IJburg 2e fase - Strandeiland    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Uitleg en leeswijzer     

Voor u ligt het bestemmingsplan voor Strandeiland. U leest hier de toelichting op het bestemmingsplan.

Wat is een bestemmingsplan?

In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden binnen de grenzen van het plangebied vastgelegd. In dit geval gaat het om een bestemmingsplan dat voor Strandeiland in Amsterdam (IJburg 2) is opgesteld. De gemeenteraad legt hiermee vast welke functies en bouwwerken op welke plaats en onder welke voorwaarden zijn toegestaan. Een bestemmingsplan is een juridisch bindend document voor zowel burgers, bedrijven, instellingen als overheden.

Wat is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte?

De Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid om een bestemmingsplan te maken dat sterk lijkt op het omgevingsplan dat zal worden geintroduceerd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet: het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Het betreft één integraal plan, waarin niet alleen regels over 'goede ruimtelijke ordening' zijn opgenomen, maar waar net als onder de Omgevingswet de kwaliteit van de fysieke leefomgeving centraal staat.

Het doel van dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit voor Strandeiland. Het bestemmingsplan dient als toetsingskader voor bouwen en gebruik. Handelen in strijd met het bestemmingsplan is verboden en kan leiden tot handhaving door de gemeente.

Hoe is dit bestemmingsplan opgebouwd?

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De verbeelding en de planregels zijn het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van Strandeiland opgenomen, worden de gemaakte keuzes voor Strandeiland uitgelegd en de beleidsuitgangspunten beschreven. Daarnaast wordt het plan getoetst aan omgevings- en milieuaspecten. Op de verbeelding worden de bestemmingen aangegeven. De toelichting bestaat uit 23 hoofdstukken. De regels bestaan uit 5 hoofdstukken.

Waar zie ik wat er op Strandeiland komt?

In hoofdstuk 1 wordt het bestemmingsplan Strandeiland geïntroduceerd. Hierbij wordt ook stil gestaan bij de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en de relatie tot de Crisis- en herstelwet. In hoofdstuk 2 is te lezen wat de ontwikkeling van Strandeiland inhoudt en welk programma op Strandeiland wordt gerealiseerd. In dit hoofdstuk komt het stedenbouwkundig plan, doelen en ambities voor Strandeiland op het gebied van openbare ruimte, mobiliteit, duurzaamheid, natuur en ecologie, techniek en ondergrond aan bod. Ook het kwaliteitskader voor architectuur en tijdelijke functies die op Strandeiland worden beoogd komen hier aan bod.

Waar kan ik het geldende beleid voor Strandeiland vinden?

De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

Hoe en waar kan ik toegestane functies op Strandeiland vinden?

De toegestane functies op Strandeiland zijn in de regels per bestemming onder 'bestemmingsomschrijving' opgenomen. Raadpleeg hiervoor hoofdstuk 3 van de regels.

Wat is een Milieu Effect Rapportage?

De Milieu Effect Rapportage (m.e.r) brengt de milieueffecten van een plan in beeld voordat de overheid daar een besluit over neemt. De verwachte effecten worden beschreven in een milieueffectrapport (MER). Zo kan de overheid die het besluit neemt de milieueffecten bij haar afwegingen betrekken.

Waar kan ik de Milieu Effect Rapportage voor Strandeiland vinden?

Een uitleg over de Milieu Effect Rapportage voor Strandeiland is in hoofdstuk 4 te lezen. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waarom het plan voor Strandeiland MER-plichtig is en hoe de juridische procedure is geregeld.

In tegenstelling tot een 'traditioneel' bestemmingsplan waarbij het MER als apart rapport bij het bestemmingsplan is opgenomen, is het MER voor Strandeiland integraal in de toelichting van dit bestemmingsplan verwerkt. De milieueffecten zijn hierin per milieuaspect beschouwd en beoordeeld. In nagenoeg elk hoofdstuk is een paragraaf gewijd aan het MER.

Een samenvatting van het MER is te raadplegen in

Hoe is de paragraaf MER opgebouwd?

Om de milieueffecten te kunnen beoordelen is de paragraaf MER per milieuaspect beschreven. Binnen elk van deze hoofdstukken wordt eerst de huidige situatie en referentiesituatie omschreven. Als referentiesituatie geldt de situatie die ontstaat wanneer bestemmingsplan IJburg 2e fase uit 2009 volledig zou worden gerealiseerd. Vervolgens worden de effecten van hetnieuwe voornemen beschreven en beoordeeld. Tot slot worden mogelijke mitigerende beschreven. Daar waar van toepassing worden ook optimaliserende maatregelen benoemd.

Aan het begin van alle MER paragrafen is tevens een samenvatting van de te verwachten milieueffecten opgenomen.

In het kader van de m.e.r zijn ook de specials van Strandeiland in hoofdstuk 5 beschouwd. Het gaat om onderdelen die in een later stadium tot extra besluitvorming leiden waarvoor te zijner tijd een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 worden deze 'specials beschreven en wordt inzicht gegeven in de te verwachten milieueffecten.

De in het kader van de m.e.r geraadpleegde literatuur is met nummers [nr] aangegeven en gebundeld in bijlage Literatuur MER.

Waar kan ik de omgevings- en milieuaspecten van Strandeiland vinden?

In hoofdstuk 5 tot en met 20 worden de relevante milieu- en beleidsaspecten van dit plan behandeld. In deze hoofdstukken is te lezen of het plan, gelet op wettelijke kaders, uitvoerbaar is. Daarnaast wordt per hoofdstuk ingegaan op de milieueffecten in het kader van het MER. Deze zijn ondergebracht in de desbetreffende MER paragrafen.

Is het plan economisch en maatschappelijk gezien uitvoerbaar?

In hoofdstuk 22 en 23 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit plan beschreven. Zo wordt in deze hoofdstukken onder andere het financiële kader van Strandeiland toegelicht, ook in relatie met de grondexploitatie. In hoofdstuk 23 wordt het gevoerde overleg met overheden beschreven. Daarbij wordt ook ingegaan op participatie.

Welke regels zijn voor Strandeiland van toepassing?

De voor Strandeiland geldende regels worden in hoofdstuk 21 van de toelichting beschreven. In dit hoofdstuk worden alle bestemmingen die in de verbeelding zijn opgenomen uitgelegd.

1.2 Aanleiding en doel     

Op 6 november 2019 heeft de gemeenteraad van Amsterdam ingestemd met het investeringsbesluit en het stedenbouwkundig plan (SP) voor Strandeiland. Strandeiland is, na Centrumeiland, het tweede eiland van IJburg 2e fase dat in ontwikkeling gaat.

Aan de vaststelling van het SP is een lang traject voorafgegaan, waarbij op belangrijke punten is afgeweken van de oorspronkelijke plannen voor IJburg 2. De belangrijkste, en meest opvallende, is het samentrekken van het oorspronkelijke Strandeiland met Middeneiland onder de nieuwe noemer 'Strandeiland'. In het SP is verder voorzien in een waterrecreatie programma, dat tot op heden ontbrak in de plannen voor IJburg 2.

Op basis van deze wijzigingen werd in een vroeg stadium al duidelijk dat het vigerende bestemmingsplan IJburg Tweede Fase niet meer voldoet voor de ontwikkeling van Strandeiland. Een nieuw bestemmingsplan is om deze reden noodzakelijk.

Maar ook om een andere reden moet worden voorzien in een nieuw bestemmingsplan. Want minstens zo belangrijk is, zijn de kernthema's voor Strandeiland die de basis vormen voor de stedenbouwkundige opzet en uitwerking die is neergelegd in het SP. Deze kernthema's zijn:

  • Groen/ blauw woonmilieu;
  • IJburg te gast;
  • Gezond Strandeiland;
  • Duurzaam Strandeiland;
  • Bereikbaar Strandeiland.

De thema's vormen de basis voor de ambitieuze doelstellingen voor Strandeiland. In het SP zijn voor het bereiken van deze doelstellingen concrete maatregelen voorgesteld. Die bestrijken niet alleen de 'klassieke' stedenbouwkundige aspecten, maar reiken veel verder, De voorgestelde maatregelen van het SP laten zien dat met een integrale aanpak veel bereikt kan worden. De maatregelen ondersteunen zoveel als mogelijk meerdere doelstellingen en ambities.

De uitdaging is om deze ambitieuze doelstellingen te realiseren binnen de ontwikkelperiode van Strandeiland van bijna 20 jaar. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de toekomst zich lastig laat raden. Het moet mogelijk zijn om doelstellingen, ambities en voorgestelde maatregelen bij te stellen, bijvoorbeeld als er nieuwe innovatieve ontwikkelingen beschikbaar komen waarmee de duurzaamheidsdoelstellingen sneller bereikt kunnen worden, of zelfs overtroffen kunnen worden.

Het huidige bestemmingsplan IJburg 2e fase biedt onvoldoende basis voor het bereiken van de ambities voor Strandeiland. Daarbij komt dat het bestemmingsplan als instrument een beperkte horizon van 10 jaar heeft en in het algemeen weinig mogelijkheden biedt voor flexibiliteit in de uitvoering.

Een nieuw bestemmingsplan voor Strandeiland moet dus niet alleen ruimte bieden voor het nieuwe stedenbouwkundige kader, maar ook het kader stellen voor het bereiken van de ambities en doelstellingen voor een periode van 20 jaar, waarbij rekening moet worden gehouden met (nu nog onvoorziene) ontwikkelingen en innovaties. Flexibiliteit in uitvoering, zowel qua maatregelen als tijd, moet mogelijk zijn.

Alles overziend is er daarom voor gekozen om voor Strandeiland gebruik te maken van het instrument 'bestemmingsplan verbrede reikwijdte'. Dit innovatieve type bestemmingsplan loopt in zekere zin vooruit op de Omgevingswet (Ow) waarin afscheid wordt genomen van het klassieke bestemmingsplan en voortaan wordt gewerkt met een zogenaamd 'omgevingsplan'.

1.3 Voorgeschiedenis     

Planvorming IJburg 2e fase 2002-2009

Nadat de planvorming van IJburg 1 tot stand kwam werd gestart met de planvorming van IJburg 2e fase. IJburg 2e fase bestond in de oorspronkelijke plannen uit Centrumeiland, Strandeiland, Middeneiland en Buiteneiland en zou ruimte bieden aan circa 9500 woningen en bijbehorende functies. Het bestemmingsplan werd in 2002 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Op 24 november 2004 vernietigde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan echter. De belangrijkste overweging daarbij was dat niet duidelijk was hoe het bestemmingsplan zich verhield tot de speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogelrichtlijn die direct naast het plangebied van IJburg 2 ligt.

De uitspraak van de Afdeling werd ter harte genomen bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan voor IJburg 2. Hoewel de gemeente voornemens was om zo snel mogelijk na de uitspraak een nieuw bestemmingsplan voor IJburg 2 vast te stellen, bleken de noodzakelijke onderzoeken en de bestuurlijke afstemming en besluitvorming veel tijd te vragen. Uiteindelijk is op 20 mei 2009 het nieuwe bestemmingsplan voor IJburg 2 vastgesteld door de gemeenteraad. Op 21 juli 2010 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wederom uitspraak. Dit keer bleef het plan in stand en sindsdien is het bestemmingsplan "IJburg 2e fase" het vigerende bestemmingsplan.

Economische crisis 2009-2014

In de zomer van 2007 begon in de Verenigde Staten de economische crisis met het instorten van de Amerikaanse huis- en hypotheekmarkt. Hoewel in eerste instantie de gevolgen beperkt leken, leidde deze crisis tot de internationale kredietcrisis en de Eurocrisis. De mondiale effecten laten zich vergelijken met de crisis uit de jaren '30 van de vorige eeuw. Nederland voelde vanaf 2009 de gevolgen, met name op de woningmarkt die bijna tot stilstand kwam. Onder invloed van deze crisis zag de gemeente Amsterdam zich genoodzaakt de woningbouwontwikkeling van IJburg 2e fase op te schorten. Terwijl er op de achtergrond nog aan IJburg tweede fase werd gewerkt, werd de uitvoering nagenoeg stil gelegd.

Start aanleg Centrumeiland 2013-2016

Hoewel de crisis nog niet was afgelopen, werd er vanaf 2011 wel geanticipeerd op het einde ervan en werd ingezet op een voorzichtige opstart van de uitvoering van IJburg tweede fase. Dit kreeg haar beslag met de start van het landmaken van Centrumeiland in 2013. Daarbij werd voorzien in tijdelijke functies zoals het paviljoen Blijburg en het stadsstrand van IJburg. In 2016 werd het stedenbouwkundig plan voor Centrumeiland vastgesteld door de gemeenteraad, waarna vanaf 2018 de eerste bouwactiviteiten van start gingen.

Einde van de crisis, Koers 2025, 2016- nu

Vanaf 2015 wordt het duidelijk dat het ergste achter de rug is; de economische activiteit neemt toe en de woningmarkt trekt aan. De planvorming van Centrumeiland is op dat moment al in een vergevorderd stadium, maar het is duidelijk dat ook de planvorming voor de andere eilanden van IJburg tweede fase moet worden opgestart; er is een snel groeiende vraag naar woningen. De gemeente Amsterdam voorziet een groei naar 1 miljoen inwoners en hierop moet worden geanticipeerd. Met de vaststelling van Koers 2025 in 2016 wordt beleidsmatig ingezet op versnelde woningbouwontwikkeling, waarbij IJburg tweede fase wordt aangewezen als versnellingslocatie. De planvorming voor Strandeiland wordt vanaf dat moment weer volledig opgestart.

Tegelijk wordt ook het landmaken voor IJburg tweede fase met spoed ter hand genomen. In 2018 is gestart met het landmaken voor Strandeiland; naar verwachting zijn de werkzaamheden in 2021 afgerond.

