direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Benzineverkooppunt Zuiddijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van BP benzinestation De Poel heeft het voornemen diens benzineverkooppunt aan Grafterbaan te Graft te verplaatsen naar het bedrijventerrein De Volger te De Rijp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0001.jpg"

fig 1.1) Situatie huidige locatie benzineverkooppunt (blauw) en toekomstige locatie (rood).

De ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven planologische medewerking te verlenen aan de realisatie van het tankstation. Om de realisatie mogelijk te maken is er een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Op basis van artikel 3.1 Wro wordt hiervoor een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Bij de uitwerking moet echter rekening worden gehouden met de inpassing van het tankstation in de omgeving.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern De Rijp net ten zuiden van de provincialeweg N244. Ten westen van het plangebied ligt het hotel De Rijper Eilanden. Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Volger.

De toekomstige locatie van het benzineverkooppunt betreft in de huidige situatie een groenstrook. Kadastraal staat deze locatie bekend als gemeente Graft-De Rijp, sectie G, nummer 451. De groenstrook is eigendom van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven bereid te zijn de grond te verkopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0002.jpg"

fig 1.2) Ligging plangebied.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een analyse van het plangebied met een beschrijving van de bestaande situatie en een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor de planontwikkeling. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het rijk, regio en provincie en gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante onderzoeksaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de paragraaf over de economische uitvoerbaarheid respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein De Volger. Het bedrijventerrein is in de jaren tachtig ontwikkeld en biedt plaats aan een groot aantal bedrijven op het gebied van de bouw, handel en transport.

Op de gronden binnen het plangebied bevindt zich momenteel een groenstrook. Op het perceel is geen opgaande beplanting aanwezig en er zijn geen bouwwerken gesitueerd. De totale oppervlakte van het terrein is circa 2950 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0003.jpg"

fig 2.1) Bestaande situatie gezien vanaf kruispunt Zuiddijk - De Volger (bron: Google).

2.2 Toekomstige situatie

Het plan behelst de ontwikkeling van een bemand tankstation met bijbehorende voorzieningen zoals wasboxen en een shop. Het tankstation zal geen LPG aanbieden. Hierdoor blijven de risico's in het kader van externe veiligheid beperkt. In paragraaf 4.5 worden de risico's nader beschreven.

Het tankstation heeft zes multiproduct brandstofdispensers (zie voor het marktonderzoek bijlage 1). Daarnaast komen er drie wasboxen, één autowasstraat en een shop. De vulpunten voor de ondergrondse benzinetanks bevinden zich aan de zuidwestzijde, rechts van het entreegebied. Beschermende voorzieningen als olie-en-benzine afscheiders en vloeistofdichte vloeren zijn in de plannen meegenomen Alle installaties voldoen hiermee aan bouwbesluit en activiteitenbesluit.

Ten opzichte van de in het voorontwerpbestemmingsplan getoonde inrichtingsplannen zijn de vulpunten verplaatst van de zuidoostzijde van het plangebied naar de zuidwestzijde van het plangebied. De verplaatsing van de vulpunten is gedaan in verband met de verbetering van de routing op het perceel. Vulpunten voor niet onbemande tankstation die niet voorzien in de aflevering van LPG hebben echter geen veiligheidscontouren. Deze zijn alleen van toepassing bij onbemande tankstations.

Afbeelding 2.2 (zie ook bijlage 2) bevat een schetsontwerp tekening waarop de inrichting van het benzineverkooppunt is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0004.jpg"

fig 2.2) Inrichtingstekening benzineverkooppunt.

De wasboxen zijn gesitueerd ten noordoosten van de shop met de entrees aan de straatzijde. De ondergrondse opslagtanks liggen aan de zuidzijde van het plangebied. De autowasstraat is gelegen aan de noordwestzijde van het plangebied met de entree aan de noordzijde. Door de plaatsing van de wasstraat en pompposities is er maximaal zicht vanaf het verkeersknooppunt, het kruispunt Zuiddijk - N244 op de activiteiten die aldaar plaatsvinden.

Aan de noordwestzijde van de shop bevinden zich parkeervoorzieningen. In totaal worden er 14 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van werknemers en 'kort' parkerende bezoekers. Aan de noordoostzijde van de shop nabij de wasboxen worden een zestal stofzuigplaatsen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0005.jpg"

fig 2.3) Plattegrond tankstation.

In het gebouw is er ruimte voor shop met koffie-, en broodjeshoek (backery), een kantoor en magazijn. De shop is voorzien van een inpandig overval beveiligde ruimte (OBRI). De entree van de shop is gelegen aan de kant van de pompeilanden aan de zuidoostzijde van de shop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0006.jpg"

fig 2.4) Aanzichten gebouw met wasboxen.

Het tankstation heeft een niet alledaagse, moderne uitstraling, gecreëerd door de expressieve luifelconstructies, materialisatie, verlichting en detaillering van het tankstation, wasboxen, wasstraat en luifel. Het tankstation is met de pompposities aan de zuidzijde en de wasstraat aan de westzijde gericht naar het kruispunt Zuiddijk - N244. De luifel bestaat uit een hoge gebogen luifel welke in één gebaar overgaat in het dak van het shopgebouw waarachter het eindigt op de grond bij de wasboxen. De luifel boven de wasboxen is in eenzelfde vormentaal opgebouwd en vormt een tegenbeweging ten opzichte van het hoofddak. De expressieve constructies van de luifel zijn gemaakt van ronde pendels welke de krachten van het dak overbrengen op de hoofddraagconstructie, eveneens gemaakt van (veel zwaardere) ronde buisprofielen. Het hoofdgebouw is opgetrokken uit strakke sandwichpanelen met een zeer klein golfmotief aan de buitenzijde en met een staalconstructie gecombineerd met kalkzandsteen blokken aan de binnenzijde. Het shopgebouw heeft aan de voorzijde een volledig glazen pui met gekleurd glazen borstwering. De achterzijde bestaat uit sandwichpanelen in de kleur van het dak. De wasstraat is voorzien van een geheel glazen gevel waarbij er geen kozijnen maar kidnaden worden toegepast om een zo transparant mogelijk beeld te verkrijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0007.jpg"

fig 2.5) Prime Sign (zgn. blikvanger) met locatieaanduiding.

