Plan: | De Zanderij Zuid Deelgebied 3 Castricum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0383.BPC22Kramersweg7eo-VS01 |
De Zanderij is het gebied aan de westkant van Castricum, tussen de spoorlijn en de duinen. Voor het gehele gebied is in 2008 een gebiedsvisie opgesteld en in 2012 heeft de gemeenteraad voor de nadere uitwerking van het zuidelijk deel de Kadernota Zanderij Zuid vastgesteld. Deze kadernota beoogt een algehele kwalitatieve verbetering van het gebied. Het plangebied wordt in de kadernota aangemerkt als deelgebied 3. Dit gebied bestaat uit de locatie waar het bedrijf van Kaptein Kaas was gevestigd en 12 omliggende percelen. De private grondeigenaren hebben een schetsplan met een woningbouwprogramma gemaakt. Het plan omvat 103 woningen in diverse categorieën, waaronder appartementen en grondgebonden woningen. De realisatie van het project is in handen van een ontwikkelende partij. Inmiddels is het schetsontwerp uitgewerkt tot een gedetailleerd stedenbouwkundig plan.
De realisatie van deze herontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven mee te willen werken aan de ontwikkeling. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan 'De Zanderij Zuid Deelgebied 3 Castricum' voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de westzijde van het centrum van Castricum, tussen de spoorlijn en de duinen. Aan de westzijde van het plangebied liggen uitgestrekte natuurgebieden met bossen en open duingebieden grenzend aan de Noordzee. Aan de oostkant ligt achter het spoor de historische dorpskern van Castricum. Op de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied wordt begrensd door Geversweg aan de noordzijde, de Kramersweg aan de oost- en zuidzijde en de Oude Schulpweg aan de westzijde. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen 11991, 11992, 8897, 12262, 12263, 12260, 12261, 9250, 9251, 9249 en gedeeltelijk de percelen 9877, 9023, 11990 en 10886. De huidige invulling bestaat uit de bedrijfsbebouwing van het voormalige bedrijf Kapitein Kaas en een aantal percelen in particulier eigendom in gebruik als weiland en woonperceel. De twee bestaande woningen aan de zuidrand van het gebied blijven bestaan en vallen buiten het plangebied. Op de volgende figuur is de begrenzing van het plangebied met een gele lijn weergegeven.
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Castricum, vastgesteld in 2013. Op de volgende figuur is de verbeelding van het huidige bestemmingsplan weergegeven, met rood omlijnd het plangebied.
Figuur 1.3 Huidige Bestemmingsplan Buitengebied Castricum
Binnen de plangrenzen komen de volgende bestemmingen voor:
Enkelbestemmingen:
- Bedrijf (paars).
- Agrarisch met waarden (groen).
- Wonen (geel).
- Verkeer (grijs).
Dubbelbestemmingen:
- Waarde Archeologie 2.
Aanduidingen
- Bouwvlak
- Gebiedsaanduiding Wisselteelt uitgesloten (zuidwesthoek plangebied).
Strijdigheid met het bestemmingsplan
Het voornemen is om 103 woningen te realiseren in het plangebied. De nieuwe woningen worden gerealiseerd in een bijzonder woonmilieu waarbij de woningen in een nieuw aan te leggen duinlandschap wordt gerealiseerd, waarbij het duinlandschap zo veel mogelijk de natuurlijke begrenzing vormt tussen de woningen. De nieuwe woningen en de natuurontwikkeling zijn niet passend binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden, Bedrijf en Verkeer. Ten behoeve van de ontwikkeling zal de bestemming moeten worden gewijzigd. Tevens is de dubbelbestemming Archeologie 2 van toepassing. In de milieuparagraaf zal moeten worden aangetoond dat de ontwikkeling niet in strijd is met de aanwezige archeologische waarden. De gronden die in het bestemmingsplan bestemd zijn als Wonen, hebben betrekking op de twee bestaande woningen die blijven bestaan, deze woningen vallen buiten de plangrens.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken.
Het plangebied en de beoogde ontwikkeling worden aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur beschreven.
Huidige situatie omgeving
Het plangebied ligt op een bijzondere plek tussen het duinenlandschap enerzijds en de historische dorpskern van Castricum anderzijds. Het maakt deel uit van een gebied dat is aangeduid als 'De Zanderij'; een relatief open gebied tussen de spoorlijn die Castricum begrenst en de bossen als uitloper van het duinengebied aan de Noordzee. Op de volgende luchtfoto is dit weergegeven, de positie van het plangebied is omlijnd. De verschillende deelgebieden die te onderscheiden zijn in het duinenlandschap zijn met een stippellijn weergegeven; van west naar oost het Noordzeestrand met zeeduinen, daar achter het primair duinsysteem met struiken en grassen en verderop het secundair systeem bestaande uit bossen. Het open gebied 'De Zanderij' grenst daar aan.
Figuur 2.1 De positie van het plangebied tussen het duinenlandschap en de stad Castricum (bron: Landschapsinrichtingsplan De Zanderij Zuid Deelgebied 3 Castricum - BOOM Landscape)
De Zanderij is te typeren als een karakteristiek gebied dat de overgang vormt tussen de duinen en het dorp Castricum. Het contrast tussen de duinen en het cultuurlandschap van De Zanderij is groot. Met name ter hoogte van de Papenberg is dit het grootst, nog versterkt door het opgaande loofbos op het duin. De omringende “dichte wanden” (bos, spoorweg, bebouwing) vergroten het contrast nog verder. De ligging vlak tegen het dorp en het dorpscentrum en het zicht op deze duinrand is een bijzondere kwaliteit van het gebied. Op de volgende figuur is de begrenzing van het gebied De Zanderij met rood omlijnd de positie van het plangebied daar binnen weergegeven.
Figuur 2.2 De begrenzing van de Zanderij, met rood omlijnd het plangebied (bron maps.google.com)
De Zanderij valt uiteen in twee contrasterende delen met als grens de Geversweg/Oude Schulpweg: een noordelijk deel (voormalig duingebied en de eigenlijke Zanderij) en een zuidelijk deel (de omgeving van het station) met een grote diversiteit aan functies. Deze grens valt samen met een restant van de Atlantic Wall uit WOII in de vorm van een tankversperring die aan de zuidzijde langs de Oude Schulpweg ligt, de westgrens van het plangebied. Het noordelijk deel van De Zanderij is een zeer overzichtelijk open gebied. In 1850 maakte het noordelijk deel nog onderdeel uit van de duinen, maar werd daarna afgegraven. Het hier gewonnen zand werd gebruikt voor de aanleg van de spoorlijn Haarlem/Den Helder. Het noordelijke deel heeft zich ontwikkeld tot een agrarisch gebied (bollenteelt). De noordwestzijde, gelegen tegen de overgang naar Bakkum, kent aan de rand een beperkt deel wonen met volkstuinen en sport (tennis). Het zuidelijke deel heeft zich ontwikkeld tot gebied met stadsrand functies als begraafplaats, volkstuinen en sportvelden, enkele bedrijven en een beperkt aantal woningen. Als geheel vormt het een overloopgebied voor functies, waarvoor elders binnen de bebouwde kom van Castricum geen ruimte (meer) is.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt centraal in De Zanderij, ten noorden van het woningbouwplan Duynkant. Aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan het agrarische deel van De Zanderij. Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn. Het plangebied maakt deel uit van het overgangsgebied tussen de stad Castricum en de duinen. Er zijn ook meerdere (langzaamverkeersroutes) aanwezig rondom het gebied, in het plangebied zelf is de Kramersweg te typeren als langzaamverkeersroute. De volgende figuur is een schematische weergave van het plangebied in zijn context.
Figuur 2.3 Schematische weergave van het plangebied in zijn context (bron: Landschapsinrichtingsplan De Zanderij Zuid Deelgebied 3 Castricum - BOOM Landscape)
Huidige situatie plangebied
Het plangebied bestaat uit het voormalige bedrijfsperceel van Kapitein Kaas, met een aantal omliggende percelen. In het plangebied staan een viertal gebouwen waarvan twee worden gesloopt, namelijk de voormalige kaasfabriek en een paardenstal bij de woning aan de Zanderijweg 6. De woning aan de Zanderijweg 6, én de woning aan de Kramersweg 3 blijven bestaan. In de huidige situatie heeft het plangebied een wisselend gebruik en is er geen nadrukkelijke samenhang in het gebied. In het plangebied zijn diverse bossages en er staan verspreid door het hele plangebied bomen. Op de volgende foto's is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.4 De Kramersweg gezien vanuit het noorden. Links de spoorlijn, rechts de bedrijfsbebouwing van Kapitein Kaas. (bron maps.google.com)
Figuur 2.5 De Kramersweg ter plaatse van de zuidoosthoek van het plangebied. Op de voorgrond links de huidige woningen en de bebouwing van Kapitein Kaas verder op het terrein. (bron maps.google.com)
Figuur 2.6 De Kramersweg ten zuiden van het plangebied, ter plaatse van de kruising met de Zanderijweg. De Zanderijweg loopt centraal in het gebied, op de voorgrond de twee bestaande woningen.
Figuur 2.7 Het plangebied gezien vanuit het noordwesten, op de voorgrond de Oude Schulpweg, de westelijke grens van het plangebied. (bron maps.google.com)
In maart 2020 is door de gemeenteraad van Castricum een kaderstellend besluit vastgesteld waarin het voornemen wordt beschreven om de locatie Zanderij Zuid deelgebied 3 te herontwikkelen. Hiertoe zijn na een ontwerpproces twee documenten opgesteld, namelijk het beeldkwaliteitsplan en het landschapsinrichtingsplan. Beide plannen zijn op 22 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. Beide plannen zijn opgenomen als bijlagen bij dit bestemmingsplan:
Het voornemen bestaat uit de realisatie van 103 nieuwe woningen in het plangebied binnen een uniek woonmilieu.
