Plan: | Herontwikkeling voormalige Rabobanklocatie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0417.BPRABO-Va01 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de locatie van de voormalige Rabobank aan de Burgemeester van Nispen van Sevenaersstraat in Laren.
De locatie van de Rabobank vormt een belangrijke aanzicht bij entree van het dorp Laren. De huidige bebouwing wijkt sterk af in grootte en uitstraling ten opzichte van de directe omgeving en de korrel van het dorp Laren. De verkoop door de Rabobank biedt een kans om dit aan te passen tot een waardige entree voor het dorp.
In een interactief proces tussen ontwikkelaar, bewoners en gemeente is de ontwikkeling uitgewerkt in een stedenbouwkundige opzet. De stedenbouwkundige opzet is door de gemeenteraad vastgesteld op 27 januari 2021.
Om herontwikkeling ter plaatse mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het bestemmingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden voor toekomstige herontwikkeling en voldoende inzicht geven in de rechtszekerheid van de bestaande bewoners.
Het plangebied ligt in het centrum van Laren, ten westen van De Brink en presenteert zich momenteel alleen aan de zijde van de Burg. van Nispen van Sevenaerstraat. De locatie wordt omringd door bestaande woonpercelen aan de Nieuwlarenweg en Dammaat en percelen met een centrumfunctie aan de oostzijde. Over een beperkte breedte grenst het plangebied met de achteringang direct aan Bij den Toren.
Figuur. Plangebied
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5.236 m2. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de weg Bij Den Toren en woningen aan de weg Dammaat. Aan de oostzijde bevindt zich detailhandel. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich detailhandel die is gevestigd aan de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat.
Op grond van het nu geldende bestemmingsplan 'Centrum Laren 2018' hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Kantoor'. Gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor kantoren en de daarbij horende parkeervoorzieningen. De bestemming biedt dus geen ruimte voor het gebruik van de gronden voor bewoning. Vanwege deze beperking is het noodzakelijk van de genoemde regels van het bestemmingsplan af te wijken door middel van een nieuw bestemmingsplan.
Figuur. Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Centrum Laren 2018' met ligging plangebied (bron:
ruimtelijkeplannen.nl).
In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Noord-Holland en gemeente Laren aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in Hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat Hoofdstuk 6 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Zoals reeds aangegeven bevindt de planlocatie zich in het centrum van het dorp Laren. Laren vormt samen met een aantal andere dorpen de regio Het Gooi. Deze streek in het zuidoosten van de provincie Noord-Holland staat bekend om zijn groenrijke uitstraling. Het plangebied zelf is bebouwd met een groot kantoorgebouw dat voorheen in gebruik was als bank. Op het achterterrein aan de westzijde is een parkeerplaats aanwezig die bereikbaar is via de Stationsweg.
Figuur. Huidige situatie gezien vanaf de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat (bron: Google Streetview).
Figuur. Huidige situatie gezien vanaf de Bij Den Toren (bron: Google Streetview).
De hoofdmassa aan de Burg. van Nispen van Sevenaerstraat heeft een goot- en bouwhoogte van 7 en 13 meter. De woningen ten noorden (Dammaat) en zuiden (Stationsweg) van het plangebied en het kantoorpand aan de zuidzijde bestaan uit één bouwlaag met kap. De woningen ten westen van het plangebied (Nieuwlarenweg) zijn plat afgedekt met een bouwhoogte variërend van 1 tot 2 bouwlagen. Ook de centrumbebouwing ten noordoosten van het plangebied bestaat uit 1 bouwlaag met kap, aan de Burg. van Nispen van Sevenaerstraat is de bebouwing hoger maar maximaal 2 bouwlagen met kap.
Het huidige kantoorpand van de Rabobank staat op enige afstand van de aangrenzende wegen. Het voorterrein aan de Burg. van Nispen van Sevenaerstraat is vrijwel volledig verhard, de ruimte aan de Bij den Toren gedeeltelijk. Voor de lage aanbouw aan de zuidzijde staat een bronzen beeld van de "Klepperman van Elleven".
Het binnenterrein, waar momenteel wordt geparkeerd door het personeel, is voor auto's toegankelijk vanaf de Burg. van Nispen van Sevenaerstraat en uit te rijden via de Stationsweg. Deze route loopt achterlangs een woonperceel en een kantoor aan de Stationsweg. Het binnenterrein is geheel verhard maar aan alle zijden omzoomd door een brede hoge groene beplantingsstrook. Via het binnenterrein is de ondergrondse
parkeergarage te bereiken.
Stedenbouwkundige opzet
De bestaande bebouwing zal worden gesloopt en worden vervangen door kleinschaligere bouwmassa's. De kantoorfunctie wordt vervangen door hoofdzakelijk een woonfunctie.
Het huidige volume zal worden vervormd tot een bebouwingsensemble passend bij de korrelgrootte en karakteristiek van de bebouwing in het centrum van Laren. De nieuwe bebouwing is lager dan de huidige bebouwing en is de totale inhoud van de nieuwe bebouwing vergelijkbaar met de huidige bebouwing. Dit is als zodanig vastgelegd in artikel 8.1. De effecten met betrekking tot de bezonning tussen de huidige situatie en toekomstige situatie zijn opgenomen in een bezonningsstudie, zie bijlage 1 en 13. Het aanvullend onderzoek is gedaan op basis van de zogeheten lichte TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in het midden van de vensterbank. Hierbij is gekeken naar bezonning van ramen op de begane grond. Indien ook de ramen op de verdiepingen worden meegenomen geeft dat een (nog) positiever beeld. Daarbij is ook gekeken naar de huidige feitelijke situatie, die positiever is of kan zijn dan de maximale planinvulling onder het huidige bestemmingsplan. In de huidige situatie voldoen alle woningen, met uitzondering van Bij Den Toren 5 aan de lichte TNO norm. In de nieuwe situatie voldoen alle woningen, inclusief Bij Den Toren 5, aan de lichte TNO norm. Hoewel er dus tot op zekere hoogte en in bepaalde gevallen een vermindering van zonlicht in de (uitbouwen van) woningen optreedt, blijven alle woningen tenminste voldoen aan de lichte TNO norm en verbetert de situatie voor Bij Den Toren 5.
In de toekomstige situatie zal vrijwel de gehele huidige bebouwing worden gesloopt. Evenals in de bestaande situatie zal de parkeergarage via de Stationsweg bereikbaar zijn. Bovenop de parkeergarage worden 3 appartementsgebouwen gebouwd bestaande uit een gevarieerde indeling. De te bouwen appartementsgebouwen, de erven en de publieke ruimte zullen wat betreft uitstraling aansluiten bij de omgeving. Waar mogelijk wordt er natuurinclusief gebouwd, zie ook bijlage 2 en worden bestaande bomen zoveel mogelijk behouden, zie ook bijlage 3.