Ten behoeve van de informatie voorziening wordt er ten noordwesten van de shop langs de waterpartij een Prime Sign (zogenaamde blikvanger) met de kleuren en naam van de oliemaatschappij geplaatst. Op de zuil zal onder andere informatie te zien zijn over de te verkopen brandstoffen, merken en prijzen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgevan bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Op 30 december 2011 is de Barro in werking getreden.

Het kabinet heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR), zie paragraaf 3.1.1, waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. In de ontwerp SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stigente 'nee' bepaling.

3.1.3 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen planologische wijziging aan de Zuiddijk past binnen het nationale beleid om voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en voorzieningen te kunnen bieden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht. Het ruimtelijk beleid van de provincie wordt onder de nieuwe wet verwoord in een structuurvisie.

In opdracht van Gedeputeerde en Provinciale Staten is sinds januari 2008 gewerkt aan een structuurvisie voor heel Noord-Holland ('Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid'). Tegelijk met een consultatieronde is er gewerkt aan vier mogelijke toekomstscenario's. Over deze vier perspectieven en de provinciale belangen zijn externe partijen in december 2008 en januari 2009 geïnformeerd.

Op 21 juni 2010 is de structuurvisie unaniem aangenomen door Provinciale Staten. In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet daarbij vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen.

Het plangebied en omgeving worden in de structuurvisie aangeduid als 'Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen - Bestaand bebouwd gebied (BBGnb). Het provinciaal beleid voor deze gebieden bestaat uit het stimuleren van innovatief ruimtegebruik, intensiveren en herstructureren, mengen van wonen en werken, kwaliteitsverbetering en het stimuleren van kennisintensieve en creatieve milieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0008.jpg"

fig 3.1: uitsnede structuurvisiekaart Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Op 21 juni 2010 is door Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De provinciale verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De PRVS vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de Visie de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid.

Op 4 september 2012 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de ontwerp wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. De wijziging betreft het beleid inzake windturbines. Naar verwachting zal de gewijzigde verordening op 1 januari 2013 in werking treden.

Het plangebied is in de PRVS net als in de Structuurvisie 2040 aangeduid als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG).

3.2.3 Conclusie Provinciaal beleid

De voorgenomen planologische wijziging aan de Zuiddijk past binnen het provinciale doel om te herstructureren en betekent een kwaliteitsverbetering van de gronden ter plaatse. Omdat het plan daarnaast geen nadelige invloed heeft op de cultuurhistorische waarden van de omgeving en er verder geen provinciaal belang gemoeid is met deze ontwikkeling, past het oprichten van een woning binnen het bestaand provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Graft-De Rijp 2010-2020

De ‘Structuurvisie Graft-De Rijp 2010-2020’ heeft betrekking op de periode 2010-2020. De de structuurvisie is op 24 september 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie heeft als thema "behoud door ontwikkeling". In de structuurvisie wordt ingegaan op de ontwikkelingen voor de komende tien jaar. Door nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken wordt getracht het behoud van de bijzondere kwaliteiten van de gemeente te kunnen waarborgen.

In de structuurvisie wordt ingegaan op de visie op de ontwikkeling van de gemeente. De gemeente wil de vitaliteit bevorderen door actief te zijn op de volgende terreinen:

  • het realiseren van woningbouw in voldoende aantallen en voor de juiste doelgroepen;
  • het zorgvuldig beheer van bestaande woongebieden en waar mogelijk ruimte te bieden voor redelijke wensen voor het aanpassen van de bestaande woningen;
  • het handhaven van kwaliteit van voorzieningen en (beleids)ruimte te bieden voor noodzakelijke aanpassingen;
  • het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en de historische kernen;
  • het versterken van de werkgelegenheid onder meer door het bevorderen van de agrarische bedrijvigheid en nevenactiviteiten, het bevorderen van nieuwe initiatieven op het gebied van recreatie en toerisme, het zo nodig bieden van vestigings- en/of uitbreidingsruimte van andere dan genoemde bedrijfstakken.
3.3.2 Bestemmingsplan 'De Volger'

De gronden binnen het plangebied maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'De Volger' (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 september 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 21 april 2009). In dit plan hebben de gronden de bestemming 'Groenvoorzieningen'. De gronden zijn bedoeld voor beplantingen en water alsmede voet- en fietspaden en bermen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. De ontwikkeling is derhalve strijdig met het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0009.jpg"

fig 3.2) Uitsnede plankaart bestemmingsplan De Volger.

3.3.3 Welstandsnota

Het welstandsbeleid van Graft-De Rijp is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Graft-De Rijp.

Doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud van en versterken van dekwaliteit van het beeld in het beschermd dorpsgezicht, het landelijk gebied en de overige kernen.

