Plan: | Facetbestemmingsplan Buisleiding RoCa, Capelle aan den IJssel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0502.BP22BuisRoCaCap-4001 |
Als gevolg van de aardbevingen in Groningen werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas. Dit houdt in dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief voor oktober 2022.
Gasunie Transport Services (GTS) is verantwoordelijk om deze negen bedrijven aan te sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Voor de omschakeling van de RoCa centrale dienen leidingen aangelegd of aangepast te worden om aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Het gaat om het tracé UNIPER ROCA Rotterdam DN 200 loopt van de Zuidelijk dwarsweg (S-556) tot aan het GOS Uniper Roca (W-216). Ten behoeve hiervan dienen de geldende bestemmingsplannen/beheersverordening in drie gemeenten zodanig te worden aangepast dat de leidingen worden mogelijk gemaakt en/of worden voorzien van de relevante leidingspecificaties. Het tracé loopt door de volgende drie gemeenten:
Het tracé heeft een lengte van 9,5 km. Het nieuwe gasleidingtracé voor hoogcalorisch gas is niet geheel in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Een herziening van de geldende bestemmingsplannen en beheersverordening is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken in de gemeente (Capelle aan den IJssel). Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Figuur 1.1. Globale ligging RoCa tracé
De gronden waarop het tracé RoCA is geprojecteerd, zijn geregeld in de volgende bestemmingsplannen.
Tabel 1.1 Overzicht geldende bestemmingsplannen
Gemeente | bestemmingsplan | identificatie | vaststellingsbesluit |
Rotterdam | Alexanderknoop | NL.IMRO.0599.BP1042Alexandrknp-va03 | 2017-11-22 |
Capelle aan den IJssel | Hoofdweg | NL.IMRO.0502.BP12Hoofdweg-4001 | 2013-06-25 |
Groene Zoom | NL.IMRO.1892.BpGroeneZoom-Oh01 | 2013-10-16 | |
Kleine Vink en omgeving | NL.IMRO.1892.BPKleineVinkeo-Va01 | 2018-12-18 | |
Hornbach | NL.IMRO.1892.Bphornbach-Va03 | 2013-06-11 | |
Zuidplas | Hoofdweg, Nieuwerkerk aan den IJssel | NL.IMRO.1892.BpHoofdwegNwk-Va01 | 2017-06-15 |
Zuidplas West | NL.IMRO.0567.BP00201-On01 | 2011-08-10 | |
Restveen en Groene Waterparel | NL.IMRO.18920000BPRestveenGW- | 2008-12-16 | |
Rode Waterparel | NL.IMRO.18920000BpRodeWaterpare- | 2011-08-11 | |
Zuidplas (rijksinpassingsplan) |
Inpassingsplan Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden | NL.IMRO.0000.ELIip11GUBW-3000 | 2012-09-19 |
Het tracé is in deze bestemmingsplannen vooral bestemd voor agrarisch-glastuinbouw, verkeer, verkeer-wegverkeer, groen, tuin en natuur. De aanleg van een planologisch relevante leiding is binnen deze bestemmingen niet mogelijk. In paragraaf 2.4.2 wordt specifiek ingegaan op het vigerende bestemmingsplan in Capelle aan den IJssel.
Tevens ligt het tracé in de gemeente Zuidplas in Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel met identificatiecode NL.IMRO.1892.HerzBvNieuwerkerk-Va01 en vastgesteld op 16 februari 2022. De beheersverordening wordt ook herzien. Omdat voor een herziening van bestemmingsplannen een andere procedure en andere planologische standaarden gelden dan voor beheersverordeningen, zullen voor het verkrijgen van informatie over de gasleiding en het inzien van de regeling meerdere plannen op de website www.ruimtelijkeplannen.nl of op die van de gemeente moeten worden geraadpleegd.
Vanwege de samenhang en uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om voor de facetherziening van de geldende bestemmingsplannen één toelichting te schrijven.
In navolging van de verschillende forse aardbevingen in Groningen in 2018 en 2019 werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas.
Op 29 maart 2018 heeft het kabinet aangekondigd dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig wordt beëindigd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). Dat is de beste manier om de veiligheid te garanderen en de veiligheidsbeleving in Groningen te verbeteren. In die brief is het basispad geschetst waarlangs de gaswinning uit het Groningenveld wordt beëindigd.