Het meest oostelijke appartementsgebouw biedt op de begane grond en de kelder ruimte aan bedrijvigheid. Aan de noordelijke zijde, aan de weg Bij Den Toren, zullen 2 twee-onder-een-kapwoningen worden gebouwd. Deze 2 woningen zullen wat betreft uitstraling en ligging op het perceel aansluiten op de omliggende bebouwing. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de bebouwing van de weg Dammaat vloeiend overloopt in de bebouwing van aan de weg Bij Den Toren. Op de navolgende figuur is een bovenaanzicht weergegeven van het bouwplan van het planvoornemen.
Figuur. Bovenaanzicht van het planvoornemen.
Rondom de appartementsgebouwen ontstaat een publieke ruimte. Aan de zuidzijde van het gebouw waar ook bedrijvigheid kan komen, is ruimte voor een terras horend bij eventuele horeca. Hiermee wordt gestreefd naar meer levendigheid in het plangebied en de omgeving dan in de huidige situatie het geval is.
Verkeer en parkeren
Het plangebied bevindt zich in het centrum van het dorp Laren. De locatie is centraal gelegen en goed bereikbaar vanaf de weg Bij Den Toren (voor de 2 twee-onder-een-kapwoningen) en de Stationsweg (voor de appartementen) richting de verkeersassen Hilversumseweg/Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat, Naarderstraat en de weg Brink. Over deze wegen vinden de primaire verkeersbewegingen plaats richting en door het centrum. Door de ligging van het plangebied is de bereikbaarheid goed te noemen.
Door de herontwikkeling wordt de verkeersdruk lager. In de huidige bestemming vormt de verkeersaantrekkende werking van het grote kantoorgebouw (in potentie) een te grote belasting op de infrastructuur van Laren. Het kruispunt (met verkeerslichten) op de Brink is met name gedurende spitsuren vaak geblokkeerd. Het huidige kantoorgebouw biedt ruimte aan meer dan 100 werknemers, die vanwege de ruimte aan eigen parkeerplaatsen veelal met de auto komen. Door de bestemming te wijzigen naar woonbestemming wordt de verkeersdruk sterk verminderd.
Ten aanzien van parkeren geldt dat de parkeerbehoefte van het projectvoornemen met de cijfers van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren' kan worden berekend. De CROW-publicatie leert dat bij koopappartementen in het dure segment in matig stedelijk gebied in een centrum een parkeerbehoefte ontstaat van 1,2 tot 2,0 parkeerplaatsen per koopappartementen.
Voor de beoogde commerciële voorzieningen geldt ook de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig Parkeren' met daarbij omgevingstype Centrum, matig stedelijk en een gemiddelde parkeernorm binnen de betreffende bandbreedte (vergelijkbaar met de woningen).
De volgende parkeernormen zijn van toepassing voor het plangebied:
Functie | Aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bvo |
Kantoor (zonder baliefunctie) | 1,55 |
Dienstverlening (kantoor met baliefunctie) | 2,05 |
Detailhandel | 3,3 |
Horeca in lichte vorm | 5 |
Concreet bestaat de voorgestelde invulling uit:
Met de voorgestelde invulling kan voldaan worden aan de parkeernorm. De voorziene ondergrondse parkeergarage onder de appartementen voorziet ruim in deze behoefte door ruimte te bieden voor deze parkeerplaatsen. Het voldoen aan de parkeernormen is geborgd in de planregels.
Er kan worden afgeweken ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan commerciële functies tot een maximum van 800 m2 of het wijzigen van één of meer van de hiervoor genoemde functies, mits er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. De maximale oppervlakte van alle (commerciële) voorzieningen mag, na afwijking(en) in ieder geval niet meer bedragen dan 800 m2.
Ten aanzien van de twee-onder-een-kapwoningen aan de noordzijde geldt dat deze in matig stedelijk gebied in het centrum een parkeerbehoefte kennen van 1,3 tot 2,1 parkeerplaatsen per woning. Op de percelen van deze woningen zal in deze behoefte worden voorzien.
In de huidige situatie is de inrit gelegen aan de oostzijde van de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat 4. De huidige uitrit ligt aan de oostzijde van de woning aan de Nieuwlarenweg 11. Dit is de plek waar de nieuwe in- en uitrit ook komt te liggen. Ten opzichte van de huidige verkeersgeneratie op grond van het geldende bestemmingsplan en het historisch gebruik van de commerciële functie is er per saldo sprake van een vergelijkbare verkeersgeneratie.
Tot slot wordt opgemerkt dat ook een fietsenstalling aanwezig zal zijn.
Beeldkwaliteit
Het beeldkwaliteitsplan 'Sierlijk Laren' is opgesteld en bedoeld om richting te geven aan de herontwikkeling van deze locatie. In een interactief proces tussen ontwikkelaar, bewoners/ belanghebbenden en gemeente is besloten de ontwikkeling in een hedendaagse interpretatie van de typische sierlijke architectuurstijl van rond 1900 vorm te geven. Het eerste postkantoor dat ooit op de locatie stond diende hierbij als inspiratie.
In dit beeldkwaliteitsplan wordt aangegeven wat typisch is voor de sierlijke bouwstijl en wat de kenmerken zijn van openbare ruimte en gebouwen. Het benoemt de cruciale ingrediënten om de sierlijke sfeer te laten ontstaan en geeft typische architectuurelementen en specifieke beplanting aan. Er worden richtlijnen gegeven die ook abstract en flexibel zijn om vrijheid over te laten voor uitwerking in de huidige tijd.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's.
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het nationaal netwerk van natuur is één van de 13 doelen en onderhavige ontwikkeling raakt dit belang. In paragraaf Ecologie wordt hier nader op ingegaan.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Bro. Paragraaf '3.1.2' van deze toelichting gaat hier verder op in.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:
Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling betreft het transformeren van kantoorlocatie naar een woonlocatie met daarbij commerciële voorzieningen. Er is daarmee in beginsel sprake van een stedelijke ontwikkeling.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig plan niet meer bebouwing mogelijk gemaakt. Wel wordt voorzien in andere functies. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee is de ladder niet van toepassing. Wel zijn onderstaand de benodigde stappen ten aanzien van de behoefte uitgewerkt.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig planvoornemen betreft regio Het Gooi en daarbuiten.