Er zijn in Graft-De Rijp 5 typen welstandsgebieden onderscheiden. Voor elk gebied is een beoordelingskader opgesteld. Voor het plangebied geldt een regulier welstandsregime. In de welstandsnota is aandacht besteed aan de huidige situatie, het voorgestane beleid, waardebepaling en welstandscriteria. In de nota stelt de gemeente dat het huidige bedrijventerrein weinig ruimtelijke kwaliteit uitstraalt. Verbetering is mogelijk in de zichtlocaties en langs de randen. De gemeente heeft in haar welstandsnota criteria gesteld ten aanzien van het bedrijventerrein. Deze criteria behelzen de ligging, de bouwmassa, de geveldetaillering, materiaalgebruik en bijzondere aspecten.

Bij het ontwerpen van het tankstation is rekening gehouden met de welstandscriteria. Het ontwerp is tevens voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Graft-De Rijp. Zijn hebben hun goedkeuring uitgesproken over het ontwerp.

3.3.4 Conclusie Gemeentelijk beleid

De voorgenomen planologische wijziging aan de Zuiddijk past binnen het gemeentelijk beleid van de gemeente Graf-De Rijp. Het past echter niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Voor deze ontwikkeling dient daarom een nieuwe planologische maatregel te worden genomen.

3.4 Conclusie

De bouw van het bezineverkooppunt aan de Zuiddijk is niet in strijd met het Rijks- en provinciaalbeleid en de structuurvisie van de gemeente Graft-De Rijp. De ontwikkeling past echter niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Voor deze ontwikkeling dient daarom een nieuwe planologische maatregel te worden genomen. Een bestemmingsplan op basis van artikel 3.1 Wro biedt de mogelijkheid de bouw van het benzineverkooppunt planologisch mogelijk te maken.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de verschillende omgevingsaspecten die moeten worden beoordeeld bij de voorbereiding van de ruimtelijke ontwikkeling. Achtereenvolgens wordt stilgestaan bij milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, water, natuurwaarden en archeologie. Daar waar niet volstaan kan worden met een uiteenzetting van meer algemene beleidsregels, is specifiek onderzoek verricht om de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling zichtbaar te maken. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen belemmeringen zijn om de ontwikkeling aan de Zuiddijk tot uitvoering te brengen.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.1.2 Analyse

In opdracht van de initiatiefnemer is er onderzoek gedaan naar de milieuzonering op de ontwikkelingslocatie (IDDS, RAPPORT betreffende een milieuzonering onderzoek Zuiddijk (ong.) te Graft-De Rijp d.d. 5 juli 2011, kenmerk 1105D234/DBI/rap6). Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd (zie bijlage 3).

Het plan voorziet niet in de aflevering van LPG c.q. een LPG-tankstation. Het tankstation is derhalve geen BEVI-inrichting. De realisatie van het tankstation heeft hierdoor geen externe veiligheidseffecten meer naar de omgeving. Bij de bestemmingsplanprocedure wordt derhalve alleen rekening gehouden met de Handreiking “Bedrijven en milieuzonering”.

Op basis van de richtafstanden, zoals opgenomen in de VNG bundel 'Bedrijven en milieuzonering', dienen de minimale afstanden te worden gehanteerd tussen het bedrijf en de omliggende milieugevoelige bestemmingen. Voor elk milieu aspect is een voorkeursafstand opgenomen. De hoogste voorkeursafstand voor een benzineservicestation zonder LPG (milieucategorie 2) wordt bepaald door geur en geluid en bedraagt 30 meter voor een omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Aan de Zuiddijk en omgeving zijn momenteel veel bedrijven gevestigd. De omgeving van de planlocatie behoort tot een omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-bundel kunnen met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. De voorkeursafstand voor bedrijven met milieucategorie 2 kan hierdoor gereduceerd worden naar 10 meter.

In onderstaand tabel zijn de relevante milieugevoelige bestemmingen opgenomen die zich in de omgeving bevinden.

Bestemming   Adres   Richtafstand (m)   Werkelijke afstand (m)  
Woondoeleinden   Zuiddijk 2   10   57  
Horecadoeleinden - hotel   Zuiddijk (ong.)   10   80  
Horecadoeleinden - bedrijfswoning   Zuiddijk (ong.)   10   26  

De woningen gelegen aan de noordzijde van de N244 liggen op 100 meter van het toekomstige bezineverkooppunt.

Zoals uit bovenstaande blijkt, ligt geen enkele bestemming, dichterbij dan de richtlijnen voorschrijven.

Onderlinge hinder van bedrijven

De VNG bundel 'Bedrijven en milieuzonering' is slechts een hulpmiddel om bedrijven en woningen (of andere milieugevoelige objecten) te scheiden (milieuzonering). De VNG bundel ziet niet toe op onderlinge hinder die bedrijven van elkaar kunnen ondervinden. Er is sprake van hinder tussen bedrijven als een bedrijf schade ondervindt in het productieproces of aan het product als gevolg van de activiteiten van een ander bedrijf.

Voorbeelden van hinderveroorzakende bedrijven zijn bijvoorbeeld:

  • afval- en recyclingsbedrijven (bijv. puinbrekers, autodemontagebedrijven, autoshredder, sorteerinrichtingen);
  • metaalverwerkingsbedrijven;
  • grondreinigingsbedrijven/saneringsbedrijven.

Voorbeelden van gehinderde bedrijven zijn bijvoorbeeld:

  • VGM-bedrijven en farmaceutische industrie;
  • bedrijven die werken met gevoelige apparatuur, laboratoria;
  • bedrijven die ’schone’ machines/gevoelige apparatuur vervaardigen;
  • bedrijven die hechten aan beeldkwaliteit/uitstraling.