In november 2019 worden het stedenbouwkundig plan en het investeringsbesluit Strandeiland vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Daarbij is definitief groen licht gegeven voor de ontwikkeling van Strandeiland.

1.4 Huidig bestemmingsplan     

In het bestemmingsplan IJburg 2e fase is ervan uit gegaan dat IJburg 2e fase zal bestaan uit vier eilanden, te weten: Centrumeiland, Middeneiland, Strandeiland en Buiteneiland.

verplicht

Ligging eilanden (bron: bestemmingsplan IJburg 2e fase vastgesteld d.d. 20 mei 2009)

Uit deze figuur volgt dat het thans voorziene Strandeiland in het bestemmingsplan IJburg 2e fase zowel het Middeneiland als het Strandeiland omvat. Op de plankaart behorende bij het bestemmingsplan IJburg 2e fase zijn aan Middeneiland en Strandeiland de volgende bestemmingen toegekend:

verplicht

Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan (bron: bestemmingsplan IJburg 2e fase vastgesteld d.d. 20 mei 2009)

Eindbestemmingen Middeneiland:

  • Groen 1 (G1) (artikel 3 van de planregels);
  • Groen 2 (G2) (artikel 4 van de planregels);
  • Natuur 1 (N1) (artikel 5 van de planregels);
  • Natuur 2 (N2) (artikel 6 van de planregels);
  • Verkeer 1 (V1) (artikel 8 van de planregels);
  • Verkeer 2 (V2) (artikel 9 van de planregels);
  • Water 2 (WA2) (artikel 12 van de planregels)

Uit te werken bestemmingen Middeneiland:

  • Gemengd 3 - uit te werken (GDS3-U) (artikel 17 van de planregels);
  • Gemengd 4 - uit te werken (GD3-U) (artikel 18 van de planregels);
  • Gemengd 5 - uit te werken (GD5-U) (artikel 19 van de planregels);
  • Sport uit te werken (S-U) (artikel 21 van de planregels);
  • Wonen 1 - uit te werken (W1-U) (artikel 22 van de planregels);
  • Wonen 2 - uit te werken (W2-U) (artikel 23 van de planregels);
  • Wonen 3 - uit te werken (W3-U) (artikel 24 van de planregels)

Eindbestemmingen Strandeiland:

  • Groen 1 (G1) (artikel 3 van de planregels);
  • Verkeer 2 (V2) (artikel 9 van de planregels);
  • Uit te werken bestemmingen Strandeiland;
  • Gemengd 6 - uit te werken (GD6-U) (artikel 20 van de planregels)

Aan het water tussen Middeneiland en Strandeiland in kent het bestemmingsplan IJburg 2e fase de eindbestemmingen (W1) (artikel 11 van de planregels) en Water 3 (W3) (artikel 13 van de planregels) toe. De bestemmingen WA1 en WA3 zijn anders dan WA2 niet gelegen binnen waterkeringen.

1.5 Programma vigerend bestemmingsplan IJburg 2     

Voor de uit te werken bestemmingen zijn in het bestemmingsplan IJburg 2e fase uitwerkingsregels opgenomen in de afzonderlijke planregels. De cumulatieve maxima zijn geregeld in artikel 31 van de planregels. Die leiden tot het volgende maximale programma voor Middeneiland en Strandeiland:

Middeneiland
Woningen 5.000
Kantoren 25.000 m2 bvo
Bedrijven 25.000 m2 bvo
Winkels 4.000 m2 bvo
Horeca 5.000 m2 bvo
Maatschappelijke voorzieningen 50.000 m2 bvo
Sport

Strandeiland maximaal
Woningen 2.200
Kantoren 8.000 m2 bvo
Bedrijven 2.000 m2 bvo
Winkels 1.000 m2 bvo
Horeca 15.000 m2 bvo
Maatschappelijke voorzieningen 20.000 m2 bvo
Sport

Middeneiland en Strandeiland cumulatief maximaal (voor zover afwijkend)
Woningen 6.200
Sport 6 ha

Wat opvalt is dat het cumulatieve maximum voor Middeneiland en Strandeiland lager is dan wat per uit te werken bestemmingen opgesteld mogelijk zou zijn (namelijk 6.200 in plaats van 7.200 woningen). Uitwisseling van het woon programma tussen Middeneiland en Strandeiland is mogelijk.

Ook binnen het Middeneiland is uitwisseling van het woon programma mogelijk tussen de uitwerkingsstroken, waarmee plannen kunnen worden geoptimaliseerd (zie onderstaande tabel).

Strook Maximum aantal woningen
Noordstrook (W1-U) 2.500
Centrumstrook (GD-U3 en GD-U4) 1.800
Centrumstrook alléén GD-U3 1.500
GD-U4 300
GD-U5 0
Zuidstrook (W-U2, W-U3) 1.500
Totaal 5.000 (in plaats van 7.600)

Een soortgelijke systematiek is opgenomen voor de niet-woonbestemmingen (aantallen betreffen m2 bvo):

Functie Totaal W-U1 W-U2 W-U3 GD-U3 GD-U4 GD-U5
Kantoren 25.000 1.000 4.000 1.000 20.000 500 2.000
Bedrijven 25.000 1.000 4.000 1.000 15.000 500 8.000
Winkels 4.000 1.000 1.000 500 2.500 500 500
Horeca 5.000 2.000 1.000 500 3.000 500 500
Maatschappelijke voorzieningen 50.000 25.000 per uit te werken deel en 50.000 in totaal

Op de bestemmingen G1-2, N1, N3, V1-2, WA1-3 is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'waterstaatkundig werk' is een waterkering toegestaan, conform de dwarsprofielen opgenomen in bijlage 1 bij de planregels. Verder is in diverse bestemmingen minimale waterberging voorgeschreven (G2, WA2, G3-U, S-U en W1-U).

1.6 Ligging plangebied en plangrens     

Het plangebied van het bestemmingsplan Strandeiland ligt in het IJmeer ten oosten van de bestaande bebouwing van Amsterdam. Strandeiland maakt onderdeel uit van de wijk IJburg, aan de oostzijde van Amsterdam. De kunstmatige eilandengroep ligt aan de zuidwestelijke rand van het IJmeer, welke in verbinding staat met het IJmeer-Markermeer. Strandeiland wordt gerealiseerd aangrenzend en ten noordoosten van de bestaande eilanden van IJburg: Steigereiland, Rieteiland, Haveneiland-West, Haveneiland-Oost en Centrumeiland. Momenteel is men bezig met bouwen op Centrumeiland, welke een verbinding maakt tussen de bestaande eilanden van IJburg 1e fase en de volgende fase met Strandeiland en Buiteneiland. Strandeiland heeft een totale oppervlakte van ca. 150 hectare en vormt samen met Centrumeiland en Buiteneiland IJburg 2e fase.

verplicht Ligging van het plangebied (bron: GoogleMaps)

De zuidoostelijke plangrens is tevens de gemeentegrens met de gemeente Gooische Meren. De zuidelijke plangrens is de grens van de gemeente Diemen. De noordelijke grens is de grens naar Buiteneiland dat aan de grens van stadsdeel Zeeburg is gelegen. Aan de westkant sluit het plangebied aan op de IJburgbaai en Centrumeiland die aan de eerste fase van IJburg grenzen. In onderstaande figuur zijn alle eilanden van het IJburgarchipel (1e en 2e fase) weergegeven.

verplicht

IJburgarchipel met aanduiding eilanden

verplicht

Plangrens (bron: GoogleMaps)

1.7 Milieu Effect Rapportage (MER) opgenomen in het bestemmingsplan     

In het kader van het bestemmingsplan IJburg 2e fase is in 2009 tegelijk met het bestemmingsplan een Milieu Effect Rapport (MER) vastgesteld. In dit MER zijn de milieukundige afwegingen in beeld gebracht en gewogen die aan de basis van de plannen voor IJburg 2 hebben gestaan. Op grond van een analyse van wat in het 'oude' MER is opgenomen, de belangrijkste verschillen in wet- en regelgeving, de verschillen in de plannen van toen en de plannen van nu, en de verandering in de huidige situatie en autonome ontwikkeling is geconcludeerd dat voor een goede besluitvorming niet volstaan kan worden met een actualisatie van het MER. Er is daarom een nieuwe MER opgesteld.

Het nieuwe bestemmingsplan biedt een ruimtelijk kader voor diverse nieuwe activiteiten en nog te nemen besluiten waarvoor later volgens de Wet milieubeheer een project-m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling verplicht kan zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de realisatie van de WKO, die betrekking heeft op een hoeveelheid water van meer dan 1,5 miljoen m3 per jaar (activiteit D15.2) en voor de realisatie van ligplaatsen voor waterrecreatie (mogelijk aan te merken als jachthaven: activiteit D10). Daarom is voor het (kaderstellende) bestemmingsplan sprake van een plan-m.e.r. plicht (art. 7.2, lid 2 Wm). Ook geldt er een plan-m.e.r.plicht omdat significante gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand niet uitgesloten kunnen worden. Aangezien er sprake is van een plan-m.e.r. plicht is de uitgebreide m.e.r.-procedure van toepassing. Dat betekent o.a. dat de Commissie m.e.r. (Cie-m.e.r.) verplicht advies uitbrengt over de volledigheid en juistheid van het milieueffectrapport (MER).

Op grond van artikel 7.10 Wm is er de mogelijkheid opgenomen dat het bestemmingsplan en de MER worden samengevoegd. Dit onder de voorwaarde dat het MER nog als zodanig herkenbaar is. In geval van Strandeiland loopt het detailniveau van de MER vrijwel gelijk op met het detailniveau van het bestemmingsplan. Om deze reden is ervoor gekozen de toelichting van het bestemmingsplan en het MER te integreren in één document. Voor een verdere uitleg en toelichting op het MER wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Milieueffectrapportage.

1.8 Crisis- en herstelwet     

1.8.1 Inleiding     

De Crisis- en herstelwet (Chw) is op het toppunt van de economische crisis in 2010 in werking getreden. Het doel van de Chw is primair om beperkingen weg te nemen om de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tijdens de crisistijd zoveel als mogelijk door te laten gaan. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet. Daarnaast zijn de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort.

De Chw is, ondanks dat de economische crisis inmiddels voorbij is, nog steeds in werking. Sommige onderdelen (o.a. ten behoeve van versnelling van procedures en finale geschillenbeslechting) zijn inmiddels permanent gemaakt. De Chw kent, waar het gaat om het stimuleren van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen, een groot aantal artikelen waarmee, onder voorwaarden, kan worden afgeweken van geldende regelgeving.

1.8.2 Strandeiland aangewezen voor bestemmingsplan verbrede reikwijdte     

Relevant voor de ruimtelijke ontwikkeling van Strandeiland is artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Uitvoeringsbesluit). In de Chw is de mogelijkheid opgenomen om te werken met een zogenaamd "bestemmingsplan verbrede reikwijdte". Dit type bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om meer zaken te regelen dan in een traditioneel bestemmingsplan en loopt daarmee feitelijk deels vooruit op het 'omgevingsplan' dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) in de plaats zal komen van het bestemmingsplan. Grofkorrelig biedt deze regeling de mogelijkheid om:

  • De looptijd van het bestemmingsplan naar 20 jaar te brengen (regulier 10 jaar);
  • Tijdelijke bestemmingen aan te wijzen voor een periode van 10 jaar (regulier 5 jaar);
  • Gemeentelijke verordeningen die zien op de fysieke leefomgeving te integreren in het bestemmingsplan (denk aan uitwegregelingen, parkeerregelingen e.d; voor zover een raadsbevoegdheid);
  • Een meldingsplicht in het bestemmingsplan op te nemen voor in het bestemmingsplan aangewezen activiteiten;
  • Een koppeling te leggen met beleidsregels, vast te stellen door het college of de raad;
  • Welstandseisen op te nemen;
  • Planschaderisico's te beperken door te werken met een voorwaarschuwing;
  • Af te wijken van digitale standaarden;
  • Integratie van geluidsspoor en ruimtespoor;
  • Soepeler omgang met exploitatieplanplicht;
  • Integratie van milieuregels;
  • Delegatie van vaststelling van delen van het bestemmingsplan;
  • Integratie van beleidsafweging en vergunningverlening;
  • Opnemen van zogenaamde 'binnenplanse omgevingsvergunning'.

Dit alles onder de voorwaarde dat een dergelijk bestemmingsplan ten dienste staat van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Toepassing van een bestemmingsplan verbrede reikwijdte is niet verplicht; bovendien hoeft niet van alle bovenbeschreven opties gebruik te worden gemaakt. Belangrijk is verder om op te merken dat de zogenaamde 'uitvoerbaarheidstoets' op een andere wijze wordt gewogen. Bij een traditioneel bestemmingsplan geldt de eis dat op voorhand moet zijn aangetoond dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Dit werkt uit in een zware onderzoeks- en verantwoordingsplicht. Bij een bestemmingsplan verbrede reikwijdte geldt daarentegen de eis dat op voorhand duidelijk moet zijn dat het bestemmingsplan niet onuitvoerbaar is. Daarmee is sprake van een minder zware onderzoekslast en kan, gelezen de mogelijkheid om te werken met binnenplanse omgevingsvergunningen, een deel van de onderzoekslast naar de fase van uitvoering worden verschoven. Het is daarbij ook mogelijk een koppeling te leggen met beleidsregels.

Strandeiland is met de inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zeventiende tranche) op 15 februari 2019 aangewezen als gebied waar gewerkt mag worden met een bestemmingsplan verbrede reikwijdte.

Zoals gezegd is voor dit bestemmingsplan gekozen om deze vorm te geven als een bestemmingsplan verbrede reikwijdte.