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, moet de behoefte die mogelijk wordt gemaakt worden beschreven. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg heeft en dat dit niet tot een onaanvaardbare situatie leidt uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
De appartementen die worden mogelijk gemaakt voorzien in het hogere koopsegment.
Zoals ook de subparagrafen 3.4.3 (Woonvisie Laren 2017-2022) en 3.3.1 (Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030) bespreken, bestaat in de gemeente en in de regio een behoefte aan woningen en in het specifiek aan appartementen. Dit planvoornemen voorziet in het realiseren van 10 tot 16 appartementen, 2 twee-onder-een-kapwoningen en maximaal 800 m2 aan commerciële voorzieningen. Het planvoornemen past, wat betreft bewoning, in de gewenste behoefte die aanwezig is in de gemeente Laren zelf en van de behoefte van de gehele regio Gooi en Vechtstreek. Zeker nu inbreidingslocaties voor nieuwbouw in Laren schaars zijn en dit planvoornemen in een inbreidingslocatie voorziet. Wat betreft de bedrijvigheid bestaat in Laren voldoende behoefte aan commerciële voorzieningen, zoals ook volgt uit subparagraaf 3.4.2 (Centrumplan Laren).
Dit planvoornemen leidt dus niet tot enige leegstand en ook niet tot onaanvaardbare situaties uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van het centrum van het dorp Laren. Op dit moment is ter plaatse reeds bebouwing aanwezig. Het plangebied bevindt zich dus in bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan deze laatste vraag.
Conclusie
Zoals uit de bovenstaande bespreking volgt, is het onderhavige plan in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Uit de bovenstaande uiteenzetting is in voldoende mate de behoefte voor de locatie binnen bestaand stedelijk gebied gemotiveerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking levert dus geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Planspecifiek
In de omgevingsvisie worden ambities gesteld voor het grondgebied van de gemeente en de regio Gooi en Vechtstreek. In deze streek komen de bewegingen Dynamisch schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterkte regio's en Natuurlijk vitaal landelijke omgeving bij elkaar. De grote leefomgevingskwaliteit met diverse landschappen, recreatieve en toeristische mogelijkheden, topwoonmilieus in combinatie met mobiliteitsopgaven, economisch vitaal blijven en opgaven in het veenweidegebied, brengen een complex aan vraagstukken met zich mee. Onderstaand aspect uit de omgevingsvisie is van toepassing voor het plangebied.
Leefomgevingskwaliteit
De ambitie van de provincie Noord-Holland ten aanzien van de leefomgevingskwaliteit houdt onder andere in dat ontwikkelingen en beheer passend moeten zijn bij de waarden, de karakteristiek en het draagvermogen van het landschap. Noord-Holland beschikt immers over een unieke en rijke variatie aan (open) landschappen, ruimtelijke structuren, aardkundige en archeologische waarden, cultuurhistorie en gebouwd (wereld)erfgoed. De provincie onderscheidt zich door haar openheid, de grote afwisseling en de contrasten in het landschap. Deze karakteristieken reflecteren de rijke ontstaansgeschiedenis en maken het aantrekkelijk voor mensen om hier te wonen, voor bedrijven om zich hier te vestigen en voor recreanten en toeristen om hier te verblijven.
Dit planvoornemen houdt rekening met deze ambitie. Het planvoornemen voorziet niet in een onnodig ruimtebeslag maar realiseert in een binnenstedelijk gebied het slopen van een groot voormalig kantoorgebouw en maakt het mogelijk om daarvoor in de plaats 3 kleinere appartementsgebouwen met bedrijvigheid en 2 twee-onder-een-kapwoningen voor terug te bouwen met aanzienlijk meer groen.
Metropool in ontwikkeling
De provincie Noord-Holland geeft aan zoveel mogelijk te streven naar wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk te realiseren en te concentreren. De metropool ontwikkelt zich immers snel. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd willen we de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan we lang hebben gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw zet de provincie in op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samengaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.
Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houdt de provincie oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. Ook houden ze een vinger aan de pols wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag. Zo zorgen ze ervoor dat regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen bij de vraag blijven aansluiten. Hierbij betrekken we de bestaande voorraad woningen.
Dit planvoornemen komt overeen met de ambitite om zoveel mogelijk te streven naar concentratie van wonen en werken in binnenstedelijk gebied. Door een voormalige kantoorlocatie te transformeren naar een locatie waar zowel gewerkt als gewoond kan worden, geeft het plan uitvoering aan de ambities van de provincie. Het plan bundelt zowel wonen als werken op de locatie.
Tevens streeft de provincie Noord-Holland naar het versterken van het landschap als onderdeel van het metropolitaan systeem. Een uniek kenmerk van de metropool is de grote diversiteit aan landschappen met hoge ecologische, recreatieve en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is er een sterke verwevenheid tussen stad en landschap. Het groenblauwe gebied ligt tussen de kernen, die daarmee karakteristiek en onderscheidend blijven. Het biedt ook een plek voor relatieve rust ten opzichte van de stad. Tegelijk biedt het landschap nog veel ruimte voor landbouw en kleinschalige experimenten voor de productie van duurzame energie. Het landschap is als drager van deze waarden cruciaal voor het vestigingsklimaat en het woon- en leefmilieu in de metropool.
Dit planvoornemen is voorzien in het centrum van Laren. Dit stedelijke dorp staat bekend om haar verwevenheid tussen het groene karakter en het wonen. Het planvoornemen laat het groene karakter zoveel mogelijk in stand en versterkt deze waar nodig.
Sterke kernen, sterke regio's
Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen streeft de provincie Noord-Holand naar concentratie in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk. Uitgangspunt bij dit principe is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk en –dorps plaatsvinden. Dit geldt voor alle kernen. De omvang waarin dit gebeurt wordt ingegeven door de vraag die er op dat moment is (meest actuele bevolkingsprognoses). Deze wordt afgelezen aan de hand van demografische ontwikkelingen (afspraken over uitleglocaties worden aan de actuele prognoses aangepast), periodieke monitors over woonwensen en woonbehoefte-onderzoeken. Deze ontwikkelingen en daaruit voortvloeiende afspraken worden regionaal ingevuld met ruimte voor maatwerk en herijking. De omvang en verschijningsvorm is passend bij de kernen waarbij grofweg drie typen kernen vallen te onderscheiden. Ook hier kan in regionale afstemming meer onderscheid in worden gemaakt.