Ten zuidoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Volger. Het dichtstbijzijnde gelegen bedrijf is het bedrijf gelegen aan De Volger 6 en ligt op circa 30 meter van het plangebied. Conform het vigerende bestemmingsplan is op deze locatie een bedrijf van miliecategorie 3.1 mogelijk alsmede een metaalwarenfabriek van milieucategorie 3.2. Recentelijk is er voor het perceel aan De Volger 6 een omgevingsvergunning verleend voor een aanbouw aan bedrijfspand. De aanbouw van het bedrijfspand is gesitueerd aan de westzijde van het huidige bedrijfspand. Hiermee komt de afstand van het bedrijfspand tot aan het plangebied van het bezineverkooppunt op circa 20 meter. Uitbreiding betreft een opslagruimte. In het bestaande deel zit een showroom, kantoor en kantine.

Er kan worden geconcludeerd dat met dit bestemmingsplan er geen hinderveroorzakende bedrijven worden mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan vormt dan ook geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

4.1.3 Conclusie

Op basis van de richtlijnen van de VNG met betrekking tot het garanderen van een goed woon- en leefklimaat voor de milieugevoelige bestemmingen nabij het nieuw te bouwen tankstation aan de Zuiddijk, kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de voorkeursafstanden.

4.2 Geluid

4.2.1 Beleidskader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

4.2.2 Analyse

Het te realiseren bezineverkooppunt is een zogenaamde “niet geluidsgevoelige bestemming” volgens de Wet geluidhinder. De planontwikkeling hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig die nadeel kunnen ondervinden van het bezineverkooppunt. De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan de Zuiddijk 2 op een afstand van 57 meter. De richtafstand voor geluid conform de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' bedraagt 30 meter. De dichtstbijzijnde woning valt daar dus buiten (zie ook bijlage 7).

4.2.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling op het gebied van geluid omdat het bezineverkooppunt een zogenaamde “niet geluidsgevoelige bestemming” is en er geen geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig zijn in de directe nabijheid van het plangebied.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beleidskader

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Niet in betekende mate

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Grenswaarden

De Wet luchtkwaliteit stelt grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie PM10.

Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Het jaargemiddelde concentratie mag maximaal 40 µg/m3 zijn en maximaal 35 dagen overschrijding van de 24 uurs gemiddelde concentratie NO2.

4.3.2 Analyse

In opdracht van de initiatiefnemer is er onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit op de ontwikkelingslocatie (IDDS, RAPPORT betreffende een Luchtkwaliteit onderzoek Zuiddijk (ong.) te Graft-De Rijpd.d. 21 februari 2013, kenmerk 1302F158/DBI/rap1, zie bijlage 4).

Voor het te realiseren bezineverkooppunt blijkt dat er de volgende functies mogelijk worden gemaakt:

  • benzineservicestation (zonder LPG);
  • carwash met wasboxen;
  • een shop.

De verkeersaantrekkende werking van het tankstation is geschat op basis van de verwachte doorzet aan benzine en diesel en extra voorzieningen. De doorzet wordt op 5.000.000 liter per jaar geschat. Het aantal voertuigbewegingen ligt rond de 450 per dag. Een deel van de tankende auto’s zal gebruik maken van de wasfaciliteiten en een deel komt hier speciaal voor langs. Ruim geschat bedraagt het aantal bezoeken aan de wasboxen en wasstraat 65 auto’s. Het aantal bezoekers dat specifiek voor de shop komt wordt geschat op 40 per dag. Het aantal tankende vrachtwagens wordt geschat op 4 per dag. Het lossen van brandstoffen en de bevoorrading van de shop wordt geschat op 2 maal per week.

Deze cijfers resulteren in 1120 motorvoertuigbewegingen/dag met 0,5% aandeel voor zwaar verkeer. Hierbij is per dag een vrachtwagen geteld voor het lossen en bevoorraden, dus een lichte overschatting van de praktijk (bevoorrading gebeurt slechts 2 keer per week). Met behulp van de zogenaamde NIBM-tool (versie oktober 2012) is berekend wat de bijdrage van het verkeer als gevolg van het plan is.

Uit de NIBM-tool blijkt dat bij de gehanteerde worstcase benadering de bijdrage aan de luchtkwaliteit ruim onder het 3% criterium blijft (c.q. kleiner is dan 1,2 ìg/m3). Het plan draagt niet of nauwelijks bij aan de luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate. Daarom is een onderzoek naar de luchtkwaliteit en/of toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het ook van belang om af te wegen of het aanvaardbaar is om het (bouw)plan op de gewenste plek te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling en de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging een rol. Wat dat laatste betreft is het Besluit Gevoelige bestemmingen van belang. Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Dit plan voorziet echter niet in het mogelijk maken van een gevoelige bestemming zoals bedoeld in het besluit.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bouw van het benzineverkooppunt aan de Zuiddijk 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaatse wordt voldaan aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plangebied is op basis van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.4 Bodemkwaliteit

4.4.1 Beleidskader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

4.4.2 Analyse

In opdracht van de initiatiefnemer is er onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit op de ontwikkelingslocatie (IDDS, RAPPORT betreffende een verkennend bodemonderzoek Zuiddijk (ong.) te Graft-De Rijp d.d. 5 juli 2011, kenmerk 1105D234/DBI/rap1, zie bijlage 5).

Ter bepaling van de chemische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie is er een verkennend onderzoek conform de norm NEN 5740 uitgevoerd. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond plaatselijk bodemvreemd materiaal (puin e.d.) en PAK zijn waargenomen. Daarnaast is de ondergrond licht verontreinigd met molybdeen en nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

De gemeten waarden van de verontreinigingen zijn echter dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige gebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat gelet op de onderzoeksresultaten aanvullend onderzoek naar het voorkomen van verontreinigde stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beleidskader

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een rol van belang vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire RNVGS.