Voor het woningbouwprogramma zijn op basis van het ruimtelijk kader Zanderij-Zuid, de volgende uitgangspunten opgenomen :
Deze uitgangspunten hebben gerealiseerd in het stedenbouwkundig plan op onderstaande afbeelding. Het plan bestaat uit 103 woningen, waarvan 27 appartementen (bouwnummer 43, en 44), 26 appartementen in de sociale sector (bouwnummer 53) en 50 grondgebonden woningen (de overige bouwnummers). De bestaande woningen zijn niet genummerd.
Figuur 2.8 Stedenbouwkundig plan (bron: Leeuwenkamp Architecten)
Voor het grootste deel van het plan geldt dat er geen sprake is van een traditioneel verkavelingsplan bestaande uit privékavels met woningen en bijgebouwen, maar van één collectief duinlandschap waar de woningen als opzichzelfstaande elementen een plek krijgen. Het landschap voegt zich rondom de woningen en vormt een natuurlijke begrenzing waardoor er wel sprake is van privacy, maar maakt tegelijkertijd een beleving van het landschap als geheel mogelijk. Er is dan ook nadrukkelijk geen sprake van kunstmatige erfafscheidingen of grote privétuinen, maar van privéterrassen met een beperkte afscherming, die worden mee-ontworpen als zijnde onderdeel van de woning. Tevens is er geen sprake van bijgebouwen; bergingen en garages maken onderdeel uit van het hoofdgebouw, bevinden zich samen met de woonfuncties onder één en hetzelfde dak. De gebouwen staan als zijnde vrijstaande elementen in het glooiende duinlandschap. De woningen volgen het landschap, het peil van de woningen onderling verschilt om die reden binnen dit plan.
In het stedenbouwkundig plan worden van oost naar west drie deelgebieden onderscheiden:
Het onderscheid tussen de verschillende deelgebieden komt met name tot uitdrukking in de verschillen qua architectuur en aansluiting op de omgeving, de wisselwerking tussen openbaar-privé en het bebouwingsbeeld. Voor een volledige beschrijving in woord een beeld wordt verwezen naar het stedenbouwkundig plan en het inrichtingsplan dat voor deze ontwikkeling zijn opgesteld. Beide plannen zijn opgenomen als bijlagen bij dit bestemmingsplan:
Onderstaande impressies uit het stedenbouwkundig plan geven een goede impressie van het beoogde architectonisch en landschappelijk beeld van de ontwikkeling.
figuur 2.9 Impressies stedenbouwkundig plan (bron: Leeuwenkamp Architecten)
Vanuit de kadernota wordt aangegeven om de grondgebonden woningen zo te ontwerpen dat ze vanaf de straatzijde ervaren worden als 1 laag met kap boven het verhoogde duinlandschap. Incidenteel kan er ook sprake zijn van 3 lagen met kap. Dit wordt bijvoorbeeld bij de appartementengebouwen toegepast. Aangezien vanuit het landschapsinrichtingsplan verschillende hoogtes in het landschap zijn ontworpen en dit zelfs per perceel behoorlijk kan verschillen vragen deze uitgangspunten om meer flexibele bouwmogelijkheden dan bij een 'traditionele' woningbouwontwikkeling, waar meestal geen sprake is van verhoogd landschap. Om de nieuw te realiseren woningen zo goed mogelijk te kunnen laten aansluiten bij het nieuwe landschap en de gebruiksmogelijkheden is er in dit bestemmingsplan rekening gehouden met verschillende goot- en bouwhoogtes, in plaats van één 'vaste' hoogte, om zo voldoende ontwerpvrijheid te creëren voor unieke woningen.
De openbare ruimte in het plan bestaat hoofdzakelijk uit de (gedeeltelijke eenrichting) verkeersontsluiting en de langzaamverkeersroutes. Centraal in het gebied is in oostwestelijke richting een gebied aangemerkt als wadi waarin tevens speelvoorzieningen worden voorzien. Het parkeren gebeurt zoveel mogelijk bij de eigen woning, daarnaast zijn er een aantal collectieve parkeerplaatsen voorzien.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de NOVI is een tabel opgenomen van de nationale belangen in relatie tot de eerdere visie (SVIR) en de nog geldende uitvoeringsregels (Barro, Bro en straks het Besluit kwaliteit leefomgeving).
In de NOVI zijn de volgende 21 nationale belangen en opgaven opgenomen:
Toetsing
De planontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een relatief kleinschalig woningbouwplan en raakt daarmee geen rijksbelangen. De ontwikkeling staat de nationale belangen en opgaves uit de NOVI niet in de weg.
Ieder bestemmingsplan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument met het doel efficiënt ruimtegebruik te bevorderen. Voor stedelijke projecten moet de behoefte worden beschreven. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval worden 103 woningen voorzien, en dus is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er is ook sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling omdat het geldende bestemmingsplan slechts enkele woningen mogelijk maakt.
Figuur 3.1 Tabel met woningaantallen stedenbouwkundig plan (bron: Landschapsinrichtingsplan De Zanderij Zuid Deelgebied 3 Castricum - BOOM Landscape)
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied.
Hieruit wordt geconcludeerd dat het gebied deel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied met de agrarische bestemming wordt niet agrarisch gebruikt. Het plangebied bevat stedelijke functies en is aan drie zijden omsloten door andere stedelijke functies. Het gebied is door de provincie in haar omgevingsverordening ook aangemerkt als stedelijk gebied (contramal landelijk gebied), zie de volgende figuur.
Figuur 3.2 Omgevingsverordening NH 2020 Kaart 14 Landelijk gebied (2020)
Uit jurisprudentie blijkt echter dat agrarische gronden nooit deel uitmaken van bestaand stedelijk gebied, ongeacht hun ligging. Dit betekent dat de behoefte moet worden beschreven en moet worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.
Motivering locatiekeuze
Het is niet mogelijk om op een andere plek in het stedelijk gebied van Castricum 103 woningen te bouwen, waarvan 50 grondgebonden. Daarom is een locatie aan de rand van de kern, bij het station gekozen.
Relevante regio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Castricum binnen de woonregio Alkmaar.
Beschrijving woningbehoefte
Voor het bepalen van de woningbehoefte zijn provinciaal, regionaal en gemeentelijk woonbeleid, de provinciale prognose en regionale afspraken leidend. Deze worden hierna behandeld.
Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025
De woonagenda betreft de uitvoeringsagenda voor de komende vijf jaar met een beschrijving van de ambities, uitgangspunten en acties van de provincie.
De ambitie van de provincie is als volgt geformuleerd: "Onze ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn of komen. De woningbouw wordt vooral in of aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, overeenkomend met de kwalitatieve behoefte en demografische trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt". De doelstelling van de provincie is om te zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.
In lijn met de ambitie en doelstelling zijn vier ruimtelijke uitgangspunten opgesteld:
De speerpunten voor het woonbeleid van de provincie voor 2020-2025 zijn als volgt:
De provincie stuurt op een versnelling van de woningbouwproductie de komende jaren. Daarbij wordt aandacht gegeven aan een kwalitatief divers aanbod, aansluitend op de vraag. Regionale programmeringen en gemeentelijk beleid zijn daarbij de basis. Met de toevoeging van 103 woningen kan worden bijgedragen aan de woningbouwproductie. In navolgend stuk wordt getoetst aan de regionale programmering en gemeentelijk beleid.
Bevolkingsprognose provincie Noord-Holland 2019-2040
De indicatieve woningbehoefte in Noord-Holland Noord tot 2030 is 18.500 woningen, waarvan in de regio Alkmaar 9.400.
Figuur 3.3 Ontwikkeling woningbehoefte provincie Noord-Holland 2019-2040 (bron: Bevolkingsprognose provincie Noord-Holland 2019-2040, 2019)
De beoogde ontwikkeling van 103 woningen in Castricum valt binnen de woonregio Alkmaar. Uit de in de bevolkingsprognose vastgestelde woningbehoefte voor de gemeente Castricum blijkt dat tot 2030 800 woningen noodzakelijk zijn om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Met de beoogde ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd om te voorzien in deze behoefte.
Figuur 3.4 Ontwikkeling woningbehoefte Castricum, binnen regio Alkmaar 2019-2030 (bron: Bevolkingsprognose provincie Noord-Holland 2019-2040, 2019)
Woondeal Noord-Holland Noord (2020)
Provincie Noord-Holland en de regio's Kop van Noord-Holland, Regio Alkmaar en West-Friesland werken aan woonakkoorden op regionaal niveau. Hier worden meer gedetailleerde afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave. In deze regiodeal gaat het om de grotere opgaven op het niveau van geheel Noord-Holland Noord. Deze Woondeal is de basis voor de verstedelijkingsafspraken die de Regio Alkmaar en Hoorn maken met de Rijksoverheid.
De scope van de woondeal is om de steden hun eigen karakter te laten houden en tegelijk flexibel in te spelen op de groei van inwoners. Op een aantal concrete locaties in de steden Alkmaar, Hoorn en Heerhugowaard wordt ingezet op het op korte en lange termijn versnellen van de woningbouw. Bij realisatie van projecten wordt uitgegaan van de volgende principes:
De regio wil woningen toevoegen om doorstroming tot stand te brengen. In de woondeal is ook aandacht voor het bouwen van betaalbare woningen voor starters, doorstromers en alleenwonenden. Er wordt gewerkt aan het vergroten van de woningbouwproductie. Binnen de gemeente is de Zanderij aangemerkt als versnellingslocatie.
Met de beoogde ontwikkeling in het gebied Kaptein Kaas kan worden bijgedragen aan de woningbouwproductie in de regio. Met het toevoegen van woningen op deze locatie kan doorstroming in Castricum bevorderd worden.
Regionaal Actieprogramma Wonen regio Alkmaar 2016-2020
In het RAP staan de gezamenlijke ambities en afspraken op het gebied van wonen van de regiogemeenten in de regio Alkmaar. De regio gaat uit van de provinciale prognoses voor demografie en woningbouw, en andere prognoses, voor de nieuwbouwprogrammering. Voor de actuele programmering wordt verwezen naar de jaarlijkse monitor plancapaciteit (zie hierna).
De regio Alkmaar is gestart met de opstelling van een woonakkoord. Het definitief woonakkoord en de bestuurlijke vaststelling wordt medio 2021 verwacht.