Bij de dorpskernen, zoals Laren, lopen de functies en karakters van de vele kernen ver uiteen. Er worden in regionaal verband keuzes gemaakt over welke dorpskernen als voorzieningencentra (blijven) fungeren. Dit kan bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid in deze gebieden. Er is daarnaast een zeer divers beeld van de sociale cohesie (denk hierbij aan bijvoorbeeld een bruisend verenigingsleven) en ontwikkelkracht per kern. Dit vraagt daarom ook om maatwerk, in samenspraak met de lokale bevolking en ondernemers.
Toegepast betekent deze ambitie van de provincie Noord-Holland dat ook voor dit onderdeel er regionale afspraken zijn gemaakt over het toevoegen van woningen en voorzieningen. Subparagraaf 3.3.1 (Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030) besteedt hier aandacht aan.
De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. We zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, omdat we door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet. Er is bewust niet gewacht op invoering van de Omgevingswet, omdat we op deze manier kunnen nagaan of de regels lokaal en regionaal maatwerk mogelijk maken en of er genoeg bestuurlijke afwegingsruimte is. In de omgevingsregeling staat uitgelegd welke overheid gaat over welke regels (welke partij welke bevoegdheid heeft).
Provincie Noord-Holland wil dat er meer ruimte komt voor woningbouw in Noord-Holland Noord. De nieuwe omgevingsverordening regelt dat in landelijk gebied woningbouwprojecten tot 11 woningen gebouwd kunnen worden aan de rand van kernen en dorpslinten. Grootschalige woningbouw (meer dan 11 woningen) was onder voorwaarden altijd al mogelijk in landelijk gebied. De plannen moeten wel worden opgenomen in een woonakkoord, gemeenten moeten aantonen waarom woningbouw op die locatie nodig is en het goed inpassen in het landschap.
Planspecifiek
Ten aanzien van het planvoornemen geldt dat het voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Omgevingsverordening NH2020 geeft in artikel 6.3 aan dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De mate waarin dit planvoornemen in overeenstemming is met die regionale afspraken bespreekt subparagraaf 3.3.1 (Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030). Uit die subparagraaf volgt dat dit planvoornemen aan die regionale afspraken voldoet en dus daarmee ook voldoet aan de Omgevingsverordening NH2020.
Verder is artikel 6.62 Klimaatadaptatie van toepassing. In dit artikel is aangegeven dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering (wateroverlast, overstroming, hitte en droogte). Met voorliggend plan wordt daar zoveel mogelijk invulling aangegeven, doordat er sprake is van zo min mogelijk verharding en bij het inpassen van het plan is zoveel mogelijk groen behouden c.q. uitgangspunt geweest bij het opstellen van de schetsverkaveling. Bij uitwerking van de plannen wordt waar mogelijk invulling gegeven aan natuurinclusief bouwen, zie bijlage 2. De gebouwen worden in een landschappelijke setting gesitueerd. Aanwezig groen en bomen, worden waar mogelijk zoveel behouden.
Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met 1.000 m2. In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn, zie ook paragraaf 4.9.
Dit planvoornemen komt overeen met de Omgevingsverordening NH2020.
Beleid
De provincie Noord-Holland heeft in de 'Omgevingsvisie Noord-Holland 2050' ruimtelijke kwaliteit, naast klimaatbestendigheid en duurzaam ruimtegebruik, opgenomen als één van de drie hoofdbelangen. De provincie Noord-Holland beoogt te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. De 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018' (hierna: Leidraad) is een belangrijk instrument om daar richting aan te geven. Deze Leidraad uit 2018 is een vernieuwde versie van de Leidraad uit 2010. Het doel en de werking van de Leidraad zijn vastgelegd in de PRV. De PRV beschrijft de provinciale belangen ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Die ruimtelijke ontwikkelingen betreffen bijvoorbeeld nieuwe bebouwing, uitbreiding van agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. Met de Leidraad wil de provincie Noord-Holland richting geven aan ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied en zo komen tot goede ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. De Leidraad maakt onderscheid tussen: 'rekening houden met' en 'betrekken bij' zoals ook reeds in de vorige subparagraaf besproken. Daarnaast maakt de Leidraad een onderverdeling van de provincie Noord-Holland in twintig gebieden, de zogenaamde ensembles, en tien provinciale structuren, zoals de Westfriese Omringdijk, de Stelling van Amsterdam en (agrarische) erven. Elk ensemble en elke structuur biedt een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, van de dynamiek en van de belangrijkste drie kernwaarden: landschappelijke karakteristiek, openheid en ruimtebeleving, en ruimtelijke dragers. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.
Planspecifiek
In dit planvoornemen gaat het om een ruimtelijke ontwikkeling in stedelijk gebied en dus moet de Leidraad worden toegepast. Zoals hierboven aangegeven moet op grond van de Leidraad bij elke ruimtelijke ontwikkeling rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren zoals geregeld in de Leidraad. Daarbij is de planlocatie onderdeel van het ensemble 'Het Gooi'. Het Gooi vormt een bosrijk woongebied tussen Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en is een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. Aan de noordzijde zijn restanten aanwezig van buitendijkse hooilanden langs de voormalige Zuiderzeekust. Het Gooi wordt doorsneden door de snelweg A1 en aan de oostkant loopt de snelweg A27 in de provincie Utrecht. Kernwaarden van het gebied betreffen de onderstaande drie aspecten. De onderstaande tekst bespreekt de planspecifieke kernwaarden.
Het voorliggend plan houdt rekening met de toetsingscriteria uit de 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018'.
De gemeente Laren behoort samen met de gemeenten Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Blaricum, Weesp en Wijdemeren tot de regio Gooi- en Vechtstreek. Samen hebben deze gemeenten de Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van wonen. Ook biedt de visie een kader voor lokaal woonbeleid en vormt het de basis voor afspraken met andere overheden.
De regio Gooi en Vechtstreek wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine of grote huishoudens en goed of slecht ter been. De regio ontleent haar identiteit voor een groot deel aan de diversiteit aan landschappen en woonmilieus en is daardoor een aantrekkelijk vestigingsgebied voor al deze groepen. Het behouden en, waar mogelijk, versterken van deze diversiteit aan woonmilieus waarborgt de vitaliteit van de regio ook in de toekomst.
Zeker tot 2040 wordt nog een groei van de bevolking voorzien. Het passend faciliteren van deze groei, in combinatie met het behoud van de natuur- en cultuurhistorische waarden, vormt de komende jaren één van de belangrijkste uitdaging voor de regio. Nieuwbouw zal nodig blijven en voorziet niet alleen in een directe woningbehoefte, maar wordt ook ingezet als strategisch instrument om de doorstroming in wijken op gang te brengen. De focus zal daarbij moeten liggen op binnenstedelijk bouwen en transformatie. Het behoud van de hoge ruimtelijke kwaliteit in de bebouwde omgeving is daarbij kader stellend.
