk gedeelte van het gebied Wateringse Veld richt zich op het watersysteem van de deelplannen Lage Veld, Eilanden, Vijvers en Zonneveld, Parkbuurt, Esselanden en het bedrijventerrein. Het zuidelijk gebied is een watersysteem, dat is gedimensioneerd op het vasthouden/bergen van gebiedseigen water. Het waterpeil fluctueert tussen de NAP -4.57 meter en NAP -4.72 meter. Het watersysteem is ontworpen op een maximale peilstijging van 0,40 meter. Het zuidelijk gedeelte heeft een modern integraal watersysteem dat efficiënt en milieuvriendelijk werkt. De belangrijkste vernieuwingen zijn het verbeterd gescheiden rioolstelsel en de volledig eigen waterhuishouding binnen de wijk. Dit wordt onder andere bereikt door het vergroten van het oppervlak aan open water, het toestaan van peilfluctuaties en door het afkoppelen van verhard oppervlak.

Het noordelijk gedeelte betreft hoofdzakelijk het watersysteem van de deelplannen Erasmus Veld en Hoge Veld. Dit gedeelte van Wateringse Veld valt onder het peilregime van de Wippolder. Dit houdt in dat het gebied een vast peil heeft of zal krijgen van NAP -0.80 meter. Er zal dus geen zomer- en winterpeil meer aanwezig zijn.

De Oud- en Nieuw Wateringveldsche Polder heeft een robuust watersysteem en is op orde.

De locaties Overvecht, Kwaklaan en Noordhof, nabij Zevenwoudenlaan en de Noordweg, liggen in de Wippolder. Het waterpeil ligt daar op -0,80 meter NAP. De toelaatbare peilstijging bedraagt 35 cm.

De locatie Guido van Dethstraat ligt in de Oude en Nieuwe Wateringseveldsepolder. Het polderpeil varieert tussen -4,72 en -4,57 meter NAP. De toelaatbare peilstijging bedraagt 40 cm boven het hoogste peil (wintersituatie -4,57 meter NAP).

Veiligheid en waterkeringen

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.

Het gebied Erasmusveld bestaat uit drie aparte bemalingsgebieden: de Wippolder, de Eshofpolder en de Oude en Nieuwe Wateringseveldsepolder. Op de locaties in Erasmusveld ligt een waterkering die de scheiding vormt tussen de Wippolder en de Eshofpolder. Het uitgangspunt is om de waterhuishouding van het gebied Erasmusveld bij de Wippolder te voegen en het peil te wijzigen naar -0,80 meter NAP. Dit betekent dat de waterhuishouding ingrijpend aangepast wordt. Hiervoor zal een waterhuishoudkundig plan opgesteld worden, waarbij getoetst wordt aan de provinciale normen voor de waterhuishouding en het vigerende beleid van Delfland. Delen van het gebied transformeren van stedelijk groen naar stedelijk gebied. Omdat hiervoor een hoger beschermingsniveau geldt tegen wateroverlast is waarschijnlijk extra waterberging vereist.

Onderstaande afbeelding 4 geeft de locatie van de polderkade aan binnen het plangebied. Deze nieuwe legger is nog niet vastgesteld en kan op punten nog wijzigen. De polderkade vormt de waterscheiding tussen de Eshofpolder en de Wippolder. Vanwege het uitgangspunt het gebied waterhuishoudkundig bij de Wippolder te voegen, zal de polderkade zeer waarschijnlijk verlegd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0009.png"

Afbeelding 4: Locatie van de polderkade aan binnen het plangebied

Op verschillende locaties in het plangebied zijn waterkeringen aanwezig: in de uiterste zuidoosthoek van het plangebied nabij het Oosteinde, langs de Strijpkade en Bloemstraat en in de noordoosthoek van het plangebied. De keurzone van deze waterkeringen is als dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' op de verbeelding opgenomen. De beschermingszone is aangeduid met de aanduiding Waterstaat - beschermingszone. Binnen deze zones zijn deels al woningen gerealiseerd of mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze rechten overgenomen. Om binnen deze zones daadwerkelijk te kunnen bouwen is een vergunning noodzakelijk (zie artikelen 32 en 36.3)


Waterkwantiteit restlocaties

Voor de locaties waarvan de bestemming wijzigt van rood naar groen (Overvecht, Guido van Dethstraat en Kwaklaan) en de locatie Noordhof neemt de hoeveelheid verharding toe. Verharding heeft negatieve gevolgen voor de waterhuishouding. De kans op wateroverlast neemt toe. Vanuit het standstill-beginsel is een verslechtering niet toegestaan of moet gecompenseerd worden. Dit is ook aangegeven in Delflands beleid.

In het kader van het bestemmingsplan Wateringse Veld (1996), de daaruit voortvloeiende ontwikkeling van de wijk Wateringse Veld en het tussen Den Haag en Delfland in 2009 gesloten convenant, zijn reeds afspraken gemaakt over de benodigde watercompensatie. Aanvullende compensatie is slechts vereist indien er sprake is van een groter percentage verharding dan het eerder afgesproken gemiddelde van 50% (bijvoorbeeld door een andere woningtypologie). Alle locaties werden in het bestemmingsplan Wateringse Veld, vastgesteld in 1996, benoemd als te bebouwen locaties. Voor de restlocaties wordt niet meer verharding mogelijk gemaakt dan in het kader van het bestemmingsplan Wateringse Veld (1996), de daaruit voortvloeiende ontwikkeling van de wijk Wateringse Veld en het tussen Den Haag en Delfland in 2009 gesloten convenant is uitgegaan. Daarmee is er geen sprake van een verslechtering van de waterhuishouding.

Waterkwantiteit Sportcluster

Voor de locatie Sportcluster geldt dat de bestemming wijzigt van groen naar rood. De verharding neemt daar toe.

Om te zorgen dat de waterhuishouding minimaal even goed blijft functioneren dient dit gecompenseerd te worden. De situatie is te complex om met de Watersleutel te berekenen. Daarom zal een waterhuishoudkundig plan worden opgesteld waarin zowel de fasering als het eindbeeld worden opgenomen.

Waterkwantiteit Rhijenhove

Ten behoeve van de ontwikkeling Rhijenhove wenst ontwikkelaar Varese ten zuiden en westen van het terrein de sloten deels te dempen om aan de kant van de Erasmusweg een vrije waterloop te maken (duiker aanleggen of open water maken met voetgangersbrug erover) van het water ten oosten van de volkstuinen naar de recent aangelegde waterplas. De waterkwantiteit die verloren gaat door het dempen van de sloten zal op eigen terrein worden gecompenseerd. Voor de toevoeging van de verharding van elf nieuwe woningen is met het realiseren van de waterplas ten oosten van het kavel destijds voldoende waterberging gemaakt.

De overige te ontwikkelen locaties zijn in het vigerende bestemmingsplan reeds rood bestemd. De compensatie voor het verhard oppervlak in deze plannen is in het overkoepelend plan geregeld. Hierbij geldt het standstill-beginsel dat een verslechtering niet is toegestaan of gecompenseerd moet worden.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

In de eerder genoemde Convenant zijn afspraken gemaakt met betrekking tot de watersysteemkwaliteit. Zo is afgesproken dat minimaal 10 procent van de oevers natuurvriendelijk wordt ingericht. Op dit moment bevinden zich in het plangebied geen KRW-waterlichamen. Indien er nieuw water wordt gegraven is er de intentie om invulling te geven aan deze afspraak. Dit geldt ook voor de andere afspraken die gemaakt zijn binnen het Convenant. Hierbij geldt wel dat het Convenant betrekking heeft op een groter gebied dan de locaties welke in dit bestemmingsplan worden meegenomen.


Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Het afstromende schone water wordt afgevoerd naar het gescheiden rioolstelsel dat in de gehele wijk aanwezig is. Het vuilwater wordt aangesloten op het vuilwaterrioolstelsel. In de eerder genoemde Convenant is afgesproken dat minimaal 60% van het verharde oppervlak (wegen en bebouwing) wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater. De conclusie is dat de ontwikkeling van de restlocaties geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom. Verder is er voldoende capaciteit in het rioolstelsel voor de nieuwe ontwikkelingen. Het zal niet leiden tot extra overstorten vanuit de riolering op het oppervlaktewater.

4.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

4.6 Verkeer en infrastructuur

4.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

De Regionale Nota Mobiliteit (RNM) uit 2005 van het Stadsgewest Haaglanden bevat de regionale vertaling van de plannen uit de Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale beleid is nog geactualiseerd in 2008 in het 'supplement' op de RNM. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De nota geeft aan dat er veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat.

Het uitvoeringsprogramma dat behoort bij de RNM, laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren.

4.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groei. Er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en binnen de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. In de Structuurvisie Den Haag 2020 (Wéreldstad aan Zee) heeft de gemeenteraad de ambities voor de toekomst van de stad vastgesteld. Den Haag wil groeien en aantrekkelijk blijven als stad om in te wonen, te werken en te leven. Om al deze wensen te kunnen verenigen, is een toekomstgerichte visie op verkeer en vervoer noodzakelijk.

Haagse Nota Mobiliteit (2011)

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de ontwerpnota “Haagse Nota Mobiliteit”. De visie in de nota, vastgesteld op 22 september 2011, is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken. Daarbij horen ook maatregelen om het evenwicht te herstellen tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen, met name binnen die woongebieden waar de parkeerdruk hoog is. De maatregelen die genomen worden moeten voldoen aan de milieu- en inpassingseisen.


Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen dient er voor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaar vervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0010.jpg"

In paragraaf 3.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder groot is.

Wateringse Veld Noord is via de Laan van Wateringse Veld aangesloten op het regionale- en stedelijke hoofdwegennet (namelijk: Erasmusweg – Laan van Wateringse Veld - Wippolderlaan). Het stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen zorgt voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. De gewenste doorstroomsnelheid op de stedelijke hoofdwegen is 20-25 km/u. Voor de regionale hoofdwegen geldt binnen de stad een gewenste doorstroomsnelheid van 35-40 km/u. De stedelijke en regionale hoofdwegen hebben de bestemming Hoofdverkeersweg.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan” : wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet is gebeurd. Aan de doorstroming van het autoverkeer op de wijkontsluitingswegen en de erftoegangswegen worden geen specifieke eisen gesteld. Hier geldt 'maatwerk', afhankelijk van de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0011.jpg"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden.

Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte. Onderdeel van het net van 'sterroutes' is de aanleg van een sterfietsroute via het Zuiderpark en Wateringse Veld naar Rijswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0012.jpg"

Parkeren

In de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” is het algemene parkeerbeleid vastgelegd. Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden leiden zonder adequate parkeervoorzieningen tot een vaak te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zijn recent ingetrokken. De parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag zijn in dit bestemmingsplan in de bijlage 4 opgenomen.

In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.


Fiets parkeren

De gemeente hanteert voor functies, die in de Nota Parkeernormen Den Haag onder de noemer Kantoren, Bedrijven en Voorzieningen staan, een norm van 1 fietsparkeerplaats per 3 medewerkers.

4.7 Wonen

4.7.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (Rv 132 - 2009; RIS 167788) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. 

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Maar is het nu zaak dat elke sfeer ook meer de kwalitatief bijpassende woningen krijgt die daarbij horen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen, hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden. .

Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare wijken krijgt de verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.

Plangebied

Het plangebied is onderdeel van de wijk Wateringse Veld, een Vinex wijk waar ongeveer 20 jaar geleden is begonnen met de bouw. In de Woonvisie is het plangebied onderdeel van de stadsrand in Den Haag waar transformatie via woningbouw gaat plaatsvinden naar een mix van suburbaan en groenstedelijk wonen. Reden is de woonwijk Wateringse Veld te verbinden met de bestaande stad (Zuidwest).

Suburbaan- en groenstedelijk woonmilieus kenmerken zich door een mix van grondgebonden woningen (rij- en vrijstaand woningen) en kleinschalige appartementencomplexen. Binnen dit gewenste milieu is gekozen voor duurzame woningbouw in een ecologische zone. Op project- en woningniveau dienen de vraag en de specifieke woonwensen van stedelijk georiënteerde huishoudens centraal te staan. Dit vertaalt zich o.a. in meer mogelijkheden in Den Haag voor particulier opdrachtgeverschap.

Het plangebied bestaat uit de buurten Erasmusveld en Hoge Veld. Daarnaast is ook een kavel aan de Guido van Dethstraat opgenomen. Er zijn woningen te koop en te huur voor nagenoeg alle doelgroepen, alleen starterswoningen zijn er nauwelijks te vinden. Er is ten opzichte van het stedelijk percentage minder particuliere huur in het Wateringse Veld. De wijkbewoners geven de woonomgeving een rapportcijfer 7. Er is zorg om het aandeel (kwalitatief hoogwaardige) sociale huurwoningen voor de doelgroep te behouden vanwege de toenemende stedelijke vraag.

4.7.2 Woningsplitsing

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen. Deze beleidsregel is van toepassing in de gebieden waar een bestemmingsplan van toepassing is met een regeling voor dakopbouwen.

Net zoals bij dakopbouwen, wordt eenzelfde systematiek toegepast in gebieden waar uitgaande van de woningvoorraad aanleiding kan zijn om verzoeken tot woningsplitsing. De vergunning kan worden geweigerd, wanneer door bouwkundige splitsing (woningvorming) woningen van <40m2 GBO ontstaan en/of de parkeerdruk in het gebied hoger is dan 90%.

4.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.

4.8.1 Bedrijven

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

4.8.2 Detailhandel

Provinciaal beleid

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Te ontwikkelen centra

Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:

  • Internationale centra: Den Haag centrum en Rotterdam centrum;
  • Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;
  • Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.


Te optimaliseren centra

De andere aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status 'Optimaliseren' volgens het 'nee-tenzij-principe'. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.

Overige aankoopplaatsen

De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:

  • 1. Mede uit het oogpunt van leefbaarheid, kan dynamiek in de dagelijkse sector binnen de bestaande structuur in principe ruimte worden geboden.
  • 2. Het voorzieningenniveau houdt logischerwijs niet altijd gelijke tred met de bevolkingsgroei. Een sterke bevolkingsgroei (die recent plaats heeft gevonden of aanstaande is) kan daarom een rechtvaardiging bieden voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.
  • 3. Saldering als gevolg van herstructurering kan tot slot eveneens een reden zijn voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.


Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig. De provincie beoordeelt de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

Regionaal beleid

Het Stadsgewest Haaglanden heeft in november 2013 de Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 vastgesteld.
Het Stadsgewest Haaglanden streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.

Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door het Stadsgewest Haaglanden.

Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • 1. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur.
  • 2. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • 3. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • 4. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • 5. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties.
  • 6. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • 7. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • 8. Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • 9. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

Gemeentelijk beleid

De Detailhandelsnota Den Haag (Rv 112- 2005; RIS127850) geeft de gewenste ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Hoofdwinkelstructuur

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (Rm 54 - 2014; RIS 270670) maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2. Sinds de vorige monitor uit 2009 zijn er acht winkelgebieden afgevallen en zes nieuwe bijgekomen.

In Wateringse Veld Noord behoort winkelgebied ''t Hoge Veld' tot de hoofdwinkelstructuur. In de Detailhandelsmonitors 2006, 2009 en 2013 behoort dit winkelgebied tot de beste 20 winkelgebieden van Den Haag. Het winkelcentrum scoort op zowel basiskwaliteit als economisch functioneren bovengemiddeld. In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

Ambulante handel

Ambulante handel is onder te verdelen in warenmarkten, kiosken en straathandel/venten. Omtrent de ambulante handel op vaste standplaatsen buiten warenmarkten, merkt de Detailhandelsnota op dat het in winkelstraten de levendigheid vergroot en daarop een belangrijke aanvulling kan zijn. De nota streeft een beperkt aantal standplaatsen per winkelconcentratie na. De ambulante handel wordt niet via dit bestemmingsplan geregeld, maar via de Straathandelsverordening Den Haag.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.8.3 Horeca

Toekomstvisie Horeca 2010-2015

De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 (RV 16-2010; RIS 249287) geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan: hoe zorgt Den Haag voor nieuwe impulsen, waar ziet Den Haag kansen.
Horeca is belangrijk voor de attractiviteit van Den Haag. Een aantrekkelijk horeca-aanbod is een belangrijke basisvoorwaarde voor zowel het woon- en leefgenot van inwoners als voor het aantrekken van bezoekers en toeristen.

Centrum en Scheveningen zijn én blijven de belangrijkste horecagebieden. Hier zijn ook de vijf uitgaanskernen gelegen waar vrije openingstijden gelden. Daarnaast kent Den Haag van oudsher een aantal gebieden waar relatief veel horeca gevestigd is, de zgn. horecaconcentratiegebieden.

Een goed voorzieningenaanbod wordt steeds belangrijker voor woongebieden. Nieuwe horecavestigingen horen bij voorkeur in de winkelgebieden en aan kleinschalige verblijfspleinen. Waar de leefbaarheid niet in het nauw komt zijn er mogelijkheden voor horeca met een wijkverzorgend karakter en is er ruimte voor terrassen.
Vernieuwende uitgaansgelegenheden hebben vaak een voorkeur voor locaties buiten de centrumgebieden bijvoorbeeld vanwege het aanbod aan bijzondere panden. Voor dergelijke solitaire locaties kan bestuurlijk onder voorwaarden een uitzonderingspositie worden vastgesteld.

In winkelgebieden heeft horeca een ondersteunende functie op het winkelaanbod. Medio 2013 is de notitie 'Verhouding detailhandel – horeca in winkelstraten' vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wanneer het percentage uit de Toekomstvisie van maximaal 30% horecavestigingen wordt vertaald in concrete aantallen dit veelal aan de hoge kant is. Daarom is nadere invulling gegeven aan de Toekomstvisie door het percentage horecavestigingen in winkelstraten vast te stellen op maximaal 20%.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

Hotelbeleid

Hotelstrategie

De Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' (Rv 132 - 2013; RIS 260889) is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verdere diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormt een á twee ontwikkelingen aan de snelweg. In het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord komen momenteel geen hotels voor en aangezien de wijk niet in een toeristisch kerngebied ligt, maakt het bestemmingsplan ook geen nieuwe hotels mogelijk. Alleen de vestiging van een Bed & Breakfast is onder voorwaarden mogelijk.

4.8.4 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' (RV 31 - 2010; RIS 170032). Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook op gericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd.

In Wateringse Veld Noord worden geen nieuwe kantoren toegestaan.

4.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

4.9.1 Onderwijs

Het 'Lokaal onderwijsplan 2006-2010 'Haagse klasse(n)' biedt een richtinggevend kader ten behoeve van schoolbesturen (Rv 164 -2005; RIS 131462). In dit beleidsdocument staat de autonomie van de schoolbesturen ten aanzien van het onderwijsleerproces, de kwaliteitszorg en alle overige 'schoolinterne zaken' centraal. De kernwoorden zijn autonomievergroting, professionalisering, privatisering, marktwerking en schaalvergroting. Uitgangspunt van het beleid van het ministerie van OCW is dat de professionals in de scholen meer ruimte moeten krijgen om het onderwijs in te richten naar hun eigen professionele inzichten. Is er voldoende goed onderwijs beschikbaar, dan wordt de stad tevens een prettige vestigingsplaats voor werknemers en werkgevers.

Voor de onderwijshuisvesting en spreiding van onderwijsvoorzieningen betekent dit dat er naar gestreefd wordt om scholen zo goed mogelijk te huisvesten en met inachtneming van de wettelijke mogelijkheden een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad te bevorderen. Dit uit zich in de volgende doelstelling: 'Er is in Den Haag voldoende onderwijsaanbod beschikbaar, dat afgestemd is op de behoeften en capaciteiten van de leerling/ student, dat algemeen toegankelijk is en met de juiste spreiding over de stad.' Om deze doelstelling te behalen wordt ook aangesloten bij de nota 'Visie op Onderwijshuisvesting Den Haag 2000-2010' die de gemeenteraad in 2001 heeft vastgelegd (RIS 86719). In het licht van de uitvoering van deze nota heeft de raad bepaald dat nieuwbouw ter vervanging van schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, prioriteit heeft en dat bij de realisering daarvan onder meer rekening wordt gehouden met bouwkundige eisen ten aanzien van moderne arbeidsomstandigheden en adaptief onderwijs. Daarnaast wordt een goede spreiding van de onderwijsvoorzieningen bevorderd. Het betreffende schoolgebouw dient gemoderniseerd te worden om zodoende goed afgestemd te zijn op de eisen van het huidige onderwijs en bijbehorende voorzieningen.

Voor het stadsdeel Escamp is in 2011 een Integraal Huisvestingsplan Onderwijs opgesteld (RIS 181969).

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of wordt verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

In het plangebied zijn drie basisscholen gevestigd, zie paragraaf 3.5.7.

Kinderopvang

Het doel van de nota beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (Rv 85 2001; RIS 85329) is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.

Ondanks de verminderde behoefte aan kinderopvang blijft het uitgangspunt dat nieuwe bestemmingsplannen, indien dit planologisch aanvaardbaar en wenselijk is, kinderopvang mogelijk maken op daarvoor geschikte locaties die voortkomen uit bovengenoemde criteria.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.9.2 Welzijn en zorg

De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan maatschappelijke ondersteuning 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162). Doel van het gemeentelijke welzijnsbeleid is dat Hagenaars actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging.