Monitor woningbouw 2020
De monitor woningbouw bevat cijfers over de ontwikkeling van de woningvoorraad en huishoudens, en de ontwikkeling van de plancapaciteit. Deze cijfers worden afgezet tegen de woningbehoefte uit de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040. Deze monitor wordt jaarlijks uitgevoerd.
Als eerste is de inhaalvraag bepaald van de afgelopen jaren. Dit is het aantal woningen dat bovenop de verwachte vraag naar woningen gebouwd zou moeten worden om de druk op de woningmarkt af te laten nemen. Voor de regio Alkmaar geldt dat er de afgelopen jaren 1.500 woningen minder zijn gebouwd dan de toename van het aantal huishoudens is geweest.
Figuur 3.5 Inhaalvraag (aantal woningen) op basis van verschil huishoudensgroei en nieuwbouwproductie 2014-2018 (bron: Monitor Woningbouw, 2020)
Voor de regio Alkmaar geldt dat de woningbehoefte tot 2030 7.800 woningen betreft. Het aantal harde plannen betreft 7.900 woningen. Daarnaast geldt voor de regio ook een inhaalvraag van 1.500 woningen. Dat betekent dat er extra harde plancapaciteit voor 1.400 woningen noodzakelijk is. De beoogde ontwikkeling van 103 woningen in Castricum kan bijdragen aan het op peil brengen van de woningvraag.
Figuur 3.6 Woningbehoefte 2019-2040 en plancapaciteit (bron: Monitor Woningbouw, 2020)
Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar (2019)
Om de woningbehoefte op de korte en middellange termijn tegemoet te komen, moeten er de komende jaren meer woningen worden gebouwd en bestaande plannen worden versneld. Om dit waar te kunnen maken heeft de gemeente Castricum samen met de gemeenten in Regio Alkmaar en de Woningmakers de 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' gemaakt. Hierin zijn de ambities en opgaven, programmering- en woningbouwafspraken uit het Regionaal Actie Programma nader uitgewerkt. Met deze nieuwe woningbouwafspraken gaan de gemeenten in Regio Alkmaar zich richten op realisatiecapaciteit. Hierbij wordt steeds gebruikgemaakt van de meest recente marktinformatie en huishoudensprognoses. Regio Alkmaar ziet een vijftal opgaven:
De regio Alkmaar wil met haar woningbouwprogrammering ruimte hebben om in te spelen op de korte termijn behoefte (met als doel voorkomen van verdringing) en anderzijds demografische trends op lange termijn (inspelen op ontgroening en vergrijzing). Om dit te bereiken:
Om in te kunnen spelen op de korte termijn behoefte en invloeden op de woningmarkt is programmeren vanuit scenario's wenselijk. Voor alle scenario's geldt als basis de bevolkingsprognose van de provincie Noord-Holland 2017- 2040 'ontwikkeling woningbehoefte'. Hierop zijn aanvullend twee scenario's gemaakt die inspelen op enerzijds de recente ontwikkeling van verhoogde bovenregionale instroom vanuit andere delen uit de MRA en anderzijds de conjuncturele schommelingen die van invloed zijn op de woningmarkt.
Op dit moment wordt gewerkt met scenario 2.
Figuur 3.7 Richtinggevende variatie in scenario's van mogelijke behoeftegroei naar gemeenten, woningbouwopgave per tijdsperiode (bron: Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar, 2019)
Woonvisie Castricum 2020-2025
Met de regionale woningbouwafspraken hebben de gemeenten in Regio Alkmaar afgesproken om te programmeren aan de hand van scenario's. In Castricum zijn er, afhankelijk van het scenario, jaarlijks tussen de 150 en 200 woningen nodig tot 2023. Na 2023 neemt de jaarlijkse vraag af tot tussen de 60 en 110 woningen per jaar. Daarnaast werken we met een woningprogrammering naar realisatiecapaciteit. Dit is een realistischere manier van programmeren. Woningbouwplannen worden weergegeven naar planfase (hoe ver is de planontwikkeling gevorderd) afgezet tegen de tijd (hoe verder in de tijd hoe onzekerder een plan). Op deze wijze kan een betere inschatting gemaakt worden hoeveel woningen er in de toekomst opgeleverd worden. Een aantal keren per jaar wordt de woningprogrammering geactualiseerd.
In de notitie 'Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar' is afgesproken dat de gemeenten zich met de woningprogrammering gaan richten op realisatiecapaciteit in plaats van de tot nu toe gehanteerde programmering met harde en zachte plannen. De woningprogrammering naar realisatiecapaciteit geeft een realistischere manier van programmeren. Woningbouwplannen worden weergegeven naar planfase (hoe ver is de planontwikkeling gevorderd) afgezet tegen de tijd (hoe verder in de tijd hoe onzekerder een plan). Op deze wijze kan een betere inschatting gemaakt worden hoeveel woningen er in de toekomst opgeleverd worden. Op deze wijze kunnen er meer woningen geprogrammeerd worden, zodat er in de toekomst voldoende woningen worden opgeleverd. Onderstaande figuur laat zien voor welk percentage plannen meetellen.
Een doorrekening van de plannen van Castricum op www.plancapaciteit.nl levert voor Castricum de woningprogrammering naar realisatiecapaciteit op (zie hieronder). Ook is hierin de bandbreedte van de ontwikkeling van de woningbehoefte voor Castricum opgenomen. Plannen van minder dan 12 woningen zijn hier niet in meegenomen. Voor de middellange en lange termijn zijn er nog aanvullende woningbouwplannen nodig.
Figuur 3.8 Realisatiecapaciteit Castricum (oktober 2019)
Op dit moment staan op plancapaciteit plannen voor 1.123 woningen, waarvan 538 harde plancapaciteit. In de kern Castricum is slechts harde plancapaciteit voor 54 woningen, waarvan 51 appartementen. Kaptein Kaas en omgeving is met 103 woningen in de planning opgenomen als locatie 3 (50 grondgebonden en 53 appartementen).
Figuur 3.9 locatie Kaptein Kaars (Plancapaciteit.nl)
De beoogde ontwikkeling van 103 woningen kan bijdragen aan de invulling van deze behoefte op een goed bereikbare plek binnen het invloedsgebied van een OV-knooppunt naast station Castricum.
Kwalitatieve behoefte
Door veranderende huishoudenssamenstelling verschuift de behoefte gedurende de jaren (bijvoorbeeld door vergrijzing). Op dit moment is er meer behoefte aan grondgebonden woningen dan er op dit moment zijn. Maar deze extra vraag speelt vooral de komende jaren, daarna neemt de vraag af. Het is daarom van belang om rekening te houden met de verschuivende vraag op lange termijn. Voor de komende jaren is het van belang om in te zetten op realisatie van grondgebonden woningen, die op termijn eenvoudig zijn om te zetten in levensloopbestendige woningen, of (patio)bungalows. Op de lange termijn is er meer behoefte aan kleinschalige appartementencomplexen. Appartementen zijn zowel geschikt voor starters als senioren, waardoor de gemeente wil voorsorteren op een demografische omslag: over enkele jaren slaat de nu nog beperkte groei van jonge huishoudens tot 35 jaar en gezinnen om in een krimp, waarmee de druk op reguliere grondgebonden woningen zal afnemen. De doorstroming in de woningvoorraad wordt de komende jaren belemmerd doordat de gewenste woningen beperkt beschikbaar komen. Deze woningen zitten voor een groot deel in de bestaande voorraad. Om de doorstroming te bevorderen zullen er koopwoningen en vrije sector huurwoningen moeten worden toegevoegd. Zo blijkt een behoefte op zowel de korte en middellange termijn aan duurdere grondgebonden koopwoningen. Zo komen woningen in het middensegment vrij die weer betrokken worden door doorstromers uit een starterswoning.
Het Woningbehoefteonderzoek Castricum 2018 en de notitie Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar geven inzicht in de woonvoorkeuren en geeft een indicatief nieuwbouwprogramma (waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande voorraad en huishoudensontwikkeling). Op basis van recente woningmarktonderzoeken zet Castricum in op het realiseren van 30 procent sociale woningbouw. Op het moment van vaststelling van de woonvisie is er voor de komende jaren behoefte aan een inhaalslag voor sociale huurwoningen. Het is de verwachting dat op de langere termijn de vraag naar dit segment af neemt. Voor de komende jaren ligt de nadruk binnen het sociale segment dus vooral op de huur. Zowel op de korte als lange termijn is er behoefte aan vrije sector huurwoningen. Ook marktinformatie van de NVM en de Woningmakers geeft een actueel inzicht in de vraag. Anno 2019 geeft de krapte-indicator van de NVM aan dat in Castricum de tekorten vooral liggen in het sociale en betaalbare segment. Er is met name een tekort aan rijwoningen, twee onder een kap en kleine appartementen.
Op basis van het Woningbehoefteonderzoek Castricum 2018 worden onderstaande globale aanbevelingen gedaan voor nieuwbouw:
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er zowel een kwantitatieve als kwalitatieve vraag bestaat naar uitbreiding van het woningaanbod in Castricum.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Het Barro is in 2011 in werking getreden en sindsdien een aantal keer gewijzigd, de laatste actualisatie is in 2020 doorgevoerd. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, maakt hier geen deel van uit.
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
De ambities van de Omgevingsvisie NH2050 vinden hun doorwerking in algemeen geldende regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland, ofwel: "PRV".
Toetsing
In de omgevingsvisie en ruimtelijke verordening wordt gesteld dat de vraag naar woningen aanhoudt. Er wordt ingezet op de realisatie van woningen binnenstedelijk en geconcentreerd rondom de steden, waarbij de landschappen gespaard moeten blijven. De ontwikkelingen die worden voorzien in dit bestemmingsplan voorzien in een deel van de woningbehoefte, zoals ook is aangetoond in paragraaf 3.1.2. Daarbij wordt nadrukkelijk ingezet op het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. De ontwikkeling is in lijn met het beleid dat in de omgevingsvisie is ingezet.