Laren is een groene, lommerrijke gemeente met natuurgebieden, landgoederen, exclusieve villawijken, een gezellige dorpskern en enkele publiekstrekkers zoals het museum Singer Laren. Het gemiddelde inkomen is hoog en er wonen relatief veel senioren onder andere in het Rosa Spier Huis. Laren is vooral een woongemeente, met voornamelijk lokale voorzieningen. De meeste inwoners werken buiten de gemeente. Laren kent een gespannen woningmarkt, hetgeen zich uit in hoge woningprijzen en wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Met nieuwbouw kan maar beperkt tegemoet worden gekomen aan de woningbehoefte, Laren beschikt niet over grootschalige uitbreidingslocaties. In de dorpskern bevinden zich wel enkele kleinschalige locaties die voor herontwikkeling of verdichting in aanmerking komen.
In totaal zijn in de regionale woonvisie 21 acties en/of afspraken geformuleerd, verdeeld over vijf inhoudelijke thema's. Deze acties vormen samen het actieprogramma 2016-2030 voor het regionale woonbeleid van Gooi en Vechtstreek. De specifieke acties ten aanzien van bouwen betreffen:
Afweging
In de gehele regio is behoefte aan 9.250 extra woningen tot 2030. Van dat aantal moet minimaal 20% gerealiseerd worden door bestaande locaties te transformeren. Dit planvoornemen dat 10 tot 14 appartementen en 2 twee-onder-een-kapwoningen mogelijk maakt, past in deze acties: het overstijgt het aantal toe te voegen woningen niet en het voorziet in het transformeren van een bestaande kantoorlocatie in een plek om te wonen. Om die reden voorziet dit planvoornemen in een bestaande en actuele behoefte en past dit voornemen in de beleidsvisie van de gemeenten in het Gooi en Vechtstreek.
Ook op grond van de Regionale afspraken stedelijke ontwikkelingen Gooi en Vechtstreek (2017) is geen nadere afstemming noodzakelijk gelet op de beperkte omvang (<50 woningen binnenstedelijk).
De Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023 (24 april 2008) bevat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van de ruimtelijke ordening. Doel van de structuurvisie is om de geambieerde toekomst van het dorp Laren te kunnen vormgeven aan de hand van een integraal afgewogen richtinggevend beleidskader. De visie functioneert daarbij als instrument van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In hoofdlijnen ziet de gemeente als gewenste ontwikkeling voor het brinkdorp Laren het "behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp". Maatregelen en ingrepen moeten deze kernwaarden behouden en versterken. Concreet houdt dat in, dat al het beleid gericht moet zijn op een kwalitatieve verbetering van het dorp en geen kwantitatieve.
Planspecifiek
Hoofduitgangspunt voor actualiserende bestemmingsplannen is dat ze conserverend bestemmen. Daarnaast wil de gemeente Laren maatschappelijke ontwikkelingen faciliteren, maar met een minimum aan mogelijke ruimteclaims. Als onverkort uitgangspunt geldt verder dat de groenkwaliteit in het dorp behouden en waar nodig versterkt moet worden. Dit betekent dat:
Hiermee wordt het groene karakter van het dorp versterkt en de verstening tegengegaan.
Het Centrumplan Laren is vastgesteld door de gemeenteraad op 3 mei 2017. In het centrumplan zijn de belangrijkste actiepunten benoemd voor het centrum van Laren. Het waarborgen van het unieke eigen karakter en de kwaliteit van de omgeving en de bebouwing staan daarbij centraal.
Figuur. Structuurkaart (bron: gemeente Laren).
De belangrijkste actiepunten vanuit het centrumplan zijn:
Planspecifiek
Met dit bestemmingsplan wordt waar mogelijk invulling gegeven aan een aantal actiepunten. Ten eerste voorziet dit bestemmingsplan in het concentreren van kantoor- c.q. winkelruimte in het centrum door een leegstaand kantoorpand te slopen en daarvoor onder andere (naast de betreffende woningen en appartementen) detailhandel c.q. horeca terug voor in de plaats te bouwen. Met het mogelijk maken van detailhandel c.q. horeca in één van de plinten van de te bouwen gebouwen aan de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat wordt voorzien in de gewenste concentratie aan de radialen. Door de locatie daarmee voor het publiek aantrekkelijker te maken dan een kantoorfunctie wordt daarmee ook voorzien in impuls van het centrumgebied.
Voor het overige staat het bestemmingsplan de invulling van de actiepunten niet uit de weg.
Beleidskader
De belangrijkste doelstelling van het lokale woonbeleid, zoals het in deze woonvisie is verwoord, is om de woningvoorraad, nu en in de toekomst, zo goed mogelijk af te stemmen op de woonwensen van de inwoners van de gemeente Laren. Deze lokale woonagenda geeft op onderdelen concrete invulling aan de kaders uit de regionale woonvisie. Hierbij houdt de gemeente rekening met de bijzondere positie die Laren inneemt binnen de woningmarkt van de Gooi en Vechtstreek. Zo kent de woningvoorraad van de gemeente een relatief laag aandeel sociale huurwoningen, een gemiddeld dure woningvoorraad en beschikt Laren over weinig uitbreidingsmogelijkheden.
Deze lokale woonvisie sluit aan op de geactualiseerde regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2016-2030. Bij de totstandkoming van de regionale woonvisie zijn stakeholders uit de hele regio op verschillende momenten betrokken geweest. Naast de ambities uit de regionale woonvisie worden door de gemeente Laren een aantal specifieke speerpunten benoemd voor de komende jaren. Deze speerpunten zijn:
De mogelijkheden voor nieuwbouw in Laren zijn beperkt. Bovendien heeft de gemeente maar weinig grondposities zelf in handen. Particuliere ontwikkelaars die in Laren nieuwbouw of transformatie projecten willen ontwikkelen storten in dit fonds op het moment dat zij niet kunnen voldoen aan de gestelde normen (1/3 sociale huur en/of betaalbare koop). Deze bijdrage kan vervolgens worden ingezet bij sociale woningbouwprojecten in brede zin. Dit alles met als doel gemiddeld 1/3 betaalbare woningbouw bij nieuwbouw projecten te realiseren.
De gemeente Laren streeft naar woningbouwprogramma met een goede balans van verschillende woning- en prijscategorieën. Ook ligt de nadruk bij woningtoevoeging op gelijkvloerse woningen (appartementen), een woningtype dat nu nog ondervertegenwoordigd is, maar waar steeds meer vraag naar is, zowel voor ouderen als voor jongeren.