Voor het behalen van het basispad is het essentieel dat tenminste de grootste verbruikers (> 100 miljoen Nm3) voor oktober 2022 van het laagcalorisch gas afschakelen (dit betreft nu negen bedrijven). Deze groep vertegenwoordigt een dusdanig verbruik dat omschakelen wezenlijk bijdraagt aan de reductie van de winning uit het Groningerveld en is daarmee essentieel voor het behalen van het basispad. Het is realistisch om deze groep bedrijven in 2022 om te schakelen.
Op maandag 3 december 2018 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een verplichting tot omschakeling aangekondigd. Deze verplichting houdt in dat bedrijven met een verbruik van meer dan 100 miljoen Nm3 laagcalorisch gas per jaar om moeten schakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief. Op 1 juli 2021 is de Gaswet in werking gegaan waarin dit verplicht wordt gesteld.
Dit betekent concreet dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief voor oktober 2022. Voor deze omschakeling dient een aantal werkzaamheden uitgevoerd te worden, waaronder de aanleg van (gedeelten van) gasleidingen om bedrijven aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.
Het tracé wordt aangelegd in het kader van de ombouw van delen van het gastransportnet van G-gas (laag calorisch gas) naar H-gas (hoog calorisch gas). Het tracé van de nieuwe gasleiding loopt van de afsluiterlocatie in Zevenhuizen (S-556) tot aan het GOS Uniper Roca (W-216). De leiding loopt door de gemeenten Zuidplas, Capelle aan den IJssel en Rotterdam.
Het nieuwe tracé is gelegen vanaf de Zuidelijke Dwarsweg te Moordrecht tot de A20 waarna het tracé ten noorden van de A20 richting Nieuwerkerk aan den IJssel ligt. Het tracé zal de A20 oversteken nabij afslag 17, waarna het tracé aan de zuidelijke kant van de A20 tot aan het gasontvangststation bij de RoCa Centrale in de gemeente Rotterdam ligt, zie figuur 2.1.
Figuur 2.1 Ligging tracés en werkzaamheden (bron: Anteagroup)
De leidingen worden aangelegd in gronden die nu hoofdzakelijk agrarische bestemmingen, verkeersbestemmingen of groene bestemmingen hebben. Er wordt voor de leidingen geen extra aanspraak gemaakt op land of bodem. Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na aanleg en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er niet blijvend door veranderd.
Het tracé UNIPER ROCA Rotterdam DN 200 loopt van de Zuidelijk dwarsweg (S-556) tot aan het gasontvangststation bij de RoCa Centrale (W-216) en heeft een lengte van 9,5 km.
Het aan te leggen tracé komt deels parallel aan bestaande buisleidingen te liggen. De aan te leggen leiding heeft een druk van 66,2 bar en heeft een diameter van 273,1 mm.
Vanwege de aanwezige grondslag (venige grond), de waterpeilen (hoge grondwaterstanden) en de benodigde inzet van zware mobiele werktuigen is aanleg in open ontgraving middels sleuven over langere afstanden lastig uitvoerbaar. Daarom is gekozen voor zoveel als mogelijk horizontaal gestuurde boringen. Langs het tracé worden in totaal 13 gestuurde boringen uitgevoerd. Hiertussen vinden korte open ontgravingen plaats, zie figuur 2.1.
Door zo veel mogelijk horizontaal gestuurde boringen uit te voeren, wordt de overlast voor grondeigenaren en andere belanghebbenden zo veel als mogelijk beperkt. Voor de uitvoering van elke gestuurde boring is een tijdelijke uitlegstrook benodigd. Daar wordt de desbetreffende boring op het maaiveld voorbereid en wordt het van te voren aan elkaar gelaste leidingdeel uitgelegd (vaak op steunen met rollers) alvorens deze wordt ingetrokken.
Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na afronding van de activiteiten en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er niet blijvend door veranderd.
Het plangebied bestaat uit het nieuwe tracé van westelijke gemeente grens tot de gastransportleiding van het terrein van de RoCa centrale. In figuur 2.2 is het nieuwe tracé weergegeven zoals het door de gemeente Capelle aan den IJssel loopt. Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente Capelle aan den IJssel, tegen de gemeente Rotterdam en gemeente Zuidplas aan. In het landschap wordt geen wijziging zichtbaar als gevolg van de aanleg van de leiding. De gasleiding ligt ten zuiden van de A20.
Figuur 2.2 Globale ligging gastransportleiding in de gemeente Capelle aan den IJssel (bron: googleEarth)
Het plangebied van de facetherziening heeft betrekking op het bestemmingsplan en bestemmingen die in tabel 2.1 zijn vermeld. In de meest rechtse kolom is aangegeven door welke enkelbestemmingen de leiding zal lopen.