Het Meerjarenbeleidsplan heeft het karakter van een kadernota, waarin in grote lijnen de missie, hoofddoelen, centrale thema’s en het financiële raamwerk worden geschetst. Het vormt daarmee de paraplu voor verschillende (nog op te stellen) uitvoeringsprogramma’s, waarin de kaders per beleidsgebied worden vertaald in concrete doelen, activiteiten, tijdsfaseringen en financiële middelen.

De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
1. Het bevorderen van de participatie van Hagenaars;
2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare Hagenaars.

Bij participatie gaat het om het aanbieden van faciliteiten om deelname van Hagenaars in wijken
& buurten én in stedelijke netwerken te bevorderen. Bij ondersteuning gaat het om het bieden van
voorzieningen voor Hagenaars in kwetsbare posities, om zo zelfstandig mogelijk deel te kunnen nemen aan de samenleving.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.9.3 Maatschappelijke voorzieningen

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

Buurthuis van de Toekomst

Het college wil accommodaties in de stad optimaal benutten door verschillende functies met elkaar te combineren zoals bibliotheken, zorg, welzijn, onderwijs en sport. Daarnaast wil het college de kracht van onder meer sportverenigingen beter benutten voor behoeften en vraagstukken uit de buurt. In het Buurthuis van de Toekomst werken sportclubs, scholen, culturele instellingen en andere organisaties in de wijk met elkaar samen.

In het plangebied is zomer 2015 nog geen Buurthuis van de Toekomst aanwezig. In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.9.4 Levensovertuiging

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft huisvestingsproblemen. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek Gebedsruimte in Den Haag (2005; RIS 132713), geeft voor een periode van 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.10 Cultuur en ontspanning

4.10.1 Cultuur

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente –evenals het rijk- uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Voor het publiek minder zichtbaar maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

In het Beleidskader Beleidskader Kunst en Cultuur 2013-2016 - Cultuur van iedereen (RIS 181128) wordt op hoofdlijnen richting gegeven aan het cultuurbeleid in de periode 2013-2016. Hoofdlijnen van dit beleidskader zijn:

  • Culturele instellingen dienen nadrukkelijker dan nu hun eigen inkomsten te vergroten en kosten te besparen. Samenwerking biedt kansen om de uitgaven te beperken, maar ook om te komen tot een meer samenhangend cultureel aanbod. Culturele instellingen zullen moeten werken aan hun maatschappelijk draagvlak.
  • Samenwerking in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Samenwerking tussen Den Haag en Rotterdam op cultureel vlak kan bijdragen aan het verwerven van een toppositie voor beide steden in Europa. Het college ziet daarbij concreet kansen voor een profilering op de moderne dans en samenwerking op het gebied van marketing en communicatie.
  • Scherpe keuzes voor de culturele infrastructuur. De financiële gevolgen van de economische crisis dwingen tot het maken van scherpe keuzes. Door een beschrijving van functies die het college minimaal noodzakelijk acht wordt richting gegeven aan de culturele infrastructuur van deze stad.

Dit beleidskader is tevens het beoordelingskader voor de Adviescommissie voor het Meerjarenbeleidsplan Kunst en Cultuur 2013-2016 (RIS 250400). In dit beleidsplan is het beleid uit het Beleidskader verder uitgewerkt. Zowel het beleidskader als het beleidsplan noemen geen specifieke ambities voor het plangebied.

In het Beleidskader Kunst en Cultuur 2017-2020 (RIS 282223) wordt op hoofdlijnen richting gegeven aan het cultuurbeleid in de periode 2017-2020. In dit kader is aangegeven dat buiten het centrumgebied de Binckhorst, Scheveningen Haven en Laakhaven steeds belangrijker geworden zijn voor het culturele veld. Jonge, hooggeschoolde mensen komen vooral af op gemengde, nog niet aangeharkte, buurten. Die fungeren als ontmoetingsplaats, waar de creatieve industrie zich dankzij goedkope huisvesting, een tolerant milieu en de aanwezigheid van talent kan ontwikkelen. Dergelijke incubator-milieus zijn belangrijk voor de economische ontwikkeling van steden in de 21e eeuw. Het ontstaan kan slechts beperkt direct worden beïnvloed door de (gemeentelijke) overheid. Subsidies zijn niet altijd nodig en vaak ontbreekt de kennis om de mogelijkheden in te schatten. Wel moet de regelgeving zodanig zijn dat nieuwe functies zich kunnen vestigen in bestaande gebouwen en leegstaande winkelpanden. Via het broedplaatsbeleid kan de vestiging van creatieven in dergelijke omgevingen een belangrijke impuls krijgen.

Daarnaast heeft de raad de Update Notitie Broedplaatsen, Beleidsverkenning en Beleidskader 2015-2020 (RIS 282302) vastgesteld. Dit beleid is een update van de in 2005 vastgestelde Notitie Broedplaatsen. Het in deze notitie opgenomen accommodatiebeleid voorzag in het beschikbaar stellen van goedkope werkruimte in gemeentelijke panden waarvoor (tijdelijk) geen bestemming was om zo ruimte te bieden voor broedplaatsen en kunstenaarsinitiatieven die van belang zijn voor het innovatieve- en maakklimaat in Den Haag. In de laatste jaren is de capaciteit van deze goedkope werkruimtes afgenomen, terwijl de behoefte aan deze goedkope werkruimtes groot is. De Update Notitie Broedplaatsen voorziet in een herziene aanpak om het aantal goedkope werkruimtes voor kunstenaars(groepen) en creatieve ondernemers op peil te houden.

In de Update wordt aangegeven dat broedplaatsen een aanjaagfunctie hebben om de leefbaarheid en sociale kwaliteit in en identiteit van wijken met een matig imago of herstructureringsgebieden in de stad te vergroten.

4.10.2 Leisure

Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 (Cb - 2005; RIS 127846) naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau.
Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen van bewoners en bezoekers. Bovendien is het van belang voor het woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Deze is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.

Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. Dit vergt maatwerk per initiatief/voorziening en vindt plaats in wisselwerking met de initiatiefnemer. Daarnaast vindt er uiteraard een beoordeling plaats op basis van de specifieke kenmerken van de initiatiefnemer, het plan, de exploitant en de locatie.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.11 Sport en recreatie

4.11.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.11.2 Volkstuinen

De ' Nota Volkstuinen in Den Haag' (Rv 206 - 2008; RIS 156058) is opgesteld met als doel een beter beeld te krijgen van de huidige en toekomstige situatie van volkstuinen in de gehele stad en een advies op te stellen voor de (ruimtelijke) omgang met volkstuinen in Den Haag. Zo kan de Nota een handreiking bieden wanneer er sprake is van strijdige ruimteclaims. Naar verwachting zal de vraag naar volkstuinen op de middellange termijn eerder toe- dan afnemen. Handhaving van het huidige aanbod aan volkstuinen is dan ook het uitgangspunt van deze nota. Dit hoeft niet altijd handhaving van het aanbod op de huidige locaties te zijn. Volkstuincomplexen kunnen ook verplaatst worden, al dan niet met uitplaatsing van de bestaande verenigingen. Wanneer een volkstuincomplex bij ontwikkelingen wel op de huidige locatie kan blijven, maar niet volgens de huidige opzet, moet bekeken worden of het bestaande volkstuincomplex toch niet in te passen is. Dit kan bijvoorbeeld door het ruimtegebruik zo te optimaliseren dat er op een kleiner oppervlaak nog net zo veel, dan niet meer, volkstuinen gerealiseerd kunnen worden. Indien individuele volkstuincomplex echt niet meer op de huidige locatie kunnen blijven en ook niet herplaatst kunnen worden, is er nog de mogelijkheid van opheffing. Dit kan vrijwillig of door onteigening.

In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.11.3 Spelen

De nota Spelen in de Stad (Cb 2008; RIS 155281) vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Zowel kwantiteit als kwaliteit speelt daarbij een rol.

Landelijk is het gebruikelijk om bij speelbeleid uit te gaan van een driedeling: kinderen van 0 tot 6 jaar, jeugd van 7 tot 12 jaar, en jongeren van 13 tot 18 jaar. De actieradius van deze leeftijdscategorieën verschilt. Jongere kinderen worden geacht zich zelfstandig minder ver te kunnen verplaatsen dan oudere.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   750 m²  

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.


De bestaande speelplekken zijn opgenomen in paragraaf 3.5. In paragraaf 6.4 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord.

4.12 Duurzaamheids- en milieubeleid

4.12.1 Duurzaamheidsbeleid

Den Haag maakt het duurzaam

De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.

Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.

Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'

Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)

De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.

  • Het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (Cb 2011:RIS 180173).
  • Het Uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd.
  • Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (Cb 2012; RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van lopen en fietsenbewegen en bouwen en hergebruik van gebouwen.
  • Het uitvoeringsplan “bestaande woningen, duurzame woningen!” (RIS 176840) is een plan dat concrete maatregelen bevat om de bestaande woningen in de stad duurzamer te maken.
  • Duurzaam bouwen in Den Haag. Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC).

Het gebiedsgericht milieubeleid in de volgende paragraaf beschrijft de ambities van deze thema's voor het plangebied Wateringse Veld Noord.

4.12.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.

Het plangebied Wateringse Veld Noord behoort tot het gebiedstype 'Wonen'. Woongebieden zijn min of meer monofunctionele gebieden. De voorzieningen in het gebied staan in beginsel ten dienste van het gebied zelf. Hierbij moet gedacht worden aan onder andere winkelvoorzieningen, scholen, buurtcentra en kleinschalige bedrijvigheid aan huis. De verkeersinfrastructuur is ingericht voor bestemmingsverkeer, waarbij voetgangers en fietsers de ruimte hebben. Grote verkeersaders zijn niet aanwezig.

  • Wonen;
  • Werken;
  • Gemengde gebieden met accent op wonen;
  • Gemengde gebieden met accent op werken;
  • Verkeersinfrastructuur
  • Groene hoofdstructuur en water.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Wonen van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype Wonen  
Bodem   Extra  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Maximaal  
Lucht   Maximaal  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Extra  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Extra  
Klimaat   Maximaal  

De uitwerking van het gebiedsgericht milieubeleid voor Wateringse Veld Noord is opgenomen in hoofdstuk 5

 

Hoofdstuk 5 Wet en Regelgeving

5.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen en bodem.

5.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.

In onderhavig bestemmingsplan wordt een aantal gemengde ontwikkelingen (woningen met niet-woonfuncties) mogelijk gemaakt. Daarmee valt dit bestemmingsplan in de categorie 'Aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) in de D-lijst van het besluit. De drempelwaarden bij deze categorie worden met dit bestemmingsplan niet overschreden. Derhalve dient een beoordeling te worden gemaakt van het project aan de hand van de criteria (kenmerken van de activiteit, de plaats en de gevolgen van de van activiteit) in bijlage III van de Europese richtlijn (vormvrije mer-beoordeling).

Het woningaantal dat met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt onder de 2.000. Het gaat om 119 woningen en op kleine schaal ook maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in de categorieën A en B bij recht mogelijk en 385 woningen via een uitwerkingsplicht.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn relevante milieuthema's onderzocht (zie de volgende paragrafen) en is op basis hiervan nader onderzoek uitgevoerd naar de milieugevolgen die met het vaststellen van dit bestemmingsplan zullen samenhangen. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt hiervan gebruik gemaakt.

Externe veiligheid

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen het invloedsgebied van een route gevaarlijke stoffen, buisleidingen of inrichtingen (zie paragraaf 5.3). De ontwikkeling aan de Guido van Dethstraat is gelegen binnen het invloedsgebied van de N211 en A4, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit onderzoek blijkt dat het groepsrisico zowel in de huidige als in de toekomstige situatie (inclusief woningbouwontwikkeling) lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Bovendien neemt het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling niet toe.

Geluid

De ontwikkellocaties worden allen geluidbelast door het wegverkeer op de omliggende gezoneerde wegen (met uitzondering van de locatie Kwaklaan) en voor een aantal locaties door het tramverkeer op de Laan van Wateringse Veld. Tevens is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, de geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km/u wegen in kaart gebracht. Voor de locaties Noordhof, Guido van Dethstraat, Oosteinde, Rhijenhof, Sportcluster en Overvecht blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het wegverkeer op de Noordweg wordt overschreden, maar de belasting onder de maximale ontheffingswaarde en de plandrempel blijft. Maatregelen zijn niet doeltreffend en stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige en verkeerskundige aard. Daarom wordt een hogere grenswaarde aangevraagd (zie paragraaf 5.4).

De locatie Kwaklaan is gelegen langs een niet-gezoneerde weg. Weliswaar blijkt dat op de randen van de ontwikkellocatie de geluidbelasting ten hoogste 60 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh is, maar gelet op het feit dat langs de Kwaklaan al decennia lang gewoond wordt, acht de gemeente het passend om ook op de nog onbebouwde kavels woningbouw mogelijk te maken.

Luchtkwaliteit

De diverse ontwikkellocaties dragen, gelet op hun (zeer) beperkte omvang, niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (zie paragraaf 5.5).

Natuurwaarden

De voorgenomen planontwikkelingen leiden niet tot mogelijk negatieve effecten, anders dan stikstofdepositie (bij het onderzoek is ook de ontwikkeling Haags Buiten in Erasmusveld meegenomen, die uiteindelijk niet in onderhavig ontwerpbestemmingsplan is opgenomen (zie paragraaf 6.2.2.2)). De hoogste stikstofdepositie als gevolg van de planontwikkelingen op een voor stikstof gevoelig habitat bedraagt 0,34 mol/ha/jaar. In het kader van de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) is depositieruimte gereserveerd voor projecten met een bijdrage van maximaal 1 mol N/ha/jaar op stikstofgevoelige habitattypen (Artikel 19kh, zevende lid, Nbw en Artikel 2, eerste lid AMvB). Dit deel van de depositieruimte is bekend als “Ruimte voor grenswaarden”. Voor projecten binnen dit deel van de depositieruimte geldt geen vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet (Art. 19kh, lid 7 Nbw juncto art. 2 Besluit grenswaarden PAS) (zie paragraaf 5.7).

Flora en fauna

Uit quickscans is gebleken dat er in het kader van de bestemmingsplanprocedure geen belemmeringen zijn vanuit de Flora- en faunawet. In het plangebied komen echter mogelijk beschermde soorten voor die negatieve effecten kunnen ondervinden tijdens de realisatiefase. Door o.a. het treffen van maatregelen in de realisatiefase kunnen negatieve gevolgen voor beschermde soorten worden voorkomen (zie paragraaf 5.7).

Bodem

Uit dit onderzoek blijkt dat er met uitzondering van de gronden aan het Oosteinde 70a (ten oosten van het motorbrandstofverkooppunt) geen beperkingen zijn om de gronden te gebruiken voor woningbouw. Voor de locatie aan het Oosteinde 70a geldt dat er op het noordelijk deel sprake is van een sterke verontreiniging met minerale olie, PAK en vluchtige aromaten in grond en grondwater aanwezig. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging is ernstig en spoedeisend. Naar verwachting zal dit geval voor vaststelling van het bestemmingsplan worden gesaneerd (zie paragraaf 5.8).

Archeologie

De locatie Guido van Dethstraat heeft op de Archeologische Waarde en verwachtingen Kaart (AWVK) geen archeologische verwachting. Hier hoeft dus geen rekening gehouden te worden met archeologisch onderzoek bij de ontwikkeling van het terrein. Voor de locaties aan het Oosteinde 70/70A, Kwaklaan, Overvecht en Noordhof heeft reeds definitief onderzoek plaatsgevonden. Deze locaties zijn allen door het bevoegd gezag vrijgegeven voor ontwikkeling (zie verder paragraaf 4.3.2).

De locatie Oosteinde/hoek Laan van Wateringseveld (naast 70B) is gedeeltelijk onderzocht. Het onderzochte deel is vrijgegeven voor ontwikkeling. Voor het gebied daarbuiten geldt een hoge archeologische verwachting voor sporen uit de Romeinse tijd en middeleeuwen tot nieuwe tijd. Op de plankaart is dit gebied aangegeven met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Conclusie

Resumerend kan worden gesteld dat de het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord niet zal leiden tot aanzienlijke negatieve (cumulatieve) milieueffecten. Het bestemmingsplan is daarom niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in

werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
5.3.2 Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

  • Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
  • Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
  • Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort alleen plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Door Antea Group zijn twee quick-scans uitgevoerd, die als input en achtergrond (hebben) gediend bij onderstaande overwegingen. De quickscan ten behoeve van de restlocaties is opgenomen in bijlage 4, de quickscan ten behoeve van het Sportcluster is opgenomen in bijlage 5.

5.3.3.1 Risicovolle inrichtingen

Aan de Schaapweg (gemeente Rijswijk) bevindt zich een LPG-tankstation T.E.M. West. De vigerende milieuvergunning voor dit LPG-tankstation is verleend op 27 juni 2000. Volgens de aanvraag om milieuvergunning is sprake van een jaarlijkse maximale doorzet van maximaal 999 m3. De plaatsgebonden risicocontouren met een kans van 10-6 per jaar bedragen voor het vulpunt voor de LPG-tanwagen, de ondergrondse LPG-tank en de afleverzuil, respectievelijk 45, 25 en 15 meter (Bron: beschikking Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV, beschikkingnr. 07.003821/DGZ).

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation.

Ter overvloede wordt opgemerkt dat in de toelichting op de beheersverordening De Strijp van de gemeente Rijswijk een verantwoording voor het groepsrisico opgenomen. Kortheidshalve wordt voor de verantwoording van het groepsrisico vanwege het tankstation naar de toelichting op dit plan verwezen.

5.3.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Vervoer ten behoeve van LPG-tankstation Schaapweg 1

Met het transport van LPG van en naar het LPG-tankstation aan de Schaapweg 1 in Rijswijk (zie paragraaf 5.3.3.1) hangt een zeker risico voor de externe veiligheid samen. Het invloedsgebied dat met dit transport samenhangt, strekt zich tot 325 meter buiten de transportroute uit. Daarmee ligt een deel van het plangebied (het Woonzorgcentrum Haaglanden) nog juist binnen het invloedsgebied van dit transport van gevaarlijke stoffen. Door Adviesgroep AVIV BV is op 11 juni 2010 een onderzoeksrapport opgesteld (rapportnummer 101777) naar de externe veiligheid die met dit tankstation samenhangt. Uit dit onderzoek blijkt dat, bij bevoorrading van het tankstation door tankwagens voorzien van een hittewerende coating, de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico op dat moment niet werd overschreden. Het tankstation wordt inderdaad bevoorraad met tankwagens voorzien van een hittewerende coating.

Tevens is in de toelichting op de beheersverordening 'De Strijp' van de gemeente Rijswijk, die op 25 juni 2013 is vastgesteld, op het risico dat met dit transport samenhangt ingegaan. Daarbij is gesteld dat met dit transport een overschrijdingsfactor voor de oriëntatiewaarde van het groepsrisico samenhangt van 0,1. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen binnen dit invloedsgebied mogelijk, zodat dit bestemmingsplan geen toename van het groepsrisico – en daarmee de overschrijdingfactor – met zich meebrengt. Daarop is een verdere verantwoording van het groepsrisico – naast de verantwoording zoals opgenomen in de beheersverordening – niet nodig om te kunnen stellen dat met het bestemmingsplan in kwestie een goede ruimtelijke ordening geborgd is voor wat betreft het risico dat met het LPG-tankstation samenhangt.

Guido van Dethstraat

N211

Op ongeveer 450 meter ten zuiden van locatie Guido van Dethstraat is de provinciale weg N211 (Wippolderlaan) gelegen. Deze weg maakt onderdeel uit van de routering gevaarlijke stoffen van de gemeente Den Haag.

Uit tellingen van de provincie Zuid-Holland (2009) blijkt dat over de N211 gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De categorie vervoerde gevaarlijke stoffen en de daarbij behorende frequentie van het transport is weergegeven in tabel 2. Deze gegevens zijn van toepassing op het trajectdeel van de N211 tussen de aansluitinging met de A4 (afrit 12) en de Wateringseveldweg.

N211   LF1,
brandbare
vloeistof  
LF2,
brandbare
vloeistof  
LT2,
Toxische vloeistof  
GF3,
brandbaar gas  
Aantal Wagens per jaar   1.439   1.414   35   122  

Tabel 2: vervoer gevaarlijke stoffen N211

Het invloedsgebied van stofcategorie LT2 (880 meter) reikt tot de ontwikkelingslocatie.

Plaatsgebonden risico

In de bijlage van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART; paragraaf 1.2.3) is gesteld, dat een weg buiten de bebouwde kom geen PR 10-6-contour heeft wanneer het aantal transporten GF3 lager is dan 500 per jaar. Voor de N211 wordt op basis van de vervoerstellingen afgeleid dat geen sprake is van een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering.

Groepsrisico

In (paragraaf 1.2.3 van) de bijlage van het HART staat beschreven wanneer er sprake zal zijn van een groepsrisico hoger dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Voor het trajectdeel ter hoogte van locatie Guido van Dethstraat moet de gemiddelde personendichtheid op 200 meter van de weg hoger zijn dan 1.000 personen per hectare (op basis van tweezijdige bebouwing). Op basis van de omgevingskenmerken (bedrijventerrein, recreatie) moet gesteld worden dat de personendichtheid lager is.1

Het groepsrisico van de N211 is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie (inclusief woningbouwontwikkeling) lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde en kent geen toename (ontwikkeling op >200 meter heeft geen invloed op hoogte van het groepsrisico). Omdat de ontwikkelingslocatie binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) conform het Bevt verplicht (zie paragraaf 5.3.4).