Quickscan woningbehoefte Laren
Door de gemeente is onderzoek gedaan naar de woningmarkt in Laren. Daarin wordt geconcludeerd dat de woningmarkt in Laren niet als lokale markt kan worden aangemerkt. Er vinden relatief veel verhuizingen plaats tussen de gemeente Laren en omliggende gemeenten. Er wordt in de regio een verdere toename van het aantal huishoudens verwacht. Er vindt enerzijds een logische ontwikkeling plaats van jongere en middelbare gezinnen met kinderen naar middelbare en oudere stellen zonder kinderen en naar oudere alleenstaanden. Anderzijds is er ook aanwas van jonge huishoudens (en gezinnen) waar te nemen. Ten aanzien van de gewenste uitbreiding van de woningvoorraad constateert de gemeente het volgende:
Planspecifiek
Ten aanzien van de woonvisie geldt dat dit planvoornemen daarin past. De gemeente geeft aan dat in de gemeenten een grote behoefte bestaat aan appartementen. Dit planvoornemen maakt het planologisch mogelijk om 10 tot 14 appartementen te bouwen en 2 twee-onder-een-kapwoningen. Om die reden voorziet dit planvoornemen in een bestaande en actuele behoefte en past dit voornemen in de beleidsvisie van de gemeente.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voorzover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Afweging
Op het perceel ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Deze bestemmingen schrijven voor dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien bouwwerken met een oppervlakte van 50 m2 respectievelijk 200 m2 of dieper dan 0,30 m wordt gebouwd. Omdat het planvoornemen leidt tot graafwerkzaamheden die eventuele archeologische waarden zouden kunnen verstoren is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd en bijgevoegd als Bijlage 4 (Archeologisch onderzoek).
Geconcludeerd wordt dat er binnen het merendeel van het plangebied reeds grootschalige recente bodemingrepen hebben plaatsgevonden, waardoor het natuurlijk bodemprofiel grootschalig vergraven/ aangetast is tot een diepte voorbij de oorspronkelijke top van de C-horizont. Daarbij is ook het archeologisch niveau (het niveau waarin archeologische resten kunnen worden verwacht en/of sporen zichtbaar kunnen worden aangetroffen) binnen het merendeel van het plangebied verstoord. In het geroerde/verstoorde deel van de bodemopbouw waren vaak resten beton-/bouwpuin en plastic zichtbaar, ook ter plaatse van de boringen waar in de directe nabijheid historische bebouwing moet hebben gestaan. Verder heeft inspectie van het opgeboorde materiaal niet geresulteerd in het aantreffen van archeologisch relevante resten. Voor het plangebied dient de hoge verwachting voor de perioden vanaf het Laat-Paleolithicum dan ook bijgesteld te worden naar een lage archeologische verwachting. De geplande bodemverstorende ingrepen zullen niet resulteren in verstoringen van archeologische waarden, aangezien deze in situ niet meer worden verwacht.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is het aspect archeologie uitvoerbaar te achten.
Wettelijk kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Men streeft naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Afweging
Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit past bij de woonbestemming, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgeschreven in het onderzoeksrapport (zie bijlage 5).
Uit het vooronderzoek blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de bekende aanwezigheid van licht tot matige verhoogde gehalten aan metalen en PAK in de bovengrond. Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen.
De onderzoekslocatie is onderzocht volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE).
In het onderzoek is tevens rekening gehouden met de voormalige aanwezigheid van een ondergrondse olietank nabij de kelder, centraal op het terrein, alsmede een voormalige tank nabij de perceelsgrens op het noordoostelijk gelegen perceel.
De boven- en ondergrond zijn veelal licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PCB en PAK. De lichte verontreinigingen zijn zowel in zintuiglijk schone als in de zintuigelijk baksteen-, kolengruis-, en betonhoudende grond aangetoond. In mengmonster MM3 is in eerste instantie een matige verontreiniging met PAK aangetoond, deze is echter bij analyse van de individuele monsters niet bevestigd.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Ter plaatse of in de directe nabijheid van voormalige ondergrondse tanks zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van olie. Analytisch zijn er tevens geen verontreinigingen met minerale olie aangetoond in grond en grondwater.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" voor metalen kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
De bovenstaande onderzoeksbevindingen zijn voorgelegd aan de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek. Het rapport is beoordeeld en de conclusie is dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de geplande nieuwbouw op de locatie.
Gelet op de periode tussen onderzoek en voorliggend bestemmingsplan is het onderzoek geactualiseerd (zie bijlage 6). Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, de terreininspectie kan gesteld worden dat er geen wezenlijke veranderingen op de onderzoekslocatie zijn opgetreden en er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
Conclusie
Er zijn op basis van de verrichte bodemonderzoeken geen belemmeringen aanwezig voor het voorgenomen gebruik van de locatie.
De locatie is milieuhygiënisch gezien geschikt voor het beoogde gebruik. Om die reden is dit bestemmingsplan op het onderdeel bodem uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Zoals al aangegeven bundelt de Erfgoedwet een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voorzover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Het plangebied van dit voornemen valt binnen de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht van Laren. Het beschermd dorpsgezicht geldt voor het gebied omdat het een specifiek cultuurhistorisch waardevolle karakter heeft. Samenvattend kunnen de volgende typerende elementen die deel uitmaken van het beschermd dorpsgezicht worden genoemd:
Vanwege de beschermde status van het dorpsgezicht is het niet zonder meer toegestaan om ter plaatse zonder een omgevingsvergunning te slopen. Daarnaast bepaalt het bestemmingsplan dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan bebouwing teneinde het behoud, de versterking of het herstel van de karakteristiek van het dorpsgezicht te verzekeren.
Afweging
De planologische mogelijkheden van dit bestemmingsplan leiden ertoe dat de huidige bebouwing zal worden gesloopt. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig. De sloop van de bebouwing zal echter niet leiden tot een verlies van enige waardevolle elementen. Het gebouw kent een relatief groot grondoppervlak ten aanzien van de omliggende bebouwing. Het planvoornemen zal voorzien in 3 gebouwen van een kleinere schaal en 2 twee-onder-een-kapwoningen.
Voor het nieuwe planvoornemen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld en getoetst door de welstandcommissie. Deze concludeert dat de voorgestelde inrichtingsschets en beeldkwaliteit goed aansluit op het omliggende omgevingsbeeld en bebouwingsbeeld. Tot slot wordt opgemerkt dat de dubbelbestemming voor het beschermd dorpsgezicht in dit bestemmingsplan wordt overgenomen. Artikel 6 bevat de eerder genoemde nadere eisen om zo te komen tot een behoud van het karakter van het dorp Laren.