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door Provinciale Staten. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels voor de fysieke leefomgeving samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water.
De provincie Noord-Holland wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Hierbij wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De ambities voor Noord-Holland, zoals die zijn Omgevingsvisie NH2050, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening NH2020.
Zo zijn er in de Omgevingsverordening NH2020 onder andere instructieregels opgenomen voor het realiseren van stedelijke functies, zoals die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Deze regels zijn bijvoorbeeld gericht op het actief stimuleren van de regionale afstemming. Regionale afstemming staat centraal bij het realiseren van stedelijke functies. De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering zijn hierbij belangrijke aspecten. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De ontwikkeling van het beoogde aantal woningen is namelijk in lijn met de gemaakte afspraken, er is geen sprake van overprogrammering.
In de Omgevingsverordening zijn de 32 meest waardevolle en kwetsbare landschappen in de provincie aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’. Deze gebieden hebben bijzondere waarde voor mens en dier. Per gebied is aangegeven welke bijzondere kernkwaliteiten aanwezig zijn. Dat kunnen ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische of aardkundige waarden zijn. De voorziene locatie van het plangebied valt niet binnen één van de aangewezen landschappen en raakt daarmee geen 'Bijzonder Provinciaal Landschap'.
Toetsing
Voorliggend plan is opgesteld met inachtneming van de instructieregels uit de Omgevingsverordening NH2020. Vanuit deze instructieregels zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Het plan maakt een ontwikkeling mogelijk die voldoet aan de afspraken die in regionaal verband zijn gemaakt.
De structuurvisie 'Buitengewoon Castricum 2030' van oktober 2014 formuleert een drietal speerpunten waaraan doelen zijn gekoppeld voor de periode tot aan 2030. Deze zijn als volgt.
Speerpunt 1
Een open gevarieerd landschap –van het Alkmaardermeer tot aan de duinen en de zee –met het erfgoed, dat daarmee verbonden is; met kwaliteit in beheer, behoud en benutting.
Het doel is het unieke landschap behouden, maar er zijn wel ontwikkelingen toegestaan die de kwaliteit van het gebied ten goede kwamen. Daarbij is rekening gehouden met de belangen van diverse partijen, zoals agrariërs, natuurorganisaties en recreanten. Het versterken van de kwaliteit van het gebied is gecombineerd met het toegankelijk maken van het gebied, het zichtbaar maken van het erfgoed en is water gebruikt om de kenmerken van het gebied te versterken.
Speerpunt 2
Een stabiel inwonertal met voorzieningen op maat; in ‘stenen’ en activiteiten, toegespitst op de werkelijke behoefte aan welzijns-, onderwijs-en culturele voorzieningen van onze inwoners en wonen voor onze starters en ouderen.
Het aantal inwoners is in 2030 ongeveer 35.000. De bevolking bestaat uit inwoners in verschillende leeftijdscategorieën. Het aanbod aan woningen en voorzieningen is hierop optimaal afgestemd. Bij voorzieningen gaat het dan bijvoorbeeld om detailhandel, bedrijventerrein, verkeer en vervoer, sport, onderwijs, cultuur en de bijbehorende accommodatie. Accommodaties zijn flexibel inzetbaar en multifunctioneel. Bij de uitvoering van onze taken op het gebied van zorg, welzijn en arbeidsparticipatie werken we samen met alle betrokken partijen, is een coherent aanbod gecreëerd, dat voorziet in de behoefte en aansluit bij de eigen kracht van onze inwoners
Speerpunt 3
Recreatie en Toerisme bevorderen als belangrijke pijler van de lokale economie.
Castricum is uitgegroeid tot een bloeiende toeristische gemeente, die in en buiten het hoogseizoen een aantrekkelijk aanbod heeft voor bezoekers. Onze bestaande kwaliteiten, waaronder de cultuurhistorische en natuurlijke waarden, zijn beter zichtbaar en daarmee is de belevingswaarde vergroot. Alle ontwikkelingen sluiten aan bij de identiteit van ons gebied en onze inwoners.
Toetsing
De ontwikkeling in het plangebied heeft betrekking op speerpunt 1 en 2. De ontwikkeling van een nieuw duinlandschap en de zorgvuldige inpassing van de woningen binnen dit landschap is een belangrijk aspect van deze ontwikkeling. Het respect voor het landschap en de realisatie van nieuwe natuur draagt bij aan de uitgangspunten van speerpunt 1. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 103 woningen, waarvan 26 sociale huurwoningen. Er wordt voorzien in een uniek woonmilieu en biedt mogelijkheden voor het wonen tegen de stadsrand. De behoefte is reeds aangetoond in paragraaf 3.1.2 daarmee wordt aangesloten op het tweede speerpunt.
De Zanderij is het gebied aan de westkant van Castricum, tussen de spoorlijn en de duinen. Het gebied wordt aan de noordkant begrensd door het terrein van "Duin en Bosch" en aan de zuidzijde door de Beverwijkerstraatweg. Voor het hele Zanderijgebied is in 2008 een gebiedsvisie vastgesteld (Gebiedsvisie Zanderij). Voor de nadere uitwerking van het zuidelijke deel is in 2012 de Kadernota Zanderij - Zuid vastgesteld.
De kadernota beschrijft de gewenste ontwikkeling van het gebied en geeft hiervoor de randvoorwaarden ten aanzien van functies en beeldkwaliteit. Het stedenbouwkundig plan zorgt voor een geleidelijke overgang van het dorp naar de duinen. Uitgangspunt is een golvend landschap met representatieve en alzijdige bebouwing met diversiteit als kenmerk. Het gebied behoud voor een deel haar open karakter. Rekening wordt gehouden met de aanwezige zichtlijnen, de waterhuishouding van het gebied en het aanwezige bodemreliëf.
Binnen het gebied wordt een aantal deelgebieden onderscheiden: deelgebied 1 'tussen Spoorlijn, Puikman en Deelgebied 2', deelgebied 2 'tussen Puikman, Kramersweg en deelgebied 1', deelgebied 3 'tussen Kramersweg, Oude Schulpweg en Spoorlijn' en deelgebied 'Stationsomgeving'.
Deelgebied 3 : Tussen Kramersweg, Oude Schulpweg en Spoorlijn
Het gebied wordt begrensd door de spoorlijn, de Kramersweg en de Atlantik Wall, welke een scherpe afbakening met het tuindersgebied Zanderij-Noord vormt. Ook naar de oostzijde (spoorlijn) en zuidzijde (Kramersweg) is het gebied duidelijk begrensd. Bepalend voor het ruimtelijk karakter is de aanwezigheid van het gebouwencomplex van kapitein Kaas. De oppervlakte van het deelgebied bedraagt ca. 37.000 m2 waarvan ca. 7.000 m2 bezet wordt door de bedrijfsbebouwing.
In het Beeldkwaliteitplan en Gebiedsvisie Zanderij wordt voorgesteld binnen dit gebied de als gevolg van de zandwinning verdwenen duinrand ten zuiden van de Oude Schulpweg/Atlantik Wall weer te herstellen. Voor de ontwikkeling van de bebouwing en openbaar gebied geldt ook in dit deelplan als hoofdthema : '' Bouwen met het landschap''.
Functie
Evenals de beide andere deelgebieden (1 en 2) leent ook dit deelgebied zich voor een naar functie en verschijningsvorm gevarieerde bebouwing. De mogelijkheid om grotere bebouwingseenheden in dit gebied te situeren biedt kansen voor meer ruimtevragende voorzieningen. In het bijzonder gaat de gedachte uit naar bijzondere sterk met het landschap verweven woonvormen : een ''Woonlandschap'' zoals reeds werd aangegeven in de Gebiedsvisie.
Structuur
Een vooraf bedacht/ontworpen duinlandschap en waterhuishoudkundige structuur vormt het fysieke en ruimtelijke kader voor de positionering van bebouwing en infrastructuur. Dit landschap staat in principe op zichzelf en is onafhankelijk van een bouwprogramma ontworpen. Gedacht kan worden aan een mix van met het landschap verweven kleinschalige bebouwingsobjecten zoals het in de Gebiedsvisie Zanderij genoemde woonlandschap en het concept ''duinrandwonen''. Maar ook een combinatie met meer grootschalige, op de omvang van de thans nog aanwezige bedrijfsbebouwing geïnspireerde bebouwingclusters is in deze omgeving goed denkbaar. Ook dit deelgebied van de Zanderij-Zuid biedt kansen voor niet-woonfuncties vanwege de ligging tussen dorp en duin in de nabijheid van het station. Voor de externe ontsluiting zal het gebied zijn aangewezen op de thans bestaande structuur van wegen : het verlengde van de Puikman en een punt vanaf de Kramersweg aan de oostzijde van het terrein zijn mogelijke ontsluitingspunten. Bij de situering van de bebouwing dient de zichtlijn van het station naar de bosrand behouden te blijven. Met de inpassing van een kwelwaterzone in het gebied dient rekening te worden gehouden. De daarbij vrijkomende grond kan worden gebruikt voor het beoogde herstel van de duinrand in het gebied.
Toetsing
De Kadernota Zanderij Zuid is als uitgangspunt gebruikt bij het opstellen van het Landschapsinrichtingsplan en Stedenbouwkundig plan zoals opgenomen in de bijlagen bij het bestemmingsplan:
De beoogde ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit in beide plannen sluit dan ook aan op de uitgangspunten van de Kadernota Zuid.
Het Beeldkwaliteitsplan Kadernota Zuid maakt onderdeel uit van de Kadernota Zuid. Het opstellen van een beeldkwaliteitsplan is door de provincie verplicht gesteld om de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen te waarborgen. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft de ruimtelijke kenmerken van het buitengebied. Het beeldkwaliteitsplan schept kaders en ambities voor ruimtelijke ontwikkelingen passend binnen de identiteit van een gebied. In het beeldkwaliteitsplan wordt vanuit de geschiedenis van het landschap gekeken hoe het landschap er nu uitziet. Uitgangspunt is in het Beeldkwaliteitplan en de Gebiedsvisie Zanderij geïntroduceerde idee de rand van het afgegraven duingebied (de Zanderij) te herstellen.