Rijksweg A4

De A4 bevindt zich ten zuidoosten van de locatie Guido van Dethstraat. Het invloedsgebied van de weg bedraagt 880 meter (stofcategorie LT2). Dit invloedsgebied reikt tot de ontwikkelingslocatie.

Het groepsrisico van de A4 is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie (inclusief woning-bouwontwikkeling) lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde ('Eindrapport Basisnet weg', 2009) en kent geen toename (ontwikkeling op >200 meter heeft geen invloed op hoogte van het groepsrisico). Omdat de ontwikkelingslocatie binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) conform het Bevt verplicht (zie paragraaf 5.3.4).

5.3.3.3 Buisleidingen

Met de hoge druk aardgasleiding met kenmerk W-509-06, die langs de Schaapweg en Erasmusweg ligt, hangt een invloedsgebied samen dat zich tot 140 meter aan weerszijden van deze leiding uitstrekt. Dit invloedsgebied raakt juist het uiterste noordoostelijke puntje van het plangebied en ligt daardoor nog juist over een gedeelte van de nooroostelijke bebouwing van het Woonzorgcentrum Haaglanden aan de Polanenhof.

De leiding heeft een diameter van 12” en een werkdruk van 40 bar. De leiding loopt grofweg langs de Fruitweg, de Troelstrakade, de Van Ruysbroekstraat, de Erasmusweg, de hoek om de Schaapweg in richting Gemeente Rijswijk. In onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leiding opgenomen.

Naam   Druk (bar)   Diameter (inch)   Pr 10-6   Invloedsgebied   Geurstof toegevoegd   Hoogte
GR  
W-509-06   40   12,2   0 m.   140 m.   Ja   0.306  

Tabel 3: gegevens aardgasleiding W-509-06. Bron: Geoweb Haaglanden, 20 november 2013.

De buisleiding heeft binnen het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 (PR10-6) per jaar. Dit vormt daarmee geen belemmering voor dit plangebied.

In het bestemmingsplan Moerwijk van de gemeente Den Haag, dat op 27 november 2014 is vastgesteld, is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen, dat met deze hoge druk aardgasleiding samenhangt. Hieruit blijkt dat het groepsrisico dat met deze buisleiding samenhangt tot een overschrijdingsfactor van 0,32 ten opzichte van de oriëntatiewaarde leidt. Het voorliggende bestemmingsplan ziet niet op uitbreiding van het zorgcentrum (binnen het invloedsgebied van de leiding is bovendien geen bebouwing mogelijk), zodat daarmee geen toename van deze overschrijdingsfactor samenhangt. Daarom kan gesteld worden dat met het bestemmingsplan voldoende waarborg voor een goede ruimtelijke ordening op dit punt wordt geboden.

5.3.4 Verantwoording groepsrisico Guido van Dethstraat

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is, zoals geconcludeerd in pargraaf 5.3.3.2 verplicht voor de locatie Guido van Dethstraat ten aanzien van de provinciale weg N211.

Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In dit hoofdstuk zijn alle elementen beschouwd.

Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:

  • algemene beschouwing veiligheidssituatie;
  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid.
5.3.4.1 Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Relevant scenario

Ontwikkelingslocatie Guido van Dethstraat ligt binnen het invloedsgebied van provinciale weg N211 en rijksweg A4. Vanwege de afstand tussen de locatie en de N211 (ongeveer 450 meter) en A4 (ongeveer 880 meter) is alleen het toxisch scenario relevant om te beschouwen.

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Hoogte van het groepsrisico

Het groepsrisico van de N211 bevindt zich onder de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico van deze risicobron neemt in de toekomstige situatie niet toe ten opzichte van de huidige situatie (zoals beredeneerd onder paragraaf 5.3.3.2).

In de Nota Externe Veiligheid Den Haag (2013) is beschreven dat in deze situatie (een groepsrisico dat lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde) de focus van de groepsrisicoverantwoording ligt op de vraag of er vanuit hulpverlening en crisisbeheersing maatregelen nodig zijn.

5.3.4.2 Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Binnen de ontwikkelingslocatie Guido van De-thstraat zijn geen ontwikkelingen opgenomen die langdurig verblijf van beperkt zelfredzame per-sonen faciliteren.

Gerichte risicocommunicatie met toekomstige bewoners of andere aanwezigen (zie ook paragraaf 5.3.2) kan ertoe bijdragen dat alarmering van de locatie sneller verloopt. Hierbij dient te worden aangegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hier invulling aan kan worden gegeven.

Wanneer er sprake is van een calamiteit met toxische stoffen op de N211 is het van belang dat de woningen bescherming bieden; (nieuwe) woningen worden beschouwd als geschikte schuillocaties. Van belang daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.

Wanneer vluchten van de N211 af het gewenste devies is, is de aangewezen vluchtweg de Laan van Wateringse Veld (richting het noorden). In de regels is hiervoor een nadere eisenregeling opgenomen.

5.3.4.3 Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is advies ingewonnen bij de veiligheidsregio Haaglanden (zie paragraaf 5.3.5)

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

5.3.5 Advies regionale brandweer

De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Veiligheidsregio Haaglanden om advies gevraagd. Op 16 september 2015 heeft de Veiligheidssregio Haaglanden een advies uitgebracht. De Veiligheidssregio Haaglanden adviseert om de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Schaapweg, de hoge druk aardgastransportleiding W-509-06 en het LPG tankstation Schaapweg te beschouwen en indien noodzakelijk te verantwoorden.

In de hiervoor opgenomen paragrafen is alsnog naar de hoogte van het groepsrisico van de genoemde bronnen gekeken.

Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:

  • 1. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)
  • 2. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
  • 3. Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
  • 4. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)

Beoordeling maatregelen

  • 1. Het al dan niet plaatsen van een technische voorziening is een afweging die op bouwplanniveau plaatsvindt. Indien binnen de planperiode een nieuw bouwplan wordt ontwikkeld, zal het bouwplan worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio.
  • 2. Binnen het invloedsgebied van de gasleiding ligt geen bebouwing en is ook geen bebouwing mogelijk. Bovendien is buiten het invloedsgebied, maar dichtbij de risicobronnen uitsluitend bestaande bebouwing aanwezig. Het opnemen van een nadere eisenregeling waarmee het college nadere eisen kan stellen ten aanzien van de aanwezigheid en situering van vluchtwegen bij het verlenen van een omgevingsvergunning heeft daarom geen toegevoegde waarde. Wel is een nadere eisenregeling opgenomen voor de ontwikkeling van de Guido van Dethstraat, waarmee het college nadere eisen kan stellen ten aanzien van de aanwezigheid en situering van vluchtwegen in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de N211.
  • 3. Het op de hoogte zijn van de het personeel en/of de BHV-organisatie van de bedrijven van de risico's van de route gevaarlijke stoffen kan positief bijdragen aan de veiligheid. De gemeente zal zich inspannen om hen op de hoogte te stellen van de risico's en hoe gehandeld moet worden bij een incident.
  • 4. Bij de besluitvorming over de het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid heeft de gemeenteraad besloten het geformuleerde risicocommunicatiebeleid van Haaglanden te volgen. Onderdeel van dit beleid is onder andere de risicocommunicatiecampagne 'Wat doe je?’ (zie ook hiervoor in deze paragraaf).

5.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. De geluidsgevoelige gebouwen, naast woningen zijn:

  • een onderwijsgebouw;
  • een ziekenhuis;
  • een verpleeghuis;
  • een verzorgingstehuis;
  • een psychiatrische inrichting;

Daarbij is niet elke ruimte geluidsgevoelig. Voor onderwijsgebouwen gaat het bijvoorbeeld alleen om les- en theorielokalen.

Als geluidsgevoelig terrein worden aangewezen:

  • een woonwagenstandplaats;
  • een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer.

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven in het kader van de Wet Geluidhinder niet in het onderzoek te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden deze echter wel betrokken in akoestische onderzoeken.

5.4.1 Wettelijk kader

In het Besluit geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.

Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder

Het college van de gemeente Den Haag heeft ten behoeve van het vaststellen van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden een flankerend beleid, vastgelegd in ‘Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder, definitief, februari 2010’ vastgesteld.

Hierin zijn samengevat de volgende uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor onderhavig project en bestemmingsplan:

  • Hoofddoelstelling van het geluidbeleid is het zoveel mogelijk beperken en verminderen van het aantal (ernstig) geluidgehinderden. Het uitgangspunt van de Wgh is dat de verlening van een ontheffing hogere grenswaarde geen regel maar uitzondering is. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het in een stad als Den Haag regelmatig niet mogelijk of doelmatig zal blijken geluidsreducerende maatregelen door te voeren tot de voorkeursgrenswaarde en zal regelmatig gebruik moeten worden gemaakt van de ontheffingsmogelijkheid die de wet biedt;
  • Wanneer een hogere grenswaarde noodzakelijk is, dan wordt deze niet hoger vastgesteld dan voor de betreffende situatie nodig is;
  • Bronmaatregelen hebben de voorkeur boven overdrachtsmaatregelen;
  • Ontheffingsbesluiten worden altijd bij een bestemmingsplan gevoegd zodat duidelijk is met welke randvoorwaarde de verdere uitwerking van een plan rekening moet worden gehouden;
  • Een hogere grenswaarde kan wettelijk alleen worden verleend als de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. In het Actieplan Omgevingslawaai (2009) heeft het College een zogenaamde plandrempel van 68 dB vastgelegd. Overschrijding van deze plandrempel wordt door het College in bestaande situaties ongewenst geacht en is aanleiding tot het treffen van maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen. Om te voorkomen dat in de toekomst nieuwe overschrijdingen van de drempelwaarde ontstaan (en dus saneringssituaties ontstaan waar achteraf maatregelen moeten worden getroffen), werkt de plandrempel ook door in het hogere grenswaardenbeleid. Een directe doorwerking van de plandrempel van 68 dB als maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting leidt voor bouw- en bestemmingsplannen in hoogbelaste gebieden echter tot ongewenste knelpunten en een blokkade voor deze plannen. Om tegemoet te komen aan plannen in hoogbelaste gebieden wordt de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting gesteld op 69,5 dB.
5.4.2 Akoestisch onderzoek

Binnen het plangebied worden op verschillende locaties nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt (zie de paragrafen 2.1 en 6.2.1).

5.4.2.1 Restlocaties Wateringse Veld

Door Antea Group is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting voor de ontwikkeling van de restlocaties in Wateringse Veld. Dit onderzoek is bij dit bestemmingsplan gevoegd en maakt daar onderdeel van uit (zie bijlage 9).

De ontwikkellocaties worden allen geluidbelast door het wegverkeer op de omliggende gezoneerde wegen (met uitzondering van de locatie Kwaklaan) en voor een aantal locaties door het tramverkeer op de Laan van Wateringse Veld. Tevens is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, de geluidbelasting vanwege de omliggende 30 km/u wegen in kaart gebracht.

Uit dit onderzoek blijkt:

Locatie Noordhof, Overvecht en Guido van Dethstraat: De voorkeursgrenswaarde wordt, als gevolg van het wegverkeer op de Noordweg, overschreden (53 dB) voor de locaties Noordhof en Overvecht. Voor de locatie Guido van Dethstraat wordt de voorkeursgrenswaarde op deze locatie als gevolg van het wegverkeer op de Laan van Wateringse Veld eveneens overschreden (58 dB).

De maximale ontheffingswaarde en de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting (plandrempel) Lcum worden niet overschreden.

Locatie Oosteinde: Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de randen van het plangebied de geluidbelasting ten hoogste 65 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh is als gevolg van verkeer op Oosteinde. Zowel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als de maximale ontheffing van 63 dB worden overschreden.

De resultaten maken duidelijk dat voor een klein deel van het plangebied sprake is van een geluidsniveau dat hoger is dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Bovendien is het gecumuleerde geluidsniveau hoger dan is genoemd als maximale streefwaarde in het gemeentelijke geluidbeleid (afgerond 70 dB). Het bouwvlak is aangepast zodat niet binnen deze contour gebouwd kan worden.

Kwaklaan: In het kader van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Kwaklaan. Het gaat hier om een niet-gezoneerde weg. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de randen van het plangebied de geluidbelasting ten hoogste 60 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh is. Hoewel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, blijft de geluidbelasting onder de maximale ontheffing van 63 dB. Voor 30km/u wegen geldt geen hogere waarde procedure. Gelet op het feit dat langs de Kwaklaan al decennia lang gewoond wordt, acht de gemeente het passend om ook op de nog onbebouwde kavels woningbouw mogelijk te maken.

Hogere waarde

De gecumuleerde geluidbelasting, die zonder aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder is berekend, overschrijdt, met uitzondering van een deel van de locatie Oosteinde, nergens de in het Haagse Ontheffingenbeleid als norm gestelde plandrempel van 69,5 dB. Daarmee zijn de ontwikkelingen inpasbaar in het kader van de Wet geluidhinder, mits dat hiervoor een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voor wordt verleend. Er zal een verzoek om vaststelling van hogere grenswaarden worden gedaan voor:

  • Oosteinde Lden ten hoogste 63 dB voor ten hoogste 6 woningen (Oosteinde C);
  • Oosteinde Lden ten hoogste 63 dB voor ten hoogste 20 woningen (Oosteinde D).
  • Noordweg Lden ten hoogste 53 dB voor ten hoogste 48 woningen (Noordhof);
  • Noordweg Lden ten hoogste 53 dB voor ten hoogste 20 woningen (Overvecht);
  • Laan van Wateringse Veld Lden ten hoogste 58 dB voor ten hoogste 30 woningen (Guido
  • v. Dethstraat).
5.4.2.2 Sportcluster Erasmusveld

Door Antea Group is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting voor de ontwikkeling van de locatie Sportcluster in Erasmusveld. Dit onderzoek is bij dit bestemmingsplan gevoegd en maakt daar onderdeel van uit (zie bijlage 10).

Uit de resultaten blijkt dat voor een aantal wegen het geluidsniveau Lden op het plangebied hoger is dan voorkeurgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde.

De gecumuleerde geluidbelasting, die zonder aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder is berekend, overschrijdt nergens de in het Haagse Ontheffingenbeleid als norm gestelde plandrempel van 69,5 dB. Daarmee is de ontwikkeling inpasbaar in het kader van de Wet geluidhinder, mits dat hiervoor een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voor wordt verleend.

In het kader van het op te stellen uitwerkingsplan zal bekeken worden of bij het uitgewerkte plan de voorkeursgrenswaarde nog steeds wordt overschreden en worden bekeken voor de bouw van hoeveel woningen een verzoek om vaststelling van hogere grenswaarden benodigd is. In dat kader zal een eventuele aanvraag worden gedaan.

5.4.2.3 Rhijenhove Erasmusveld

Door het Ingenieursbureau Den Haag (IbDH) is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting voor de ontwikkeling van 11 nieuwe woningen op de locatie Rhijenhove. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door het wegverkeer (in geval van de Erasmusweg) ter hoogte van het merendeel van de geprojecteerde woningen hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde. De betreffende bouwblokken vormen voldoende afscherming tegen het wegverkeerslawaai om aan de achterzijde van de betreffende woningen een geluidluwe zijde te borgen. De gecumuleerde geluidbelasting, die zonder aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder is berekend, overschrijdt nergens de in het Haagse Ontheffingenbeleid als norm gestelde plandrempel van 69,5 dB. Daarmee is de ontwikkeling inpasbaar in het kader van de Wet geluidhinder, mits dat hiervoor een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voor wordt verleend. Er zal een verzoek om vaststelling van hogere grenswaarden worden gedaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 11.

5.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Binnen het bestemmingsplan 'Wateringse Veld Noord' worden verschillende nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt (zie de paragrafen 2.1 en 6.2). Het gaat om:

  • de bouw van maximaal 26 woningen aan het Oosteinde;
  • de bouw van maximaal 20 woningen aan de Zevenwoudenlaan naast tuincentrum Overvecht;
  • de bouw van maximaal 12 woningen aan de Kwaklaan
  • een verruiming van het maximaal aantal te bouwen woningen van 30 (reeds juridisch-planologisch toegestaan) naar 48 woningen: 18 extra woningen
  • de bouw van maximaal 30 woningen op de kavel aan de Guido van Dethstraat
  • via een uitwerkingsplicht de bouw van maximaal 385 woningen in het Sportcluster in Erasmusveld
  • de bouw van maximaal 11 vrijstaande woningen in deelplan Rhijenhove

Het bestemmingsplan maakt daarmee 119 woningen en op kleine schaal ook maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in de categorieën A en B bij recht mogelijk en 385 woningen via een uitwerkingsplicht. Daarmee is sprake van een project dat 'niet in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit. Op grond van deze overweging kan reeds zonder detailonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies, zoals woningen, maar ook scholen en andere milieugevoelige functies, worden hinder en gevaar voorkomen.

5.6.1 Restlocaties Wateringse Veld

Door Antea Group is inzichtelijk gemaakt welke bedrijven op dit moment rondom de ontwikkellocaties aanwezig zijn en welke zonering vanuit de omliggende bebouwing toegepast dient te worden. Voor een deel van de locaties wordt uitgegaan van 'gemengd gebied'. Dit wijkt af van de ambitie voor Wateringse Veld die in het gebiedsgericht milieubeleid is aangegeven (zie paragraaf 6.3.2). Voor deze specifieke locaties is aansluiting gezocht bij de situatie zoals deze van oudsher bestaat: gemengde lintbebouwing waarbij naast woningen ook bijvoorbeeld tuincentra en kleinschalige bedrijvigheid aanwezig zijn. Om die reden zijn deze locaties beschouwd als gemengd gebied in de VNG-systematiek. Als in de toekomst deze niet-woonfuncties zullen verdwijnen, zal bij een toekomstige planherziening deze ruimere grondslag vervallen.

Uit het onderzoek blijkt:

Locatie Noordhof: Er zijn geen belemmeringen voor of vanwege de voorgenomen ontwikkeling.

Locatie Overvecht: De milieucontour rondom het tuincentrum Overvecht overlapt met de locatie. Gevels van woningen moeten buiten deze contour van 10 meter blijven. Het bouwvlak van het hoofdgebouw dient op een afstand van 4 meter extra van het perceel van het tuincentrum ingetekend te worden vanwege vergunningvrij bouwen. De minimale afstand is derhalve 14 meter vanaf het bouwvlak tot de perceelsgrens van het tuincentrum. Vanwege de bedrijfsbestemming voor locatie Overvecht ontstaat geen hinder, hierbij wordt uitgegaan van een functiemengingsgebied waar alleen bedrijven in categorie A en B zijn toegestaan.

Locatie Kwaklaan: De agrarische nevenactiviteiten bij de Kwaklaan 42a zouden bij een bedrijfsmatige invulling van het gehele perceel hinder kunnen opleveren voor de locatie. Gezien de omvang van de bedrijfsgebouwen is er geen sprake van bedrijfsmatige activiteiten en krijgen de kassen bij Kwaklaan 42A voor wat betreft het noordelijk deel een aanduiding die agrarische nevenactiviteiten toestaat. Hier is via een aanduiding ook een agrarisch loonbedrijf toegestaan mits de oppervlakte minder bedraagt dan 500 m2.

De woning en achterliggende gronden en gebouwen krijgen een woonbestemming. De afstand tussen de gronden waar agrarische nevenactiviteiten en het loonbedrijf zijn toegestaan en de locatie Kwaklaan bedraagt minimaal 20 meter. Aan de afstanden voor stof en geur wordt daarmee voldaan. Op grond van de kleinschaligheid van de activiteiten en de afstand tot locatie Kwaklaan en het feit dat er reeds woningen aanwezig zijn op 20 meter ten oosten van de bedrijfsgebouwen en er geen klachten bekend zijn is het aannemelijk dat er op locatie Kwaklaan sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Locatie Oosteinde: Er treedt geen hinder op van het glasbewerkingsbedrijf (categorie B-activiteit in een functiemengingsgebied conform bestemmingsplan Wateringse Veld-Zuid) aan de overzijde van de straat. Het glasbewerkingsbedrijf wordt niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de realisatie van woningen op locatie Oosteinde C en D.

De contouren van de Texaco liggen over de locaties Oosteinde C en D. Wanneer de geurcontour wordt bepaald vanaf de dichtst bij de locatie Oosteinde C en D gelegen afleverzuil is er geen sprake van hinder; de afstand bedraagt meer dan 10 meter. Voor het aspect geluid geldt het volgende.