Gelet op het bovenstaande is het project dus voor het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Onderzoek
De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het plangebied de aanwezige bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats appartementen in de vorm van meerdere gebouwen terug te bouwen. Hiervoor wordt een planologische procedure doorlopen. Om die reden is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen als Bijlage 7 (Ecologisch onderzoek). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Vleermuizen
Om de functie van onderzoekslocatie te bepalen voor streng beschermde vleermuizen dient nader onderzoek te worden verricht in de meest gunstige periode van het jaar. Hiervoor zullen meerdere veldbezoeken, in verschillende periodes van het jaar (april - september), uitgevoerd moeten worden om de functie van de onderzoekslocatie te bepalen voor vleermuizen. Doordat vleermuizen iedere (verblijfs)functie slechts een beperkte periode van het jaar gebruiken, is onderzoek naar alle, op de onderzoekslocatie mogelijke, functies noodzakelijk. Deze functies betreffen zomerverblijf, kraamverblijf en baltsverblijf. Iedere functie voor vleermuizen geniet jaarronde bescherming.
Indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er vleermuizen op de onderzoekslocatie aanwezig zijn, zullen de voorgenomen plannen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Hiervoor zal een ontheffing moeten worden aangevraagd.
Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd en opgenomen als Bijlage 12 (Aanvullend ecologisch onderzoek). Uit het onderzoek blijkt dat er geen beschermde functies voor vleermuizen zijn aangetroffen op de onderzoekslocatie, waardoor de voorgenomen werkzaamheden niet zullen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soortgroep.
Overige soortgroepen
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.
Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht ten aanzien van algemene zoogdieren en amfibieën. Dit kan door het verwijderen van takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust plaats te vinden. De meest geschikte periode voor het verwijderen van dergelijke materialen betreft de periode september tot en met november.
Stikstof
Behalve het ecologisch onderzoek, is ook een onderzoek uitgevoerd naar depositie van stikstof als gevolg van de ontwikkeling. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOX en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS. Het rapport vormt een toelichting op de berekening en is, tezamen met de berekening, opgenomen als Bijlage 8 (Stikstofberekening). De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol stikstof per hectare per jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Conclusie
Gezien de bovenstaande analyse wordt gesteld dat het aspect ecologie uitvoerbaar te achten is voor de uitvoering van dit project.
Wettelijk kader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Afweging
Uit de risicokaart (riscokaart.nl), waarvan hieronder een uitsnede is weergegeven, blijkt dat in de omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn.
Figuur. Uitsnede risicokaart met in het blauw kader het plangebied (bron: risicokaart.nl).
Conclusie
Gezien de bovenstaande analyse wordt gesteld dat het milieuaspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit project.
Wettelijk kader
De eventuele verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Woningen betreffen op grond van de Wgh en het Activiteitenbesluit milieubeheer een geluidsgevoelig object.
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidsgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone.
Onderzoek
De nabij de voorgenomen woningen gelegen Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat en de Bij Den Toren kennen ter plaatse van het planvoornemen een maximumsnelheid van 30 km/u. Deze wegen hebben voor de meest nabijgelegen wegdelen daarmee in de zin van de Wet geluidhinder geen zone. Voor de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat geldt dat op circa 140 meter afstand, de weg een 50 km/u-regime kent. Vanwege dit 50 km/u-regime en in het kader van een goede ruimtelijke ordening ten aanzien van de 30 km/u-wegen is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd en bijgevoegd als Bijlage 9 (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai).
Conclusie
Ten gevolge van het gezoneerde wegvak Burgemeester Van Nispen van Sevenaerstraat wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting niet overschreden. Ten gevolge van de 30 km/u-wegen blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden ten gevolge van de Burgemeester Van Nispen van Sevenaerstraat. Omdat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, is een maatregelenstudie nodig. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende verkeerskundige of stedenbouwkundige bezwaren. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 62 dB. De binnenwaarden (33 dB) zullen derhalve moeten worden gegarandeerd door middel van extra gevelisolatie. Nader onderzoek naar de geluidwering is bij de omgevingsvergunning nodig (voor blok 2 en 3).
Tot slot wordt opgemerkt dat overige bronnen (industrielawaai of luchtvaartlawaai) die eventueel geluidshinder zouden veroorzaken ter plaatse niet aanwezig zijn.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL.
Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (hierna: nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft de minister in samenwerking met InfoMil de nibm-tool maart 2019 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekenhulp is de toename van de stoffen NO2 en PM10 te bepalen.
Besluit niet in betekenende mate
Het Besluit niet in betekenende mate bepaalt in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Afweging
Dit projectvoornemen voorziet in de sloop van een kantoorgebouw en het terugbouwen van 3 appartementsgebouwen en 2 twee-onder-een-kapwoningen. Ook wordt voorzien in commerciële functies. Het aantal verkeersbewegingen neemt ten opzichte van de bestaande situatie af. Het initiatief draagt derhalve 'niet in betekenende mate' bij. Hiermee wordt voldaan aan de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor het plan.
Algemeen
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.
Toetsing
Als eerste wordt opgemerkt dat ter plaatse sprake is van een gemengd gebied. De omgeving van het projectgebied bestaat uit een centrumgebied met daarin uiteenlopende functies. Wonen, detailhandel en bedrijvigheid zijn in afwisselende samenstelling aanwezig. Er is dus sprake van functiemenging. Om die reden is een hogere milieubelasting gerechtvaardigd.
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
In de omgeving van het projectgebied zijn verscheidene detailhandelsbedrijven aanwezig. Voor detailhandel geldt (uitgezonderd een postorderbedrijf) maximaal milieucategorie 2. Dat betekent een richtafstand van 10 meter indien sprake is van gemengd gebied. Voor de restaurants en cafés die ook in de omgeving aanwezig zijn geldt een richtafstand van 0 meter indien sprake is van gemengd gebied. Ook aan die richtsafstand wordt voldaan. Voor het overige is er in de omgeving geen bedrijvigheid aanwezig die een belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen.