Tabel 2.1 Overzicht bestemmingsplannen die worden herzien
bestemmingsplan | identificatie | vastgesteld door de gemeenteraad op | geldende enkelbestemmingen | |
Hoofdweg | NL.IMRO.0502.BP12Hoofdweg-4001 | 25 juni 2013 | Artikel 3 Bedrijventerrein Artikel 4 Detailhandel - Woonboulevard Artikel 7 Verkeer Artikel 9 Verkeer-verblijfsgebied Artikel 10 Water |
Figuur 2.3 Uitsnede bestemmingsplan Hoofdweg.
De aanleg en het gebruik van de aardgasleiding wordt mogelijk gemaakt via een partiële herziening van de geldende bestemmingsplannen (hierna: basisplan). Het gaat om een facetherziening waarbij het basisplan en de geldende bestemmingen van toepassing blijven en waarbij uitsluitend de dubbelbestemming Leiding-Gas wordt toegevoegd aan het plan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
Belangrijkste keuzes in de NOVI:
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de NOVI.
Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
Het beleid voor buisleidingen op land is verder uitgewerkt in de Structuurvisie Buisleidingen. Deze is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingenstroken). Op een visiekaart zijn de hoofdverbindingen die van nationaal belang aangegeven. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. De uitwerking ligt dus bij provincies en gemeenten. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken).
De nieuwe gastransportleiding is niet in zijn geheel opgenomen in het nationale beleid voor buisleidingen, maar is een gevolg van de in juni 2020 gewijzigde Gaswet welke voorziet de omschakeling van verschillende bedrijven van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas om de gaswinning in Groningen terug te dringen.
Een klein gedeelte van de gasleiding in de gemeente Zuidplas (vanaf A20 richting het noorden) sluit aan op het tracé door Noord-Holland en Zuid-Holland (hoofdverbinding). Dit tracé is van belang voor transport van aardgas vanuit Groningen, vanuit Callantsoog en van en naar de gasopslag bij Bergermeer.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.
Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)
De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:
Het Bevb is niet van toepassing op:
Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerszijden van de leiding). In vrijwel alle gevallen wordt hiervoor ook 5 meter aan weerszijden van een buisleiding aangehouden, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan op het Bevb, in die zin dat een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding is opgenomen voor de nieuwe leiding. Op de externe veiligheidsaspecten wordt ingegaan in paragraaf 4.4.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versies maart 2022)
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Voor dit plan zijn uitsluitend de volgende beleidsuitgangspunten uit de visie relevant:
Externe Veiligheid (omgevingsveiligheid)
Hoofddoel is een veiliger Zuid-Holland door de kans dat grote groepen mensen slachtoffer worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen te minimaliseren.
In Zuid-Holland zijn het transport, de opslag en de verwerking van gevaarlijke stoffen zo op elkaar aangesloten dat de kans op een ramp tot een minimum wordt beperkt. In de buurt van risicovolle activiteiten zijn geen grote groepen mensen meer aanwezig. Transport van gevaarlijke stoffen vindt niet langer plaats door dichtbevolkte binnensteden. Risicovolle bedrijven zijn grotendeels geclusterd in risicoconcentratiegebieden. Het transport van en naar deze gebieden is op een veilige wijze geregeld. Daarnaast is, waar mogelijk, overgegaan op veiligere productieprocessen waarbij minder gebruik wordt gemaakt van gevaarlijke stoffen.
Om het ontstaan van nieuwe knelpunten rond de risicobronnen te voorkomen, vraagt de provincie de gemeenten om aannemelijk te maken dat op termijn aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan, wanneer het groepsrisico als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt en het berekende groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt. De provincie vraagt in dat geval aan te tonen dat een maximale inspanning is geleverd om de gevolgen van een ongeval tot een minimum te beperken. Indien in bovengenoemde situatie het aantal blootgestelden toeneemt, dan vraagt de provincie maatregelen te nemen ter voorkoming of mitigatie van de gevolgen.
Conclusie
In de omgevingsvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het provinciaal beleid.
Stadsvisie (2021)
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 27 september 2021 de Stadsvisie 'Met het oog op de
toekomst' vastgesteld. Deze stadsvisie is de opvolger en actualisatie van de Stadsvisie 2012, welke
inmiddels tien jaar oud is. De doelen van de Stadsvisie zijn als volgt:
Daarnaast staat centraal in dit document de visie 'Capelle voor elkaar waar het prettig en veilig wonen, werken en leven is'. Aansluitend bij de visie en doelen wordt in de Stadsvisie ingegaan op de groen- en waterstructuur, welke een belangrijk onderdeel is met betrekking tot de prettige, gezonde en sociale omgeving. De groen- en waterstructuur vormt de basis voor een gezonde en leefbare omgeving.