In hoofdstuk Juridische planbeschrijving wordt nader toegelicht op welke wijze vorm en inhoud is gegeven aan de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan verbrede reikwijdte.

1.8.3 Verlaagde EPC voor Amsterdam     

In de Chw is in artikel 2.4 de mogelijkheid opgenomen om ten behoeve van innovatie en versterking van de economische structuur af te wijken van (onder andere) het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de Wabo is (voor wat betreft het bouwen) een koppeling gelegd met het Bouwbesluit 2012. In het Bouwbesluit 2012 is een regeling opgenomen ten behoeve van de energiezuinigheid van een gebouw; de zogenaamde EnergiePrestatieCoefficient (EPC). Van deze regeling mag niet worden afgeweken. De gemeente Amsterdam heeft, in het kader van de realisatie van haar duurzaamheidsambities, verzocht tot het verlagen van deze norm. Met de inwerkingtreding van de 17e tranche van de Crisis- en herstelwet geldt vanaf 18 februari 2019 voor de gehele gemeente Amsterdam een verlaagde EPC norm van 0,2 voor alle nieuwe woningbouw.

Deze regeling was daarmee ook van toepassing op Strandeiland maar is inmiddels vervallen op grond van artikel 6p van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De EPC normering is per 1 januari 2021 vervangen door de BENG (Bijna EnergieNeutraale Gebouwen), die landelijk geldt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Beschrijving huidige situatie     

De contouren van het toekomstige Strandeiland zijn inmiddels goed zichtbaar. In de huidige situatie bestaat Strandeiland uit een grote opgespoten zandvlakte. Landmaken fase 1 en 2 zijn mogelijk gemaakt door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het geldende bestemmingsplan. Een deel van het toekomstige stadsstrand is reeds in gebruik genomen door recreanten. De wateren van de IJburgbaai worden gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van diverse watersporten. Op Strandeiland zijn de eerste bouwwerkzaamheden gestart. Er is een tijdelijk bezoekerscentrum gerealiseerd en er is gestart met de bouw van een transformatorstation (onderstation).

verplicht

Dronefoto met zicht op Strandeiland, 2021 (bron: Gemeente Amsterdam)

2.2 Ontwikkeling Strandeiland     

2.2.1 Stedenbouwkundig plan     

In februari 2018 is de Uitgangspuntennotitie Stedenbouwkundig plan Strandeiland vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. In deze notitie staan de belangrijkste ambities voor de ontwikkeling van Strandeiland en deze diende als opmaat voor het Stedenbouwkundig plan Strandeiland.

2.2.2 Doelstellingen en ambities     

Strandeiland maakt onderdeel uit van de eilandengroep IJburg, waarvan het oorspronkelijke ontwerp uit 1995 dateert. Op hoofdlijnen is het plan voor IJburg al die jaren hetzelfde gebleven al is het ontwerp in de loop der jaren op verschillende onderdelen en door nieuwe inzichten verder ontwikkeld. Na de herstart van de planvorming rond IJburg 2 zijn de bestaande ontwerpen in de context van een groeiende stad geplaatst en aangepast aan de veranderende vraag en opgave. Zo zijn de grote woningbouwopgaven waar Amsterdam voor staat, de groeiende vraag naar waterrecreatie en de noodzakelijke aandacht voor duurzaamheid van invloed op het ontwerp van vandaag.

Strandeiland biedt ruimte aan 8.000 woningen, 120.000 m² aan commercieel en maatschappelijk programma, een circa 750 meter lang stadsstrand en bijna 6 hectare aan groen voor onder meer natuurontwikkeling, sporten, spelen en ontmoeten.

Strandeiland moet een groenblauwe woonbuurt worden, bestaande uit rustige groene en waterrijke woonbuurten met elk een eigen karakter. Het doel is een mix van gestapelde en grondgebonden woningbouw, gebouwen in diverse lagen met kleine voortuintjes, erkers en trappen aan een niet te brede straat met flinke bomen en incidenteel een hoger gebouw. Kort gezegd: Strandeiland is een plek voor iedere stedeling die houdt van water en open landschap, gecombineerd met een dichtheid die past bij Amsterdamse woonbuurten.

De gemeente Amsterdam wil zowel ruimte bieden aan groei als een compleet en ongedeelde stad blijven. Voor Strandeiland betekent dit een woningbouwprogramma dat voor 40% bestaat uit sociale huur, voor 25% uit het middensegment huur- of koopwoningen en voor 35% uit vrije sector woningen.

Duurzaam Amsterdam

Gemeente Amsterdam wil koploper zijn op het gebied van duurzaamheid. Het Amsterdamse duurzaamheidsbeleid voor gebiedsontwikkeling bestaat uit de volgende pijlers: duurzame energie, klimaatbestendige stad, circulaire economie en schone lucht. Deze pijlers zijn meegenomen in de ontwikkeling van een duurzaam Strandeiland.

Voortschrijdende techniek en innovaties kunnen leiden tot andere, meer geavanceerde en dus nóg duurzamere en slimmere systemen. Daarom gelden de huidige normen als ondergrens en worden deze bijgesteld zodra nieuwe ontwikkelingen leiden tot het kunnen aanscherpen van de duurzaamheidseisen. Als aanvulling op bovenstaande uitgangspunten zijn voor de ontwikkeling van Strandeiland concrete maatregelen in regels uitgewerkt. Deze maatregelen zijn opgedeeld in de volgende thema's:

  • Strandeiland als groen/blauw woonmilieu;
  • IJburg te gast in het IJmeer;
  • Gezond Strandeiland;
  • Duurzaam Strandeiland;
  • Bereikbaar Strandeiland.

In hoofdstuk Duurzaamheid wordt per duurzaamheidsaspect ingegaan op de ambities en maatregelen waarbij een toelichting wordt gegeven hoe deze ambities en opgaven in het voorliggende bestemmingsplan worden geborgd.

2.2.3 Het ontwerp     

Strandeiland heeft in zijn eindvorm een oppervlakte van ongeveer 150 hectare (inclusief het binnenwater). De definitieve contouren zijn bepaald in het Stedenbouwkundig plan.

Voor Strandeiland als onderdeel van IJburg is gekozen voor vergelijkbare elementen, zoals bestrating, bruggen en landhoofden. Compactheid, oriëntatie op het openbaar vervoer, woningen voor elke bewonersgroep, menging van functies en voorzieningen zijn voor het ontwerp als leidraad gekozen.

verplicht Uitsnede schetsontwerp stedenbouwkundig plan Strandeiland (bron: Stedenbouwkundig plan Gemeente Amsterdam)

Het stedenbouwkundig plan maakt onderscheid in de Pampusbuurt, Havenkom, Muidenbuurt en in het midden het 'Oog'. Het Oog vormt het binnenwater van Strandeiland. De Pampusbuurt en de Muidenbuurt liggen daaromheen. Het toekomstige binnenwater loopt gelijk aan een oergeul. Voor het stedenbouwkundig concept voor Strandeiland is de oergeul gebruikt als uitgangspunt en is ingezet als een kwaliteit door op deze plek het blauwe hart van Strandeiland te maken. Het binnenwater krijgt een hoge verblijfskwaliteit.

verplicht

Uitsnede benaming van buurten en straten (bron: Stedenbouwkundig plan Gemeente Amsterdam)

Muiden- en Pampusbuurt

De Muiden- en Pampusbuurt zijn georiënteerd op het Oog met daarin de boten, de kades, de groene oevers en twee ranke langzaamverkeerbruggen. De Muidenbuurt is qua stratenpatroon noord-zuid gericht, terwijl de Pampusbuurt op de oost-west verbinding is georiënteerd. De richtingen zijn ontleend aan de landschappelijke context. Door de beschutte ligging van de Muidenbuurt is een verbinding gelegd met het landschap van de Diemerzeedijk (Diemerlagune). Het landschap van de baaien dringt daarbij diep in de buurt binnen.

Aan de noordzijde ligt de Pampusbuurt, beschut voor de noordoostenwind achter een forse bomendijk; de richting van de dijk is hier leidend voor de oriëntatie. De Pampusbuurt is het deel van Strandeiland waar het gevoel van het grote water overal nabij is. Het stratenpatroon gaat uit van gesloten bouwblokken en is gebaseerd op de karakteristieke Amsterdamse 19e- en 20e-eeuwse woonbuurten. De bebouwing – gemiddeld 5 lagen hoog – heeft in de Pampusbuurt een iets hogere dichtheid dan in de Muidenbuurt, waar de bebouwing gemiddeld 3,5 lagen hoog is. Dit wil niet zeggen dat er in de Pampusbuurt geen lage en in de Muidenbuurt geen hoge bebouwing voor kan komen, maar de Pampusbuurt geeft meer het gevoel van ‘stedelijk wonen aan een groot water’, terwijl voor de Muidenbuurt meer het gevoel van ‘wonen in de luwte aan het landschap’ opgaat.

2.2.4 Programma     

Strandeiland voorziet in een kwalitatief hoogwaardig, gemengd stedelijk milieu. Deze gewenste stedelijkheid ontstaat door aan het woningbouwprogramma de juiste mix aan voorzieningen toe te voegen. Een groenblauw woonmilieu met voldoende woningen voor het huisvesten van een gezin. Er worden verschillende woningtypen gerealiseerd. Samen met de benodigde (maatschappelijke) voorzieningen wordt Strandeiland een dynamische en toekomstbestendige wijk.

Wonen

Het stedenbouwkundig plan biedt ruimte aan 8.000 woningen met uiteenlopende woningtypen. De verhouding sociaal-middensegment-duur is in het SP vastgesteld op 40-25-35. Dat wil zeggen 3.200 sociale huurwoningen, 2.000 middensegment huur- en koopwoningen en 2.800 vrije sector huur- en koopwoningen.

verplicht

Tabel woningbouwprogramma (bron: Stedenbouwkundig plan Strandeiland 2019)

Het sociale segment bestaat naast grondgebonden woningen uit een mix van kleinere en ruimere appartementen. 5% van het totaal aantal woningen wordt beschikbaar voor studenten en jongeren (1 kamerwoningen). Het overige deel van de sociale huurwoningen heeft een gemiddelde afmeting van circa 75 m² gebruiksoppervlak. Overwegend zijn dit 3 tot 5-kamerappartementen, en voor een deel 2-kamerappartementen voor één- en tweepersoonshuishoudens.

Van de woningen in het middensegment is ongeveer 10% van het totaal bestemd voor de verkoop met vrij op naamprijs. Dit zijn woningen voor de doelgroep één- of tweepersoonshuishoudens. De woningen in het middensegment worden marktconform aangeboden. 15% van het middensegment betreft huurwoningen.

Daarnaast is tussen 5% á 10% van het woningbouwprogramma op Strandeiland bestemd voor wooncoöperatieven, particulier opdrachtgeverschap en collectief opdrachtgeverschap, innovatieve woonvormen, ouderen en mensen met bijzondere woonbehoeftes, al dan niet in vorm van (tijdelijke) experimenten. De ruimte hiervoor wordt verspreid over de verschillende buurten van Strandeiland aangeboden en is niet specifiek gebonden aan een woningbouwsegment (sociale huur, middensegment of vrije sector).

De gekozen verkavelingsstructuur in alle drie de buurten zorgt ervoor dat de verschillende woonsegmenten fijnmazig met elkaar worden gemengd. De schaal van de woongebouwen en de aanwezigheid van collectieve binnen- en buitenruimtes maken Strandeiland voor een zo groot mogelijke doorsnede van de Amsterdamse stadsbevolking een aantrekkelijke woonplek. De gemiddelde woninggrootte komt voor Strandeiland uit op 100 m² gebruiksoppervlak. Met bouwenveloppen voor zowel sociale huur-, middensegment- als vrije sectorwoningen worden voorwaarden (zoals buitenruimte en minimaal aantal kamers) gesteld om per woning voldoende woonruimte en kwaliteit te garanderen.

Voorzieningen

Naast woningen bestaat het programma voor Strandeiland uit maatschappelijke en commerciële voorzieningen en een reservering voor onvoorziene functies. 120.000 m² bruto vloeroppervlak van het totale programma wordt gereserveerd voor niet-woonfuncties (ruim 53.000 m² maatschappelijke voorzieningen, 40.000 tot ruim 60.000 m² commerciële voorzieningen aangevuld tot maximaal 120.000 m² reserve aan onvoorziene functies). Dit aantal vierkante meters is gekoppeld aan het totale aantal te realiseren woningen en is gebaseerd op een aantal vergelijkbare, bestaande wijken, die voor Strandeiland als referentiegebieden zijn bekeken, naast wat is vereist volgens de Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen.

Daarnaast is er voor een aantal maatschappelijke voorzieningen vierkante meters terrein gereserveerd. Voor de maatschappelijke voorzieningen geldt dat gemeente Amsterdam er zorg voor draagt dat deze tijdig worden gerealiseerd. De commerciële voorzieningen komen tot stand via de markt.

Dagelijkse voorzieningen

De Pampuslaan vormt de hoofdroute die de verschillende eilanden met elkaar verbindt, zowel te voet, met de fiets, met het OV (tram- en bushalte is hier aanwezig) als met de auto. De goede bereikbaarheid maakt deze locatie het meest geschikt voor diverse voorzieningen die voorzien in de eerste levensbehoeften, zoals supermarkten en andere winkels voor dagelijks gebruik.

Daarnaast komt aan de Pampuslaan één van de drie gezondheidscentra (in combinatie met een apotheek) die Strandeiland zal gaan krijgen en een Huis van de wijk (een centrale ontmoetingslocatie voor bewoners). Ook is hier ruimte voor voorzieningen waar bewoners van heel IJburg gebruik van kunnen maken. Zo is er onder meer ruimte voor een filmhuis, een bibliotheek, een zwembad en een theater. Omdat de meeste voorzieningen hier samenkomen, in combinatie met de piek in bezoekers die bij mooi weer richting strand gaan, is voldoende parkeerruimte en plekken voor laden en lossen noodzakelijk.