Toetsing
Voor deze ontwikkeling is op basis van de beeldkwaliteitseisen uit de Kadernota Zuid, een gebiedsspecifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze maakt onderdeel uit van het stedenbouwkundig plan en is opgenomen als Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan De Zanderij Zuid Deelgebied 3.
Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt 103 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer.
Onderzoek en conclusie
Op 27 mei 2021 is door Rho Adviseurs een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld. Uit de notitie blijkt dat met het in acht nemen van de mitigerende maatregelen ten aanzien van het aspect archeologie, belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-beoordeling wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Na het op stellen van deze notitie is afstemming plaatsgevonden met betrekking tot dit aspect en de mogelijk negatieve gevolgen van dit onderdeel ten aanzien van de ontwikkeling uitgesloten. Dit is te lezen in paragraaf 4.2 Archeologie en cultuurhistorie.
Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het beleidsdocument 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011'. De beleidsnota is definitief vastgesteld op 6 oktober 2011. De gemeente kiest hierin voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Behalve een effectieve en doelmatige invulling van de rol van het bevoegd gezag, onderschrijft gemeente Castricum het rijks- en provinciale streven naar behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Voor het gehele grondgebied van gemeente Castricum (inclusief zeegebied) is op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wanneer rekening moet worden gehouden met archeologie bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden. Deze worden door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd in de bestemmingsplannen.
Op basis van het geldende bestemmingplan geldt binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is, bij bodem ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter.
De ontwikkeling is ruim 4 hectare groot, daarom is voor de beoogde ontwikkeling een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Archeologisch onderzoek
Onderzoeksbureau RAAP heeft in juni 2021 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied Zanderij Zuid 3 te Castricum in de gemeente Castricum. Dit onderzoek is op 30 mei 2022 herzien. Dit herziene rapport is opgenomen als Bijlage 4 Verkennend
archeologisch onderzoek, hieronder worden de onderzoeksresultaten beschreven.
Op grond van eerder uitgevoerde onderzoeken ten westen en ten zuiden van het plangebied geldt binnen het plangebied de verwachting dat er in de ondergrond intact Oud Duinzand aanwezig is, waarin mogelijk een cultuurlaag aanwezig is (naar verwachting tussen 0 en -1 m NAP), waarin archeologische resten vanaf de ijzertijd aanwezig kunnen zijn.
De resultaten van het veldonderzoek sluiten goed aan op hetgeen op grond van de eerdere onderzoeken in de omgeving werd verwacht. Er blijkt inderdaad intact (Oud) Duinzand in de ondergrond aanwezig te zijn. Dit duinzand dekt een door het Oer-ij gevormd getijdenlandschap af. In een groot aantal boringen is een humeuze, vaak kalkloze zandlaag aangetroffen die zich in het onderste deel van het duinzand of direct op de getijdenafzettingen van het Oer -ij bevindt. Deze humeuze laag wordt geïnterpreteerd als een mogelijke cultuurlaag ( figuur ). De top van deze mogelijke cultuurlaag ligt steeds binnen de range 0,2 tot -0,5 m NAP, wat goed overeenkomt met de ten westen van het plangebied door Hollandia Archeologen en MUG ingenieursbureau aangetroffen cultuurlaag. Of de cultuurlaag binnen het huidige plangebied in de getijdenafzettingen van het Oer -IJ of binnen het pakket duinzand is gevormd, is op grond van de resultaten van de boringen niet altijd met zekerheid te zeggen. Indien er geen dunne kleilaagjes in de zandige getijdenafzettingen aanwezig zijn lijken ze sterk op het afdekkende duinzand. Het aardewerk dat in boring 15 in de cultuurlaag is aangetroffen dateert in de periode late ijzertijd – Romeinse tijd, wat er op wijst dat de cultuurlaag op die plek in de getijdenafzettingen is gevormd, aangezien het plangebied pas later is overstoven met duinzand. Naast het aardewerk in boring 15 is in boring 2 en 9 houtskool en in boring 8 verbrande leem aangetroffen. Op grond van deze resultaten wordt de kans groot geacht dat er op de percelen ten noorden van de kaasfabriek een vindplaats aanwezig is.
Ook in de meeste boringen tussen de Zanderijweg en de Oude Schulpweg is de mogelijke cultuurlaag aangetroffen. Ondanks het feit dat er hier geen indicatoren zijn aangetroffen in de boringen kan niet worden uitgesloten dat zich ook hier archeologische resten in de ondergrond bevinden.
Op het grote graslandperceel ten zuiden van de oude kaasfabriek is in de boringen geen humeuze laag aangetroffen, afgezien van boring 40 en 41. De ondergrond is ter plaatse van dit perceel over het algemeen ook dieper verstoord dan in de rest van het plangebied; gemiddeld tot zo’n 1 m beneden maaiveld. De reden voor deze diepere verstoring wordt uit de boringen niet duidelijk en ook historische kaarten geven hier geen duidelijke verklaring voor.
Naast de aan de cultuurlaag gerelateerde mogelijke archeologische resten dient binnen het plangebied rekening gehouden te worden met resten en sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Het plangebied wordt aan de westzijde namelijk begrensd door een tankmuur. Dit maakt het aannemelijk dat er binnen het plangebied, met name langs de westelijke rand, sporen uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek en de actualisatie van het rapport naar aanleiding van de aangepaste plannen blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Het plan is in de periode tussen het verschijnen van het oorspronkelijke rapport van het veldonderzoek (Leuvering, 2021) en deze actualisatie zodanig aangepast dat het archeologisch niveau binnen het plangebied wordt ontzien. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Echter,
indien binnen het plangebied in de toekomst werkzaamheden gaan plaatsvinden die dieper reiken dan het vastgestelde archeologisch niveau (de cultuurlaag met archeologische indicatoren), wordt wel vervolgonderzoek geadviseerd.
Conclusie en advies
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek en de actualisatie van het rapport naar aanleiding van de aangepaste plannen blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Het plan is in de periode tussen het verschijnen van het oorspronkelijke rapport van het veldonderzoek (Leuvering, 2021) en deze actualisatie zodanig aangepast dat het archeologisch niveau binnen het plangebied wordt ontzien. Daarom wordt in het kader van de nu voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Echter,
indien binnen het plangebied in de toekomst werkzaamheden gaan plaatsvinden die dieper reiken dan het vastgestelde archeologisch niveau (de cultuurlaag met archeologische indicatoren), wordt wel vervolgonderzoek geadviseerd.
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg is het initiële onderzoeksrapport beoordeeld door NMF Erfgoedadvies. NMF Erfgoedadvies komt tot de conclusie dat het archeologisch booronderzoek een hoge archeologische verwachting heeft aangetoond voor archeologische resten uit de periode Ijzertijd t/m de Middeleeuwen en Tweede Wereldoorlog. Om het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek te voorkomen, wordt de mogelijkheid geboden om ter bescherming van de potentiële archeologische waarden in de regels de vrijstellingsgrens tot 50 m2 te beperken (in plaats van 500 m2). Dit advies wordt overgenomen, waarmee archeologie in het kader van de bestemmingsplanwijziging geen beperking voor de ontwikkeling vormt.
Het plangebied ligt in de geolandschappelijke verwachtingszone 'Duinenlandschap'. Dit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen. Er zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig in het plangebied.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) ingetreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) evenals de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod.
De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod.
De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Provinciale vrijstellingen Noord-Holland
Per 3 oktober 2016 hebben Provinciale Staten de provinciale regels onder de Wet natuurbescherming vastgesteld, deze zijn per 1 januari 2017 in werking getreden. In de provincie Noord-Holland gelden vrijstellingen van de verboden van de wet voor het verrichten van handelingen door de eigenaar of de grondgebruiker in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daaropvolgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied.
De vrijstelling is van toepassing op een groot deel van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet, dus de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de kleine marterachtigen - bunzing, hermelijn en wezel - geldt echter geen vrijstelling meer.
Op 28 april 2020 heeft Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau een quickscan ecologie uitgevoerd. De resultaten worden beschreven in deze pagina. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 9 Quickscan ecologie.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid van het Natura 2000-gebied 87 Noord Hollands Duinreservaat is een toetsing van de gevolgen van dit plan voor dit Natura 2000-gebied mogelijk aan de orde. Het is verstandig een vooroverleg te organiseren met het bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten). Aanbevolen wordt een analyse uit te voeren van de depositie van stikstof op gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Als deze depositie boven 0,00 mol/ha/jaar komt bestaat een vergunningsplicht.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Wel is er een voornemen om de grenzen van het NNN aan te passen in verband met de natuurontwikkeling Zanderij Noord. Naar verwachting is deze wijziging niet relevant voor deze ontwikkeling. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk.
Conclusie gebiedsbescherming
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is buiten indirecte gevolgen door stikstofemissie, op voorhand uit te sluiten dat andere natuurwetgeving dan die beschreven in hoofdstuk 3 en 4 aan de orde is bij uitvoering van de plannen.
Aanbevolen wordt een analyse uit te voeren van de depositie van stikstof op gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Als deze depositie boven 0,00 mol/ha/jaar komt bestaat een vergunningsplicht.
Stikstofdepositie
Antea Group heeft een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 Onderzoek stikstofdepositie. Het onderzoek beschrijft de uitgangspunten en de resultaten van een AERIUS berekening van de ontwikkeling van de planlocatie tot woningbouwlocatie. Uit het rapport blijkt dat voor de voorgenomen ontwikkeling van het projectgebied, de Aerius Calculator bij de verschilberekeningen zoals opgenomen in bijlage 6 tussen de verschillende varianten een projectbijdrage toont van maximaal 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige habitattypes. Gelet op de uitkomst van 0,00 mol/ha/jaar kan gesteld worden dat er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten op de verschillende habitattypen. Intern salderen kan in dit geval worden toegepast. De stikstofberekening is op 1 december 2022 geactualiseerd op basis van het meest recente Aerius rekenmode (bijlage 7)l, ook hieruit blijkt geen stikstofdepositie op te treden. Het aspect 'stikstof' staat verdere besluitvorming niet in de weg.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer een vergunning aangevraagd als bedoeld in artikel 2.7 tweede lid van de Wet natuurbescherming en in dat kader een stikstofberekening uitgevoerd. De Omgevingsdienst heeft deze vergunning geweigerd aangezien beoordeeld is dat er geen vergunning noodzakelijk is. Er is beoordeeld dat het aspect stikstof geen probleem vormt voor deze ontwikkeling. De aanvraag is opgenomen als bijlage 8 Positieve weigering vergunning Wnb.
Soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming mogen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Wet natuurbescherming niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.
Uit de resultaten van het onderzoek, zie Bijlage 9 Quickscan ecologie is gebleken dat negatieve effecten van de plannen op beschermde soort(en) (indien aanwezig) niet zijn uit te sluiten. Het gaat om Rugstreeppad en gebouwbewonende vleermuizen zoals Ruige dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. Er is vervolgonderzoek noodzakelijk naar deze beschermde soorten.
Vervolgonderzoek
Op basis van de uitkomsten uit de ecologische quickscan is een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van de huismus en vleermuizen. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 10 Inventarisatie Huismus en Vleermuis bij het bestemmingsplan. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vleermuizen zijn aangetroffen in het plangebied. In het plangebied komen geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voor. In het plangebied kunnen wél broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen duurt ruwweg van half maart tot half juli. Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van vleermuizen en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende mate worden aangetast, is het niet nodig ontheffing aan te vragen in het kader van Wnb.
Conclusie soortenbescherming
Indien rekening gehouden wordt met de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport wordt de ontwikkeling niet beperkt ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten.
Conclusie
De ontwikkeling wordt niet beperkt door het aspect ecologie.
Beleid en normstelling
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.
Onderzoek en conclusie
Het bouwplan is gelegen binnen de geluidzone van zoneplichtige wegen Stationsweg/Mient, en de spoorbaan Alkmaar – Uitgeest, waardoor toetsing van de geluidsbelasting als gevolg vanwegverkeerslawaai aan de orde is.
Rondom het plangebied zijn enkele relevante 30 km-wegen aanwezig. De verkeersintensiteit op deze wegen (>250 mvt/etmaal) is echter dermate laag dag de bijdrage hiervan kan worden beschouwd als akoestisch niet relevant. Ook de overige op grotere afstand gelegen 30 km-wegen kunnen worden beschouwd als akoestisch niet relevant.
Om in beeld te brengen of het woningbouwplan voldoet aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek opgesteld, opgenomen als Bijlage 11 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Wegverkeerslawaai
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op het bouwplan als gevolg van de gezoneerde wegen maximaal 53 dB bedraagt. Overeenkomstig de in de Beleidsnotitie Procedure hogere grenswaarde opgenomen GES-kwalificatie moet de akoestische kwaliteit worden beoordeeld als redelijk tot matig. Bij de kwalificatie redelijk behoort de volgende onderzoeksplicht:
Railverkeerslawaai
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op het bouwplan als gevolg van de spoorbaan Alkmaar – Uitgeest maximaal 67 dB bedraagt. Overeenkomstig de in de Beleidsnotitie Procedure hogere grenswaarden opgenomen GES-kwalificatie moet de akoestische kwaliteit worden beoordeeld als onvoldoende. Bij de kwalificatie onvoldoende behoort de volgende onderzoeksplicht:
In hoofdstuk 6 van het onderzoeksrapport zijn de diverse maatregelen nader uitgewerkt.
Conclusies en aanbevelingen
Uit de berekeningen in het onderzoeksrapport blijkt dat de voorkeursgrenswaarden voor weg- en spoorweglawaai worden overschreden. De maximale ontheffingswaarden voor weg- en spoorweglawaai worden niet overschreden. De onderzochte bronmaatregelen (raildempers) leiden tot overwegende bezwaren van financiële aard. De onderzochte overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidsschermen leiden tot bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Geadviseerd wordt voor de woningen en appartementen waarbij de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai en/of railverkeerslawaai wordt overschreden een hogere waarde aan te vragen. Burgemeester en wethouders hebben op 8-11-2022 de benodigde Hogere Waarden (geluid) vastgesteld. Het besluitdocument is opgenomen in bijlage 12 bij deze toelichting.
In opdracht van C. Nelis bouw & ontwikkeling heeft Asset Insight een trillingsonderzoek uitgevoerd ter hoogte van de Kramersweg 7 te Castricum. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 19 Trillingsonderzoek bij het bestemmingsplan.
Het doel van het onderzoek is om de trillingsniveaus afkomstig van het nabij gelegen treinspoor in kaart te brengen op de meetlocaties waar in de toekomst woningen gebouwd worden. Deze trillingsniveaus worden indicatief beoordeeld conform de geldende SBR-richtlijnen deel A (schade aan gebouwen) en deel B (hinder voor personen). Deze indicatieve beoordeling kan gebruikt worden om te bepalen of de huidige trillingsniveaus op de meetlocaties voldoen aan de geldende SBR-richtlijnen.
Onderzoek en conclusie
De gemeten waarden worden als indicatief beoordeeld. Dit omdat er gemeten is om te bepalen of er in de toekomstig aanwezige woningen hinder kan worden ondervonden als gevolg van de trillingen afkomstig van het passerende treinverkeer.
Conform de geldende SBR-richtlijn deel B (hinder voor personen) zijn er gedurende de meetperiode bij meetpunten 1 en 2 geen overschrijdingen gemeten van de streefwaarden. Conform de richtlijn, en gezien de gemeten waarden, is de kans op hinder aannemelijk klein. Bij meetpunt 3 zijn er gedurende de meetperiode vier lichte overschrijdingen gemeten van het piekniveau in de nachtperiode. Waar maximaal een Vmax van 0,20 toegestaan is, is de hoogst gemeten overschrijding geregistreerd met een Vmax van 0,24. Deze overschrijdingen zijn te herleiden aan het treinverkeer in de ochtenduren tussen 05:00 uur en 06:00 uur. Conform de richtlijn wordt er gesproken over een overschrijding van de streefwaarde.
Omdat het om een indicatieve beoordeling gaat en het op één meetpunt een kleine (kortstondige) overschrijding betreft kan de afweging gemaakt worden dat hier slechts sprake is van matige hinder is. Daarnaast dient er rekening mee gehouden te worden dat als de woningen er staan, de trillingen in de woningen naar alle waarschijnlijkheid lager zijn dan er nu gemeten is. Dit omdat er nu in een open veld is gemeten in de grond, de woningen zelf zullen waarschijnlijk een dusdanige massa hebben dat deze minder beïnvloedbaar zijn door de trillingen dan een losse trillingsmeter met geofoon conus in de grond en zullen de waardes in de woningen lager zullen zijn.
Op basis van het onderzoek kan worden gesteld dat er ten aanzien van het aspect trilling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijnstof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijnstof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Met de realisatie van 103 woningen wordt er ruim onder de grenswaarde gebleven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
Deze paragraaf gaat in de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. In dit kader is een waterplan opgesteld, deze is opgenomen als Bijlage 13 Waterplan
Onderzoek en conclusie
Het voorgenomen plan is afgestemd met de desbetreffende waterbeheerder HHNK (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier). Het vooroverleg heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020. Daarna is op 16 juli 2020 de digitale watertoets ingediend bij HHNK. Hierop is op 21 augustus 2020 reactie ontvangen van HHNK (zie onderstaande cursieve weergave). Uit de digitale watertoets is gebleken dat de normale procedure van toepassing is. De resultaten zijn beschreven in Bijlage 13 Waterplan.
Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Conclusie
Ter plaatse van de meetnetpeilbuis (CAS3.07) wordt in de huidige situatie o.b.v. de RHG niet voldaan aan de ontwateringsrichtlijn van 70 centimeter. Het grondwatermodel laat zien dat dit geldt voor bijna het gehele zuidelijke deel van het projectgebied, met uitzondering van de percelen van de bestaande panden. Door de geplande herinrichting van het gebied zal er netto meer grondwateraanvulling plaatsvinden en ontstaat een
verhoogde bodemweerstand tegen verticale grondwaterstroming. Beide factoren resulteren in een grondwaterstandstijging. Op basis van de effectberekening van het grondwatermodel is deze stijging maximaal circa 15 centimeter in een natte winter situatie. De grootste stijging vindt plaats bij de nieuwe wadi.
Ter plaatse van de bestaande panden binnen het projectgebied neemt de grondwaterstand in een natte periode met circa 5 centimeter toe. De 5 centimeter grens wordt in de geohydrologie gehanteerd om te bepalen of een grondwaterstijging significant is. De stijging van de grondwaterstand is dus significant. Het model geeft aan dat de
ontwateringsdiepte ook in de nieuwe situatie enkele centimeters groter is dan 70 centimeter. Daarbij wordt opgemerkt dat het model een onderschatting (circa 15 centimeter) geeft van de RHG in de huidige situatie (zie paragraaf 4.3). De werkelijke ontwateringsdiepte zal dus kleiner zijn dan 70 centimeter en voldoet daarmee niet.
Omdat de grondwaterstijging significant is en de ontwateringssituatie voor hoge grondwaterstanden niet voldoet, zijn grondwatermaatregelen nodig.
Op basis van het bouwjaar zijn de bestaande zuidelijke panden kwetsbaar voor grondwateroverlast. De kans op grondwateroverlast neemt toe door de geplande herinrichting van het projectgebied. Het advies is dan ook om maatregelen te treffen om op die manier overlast te voorkomen.
Advies
Een grondwatermaatregel moet erin resulteren dat de zuidelijke panden geen grondwateroverlast krijgen. Voorafgaand aan het uitvoeren van deze maatregel adviseren we daarom in overleg te treden met de pand eigenaren. Eventueel kan ervoor gekozen worden om een bouwkundige inspectie uit te voeren om de kwetsbaarheid van de panden beter in kaart te brengen. Wanneer de bouwkundige inspectie bevestigt dat een
grondwatermaatregel nodig is om grondwaterproblematiek te voorkomen, is het advies een drainage of watergang op het openbare terrein aan te leggen om de grondwaterstand op de percelen van de twee bestaande panden te verlagen. Wanneer er geen hoge grondwaterstanden meer zijn, kunnen deze ook geen overlast meer geven. In onderstaande figuur is alvast een schetsontwerp voor een mogelijke oplossing weergegeven.