Conclusie
In de Stadsvisie (2021) is de aanleg van de gastransportleiding niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het gemeentelijk beleid.
Voor deeltracés A en B zoals is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door MUG Ingenieursbureau b.v. met ISSN 1875-5313, zie bijlage 1.
Figuur 4.1 De onderzoektracés waarvoor archeologisch onderzoek is uitgevoerd zijn met een rode kleur aangegeven. Met groen is het tracé aangegeven waarvoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is (bron: Esri Nederland)
Onderzoek
Het tracé ligt in de gemeente Capelle aan den IJssel binnen het bestemmingsplan Hoofdweg. Hiervoor geldt een dubbelbestemming Waarde archeologie. De lengte van het onderzoekstracé binnen deze zone is circa 1,8 km. Gezien de breedte van de gehele werkstrook en en de diepte van de werkzaamheden op meer dan 1 meter beneden maaiveld, wordt de vrijstellingsgrens hier overschreden en is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Figuur 4.2 Uitsnede van bp Hoofdweg, onderzoekstracé globaal met een rode lijn aangegeven. De plustekens geven de dubbelbestemming waarde archeologie aan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl/ MUG Ingeneursbureau b.v.)
Conclusie
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het onderzoekstracé binnen een voormalige veenwinningsplas ligt die aan het eind van de 19e eeuw is drooggelegd. Vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw hebben grote ingrepen plaatsgevonden. De A20 is aangelegd en het gebied is volgebouwd. Door de groenstrook tussen de bebouwing en de A20 lopen diverse leidingen. Voor het aanbrengen van de leidingen hebben ook bodemingrepen plaatsgevonden. De bovengrond is naar verwachting niet meer intact. In de diepere ondergrond zijn mogelijk rivierduinen aanwezig, afzettingen van Kreftenheye. Hierop kunnen archeologische resten uit het mesolithicum aanwezig zijn. Deze afzettingen liggen nabij het onderzoekstracé op circa 9,5 m-NAP, 3-4 m-mv. Volgens de kaarten van Cohen et al. (2012) liggen er geen oude stroomgordels binnen het onderzoekstracé. Archeologisch onderzoek nabij het onderzoekstracé heeft in de bovengrond geen bodemlagen met archeologische resten aangetoond.
MUG Ingenieursbureau b.v. adviseert om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Binnen de ontgravingsdiepte voor de nieuwe gasleiding van 1,5 m-mv worden geen archeologische resten verwacht. De bovengrond is al vergraven door aanwezige nutsvoorzieningen. Hiernaast wordt het gehele tracé geboord, er vindt geen aanleg middels open ontgravingen plaats.
Het bevoegd gezag, gemeente Capelle aan den IJssel, betrekt BOOR, de archeologische afdeling van de gemeente Rotterdam bij de bevindingen en het college van burgemeester en wethouders neemt vervolgens een selectiebesluit.
Onderdeel van een ruimtelijke procedure is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied om na te gaan of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De geplande leiding is gelegen in de gemeente Rotterdam, Capelle aan den IJssel en Zuidplas. De functie van de gronden wijzigt niet, alleen de ondergrondse gastransportleiding zal worden aangelegd. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is historisch bodemonderzoek uitgevoerd door RPS advies- en ingenieursbureau bv (d.d. 9 april 2019 met kenmerk: 1807850A00-R19-404). Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 1.
Uit het bronnenonderzoek blijkt dat de locatie grotendeels kan worden beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging. Desalniettemin zijn negentien locaties gedefinieerd als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Een overzicht van de verdachte locaties is weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Overzicht van de van bodemverontreiniging verdachte locaties (bron: RPS advies)
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is een nader onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3.
Ter plaatse van de onderzochte werkputten zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen in de grond gemeten. In het grondwater is ten hoogste een matig verhoogde concentratie aan barium gemeten, dat kan worden gewijd aan een natuurlijke oorsprong.
De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek en vormen geen belemmering voor de uit te voeren werkzaamheden. Hiernaast wordt het gehele tracé geboord, er vindt geen aanleg middels open ontgravingen plaats.
Conclusie
Uit oogpunt van bodem zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In de provincie Zuid-Holland kan in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek soortenbescherming
Soortenbescherming
In het kader van voorliggend planvoornemen is een zogenoemde Quickscan natuurbescherming en NNN uitgevoerd door RPS. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Inzicht in het voorkomen van beschermde soorten is verkregen door het uitvoeren van een oriënterend veldbezoek. De veldonderzoeken hebben plaatsgevonden op 7 en 11 maart 2019.