Voor vrije tijd en recreatie biedt Strandeiland aan de westzijde een groot strand, waar ruimte is voor strandpaviljoens en diverse horeca aan de boulevard.

Bedrijven

Aan de zuidzijde van Strandeiland ligt de Makerskade: een gebied waar wonen met bedrijvigheid wordt gecombineerd. Tijdens de bouw zullen op deze plek materialen aangeleverd en tijdelijk opgeslagen worden. Daarna zal dit gebied zich ontwikkelen voor de vestiging van bedrijven zoals schilders, loodgieters, ambachtelijke voedselproducenten en creatieve- of maakindustrie.

Daarnaast vormt de Makerskade de plek voor grote voorzieningen, waaronder een de WE-kavel, een onderstation en een gemeentewerf. De daarvoor benodigde installaties worden inpandig gerealiseerd. De gemeentewerf dient vooral als stallingsruimte voor groot materiaal en voertuigen, meer heeft ook een inpandige perscontainer. De gemeentewerf is noodzakelijk om de openbare ruimte op IJburg goed te kunnen beheren en onderhouden. Het gebouw heeft een vloeroppervlak van circa 2.500 m² en bestaat uit 2 tot 3 bouwlagen.

Op de WE-kavel zijn energievoorzieningen in de vorm van een Warmte Koude opslag (WKO) en afvalwater zuivering in de vorm van een zuiveringstechnisch werk, thermische Energie uit Oppervlaktewater en warmte- en koude distributie met bijbehorende installaties, gemalen en andere installaties voorzien. Risicovolle activiteiten in de zin van het Bevi zijn niet toegestaan.

De noodzaak voor het transformatorstation (onderstation) is al sinds enkele jaren aanwezig, onder andere om het onderstation aan de Hoogtekadijk te kunnen ontlasten en te voorzien in de toenemende elektriciteitsvraag op IJburg 1. De ambities voor de volledige elektrificatie van de Amsterdamse energievoorziening legt daarbij een extra druk op het bestaande netwerk. De noodzaak voor het onderstation staat los van de ontwikkeling van Strandeiland; onder alle omstandigheden moet hierin worden voorzien, zelfs al zou Strandeiland niet worden gerealiseerd. Het onderstation is mogelijk gemaakt door middel van een omgevingsvergunning voor afwijking wordt inmiddels gebouwd.

Maatschappelijke voorzieningen

Op Strandeiland komt een school voor het voortgezet onderwijs in de Pampusbuurt. Hier komt ook een sporthal en een sportpark voor georganiseerde buitensport. Basisscholen en andere op kleine kinderen gerichte voorzieningen liggen verspreid over Strandeiland. Elke basisschool vormt een kern van een cluster bestaande uit school, naschoolse opvang, kinderdagverblijf en buitenruimte.

In totaal worden 9 basisscholen gerealiseerd op Strandeiland, waarvan 2 van tijdelijke aard. Per basisschool is ruimte voor ongeveer 400 kinderen in de leeftijdsgroep van 0 tot 12 jaar. Daarnaast is een middelbare school met 3 gymzalen op Strandeiland voorzien voor ongeveer 900 leerlingen.

Op drie plekken is ruimte gereserveerd voor gezondheidscentra. Een dergelijk centrum bestaat uit clustering van diverse typen zorg en zorgaanbieders, zoals huisartsen, wijkzorg en andere eerstelijnszorg. Ook is het de verwachting dat er op Strandeiland behoefte zal zijn aan één hospice en twee dagbestedingslocaties. Daarnaast is ruimte gereserveerd voor twee 24 uurs opvanglocaties en twee behandelwoonlocaties voor beschermd wonen.

Op basis van de Amsterdamse sportnorm en berekend vanuit het Amsterdamse referentiemodel voor maatschappelijke voorzieningen bedraagt het te realiseren aantal vierkante meter het volgende:

  • 84.000 m² georganiseerde buitensport (waarvan 30.000 m² t.b.v. een stedelijk sportpark en 54.000 m² op nog te realiseren Buiteneiland, zie ook Principenota Buiteneiland) binnen de bestemming 'Sport';
  • 8.000 m² sporten in de openbare ruimte (binnen de bestemming 'Groen');
  • 3.000 m² sporthal;
  • 2.500 m² tot 3.500 m² zwembad.

Daarnaast worden de buitenranden van Strandeiland deels fiets- en voetbalvriendelijk ingericht waardoor deze 6 km lange route tot sporten en bewegen verleidt. Langs deze route bevinden zich een reeks openbare sportplekken, zoals een fitnesstuin, trapveldjes, basketbal-velden, enzovoorts.

Verder wordt in de Havenkom in een cultuurcluster voorzien. Naast een openbare bibliotheek en een muziekschool is er ook behoefte aan andere commerciële of maatschappelijke culturele voorzieningen zoals een multifunctioneel podium, andersoortige culturele instellingen, een locatie voor broedplaatsen en oefenruimtes en een educatief centrum. Deze functies kunnen worden gecombineerd met commerciële functies zoals horeca of een filmhuis. Door deze functies in de Havenkom te clusteren met kantoren en woningen ontstaat een levendig centrum van Strandeiland.

Commerciële en overige voorzieningen

Kleinschalige kantoren (< 1.000 m² bruto vloer oppervlak) zijn binnen Strandeiland mogelijk tot een maximum van 10.000 m². Vestiging van deze (flex)werklocaties dienen zoveel mogelijk te worden geconcentreerd in het gebied van de Havenkom en de Makerskade. Op basis van de onderzochte referentiegebieden wordt uitgegaan van een vloeroppervlak van 4.000 tot 5.000 m² meter aan bedrijfsruimte. Hierbij kan worden gedacht aan aannemers, schilders- en installatiebedrijven en kleinschalige bedrijfsruimten (waaronder broedplaatsen) voor maken, onderhouden of opslaan.

Ook voor detailhandel is clustering belangrijk. Voor detailhandel is op Strandeiland 8.000 m² bruto vloeroppervlak gereserveerd bij de entree van het eiland. Binnen de functie detailhandel wordt 3.000 m² gereserveerd voor de vesting van twee supermarkten. De overige 6.000 m² kan worden ingevuld in winkels voor dagelijkse behoeften, specialistische winkels en consumentverzorgende dienstverlening.

Horeca

Strandeiland voorziet in 5.500 m² tot 8.000 m² bvo voor horeca. De horeca op Strandeiland heeft zowel een wijkverzorgende als een wijkoverstijgende functie. Het aanbod aan horeca moet divers zijn in soort en kwaliteit en dus diverse doelgroepen bedienen. Onder horeca vallen voor Strandeiland koffietentjes, lunchrooms, snackbars, cafés, restaurants en zalenverhuur.

Het overgrote deel aan horecagelegenheden komen aan de Strandboulevard te liggen, aan weerszijden van de Pampuslaan ter hoogte van de entree tot het eiland en in de Havenkom. Hier is ook een nachthorecavoorziening (een club) voorzien die zich richt op grotere evenementen, feesten en partijen die binnen gebouwen plaatsvinden.

Daadwerkelijke vestiging van een dergelijke voorziening wordt alleen toegestaan indien het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast. De ruimtes onder het brughoofd van de Pampuslaan zouden hiervoor een geschikte locatie kunnen zijn.

De overige 30 procent (2.400 m²) kan op andere plekken op Strandeiland komen. Op die manier wordt een goede spreiding van horeca over het hele eiland gefaciliteerd.

verplicht

Uitsnede kaart verdeling van horeca op Strandeiland (bron: Stedenbouwkundig plan Gemeente Amsterdam)

Waterrecreatie

Het water en de ecologie zijn bijzondere kwaliteiten van IJburg. Naast sport op het strand is er ook ruimte voor sport in het water. Te denken valt aan surfen, zeilen, roeien, kanoën en suppen. Voor opslag ten behoeve daarvan, het zwembad en overige voorzieningen wordt gezamenlijk 7.000 tot 8.500 m² aan ruimte gereserveerd. Uitbreiding van waterrecreatie op IJburg, kan alleen als dit past binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Hier wordt in hoofdstuk 15 Natuur en Landschap nader op ingegaan.

verplicht

Uitsnede kaart waterrecreatie en ecologie op Strandeiland (bron: Programma Waterrecreatie en Ecologie, Gemeente Amsterdam)

Stadsstrand

Het stadsstrand aan de IJburgbaai is dé trekpleister van Strandeiland. Dit strand wordt circa drie keer zo groot als het huidige strand op IJburg. Het wordt onderbroken door een sluis richting het Oog. Aan het strand is ruimte voor horeca. Verder zal er een surfschoollocatie komen bij de noordpunt, onderaan de noorddijk. Bij het strand wordt zonder meer voorzien in een goede waterkwaliteit. In de zomer van 2019 was het water al geschikt voor zwemwater. Dit zal (onder toezicht door middel van monitoring van de Provincie) ook in toekomst zo blijven.

Als de kwaliteit van het water dit toelaat worden bij het strand officiële zwemwatervoorzieningen gerealiseerd, zoals een goede afscherming van het zwemwater met een ballenlijn, een uitkijkpost voor toezicht, kleedhokjes en toiletvoorzieningen.

Watersport

Op Strandeiland wordt ruimte gecreëerd voor sport op het water zoals surfen, zeilen, (coastal) roeien, kanoën en suppen. Waar deze vormen van sport precies een plek kunnen krijgen, zal in samenspraak met verenigingen en initiatiefnemers in een volgende fase nader worden uitgewerkt. Ook tijdens de ontwikkeling van Strandeiland wordt gekeken naar tijdelijke locaties voor bovengenoemde vormen van watersport.

Voor kitesurfen lijken in het definitieve eindbeeld op Strandeiland geen locaties geschikt te zijn. De baai is ongeschikt vanwege de drukte en de oostkant vanwege de harde en hoge kades. Het meeste geschikte zoekgebied voor een kitesurflocatie lijkt op dit moment de oostpunt van Buiteneiland te zijn. Deze locatie levert nieuwe vragen op omtrent de nautische veiligheid, ecologie, de bereikbaarheid van de plek en het parkeren. Er zal op termijn nader onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden om tijdelijk dan wel definitief ruimte te bieden aan kitesurfen op IJburg 2, samen met betrokken partijen, zoals Rijkswaterstaat, Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland, natuurorganisaties en andere belanghebbende organisaties.

Zwembad, fitness en spa & welness

Op Strandeiland wordt aan de Havenkom een overdekt zwembad - eventueel met buitenbad - mogelijk gemaakt. Dit zwembad is naast vrijetijdsgebruik ook te gebruiken voor zwemlessen. Andere vrijetijdvoorzieningen, zoals sportscholen, spa & welness zijn eveneens mogelijk. Omdat het zwembad en een spa & welnesscentrum bovenwijkse voorzieningen zijn, is goede bereikbaarheid van belang. De Havenkom is daarom een geschikte locatie. Sportscholen zijn meer buurtgebonden en kunnen zich verspreid over het eiland bevinden. Wel moet bij een dergelijke voorziening rekening worden gehouden met fietsparkeren. Voorwaarde kan zijn dat hier een inpandige oplossing voor moet worden gevonden.

Ligplaatsen boten en haven

Op de Makerskade komt een boothelling, zodat boten vanaf de kant gemakkelijk het water in kunnen. Het zuidelijk brugpaviljoen dat grenst aan brug 2080 naast de Makerskade, zou bijvoorbeeld geschikt kunnen zijn voor kleinschalige waterrecreatie (inclusief opslag) en horeca. De definitieve invulling zal later worden bepaald.

Het Oog is geschikt voor recreatie zoals roeien, spelen of vissen. Hier zijn alleen emissieprijs boten toegestaan. Voor boten is het Oog onderverdeeld in drie wateren. De Havenkom is vanaf de IJburgbaai toegankelijk via de sluis. Deze haven is geschikt voor grotere zeilboten, sloepen en eventueel een commerciële, recreatieve pont. Bij de haven zullen 150 tot 200 ligplaatsen worden gerealiseerd. Het tweede water in het Oog is toegankelijk via een beweegbare brug en geschikt voor middelgrote zeilboten en sloepen. Het derde water in het Oog is alleen toegankelijk voor kleinere sloepen en boten die onder de niet-beweegbare brug door kunnen varen. In het totale binnenwater is plek voor 500 tot 800 ligplaatsen. De zuidzijde van het Oog krijgt een natuurlijke inrichting en is toegankelijk voor zwemmers als de kwaliteit van het water dit toelaat. Hier wisselen ondieptes, zachte oevers en rieteilandjes elkaar af.

Behoefte pleziervaart IJburg

Bij de ontwikkeling van IJburg 1e fase bleek dat de nieuwe bewoners graag willen beschikken over een pleziervaartuig. Met als gevolg dat de verenigingshaven op het Haveneiland direct een lange wachtlijst had van gegadigden voor een ligplaats. Ook bij de aanleg van aanlegsteigers bij woningen bleek de vraag naar ligplaatsen vele malen groter dan aanvankelijk was voorzien. Ter illustratie wordt opgemerkt dat er bij de haven op IJburg 1 thans een wachtlijst is van 100 ligplaatsen, met een beschikbaarheid van 120 ligplaatsen.