Middels de aanleg van een drainageleiding in de openbare weg kan de berekende verhoging van de grondwaterstanden worden afgevangen. Optioneel kan er gekozen worden om uitleggers bij deze drainage te realiseren. Pandeigenaren wordt hiermee de optie geboden om eigen drainage te laten aansluiten op het drainagestelsel in openbaar terrein. Bij voorkeur wordt de drainageleiding aangesloten op het lager gelegen deel
van de nieuwe wadi met een bodemhoogte van NAP + 0,50 m. Op basis van de bodemhoogte van de bestaande greppel is het ook mogelijk om de drainage naar de bestaande greppel af te voeren. Op basis van de bodemhoogte van de nieuwe wadi en de bodemhoogte van de bestaande greppel is het mogelijk om een drainage-instelniveau van circa NAP +0,60 m te hanteren (10 cm boven bodemhoogte). Bij een maaiveldhoogte
van bestaande percelen van circa NAP +1,50 m is dit ruim voldoende om de gewenste grondwatersituatie te halen.
In plaats van een drainageleiding met instelniveau NAP +0,6 m, kan ook een greppel met vergelijkbare bodemhoogte worden gerealiseerd. De greppel zou over hetzelfde tracé als de drain aangelegd moeten worden, maar dan naast de rijbaan. Dit is wellicht een aantrekkelijkere oplossing als het gaat om onderhoud, maar leidt ook tot een grotere ruimtevraag. Een drainageleiding kan doorgaans onder de openbare weg worden aangelegd en leidt (bovengronds) niet tot een extra ruimte vraag. Het uitgangspunt hierbij is dat de greppel waarop de drainage (of nieuwe greppel) wordt aangesloten vrij kan
afstromen richting het oppervlaktewater. Indien de drainage wordt aangesloten op de bestaande greppel is het advies om in het veld te controleren of dit daadwerkelijk het geval is en eventuele stuwen en duikers in te meten. In het laagstgelegen deel van het plangebied, het zuidoostelijk deel, dient het maaiveld te worden opgehoogd tot
minimaal NAP + 1,30 m om te zorgen dat de tuinen niet te nat worden en blijven.
Aanbevelingen
Naar aanleiding van deze rapportage is er een aantal aanbevelingen en of aandachtspunten te benoemen.
Onderstaand zijn de belangrijkste acties of aandachtspunten benoemd, te weten:
Conclusie
Gezien bovenstaande heeft de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming(Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden. In het kader van deze planologische procedure geldt dat de bestemming van de projectlocatie niet wijzigt.
Bodemonderzoek en conclusie
Mol Ingenieursbureau heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie. Aangezien het verschillende eigendommen betreft, is het onderzoek opgesplitst in drie deelgebieden: Kaptein (Deelgebied 1: 23.792 m2), westelijke eigenaren (Deelgebied 3: 10.370 m2) en gemeente (Deelgebied 2: 2.020 m2). Voor deelgebied 2 geldt dat er nog een nader onderzoek is uitgevoerd naar het aanwezige asfalt. De verschillende onderzoeksrapporten zijn als de volgende bijlagen opgenomen bij het bestemmingsplan:
Bijlage 14 Verkennend bodemonderzoek deelgebied 1.
Bijlage 15 Verkennend bodemonderzoek deelgebied 2.
Bijlage 16 Verkennend bodemonderzoek deelgebied 3.
Bijlage 17 Aanvullend asfaltonderzoek deelgebied 2.
Onderzoek en conclusies Deelgebied 1 (Kaptein)
Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Gelet op de onderzoeksresultaten wordt de hypothese onverdacht voor bodemverontreiniging verworpen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt worden voor het onbebouwde terreindeel geen bezwaren verwacht voor het verstrekken van een omgevingsvergunning en toekomstige gebruik. Voor het bebouwde terreindeel worden wel bezwaren verwacht, aangezien de toetsingswaarde voor nader onderzoek hier wordt overschreden. Het verrichten van nader onderzoek wordt hier noodzakelijk geacht.
De opdrachtgever heeft aangegeven dat het nader onderzoek naar koper en verkennend onderzoek naar asbest in de grond, na sloop van de opstallen, zal worden uitgevoerd.
Opgemerkt wordt dat indien bijvoorbeeld bij herinrichtingswerkzaamheden grond vrijkomt die niet ter plaatse kan worden hergebruikt er restricties gelden ten aanzien van het hergebruik.
Onderzoek en conclusies Deelgebied 2 (Gemeente)
Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
De aangetroffen verontreinigingen in de grond worden toegeschreven aan de, in het gebied voorkomende, achtergrondwaarden. Ten aanzien van de lichte verontreinigingen met minerale olie in het grondwater bestaat vooralsnog geen verklaring. Derhalve dient de hypothese onverdacht te worden verworpen en de hypothese verdacht te worden bevestigd. Echter, de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het instellen van verder onderzoek. De resultaten benaderen geenszins de toetsingswaarde voor nader onderzoek.
Op de locatie is asfalt, beton, puin en een puinhoudende funderingslaag aangetroffen. Het onderzoek naar de hergebruiksmogelijkheden van het asfalt en funderingsmateriaal wordt apart gerapporteerd(onder projectnummer A6566), zie Bijlage 17 Aanvullend asfaltonderzoek deelgebied 2.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt worden geen bezwaren verwacht voor het verstrekken van een omgevingsvergunning en toekomstige gebruik (wonen).
Opgemerkt wordt dat indien bijvoorbeeld bij herinrichtingswerkzaamheden grond vrijkomt die niet ter plaatse kan worden hergebruikt er restricties gelden ten aanzien van het hergebruik.
Onderzoek en conclusies Deelgebied 3 (Westelijke eigenaren)
Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
De hypothese onverdacht voor bodemverontreiniging wordt verworpen, vanwege de plaatselijk voorkomende lichte verontreiniging met barium in het grondwater. Echter, omdat de toetsingswaarde voor nader onderzoek niet wordt overschreden, is het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt worden geen bezwaren verwacht voor het verstrekken van een omgevingsvergunning en toekomstige gebruik (wonen).
Opgemerkt wordt dat indien bijvoorbeeld bij herinrichtingswerkzaamheden grond vrijkomt die niet ter plaatse kan worden hergebruikt er restricties gelden ten aanzien van het hergebruik.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Op basis van de risicokaart Nederland (zie figuur 4.1) blijkt dat er ten zuidoosten van het plangebied een aardgasleiding (NEN 3650-leiding) aanwezig is. Deze valt buiten de richtafstanden en is verder niet van invloed op de ontwikkelingen in het plangebied.
Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart Nederland
Eye Film Institute
In de gemeente Heemskerk is de opslag van 2 x 14.000 kg aan cellulosenitraatfilms vergund aan Eye Film Institute. Dit betreft een Bevi-inrichting. Cellulosenitraat (nitrocellulose) is zeer brandbaar en kan explosief reageren. Door de aanwezigheid van zuurstof in de nitraatverbinding kan een brand zichzelf onderhouden en is deze nauwelijks te blussen. Bij brand komen toxische verbrandingsproducten vrij, zoals stikstofoxides en mogelijk blauwzuurgas (HCN). De effecten van een explosie of warmtestraling door brand reiken niet tot het plangebied. Bij de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord is alleen de ligging van de PR-10-8 contour bekend uit 2008 (gelegen op circa 3.500 m afstand). Het invloedsgebied bedraagt 4,5 km en ligt daarmee over het plangebied.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied valt buiten de 10-6/jaar contour van het Eye Film Institute. Het plan voldoet hiermee aan het Bevi.
Groepsrisico
De overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is een factor twee.
Maatregelen
Bij de verlening van de revisievergunning (12-2010) voor Eye Film Instituut is onderzocht of er risicoreducerende alternatieven realiseerbaar zijn. De onderzochte maatregelen zijn om diverse redenen niet haalbaar gebleken. De mogelijkheden om het risico aan de bron te beperken zijn zeer divers en tegelijk weer zeer beperkt. In de door TNO opgestelde reportages zijn naar mening van het bevoegd gezag alle redelijke en relevante mogelijkheden onderzocht. Bij het verlenen van de revisievergunning in december 2010 is gemotiveerd besloten een overschrijding van het groepsrisico toe te staan.
Conclusie
De ontwikkeling wordt ook voor wat betreft het groepsrisico vanwege Eye Film Institute
aanvaardbaar geacht.
Het plangebied wordt omsloten door de Geversweg, Kramersweg, Zanderijweg en de Oude Schulpweg. De infrastructuur in het nieuwe plan sluit op drie plekken aan op de omliggende straten rondom het gebied, waardoor het plan goed is ontsloten. Er is sprake van tweerichtingsverkeer in het plan, met uitzondering van de meest westelijke lus die de woningen grenzend aan de westzijde van het plangebied ontsluit. De mogelijkheden om het plangebied met het openbaar vervoer te bereiken zijn zeer goed, met een intercity station op loopafstand en de buslijnen 165 en 167 die voor het station halteren.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige aspecten. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4.10 Verkeer en parkeren. Uit de conclusie van het stuk blijkt dat er ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking geen problemen worden voorzien. Ook is beschreven dat het aantal parkeerplaatsen zich verhoudt tot de norm uit het parkeerbeleid 2020. Daaruit wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan de normen en dat er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Tevens geldt dat met aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied geen rekening hoeft te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen bedrijven in de omgeving van het plangebied die van negatieve invloed zijn op de ontwikkeling. De ontwikkelingen in het plangebied zorgen andersom ook niet voor beperkingen voor bedrijven in de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuhinder levert geen belemmeringen op voor de voorziene ontwikkeling.