Negatieve effecten op beschermde dieren dienen zo veel mogelijk te worden voorkomen. Het nemen van de onderstaande opgenomen voorzorgsmaatregelen is noodzakelijk om een overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
Zorgplicht
Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt te allen tijde de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Maatregelen die invulling geven aan de algemene zorgplicht zijn:
Broedvogels
Het verstoren van broedende vogels en het wegnemen of vernielen van eieren is niet toegestaan onder de Wet natuurbescherming. Een vaste broedperiode of -seizoen bestaat niet, de kans op aanwezigheid van broedende vogels is het grootst in de periode maart-augustus. De periode en duur van het broeden zijn afhankelijk van de vogelsoort en de weersomstandigheden.
Om overtreding van de verbodsbepalingen te voorkomen, dienen de volgende voorzorgsmaatregelen te worden nageleefd:
Reptielen en amfibieën
Om verstoring van de soortgroepen reptielen en amfibieën te voorkomen dienen de volgende voorzorgsmaatregelen getroffen te worden om verstoring en opzettelijk doden van deze soortgroepen te voorkomen:
Conclusie Quickscan
De conclusie van de Quickscan is als volgt:
Vervolgonderzoek soorten
Vleermuizen
Er is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd, zie bijlage 6. Er zijn tijdens het nader onderzoek geen verblijfplaatsen (kraam-, zomer- of paarverblijven) geconstateerd in de aanwezige boomholtes. Wel worden de bomenlanen gebruikt als vliegrouteondersteuning en foerageergebied door gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Ter uitvoering van de werkzaamheden zullen binnen de werkstrook aanwezige bomen worden verwijderd, waardoor een deel van de aanwezige vliegrouteondersteuning verdwijnt. Echter zal op geen enkele locatie de volledige breedte aan bomen worden verwijderd. De te behouden bomenrijen kunnen door een gelijke parallelle ligging in de directe nabijheid als alternatieve vliegrouteondersteuning dienen. Deze te behouden bomen bieden tevens ook voldoende alternatief even geschikt foerageergebied. Verlies van essentiële vliegroutes en/of foerageergebied kan daarom worden uitgesloten.
Vogelsoorten met jaarrond beschermde voortplantings- of verblijfplaats
In het plangebied is een nader onderzoek uitgevoerd naar jaarrond beschermde nesten, zie bijlage 5. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen broedende vogels met een jaarrond beschermd nest zijn aangetroffen.
Onderzoek gebiedsbescherming
In bijlage 7 is het aspect gebiedsbescherming nader toegelicht. Aanvullend is een stikstofonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8 en 9.
Natura 2000-gebieden
Alle Natura 2000-gebieden zijn gelegen op een vrij grote afstand (tenminste 8 kilometer) waardoor de meeste verstoringseffecten zijn uit te sluiten. Enkel kan een effect ontstaan als gevolg van stikstofdepositie, aangezien stikstof via de lucht verder reikt dan alle andere storingsfactoren. Uit het stikstofonderzoek (bijlage 8) blijkt dat er sprake is van een toename van stikstofdepositie op habitattypen en leefgebieden van vijf Natura 2000-gebieden (Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, Biesbosch, Uiterwaarden Lek, Meijendel & Berkheide en Zouweboezem). In het kader van de plantoets Wet natuurbescherming is een ecologische beoordeling uitgevoerd om te beoordelen of significante gevolgen uitgesloten kunnen worden. Op basis van de beoordeling is gebleken dat voor het plan, ook cumulatief, significante gevolgen op voorhand kunnen worden uitgesloten. Hiermee kan uit deze ecologische beoordeling worden geconcludeerd dat - gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden – op voorhand de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.
Natuurnetwerk Nederland
Voor wat betreft de NNN is bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. De provincie Zuid-Holland werkt niet met externe werking waardoor enkel sprake is van aantasting bij ruimtebeslag. Er bevindt zich geen NNN binnen het projectgebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Wel valt het tracé binnen de ambitiekaart van het NNN. Dit betekent dat wanneer het planvoornemen de ambitie van het deelgebied in de weg staat, sprake is van aantasting op het NNN. Na de aanleg van de leiding is echter niet langer sprake van een permanente verstoring en dus staat het plan de ambitie van het NNN niet in de weg. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN in de nabijheid van het project kunnen worden uitgesloten. De ontwikkeling in het projectgebied heeft geen effect op de directe omgeving van het projectgebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen.