Bij de planvorming voor Strandeiland is rekening gehouden met circa 500 - 800 ligplaatsen. De verwachting is dat het feitelijke aantal ligplaatsen wordt bepaald door de beschikbaarheid van fysieke ruimte voor ligplaatsen en niet door het aantal gegadigden. Gezien de ervaring met IJburg 1ste fase wordt verwacht dat de vraag het aantal beschikbare ligplaatsen ver zal overstijgen. In tegenstelling tot de eilanden van de 1e fase biedt het Strandeiland niet of nauwelijks gelegenheid voor het aanleg van steigers of het afmeren van vaartuigen in buitendijks water. Hoe groot de vraag naar ligplaatsen is blijkt wel uit het feit dat de projectteams Centrumeiland en Strandeiland momenteel al meerdere malen per maand de vraag krijgen van huidige en/of toekomstige bewoners wanneer en waar er ligplaatsen beschikbaar kom en of ze alvast op een wachtlijst kunnen.

Beleidsmatig is al langer rekening gehouden met de ontwikkeling van een jachthaven op Strandeiland. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 werd de ambitie uitgesproken dat de waterrecreatie wordt versterkt: "Het groen en water in en rondom de stad wordt aantrekkelijker gemaakt door het investeren in de beleving en gebruiksmogelijkheden van het groen en van het water in en om de stad. Dit betekent onder andere het herinrichten van de koppen van de scheggen, het aanleggen van jachthavens en zwemplekken en het investeren in bestaande parken in de stad en het verbeteren van recreatieve routes tussen groengebieden en blauwe gebieden."

In de Watervisie Amsterdam 2020, vastgesteld in 2016 wordt deze opgave verder uitgewerkt vanuit de gedachte dat Amsterdam een kruispunt is in het netwerk van waterrecreatie: "Het is dus geen wonder dat Amsterdam tientallen goed bezette jachthavens heeft. Er zijn wachtlijsten voor vaste plekken en het aantal passantenplekken is onvoldoende. De afgelopen jaren zijn er diverse nieuwe jachthavens in de stad bijgekomen en bij een groeiend aantal inwoners is de verwachting dat er ook de komende decennia vraag is naar nieuwe jachthavens in de stad en regio. We willen de recreatievaart meer ruimte geven door de ontwikkeling van nieuwe jachthavens met een goede verbinding per openbaar vervoer met het centrum. Bijvoorbeeld bij het Zeeburgereiland en IJburg 2. "

verplicht

Uitsnede kaart Watervisie Amsterdam IJmeer, IJburg en Zeeburgereiland: doorontwikkeling stedelijk watersport en -recreatiecluster

In het programma Waterrecreatie en ecologie wordt opgemerkt dat de ambitie om op Zeeburgereiland te voorzien in een nieuw waterrecreatieprogramma niet mogelijk bleek. Daarmee staat ten behoeve van de realisatie van de eerder genoemde ambities alleen nog de ontwikkeling van een nieuwe haven op IJburg 2 overeind.

Typering pleziervaart IJburg

In vergelijking met de klassieke jachthavens rond het IJmeer/Markermeer kent IJburg een ander segment pleziervaart en ander vaargedrag. Kenmerkend voor IJburg vormt het gebruik van kleine open sloepen. Motorkajuit- of zeilkajuitboten zijn op IJburg sterk ondervertegenwoordigd. Daarbij is ook het aantal zeilboten met een staande mast, door de aanwezigheid van de vele vaste bruggen, beperkt tot verenigingshaven achter de schutsluis op het Haveneiland. Ook bij de ontwikkeling van het Strandeiland blijven ligplaatsen voor zeilboten met een staande mast beperkt tot het water direct achter de schutsluis.

In tegenstelling tot andere havens in het Marker-/IJmeer zijn nagenoeg alle ligplaatsen voor pleziervaartuigen voor de bewoners van IJburg. Op IJburg wordt geen ruimte geboden aan ligplaatsen voor bewoners uit de rest van de gemeente, de regio of overige geïnteresseerden.

Vaargedrag en sturen op gewenst vaargedrag

De ruime vertegenwoordiging van open sloepen verklaart ook het vaargedrag. Pleziervaartuigen op IJburg worden primair gebruikt voor korte dagtochten in de directe nabijheid van IJburg. Met goed weer wordt soms een bezoek gebracht aan Pampus of wordt een bezoek gemaakt aan het centrum voor een rondje over de grachten. Voor IJburg voor de IJburgbaai (tussen Haveneiland en Strandeiland) en de Diemerlagune (tussen Haveneiland en de Diemerzeedijk).

De pleziervaart van IJburg ondervindt veel overlast van waterplanten. Hierdoor wordt vaarrecreatie in de directe omgeving van IJburg sterk belemmerd en beperkt. In de monitoringsgegevens van RWS zijn de gebieden zichtbaar waar veel overlast is van waterplanten. De overlast van waterplanten wordt benut voor het sturen op gewenst vaargedrag. Zo wordt de IJburgbaai vrij gehouden van waterplanten om recreanten te verleiden daar te varen in plaats van het nabij gelegen Natura 2000-gebied. Naast de eerder genoemde vaardoelen vormen Muiden en Weesp nu en bij de ontwikkeling van Strandeiland een geschikt vaardoel. Hoewel het water tussen IJburg en Muiden geen Habitatrichtlijn gebied is heeft de gemeente wel de ambitie om een smalle vaarverbinding tussen IJburg en Muiden te markeren waarbij waterplanten in de vaarweg worden verwijderd. Op deze wijze wordt pleziervaart eveneens verleid om niet uit te waaieren maar in de vaarweg te blijven. Er is al contact gelegd met de provincie en RWS om deze verbinding op te nemen in het reguliere maaibeheer.

Emissievrij varen

Met de vaststelling van de gemeentelijke Nota Varen - deel 1 (2019) en deel 2 (2020) is een ambitie bepaald voor emissievrij varen. In 2025 dient al het vaarverkeer in het Centrum emissievrij te varen. In 2030 geldt deze verplichting ook voor de rest van de gemeente (met uitzondering van haven en doorgaande vaarwegen). Op basis van deze ambitie geldt voor al het binnen- en buitendijkse water bij IJburg dat in 2030 al het vaarverkeer tot aan de gemeentegrens emissievrij moet varen.

Gezien de transformatie naar emissievrij varen wordt verwacht dat het type vaartuig en het vaargedrag bij IJburg verder zal veranderen. Meer open sloepen, kortere tochten en minder snelle motorboten.

Overzicht huidige en toekomstige jachthavens IJburg

  • HSBC

Van oudsher is er een haven van Holland Sport op het Zeeburgereiland. In verband met werkzaamheden aan de waterkering wordt de haven 100 meter verplaatst naar een nieuwe locatie met minder ligplaatsen. Naar verwachting blijft het nautisch gebruik gelijk.

  • IJburg 1

Naast de verenigingshaven op het Haveneiland zijn er honderden ligplaatsen voor kleine pleziervaartuigen grenzend aan woningen of kleine steigers.

  • Strandeiland (binnendijks)

Voor het binnenwater van het Strandeiland is de ambitie voor 500-800 ligplaatsen. Het gebruik zal hoofdzakelijk bestaan uit kleine open sloepen. In het eerste deel achter de schutsluis is ruimte voor enige zeilschepen en grotere vaartuigen.

  • Strandeiland (buitendijks)

Voor de insteekhaven aan de Noord-oostzijde van het Strandeiland is het misschien een mogelijkheid om op termijn ruimte te bieden voor een gering aantal ligplaatsen voor grotere zeiljachten. Vooralsnog is dit idee niet opgenomen in planvorming of bestemmingsplan.

  • Centrumeiland (buitenhaven)

Voor het Centrumeiland is voor de besloten zijde aan de IJburgbaai wel vaker nagedacht over een mogelijkheid voor een haven. Indien deze haven op termijn wordt ontwikkeld wordt verwacht dat het programma afwijkt van de bestaande havens van IJburg. Deze haven kan bijvoorbeeld een geschikte ligplaats vormen voor bestaande IJsselmeercharters die nu vanuit het overvolle havengebied in het Centrum worden verdreven. Ook kan het ruimte bieden aan ligplaatsen t.b.v. de recreatieve veerverbindingen. Zo liggen de vaartuigen van de Pampusveer nu achter de schutsluis van het Haveneiland. Dergelijke functies kunnen echter beter direct in het buitendijkse water liggen.

2.2.5 Openbare ruimte     

Het landschap is de drager van het eiland. Het bestaat uit een robuust raamwerk met een afwisselend reliëf. Het heeft bijzonder vormgegeven randen, lanen, en een groot binnenwater. Binnen dat raamwerk worden straten, erven, parken en pleinen ingericht. Hierdoor ontstaat een diverse en afwisselende openbare ruimte.

Gemeente Amsterdam heeft met Structuurvisie 2040 (2011) gekozen voor de ontwikkelkoers verdichting. In Koers 2025 (2016) is dit verder uitgewerkt. Amsterdam kiest daarmee ook nadrukkelijk voor kwaliteit: straten, pleinen, parken krijgen een hoogwaardige inrichting passend bij de te ontwikkelen buurt – centrumstedelijk, gemengd of groenblauw – en in samenhang met de openbare ruimte in de omliggende buurten en de voorzieningen die daar al zijn of gaan komen.

Voor de groenblauwe woonbuurt Strandeiland betekent dit een ‘optimale benutting van de openbare ruimte’, wat inhoudt dat de inrichting gevarieerd en interessant zal zijn, ingesteld op veiligheid en intensief gebruik, gemaakt om bewoners te activeren en elkaar te ontmoeten, met voldoende ruimte voor sport en spel en bovendien geschikt om regenwater te bergen en hittestress te verminderen.

Een belangrijk onderdeel van de openbare ruimte op Strandeiland is vanzelfsprekend het groen en het water in en om het eiland. De groenstructuur van Strandeiland valt binnen het Amsterdamse groenbeleid zoals staat beschreven in de Agenda Groen – een uitwerking is van Structuurvisie 2040 – en in de Hoofdgroenstructuur, waarin de gemeente Amsterdam groengebieden heeft aangewezen die belangrijk zijn voor de stad. De Amsterdamse groennorm van 28 m² openbaar groen per woning - wordt op Strandeiland met ruim 40 m² per woning ruimschoots overschreden.

Verder geeft de openbare inrichting van Strandeiland uitvoering aan het stedelijke programma 'De Bewegende stad'.

De openbare ruimte en het straatmeubilair op Strandeiland wordt uitgewerkt conform de Amsterdamse standaard voor de openbare ruimte: de Puccini-methode en valt binnen deze methode onder het zogenoemde gebiedsdeel ‘IJ-landen’. Als onderdeel van de IJ-landen wordt voor de inrichting van de openbare ruimte gekozen voor aansluiting op Haveneiland en Centrumeiland. Strandeiland wordt zoveel mogelijk ingericht met hergebruikte materialen. Hergebruik past binnen de Puccini-methode. Het ontwerp van de groene openbare ruimte moet onder meer passen binnen, en aansluiten op, groenstructuurplannen en de ecologische structuur. Het ontwerp van de openbare ruimte moet flexibel zijn en meebewegen met de samenstelling van (toekomstige) bewoners en gebruikers.

2.2.6 Mobiliteit     

Door het groeiende aantal woningen de komende 20 jaar, staat de bereikbaarheid van Zeeburgereiland en IJburg onder druk. Om de huidige bereikbaarheid te verbeteren en toekomstige groei mogelijk te maken, zijn verschillende maatregelen nodig. Deze staan in het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg – Integrale aanpak van de bereikbaarheid 2018-2038 (2018). Hierin staan maatregelen voor het openbaar vervoer, fietsers, automobilisten en manieren om deze laatsten te verleiden een alternatief te kiezen voor de auto. Met de voorgestelde maatregelen is er voldoende capaciteit in het openbaar vervoer om de groei mogelijk te maken en is de doorstroming van het autoverkeer op het Amsterdamse wegennet voorlopig voldoende gegarandeerd.

Naar verwachting zijn na 2028 maatregelen nodig aan de Ring A10 om de groei van het autoverkeer te kunnen verwerken.Het gaat met name om maatregelen aan de op- en afritten van de S114 met de A10. Hierover is Gemeente Amsterdam in gesprek met Rijkswaterstaat. In het kader van het Stedenbouwkundig plan Strandeiland heeft een actualisatie van de verkeerscijfers plaatsgevonden. Hierin is onderzocht welke aanvullende maatregelen er op lange termijn na 2030 nodig zijn.

Mobiliteitsvisie

Gezien de ligging aan de rand van de stad zijn alle vervoersmiddelen van belang om Strandeiland goed te kunnen bereiken. Dat wil zeggen de (elektrische) fiets, het openbaar vervoer (OV) en de auto. Hiervoor is noodzakelijk om het fiets- en het OV-gebruik te stimuleren en alternatieven voor het autogebruik- en bezit aan te bieden. In het ontwerp van het stedenbouwkundig plan is hier rekening mee gehouden. Voor Strandeiland is gekozen voor aantrekkelijke fietsroutes, korte en snelle looproutes naar OV-haltes en naar voorzieningen, het mogelijk maken van werken-aan-huis, ruimte voor deel(bak)fietsen en het zodanig inrichten van het merendeel van de straten dat de auto ‘te gast’ is.