Geluidhinder vanwege het tankstation ontstaat door het aankomende en vertrekkende auto- en vrachtverkeer en de wasstraatactiviteiten. In 2005 is er door het tankstation / wasstraat een melding gedaan in het kader van het Besluit tankstations milieubeheer. Daarbij is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt, dat het de verwachting is dat de geluidbelasting op de locaties Oosteinde C en D vanwege de inrichting hoger is dan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit toestaan. Onduidelijk is of er voor de bestaande situatie maatwerkvoorschriften zijn gesteld. Als dat zo is, dient te worden beoordeeld of daarmee woonbebouwing op Oosteinde C en D kan worden toegestaan (voldoende waarborg voor een goed woon- en leefklimaat). Indien geen sprake is van een maatwerkvoorschrift kan de gemeente alsnog overwegen maatwerkvoorschriften vast te stellen. Gezien de ligging van de locaties in de nabijheid van drukke wegen als Oosteinde en De Laan van Wateringse Veld is daar aanleiding voor. In dat kader is het aan te raden ook de bestaande situatie te onderzoeken en mogelijk geluidsreducerende maatregelen te bezien (geluidschermen op de perceelsgrens). Een en ander zal voor dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, worden bepaald.

Dit maakt het aannemelijk, dat met de treffen maatregelen (scherm en/of maatwerkvoorschriften), op locatie C en D sprake is van een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering van het bedrijf niet wordt belemmerd.

Het toestaan van bedrijven van milieucategorie 2 op de percelen van locatie Oosteinde D kan leiden tot milieuhinder op de woning op perceel Oosteinde 68C. Dit kan worden voorkomen door in het bestemmingsplan met een aanduiding te regelen dat bedrijfsactiviteiten van categorie 2 alleen zijn toegestaan op locatie Oosteinde D op een afstand van 10 meter tot de perceelgrens.

Locatie Guido van Dethstraat: Er zijn geen belemmeringen voor of vanwege de voorgenomen ontwikkeling.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 6.

5.6.2 Erasmusveld - midden (Sportcluster)

Door Antea Group is inzichtelijk gemaakt welke bedrijven op dit moment rondom de ontwikkellocatie aanwezig zijn en welke zonering vanuit de omliggende bebouwing toegepast dient te worden.

Rondom de locaties worden diverse milieubelastende activiteiten uitgeoefend die zijn opgenomen in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Het gaat daarbij onder andere om sportcomplexen, het aannemersbedrijf Bouwmmester en het tankstation Texaco.

De milieucontouren van de sportcomplexen en het aannemersbedrijf Bouwmeester liggen deels over de ontwikkellocatie en vormen daarmee een belemmering voor de realisatie van gevoelige functies. Het gaat hierbij met name om de geluidscontouren. Gezien de voorgenomen ontwikkeling van woningen is dit een belangrijk aandachtspunt. Woningen kunnen op kortere afstand van de omliggende activiteiten worden gebouwd, als dit kan worden onderbouwd. Deze motivatie kan plaatsvinden op basis van een akoestisch onderzoek die de daadwerkelijke geluidbelasting vanwege de aannemer en de sportcomplexen onderzoekt. Daarnaast bevelen we aan om vanwege de korte afstand tot het plangebied ook onderzoek te doen of lichthinder vanwege lichtmasten rond de sportvelden kan worden voorkomen. In het kader van het uitwerkingsplan zal aan deze punten aandacht moeten worden besteed.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7.

5.6.3 Rhijenhove Erasmusveld

Door Aqua Terra Nova is gekeken naar de omliggende bedrijven en hun milieuzonering rond het project Rhijenhove. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen bedrijven zijn ten aanzien waarvan er maatregelen genomen zouden moeten worden om de nieuwbouw mogelijk te maken. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 8.

5.7 Natuur

5.7.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.

Het plangebied maakt geen deel uit of grenst niet aan een Natura 2000-gebied. Echter, ruimtelijke ontwikkelingen buiten Natura 2000-gebieden kunnen middels externe werking (zoals stikstofdepositie) wel negatieve effecten hebben.

Door Antea Group is onderzoek gedaan in hoeverre de bouwplannen wel of geen significant negatieve effecten hebben op de natuurwaarden van de nabij gelegen Natura 2000-gebieden Westduinpark & Wapendal en Solleveld & Kapittelduinen en of mitigerende maatregelen getroffen moeten worden. In het onderzoek is ook de ontwikkeling Haags Buiten van ontwikkelaar ABB meegenomen. Deze ontwikkeling is uiteindelijk niet in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen, omdat deze nog voldoende concreet is en de uitvoerbaarheid nog niet kan worden aangetoond. Om die reden is deze ontwikkeling niet meegenomen in het bestemmingsplan.

De berekening met AERIUS Calculator geeft aan dat de ontwikkelingsmogelijkheden die voortkomen uit het voorliggende plan (en dus de optelsom van de projecten die het plan mogelijk maakt) maximaal leiden tot een bijdrage aan de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitattype van 0,34 mol N per hectare per jaar op Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen ten opzichte van de huidige feitelijke situatie.

Tabel 4 geeft een overzicht van de Natura 2000-gebieden waarop een stikstofdepositie plaatsvindt van 0,05 mol N per hectare per jaar of hoger. Een volledige weergave van de resultaten is terug te vinden in bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0013.png"

Tabel 4: Maximale stikstofdepositie op natuurgebieden als de projecten binnen het plan gerealiseerd worden

Conclusie uit het onderzoek is dat de voorgenomen planontwikkelingen niet leiden tot mogelijk negatieve effecten, anders dan stikstofdepositie. De hoogste stikstofdepositie als gevolg van de planontwikkelingen op een voor stikstof gevoelig habitat bedraagt 0,34 mol/ha/jaar.

De planontwikkeling maakt projecten mogelijk. In het kader van de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) is depositieruimte gereserveerd voor projecten met een bijdrage van maximaal 1 mol N/ha/jaar op stikstofgevoelige habitattypen (Artikel 19kh, zevende lid, Nbw en Artikel 2, eerste lid AMvB). Dit deel van de depositieruimte is bekend als “Ruimte voor grenswaarden”. Voor projecten binnen dit deel van de depositieruimte geldt geen vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet (Art. 19kh, lid 7 Nbw juncto art. 2 Besluit grenswaarden PAS). Voor projecten waarvoor de bijdrage minder is dan 0,05 mol N/ha/jaar geldt een vrijstelling.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Planmotivering

Ten behoeve van de vaststelling van het plan is een specifieke planmotivering opgesteld:

De gebiedsbescherming voor Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998. In de Natura 2000-gebieden zijn de Beschermde Natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of Habitatrichtlijn opgenomen. Globaal kan worden gesteld, dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel een externe werking, wat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

Het voornemen om op de geselecteerde locaties in het bestemmingsplan Wateringse Veld-Noord woningbouw te realiseren, leidt alleen tot een mogelijke toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Gezien de afstand tussen de locaties en de Natura-gebieden zijn andere effecten met zekerheid uit te sluiten.

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS creëert depositieruimte voor economische ontwikkelingen en waarborgt, dat Natura 2000-doelen worden gehaald. Voor de woningbouw op de geselecteerde locaties is een Aerius-berekening uitgevoerd om te kunnen vaststellen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Omdat de PAS gaat over projecten (en niet over (bestemmings)plannen) betekent dit, dat is nagegaan of voldoende aannemelijk is, dat er voor het project 'woningbouw op de geselecteerde locaties' die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, voldoende ontwikkelingsruimte binnen de PAS aanwezig is.

Uit de stikstofdepositieberekeningen blijkt, dat de planbijdrage op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving tussen de 0,05 mol/ha/jr en 0,34 mol/ha/jr bedraagt. Het betreft de natura 2000-gebieden Solleveld & Kapittelduinen, Westduinpark & Wapendal, Meijendel & Berkheide, Voornes duin en Coepelduynen. In deze gebieden is de grenswaarde nog niet verlaagd van 1 mol naar 0,05 mol per hectare per jaar, zodat er pas bij een stikstofdepositie van 1 mol of hoger een vergunning aangevraagd dient te worden. Voor projecten en handelingen onder de grenswaarde is (hooguit) een melding noodzakelijk, maar alleen binnen de sectoren industrie, landbouw en infrastructuur, dus niet voor woningbouw. Voor toenames van projecten die niet op de lijst van prioritaire projecten staan en waarvoor geen vergunning en geen melding nodig is, is er ontwikkelingsruimte beschikbaar onder het segment "autonome groei".

Het programma aanpak stikstof 2015-2021 is, inclusief de ontwikkelingsruimte die binnen het programma beschikbaar is, in zijn geheel passende beoordeeld (Ministerie van EZ en Ministerie van I&M, januari 2015). De passende beoordeling (toets aan de Natuurbeschermingswet) bestaat uit een generiek deel en gebiedsanalyses. In het generieke deel is aangetoond, dat in alle gebieden sprake is van een vermindering van depositie ten opzichte van de situatie zonder programma aanpak stikstof. De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma vormen de onderbouwing van de passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyse is voor elke Natura 2000-gebied onderbouwd, dat tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de stikstofdepositie, de effecten van de generieke brongerichte maatregelen en de gebiedspecifieke herstelmaatregelen ontwikkelingsruimte beschikbaar is zonder dat de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van soorten in gevaar komen of een onevenredige vertraging of belemmering van het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ontstaat.

Op basis van de effectenanalyse en het stikstofdepositie onderzoek kan, in samenhang met de passende beoordeling die voor de PAS is gemaakt en waarin onder andere het gebruik van het segment voor autonome groei is getoetst, worden geconcludeerd, dat significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden zijn uitgesloten. In de passende beoordeling bij het PAS is gemotiveerd, dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte niet leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en dat de betreffende instandhoudingsdoelen niet in gevaar komen. Daarmee staat de Natuurbeschermingswet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7.2 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens.

De boswet is niet van toepassing.

5.7.3 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

In het bestemmingsplangebied komen soorten van de lichtste beschermingscategorie voor zoals egel, mol, gewone pad en diverse (spits)muizen. Hiervoor geldt een algemene vrijstelling. In het waterrijke gebied komt de licht beschermde kleine modderkruiper (tabel 2) en de zwaar beschermde bittervoorn (tabel 3) voor. Daarnaast zijn zwaar beschermde vleermuizen (tabel 3/bijlage IV Habitatrichtlijn) en broedvogels aanwezig. De verblijfplaatsen van vleermuizen en de nesten van huismussen en gierzwaluwen zijn het gehele jaar beschermd (www.ndff.nl; Kranenbarg et al., 2015; Mostert, 2012). Voor deze soorten worden bij eventuele ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk één of meer verboden uit de Flora- en faunawet overtreden. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden. (Als in de toekomst activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode, geldt voor tabel 2-soorten een vrijstelling.) Uit natuuronderzoek moet blijken welke effecten het bestemmingsplan heeft op deze soorten en of deze effecten voorkomen kunnen worden. Het bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Als soorten van de zwaarste beschermingscategorie aanwezig zijn, geldt:
- onderbouwing groot maatschappelijk belang
- toelichting op de afweging voor voorgenomen activiteit
- onderbouwing locatiekeuze en onderzoek naar alternatieve locaties.

5.7.3.1 Onderzoek
5.7.3.1.1 Restlocaties Wateringse Veld

Voor de restlocaties (zie paragraaf 6.2.1) is door Antea Group een quickscan uitgevoerd. Uit deze quick scan blijkt het volgende.

Voor de actualisering van het bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet. In het plangebied komen echter mogelijk beschermde soorten voor die negatieve effecten kunnen ondervinden tijdens de realisatiefase. In de te dempen watergang bij de deellocatie "Overvecht" komt mogelijk de kleine modderkruiper voor. Tevens zijn er mogelijk zwaarder beschermde planten aanwezig op ieder van de deellocaties. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied.

Kleine modderkruiper

De kleine modderkruiper staat vermeld op Tabel 2 van de Flora- en faunawet. Door het dempen van de watergang bij de deellocatie "Overvecht" worden mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van de kleine modderkruiper vernietigd. Door te werken conform maatregelen zoals opgenomen in de vergunningaanvraag (FF/75C/2010/0479) die in 2010 is gedaan voor het dempen van sloten op de locatie "Noordhof" zijn permanente negatieve effecten niet aan de orde.

Zwaarder beschermde plantensoorten

De mogelijk aanwezig zwaarder beschermde plantensoorten staan vermeld op Tabel 2 van de Flora- en faunawet. Met zwaarder beschermde plantensoorten kan rekening gehouden worden door te werken conform een door het Ministerie goedgekeurde gedragscode. Op deze manier worden eventuele negatieve effecten gemitigeerd.

Broedvogels

Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij bomen en gebouwen verwijderd of aangepast worden, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:

  • De werkzaamheden aan de bomen en gebouwen worden buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  • Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 15.

5.7.3.1.2 Erasmusveld - midden (Sportcluster)

Voor de locatie Sportcluster is door Aqua Terra Nova een quickscan uitgevoerd. Uit deze quick scan blijkt het volgende.

Vogels

De nesten van vogels zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg van maart t/m juli) uit te voeren. Bij werkzaamheden tijdens deze periode wordt de aanwezigheid van een ecoloog noodzakelijk, die een dag voorafgaande aan de kap alles opnieuw naloopt. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest te worden opgesteld. Nesten en rustlocaties van jaarrond beschermde vogels als uilen en roofvogels kunnen niet worden uitgesloten. Gebruik van het projectgebied door de soorten zal nader moeten worden onderzocht. Vanwege het voortplantingsseizoen en migratie dient dit onderzoek in het voorjaar plaats te vinden.

Indien vaste rust- en/of verblijfplaatsen van jaarrond beschermde vogels worden aangetroffen in het projectgebied, dient ontheffing van de Flora- en faunawet verkregen te worden om het project uit te kunnen voeren.

Algemeen voorkomende dieren van tabel 1 (grondgebonden zoogdieren en amfibieën)

Met het verwijderen van het aanwezige groen en het vergraven van grond kunnen verblijfplaatsen van tabel 1-soorten verloren gaan en kunnen dieren gedood worden. Vanwege het verwilderde terrein en de vervallen tuinhuisjes is de dichtheid aan kleine zoogdieren en amfibieën waarschijnlijk zeer hoog. Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van tabel 1-soorten geldt een vrijstelling in het kader van de Flora- en faunawet. De zorgplicht blijft echter wel van toepassing. Kleine zoogdieren en amfibieën maken gebruik van dicht struweel en holtes of ruimtes onder houtstapels en ander materiaal voor de winterslaap en voor de voortplanting (zoogdieren). Hierom wordt aangeraden de aanwezige begroeiing en obstakels en werkzaamheden aan de watergangen in de late zomer of in het najaar te verwijderen of uit te voeren. Hiermee wordt voorkomen dat zogende of in winterslaap zijnde dieren worden omgebracht.

Vleermuizen

Alle verblijfplaatsen van vleermuizen en hun functionele leefomgeving zijn strikt beschermd conform tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de EU Habitatrichtlijn. Met het uitvoeren van het project kunnen verblijfplaatsen en leefgebied van vleermuizen verloren gaan of verstoord worden.

Om inzichtelijk te maken of het project ontheffingplichtig is ingevolge de Flora- en faunawet dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen in de panden en de bomen, het gebruik van het projectgebied en de omgeving door vleermuizen. Nader onderzoek naar vleermuizen dient conform vastgestelde protocollen te worden uitgevoerd. De looptijd van onderzoek is van half mei tot en met half juli en begin augustus tot en met begin oktober. In beide perioden (voorjaar en najaar) dienen minimaal 2 veldbezoeken aan het gebied te worden gebracht.

Indien verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen in het projectgebied, dient ontheffing van de Flora- en faunawet verkregen te worden om het project uit te kunnen voeren.

Vissen

Zowel de kleine modderkruiper (tabel 2) als de bittervoorn (tabel 3) komen mogelijk voor in de watergangen in het projectgebied. Vanwege de hoge dichtheid aan kleine modderkruipers in de omgeving is de aanwezigheid van de kleine modderkruiper vrijwel zeker. De bittervoorn is voor de voortplanting gebonden aan zoetwatermosselen en hoewel ook deze in zuidwest Nederland veelvuldig voorkomt, is de bittervoorn wat selectiever dan de kleine modderkuiper. Nader onderzoek naar beide soorten is noodzakelijk.

Voor tabel 2 soorten (kleine modderkruiper) betreft dat geen ontheffingsaanvraag verplicht is, mits er volgens een goedgekeurde gedragscode Flora en fauna wordt gewerkt. Bij voorkomen van tabel 3 soorten is een ontheffing voor verstoring van dieren nodig.

Conclusie

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet. Wel zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de aanwezigheid van uilen, roofvogels, vleermuizen en vissen. Indien noodzakelijk zal een ontheffing van de Flora- en faunawet of een onteffing voor verstoring van dieren worden aangevraagd. Niet te verwachten is dat deze ontheffing niet zal worden afgegeven

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 16.

5.7.3.1.3 Rhijenhove Erasmusveld

Voor de ontwikkeling van Rhijenhove is door Aqua Terra Nova een quickscan uitgevoerd. Uit deze quick scan blijkt het volgende.

Vogels

De nesten van vogels zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg van maart t/m juli) uit te voeren. Bij werkzaamheden tijdens deze periode wordt de aanwezigheid van een ecoloog noodzakelijk, die een dag voorafgaande aan de kap alles opnieuw naloopt. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest te worden opgesteld. Nesten en rustlocaties van jaarrond beschermde vogels als huismus en gierzwaluw worden niet verwacht, maar kunnen ook niet worden uitgesloten. Op basis van de kenmerken is het projectgebied potentieel geschikt voor deze soorten, echter zijn tijdens het veldbezoek geen huismussen waargenomen maar wel halsbandparkieten gehoord. Halsbandparkieten concurreren met onder andere de huismus, waardoor deze laatste gebieden met parkieten regelmatig verlaten. Omdat het veldbezoek in een, voor huismus en gierzwaluw, ongunstige periode uitgevoerd is, wordt voorgesteld om een extra kort veldbezoek uit te voeren in het voorjaar. Tijdens dit extra veldbezoek kan definitief gesteld worden of de dieren wel of niet gebruik maken van het plangebied en of er eventueel verblijfplaatsen geteld moeten worden. Indien vaste rust- en/of verblijfplaatsen van jaarrond beschermde vogels worden aangetroffen in het projectgebied, dient ontheffing van de Flora- en faunawet verkregen te worden om het project uit te kunnen voeren.

Algemeen voorkomende dieren van tabel 1 (grondgebonden zoogdieren en amfibieën)

Met het verwijderen van het aanwezige groen en het vergraven van grond kunnen verblijfplaatsen van tabel 1-soorten verloren gaan en kunnen dieren gedood worden. Vanwege de rijke onderbegroeiing en aanwezigheid van allerlei structuren is de dichtheid aan kleine zoogdieren en amfibieën waarschijnlijk zeer hoog. Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van tabel 1-soorten geldt een vrijstelling in het kader van de Flora- en faunawet. De zorgplicht blijft echter wel van toepassing. Kleine zoogdieren en amfibieën maken gebruik van dicht struweel en holtes of ruimtes onder houtstapels en ander materiaal voor de winterslaap en voor de voortplanting (zoogdieren). Hierom wordt aangeraden de aanwezige begroeiing en obstakels en werkzaamheden aan de watergangen in de late zomer of in het najaar te verwijderen of uit te voeren. Hiermee wordt voorkomen dat zogende of in winterslaap zijnde dieren worden omgebracht.

Vleermuizen

Alle verblijfplaatsen van vleermuizen en hun functionele leefomgeving zijn strikt beschermd conform tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de EU Habitatrichtlijn. Met het uitvoeren van het project kunnen verblijfplaatsen en leefgebied van vleermuizen verloren gaan of verstoord worden. Om inzichtelijk te maken of het project ontheffing plichtig is ingevolge de Flora- en faunawet dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen in de panden en de bomen, het gebruik van het projectgebied en de omgeving door vleermuizen. Nader onderzoek naar vleermuizen dient conform vastgestelde protocollen te worden uitgevoerd. De looptijd van onderzoek is van half mei tot en met half juli en begin augustus tot en met begin oktober. In beide perioden (voorjaar en najaar) dienen minimaal 2 veldbezoeken aan het gebied te worden gebracht. Indien verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen in het projectgebied, dient ontheffing van de Flora- en faunawet verkregen te worden om het project uit te kunnen voeren.

Conclusie

Voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet. Wel zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen in de panden en de bomen, het gebruik van het projectgebied en de omgeving door vleermuizen. Indien verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen zal een ontheffing van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Niet te verwachten is dat deze ontheffing niet zal worden afgegeven.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 17.

5.8 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Plangebied

Op en in de direct omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij ter plaatse van het plangebied om glastuinbouwbedrijven en een tankstation. Tevens is het gebied in het verleden opgehoogd en zijn vele gedempte sloten bekend. Daarnaast zijn meerdere ondergrondse brandstoftanks bekend. Hiervan zijn de meeste verwijderd of onklaar gemaakt en is een enkeling nog in gebruik.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Op verscheidene locaties is daaruit gebleken dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Een deel van deze gevallen is of wordt reeds gesaneerd.

Bij verandering van het gebruik of herinrichting dient voor het nieuwe gebruik opnieuw bekeken te worden of de gevallen van ernstige bodemverontreiniging risico's met zich meebrengen. Ter plaatse van de gesaneerde gevallen zijn plaatselijk restverontreinigingen achtergebleven waardoor er gebruiksbeperkingen kunnen zijn.

Niet alle locaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen (voldoende) onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied voor een klein deel niet gezoneerd is. De bovengrond (0,0-0,5 m-mv) in het gezoneerde deel ligt grotendeels in zone B8 en is in deze zone gemiddeld licht verontreinigd met kwik. Het resterende deel ligt in zone B9 is gemiddeld ligt verontreinigd met kwik, lood en PAK (teerachtige stoffen). De ondergrond (0,5-2,0 m-mv) is gelegen in zone O2 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.