Conclusie gebiedsbescherming
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen wordt bij ruimtelijke procedures, zoals hier het bestemmingsplan, de relaties tussen de activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In artikel 8, lid 1 van het Bevb is bepaald dat bij een voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) moet worden uitgevoerd. In artikel 6 is geregeld dat de exploitant de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uitvoert dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevb verplicht ertoe dat het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.
De Veiligheidsregio Rotterdam Rijmond heeft advies voor deze ontwikkeling uitgebracht, zie bijlage 10.
Onderzoek en conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een kwantitatieve risico analyse (QRA) uitgevoerd (“Kwantitatieve risicoanaluse (QRA), Aardgastransportleiding A-803-01 N.V. Nederlandse Gasunie”, Bilfinger Tebodin Netherlands B.V., 22 februari 2022, Documentnummer: 3413362; zie bijlage 11).
In het rapport is een risicoanalyse gepresenteerd waarin berekeningen zijn uitgevoerd voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) voor een gastransportleiding van N.V. Nederlandse Gasunie (A-803-01). Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een ombouw van G-gas naar H-gas.
De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van een risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk gastransportleidingen. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA, versie 1.0.0.52. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen.
Plaatsgebonden risico
Voor de hogedruk aardgastransportleiding A-803-01 is geen PR10-6/jaar contour berekend. Er liggen dus geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een PR10-6/jaar contour. Dit betekent dat wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR uit het Bevb.
Groepsrisico
De oriëntatiewaarde geeft een eerste inzicht in het niveau van het risico. Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde (= 1) niet overschrijdt. Er wordt hierdoor voldaan aan de norm voor het groepsrisico conform het Bevb.
De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 226 slachtoffers en een frequentie van 4,5E-009.
Voor leiding A-803-01 deel 1 is een maximaal groepsrisico berekend van 0,003624 maal de oriëntatiewaarde, correspondeert met de kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 7600.00 en stationing 8600.00. Dit tracé ligt in de gemeente Capelle a/d IJssel.
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor het leidingtransport vormt geen belemmering voor het plan, daarom kan een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het is van belang dat de hulpdiensten in geval van een incident het plangebied kunnen bereiken. Hierbij is het van belang dat de toegangsweg voor de hulpdiensten niet geblokkeerd wordt door bouwmateriaal. Het plangebied ligt voornamelijk naast de A20. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen/vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om in bebouwing afschakelbare ventilatie te installeren om te voorkomen dat (rook) gassen naar binnen worden gezogen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Conclusie
Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
In de Wet geluidhinder zijn regels met betrekking tot geluid voorgeschreven. Hierin is voorgeschreven dat in bepaalde nieuwe situaties akoestisch onderzoek moet worden verricht. Het gaat daarbij om nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen en scholen) en om nieuwe geluidveroorzakende functies (zoals wegen en bedrijven).
Conclusie
De aanleg van een gastransportleiding leidt niet tot een extra geluidbelasting, want dit heeft geen verkeersaantrekkende werking. Tevens is de gasleiding geen geluidgevoelige functie. Onderzoek naar het aspect geluid is daarom niet nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Conclusie
De aanleg van de gastransportleiding kan niet onder deze getalsmatige grenzen worden geschaard. Deze ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en zal daarom niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Als gevolg van gevechtshandelingen kunnen er conventionele explosieven (CE) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.
Onderzoek
Omdat er gegraven gaat worden in de bodem heeft de Gasunie een explosievenonderzoek laten uitvoeren door RPS. In het rapport 'Historisch vooronderzoek CE, (d.d. 13 juli 2021, kenmerk: NL202020331.003-R21-687), zijn hiervan de bevindingen beschreven (zie bijlage 12).
In dit onderzoek zijn een aantal gebeurtenissen geïdentificeerd die in de omgeving van het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden. Na analyse is van deze gebeurtenissen vastgesteld dat deze niet van invloed zijn geweest op het onderzoeksgebied. Derhalve is het gehele onderzoeksgebied onverdacht op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (OO).
In onverdacht gebied kunnen de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder verdere maatregelen met betrekking tot ontplofbare oorlogsresten. Mochten bij werkzaamheden toch ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen dan kan gewerkt worden volgens het protocol toevalsvondst OO waarbij de politie wordt gewaarschuwd.
Een initiatiefnemer dient op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit in gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van werknemers kan bestaan, zoals de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, hiermee rekening te houden.
Conclusie
Het aspect explosieven geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.