Daarnaast is het streven om verspreid over het eiland meerdere collectieve mobiliteitsvoorzieningen – de zogenoemde ‘mobiliteitshubs’ – te realiseren waarin het parkeren geclusterd en inpandig plaatsvindt en toegang kan worden verkregen tot gedeelde voertuigen, zoals elektrische auto’s, elektrische fietsen, elektrische bakfietsen en elektrische scooters, gecombineerd met voorzieningen als fietsenmakers, pakketwanden en collectieve ruimtes die bruikbaar zijn als ontmoetingsplek voor de buurt. In de Havenkom en de HOV-bushalte komt een centrale mobiliteitshub om het fiets- en autoparkeren voor de centrale voorzieningen en het strand te faciliteren. Verder wil de gemeente emissievrije mobiliteit zo veel mogelijk stimuleren en waar kan ontwikkelen.

verplicht

Uitsnede verkeerscirculatiekaart Stedenbouwkundig plan Strandeiland (bron: Gemeente Amsterdam)

Fietsers en voetgangers

Als bewegend verkeer krijgt de fiets in de stedelijke structuur voorrang boven de auto. Om dit te bewerkstelligen worden straten als fietsstraten ingericht, worden er brede vrijliggende fietspaden aangelegd, worden doorgaande routes gerealiseerd en wordt fietsers bij stoplichten frequenter groen gegeven dan de auto.

Langs de 50-kilometerstraten, de Pampuslaan en Strandeilandlaan, liggen vrijliggende fietspaden. De woonstraten worden ingericht met een smal profiel van 5,5 meter voor de rijbanen. Hierdoor worden auto’s gedwongen hun snelheid te matigen; de auto is te gast. Via de bruggen bij de Pampuslaan en de Strandeilandlaan bereikt het fietsverkeer Strandeiland.

Bij de verschillende OV-haltes komen voldoende voorzieningen voor fietsers. Daarnaast komt nabij de eerste halte op Strandeiland – waar zowel de bussen als de trams stoppen – een inpandige fietsenstalling voor bezoekers van de voorzieningen in de Havenkom en aan het strand.

Voor voetgangers worden de stoepen in de woonstraten minimaal 3 meter breed. Verder worden er aantrekkelijke voetpaden gerealiseerd. Een rondje om het eiland kunnen lopen zonder hindernissen is het uitgangspunt.

Openbaar vervoer

Aan de hand van hiervoor ogenomen verkeerscirculatiekaart is te zien dat de tram (Tramlijn 26) wordt doorgetrokken naar Strandeiland en drie haltes krijgt: bij het entreegebied, in de Muidenbuurt ter hoogte van de langzaamverkeersbrug over het binnenwater en in de Pampusbuurt. Het eindpunt komt ter hoogte van de sportvelden en de school voor voortgezet onderwijs. De lijn krijgt een eindhalte met een keerlus en gaat langs dezelfde route weer terug. Op Strandeiland komt een reservering voor een inpandige stalling voor een deel van de trams. Deze tramremise wordt geïntegreerd in een bouwblok. De verlengde tramlijn wordt in december 2024 in gebruik genomen.

Strandeiland met twee elektrische Hoogwaardige OV-buslijnen (HOV) ontsloten. Er komen snelle en frequente HOV-verbindingen met station Bijlmer Arena en met station Weesp. Op deze manier wordt IJburg beter ontsloten aan de zuid- en oostkant, en is er een betere OV-verbinding richting Utrecht, Almere, ’t Gooi en station Amsterdam Zuid. De bussen rijden mee met de tram over de noordelijke brug en hebben een eindpunt aan het einde van de Buiteneilandlaan. De HOV bus naar Weesp gaat vervroegd begin 2022 rijden en definitief rijden in december 2025. De HOV bus naar de Bijlmer Arena begint in december 2024 te rijden. Er komt eindpunt met wachtplekken en laadvoorzieningen aan het einde van de Buiteneilandlaan op Strandeiland of op Buiteneiland.

Op Strandeiland ligt een ruimtelijke reservering voor een metrolijn naar Almere; de zogenoemde IJmeerverbinding. In 2013 hebben de gemeente Amsterdam en de gemeente Almere, samen met andere partners, in de bestuursovereenkomst RRAAM afgesproken om deze IJmeerverbinding ruimtelijk open te houden tot het moment dat hierover besluitvorming plaatsvindt. In het Stedenbouwkundig plan is hiermee rekening gehouden en is de lijn doorvertaald naar het bestemmingsplan in vorm van een aanduiding op de verbeelding.

Met het ontwerp voor het stedenbouwkundig plan van Strandeiland is een reservering opgenomen om in de toekomst de IJmeerlijn aan te leggen. Het ontwerp maakt de inpassing van zowel een bovengrondse als een ondergrondse variant van de lijn mogelijk. Aan de westzijde van het eiland sluit deze reservering aan op het bestaande IJburg. Hier is op het tracé van de Pampuslaan ruimtelijk rekening gehouden met de realisatie van een toekomstige railverbinding.

verplicht Mogelijke inpassing IJmeerlijn (bron: Gemeente Amsterdam)

Aan de westzijde sluit de reservering aan op verschillende mogelijke tracés: Structuurvisie Almere 2.0 (blauw), Structuurvisie Amsterdam 2040 (groen) en "IJvenster", de stedenbouwkundige verkenning in opdracht van de Werkmaatschappij Amsterdam Almere (rood). Hoewel vanuit bestaand IJburg en het plan voor Strandeiland een ondergrondse variant de voorkeur heeft, is een bovengrondse variant ook mogelijk. Ook een combinatie van deel bovengronds en deels ondergronds is denkbaar.

Doortrekking IJtram naar Buiteneiland

In het stedenbouwkundig plan voor Strandeiland is opgemerkt dat op termijn mogelijk kan worden voorzien in het doortrekken van de IJtram naar Buiteneiland. In dit bestemmingsplan wordt deze thans niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. De maatvoering van de Buiteneilandlaan is dusdanig dat het mogelijk is om hier op latere termijn eventueel te voorzien in een tramverbinding. Mocht dit aan de orde komen dan zal de doortrekking van de IJtram naar Buiteneiland een eigen procedure doorlopen.

Autoverkeer

Op Strandeiland krijgt het openbaar vervoer, de fietser en de voetganger prioriteit. Niettemin is een goede autobereikbaarheid van belang. Automobilisten kunnen Strandeiland via de twee bruggen bereiken. De noordelijke brug en de 50-kilometerstraat Pampuslaan zijn de hoofdontsluiting voor de Pampusbuurt. De zuidelijke brug en de 50-kilometerstraat Strandeilandlaan zijn de hoofdontsluiting voor de Muidenbuurt.

Alle andere straten op Strandeiland zijn ingericht als erftoegangsweg (30-kilometerstraat) of erf (15-kilometerstraat). Om de autobereikbaarheid te verbeteren wordt de capaciteit van de IJburglaan tussen de Ring A10 en Haveneiland geoptimaliseerd. Ook wordt de Overdiemerweg opengesteld, waardoor meer verkeer zal kiezen voor de oostelijke ontsluiting van IJburg.

Op Strandeiland wordt het principe ‘parkeren op afstand’ toegepast. Autobezitters hebben hun auto niet voor de deur staan, maar moeten enige moeite doen om hun auto te bereiken. De mobiliteitshubs stimuleren het kiezen voor andere vormen van vervoer dan de auto of voor deelconcepten.

Parkeren, laden en lossen

Op Strandeiland geldt het gemeentelijke parkeerbeleid. Hierin is het aantal parkeerplaatsen per maatschappelijke en commerciële functie geregeld, net als het uitgangspunt dat parkeren voor werknemers (gebruikers) op eigen terrein plaatsvindt en niet in de openbare ruimte. Met de mobiliteitsvisie voor Strandeiland is gekeken naar de mogelijkheden om parkeerplekken voor bewoners in mobiliteitshubs onder te brengen op loopafstand van de woning en in combinatie met het aanbod van deelauto’s. Voor het parkeren, laden en lossen op Strandeiland worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Parkeren voor bewoners vindt alleen plaats in de mobiliteitshubs, er wordt niet voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze mobiliteitshubs worden particulier geëxploiteerd;
  • Bezoekersparkeren vindt plaats in de openbare ruimte; een doelgroepparkeerplaats (huisarts, verloskundige) is ook mogelijk in de openbare ruimte conform het gemeentelijk beleid;
  • Parkeren voor overige functies op eigen terrein, behoudens bij 'De Havenkom' waar parkeren gaat plaatsvinden in de centrale mobiliteitshub;
  • Parkeren voor fiets en scooter dient op eigen terrein plaats te vinden.

Verder is in de openbare ruimte conform stedelijk beleid rekening gehouden met 0,1 parkeerplaats per woning voor bezoekers en gebruikers van voorzieningen die verspreid over het eiland te vinden zijn. Daarnaast komen er op straat parkeerplaatsen voor mindervaliden.

Fiets- en scooterparkeren dient te gebeuren op eigen terrein. Voor bezoekers zullen plekken komen in de openbare ruimte of in stallingen nabij de voorzieningen, conform de Nota Parkeernormen fiets en scooter (2018). In de Havenkom komt voor zowel bewoners als bezoekers van de voorzieningen daar en het strand een openbare inpandige parkeergarage voor zowel fietsen, scooters als auto’s. Als er – met redenen - geen parkeren voor werknemers op eigen terrein kan worden gerealiseerd (zoals bijvoorbeeld in de kleine gebouwen op de Makerskade), dan moet er mogelijkheid zijn voor een parkeerplaats in een nabijgelegen mobiliteitshub.

In het ontwerp van de voorzieningencluster en het aanwijzen van de locaties voor de supermarkten is rekening gehouden met het laden en lossen van vrachtwagens. Bij de supermarkten zal laden en lossen aan de zijkanten van de gebouwen plaatsvinden, bij voorkeur via een inpandige laad- en losruimte. Voor de overige voorzieningen geldt bevoorrading via kleinere voertuigen die aan de deur mogen leveren.

Vervoer over water

Door de Oranjesluizen wordt een veerverbinding naar Amsterdam Centraal bemoeilijkt. Daarnaast is een veerverbinding vergeleken met openbaar vervoer of de fiets vaak niet concurrerend qua tijd. Wel biedt de ligging kansen voor recreatief verkeer en bouwlogistiek over water. Hier wordt in hoofdstuk Water en bodem nader op ingegaan.

2.2.7 Duurzaamheid     

De ontwikkeling van Strandeiland kent een hoog ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid. Strandeiland is nieuw stuk land en daarom biedt het de mogelijkheid om van de start en op termijn duurzaamheid optimaal te integreren in de ontwikkeling. De gemeente Amsterdam wil koploper zijn op het gebied van duurzaamheid, waarbij Strandeiland een voorbeeld wordt voor de duurzame wijk van de toekomst.

Het Amsterdamse duurzaamheidsbeleid voor gebiedsontwikkeling bestaat uit de volgende pijlers: duurzame energie, klimaatbestendige stad, circulaire economie en schone lucht. Deze pijlers zijn meegenomen in de ontwikkeling van een duurzaam Strandeiland. De uitgangspunten voor Strandeiland zijn:

  • Energieneutraal Strandeiland, de ambitie is hoger: energieleverend Strandeiland;
  • Lokale duurzame warmte- en koudevoorziening (WKO);
  • Circulaire grondstoffenverwerking;
  • Circulair gebouwde omgeving;
  • Klimaatbestendige groenblauwe woonbuurt
  • Emissievrije mobiliteit.

Strandeiland wordt ontwikkeld op het moment dat er binnen de duurzaamheidsopgave nog dagelijks nieuwe inzichten worden verkregen en mogelijkheden ontstaan om hier uitvoering aan te geven. Voortschrijdende techniek en innovaties kunnen leiden tot andere, meer geavanceerde en dus nóg duurzamere en slimmere systemen. In het ontwerp van Strandeiland zijn bovenstaande uitgangspunten als ondergrens opgenomen. De normen kunnen worden bijgesteld zodra nieuwe ontwikkelingen tot aanscherping leiden van de duurzaamheidseisen.

verplicht

Infographic duurzaamheidsambities voor Strandeiland (Stedenbouwkundig plan Strandeiland, 7 november 2019)

Duurzame energie

Uitgangspunt is een duurzaam warmte- en koudesysteem waarbij ook het energieverbruik van het systeem lokaal en duurzaam wordt opgewekt, om bij te dragen aan een energieneutraal Strandeiland.

Op Strandeiland wordt lokaal duurzame stroom opgewekt, geleverd, uitgewisseld en opgeslagen voor later gebruik. Het uitgangspunt is minimaal een energieneutraal Strandeiland ('nul op de meter'). Onder ‘energieneutraal Strandeiland’ wordt verstaan: het lokaal en duurzaam opwekken van alle energie die wordt gebruikt voor de gebouwen (inclusief de WKO en nieuwe sanitatie) en zijn gebruikers plus het duurzaam en lokaal opwekken van energie benodigd voor de openbare ruimte, zoals openbare verlichting en verkeersregelinstallaties. In paragraaf 5.2.3 wordt de WKO nader beschreven.

In de uitwerking van het elektriciteitssysteem worden energieopslag en smart grid-systemen (slim energie uitwisselen, opwekken en opslaan) meer met elkaar geïntegreerd.

Op dit moment wordt een haalbaarheidstudie uitgevoerd naar een alternatieve decentrale zuivering op Strandeiland. In tegenstelling tot de oorspronkelijke plannen zal deze niet afhankelijk zijn van gescheiden inzameling en transport door middel van vacuümriolering. De resultaten worden eind 2021 verwacht en bestuurlijke besluitvorming volgt in Q1 2022. Nieuwe Sanitatie gaat in de kern over het duurzaam en doelmatig verwerken van afvalwater (inzameling, transport en zuivering) en is gericht op het maximaal terugwinnen van grondstoffen en thermische energie uit afvalwater (TEA) en de productie van biogas. Verwerking van afvalwater vindt dicht bij de bron (lokaal, decentraal) plaats. Bij voorkeur worden ook milieuverontreinigende stoffen zoals medicijnresten, hormonen en micro-beads (plastic bolletjes uit verzorgingsproducten) zo veel mogelijk verwijderd. Dat hoeft niet met één soort techniek of vastgestelde combinatie van technologieën. In dit bestemmingsplan is in ieder geval ruimte gereserveerd voor een lokale zuivering.