5.8.1 Onderzoek
5.8.1.1 Restlocaties Wateringse Veld

Voor de restlocaties is een vooronderzoek uitgevoerd door Antea Group. Uit dit onderzoek blijkt dat er met uitzondering van de gronden aan het Oosteinde 70a (ten oosten van het motorbrandstofverkooppunt) geen beperkingen zijn om de gronden te gebruiken voor woningbouw. Voor de locatie aan het Oosteinde 70a geldt dat er op het noordelijk deel sprake is van een sterke verontreiniging met minerale olie, PAK en vluchtige aromaten in grond en grondwater aanwezig. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging is ernstig en spoedeisend. Op het noordelijk deel dient een sanering uitgevoerd te worden om te voldoen aan de vereiste bodemkwaliteit voor grondgebonden woningbouw. Op het zuidelijk deel zijn voor zover bekend geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Aanbevolen wordt om een bodemonderzoek uit te voeren om de milieuhygiënische bodemkwaliteit in kaart te brengen ten behoeve van de omgevingsvergunning. De sanering zal voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan worden uitgevoerd.

Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 12.

5.8.1.2 Erasmusveld - midden (Sportcluster)

Voor de locatie Sportcluster zijn meerdere verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat één geval van ernstige bodemverontreiniging is aangetroffen Deze verontreiniging dient, voorafgaand aan de herinrichting, te worden gesaneerd. Daarnaast dient vervolgonderzoek te worden uitgevoerd.

De onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 13 en 14.

5.8.1.3 Rhijenhove Erasmusveld

In juni 2012 is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de deze locatie (rapport: 2011061/RAP02 van BuroS/L d.d. 26 juni 2012, zie het bestemmingsplan Wateringse Veld, 6e herziening). Conclusie van dat onderzoek is dat er slechts lichte verontreinigingen zijn vastgesteld, er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een nader onderzoek of sanerende maatregelen is niet noodzakelijk.

Conclusie

De staat van de bodem is niet dusdanig dat deze de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat

5.9 Archeologie

Door Antea Group is voor de restlocaties bekeken of en welke archeologische onderzoeken uitgevoerd moeten worden. De conclusie is dat voor de locatie Guido van Dethstraat op de Archeologische Waarde en Verwachtingen Kaart (AWVK) geen archeologische verwachting geldt. Hier hoeft dus geen rekening gehouden te worden met archeologisch onderzoek bij de ontwikkeling van het terrein. Voor de locaties aan het Oosteinde 70/70A, Kwaklaan en Overvecht heeft reeds definitief onderzoek plaatsgevonden. Deze locaties zijn alle door het bevoegd gezag vrijgegeven voor ontwikkeling.

De locatie Oosteinde/hoek Laan van Wateringseveld (naast 70B) is gedeeltelijk onderzocht. Het onderzochte deel is vrijgegeven voor ontwikkeling. Voor het gebied daarbuiten geldt een hoge archeologische verwachting voor sporen uit de Romeinse tijd en middeleeuwen tot nieuwe tijd. Ook de locatie Noordhof is gedeeltelijk onderzocht en vrijgegeven.   Voor de niet vrijgegeven delen geldt een onderzoekplicht voor bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 m onder  de peilhoogte van het oorspronkelijke maaiveld (bijlage 22). Op de plankaart zijn de locaties aangegeven met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Het volledige advies is opgenomen in bijlage 20.

5.10 Bezonning

5.10.1 Dakopbouwen

Bij het mogelijk maken van dakopbouwen (zie paragraaf 6.2.3) is de mate van achteruitgang van de bezonning van belendende woonpanden een belangrijk aandachtspunt. Daarom is bij de opstelling van het bestemmingsplan een bezonningsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Peutz en is als bijlage 18) bijgevoegd. Doel van dit onderzoek is om de invloed van de bebouwing op de bezonning van de omliggende bebouwing in relatie tot de huidige bezonningssituatie in beeld te brengen. Daarbij is getoetst aan de specifieke bezonningsnorm van de gemeente Den Haag:

  • toetsingsdata 19 februari (/ 21 oktober) bij een minimale zonhoogte van 10 graden;
  • meting van de bezonning op 0,75 meter hoogte in het midden van de voor- en achtergevels (van de onderste woonlaag) van woningen in de directe omgeving van de nieuwbouw.

Na het uitvoeren van een basisonderzoek is een optimalisatieonderzoek uitgevoerd waaruit volgt welke mate van bebouwing van het dakvlak mogelijk is zodanig dat aan de Haagse bezonningsnorm wordt voldaan. In de Haagse bezonningsnorm is vastgelegd dat woningen, op bovengenoemde toetsinsdata en meethoogte, minimaal 2 uur zon moeten ontvangen. Daarnaast is in het door de raad vastgestelde beleid voor dakopbouwen een excessenregeling opgenomen. Deze regeling heeft als doel om te voorkomen dat er een excessieve afname van de bezonning op woningen plaatsvindt als gevolg van de realisatie van dakopbouwen. Hiervan is sprake bij een afname van de bezonningsduur van meer dan 50% op de normdata.

Uit de resultaten kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Een verhoging van de bestaande bebouwing geeft bij een deel van de gevels van omliggende woningen extra schaduw. De invloed is vastgesteld op de toetsingsdatum 19 februari. De zonnestanden op deze datum komen met een verschuiving van een uur in verband met de zomertijd vrijwel overeen met die op 21 oktober. Behoudens de maanden november, december en januari is in de rest van het jaar door hogere zonnestanden doorgaans een veel kleinere invloed te verwachten.
  • In de huidige bebouwingssituatie voldoet de bezonning van de onderzochte woningen aan de gemeentelijke bezonningsnorm. Ook in de situatie met de geprojecteerde opbouwen bedraagt de totale potentiële bezonningsduur -ondanks een eventuele afname- 2 uur of meer. Een eventuele afname van de bezonning bedraagt minder dan 50%. De situatie voldoet hiermee aan de gemeentelijke bezonningsnorm.
5.10.2 Guido van Dethstraat

De planontwikkeling aan de Guido van Dethstraat gaat uit van een appartementencomplex met een maximale hoogte van 24 meter. Deze bouwmassa wordt in het bestemmingsplan modelijk gemaakt binnen een stedenbouwkundige enveloppe met een hoogte van 24 meter op een voor bebouwing in aanmerking komend stuk grond van 35 meter (langs het water aan de Paul Steenbergenlaan) met een diepte van ca 25 meter. Dit bouwvolume is getoetst aan de bezonningsnormen die door de gemeente worden gehanteerd; de resulaten zijn in bijlage 19 opgenomen. Uit het bezonningsonderzoek is de conclusie te trekken dat voldaan wordt aan het Haags bezonningsbeleid.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 6.2 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. In paragraaf 6.3 wordt vervolgens invulling gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijk en het gebiedsgericht milieubeleid. In paragraaf 6.4 wordt een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 6.5 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

6.2 Ontwikkelingen

6.2.1 Restlocaties Wateringse Veld

Binnen het gebied ten zuidoosten van de Noordweg zijn vijf locaties waar ontwikkelaar BPD plannen voor ontwikkelt. Grotendeels gaat het om gronden waar reeds een bouwtitel op ligt, maar waar door gewijzigde marktomstandigheden behoefte is aan een nieuw en ander juridisch-planologisch kader. Voor een locatie (Zevenwoudenlaan, naast tuincentrum Overvecht) gaat het om gronden waar in het vigerend bestemmingsplan 'Wateringse Binnentuinen' (2010) een groenbestemming is opgenomen, omdat op dat moment de ontwikkeling onvoldoende concreet was om op te kunnen nemen in het bestemmingsplan. Om dezelfde reden heeft de locatie Guido van Dethstraat in het bestemmingsplan Wateringse Veld Zuid (2009) een groenbestemming gekregen.

Twee kavels Oosteinde: Het gaat hier om twee kavels ter weerszijden van het motorbrandstofverkooppunt (Texaco) aan het Oosteinde. Op de kavel ten oosten van het motorbrandstofverkooppunt is een woonprogramma voorzien van maximaal zes woningen. De goot- en nokhoogte zullen maximaal resp. 7 en 12 meter bedragen. Op de hoekkavel met de Laan van Wateringse Veld is een programma voorzien, bestaande uit maximaal 20 woningen, bedrijven in categorie A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging en maatschappelijke voorzieningen. Op deze locatie is een maximale hoogte van 16 meter mogelijk. De bouwmassa dient rekening te houden met een zichtlijn vanaf de Laan van Wateringse Veld op het park gelegen ten noorden van Parkbuurt Oosteinde.

Locatie Zevenwoudenlaan: Deze locatie is in het vigerende plan 'Wateringse Binnentuinen' als Groen bestemd, maar in het stedenbouwkundig plan voor het Wateringse Veld als woonlocatie aangemerkt. Op deze locatie wordt een plan ontwikkeld bestaande uit maximaal 20 grondgeboden woningen met een maximale goot- en nokhoogte van resp. 7 en 12 meter, bedrijven in categorie A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging en maatschappelijke voorzieningen.

Noordhof: De woningbouwlocatie Noordhof is mede gezien de marktontwikkeling van de afgelopen jaren niet tot ontwikkeling gekomen. Er wordt een nieuw plan ontwikkeld bestaande uit maximaal 48 woningen ((half)vrijstaand, geschakeld of rijwoningen) met een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter.

Kwaklaan: Het gaat hier om de nog resterende kavels gelegen tussen de bebouwing aan de Kwaklaan 42 en 42a. In totaal zullen hier maximaal 12 woningen worden gebouwd met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter.

Guido van Dethstraat: Voor deze locatie is in het stedenbouwkundig plan en in het bestemmingsplan Wateringse Veld (vastgesteld in 1996) uitgegaan van gestapelde bebouwing. Tijdens de bestemmingsplanherziening in 2009 was deze ontwikkeling onvoldoende concreet en is daarom (tijdelijk) niet langer opgenomen in het bestemmingsplan Wateringse Veld-Zuid. Daarmee zijn de plannen voor bebouwing op deze locatie niet vervallen. Inmiddels zijn de plannen concreet geworden en zijn onderzoeken naar de uitvoerbaarheid uitgevoerd (zie hoofdstuk 5).

Het plan voor deze locatie gaat uit van maximaal 30 gestapelde woningen. In dit plan is een bouwmassa opgenomen met een stedenbouwkundig accent, dat zowel een herkenningspunt langs de Laan van Wateringse Veld als een markering van de entree van de buurt Zonneveld zal vormen. Dit accent is gewenst op de hoek aan het water nabij de hoek Paul Steenbergenlaan-Laan van Wateringse Veld. De toegestane hoogte van de bebouwing is een goothoogte 21 meter en een nokhoogte van maximaal 24 meter. De locatie zal voor al het verkeer worden ontsloten vanaf de Guido van Dethstraat. Het parkeren zal worden opgelost middels een parkeerplaats op eigen terrein, die in lijn met andere parkeeraccommodaties in het Wateringse Veld, een groene uitstraling zal hebben.

Op dinsdag 6 oktober 2015 hebben ontwikkelaar BPD en de OntwikkelingsCombinatie Wateringse Veld (OCWV) het plan aan de buurt gepresenteerd. Vanuit de gemeente was een ambtelijke vertegenwoordiger aanwezig. Naar aanleiding van de reacties van de buurt is een bezonningsonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in paragraaf 5.10.

6.2.2 Masterplan Erasmusveld - Leyweg zone

Op 27 november 2008 is het masterplan Erasmusveld-Leywegzone vastgesteld door de gemeenteraad (zie paragraaf 4.2.4.2).

Om ontwikkelingen op te kunnen nemen in het bestemmingsplan dienen deze voldoende concreet te zijn. Dat houdt in dat stedenbouwkundige kaders bekend dienen te zijn, dat onderzoeken om de uitvoerbaarheid aan te tonen uitgevoerd moeten zijn en een anterieure overeenkomst gesloten moet worden, waarin het wettelijk verplichte kostenverhaal is verzekerd. Daarnaast wil de gemeente meer duidelijkheid over de invulling van de duurzaamheidsambities door de marktpartijen, voordat ontwikkelingen rechtstreeks worden mogelijk gemaakt.

Zoals in hoofdstuk 4.2.4.4. aangegeven, ligt het initiatief voor de ontwikkeling van de diverse in het masterplan aangegeven ontwikkellocaties bij de bewoners, marktpartijen en grondeigenaren in het gebied. Op dit moment is de gemeente met vier initiatiefnemers in overleg over een (woningbouw)ontwikkeling binnen Erasmusveld. Het gaat om de volgende deellocaties uit het Uitvoeringskader:

  • Brede Balkons: initiatiefnemer is ABB ontwikkeling B.V. De locatie wordt inmiddels Haags Buiten genoemd
  • Erasmusveld - midden (Sportcluster): initiatiefnemer is BPD
  • Nieuw-Vlietlust: initiatiefnemer de familie Van Vliet i.s.m. Van Mierlo bouw en ontwikkeling B.V.
  • Rhijenhof: initiatiefnemer is Varese Ontwikkeling B.V.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0014.png"

Afbeelding 5: Ontwikkelingslocaties Erasmusveld

Voor de locatie waar het volkstuincomplex Johanna Park is gelegen, geldt dat hier in het verleden door de gemeente een voorkeursrecht (Wvg) op was gevestigd. Aangezien de gemeente de Wvg heeft laten vervallen en geen intentie heeft om de grond te verwerven en de vereniging ook heeft aangegeven het huidig gebruik als volkstuincomplex voort te willen zetten, is hier geen sprake van ontwikkelingen en zal in afwijking van het masterplan Erasmusveld-Leywegzone de huidige bestemming als volkstuincomplex worden gehandhaafd. Het betreft de deelgebieden die in het Uitvoeringskader als “Bouwblock Johanna” en “De Hoge Hoed” waren benoemd.

In onderstaande subparagrafen worden de actuele ontwikkelingen beschreven.

6.2.2.1 Ecolint

Het eco-lint is de structurerende drager van het plangebied met daarin watergangen, natuuroevers, weldadig groen, langzaam verkeerroutes, speel- en ontmoetingsplekken en een avontuurlijke en/of waterspeelplaats. Het lint heeft een principe maatvoering van 30 meter en een minimale dimensionering. Afhankelijk van de inrichting van het aangrenzend gebied mag het eco-lint smaller (20 meter) of moet het lint breder worden uitgevoerd (50 meter). Het lint verbindt per polder de watergangen in kringlopen en heeft minimaal 70% natuurvriendelijke oevers. De kwaliteit heeft minimaal het niveau van ecologische verbindingen in Den Haag- Zuid-West.

De financiering en daarmee de uitvoerbaarheid van het ecolint is gekoppeld aan de nieuwe woningbouwontwikkelingen die in Erasmusveld mogelijk worden gemaakt. Omdat de ontwikkelingen Haags Buiten en Nieuw Vlietlust nog niet mogelijk worden gemaakt in onderhavig bestemmingsplan is ook het ecolint ter plaatse van deze ontwikkelingen nog niet in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

6.2.2.2 Haags Buiten

De locatie Haags Buiten beslaat het voormalige particuliere volkstuinencomplex 'De Haagse Lente' en heeft een oppervlakte van circa 5 hectare. Door het college van burgemeester en wethouders is voor deze locatie een Planuitwerkingskader (RIS281396) vastgesteld, waarin de programmatische en ruimtelijke randvoorwaarden zijn vastgelegd, waarbinnen de ontwikkeling verder kan worden uitgewerkt. In het planuitwerkingskader omvat het programma om ca. 300 woningen te realiseren, verdeeld over vier bouwvelden en de aanleg van een deel van de nieuwe ecologische verbindingszone, het eco-lint. De vier bouwvelden zullen elk hun eigen karakteristieke eigenschappen hebben en zullen als volgt worden ingedeeld;

  • De bebouwing langs de noordelijke zijden zal bestaan uit geluidwerende bebouwing, waarbij uitwerking in gestapelde bebouwing óf in de vorm van geluidwerende eengezinswoningen mogelijk is.
  • Op de hoek van de Leyweg / Erasmusweg is een stedenbouwkundig hoogteaccent voorzien (bouwhoogte minimaal 20, maximaal 70 meter).
  • In het middengebied is autoluwe laagbouw gepland met voornamelijk eengezinswoningen en een rand van geschakelde eengezinswoningen aan de zijde van de Leyweg. Parkeren voor dit plandeel vindt plaats in de openbare ruimte, in daarvoor ontworpen en aangelegde parkeerterrein.
  • Het vierde bouwveld bevindt zich langs het in te richten eco-lint en zal bestaan uit geschakelde, grondgebonden woningen die met de tuinen direct aan (het water van) dit ecolint grenzen. Het parkeren in dit deel van het plangebied vindt plaats op eigen terrein.
6.2.2.3 Erasmusveld - Midden (Sportcluster)

Deze locatie ligt in het middengebied van Erasmusveld en wordt begrensd door het bestaande sportcluster aan de Noordweg en de Leyweg. Aan de noordkant grenst het gebied aan het volkstuinencomplex Nooit Gedacht en de locatie van Dunea.

Voor dit gebied is een initiatief ontwikkeld voor een duurzame woonbuurt, inclusief ecolint en aansluitingen op de omgeving.

Deze nieuwe woningbouwontwikkeling omvat een woningbouwprogramma van maximaal 385 woningen, het ecolint met ruimte voor spel- en recreatievoorzieningen én ruimte voor een voorziening voor duurzaamheid.

De stedenbouwkundige opzet van de te ontwikkelen locatie gaat uit van een noordelijk en een zuidelijk deelgebied met daartussen het ecolint dat het plangebied in oost-west richting doorkruist. Het ecolint is één van de belangrijkste dragers van de ruimtelijke en functionele structuur van heel Erasmusveld. Het ecolint heeft meerdere functies en vormt een groen-blauwe structuur waarlangs natuur, recreatie en langzaam verkeer zich kunnen ontwikkelen.In het oostelijke plandeel dient het ecolint een minimale breedte te krijgen van 50 meter; in het westelijke deel van 30 meter.

De ontsluiting van beide deelgebieden vindt voor gemotoriseerd verkeer plaats vanaf de Leyweg, voor langzaam verkeer is het plangebied ook bereikbaar vanaf de Noordweg.

Het stedenbouwkundig concept bestaat uit een raamwerk van groene hoofd- en secundaire wegen met daartussen afgebakende bouwblokken. Een beperkt deel van de bouwblokken is bestemd voor stevige wooncomplexen met gestapelde bouw (4 à 8 woonlagen), de overige bouwblokken zijn bestemd voor eengezinswoningen in lage dichtheden. Onder de gestapelde wooncomplexen zijn halfverdiepte parkeergarages voorzien waarin óók het parkeren van de laagbouwwoningen is opgenomen.

6.2.2.4 Sportvoorzieningen

Onderdeel van de ontwikkeling van Erasmusveld is de herontwikkeling van de bestaande sportaccommodaties langs de Laan van Wateringse Veld (het voormalige complex van de verenigingen SVH en HCWV) en langs de Leyweg (het voormalige complex van HSV Celeritas). Door deze complexen anders in te delen kan een intensiever gebruik worden gerealiseerd met in totaal acht velden in plaats van de huidige zeven. Op die manier kunnen twee levensvatbare sportcomplexen ontstaan, één voor voetbal en één voor hockey.

De ontwikkeling van het toekomstige sportcomplex van HCWV aan de Leyweg betreft de aanleg van drie hockeyvelden, een ruimtereservering voor een vierde veld én de bouw van een nieuw voorzieningengebouw waarin naast de benodigde ruimte voor HCWV ook accommodaties opgenomen kunnen worden voor een 'buurthuis van de toekomst' met maatschappelijke voorzieningen.

De hoofdtoegang tot het sportcomplex blijft op de huidige plaats aan de Leyweg; voor voetgangers kan een extra verbinding komen vanaf de zuidkant van het terrein.

Aan de oostkant van het sportcomplex wordt de bestaande watergang getransformeerd naar een ecologische verbinding, onderdeel van het ecolint, met een minimale breedte van 20 meter en natuurvriendelijke oevers. Het ecolint zal aangesloten worden op de water- en groenstructuur van Wateringse Veld. Voor de twee sportlocaties betekent dit concreet:

Sportlocatie Leyweg - Noordweg (hockeyvelden):

  • Bebouwingspercentage 4 % (maximaal 1.300 m2 te bebouwen)
  • Bouwhoogte: maximaal 10m
  • Ontsluiting van gemotoriseerd verkeer uitsluitend aan de Leyweg

Sportlocatie laan Wateringse Veld – Noordweg (voetbalvelden):

  • Bebouwingspercentage 4 % (maximaal 1.650 m2 te bebouwen);
  • Bouwhoogte: maximaal 10m;
  • Ontsluiting van gemotoriseerd verkeer uitsluitend aan de Noordweg.
6.2.2.5 Nieuw Vlietlust

De locatie beslaat voor een deel het voormalige volkstuinen complex 'Vlietlust'. De locatie is gesitueerd ten noorden van de Martinus Nijhoffweg. Het programma gaat uit van het realiseren van maximaal 190 woningen. Het betreft een mix van grondgebonden woningen met kappen en appartementen.