4.5.2 Analyse

In opdracht van de initiatiefnemer is er onderzoek gedaan naar de externe veiligheid op de ontwikkelingslocatie (IDDS, RAPPORT betreffende een quickscan externe veiligheid Zuiddijk (ong.) te Graft-De Rijp d.d. 5 juli 2011, kenmerk 1105D234/DBI/rap5). Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd (zie bijlage 6). Ook de Milieudienst Regio Alkmaar (MRA) heeft geadviseerd inzake externe veiligheid en milieuhinder (zie bijlage 7).

Aangezien het tankstation is gelegen binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasbuisleiding van de Gasunie en er sprake is van een toename van de populatie is er een tevens een Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (zie bijlagen 8 en 9). Middels een kwantitatieve risicoanalyse dient deze toename van het groepsrisico gekwantificeerd te worden.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling betreft het realiseren van een benzineservicestation met drie wasboxen aan de Zuiddijk (bedrijfcategorie 3.1 van de staat van bedrijfsactiviteiten). Het plan voorziet niet in de aflevering van LPG c.q. een LPG-tankstation.

De Zuiddijk is de uitvalsweg van het bedrijventerrein De Volger naar de N244. De bebouwde kom van De Rijp ligt op circa 80 meter ten noorden van het plangebied. De N244 ligt op ongeveer 10 meter van de grens van het plangebied.

Bij de inventarisatie van de risicobronnen die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, is gekeken naar:

  • 1. inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;
  • 2. buisleidingen;
  • 3. transportroutes van gevaarlijke stoffen.

Wat betreft de omvang van het onderzoeksgebied is gelet op de aard van de risicobron. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat binnen het onderzoeksgebied geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd.

Het plangebied is gelegen op een afstand van 130 meter van een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. De betreffende buisleiding beschikt volgens de gegevens op de risicokaart niet over een PR=10-6 contour. De 100% letaliteitscontour van de buisleiding is gelegen op een afstand van 140 meter van de buisleiding. Het benzineverkooppunt zelf zal op ongeveer 20 meter buiten de 100% letaliteitscontour gerealiseerd worden. Een beperkte risicoberekening is dan ook niet vereist (zie reactie Veiligheidsregio in bijlage 13).

Ten opzichte van de in het voorontwerpbestemmingsplan getoonde inrichtingsplannen zijn de vulpunten verplaatst van de zuidoostzijde van het plangebied naar de zuidwestzijde van het plangebied. De verplaatsing van de vulpunten is gedaan in verband met de verbetering van de routing op het perceel. Vulpunten voor niet onbemande tankstation die niet voorzien in de aflevering van LPG hebben echter geen veiligheidscontouren. Deze zijn alleen van toepassing bij onbemande tankstations.

4.5.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde quickscan externe veiligheid kan voor de bouw van een benzineverkooppunt aan de Zuiddijk in Graft-De Rijp worden geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in geen van de beoordeelde gevallen een belemmering vormt voor de planontwikkeling.

Het plan voorziet niet in de aflevering van LPG c.q. een LPG-tankstation. Het tankstation is derhalve geen BEVI-inrichting. De realisatie van het tankstation heeft hierdoor geen externe veiligheidseffecten meer naar de omgeving (zie ook het advies van de MRA in bijlage 7).

Aangezien er door het plan sprake is van een (lichte) toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied vanwege de buisleiding moet het groepsrisico formeel gezien verantwoord worden. De verantwoordingsplicht houdt in dat het bevoegd gezag in haar bestuurlijke afweging de verandering van het groepsrisico, de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied, de bestrijdbaarheid van een incident of ramp, eventuele alternatieven en mogelijkheden tot risicoreductie verplicht dient mee te nemen.

Uit de resultaten van de uitgevoerde QRA – hogedruk-aardgasbuisleiding komt naar voren dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar niet is gelegen over het tankstation. Aan de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt derhalve voldaan. Het groepsrisico is ten gevolge van de hogedruk-aardgasbuisleiding zowel voor als na realisatie van het tankstation onder de 1% van de oriëntatiewaarde (de overschrijdingsfactor is 0,0075 x OW). Er is geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico ten gevolge van de realisatie het tankstation. Het groepsrisico is dusdanig laag dat dit geen belemmering vormt voor de realisatie van het tankstation. Verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk. De aspecten voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen zijn beschouwd. Geconcludeerd wordt dat door de ligging van het tankstation en de openheid van de inrichting genoemde aspecten voldoende zijn geborgd.

4.6 Water

4.6.1 Beleidskader

Rijksbeleid

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, het InterProvinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt, waar nodig en mogelijk, plaats op een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).

Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren, Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2010-2015 (2009)

In dit Waterplan van de provincie Noord-Holland is Europees en nationaal beleid vertaald naar hoofdlijnen voor het provinciaal waterbeleid. Bij deze vertaling is ingespeeld op actuele ontwikkelingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling, intensiever ruimtegebruik en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden. Voor het plangebied zijn de volgende beleidslijnen relevant.

Raamplan Bescherming tegen wateroverlast (2005)

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft in dit plan de aanpak van wateroverlast uitgewerkt, in het licht van klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De planperiode beslaat 2005 tot 2015. Het raamplan richt zich op kleinschalige maatregelen in poldersystemen en niet in de boezemsystemen, en verder op het oplossen van problemen waar ze zich voordoen.

Deelstroomgebiedsvisie Noorderkwartier (2002)

De Deelstroomgebiedsvisie richt zich met name op de kansen en knelpunten binnen het beheersgebied van hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Daarnaast is in de deelstroomgebiedsvisie voor het plangebied een strategie ontwikkeld om de knelpunten integraal en duurzaam aan te pakken. De trits vasthouden, bergen, afvoeren, het bieden van meer ruimte voor water en water alsmede ordenend principe, zijn hierbij de uitgangspunten.