Circulaire economie

Op Strandeiland komen circulaire, toekomstbestendige woningen en een zelfde openbare ruimte. Circulair bouwen betekent dat materialen zo lang mogelijk in de keten blijven, er zo min mogelijk nieuwe grondstoffen gebruikt worden en het energieverbruik en de CO2-uitstoot voor het ontwikkelen van (nieuwe) materialen tot een minimum beperkt wordt. Gedurende de ontwikkeling van Strandeiland zal steeds worden aangesloten bij de op dat moment geldende hoogste ambities die door het rijk dan wel de gemeente Amsterdam worden gesteld.

Strandeiland sluit zich aan bij de Transitieagenda Bouw van het Rijk om vanaf 2023 zoveel mogelijk circulair en in 2030 volledig circulair aan te besteden. Er wordt tevens aangesloten bij de Strategienota Circulaire Economie 2020-2025 van de gemeente Amsterdam. De ontwikkeling van Strandeiland sluit aan bij de ambities die hieruit volgen, onder meer voor het opstellen van circulaire criteria voor elke tender die op Strandeiland wordt uitgeschreven.

Verder wordt voor Strandeiland gestuurd op het gebruik van lokale, hernieuwbare en biobased (zoals FSC-hout) materialen of hoogwaardig hergebruikte materialen (circulaire bakstenen). Er worden geen uitlogende materialen gebruikt, zoals koper, zink en lood. Ook worden toxische materialen niet toegepast vergelijkbaar met de Cradle to Cradle Certified™ Banned List of Chemicals. Voor Strandeiland wordt uitgegaan van een MGP (milieuprestatie van een gebouw) van 0.5 euro per vierkantemeter (€/m²). Per tender wordt daarom bekeken wat op dat moment de exacte eisen op circulair gebied zijn en welke ambities daaraan kunnen worden toegevoegd om op circulair gebied koploper te zijn.

Voor het realiseren van de circulaire ambities is een tijdelijke bouwhub wenselijk. Materialen kunnen hier, wanneer ze zijn vrij gekomen, worden opgeslagen en uitgewisseld, voordat ze gebruikt worden in de bouw.

Amsterdam kiest ervoor om zoveel mogelijk afval te scheiden aan de bron, zodat hoogwaardig hergebruik van grondstoffen mogelijk is. In het ontwerp van Strandeiland is voor de verwerking van afval gekozen voor ondergrondse containers. Voor de locatie van deze containers is het 'Stedelijk kader Locatiekeuze afvalinzamelvoorzieningen' (2017) gevolgd.

Klimaatbestendige stad

Strandeiland wordt regenbestendig ontwikkeld om de leefomgeving bestand te maken tegen de toekomstige extremere weersomstandigheden, zoals periodes van droogte, hevige regenval en storm. In het ontwerp voor Strandeiland is een scala aan maatregelen opgenomen die dit nieuwe woongebied zowel toekomstbestendig en duurzaam maken, als toegesneden op de ruimtelijke karakteristieken van de verschillende deelgebieden; de Pampus- en de Muidenbuurt.

Het leidende rainproof-principe (regenbestendigheid) voor Strandeiland is het lokaal infiltreren van regenwater in de bodem. Dit draagt bij aan het op peil houden van de grondwaterstand en voorkomt dat het afstromende water de waterkwaliteit van het omringende IJmeer beïnvloedt. Infiltreren is hier zeer goed mogelijk vanwege de open structuur van het opgespoten zand. Om Strandeiland toekomstbestendig te ontwikkelen is ervoor gekozen om de openbare ruimte zo te ontwerpen dat er geen schade ontstaat bij piekbuien van 80 mm/u. In hoofdstuk 16 Water en bodem wordt hier nader op ingegaan.

De straten in de stedelijke Pampusbuurt zijn waterbergend en deels watervoerend. In de ondergrond ligt een zogenoemd IT-riool (infiltratietransportriool). Door het ontwerp van deze specifieke rioolbuis met een doorlaatbare wand wordt zowel water geborgen, aan de ondergrond afgegeven als getransporteerd. Op de Makerskade en in Oosterend Noord en Zuid zijn de meer stenige straten eveneens voorzien van IT-riolen. In de groenere Muidenbuurt is de waterberging in de straten geregeld via wadi's. De wadi’s zijn 7 meter brede groenstroken die met elkaar verbonden zijn, waarin het hemelwater wordt gebufferd en vervolgens kan infiltreren.

Schone lucht

De ambitie voor luchtkwaliteit voor Strandeiland is sturen op emissievrije mobiliteit om zo schone lucht op het eiland te kunnen waarborgen, waarmee wordt aangehaakt op het gemeentelijke actieplan Schone lucht (2019). Op Strandeiland krijgen voetgangers en (elektrische) fietsers de ruimte. Elektrische deelmobiliteit voor bewoners en bezoekers wordt gerealiseerd op straat of in de openbare ruimte. Voor een emissievrij Strandeiland is het nodig dat alle parkeerplaatsen worden voorbereid op elektrisch laden

Ook de bouw van Strandeiland zal zoveel mogelijk emissievrij moeten plaatsvinden. Voor de ontwikkeling van Strandeiland wordt duurzame en slimme bouwlogistiek gestimuleerd, naast de inzet van schone bouwwerktuigen. Er worden zoveel mogelijk elektrische bouwwerktuigen of bouwwerktuigen met een schone emissienorm gebruikt (Uitvoeringsagenda Stedelijke Logistiek Amsterdam, 2016) om zo een gezonde luchtkwaliteit en vermindering van CO2-uitstoot te realiseren.

Emissievrij wonen

Strandeiland wil al zijn toekomstige bewoners schone lucht bieden. Uitgangspunt is om op Strandeiland geen open haarden en lokale biomassa-stookinstallaties (zoals pellets- of houtkachels) toe te staan vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit en daarmee de gezondheid.

2.2.8 Natuurontwikkeling en ecologie     

Strandeiland wordt gerealiseerd aan de rand van het Markermeer-IJmeer. Vanwege het ondiepe, luwe, voedselrijke karakter en de rijkdom aan schelpdieren en waterplanten is dit gebied aantrekkelijk voor vele soorten watervogels. Het Markermeer-IJmeer is aangewezen als een Natura 2000-gebied wat betekent dat het onder Europese richtlijnen en de Nederlandse Wet Natuurbescherming valt. De aanleg van IJburg moet daarom een nettowinst voor de natuur opleveren. Eén van de doelen bij de ontwikkeling van Strandeiland is om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit.

Voor het realiseren van de eilanden van IJburg zijn meerdere inrichtingsmaatregelen genomen die bijdragen aan de ecologische waarde van het Markermeer-IJmeer. Het realiseren van de natuurgebieden de Hoeckelingsdam, de Diemervijfhoek, de luwtedam van de Zuidelijke IJmeerkust, het natuureiland op de kop van de strekdam boven het toekomstige Buiteneiland en de aankoop van de IJdoornpolder ten behoeve van natuurontwikkeling, zijn voorbeelden van de vele projecten die ten dele voortkomen uit het Natuurontwikkelingsfonds IJmeer, een samenwerkingsverband tussen Natuurmonumenten, Provincie Noord-Holland, Gemeente Amsterdam. Deze natuurgebieden fungeren onder andere als rust- en broedplekken voor vogels.

Daarnaast zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet (oud) in 2007 en 2008 twee mosselbanken aangelegd als compensatie voor de mosselbanken die verloren zijn gegaan als gevolg van het land maken voor IJburg (circa 3 hectare in 2007 en circa 25 hectare 2008). Deze mosselen dienen als voedsel voor duikeenden (kuifeend, topper, tafeleend, brilduiker) en de meerkoet. Verder dragen de mosselbanken bij aan de verbetering van de waterkwaliteit van het Markermeer-IJmeer. De monitoringsresultaten tonen aan dat het volume aan mosselen ruimschoots voldoet aan de vereiste compensatie. Zoals ook later uit deze toelichting (hoofdstuk 15) zal blijken, wordt er jaarlijks gemonitord tot 5 jaar na volledige realisatie van IJburg 2.

Natuur krijgt op IJburg 2 een volwaardige invulling bij het ontwerp van de nieuwbouw en de openbare ruimte: deze wordt natuurinclusief ontwikkeld. In de straten worden boomsoorten aangeplant die droogtebestendig zijn en een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Ook worden in de Muidenbuurt meerdere ecologische wadi's aangelegd. Dit trekt veel diersoorten aan zoals amfibieën, kleine zoogdieren en vogels. Het groene en ecologische karakter van de straten vormt een verbinding tussen de parken en de natuurlijke randen en oevers van het Strandeiland. Ook wordt in alle parken ingezet op een insect vriendelijke inrichting en beheer. Het is de bedoeling om vele overgangszone van grasland naar ruigte en zoomvegetatie te creëren. Dit levert een afwisselend groen beeld op en is daarnaast zeer aantrekkelijk als leefgebied voor verschillende soorten fauna (insecten, zoogdieren, vogels). In combinatie met water wordt in 4 parken ingezet op een natuurspeelplaats.

Al met al ontstaat door de natuurontwikkeling een rijk assortiment aan verschillende boomsoorten die klimaatbestendig zijn en een positieve bijdragen leveren aan de biodiversiteit. Voor de zuidrand van de Muidenbuurt is gekozen voor een natuurlijk zandlandschap. De zuidzijde van het Oog wordt voorzien van een natuurlijke inrichting waar ondieptes, zachte oevers en rieteilandjes elkaar afwisselen. Bij de inrichting van de zuidelijke oever wordt rekening gehouden met lichtschering en dat dit zoveel mogelijk wordt voorkomen. De verharde kade aan de noordzijde wordt zodanig ingericht dat muurplanten hierop kunnen groeien.

Aan de noordoostkant van het eiland wordt een rietmoeras aangelegd. Dit rietmoeras gaat deel uitmaken van een ecologische verbinding in natuurmoeras. De oostelijke koppen van de eilanden van IJburg worden als moerasnatuur ingericht. Moerasdieren kunnen de eilanden zwemmend bereiken, ter plaatse van de moerasnatuur op krachten komen en vervolgend door gaan naar Waterland. Strandeiland wordt daarmee een stapsteen in de ecologische verbinding van moerasnatuur.

Tijdelijke natuur

Naast definitieve natuur wil de gemeente Amsterdam ook zorgvuldig omgaan met het mogelijk maken van tijdelijke natuur tijdens de bouw van Strandeiland. Op zandplaten waar voorlopig nog niet gewerkt wordt, kan tijdelijke natuur worden gefaciliteerd. De winst voor tijdelijke natuur is uiteindelijk permanent omdat populaties van diersoorten zich in tijdelijke natuurgebieden kunnen versterken en van daaruit nieuwe gebieden kunnen bezetten. Een uitstralingseffect dus, dat merkbaar is tot ver buiten de grenzen van het tijdelijke natuurgebied zelf. Het faciliteren van tijdelijke natuur is hiermee ook een directe investering in een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving van IJburg 2. In Natuur en Landschap wordt dit aspect in relatie tot de Wet Natuurbescherming nader beschouwd.

2.2.9 Techniek en ondergrond     

Land maken

Het land maken voor Strandeiland is gefaseerd uitgevoerd. Hierbij is niet alleen een gebied voor woningbouw gerealiseerd, maar ook het strand aan de westzijde van de Pampusbuurt en een ruim 3 hectare groot natuurgebied (mosselbank en rietmoeras). In hoofdstuk 15 Natuur en Landschap wordt hier nader op ingegaan.

Bouwlogistiek

Bouwlogistiek vormt een integraal onderdeel van het bouwproces en omvat alle transport van materialen en personen naar en op de bouwkavel. Op IJburg vinden veel ontwikkelingen tegelijk plaats. Dit maakt het in- gewikkeld voor de verschillende partijen die hier aan werken. Daarnaast verhoogt het de druk op de omgeving. Bereikbaarheid, Veiligheid en Leefbaarheid, gecombineerd met een goede Communicatie en handhaving (BLVC) zijn belangrijke aspecten. Daarom is een BLVC-kader opgesteld. Het kader beschrijft onder meer gebiedsspecifieke uitgangspunten en kenmerken waar partijen rekening mee moeten houden. De gemeente vraagt partijen die werken aan IJburg om, met behulp van dit kader, hun eigen BLVC-plan vorm te geven.

2.2.10 Kwaliteitskader Architectuur Strandeiland     

De ontwikkeling van Strandeiland beslaat een periode van zo'n 20 jaar. Dat is een lange tijd waarin veel kan gebeuren. Om te ruimtelijke kwaliteit van Strandeiland te borgen is in december 2020 door burgemeester en wethouders van Amsterdam het Kwaliteitskader voor de Architectuur op Strandeiland vastgesteld.

Het kwaliteitskader beschrijft de kernwaarden, karakteristieken en uitgangspunten voor de architectuur op basis van het Stedenbouwkundig plan Strandeiland (neem hier verwijzing op). Het kwaliteitskader is een verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan. Het is volledig toegespitst op de architectuur voor Strandeiland en geeft duidelijke beleidsregels waar de ruimtelijke plannen aan moeten voldoen, gekoppeld aan het bestemmingsplan. Daarnaast biedt dit kader inspiratie; er is naast de regels ruimte voor interpretatie, verrassingen, bijzondere uitzonderingen en innovaties - zoals in duurzaamheid. Tenslotte moet dit kwaliteitskader 20 jaar houdbaar zijn.