Hinder als gevolg van het onderhavige project
Naast dat omringende functies hinder kunnen veroorzaken, is het ook denkbaar dat het onderhavige project hinder veroorzaakt voor de omgeving. De bedrijvigheid waarin in project in voorziet betreft kantoor, detailhandel (via afwijking) en horeca. Zoals hierboven reeds opgemerkt gelden voor zulke bedrijvigheid de richtafstanden van 10 en 0 meter op basis van milieucategorie 2 en 1. Dat betekent dat de bedrijvigheid die wordt mogelijk gemaakt door dit planvoornemen op voldoende afstand ligt van de gevoelige functies in de omgeving. Voor de woningen direct boven de bedrijvigheid geldt dat deze ook aan de geldende richtlijnen moeten voldoen. Ten aanzien van zulke functiemenging geldt dat de VNG-brochure een ander type categorieaanduiding kent van bedrijvigheid. De VNG-brochure geeft aan dat bij activiteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen -in gebieden met functiemenging- kunnen worden uitgevoerd. De eisen van het Bouwbesluit 2012 voor scheiding tussen woning en bedrijven zijn daarbij voldoende toereikend. Uit de VNG-brochure volgt vervolgens dat bedrijvigheid in de vorm van detailhandel en horeca vallen onder categorie A (op supermarkten, warenhuizen, discotheken, muziekcafés en cateringbedrijven na). Dat betekent dat deze functies aanpandig zijn toegestaan. Bij het onderhavige planvoornemen is daarvan sprake: meerdere appartementen worden boven het de detailhandel en horeca gebouwd. Daarmee voldoet dit planvoornemen wat betreft dit onderdeel aan de voorgeschreven normen.
In de huidige situatie is de inrit gelegen aan de oostzijde van de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat 4. De huidige uitrit ligt aan de oostzijde van de woning aan de Nieuwlarenweg 11. Dit is de plek waar de nieuwe in- en uitrit ook komt te liggen. Ten opzichte van de huidige verkeersgeneratie op grond van het geldende bestemmingsplan en het historisch gebruik van de commerciële functie is er per saldo sprake van een vergelijkbaar aantal ritten aan de oostzijde van de woning aan de Nieuwlarenweg 11.
Het beperkt aantal verkeersbewegingen, alsmede de beperkte gewijzigde situatie met betrekking tot het optrekken en afremmen van auto's is niet zodanig dat er in redelijkheid dan ook geen goed woon- en leefklimaat in de nabijheid te verwachten is vanwege deze voorziening. Een deel van de huidige bovengrondse parkeervoorziening zal bovendien ondergronds worden uitgevoerd wat uit akoestisch oogpunt positief werkt.
Bij de uitvoering zal verder voorzien worden in een geluidsarme installatie voor de parkeergarage. Dit mede gelet op het feit dat boven deze in- en uitgang ook voorzien is in nieuwe gevoelige functies en een geluidsarme installatie dan ook in redelijkheid te verwachten is.
Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyse is het plan wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Behalve landelijke wetgeving hanteert de gemeente Laren ook het 'Beleids- en actieplan wateroverlast Laren'. De volgende uitgangspunten zijn in het beleids- en actieplan benoemd:
Afweging
Onderzoek naar de waterhuishouding is uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als 10.
Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 2.840 m2. Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met 660 m2.
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de planlocatie worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.
Bij herontwikkeling of nieuwbouw mag het hemelwater afkomstig van het dak echter niet zonder meer worden aangesloten op het riool. Afstromend hemelwater mag eveneens niet worden afgewenteld op omliggende percelen of de openbare ruimte. Om dit te voorkomen worden compenserende maatregelen genomen om te voorkomen dat regenwater versneld tot afvoer komt.
Conform het beleid van de gemeente Laren geldt ten aanzien van de ontwikkeling en het toekomstig verhard oppervlak een uitbasisinspanning (bergingseis of normering) waaraan moet worden voldaan of aan getoetst kan worden van 40 mm/m2 (bui van 40 mm/uur). Ten aanzien van de ontwikkeling en het toekomstig verhard oppervlak bedraagt de waterbergingsopgave circa 115 m3. De gemeente adviseert in het kader van waterveiligheid een ontwerpnorm van 60 mm/m2 aan te houden.
In een situatie waarbij in een korte tijd meer regen valt (60 mm) dan de ontwerpuitgangspunten kan tijdelijk water op het perceel blijven staan (water-op-straat situatie). In een dergelijke situatie mag het hemelwater niet afstromen richting gebouwen en/of aangrenzende percelen (waterveilig). Met het toepassen van een ontwerpnorm van 60 mm/m2 wordt het risico van water-op-straat en eventuele overlast hierdoor bij gebouwen nog verder verkleind.
Om water in de planuitwerking expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te nemen en hemelwater op een duurzame wijze te verwerken (hydrologisch neutraal) wordt in het ontwerp gewerkt met hoogteverschillen zodat tijdens regenbuien water gemakkelijk kan toestromen naar de onverharde (groene)buitenruimte en aldaar kan worden vastgehouden en infiltreren. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen wordt daarmee voorkomen. Op basis van de ontwateringsdiepte behoort een ondergrondse hemelwatervoorziening tot de mogelijkheden.
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Conclusie
Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig projectvoornemen.
Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.
Onderzoek
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. In bijlage 11 is de mer-beoordeling opgenomen.
Conclusie
Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De beoogde ontwikkelingen veroorzaken geen nadelige gevolgen voor het milieu.
Voor dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Centrum
De eerste bestemming die voorkomt in het plangebied betreft de bestemming 'Centrum'. Deze bestemming bevindt zich aan de oostzijde van het gebied en biedt ruimte aan wonen, dienstverlening, detailhandel en horeca. De woningen kunnen in appartementsvorm worden gerealiseerd. De dienstverlening, detailhandel en horeca kunnen worden gerealiseerd op de begane grond en kelder van het gebouw.
Wonen
De tweede bestemming betreft de bestemming 'Wonen'. Deze is ten eerste voorzien aan de 2 twee-onder-een-kapwoningen aan de Bij Den Toren. Ook is deze bestemming opgenomen voor de overige twee appartementengebouwen.
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Het beschermd dorpsgezicht is beschermd door middel van een dubbelbestemming, op grond waarvan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situering en de omvang van nieuw op te richten bouwwerken, de nokrichting van de kappen van gebouwen, de gevelindeling en het materiaal- en kleurgebruik. Uiteraard is dit alleen toegelaten voorzover dat de bestemming 'Waarde - Beschermd
dorpsgezicht' dient.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken et cetera. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart Nederland en kadastrale kaart).
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst afgesloten.
Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.
Het ontwerpbestemmingsplan Herontwikkeling voormalige Rabobanklocatie is ter inzage gelegd. Het plan heeft ter inzage gelegen van 15 oktober tot en met 25 november 2021. In die periode heeft een ieder een zienswijze kunnen indienen. Er zijn 22 zienswijzen ontvangen. Voor de samenvatting zienswijzen, beoordeling zienswijze, ambtshalve wijzigingen en conclusies, zie bijlage 14.