6.2.2.6 Kleinschalig opdrachtgeverschap Erasmushove

De locatie is ten noorden van de Martinus Nijhoffweg en ten zuiden van de Erasmusweg gesitueerd en is gelegen tussen de ontwikkellocaties Rhijenhof en Nieuw-Vlietlust. Deze ontwikkeling is al mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Wateringse Veld 6e herziening en wordt momenteel uitgevoerd.

6.2.2.7 Rhijenhove

Deze locatie is in het noordwesten van het plangebied gelegen. Varese Projectontwikkeling is voornemens op deze locatie de oude woonboerderij te renoveren en de realisatie van woningen aan de Rhijenhove mogelijk te maken. In het plangebied van circa 9.500 m2 worden 11 nieuwe vrijstaande of half vrijstaande grondgebonden woningen gerealiseerd. Het terrein bestaat in de huidige situatie uit een landgoed, geheel omringd door watergangen met een oude woonboerderij, een koetshuis en een omliggende tuin.

Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met het feit dat deze locatie alleen kan worden ontsloten via de Martinus Nijhoffweg. Ook dient het parkeren op eigen terrein te worden opgelost. Ten behoeve van deze ontwikkeling was in het bestemmingsplan Wateringse Veld 6e herziening al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid is in dit bestemmingsplan vervangen door een direct bouwrecht.

6.2.3 Extra bouwlagen
6.2.3.1 Vijf bouwlagen

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven volgt uit de structuurvisie en de agenda voor de Haagse Verdichting dat voor bebouwing langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van de mogelijkheid om minimaal vijf bouwlagen te realiseren.

Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan immers een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria aan de hand waarvan besloten wordt of verdichting wordt toegepast wordt zijn:

  • 1. de betekenis van de route in de stad;
  • 2. de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing;
  • 3. de bestaande ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. het (Rijks)beschermd stadsgezicht.

In het plangebied komen de volgende wegen in principe voor verdichting in aanmerking met een minimale bouwhoogte van 5 lagen:

  • Laan van Wateringse Veld: In de Vinexlocatie Wateringse Veld is langs de Laan van Wateringse Veld bebouwing gerealiseerd met minimaal vijf bouwlagen.
  • Noordweg en Oosteinde: Aan deze doorgaande wegen is in het stedenbouwkundig plan danwel geen bebouwing geprojecteerd danwel maakt het onderdeel uit van de lintbebouwing waarlangs geen hogere bebouwing wordt toegestaan.
6.2.3.2 Dakopbouwen

Uitgangspunt is dat dakopbouwen in de hele stad zijn toegestaan, tenzij het stedenbouwkundig niet verantwoord is. Per bestemmingplangebied wordt een duidelijke stedenbouwkundige afweging gemaakt waar dakopbouwen wel en niet mogelijk worden gemaakt. Dit kader biedt zowel voor potentiële aanvragers als voor omwonenden duidelijkheid waarom er wel of geen dakopbouw wordt toegestaan. Bij deze stedenbouwkundige verantwoording spelen de volgende aspecten een rol:

  • Straatprofielen: voldoende ruim om dakopbouwen aan één of twee kanten toe te voegen;
  • Binnenterreinen: voldoende maat;
    Hoogte stedelijke omgeving: (1) hoe hoog zijn de omliggende panden? Hoe verhoudt zich het toevoegen van een dakopbouw tot het omliggend stedelijk gebied? En (2), behoefte aan dakopbouwen speelt met name bij 2 of 3 bouwlagen in de bestaande situatie;
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte). Ook bij schuine daken worden dakopbouwen echter niet uitgesloten;
  • Ensemblewaarde: hier wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang.

Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van een dakopbouw. Het is echter op voorhand niet te zeggen of, en zo ja, hoeveel en waar deze dakopbouwen daadwerkelijk gerealiseerd gaan worden.

Stedenbouwkundige afweging

De vinexlocatie Wateringse Veld is qua opzet een gebied met relatief veel eengezinswoningen in overwegend drie bouwlagen al dan niet met een kap. Het gaat om zowel rijwoningen, twee onder een kap als vrijstaande woningen. De appartementenblokken zijn zes tot tien bouwlagen hoog uitgezonderd de appartementen nabij de Erasmusweg.

In het Wateringse Veld zijn veel typen eengezinswoningen te onderscheiden (zie paragraaf 3.4.1).

De woningbouw in Hoge Veld vormt een stedenbouwkundig ensemble van hoge bebouwing aan de Laan van Wateringse Veld en bouwblokken met eengezinswoningen in drie bouwlagen in de dwars op deze laan staande woonstraten. Dit stedenbouwkundig ensemble is hét motief geweest voor de ontwikkeling van deze woonbuurt. De bouwblokken aan de Santiagosigel en de San Franciscosingel hebben een afwisselende hoogte van drie en vier bouwlagen die bij de realisatie van deze woningen in het stedenbouwkundig plan mogelijk zijn gemaakt. Indien de vierde bouwlaag naderhand wordt aangevraagd, past deze binnen de bouwregels voor deze straten.

In de Wateringse Binnentuinen gaat het stedenbouwkundig plan uit van bebouwing in twee bouwlagen met kapverdiepingen in de verplichte kap, behalve de bebouwing langs beide 'linten' zijnde de Strijpkade en de noordzijde van de Tomatenlaan en de appartementen aan de Zevenwoudelaan. De in het stedenbouwkundig ensemble verplicht realiseren van een kap maakt het nagenoeg onmogelijk om in deze buurt dakopbouwen te realiseren. Er worden derhalve geen dakopbouwen toegestaan.

In het gebied tussen de New Yorksingel en de Kwaklaan zijn aan de Vigelandstraat, de Stavangerstraat en de Kristiansandstraat eengezinswoningen gerealiseerd in twee bouwlagen met kapverdiepingen en aan de waterzijde appartementsgebouwen. Ook hier maakt het realiseren van dakopbouwen op bebouwing waarvan het stedenbouwkundig ensemble voornamelijk bestaat uit bebouwing met kappen niet mogelijk zonder het ensemble aan te tasten. Ook in deze buurt wordt derhalve het realiseren van dakopbouwen uitgesloten.

Tussen het Oosteinde en het Vlietpark aan de Keukenhoflaan is bebouwing gerealiseerd in een stedenbouwkundig ensemble van twee bouwlagen met langskappen of met dwarskappen langs de straat en in de dwars daarop gesitueerde hofjes. Ook hier is het realiseren van dakopbouwen niet wenselijk omdat daardoor het stedenbouwkundig ensemble wordt aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0015.jpg"

Afbeelding 6: Keukenhoflaan

De lintbebouwing aan de Noordweg leent zich net zoals de lintbebouwing aan de zuidwestzijde van de Tomatenlaan niet voor het realiseren van dakopbouwen. Dit geldt eveneens voor de lintbebouwing van de reeds bestaande bebouwing aan de Kwaklaan en de De Rhijenhof.

Het woningbouwplan aan het Carry van Bruggenhof is een complex waarop vanuit het stedenbouwkundig ensemble die dit complex heeft, dakopbouwen niet zijn toegestaan.

Het woningbouwbuurtje rond de Gerrit Achterbergstraat vormt een stedenbouwkundig ensamble van tweelaagse bebouwing met dakbeëindiging in de vorm van een lessenaarsdak of een tweelaagse bebouwing met plat dak waarop een opbouw is gerealiseerd in de vorm van een lessenaarsdak. Gezien het stedenbouwkundig ensemble zijn dakopbouwen goed mogelijk aansluitend op de dakopbouwen die bij de bouw al gerealiseerd zijn.

De bebouwing op de voormalige Esdo-locatie is nog in ontwikkeling.

De enige concrete dakopbouwen die in het verleden zijn gerealiseerd liggen aan het Marsmanplantsoen. Op de bebouwing die in deze buurt is gerealiseerd (twee- en drielaagse eengezinswoningen veelal met een flauw lessenaarsdak) is gezien de breedte van de straten, de maat van het binnenterreinen en de dakvorm (platte daken) een toevoeging in de vorm van een dakopbouw op de tweelaagse bebouwing voorstelbaar waardoor het lessenaarsdak min of meer vervalt en er een complete derde bouwlaag kan worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0016.png"

 Afbeelding 7: H.Marsmanplantsoen

6.2.3.3 Dakopbouwen - Bezonning

Op basis van de stedenbouwkundige verantwoording die is getoetst aan het bezonningsonderzoek (zie paragraaf 5.10) zijn dakopbouwen op de volgende adressen mogelijk:

  • H.Marsmanplantsoen 8 t/m 28 en 1 t/m 11;
  • Simon Vestdijkstraat 1 t/m 23, 2 t/m 16, 18 t/m 32 en 61 t/m 83;
  • Jan Greshoffplantsoen 1 t/m 15 en 2 t/m 16;
  • J.J. Slaurthofplantsoen 2 t/m 12
6.2.3.4 Dakopbouwen - parkeerdruk

De verwachting is dat het parkeerbeleid eind 2015 door de raad opnieuw zal worden vastgesteld. In het voorstel dat in het najaar van 2015 aan de raad zal worden voorgelegd, zullen naar verwachting ook de normen en toepassingsregels voor de beoordeling van de parkeerbehoefte bij dakopbouwen worden aangepast. De vaststelling van onderhavig bestemmingsplan is voorzien in het tweede kwartaal van 2016. Vanwege kenbaarheid van de mogelijkheden van dakopbouwen in het plangebied is vooruitlopend op het nieuw vast te stellen beleid derhalve al een mogelijkheid voor dakopbouwen opgenomen.

Binnen 10 jaar na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een bestaande woning d.m.v. een dakopbouw ten behoeve van het eigen gebruik, zal het college (zie RIS 268496) geen medewerking verlenen aan een aanvraag om een omgevingsvergunning tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.

6.3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking en gebiedsgericht milieubeleid

6.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Als er (nog) geen regionaal programma is vastgesteld dan kan uit een positief advies van de regio blijken dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Ook in de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland (2014) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Gesteld wordt dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Regionale behoefte

Het bestemmingsplan maakt in het plandeel ten zuiden van de Noordweg verschillende ontwikkelingen direct mogelijk. Het gaat om maximaal 119 woningen en op kleine schaal ook maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in de categorieën A en B bij recht en 385 woningen via een uitwerkingsplicht. De eerste trede van de ladder betreft de behoefte aan het programma en de regionale afstemming van het programma.

Door de afdeling DSO/Programmamanagement, Strategie en Onderzoek (PSO) van de gemeente Den Haag is onderzoek gedaan naar de regionale woningbehoefte. Basis voor dit onderzoek zijn de bevolkingsprognoses:

  • Bevolkingsprognose 2013 (BP2013) van de provincie Zuid-Holland;
  • Primos-prognose 2014 van ABF Research.

Beide prognoses berekenen vanuit de bevolkingsontwikkeling en de huishoudensontwikkeling hoeveel woningen nodig zijn. Hieruit volgt dat gedurende de planperiode (tot 2025) ca. 49.000 (Primos) tot 55.000 (provincie ZH) woningen nodig zijn binnen de regio Haaglanden (zie tabel 5)

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0017.png"

Tabel 5 Gewenste toename van de woningvoorraad in Haaglanden 2015 t/m 2040, aantal woningen

Kijkende naar de harde en zachte planvoorraad blijkt dat binnen de regio Haaglanden 10.500 woningen de status juridisch hard hebben gekregen. De overige 30.310 woningen worden als zacht beschouwd (zie tabel 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0018.png"

Tabel 6: Planvoorraad woningbouw Haaglanden (netto), naar status en jaar oplevering (incl. studentenhuisvesting)

Strikt genomen kan bij de toets op de woningbehoefte alleen rekening worden gehouden met de juridisch harde planvoorraad. Deze zijn immers vastgelegd in een vastgesteld plan en/of omgevingsvergunning. Wanneer we alleen de juridisch harde planvoorraad (10.500 woningen) binnen Haaglanden confronteren met de gewenste groei van de woningvoorraad dan blijkt (zie tabel 3) dat de harde planvoorraad veel lager is dan gewenste toename van de woningvoorraad. Voor de korte termijn (2015-2020) is er een tekort in een bandbreedte van circa 13.000 tot 21.000 netto toe te voegen woningen in geheel Haaglanden. Voor de lange termijn (2020-2040) is het tekort circa 84.000-92.000 netto toe te voegen woningen (zie tabel 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0019.png"

Tabel 7: Gewenste toename woningvoorraad ten opzichte van de harde (netto) planvoorraad 2015-2040

Zelfs als we de volledige harde en zachte planvoorraad confronteren met de gewenste groei van de woningvoorraad dan blijkt op de korte termijn (2015-2020) een tekort van ca. 5.100 woningen (Provincie ZH). Op basis van de Primos-prognose is weliswaar een beperkt overschot te verwachten (ca. 3.100 woningen ), maar de kans dat dit zich daadwerkelijk zal voordoen is zeer gering. De volledige zachte planvoorraad zou in dat geval binnen vier jaar juridisch-planologisch mogelijk gemaakt moeten worden en daadwerkelijk moeten worden gebouwd. Dit is niet reëel. Kijkende naar de confrontatie van de volledige harde en zachte planvoorraad met de gewenste woningtoename op de lange termijn ontstaat een tekort van ca. 44.500 (Provincie ZH) tot ca. 53.000 (Primos) woningen.

Geconcludeerd kan worden dat zowel voor de korte als de lange termijn er onvoldoende harde plannen zijn om aan de gewenste groei van de regionale woningvoorraad (woningbehoefte) tegemoet te komen. Ook de zachte planvoorraad is (zeer waarschijnlijk) op de korte termijn en lange termijn onvoldoende om de gewenste groei van de woningvoorraad te accommoderen.

Naast deze kwantitatieve behoefte is er ook een kwalitatieve behoefte aan de woonmilieus dat wordt toegevoegd in het plangebied. Volgens de Grote Woontest Haaglanden is er op dit moment een tekort aan het woonmilieu 'woonwijk met vooral eengezinswoningen' binnen Den Haag. Het programma van de ontwikkellocaties draagt bij aan het toevoegen van dit woonmilieu.

6.3.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005) (zie ook 4.12.2)

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

Het plangebied Wateringse Veld Noord behoort tot het gebiedstype Wonen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

thema   welke ambitie is vastgelegd?   wordt de ambitie in het plangebied gerealiseerd?   toelichting  
bodem   Extra   gedeeltelijk   Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Voor de ontwikkellocatie aan het Oosteinde zal de sanering zeer waarschijnlijk voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan worden uitgevoerd.  
externe veiligheid   Maximaal   ja   Er vindt geen overschrijding plaats van de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico als gevolg van de gasleiding en het vervoer gevaarlijke stoffen. Als gevolg van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen is er ook geen toename van het groepsrisico.  
geluid   Maximaal   ja   De ontwikkellocaties betreffen restlocaties in lintbebouwing. Deze locaties zijn gelegen aan relatief drukke wegen. Voor deze locaties worden indien nodig hogere waarden aangevraagd, omdat stedenbouwkundige of bronmaatregelen niet of onvoldoende mogelijk zijn.  
lucht   Maximaal   ja   De ontwikkelingen in het plangebied dragen niet in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.  
mobiliteit   Extra   ja   Het plan leidt niet tot een significante toename van het verkeersaanbod. De ontwikkellocaties betreffen relatief kleine ontwikkelingen verspreid over het plangebied. Deze ontwikkelingen hebben een marginaal effect op de verkeersstromen binnen en buiten het plangebied. De geplande ontwikkelingen zorgen niet voor problemen in de verkeersafwikkeling. Dat geldt ook voor rijksweg A4, inclusief de op- en afritten.

Door Antea Group is onderzoek gedaan naar het verkeerskundige effect van de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op de verkeersstromen op de A4 (en aansluitende wegen). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen significant effect waarneembaar is op de verkeersafwikkeling op de A4 en aansluitende wegen als gevolg van de ontwikkelingen binnen bestemmingsplan Wateringse Veld Noord. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling blijft gelijk. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 21.  
schoon   Extra   ja   Het plan leidt niet tot verslechtering.  
water   'Water dat leeft'   ja   Het plan leidt niet tot verslechtering van de waterkwaliteit.  
natuur   Extra   ja   Het plan leidt niet tot verslechtering van de natuurwaarden in of buiten het plangebied  
klimaat   Maximaal   ja   Het klimaatbeleid van de gemeente Den Haag richt zich op de uitstoot van CO2. In 2050 dient de gehele gemeente CO2 -neutraal te zijn. Nieuwe ontwikkelingen worden op bouwplanniveau getoetst aan het gemeentelijk beleid.  

6.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen

6.4.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2500.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

6.4.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen
Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Het bestemmingsplan maakt geen uitbreiding van detailhandel of kantoren mogelijk.

Bestaande detailhandel is bestemd als:
- Gemengd-1 voor zover het gaat om de gemeentelijke hoofdwinkelstructuur (Winkelcentrum Hoge Veld)
- met een aanduiding 'detailhandel' voor zover het gaat om alle overige legale en fysiek aanwezige reguliere detailhandelsvestigingen in het plangebied.
- Detailhandel voor zover het gaat om tuincentra
- met een aanduiding 'gemengd' voor zover het gaat om de legale en sysiek aanwezige detailhandelsvestiging in sportartikelen in sportcentrum Rhijenhof. Nieuwe detailhandel (ook in termen van de Verordening Ruimte) wordt in onderhavig bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Binnen het plangebied zijn geen kantoren aanwezig of toegestaan.  
De Structuurvisie Den Haag 2020 bepaalt dat langs doorgaande wegen en groen bij herstructurering in principe wordt uitgegaan van een bouwhoogte van minimaal vijf lagen   Zie paragraaf 6.2.3.  
De agenda voor de Haagse Verdichting voorziet naast de vijf bouwlagen ook in de verdichting van Den Haag door middel van dakopbouwen.   Zie paragraaf 6.2.3  
Verkeer  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeersweg Laan van Wateringse Veld. De bestemming Verkeer-straat ziet op alle straten in het plangebied: de Noordweg en Leyweg. Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemmingen Verkeer-verblijfsgebied en Verkeer-verblijfsstraat.  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage 4 bij de regels.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   De bestaande woningen zijn opgenomen in de bestemmingen Wonen-1 tot en met Wonen-9 en de diverse gemengde bestemmingen. Het bestemmingsplan maakt op diverse locaties nieuwe woningen mogelijk (zie paragraaf 6.2) Hiervoor zijn flexibele planregelingen opgenomen.  
Bedrijven  
In de functiemengingsstrategie is een regeling opgenomen voor de vestiging van praktijk-, bedrijfsruimte- en kantoorruimte-units. Units kleiner dan +/-100 m2 kunnen een plaats krijgen langs de woonstraten. Units tot aan +/-500 m2 krijgen een plaats langs de doorgaande wegen.   Het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord biedt juridisch-planologische ruimte aan praktijk- en bedrijfsruimte- en ateliers.  
Detailhandel en kantoren  
  zie hiervoor onder Ruimtelijk Beleid, Verordening Ruimte in deze tabel  
Leisure  
  De bestaande fitnesscentra aan de Laan van Wateringse Veld zijn bestemd met een functieaanduiding op de de verbeelding. Het Sportcentrum Rhijenhof is bestemd als Sport.  
Horeca  
De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan. Op dit moment is er nog maar weinig ruimte beschikbaar op de meest aantrekkelijke horecalocaties. Belangrijk zijn Scheveningen kuststrook en de Binnenstad   Binnen het bestemmingsplan is horeca mogelijk gemaakt binnen de bestemming Gemengd-1 en Gemengd-2 (lichte horeca) en via functieaanduidingen binnen de bestemming Gemengd-2 (bestaande middelzware horeca) en Sport.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   Het bestemmingsplan bevat een brede maatschappelijke bestemming Maatschappelijk, waarbinnen veel maatschappelijke functies zijn toegestaan.  
Buurthuis van de Toekomst   Binnen de bestemming Sport zijn ook welzijnsvoorzieningen toegestaan, mits deze niet geluidvoelig zijn.  
Sport  
Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten.
 
De bestaande sportvoorzieningen zijn in de bestemming Sport opgenomen.  
In 2008 heeft de gemeenteraad de nota Spelen in de Stad vastgesteld. Het vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden.   Speelvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt via de algemene gebruiksregels (artikel 35).  
Parapluherzieningen  
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op het hele gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:  
Detailhandel Vuurwerk   In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk. Dit beleid is vertaald in een afwijking van de algemene gebruiksregels van onderhavige bestemmingsplan (zie artikel 37.2).  
Seksinrichtingen   De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen. Deze regeling is vertaald in met name de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan (zie artikel 35).  
Archeologie   In dit paraplubestemmingsplan wordt ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming 'Waarde (archeologie)' toegevoegd en worden regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan omgevingsvergunningen. Deze regeling is met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie overgenomen in dit bestemmingsplan.  
Leidingen  
In het plangebied zijn een planologisch relevante hoogspannings en riooleiding aanwezig.   Deze leidingen zijn met een dubbelbestemming (Leiding - Hoogspanning en Leiding - Riool) op de verbeelding opgenomen.  