Waterbeheersplan 'Van veilige dijken tot schoon water' (WBP4) Noorderkwartier, 2010-2015 (2010)

In het waterbeheersplan is de visie van de waterbeheerders op het waterbeheer voor de komende 5 jaren beschreven. Het WBP4 geeft een overzicht van onze doelen en maatregelen om het watersysteem in deze periode op orde te brengen en te houden. Het plan gaat in op beheer en onderhoud van dijken en watergangen, de afvalwaterzuiveringen, lozingen, uitvoeringsprogramma’s en calamiteitenbestrijding. De komende jaren versterken we veel dijken langs Noordzee, Waddenzee, IJssel- en Markermeer en kades langs vaarten en kanalen. Ook realiseren we extra ruimte voor water, passen we gemalen aan en verbreden en automatiseren we veel stuwen. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat ons werkgebied, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal, voorbereid is op zeespiegelstijging en meer extreme regenval. Bovendien bereiden we ons voor op periodes van watertekort. Een andere grote uitdaging is het uitvoeren van de maatregelen die de waterkwaliteit moeten verbeteren, zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispassages. Deze maatregelen volgen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Watertoets

Bij ruimtelijke ingrepen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bouwplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden. Dat betekent dat naar overstromingsgevaar, wateroverlast, verdroging en waterkwaliteit wordt gekeken. Het wateradvies van de waterbeheerder is als bijlage bijgevoegd bij dit bestemmingsplan (zie bijlage 12).

4.6.2 Analyse

In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat voor ieder ruimtelijk plan moet worden omschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding, de Watertoets.

In opdracht van de initiatiefnemer is er een rapportage opgesteld waarin wordt beschreven op welke wijze aan de watercriteria wordt voldaan op de ontwikkelingslocatie (IDDS, RAPPORT betreffende een Watertoets incl. waterparagraaf locatie Zuiddijk te Graft-De Rijp d.d. 4 juli 2012, kenmerk 1105D234/RKO/rap2C, zie bijlage 11).

Het plangebied is momenteel niet bebouwd en heeft een oppervlakte van circa 3.197 m2. Op het terrein zal nieuwbouw worden gerealiseerd met een verhard oppervlak van circa 2.543 m2. Gezien de bodem- en grondwatersituatie is het niet mogelijk om het regenwater op de projectlocatie te infiltreren. In overeenstemming met het bevoegd gezag is er besloten om het regenwater aan te bieden op de naastgelegen watergangen. Om uitloging naar het oppervlakte water te voorkomen is het van belang dat het gebruik van materialen als zink, lood, witte pvc en teerhoudend bitumen wordt voorkomen.

Om de toename van het verhard oppervlak te compenseren (15% van het verhard oppervlak) wordt 425 m2 aan oppervlaktewater gecreëerd door middel van het verbreden van de aanwezige sloot en de realisatie van een vijver.

Het afvalwater wordt via het rioolstelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Regenwater afkomstig van de vloeistofdichte vloer en het gerecycled waswater van de wasstraat worden tevens via het rioolstelsel afgevoerd. Om te voorkomen dat er olie en vet resten in het riool terecht komen wordt er een olie/vet afscheider geplaatst.

Voor lozingen op het oppervlaktewater dient op grond van de waterwet een aanvraag bij het waterschap te worden ingediend. Afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit kan de aanvraag worden afgedaan als melding.

4.6.3 Conclusie

Gezien de bodem- en grondwatersituatie is het niet mogelijk om het regenwater op de projectlocatie te infiltreren. Om de toename van het verhard oppervlak te compenseren (15% van het verhard oppervlak) wordt 425 m2 aan oppervlaktewater gecreëerd door middel van het verbreden van de aanwezige sloot en de realisatie van een vijver.

Het afvalwater via het rioolstelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Regenwater afkomstig van de vloeistofdichte vloer en het gerecycled waswater van de wasstraat worden tevens via het rioolstelsel afgevoerd.

Voor lozingen op het oppervlaktewater dient op grond van de waterwet een aanvraag bij het waterschap te worden ingediend. Afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit kan de aanvraag worden afgedaan als melding.

4.7 Natuurwaarden

4.7.1 Beleidskader

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Door twee recente uitspraken van de Raad van State is de beoordeling van ontheffingen en het gebruik van gedragscodes van de Flora en faunawet veranderd. Het gaat om ontheffingen voor ruimtelijke ingrepen en om vrijstellingen op grond van gedragscodes. Verder is er een aangepaste lijst met vogels waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Vroegtijdig overleg met de Dienst Regelingen of de Dienst Landelijk Gebied bij een ruimtelijke ingreep verdient aanbeveling.

4.7.2 Analyse

In opdracht van de initiatiefnemer is er onderzoek gedaan naar de flora en fauna op de ontwikkelingslocatie (IDDS, RAPPORT betreffende een Flora- en faunaonderzoek Zuiddijk (ong.) te Graft-De Rijp d.d. 5 juli 2011, kenmerk 1105D234/DBI/rap3, zie bijlage 10).

Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied soorten aanwezig zijn of te verwachten die in de Flora- en faunawet zijn aangemerkt als overig en streng beschermde inheemse soort en door de geplande werkzaamheden hinder of schade ondervinden. Een aanvullend onderzoek en een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig. Extra aandacht is vereist aan de soortgroepen broedvogels, vissen, amfibieën en vaatplanten.

Broedvogels

Gedurende de biotooptoets zijn geen broedende vogels waargenomen. Het is echter niet ondenkbaar dat in het volgende broedseizoen zich een soort als graspieper vestigt op het grasland.