Onderzoek
In het geohydrologische rapport (Antea Group, kenmerk: 456717.100-GHR-001 d.d. 1 oktober 2021, bijlage 13) zijn de lokale geohydrologische situatie, het te verwachten waterbezwaar en de effecten en mogelijke risico's van de bemaling beschouwd.
De bodem bestaat tot circa NAP -11,0 m à NAP -15,0 m uit een holocene deklaag van klei en veen. Plaatselijk komen zandlagen in de deklaag voor. Onder de holocene deklaag is het eerste watervoerend pakket aanwezig bestaande uit grove zanden.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand op het tracé varieert van NAP -5,70 m tot NAP -6,60 m. De gemiddeld laagste grondwaterstand op het tracé varieert van NAP -6,00 m tot NAP -7,10 m. De stijghoogte in het eerst watervoerend pakket fluctueert overwegend tussen NAP -5,35 m à NAP -5,90 m (GHS) en NAP -6,10 m à NAP -5,95 m (GLS).
Onttrekking en lozing
Voor het drooghouden van de werkput wordt open bemaling aanbevolen op die plaatsen waar het ontgraven bodemprofiel volledig uit klei en veen bestaat. Daar waar zandlagen voorkomen worden verticale filters in de zandlaag voorgesteld. Om het opbarsten van de putbodem te voorkomen is spanningsbemaling in het eerste watervoerend pakket benodigd. Hiervoor worden filters in de eerste 2 à 3 meter van het eerste watervoerend pakket voorgesteld. Het maximaal berekende waterbezwaar bedraagt 363.800 m3 en het maximale berekende debiet bedraagt 234 m³/uur (OO1).
De locatie ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Om te beoordelen of de grondwateronttrekking vergunningsplichtig of meldplichtig is dient de effectenchecker van het Hoogheemraadschap volledig te worden doorlopen. Om hierin volledig te zijn dienen de effecten, met name op zettingen, nader te worden beschouwd.
In de nabijheid van de open ontgravingen is een hoofd- of boezemwatergang aanwezig waarop het grondwater naar verwachting kan worden geloosd. Aandachtspunt bij de lozing is de concentratie chloride in het onttrokken grondwater. Aanbevolen wordt om de lozing af te stemmen met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Effecten
Als gevolg van de bemalingen zijn maaiveldzettingen te verwachten. Deze zijn van invloed op bebouwing, infrastructuur en waterkeringen binnen het invloedsgebied van de bemalingen. Voor het volledig beoordelen van de effecten van de zettingen is aanvullend onderzoek noodzakelijk. De mate van zettingen bepalen of de grondwateronttrekking al dan niet vergunningsplichtig is. Verder zijn geen noemenswaardige effecten op de omgeving te verwachten.
Aanbevolen wordt om:
De in dit rapport benoemde putdimensies en uitgangspunten zijn opgesteld op basis van het huidige ontwerp, deze worden nog nader geoptimaliseerd door Gasunie en/of de aannemer. Dit om de waterbezwaren en effecten nauwkeuriger in kaart te brengen op basis van het voortschrijdende uitvoeringsontwerp met putmaten en uitvoeringsduur. Indien effecten/waterbezwaren anders worden dan in dit rapport beschreven dienen deze nader te worden beschouwd en zijn mogelijk aanvullende mitigerende maatregelen nodig om de effecten te minimaliseren.
Conclusie
De uitwerking van deze maatregelen (indien nodig) dient nog plaats te vinden, maar op basis van kennis en ervaring kan worden gesteld dat het altijd mogelijk is om belangrijke nadelige milieugevolgen in dit kader voldoende te reduceren om te komen tot aanvaardbare milieueffecten en om vergunningverlening mogelijk te maken. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Afhankelijk van waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is een milieueffectrapportage (m.e.r., de procedure) al dan niet nodig en dient er wel of geen MER (milieueffectrapport, het document) te worden opgesteld. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.
In relatie met aardgastransportleidingen is van belang categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën".
Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen aanleg heeft namelijk geen betrekking op een buisleiding geprojecteerd in gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (zoals natuurgebieden).
Conclusie
De aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 14) gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. Op basis van de onderzoeken van de verschillende aspecten kan worden geconcludeerd dat de benodigde werkzaamheden en het gebruik van het tracé niet waarschijnlijk tot belangrijke nadelige milieueffecten zal leiden. Met deze informatie heeft het bevoegd gezag besloten dat er geen MER dient te worden opgesteld (zie bijlage 15).