In hoofdstuk 4 zijn de verschillende milieuaspecten beschreven die mogelijk van invloed zijn op de voorziene ontwikkeling. Voor een aantal aspecten gelden aandachtspunten die in het verdere planproces aan de orde zijn, maar deze staan een bestemmingsplanwijziging niet in de weg. De voorziene ontwikkeling wordt niet beperkt door de verschillende milieuaspecten die in dit hoofdstuk zijn beschreven.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en planregels in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Voor dit bestemmingsplan is de landelijk verplichte Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen editie 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan is opgezet conform de systematiek die in het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente is beschreven.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. In de planregels zijn verwijzingen opgenomen naar deze aanduidingen, waardoor verklaard wordt wat de betekenis van deze aanduidingen is. Ten aanzien van de aanduidingen is een onderscheid te maken naar functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen. Tevens zijn bouwvlakken opgenomen op de verbeelding. Per bestemming is de betekenis van het bouwvlak opgenomen.
Planregels
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
De Inleidende regels (artikelen Begrippen en Wijze van meten) van de planregels bevat de inleidende regels van het bestemmingsplan. Hierin worden de in de regels van het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd. Met deze artikelen wordt de interpretatievrijheid van de regels beperkt, hetgeen de rechtszekerheid ten goede komt.
Dit bestemmingsplan vormt het planologisch kader om de ontwikkeling die wordt voorzien in het plangebied op een juiste en volledige manier juridisch te borgen. Er is sprake van een plan waarbij woningen zonder nadrukkelijke erfgrenzen worden gerealiseerd in één collectief duinlandschap. Er is dan ook nadrukkelijk geen sprake van kunstmatige erfafscheidingen of grote privétuinen, maar van relatief kleine privéterrassen met een beperkte afscherming, die worden mee-ontworpen als zijnde onderdeel van de woning. Binnen bepaalde voorwaarden zijn schapenhekken wel mogelijk. Tevens is er geen sprake van bijgebouwen; bergingen en garages maken onderdeel uit van het hoofdgebouw, bevinden zich samen met de woonfuncties onder één en hetzelfde dak. De gebouwen staan als zijnde vrijstaande elementen in het glooiende duinlandschap. Om dit beeld na realisatie en in de toekomst te kunnen borgen is een strikte bestemming met heldere planregels noodzakelijk. De bestemmingsplanregels zijn dusdanig opgesteld zodat de beoogde landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteiten zoals beschreven in volgende bijlagen bij de bestemmingsplanregels te waarborgen:
De bijlagen zijn meegenomen in een voorwaardelijke verplichting waarin de ingebruikname van de woningen wordt gekoppeld aan de realisatie en instandhouding van het landschap en het voorziene beeld in het stedenbouwkundig- en landschapsplan.
Groen
Om de realisatie van het collectieve duinlandschap dat beeldbepalend is voor het de ontwikkeling mogelijk te maken en vast te leggen, zijn twee groenbestemmingen opgenomen, te weten Groen - 1 en Groen - 2. Het verschil tussen beide bestemmingen is gebaseerd op de uitstraling en inrichting van de openbare ruimte in relatie tot de privéruimte; de gronden aangemerkt met de bestemming Groen - 1 hebben sterk het karakter van een collectief duinlandschap waarbij de grens tussen openbaar en privé minder nadrukkelijk wordt vormgegeven, de gronden aangemerkt met de bestemming Groen - 2 hebben meer het karakter van privétuinen en bieden daarom ook meer mogelijkheden voor erfafscheidingen en terrassen.
Om de beoogde ruimtelijke kwaliteit te borgen, en eventuele vergunningsvrije bijgebouwen bij de woningen onmogelijk te maken binnen de bestemming Groen - 1 en Groen - 2, volgt de bestemmingsgrens van de bestemming Groen - 1 of Groen - 2 exact het bouwvlak en daarmee de maximale bouwmogelijkheden voor de woningen die mogelijk zijn binnen de bestemming Wonen. Het terras dat toehoort aan de te realiseren woningen binnen de bestemming Wonen, is opgenomen binnen de bestemming Groen - 1, aangeduid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - terras'. Binnen de bestemming Groen - 2 zijn terrassen wel toegestaan met een maximale afmeting, waardoor deze binnen deze bestemming flexibeler te realiseren zijn. Binnen Groen -1 zijn alleen terrassen toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van groen – terras',, binnen Groen -2 zijn terrassen binnen het gehele bestemmingsvlak mogelijk,
De bestemming Groen - 1 en Groen - 2 maakt de bouw van bijgebouwen niet mogelijk.
Ten aanzien van erfafscheidingen, balkon- en terrasafscheidingen, de vormgeving en afmetingen van de terrassen wordt het beeld gevolgd zoals weergegeven in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan De Zanderij Zuid Deelgebied 3 en / of Bijlage 2 Landschapsinrichtingsplan De Zanderij Zuid Deelgebied 3, dit heeft een doorwerking in de regels van dit bestemmingsplan.
Ten behoeve van de aanleg van wadi's en speelvoorzieningen zijn specifieke aanduidingen opgenomen. Daarnaast zijn binnen de bestemming Groen - 1 en Groen - 2 ondergrondse vuilcontainers, opstelplaatsen voor rolemmers, trafo's en nutsvoorzieningen mogelijk. Tevens zijn bouwkundige constructies mogelijk om terrassen mogelijk te maken en de hoogteverschillen in het landschap te overbruggen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.
Verkeer - verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor de wegen en straten, wandel- en fietspaden in het plangebied. Hierin zijn de parkeervoorzieningen, bergingen en opritten bij de woningen specifiek aangeduid. Binnen de bestemming zijn ondergeschikt aan de hoofdbestemming tevens ondergrondse vuilcontainers, opstelplaatsen voor rolemmers, trafo's en nutsvoorzieningen mogelijk. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen (anders dan de aangeduide bergingen) worden gerealiseerd.
Wonen
De bestemming Wonen is opgenomen om de realisatie van de grondgebonden woningen en appartementen in het plan mogelijk te maken. De woningen moeten worden gerealiseerd binnen het bouwvlak, dat voor 100% mag worden bebouwd. Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak, wat betekent dat het tot aan de bestemmingsgrens mag worden gebouwd. De realisatie van kelders behoort tot de mogelijkheid.
Binnen het bouwvlak mogen grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Binnen de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend appartementengebouwen mogelijk. Het maximum aantal wooneenheden is per bestemmingsvlak aangeduid.
Aangezien de woningen in een glooiend duinlandschap worden gerealiseerd, verschilt per woning het peil en daarmee de onderlinge daadwerkelijke bouwhoogte. Om die reden is per bestemmingsvlak de peilhoogte en de bouw- en goothoogte vastgelegd. De bouw- en goothoogte geldt dus ten opzichte van de peilhoogte binnen hetzelfde bestemmingsvlak.
Om de beoogde ruimtelijke kwaliteit van opzichzelfstaande elementen binnen een collectief duinlandschap te borgen zijn eisen gesteld aan de erf- en terreinafscheidingen en bijgebouwen bij de woningen niet toegestaan. De regels van dit bestemmingsplan sluiten aan op het beeld dat zoals weergegeven in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan De Zanderij Zuid Deelgebied 3 en / of Bijlage 2 Landschapsinrichtingsplan De Zanderij Zuid Deelgebied 3.
Dubbelbestemmingen
De dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 3 en 4 leggen naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Voor gronden met een dubbelbestemming Waarde-Archeologie geldt een onderzoekseis indien de bodem verstorende ingreep groter is dan een oplopend aantal m2 en de bodemingreep dieper gaat dan een oplopende diepte ten opzichte van – het huidige maaiveld. Het gehele plangebied kent een dubbelbestemming Waarde-Archeologie, alleen ter plaatse van het bestaande bedrijfspand is de grond dusdanig geroerd en afgegraven dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
Het hoofdstuk Algemene regels bevat de overige regels, zoals de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.
In de bouwregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan en het inrichtingsplan zijn als bijlage bij de regels gevoegd. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is de ingebruikname van de woningen gekoppeld aan de realisatie van het landschap en het voorziene beeld in het stedenbouwkundig- en landschapsplan.
Het hoofdstuk overgangs- en slotregels bevat het overgangsrecht dat is overgenomen uit het Bro en de slotregel met daarin de naam van het plan.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een initiatief van een ontwikkelende partij. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan in geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd.
In deze paragraaf wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
Participatie
Op 2 juli 2020 heeft een informatiebijeenkomst in het Huis van Hilde plaatsgevonden waarvoor omwonenden (aan beide zijden van het spoor) uitgenodigd waren. Tijdens deze bijeenkomst zijn er diverse opmerkingen gemaakt over de opzet van het plan. De gemaakte opmerkingen en de reactie daarop van de ontwikkelaar zijn bijgevoegd.
.De participatie op het Beeldkwaliteitsplan (BKP) en Landschapsinrichtingsplan (LSP) heeft plaats gevonden van 5 tot en met 15 februari 2021. Omwonenden en andere belanghebbenden zijn bij deze processtap betrokken door middel van een persoonlijke brief, en waar mogelijk per mail, waarin is aangegeven waar men digitaal de plannen en de uitleg middels de presentatievideo kon inzien en hoe er op gereageerd kon worden. De ingediende opmerkingen en de inhoudelijke reacties daarop zijn opgenomen in een participatienota.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 juni 2022 ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan 'De Zanderij Zuid Deelgebied 3 Castricum'. Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf donderdag 23 juni 2022 tot en met 4 augustus 2022 ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Castricum. Tevens was het bestemmingsplan te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl onder plan-identificatienummer: NL.IMRO.0383.BPC22Kramersweg7eo-ON01.
Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om zowel mondeling als schriftelijk, een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen.
Over het ontwerp bestemmingsplan zijn twaalf zienswijzen naar voren gebracht. In de nota zienswijze en ambtshalve wijzigingen zoals opgenomen in bijlage 20zijn de ingekomen zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De nota is geanonimiseerd.
Nadat het plan ter inzage heeft gelegen voor zienswijzen wordt het door de gemeenteraad vastgesteld.