Verplichte acties zorgvuldig handelen:

  • conflicten met de Flora- en faunawet worden het beste voorkomen door buiten het broedseizoen te werken, dat wil zeggen buiten de periode maart-juli.
  • in het geval dat gedurende de periode maart-juli wordt gewerkt dient het perceel vlak voor aanvang van de werkzaamheden (maximaal drie dagen) door een ecoloog gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedende vogels.
  • eventueel kan er voor worden gekozen om het grasperceel vanaf het begin van het broedseizoen te beheren als gazon. In dat geval is de kans minimaal dat zich een broedvogel vestigt. Een controle in het broedseizoen blijft dan wel van belang.

Zwanenbloem, vissen en amfibieën

De sloot vormt het leefgebied van zwanenbloem, amfibieën uit tabel 1, baars en tiendoornige stekelbaars (beide niet beschermd) en mogelijk de kleine modderkruiper. Al deze soorten komen in de directe omgeving veelvuldig voor.

Verplichte acties zorgvuldig handelen:

  • in het geval de sloot of een deel ervan wordt gedempt/ontgraven, is het vanwege het mogelijk voorkomen van de kleine modderkruiper nodig om gebruik te maken van een goedgekeurde gedragscode, bijvoorbeeld die van de Waterschappen of de Bouw- en ontwikkelingssector. Afhankelijk van de gedragscode waarmee wordt gewerkt, is het nodig om een werkprotocol op te stellen. Hierin wordt aangegeven welke mitigerende maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld het overzetten van de (beschermde) waterdieren.
  • in het geval de werkzaamheden zich beperken tot het realiseren van een inrit naar het tankstation, waarbij de werkzaamheden zich tot een klein deel van de watergang beperken, is het bovenstaande niet noodzakelijk. De schade aan soorten is dan minimaal. Wel is het van belang om de werkzaamheden uit te voeren gedurende de minst kwetsbare periode, dat wil zeggen gedurende de nazomer/najaar. Dit is na de voortplantingsperiode en voor de overwinteringsperiode van amfibieën en vissen.
  • op de locatie waar de inrit wordt gerealiseerd bevinden zich de meeste exemplaren van de zwanenbloem. Zolang enkele exemplaren gehandhaafd blijven, kan deze soort zich makkelijk verspreiden in het overige deel van de betreffende watergang. Aanvullende acties zijn niet nodig.
4.7.3 Conclusie

In het plangebied zijn soorten aanwezig of te verwachten die in de Flora- en faunawet zijn aangemerkt als overig en streng beschermde inheemse soort en door de geplande werkzaamheden hinder of schade ondervinden. Ter bescherming van de modderkruiper is het noodzakelijk om een werkprotocol op te stellen. Daarnaast is het noodzakelijk ter bescherming van de flora en fauna de werkzaamheden uit te voeren gedurende de minst kwetsbare periode.

Een aanvullend onderzoek en een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig. Extra aandacht is vereist aan de soortgroepen broedvogels, vissen, amfibieën en vaatplanten.

4.8 Archeologie

4.8.1 Beleidskader

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden.

4.8.2 Analyse

Een overzicht van de (inter)nationale, regionale en lokale waarden in Noord-Holland is weergegeven op de "Cultuurhistorische Waardenkaart" (CHW) van de Provincie Noord-Holland. Uit de CHW blijkt dat voor het perceel aan de Zuiddijk geen archeologische waarden in de bodem te verwachten zijn. Het is derhalve niet noodzakelijk een nader archeologisch onderzoek uit te laten voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0365.BpRiBenzverkZuiddk-VST1_0010.jpg"

fig 4.1) Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart.

4.8.3 Conclusie

Uit de CHW blijkt dat voor het perceel aan de Zuiddijk geen archeologische waarden in de bodem te verwachten zijn. Het is derhalve niet noodzakelijk een nader archeologisch onderzoek uit te laten voeren.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het verkeer van en naar het plangebied wordt afgewikkeld via de Zuiddijk. De Zuiddijk is een oud lint waarlangs aan de zuidzijde nog diverse agrarische bedrijven aanwezig zijn. Aan de noorzijde deelt De Zuiddijk het bedrijventerrein De Volger in tweeën en is hiermee de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein. De maximale toegestane snelheid is 60km/u (erftoegangsweg). De Zuiddijk sluit net ten noorden van het plangebied aan op de N244, een provinciale weg die Alkmaar met Edam verbindt.

Het benzineverkooppunt heeft aan de zuidwestzijde een uitrit naar de Zuiddijk. Op basis van de verwachte doorzet van brandstof (circa 5 miljoen liter per jaar) is een inschatting gemaakt van de verkeersverwachting (zie tabel 4.1).

Omschrijving   Gemiddeld aantal  
Aantal tankende bezoekers   450 per dag  
Aantal 'losse' bezoekers van de shop   40 per dag  
Aantal bezoekers carwash   35 per dag  
Aantal bezoekers wasboxen   30 per dag  
Aantal tankende vrachtwagens   4 per dag  
Lossen brandstoffen   2 keer per week  
Bevoorrading shop   2 keer per week  

Op basis van deze gegevens is een verkeersonderzoek verricht (zie bijlage 14). Daarbij is de doorstroming van het kruispunt berekend met behulp vam het computerprogramma COCON. Hiermee worden de wachttijden, ontruimingstijden en rijtijden bij een verkeerslicht berekent.

Voor het beoordelen van het functioneren van een kruispunt is de cyclustijd een goede maat. De maximale cyclustijd die normaliter wordt aangehouden is 90 seconden. Dat wil zeggen dat alle richtingen op het kruispunt dan minimaal één keer groen hebben gehad. Uit het deze berekeningen komen de volgende resultaten.