6.5 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 32 bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 33 tot en met 37 bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 39, de slotregel in artikel 40.
6.5.1 Inleidende regels


In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

6.5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Binnen de bestemming Bedrijf zijn bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorieën A en B toegestaan. De twee bestaande motorbrandstofverkooppunten, nutsvoorzieningen en het aannemersbedrijf aan de Leyweg zijn met een aanduiding op de verbeelding aangeduid.

Artikel 4 Detailhandel

Deze bestemming is opgenomen voor de twee bestaande tuincentra binnen het plangebied. Binnen deze bestemming is alleen een tuincentra toegestaan, conform de provinciale Verordening Ruimte. Het bouwvlak is om de bestaande bebouwing gelegd, zodat uitbreiding van detailhandel niet mogelijk is.

Artikel 5 Gemengd-1

Winkelcentrum Hoge Veld (onderdeel van de Haagse hoofdwinkelstructuur) is bestemd als Gemengd-1. Binnen deze bestemming zijn op de begane grondlaag detailhandel, dienstverlening, lichte horeca en diverse maatschappelijke voorzieningen (met uitzondering van geluidgevoelige functies) toegestaan. Op de verdiepingen zijn woningen toegestaan. Lichte horeca is toegestaan in maximaal 20% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak binnen deze bestemming.

Artikel 6 Gemengd-2

Deze bestemming is toegekend aan grote delen van de bebouwing langs de Laan van Wateringse Veld. De toegestane functies zijn vergelijkbaar met de bestemming Gemengd-1, Uitzondering is de functie detailhandel, die binnen de bestemming Gemengd-2 niet is toegestaan, tenzij een aanduiding op de verbeelding is opgenomen. Een aanduiding is opgenomen voor de bestaande detailhandelsvestigingen. Bestaande sportvoorzieningen en middelzware horeca zijn eveneens met een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

Artikel 7 Gemengd-3

Binnen deze bestemming zijn op de begane grondlaag maatschappelijke voorzieningen (bibliotheek, medische en paramedische voorzieningen, jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, onderwijs, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsvoorzieningen) en sportzalen toegestaan. Op de verdiepingen zijn woningen mogelijk.

Artikel 8 Gemengd - 4

De bestemming Gemengd - 4 is toegekend aan een deel van de gronden waar in de toekomst mogelijk het plan Haags Buiten ontwikkeld zal worden. In deze bestemming zijn voor dit gedeelte van het plangebied de planrechten uit het vigerend bestemmingsplan Wateringse Veld overgenomen.

Artikel 9 Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan alle openbare groenvoorzieningen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor groenvoorziening, fiets-, wandel- en ruiterpaden en bruggen ten behoeve van langzaam verkeer met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, fiets- en voetpaden, water en overige voorzieningen. Daarnaast is binnen deze bestemming ook de aanleg en het instandhouden van de ecologische verbindingszone mogelijk gemaakt. Het gaat hier om een stedelijke ecologische verbindingszone (zie paragraaf 4.4.2).

Artikel 10 Maatschappelijk

De onderwijsvoorzieningen, kinderdagverblijven en het woon-zorgcomplex Waterhof zijn bestemd als Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn daarnaast ook enkele andere maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Artikel 11 Recreatie - Volkstuin

De volkstuincomplexen in het plangebied zijn bestemd als Recreatie - Volkstuin. Per tuincomplex is één verenigingsgebouw toegestaan met een maximale oppervlakte van 100 m2. Per tuinperceel zijn maximaal één tuinhuis en één hobbykas toegestaan. De oppervlakte van een hobbykas en tuinhuis mag ieder maximaal 20 m2 bedragen.

Artikel 12 Sport

De sportvelden in het plangebied zijn bestemd als Sport. Bebouwing is toegestaan tot het op de verbeelding aangegeven percentage of binnen het bouwvlak (voor de sporthal aan het Panamaplein en sportcentrum Rhijenhof). Voor sportcentrum Rhijenhof is een aanduiding op de verbeelding opgenomen, waarmee tevens de bestaande detailhandelsvestiging in sportartikelen en feestzaal zijn bestemd.

Artikel 13 Tuin

Deze bestemming met de bijbehorende regels is overgenomen uit het bestemmingsplan Wateringse Veld 6e herziening (ESDO-locatie). De bestemming 'Tuin' is toegekend aan het groene middengebied gelegen tussen de vrije kavels op de ESDO-locatie. Deze gronden zijn (gezamenlijk) eigendom van de eigenaren van de vrije kavels die eraan grenzen. Er is dus geen sprake van openbaar groen en daarom is gekozen voor een bestemming 'Tuin' en niet voor een bestemming 'Groen'.

De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuin met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, voet- en fietspaden, groen, water en overige voorzieningen. Het realiseren van gebouwen is niet toegestaan, wel mogen er bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht met een maximale hoogte van 3 meter.

Artikel 14 Verkeer - Hoofdverkeersweg

Deze bestemming is toegewezen aan de Laan van Wateringse Veld. De gronden zijn bestemd voor: wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad, tramsporen en openbaar vervoerstroken met bijbehorende voorzieningen,ongebouwde parkeervoorzieningen, terrassen ten behoeve van horeca in de aangrenzende bestemming Gemengd-1 en Gemengd-2 en voet- en fietspaden.

Artikel 15 Verkeer-straat

Wegen met de bestemming 'Verkeer-straat' (de Noordweg en Leyweg) dienen vooral voor de ontsluiting van wijken en buurten en het inter-wijkverkeer. Het aandeel doorgaand verkeer is lager dan bij hoofdverkeerswegen, net als de intensiteiten. Wegen binnen deze bestemming kunnen ook een rol spelen in de afwikkeling van het openbaar vervoer of zijn onderdeel van de routes voor de brandweer en andere hulpdiensten. Dit laatste stelt bijzondere eisen aan de (her)inrichting van de weg. Voor fietsers zijn bij voorkeur vrijliggende voorzieningen in het profiel opgenomen, naast voetpaden voor de voetgangers. Parkeren direct langs de weg is mogelijk en in- en uitritten ten behoeve van de ontsluiting van direct aanliggende bestemmingen is niet uitgesloten.

Artikel 16 Verkeer-verblijfsgebied

De op de verbeelding voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden en ongebouwde parkeervoorzieningen.

Artikel 17 Verkeer-verblijfsstraat

Wegen met de bestemming 'Verkeer-verblijfsstraat' zijn bestemd voor de afwikkeling van lokaal, gebiedsgebonden verkeer en dienen voor de ontsluiting van buurten en de direct aangelegen bestemmingen. Deze wegen zijn niet bedoeld voor het doorgaande verkeer over grotere afstanden.

De intensiteiten en snelheden van het verkeer (maximaal 30 km/uur) zijn laag. Fietsers maken gebruik van de normale rijweg; fietspaden komen slechts voor indien ze ook onderdeel zijn van langere dooorgaande routes. Voetpaden en parkeervoorzieningen maken deel uit van het wegprofiel.

Artikel 18 Water

Alle watergangen en -partijen in het plangebied zijn bestemd als Water. Deze watergangen en -partijen zijn bestemd voor de waterberging, waterhuishouding en waterlopen in het plangebied.

Binnen deze bestemming zijn twee specifieke bouwaanduidingen opgenomen: specifieke bouwaanduiding - steiger 1 en specifieke bouwaanduiding - steiger 2.

Voor de steigers met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - steiger 1' geldt dat:

  • de breedte en diepte van steigers boven het wateroppervlak niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • de hoogte van steigers niet meer mag bedragen dan de hoogte van dezelfde steiger op het moment van totstandkoming van de bijbehorende woning;
  • het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde op of onder de steigers dan wel op de beschoeiingen niet is toegestaan.

Voor steigers met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - steiger 2' geldt:

  • de hoogte mag niet meer bedragen dan een halve meter boven het wateroppervlak;
  • de diepte van de steigers mag niet meer bedragen dan 1 meter, waarbij de vrije doorgang van de watergang tenminste 7 meter moet bedragen. Indien een watergang 7,5 meter breed is, mag de diepte van een steiger boven het wateroppervlak dus een halve meter bedragen;
  • de breedte van een steiger mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van de breedte van de bijbehorende kavel. Bijvoorbeeld: indien een kavel 9 meter breed is, mag de breedte van de steiger 3 meter bedragen

Daarnaast is binnen deze bestemming ook het instandhouden van de ecologische verbindingszone mogelijk gemaakt. Het gaat hier om een stedelijke ecologische verbindingszone (zie paragraaf 4.4.2).

Woonbestemmingen

Door de vele verschillen in bebouwingstypologie (zie paragraaf 3.4.1), afstanden tot de erfgrenzen, hoogten alsmede de menging van nieuwbouw met de aanwezige bebouwing in de oude lintbebouwing zijn in dit deel van het Wateringse Veld verschillende woonbuurten ontstaan met elk een eigen karakter. Binnen een buurt kan een duidelijke eenheid worden ervaren, terwijl tussen de buurten grote verschillen kunnen bestaan. De verschillen komen met name tot uitdrukking in de woningdichtheid, de woningtypes, de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Om deze verschillen ook voor de toekomst vast te leggen, zijn meerdere woonbestemmingen met verschillende bouwregels noodzakelijk.

Aan- en bijgebouwen

In een aantal van deze woonbestemmingen is ook een aan en bijgebouwenregeling opgenomen die meer ruimte biedt dan op basis van de regeling voor vergunningsvrij bouwen is toegestaan. Reden hiervoor is de volgende:

In een aanzienlijk deel van het plangebied zijn reeds aan- en bijgebouwen gebouwd. Het gaat bijvoorbeeld om erkers aan de voorzijde waarop al dan niet een balkon/terras is gesitueerd en zijerkers en garages aan de zijkant waarbij de schuine kap van het dak over deze aan- en bijgebouw wordt doorgetrokken. Vaak zijn deze aan- en bijgebouwen reeds bij de bouw als optie aangeboden en gerealiseerd. Deze aan- en bijgebouwen ofwel bijbehorende gebouwen zijn door hun omvang en positionering niet te beschouwen als bijbehorende gebouwen zoals deze in het vergunningsvrije stelsel zijn gedefinieerd. In stedenbouwkundig opzicht is er geen reden om deze mogelijkheid niet langer toe te staan voor woningen die nog geen gebruik hebben gemaakt van deze mogelijkheden. Om deze redenen is in de bestemmingsregeling een aan-en bijgebouwenregeling opgenomen.

Artikel 19 Wonen-1

Deze bestemming is toegekend aan grote delen van Hoge Veld en Erasmusveld. Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De toegestane maximale bouwhoogte is tevens op de verbeelding aangegeven.

Artikel 20 Wonen-2

De bestemming Wonen-2 maakt vrijstaande, halfvrijstaande en rijwoningen mogelijk. Deze bestemmingsregeling is, in het kader van rechtszekerheid, overgenomen uit het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan Wateringse Binnentuinen. Bij het opstellen van dat bestemmingsplan was een deel van de wijk nog in ontwikkeling. In de tussenliggende jaren is de wijk verder ingevuld, maar nog niet geheel afgerond. De komende jaren zullen de laatste kavels ontwikkeld worden. Voor al deze te ontwikkelen locaties (en recent ontwikkelde kavels) zijn geen bouwvlakken opgenomen, maar is gekozen voor flexibele regels, zodat de ontwikkelaar kan aansluiten bij de wensen in de markt.

Ook voor de locaties Overvecht, Oosteinde (ten oosten van het tankstation) en Noordhof (zie paragraaf 6.2.1) is deze bestemming opgenomen, en zijn de flexibele planregels zonder bouwvlakken toegekend.

Artikel 21 Wonen-3

In tegenstelling tot de bestemming Wonen-2 zijn binnen deze bestemming rijwoningen niet toegestaan: er mogen uitsluitend halfvrijstaande en vrijstaande woningen worden gebouwd. Op deze wijze kan geborgd worden dat de menging tussen de verschillende woningtypes die kenmerkend is voor dit deel van het plangebied, in stand gehouden kan worden en geen overdaad aan één woningbouwtype ontstaat. Ook deze bestemmingsregeling is overgenomen uit het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan Wateringse Binnentuinen en in deze bestemming zijn voor de nog te ontwikkelen locaties geen bouwvlakken opgenomen, maar is eveneens gekozen voor flexibele regels.

Artikel 22 Wonen-4

De bestaande lintbebouwing aan de Strijpkade is bestemd als Wonen-4. Kenmerkend voor dit lint is de éénlaagse bebouwing met kap(verdieping). De hoofdgebouwen zijn ondergebracht in een bouwvlak. Buiten deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen niet toegestaan. Binnen deze bestemming is in het bestemmingsplan Wateringse Binnentuinen de bouw van enkele rijwoningen mogelijk gemaakt, haaks op de Strijpkade. Deze mogelijkheden zijn in onderhavig plan overgenomen. In de regels van het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen waarmee onder andere de hoogte, diepte, vrije bouwstroken en het parkeren gereguleerd wordten.

Artikel 23 Wonen-5

De (bestaande) lintbebouwing aan de Noordweg, Tomatenlaan, Oosteinde en Kwaklaan is bestemd als Wonen-5. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen bouwvlakken toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding.

De verscheidenheid aan bebouwingsmogelijkheden die in de vigerende plannen is opgenomen zijn uitgangspunt in het bestemmingsplan. In het merendeel van de gevallen is er een verplichte teruglegging van de voorgevel ten opzichte van de perceelgrens aan de straatzijde. Daar waar de oorspronkelijke bebouwing binnen deze zone ligt, is de bebouwingslijn van deze bebouwing aangehouden. De verplichte teruglegging van de achtergevel ten opzichte van de achterperceelsgrens die in de vigerende plannen zijn voorgeschreven, is ook als uitgangspunt in dit bestemmingsplan opgenomen met uitzondering van de percelen aan de Noordweg 89 t/m 93.

Artikel 24 Wonen-6

Deze bestemming is opgenomen voor de gestapelde bebouwing in het plangebied (met uitzondering van de bebouwing langs de Laan van Wateringse Veld waar zich afwijkende functies in de plint bevinden). Ook de ontwikkeling aan de Guido van Dethstraat is bestemd als Wonen-6. Binnen het bouwvlak mogen maximaal 30 woningen worden gebouwd met een maximale goot- en bouwhoogte van resp. 21 en 24 meter.

Artikel 25 Wonen-7

De bestemming 'Wonen-7' is toegekend aan de ESDO-locatie. Deze bestemmingsregeling is overgenomen uit het bestemmingsplan Wateringse Veld, 6e herziening. Binnen deze bestemming is de ontwikkeling van 25 vrije kavels en van een kavel van ca 4000 m2 ten behoeve van collectief particulier opdrachtgeverschap mogelijk gemaakt. De gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, parkeerplaatsen, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 26 Wonen-8

Deze woonbestemming is opgenomen voor de woningen aan de Kristiansandstraat, Vigelandstraat, Stavangerstraat en Arendalstraat. Afwijkend voor deze bestemming in vergelijking met de andere bestemmingen zijn de erkers met daarop balkons/terrassen, die aan de voorzijde van de woningen zijn toegestaan. Dit is onderscheidend element, dat niet in andere delen van het plangebied terug te vinden is. Deze erkers met balkons/terrassen zijn niet bij alle woningen gerealiseerd, maar wel in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Artikel 27 Wonen-9

De bestemming Wonen-9 is toegekend aan de ontwikkeling Rhijenhove. De bestaande en te renoveren boerderij is met een bouwvlak op de verbeelding vastgelegd. Daarbuiten kunnen nog 11 woningen op kavels van minimaal 500 m2 worden ontwikkeld.

 

Artikel 28 Woongebied - Uit te werken

De ontwikkeling Sportcluster is bestemd als Woongebied - Uit te werken. Voor deze ontwikkeling zal dus eerst een uitwerkingsplan moeten worden opgesteld voordat woningen kunnen worden ontwikkeld. In artikel 28 zijn ruime kaders opgenomen waaraan de regels van het uitwerkingsplan moeten voldoen. Het gaat dan onder andere om het maximaal aantal toegestane woningen, het maximaal aan toegestane bouwlagen en de locatie van de ontsluiting.

Artikel 29 Leiding - Hoogspanning

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsleiding.

Artikel 30 Leiding - Riool

Door het plangebied loopt een rioolpersleiding. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Riool gekregen. De gronden zijn primair bestemd voor een rioolpersleiding en secundair voor de onderliggende bestemmingen.

Artikel 31 Waarde - Archeologie

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

Artikel 32 Waterstaat- Waterkering

De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat- Waterkering zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een waterkering met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

6.5.3 Algemene Regels

Artikel 33 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 34 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Daarnaast kunnen op basis van de algemene bouwregels speelvoorzieningen tot een hoogte van 4 meter worden gebouwd. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels (artikel 37).

Artikel 35 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 37

Artikel 36 Algemene aanduidingsregels

In de Algemene aanduidingsregels zijn de regels voor de gebiedaanduiding 'Waterstaat - beschermingszone'opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen rondom de kernzone van de waterkering.

Daarnaast zijn de regels opgenomen voor de gebiedsaanduiding "overige zone - ecolint". Deze aanduiding is opgenomen ten behoeve van het ecolint: de structurerende drager van het plangebied met daarin watergangen, natuuroevers, weldadig groen, langzaam verkeerroutes, speel- en ontmoetingsplekken en een avontuurlijke en/of waterspeelplaats. De zone die is opgenomen op de verbeelding is 70 meter breed. Binnen deze zone moet het ecolint een breedte hebben van ten minste 50 meter. Bij het opstellen van het uitwerkingsplan voor het deelgebied Sportcluster (bestemming Woongebied - Uit te werken) mag binnen deze zone uitsluitend worden gebouwd als de breedte van het ecolint (waarbinnen geen woningen zijn toegestaan) ten minste 50 meter bedraagt.

Artikel 37 Algemene afwijkingsregels 

Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval..Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 38 Overige regels

In de overige regels is vastgelegd welke wetten wetsbepalingen, algemene maatregelen van bestuur of verordeningen van toepassing zijn indien daaraan gerefereerd wordt en is vastgelegd dat bij het realiseren van bestemmingen volgens dit bestemmingsplan de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid en de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden in acht genomen dienen te worden.

Overgangs- en slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor omgevingsvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 40 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Wateringse Veld Noord'

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op 22 december 1995 hebben de gemeente Den Haag en Bouwfonds Woningbouw BV het Samenwerkingsconvenant Wateringse Veld afgesloten. Hierin wordt de oprichting van een gemeenschappelijke grondexploitatiemaatschappij geregeld, evenals zaken als de ontwikkeling van het plangebied en financiering. Met dit Samenwerkingsconvenant is het kostenverhaal anderzins verzekerd: er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld voor de gebieden waarop het Samenwerkingsconvenant van toepassing is. Dat is het geval voor de restlocaties in Wateringse Veld (zie paragraaf 6.2.1). Met de ontwikkelaars van het Sportcluster en Rhijenhove zijn inmiddels anterieure overeenkomsten gesloten. Buiten deze gebieden zijn er geen ontwikkelingen.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Wateringse Veld - Noord is op 16 september 2015 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie EL&I
  • 3. Rijkswaterstraat Zuid-Holland
  • 4. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 5. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 6. Dunea
  • 7. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 8. Burgemeester en wethouders van Rijswijk
  • 9. Burgemeester en wethouders van Westland
  • 10. Politie Haaglanden
  • 11. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 12. HTM Personenvervoer NV
  • 13. Veolia Transport Haaglanden
  • 14. Stedin B.V.
  • 15. TenneT Regio West
  • 16. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 17. Kamer van Koophandel Haaglanden
  • 18. Koninklijk Horeca Nederland
  • 19. Het bestuur van Steadion Vastgoed
  • 20. Haag Wonen
  • 21. Varese
  • 22. BPD Ontwikkeling BV
  • 23. Wijkcentrum Wateringse Veld
  • 24. ABB
  • 25. Van Mierlo

Van de instanties onder nummer 1, 3, 5, 16 en 20 zijn reacties ontvangen. Van de onder 11 genoemde instantie is de reactie verwerkt in paragraaf 5.3.5 Van de overige genoemde instanties zijn geen reacties ontvangen.

1. Provincie Zuid-Holland
“Op 16 september 2015 hebt u ons het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan toegezonden in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtesijke ordening.

Hierbij bericht ik u dat het plan aanleiding geeft tot een reactie inzake de vraag hoe het plan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Dit beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) en de Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening). De VRM en de verordening zijn op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale belangen en het onderhavige plan is op één of meerdere punten niet conform dit beoordelingskader.

Deze reactie vervangt niet een eventueel benodigde provinciale verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Opmerkingen
Woningen

Het plan maakt 102 nieuwe woningen mogelijk. Het plan is echter niet opgenomen in de regionale woonvisie van de regio Haaglanden die nu voor aanvaarding in behandeling is bij Gedeputeerde Staten. Dit is wel noodzakelijk gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking gelegen in artikel 2.1.1 van de verordening. Het is goed om hier nog nader overleg over te hebben.

Regionale waterkeringen

Op grond van artikel 2.4.2 van de verordening dienen regionale waterkeringen en beschermingszones als zodanig te worden bestemd in het bestemmingsplan. Ook gelden daar beperkingen voor nieuwe ontwikkelingen. Ik heb geconstateerd dat de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering niet overal is opgenomen waar de regionale waterkering en of beschermingszone geldt en verzoek dit aan te passen.