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestemmingsplanvorm, de systematiek en leeswijzer bij de regels en ten slotte de handhaafbaarheid.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat geheel uit een dubbelbestemming, zonder enkelbestemmingen. Hiervoor is gekozen, omdat enkel de gasleiding wordt mogelijk gemaakt. De andere functies in het gebied blijven hetzelfde. Het opnemen van de enkelbestemmingen zou in dat geval misleidend zijn, omdat dat niet is waar dit bestemmingsplan om gaat.
Dit voorliggende bestemmingsplan vormt een ‘facetherziening’. Dat houdt in dat de bestemmingsplannen die onder het plangebied van voorliggend bestemmingsplan liggen, geldend blijven en niet worden vervangen door dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan komt er als het ware ‘overheen’ te liggen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.
Toepassingsregels
In de planregels van het bestemmingsplan zijn de planregels van de onderliggende geldende bestemmingsplannen opnieuw van toepassing verklaard. Alle (onderliggende) bestemmingen zijn en blijven daarmee nog steeds van kracht.
Dubbelbestemming Leiding - Gas
Het gehele plangebied bestaat uit de dubbelbestemming Leiding – Gas. Voor deze bestemming is bepaald dat er geen bouwwerken mogen worden opgericht. Hiernaast is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding. Deze twee bepalingen zijn voorgeschreven in artikel 14, lid 2, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Tevens is in dit artikel, in het eerste lid, voorgeschreven dat een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding, in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Deze belemmeringenstrook moet minimaal 5 meter aan weerzijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, bedragen. In het voorliggende bestemmingsplan is deze belemmeringenstrook dan ook aangehouden en deze strook vormt de breedte van het plangebied.
Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaand hoofdstuk, zal ook de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project moeten worden aangetoond.
De aanleg van de nieuwe leiding (horizontaal gestuurde boring) en de aansluitingen van de leiding worden aanbesteed. GTS heeft voor het project een raming opgesteld. GTS is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor het project en ook het beheer van de leiding. De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van GTS. GTS is in staat om de werkzaamheden geheel uit eigen middelen te financieren. De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.
Voor wat betreft eventuele planschade die derden kunnen ondervinden als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe leiding zal GTS een standaardovereenkomst met de gemeente afsluiten. Daarnaast heeft GTS met de zakelijk gerechtigden in de algemene voorwaarden een schadevergoedingsregeling opgenomen.
In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De aanleg van een leiding worden echter niet als dergelijke bouwplannen aangemerkt. Op grond van het Bro behoeft daarom geen anterieure overeenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. De vooroverlegreactie van de veiligheidsregio is verwerkt in dit bestemmingsplan. De reactie van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard heeft niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan geleid.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.
In deze periode is één zienswijze ontvangen, zie bijlage 16. Hieronder is de samenvatting en beantwoording van de zienswijze van TenneT opgenomen.
De aanleg en het gebruik van de aardgasleiding wordt mogelijk gemaakt via een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan Hoofdweg (hierna basisplan). Het gaat om een facetherziening waarbij het basisplan en de geldende bestemmingen van toepassing blijven en waarbij uitsluitend de dubbelbestemming Leiding-Gas wordt toegevoegd aan het plan. Het toevoegen van de dubbelbestemming ''Leiding – Hoogspanning'' met de bijbehorende correcte regels en de complete en correcte verbeelding zal t.z.t. worden meegenomen bij het wijzigen van het omgevingsplan. Daarvoor werkt de gemeente Capelle aan den IJssel aan een zogenaamd casco voor het omgevingsplan. Hiervoor nodigt de gemeente TenneT uit om met ons mee te denken over de opbouw, de regels en de verbeelding van het nieuwe op te stellen omgevingsplan.
Zie beantwoording onder 1.
Zie beantwoording onder 1.
De gemeente Capelle aan den IJssel zal u in het vervolg beter en actief betrekken bij het vooroverleg van plannen in het kader van de Wro en Wabo (straks Omgevingswet).
De gemeente Capelle aan den IJssel nodigt TenneT uit om mee te denken bij het vervaardigen van het casco en het handboek in het kader van het op te stellen bestemmingsplan verbrede reikwijdte Rivium dat op korte termijn zal worden opgestart.
Ambtshalve wijziging
In de verbeelding van de ontwerpversie van het bestemmingsplan is abusievelijk een verkeerde gradenbocht opgenomen. De ligging van de leiding is hierop aangepast. In onderstaande figuur is de wijziging weergegeven. In rood is de ligging van de gastransportleiding bij de ontwerpversie weergegeven en in blauw is de definitieve ligging weergegeven.
Figuur 6.1 Wijziging ter hoogte van de Capelseweg
Vaststelling
Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.