Situatie   Ochtendspits   Avondspits  
Autonoom 2024   49 sec   39 sec  
Autonoom 2024 + benzinepomp   51 sec   40 sec  

De cyclustijden zijn in de situatie zonder benzinestation in 2024 niet hoog, het verkeer kan gemakkelijk worden afgewikkeld. Na toevoeging van het verkeer ten gevolge van het benzinestation zijn de gemiddelde cyclustijden in de ochtend- en avondspits met 2 en 1 seconden toegenomen.

Dat betekent dat de toevoeging van het benzinestation slechts een heel kleine invloed heeft op de verkeersafwikkeling, en dat de bereikbaarheid van De Rijp en bedrijventerrein De Volger niet in gevaar komen.

Parkeren

Het te realiseren bezineverkooppunt wordt op basis van de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen (ASVV)-tabel 6.3/5 gekwalificeerd als 'arbeidsintensieve/bezoekersintensieve bedrijven; stedelijke zone: "sterk stedelijk". Hiervoor geldt een ondergrens van 2,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo, waarvan 5% voor bezoekers.

De toename van het aantal bvo aan kantoorruimte bedraagt 9 m2, winkelruimte 100m2 en opslagruimte/washal/techniek 138m2. Het aantal benodigde parkeerplaatsen bedraagt 7. Het plan voorziet in 14 parkeerplaatsen op eigen terrein en voldoet dus aan de aanbevelingen van het CROW.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planvorm

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De (analoge) verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de aanleiding, onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

5.2 Hoofdopzet

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn vier bestemmingen weergegeven. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de planregels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en figuren).

5.2.2 Planregels

De hoofdstukken voor de planregels hebben de volgende indeling:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat inleidende regels. In de inleidende regels worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd.
  • Hoofdstuk 2 (artikel 3 t/m 5) bevat de bestemmingsregels. In deze regels wordt de bestemming omschreven en worden de bouw- en gebruiksregels verwoord.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 6 t/m 7) bevat de overige regels, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikel 8 en 9) bevat de overgangs- en slotregels.
5.2.3 Bestemmingen

Binnen het plangebied zijn drie bestemmingen opgenomen, namelijk 'Bedrijf-Tankstation', 'Groen' en 'Water'. 

Bedrijf-Tankstation

De gronden met de bestemming 'Bedrijf-Tankstation' zijn bestemd om een tankstation met bijbehorende voorzieningen op te richten. Binnen de bestemming 'Bedrijf-Tankstation' is een LPG installatie is niet toegestaan.

Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en bermen alsmede voor voet- en fietspaden.

Water

De gronden met de bestemming 'Water' worden bestemd voor de aan- en afvoer van water, alsmede voor de waterberging. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, steigers en bruggen.

5.2.4 Aanduidingen

Binnen het plangebied zijn twee aanduidingen opgenomen, namelijk 'specifieke bouwaanduiding - luifel' en 'specifieke bouwaanduiding - prime sign'.

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - luifel' is een luifel toegestaan. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - prime sign' is een zogenaamde blikvanger (reclamezuil) toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Het voorliggend bouwplan is een particulier initiatief. De kosten voor de onderzoeken en uitvoering van het bouwplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan krijgt rechtskracht nadat de procedures zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de gemeentelijke inspraakverordening zijn doorlopen. Tot de inwerkingtreding worden de volgende stappen doorlopen:

  • er vindt vooroverleg plaats met betrokken instanties, waaronder VROM-inspectie, Provincie Noord-Holland en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan met de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad;
  • vaststelling van het bestemmingsplan (inclusief de reacties op de naar voren gebrachte zienswijzen) door de gemeenteraad;
  • terinzagelegging van het bestemmingsplan en het besluit omtrent vaststelling ervan, met de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Raad van State.

Na afloop van de beroepstermijn treedt het bestemmingsplan in werking. Als er geen beroep ingesteld wordt, is het bestemmingsplan ook direct onherroepelijk. Wordt er wel beroep ingesteld, dan wordt het bestemmingsplan pas onherroepelijk als de Raad van State uitspraak heeft gedaan. In de tussentijd kan er wel getoetst worden aan het vastgestelde bestemmingsplan en kunnen er vergunningen worden verleend.

6.3.1 Wettelijk overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 3 oktober 2012 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn 4 vooroverlegreacties ingediend en één inspraakreacties (zie bijlage 13). De reacties zijn beantwoord in de Reactienota vooroverleg (zie bijlage 15).

6.3.2 Zienswijzen

Het plan heeft van 17 juli 2013 tot en met 28 augustus 2013 ter inzage gelegen. Na afloop van deze termijn is gebleken dat niet alle documenten bij het gepubliceerde plan waren gevoegd. Daarom is besloten het ontwerpbestemmingsplan opnieuw ter inzage te leggen. Dit heeft plaatsgevonden van 9 oktober 2013 tot en met 20 november 2013.

In deze periode is één zienswijze binnengekomen (zie bijlage 16). Deze is beantwoord in de Reactienota (zie bijlage 17). De ingediende zienswijze heeft niet geleid tot wijzigingen in het plan.

Daarnaast heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gereageerd op het plan. Deze reactie is eveneens behandeld in dezelfde reactienota.

De reactie van het Hoogheemraadschap heeft geleid tot enkele aanpassingen op de verbeelding. Zo is de duiker onder de inrit van het benzineverkooppunt mogelijk gemaakt, is er een klein deel van de bestemming "Water" in het zuiden van het plangebied bestemming "Groen" geworden en is de sloot in het noorden van het plangebied iets uitgebreid.