Detailhandel

Het bestemmingsplan biedt in artikel 13.1 onder b de mogelijkheid voor detailhandel. Gelet op de ligging buiten het winkelconcentratiegebied gelden daar echter beperkingen. De detailhandel dient wat betreft het assortiment aan te sluiten op de sportvoorzieningen en er geldt per vestiging een oppervlakte-richtlijn van 200 m2. Ik verzoek deze richtlijn in de regel te verwerken. Voor zover er sprake is van bestaande detailhandel, als bedoeld in artikel 1.2 lid 3, met een grotere omvang, verzoek ik u een maatbestemming op te nemen.

Conclusie

Op basis van de aangeboden gegevens heb ik geconstateerd dat het plan op boven genoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale belangen en ik verzoek u daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen."

Reactie

Woningen

Het opstellen van dit actualiseringsplan is voor een aantal partijen met woningbouwplannen in dit gebied aanleiding geweest om hun planvorming te versnellen, zodat met dit bestemmingsplan ook deze ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt kunnen worden. Het gaat om de volgende locaties en programma's:

  • 1. Guido van Dethstraat: maximaal 30 grondgebonden of gestapelde woningen
  • 2. Oosteinde C en D: maximaal 26 woningen
  • 3. Kwaklaan: maximaal 12 grondgebonden woningen
  • 4. Noordhof: een verruiming van 30 naar 48 grondgebonden woningen. Voor 30 woningen is reeds een uitwerkingsplan vastgesteld. De planologische toevoeging bedraagt 20 woningen
  • 5. Overvecht: maximaal 20 grondgebonden woningen
  • 6. Sportcluster: maximaal 385 woningen, deels grondgebonden, deels gestapeld
  • 7. Rhijenhove: 11 grondgebonden woningen

In de projectenlijst bij de regionale woonvisie worden de projecten Haags Buiten (niet meegenomen in dit bestemmingsplan), Guido van Dethstraat, Kwaklaan en Noordhof genoemd. Voor die projecten heeft dus reeds regionale afstemming plaatsgevonden. De overige projecten zijn niet in de regionale woonvisie opgenomen. Dit was ook niet mogelijk, omdat de ontwikkelende partijen pas na 1 juli 2015 (de uiterste aanleverdatum van de regionale woonvisie bij GS) hebben aangegeven op korte termijn plannen te hebben voor de ontwikkeling van de diverse locaties.

Zoals in paragraaf 5.3.1 is aangegeven is er wel degelijk een regionale behoefte voor de woningen die in het bestemmingsplan zijn mogelijk gemaakt. Dit wordt ook op de website van de provincie erkend ( http://www.zuid-holland.nl/actueel/nieuws/@11702/tekort-woningen/ gepubliceerd op 4 november 2015). Met de regiogemeenten heeft afstemming plaatsgevonden. Alle gemeenten hebben aangegeven met de hiervoor genoemde ontwikkelingen in te kunnen stemmen. Indien gewenst zijn de e-mailberichten waarin zij dit aangeven bij de gemeente op te vragen.

Regionale waterkeringen

Ambtelijk is door de provincie aangegeven dat de waterkeringen, zoals weergegeven op afbeelding 8 niet allen op de verbeelding zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0020.png"

Afbeelding 8: Regionale waterkeringen zoals opgenomen in de provinciale Verordening ruimte.

Deze kaart wijkt af van de waterkeringen zoals deze door het Hoogheemraadschap van Delfland aangegeven (zie afbeelding 9). Navraag bij het Hoogheemraadschap heeft opgeleverd dat de waterkeringen die de provincie op haar kaart heeft weergegeven, niet correct is. Vermoedelijk is in de Verordening Ruimte de situatie opgenomen zoals deze was voordat dit deel van Wateringse Veld werd ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA_0021.png"

Afbeelding 9: Regionale waterkeringen zoals aangegeven door het Hoogheemraadschap van Delfland (Bron: https://www.hhdelfland.nl/overheid/beleid-en-regelgeving/leggers)

In het bestemmingsplan wordt vastgehouden aan de ligging van de waterkeringen, zoals deze door het Hoogheemraadschap is aangegeven.

Detailhandel

In het concept-ontwerpbestemmingsplan is reeds een maatbestemming opgenomen. Detailhandel is uitsluitend toegestaan als sportartikelen worden verkocht. Doordat binnen de bestemming Sport niet is geregeld dat uitsluitend de bestaande sportvoorzieningen aanwezig mogen zijn (dit is bovendien niet ruimtelijk relevant en beleidsmatig zeer onwenselijk), wordt door het opnemen van regels over het assortiment niet bereikt dat het assortiment aansluit op de sportvoorzieningen. Daarom wordt meer algemeen aangegeven dat het assortiment van de de detailhandel aan moet sluiten bij de aanwezige sportvoorzieningen. Daarnaast wordt een maximum oppervlakte van 200 m2 in de regels vastgelegd.

3. Rijkswaterstraat Zuid-Holland

“Hierbij ontvangt u de reactie van Rijkswaterstaat West Nederland Zuid Op het bovengenoemd bestemmingsplan dat tot en met 13 oktober 2015 ter inzage ligt.

Rijkswaterstaat is wegbeheerder van de Rijksweg A4. Zij ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer en tevens dat het bestemmingsplan geen belemmeringen opwerpt voor het gebruik en beheer van de rijkswegen.

In uw plan maakt vooralsnog de ontwikkeling mogelijk van ca. 90 woningen (zoals genoemd in paragraaf 1.1). Hiertegen bestaat geen bezwaar.

In uw plan (paragraaf 5.2.2. ) wordt echter ook nog verwezen naar het Masterplan Erasmusveld Lelyweg zone. Dit plan maakt in de toekomst een aanzienlijke hoeveelheid woningen (ca. 750) en bedrijvigheid mogelijk.

Ik wil u erop wijzen dat Rijkswaterstaat in dergelijke gevallen verlangt dat bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen een analyse wordt opgesteld van de verkeersintensiteiten waarbij de verkeerseffecten van het plan op de (aansluitingen van) Rijksweg A4 in beeld worden gebracht. Dit onderzoek moet worden opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.

Ik verzoek u derhalve een mobiliteitsparagraaf op te nemen in het toekomstige bestemmingsplan waarin de veranderingen in verkeersintensiteiten als gevolg van uw plan in beeld worden gebracht voor zowel rijksweg A4, de aansluitingen op de A4 en het onderliggend wegennet. Bij negatieve effecten (nieuwe of grotere knelpunten in verkeersafwikkeling) dient u in deze analyse ook aan te geven welke maatregelen u daartegen treft en wat de financiële haalbaarheid is van die maatregelen en hoe de realisering hiervan is geborgd. Deze analyse dient u te zijner tijd op te nemen in de toelichting van uw plan.”

Reactie

In het ontwerpbestemmingsplan wordt, naast de woningen die in het concept-ontwerpbestemmingsplan waren opgenomen, ook woningbouw mogelijk gemaakt op twee andere locaties. Het gaat om maximaal 30 woningen aan de Guido van Dethstraat en maximaal 385 woningen in het zogeheten Sportcluster (zie ook paragraaf 2.1 en 6.2). Daarom is door Antea Group een onderzoek gedaan naar de gevolgen van alle in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen voor de verkeersafwikkeling op de rijksweg A4, de aansluitingen op de A4 en het onderliggend wegennet. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 6.3.2 en bijlage 21. Uit het onderzoek blijkt dat er geen significant effect waarneembaar is op de verkeersafwikkeling op de A4 en aansluitende wegen als gevolg van de ontwikkelingen binnen bestemmingsplan Wateringse Veld Noord. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling blijft gelijk.

5. Hoogheemraadschap van Delfland

“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Wateringse Veld-Noord in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Advies

Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan, geordend aan de hand van de volgende thema's: "Veiligheid en waterkeringen", "Waterkwantiteit", "Watersysteemkwaliteit en ecologie" en "Afvalwater en riolering".

Veiligheid en waterkeringen

Delfland wil ter plaatse van de ontwikkellocatie Haags Buiten twee zijtakken van de watergang langs de Erasmusweg dempen. De watergang langs de Erasmusweg zal ter compensatie plaatselijk worden verbreed. Wij verzoeken u hierop te anticiperen door een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, waarbij als voorwaarde wordt gesteld, dat een watervergunning is verleend danwel de wijziging in de legger is opgenomen.

Waterkwantiteit

Voor de wijzigingslocaties verzoeken wij u onderstaande aanvullende informatie in de toelichting, de regels en op de verbeelding te verwerken.

Locatie Zevenwoudenlaan

Graag ontvangen wij een afdruk van de ingevulde Watersleutel voor deze locatie om te zien, of de berekening klopt.

Locatie Kwaklaan

Wij verzoeken u aan te geven, of het klopt, dat er op deze locatie geen planologische verandering is. Als dit wel het geval is, verzoeken wij u te beschrijven, wat het effect hiervan is op de waterhuishouding. En, indien er een negatief effect is, welke maatregelen worden getroffen om dat te compenseren.

Locatie Noordhof

Uit het vigerend bestemmingsplan (zie onderstaande afbeelding) blijkt, dat hier sprake is van een verdichting van 32 naar maximaal 50 woningen en daarmee een toename van verharding.

Het verzoek is dan ook om te beschrijven, wat het effect daarvan is op de waterhuishouding en welke maatregelen genomen worden om een eventuele verslechtering te compenseren. (Een grove inschatting:

32 woningen van 100 m2 naar 50 woningen van 72 m2 leveren 400 m2 extra verhard oppervlak. Daarbij zal nog extra verharding nodig zijn voor parkeren en tuinverharding.)

Aan de noordzijde van deze locatie ligt een lange duiker, zie onderstaande afbeelding. Het heeft onze voorkeur om de duiker te verkorten door de sloot tussen de Noordweg en het perceel verder door te trekken. Eventueel kan dat wateroppervlak worden benut om de toename van verharding te compenseren.

Niet in Oud- en Nieuw Wateringveldsche Polder

De zin op bladzijde 33 van de toelichting "De Oud- en Nieuw Wateringveldsche Polder heeft een robuust watersysteem en is op orde." kan worden verwijderd. Het plangebied ligt niet in deze polder.

Waterkwaliteit en ecologie

Op bladzijde 18 onder het kopje "Kwaliteit" is de eerste zin niet volledig: "Aangezien een aantal kassen richting Westland als gevolg van eutrofiering van het proceswater dat op het oppervlaktewater geloosd wordt is de waterkwaliteit beperkt.". Wij verzoeken u aan te geven, wat hier had moeten staan.

Afvalwater en riolering

Op bladzijde 18 onder het kopje "2.4.5. Kabels en leidingen" wordt een leiding van het Hoogheemraadschap van Delfland genoemd. Wij verzoeken u hierbij te vermelden, dat het om een riool persleiding gaat. Hierbij kan nevenstaande afbeelding, die het verloop van de leiding weergeeft, worden opgenomen.

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/watervergunning.”

Reactie

Veiligheid en waterkeringen

In onderhavig bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van Haags Buiten niet planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Voor deze ontiwkkeling is op dit moment nog geen duidelijkheid over de uitvoerbaarheid van de plannen, is het kostenverhaal nog niet verzekerd en zijn de stedenbouwkundige kaders nog niet met de gemeente afgestemd. Daarom is het niet mogelijk om de plannen voor Haags Buiten al op te nemen in het ontwerpbestemmingsplan (zie ook de reactie onder 24). Voor deze ontwikkeling zal een separate juridisch-planologische procedure worden gevoerd. Het is efficienter en past beter in de planning om het dempen van de twee zijtakken van de watergang langs de Erasmusweg en het verbreden van de watergang langs de Erasmusweg in dezelfde procedure mee te nemen (zeer waarschijnlijk een postzegelbestemmingsplan).

Waterkwantiteit

Voor de locatie Zevenwoudenlaan is op 2 november de ingevulde watersleutel ambtelijk toegestuurd. Voor alle genoemde locaties is in paragraaf 4.5.2 aangegeven wat de ontwikkelingen voor consequenties hebben voor de te realiseren extra waterberging en het te realiseren wateroppervlak.

De zin op bladzijde 33 van de toelichting "De Oud- en Nieuw Wateringveldsche Polder heeft een robuust watersysteem en is op orde." is conform het verzoek van het Hoogheemraadschap verwijderd.

Waterkwaliteit en ecologie

Deze zin is herschreven naar: 'De waterkwaliteit is beperkt doordat een aantal kassen richting Westland proceswater op het oppervlaktewater loost.'

Afvalwater en riolering

In paragraaf 2.4.5 (kabels en leidingen) is aangevuld dat het gaat om een rioolpersleiding.

16. N.V. Nederlandse Gasunie

“Gasunie wil de gemeente Den Haag er op wijzen dat aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in de toelichting (hoofdstuk 4.3.1) van het voorontwerp bestemmingsplan Wateringse Veld-Noord geen aandacht is besteed ten aanzien van buisleidingen. Er wordt ten onrechte gesteld dat in de directe nabijheid van het plangebied geen hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig zijn. Onze aardgastransportleiding W-509-06 ligt op circa 75 meter van de noordoosthoek waarmee een deel van het plangebied binnen de letaliteitsgrenzen van deze aardgastransportleiding valt. Op grond van de artikelen 11 en 12 Bevb bent u wettelijk verplicht om aandacht te besteden aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Wij adviseren u om hier aandacht aan te besteden. Met behulp van het rekenpakket 'CAROLA' kunt u zelf de externe veiligheidsrisico's van ondergrondse (hoge druk) aardgastransportleidingen berekenen. U dient de voor CAROLA benodigde leidingdata aan te vragen bij carola@gasunie.nl. Voor vragen omtrent CAROLA kunt u terecht bij de CAROLA-helpdesk van het RIVM."

Reactie

In het concept-ontwerpbestemmingsplan was abusievelijk geen rekening gehouden met de aardgastransportleiding W-509-06, waarvan het invloedsgebied over een meest noordoostelijke hoek van het plangebied is gelegen. In paragraaf 4.3.1 is een beschrijving opgenomen van het plaatsgebonden risico en groepsrisico als gevolg van de aardgastransportleiding W-509-06.

20. Haag Wonen
“Haag Wonen, sedert vele jaren een grote Haagse woningcorporatie, wenst haar reactie in te dienen in het kader van het concept bestemmingplan 'Wateringse Veld - Noord' dat sinds 14 september 2015 als concept is gepubliceerd op de website van www.ruimtelijkeplannen.nl.

Bedenkingen

De bedenkingen van Haag Wonen betreft voor het pand gelegen aan de Oostergosingel 153.

Bedenkingen inzake de Oostergosingel 153

De bestemming volgens het vigerende bestemmingsplan, 'Wateringse Binnentuinen' , dat sinds
18 februari 2010 van kracht is, wordt aangeduid als Wonen -5 met daarbij de functieaanduiding 'Maatschappelijk'. Het bestemmingsplan geeft aan, dat ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" op de begane grondlaag de gronden gebruikt mogen worden voor welzijnsvoorzieningen. Onder welzijnsvoorzieningen wordt conform de begripsbepaling van dit bestemmingsplan verstaan:

Voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn onderwijs en sociaal cultureel werk, waaronder zijn begrepen kindercentra (kinderopvang en naschoolse opvang) en peuterspeelzaalwerk; onder welzijnsvoorzieningen worden niet begrepen algemene en categorale psychiatrische ziekenhuizen, zwakzinnigeninrichtingen inrichtingen voor zintuiglijk gehandicapten, medische kindertehuizen, medische kleuterdagverblijven, sanatoria, gebruikersruimten ten behoeve van drugsvoorziening, alsmede levensbeschouwelijke voorzieningen.

In het concept bestemmingsplan 'Wateringse Veld Noord' is als bestemming voor het perceel opgenomen "Enkelbestemming Wonen - 6", met functieaanduiding maatschappelijk. De voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • wonen;
  • onderbouw;
  • bergingen;
  • toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken;
  • tuinen en erven;

De gronden met functieaanduiding 'Maatschappelijk' zijn daarnaast nog bestemd voor:

  • maatschappelijk" (m) uitsluitend op de begane grondlaag tevens voor:
  • welzijnsvoorzieningen,
  • medische en paramedische voorzieningen;
  • jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang;
  • peuterspeelzalen

Haag Wonen constateert dat niet langer de mogelijkheid voor onderwijs bestaat. Haag Wonen is echter in gesprek met een serieuze partij voor het vestigen van een basisschool op deze locatie. De nieuwe bestemming in het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord dus is een beperking ten opzichte van de huidige bestemming en laat het gebruik als onderwijs niet meer toe.

Beperking

Haag Wonen ziet de verandering in de bestemming als een beperking van de huidige bestemming en daardoor een beperking van de verhuurmogelijkheden. Haag Wonen verzoekt u dan ook om een ruimere bestemming te blijven hanteren voor dit object en onder andere onderwijs en andere maatschappelijke functies niet uit te sluiten.”

Reactie

Conform het verzoek van Haag Wonen wordt in aanvulling op de regels toegevoegd dat ter plaatse van de functieaanduiding 'maaschappelijk" binnen de bestemming Wonen-6 ook onderwijs is toegestaan.

24. ABB

“Recentelijk is het concept ontwerpbestemmingsplan Wateringse Veld-Noord gepubliceerd. Met deze brief maken wij alsnog gebruik van de geboden mogelijkheid om een inspraakreactie op dit voorontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

ABB werkt in nauwe samenspraak met uw gemeente aan de plannen voor een woningbouwontwikkeling van circa 300 woningen aan de Erasmusweg: het plan Haags Buiten. Het plangebied staat aangeven op bijgevoegde stedenbouwkundige verkaveling met daarop de plangrens weergegeven. ABB wordt op korte termijn eigenaar van voorgenoemde locatie en momenteel zijn wij samen met de gemeente de laatste hand aan het leggen aan de anterieure grondexploitatieovereenkomst.

Het plan valt binnen het concept ontwerpbestemmingsplan Wateringse Veld-Noord te Den Haag en is daarin helaas nog niet opgenomen. Het plangebied is momenteel aangeduid met grotendeels bestemming "Recreatie" en deels met bestemming "Gemengd". De plannen zijn inmiddels vergevorderd en er zijn goede afspraken gemaakt met uw gemeente. We gaan er dan ook van uit dat uw gemeente positief staat tegenover het opnemen van het plan in het ontwerp bestemmingsplan Wateringse Veld-Noord.

Graag zouden wij dan ook verzoeken om het plan Haags Buiten in het ontwerp bestemmingsplan op te nemen, waarbij het plangebied de bestemming "Wonen" krijgt. Naar ons inzien is dat de eenvoudigste en meest efficiënte manier om de, voor het nieuwbouwplan benodigde, bestemmingsplanwijziging te bewerkstellingen. Er is bovendien geen apart bestemmingsplantraject nodig.

Uiteraard zullen wij in overleg met u zo spoedig mogelijk en tijdig de daarvoor benodigde onderbouwingen en onderzoeken verzorgen en daarvoor uw procesplanning in achtnemen. Graag treden wij op korte termijn met u in overleg om een en ander door te spreken, onze adviseur de heer Helming van Cleton & Com zal daarvoor contact met u opnemen om dit nader af te stemmen.

Wij vertrouwen erop dat, conform ons verzoek, de snelste manier om tot planrealisatie te komen, door u zal worden gekozen.”

Reactie

ABB en de gemeente Den Haag zijn reeds jaren in gesprek over de ontwikkeling van het plan Haags Buiten in Erasmusveld. De gemeente staat inderdaad achter de plannen voor woningbouwontwikkeling van ABB.

Om een woningbouwontwikkeling in een ontwerpbestemmingsplan op te kunnen nemen (hetzij bij recht, hetzij via een wijzigingsbevoegdheid dan wel uitwerkingsplicht), dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Zo dient de uitvoerbaarheid van de plannen (globaal, in geval van een wijzigingsbevoegdheid dan wel uitwerkingsplicht) inzichtelijk te zijn gemaakt. Daarnaast dienen stedenbouwkundige kaders bekend en afgestemd te zijn. Tenslotte dient ook het kostenverhaal verzekerd te zijn.

Het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord wordt opgesteld in het kader van de actualisering van verouderde bestemmingsplannen. Indien mogelijk worden daarin ook nieuwe ontwikkelingen meegenomen, maar leidend is dat voordat de vigerende bestemmingsplannen niet langer actueel zijn een nieuw bestemmingsplan door de gemeenteraad kan worden vastgesteld. Daarom wordt een strakke planning gehanteerd.

Voor de ontwikkeling van ABB is op dit moment nog geen duidelijkheid over de uitvoerbaarheid van de plannen, is het kostenverhaal nog niet verzekerd en zijn de stedenbouwkundige kaders nog niet met de gemeente afgestemd. Daarom is het niet mogelijk om de plannen van ABB al op te nemen in het ontwerpbestemmingsplan. In het ontwerpbestemmingsplan zijn de vigerende planregelingen opnieuw opgenomen (in aangepaste vorm om te kunnen voldoen aan de bepalingen van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)).

Medewerkers van de gemeente zijn met ABB in overleg om te bekijken op welke wijze de plannen van ABB alsnog juridisch-planologisch mogelijk gemaakt kunnnen worden (zeer waarschijnlijk een postzegelbestemmingsplan).