Beleidsregels en borging kwaliteitsregels

Het kwaliteitskader is vertaald naar een overzicht van beleidsregels voor de ruimtelijke kwaliteit die gekoppeld zijn aan het bestemmingsplan. De beleidsregels hebben een koppeling met het bestemmingsplan: ze gaan over maatvoering en ruimtelijke eisen. Een aantal regels uit het kwaliteitskader voor de architectuur van op Strandeiland heeft een koppeling met het bestemmingsplan. Deze zijn hier geformuleerd als beleidsregels. Ze hebben bijvoorbeeld betrekking op maatvoering, bouwhoogten en andere ruimtelijke eisen. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsregels per buurt:

Pampusbuurt

  • Bebouwing voornamelijk in de rooilijn, waarvan een terugliggende rooilijn is toegestaan als dit past in het totale ensemble van de bebouwingswand;
  • Minimaal 75 % van de bebouwing in een bouwveld ligt in de rooilijn;
  • Op de hoeken van de bouwvelden staat de bebouwing altijd in de rooilijn over de lengte van minimaal 1 wooneenheid;
  • Alle gebouwen hebben ten minste of een hoge begane grond of een hoge eerste verdieping van minimaal 3,5 meter;
  • Voor commerciële plinten geldt dat de ruimte achter de plint over een diepte van minimaal 6 meter dezelfde hoogte houdt;

Muidenbuurt

  • Op diverse plekken verplicht plinten van minimaal 3,5 meter hoog;
  • Geen blinde plinten aan de straatzijde (bijvoorbeeld door rijen van aaneengesloten bergingen);
  • Voor commerciële plinten geldt dat de ruimte achter de plint over een diepte van 6 meter dezelfde hoogte houdt;
  • Langs de Strandeilandlaan geldt de minimale eis voor transparantie niet;
  • Voor de specials geldt dat alle gebouwen op de Makerskade een bijzondere functie hebben met een niet-woonfunctie in de plint. Daarnaast geldt dat de hoogte van de begane grond is minimaal 5 meter (kelder en souterrain niet meegerekend).

Havenkom

  • Aan de Strandboulevard, Pampuslaan en Buiteneilandlaan heeft de plint een hoogte van minimaal 5 meter. De bovenkant van de plint blijft horizontaal één lijn;
  • De twee hogere accenten (van maximaal 50 en 60 meter) zijn onderdeel van het totale architectonische ensemble van de Havenkom;
  • De bouwhoogte voor de havenzijde is maximaal 5 lagen (met uitzondering van het accent van 60 meter).

Bovenstaande lijst met beleidsregels per buurt is niet uitputtend. Verder gelden een aantal algemene beleidsregels die voor heel Strandeiland gelden. Denk bijvoorbeeld aan maatregelen ten behoeve van natuurinclusiviteit en duurzaamheid en hoofdentrees van bebouwing in de bebouwing in de bouwvelden moeten op de woonstraten georiënteerd zijn.

2.2.11 Tijdelijke functies     

Gezien de lange looptijd van de ontwikkeling van Strandeiland is er ook nagedacht over de tijdelijkheid op Strandeiland. Op de tijdelijkheidskaart (zie ) zijn de tijdelijke functies en plekken weergegeven, waar op voorhand rekening mee gehouden wordt. Daarnaast blijkt uit de bouw volgorde van de ontwikkelstrategie (woningen, infra, niet-woon programma en openbare ruimte) dat er ruimte is voor tijdelijke initiatieven op Strandeiland. Daar waar nog niet gebouwd wordt, ontstaat ruimte voor tijdelijke initiatieven. Hierbij geldt als uitgangspunt dat ruimte niet onbenut blijft in de tijdelijkheid.

De tijdelijkheidskaart vormt geen blauwdruk, maar wordt als kaderstellend product gebruikt bij nadere invulling voor placemaking. Tot nadere invulling worden tijdelijke initiatieven bijgehouden op een lijst die dynamisch is en met de tijd kan veranderen en aangevuld kan worden. De tijdelijke natuur en het tijdelijke strand behoren in ieder geval tot de eerste beleving van de tijdelijkheid.

Tijdelijke initiatieven zullen altijd worden bezien in het licht van de beoogde identiteit van trandeiland en moeten passen bij de kernwaarden van het gebied. De kernwaarden van Strandeiland zijn door middel van een positioneringstraject bepaald (zie voor kernwaarden). Deze kernwaarden kunnen gebruikt worden als meetlat voor de tijdelijke initiatieven. Hierdoor worden plekken in de tijdelijkheid tot stand gebracht, waarin er verbinding kan ontstaan tussen de bewoners/bezoekers en de unieke eigenschappen van het gebied. Daarmee wordt de identiteit van Strandeiland zichtbaar geactiveerd in zowel tijdelijke als definitieve fase.

verplicht

Uitsnede kaart tijdelijke functies Strandeiland

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de volgende planologisch relevante tijdelijke functies mogelijk: een tijdelijke tramlus, sportvelden, zonneweide en strand. Hieronder volgt een omschrijving per tijdelijke functie.

Tijdelijke tramlus

Bij oplevering van de eerste woningen is het streven dat de IJtram vanaf Centrumeiland doorrijdt over brug 2080 naar de nieuwe tijdelijke eindhalte in de Muidenbuurt. De tijdelijke keerlus bevindt zich op de plek, waar later bouwblok M 14 zal verrijzen. De tijdelijke keerlus wordt aangelegd in 2024. Naar verwachting zal deze minimaal tot en met 2032 in gebruik zijn. De keerlus wordt weggehaald zodra de aanleg van de definitieve keerlus gereed en in gebruik is in de Pampusbuurt.

De bussen rijden mee met de tram over de noordelijke brug en hebben een voorlopig eindpunt aan het einde van de Buiteneilandlaan. Aan het einde van de lijn komt een tijdelijke voorziening met wachtplekken voor de HOV-bussen, inclusief elektrische laadvoorzieningen. De tijdelijke tramlus is geborgd doormiddel van de voorlopige bestemming 'Verkeer - voorlopig'.

verplicht

Uitsnede kaart tijdelijke tramlus

Tijdelijke sportvelden

In de Muidenbuurt worden in het toekomstige urban sportpark meerdere tijdelijke sportvelden aangelegd, zodat er voor de eerste bewoners al een plek is om te recreëren en te sporten. Een tijdelijk verzamelgebouw nabij de sportvelden kan dienst doen als clubhuis voor georganiseerde sporten en tevens als ontmoetingsplek voor bewoners. In de definitieve situatie zijn er twee sportvelden in de Pampusbuurt en een tennispark in Muidenbuurt. De tijdelijke sportvelden zijn aangeduid op de verbeelding. De tijdelijke sportvelden zijn geborgd doormiddel van de voorlopige bestemming 'Sport - voorlopig'.

Tijdelijke zonneweide

Gezien de hoge ambities met betrekking tot duurzame energieopwekking is gezocht naar mogelijkheden voor tijdelijke energieopwekking op braakliggend terrein. De gemeente Amsterdam heeft onderzocht of en hoe deze tijdelijke zonneweides ruimtelijk kunnen worden ingepast (Tijdelijke zonneweides). Daarbij zijn ook de mogelijke effecten door de zonneweides op de natuur onderzocht. In onderstaande afbeelding worden de mogelijke locaties (zwarte kavels) voor zonneweides aangegeven:

verplicht

Locaties tijdelijke zonneweides aangeduid met zwarte kavels

De tijdelijkheid van de zonneweides ligt tussen de 10 tot 13 jaar en verschilt per kavel. Voor de realisatie van de tijdelijke zonneweides geldt het uitgangspunt dat de toekomstige (kavel)structuur van Strandeiland moet worden gerespecteerd: de lijnen in het plangebied worden behouden en het zonnepark wordt binnen de bestaande verkaveling geplaatst. Hoe zichtbaar de panelen mogen worden, moet nog bepaald worden. Begroeiing wordt toegepast als rand daar waar het gewenst is dat de panelen niet zichtbaar zijn. Verder geldt:

  • Voor locaties die aan een of meer zijden aansluitend zijn op woonbebouwing bedraagt de afstand tussen de opstelling voor zonne-energie en de woonbebouwing minimaal 50 meter;
  • De maximale bouwhoogte van de panelen is 3,0 meter;
  • De benodigde bijgebouwen voor omvormers en transformatoren worden ten hoogste 3 meter. Het zonnepark wordt ingericht als productielandschap, waarbij energieproductie wordt gecombineerd met eventueel een andere functie, zoals moestuinen, schooltuinen of biodiversiteit;
  • De bodem onder de opstelling wordt niet verhard of verdicht;
  • De terreinafscherming is passend in de omgeving en faunavriendelijk.

Tijdelijk strand

Het tijdelijke strand komt ter hoogte van de Havenkom / Pampusbuurt te liggen. Qua locatie verschilt het tijdelijke strand niet heel veel met de definitieve ligging van het stadsstrand, behalve dat het tijdelijke strand verder landinwaarts wordt aangelegd. Dat wil zeggen dat het tijdelijke strand voor een deel over plek van de toekomstige bebouwing van de Pampusbuurt komt te liggen. Het tijdelijke strand biedt daarnaast ook ruimte voor een tijdelijk bezoekerscentrum. De tijdelijke sportvelden zijn geborgd doormiddel van de voorlopige bestemming 'Recreatie - voorlopig'.

Juridisch-planologische inpassing

Alle overige tijdelijke initiatieven op Strandeiland vragen om maatwerk per initiatief. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is welke tijdelijke initiatieven op welke termijn en op welke locatie worden gerealiseerd. Ook moet er aandacht zijn voor eventuele interferentie van de tijdelijke initiatieven op elkaar en de samenloop van tijdelijke en permanente activiteiten. Tijdelijke initiatieven worden gefaciliteerd door middel van een tijdelijke vergunning waarbij per geval wordt bekeken of en hoe deze past in de omgeving en het bestemmingsplan. Zo nodig wordt tijdelijk afgeweken van het bestemmingsplan om het initiatief mogelijk te maken. Daarom zijn deze initiatieven in het kader van het MER niet beschouwd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het relevante beleidskader. Het sectorale beleid met betrekking tot lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water (en waterkeringen), archeologie en cultuurhistorie, ecologie en duurzaamheid wordt in de hoofdstukken 4 en 5 uiteengezet.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld; deze is op 15 september 2020 bekend gemaakt. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) wordt door deze nieuwe omgevingsvisie vervangen. De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Het is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie. De inrichting van de NOVI sluit aan op de voorwaarden die op basis van de Omgevingswet aan de visie worden gesteld. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de Omgevingswet bedoeld.

De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.

De Visie

De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip.

De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken. Beschreven wordt een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?

Toelichting

In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.

Uitvoeringsagenda

In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. In de uitvoeringsagenda worden de opgaven centraal gesteld aan de hand van vier prioriteiten. De Uitvoeringsagenda beschrijft de volgende vier prioriteiten:

  1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal zonder meer samen en ze zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  1. Combineren boven enkelvoudig;
  2. Kenmerken & identiteit;
  3. Afwentelen voorkomen.

Relevantie voor het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan twee van de vier prioriteiten uit de Uitvoeringsagenda, namelijk de 'sterke en gezonde steden en regio's' en ruimte voor klimaatadaptatie.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met één van de belangen zoals verwoord in de NOVI en draagt bij aan de verwezenlijking van twee van de vier prioriteiten, nl. Sterke en gezonde steden en regio's en biedt het ruimte voor klimaatadaptatie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. De SVIR is inmiddels opgegaan in de NOVI. De uitwerking ervan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit (BKL). Het BKL wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt.

Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Ook treden de eerder vastgestelde regels op 1 oktober 2012 verlaat in werking met betrekking tot de ruimtelijke bescherming van het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes en met betrekking tot voorwaarden aan windturbines en hoge bebouwing rond militaire radarposten. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

De wijziging van het Barro gaat vergezeld van een wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Ook deze wijziging is op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Rarro bevat tevens een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  1. Rijksvaarwegen;
  2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  3. Kustfundament;
  4. Grote rivieren;
  5. Waddenzee en waddengebied;
  6. Defensie;
  7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  8. Elektriciteitsvoorziening;
  9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  10. Ecologische hoofdstructuur;
  11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Vertrouwen in mede overheden is de basis voor het meer neerleggen van beslissingen dichter bij de burger. Om die reden bevat deze structuurvisie een veel beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en ook bevat het Barro minder regels dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat ervan uit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving aan andere overheden opgedragen worden door hen goed worden behartigd. Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Relevantie voor het plangebied

Strandeiland wordt volgens kaart 13 van het Barro toebedeeld aan het 'IJsselmeergebied'. In artikel 2.12.2 van de Barro wordt gesteld dat een bestemmingsplan geen bestemmingen mag bevatten die ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan nieuwe bebouwing of landaanwinning mogelijk maken. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze titel geen bestemmingsplan geldt, maakt een bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing of landaanwinning mogelijk. Op dit artikel zijn uitzonderingen van toepassing: Bovenstaande geldt echter niet voor nieuwe bebouwing of landaanwinning die na 22 december 2009 in selectief aantal bestemmingsplannen wordt mogelijk gemaakt. De aanleg en daarmee uitvoering van IJburg tweede fase is hierin met 350 hectare opgenomen.

Verder wordt een klein deel van het plangebied van Strandeiland op grond van artikel 2.13.2, eerste lid onder d, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde: Het Werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam'. De begrenzing van de erfgoederen is nader uitgewerkt in het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

verplicht Uitsnede kaart bijlage 7 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' (artikel 2.13.2 van het Barro)

In bijlage 8 kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (artikel 2.13.3) worden de kernkwaliteiten van De Stelling van Amsterdam als volgt omschreven:

  1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laat negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel, bestaande uit:
    1. een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam;
    2. sluizen en voor- en achterkanalen;
    3. de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken;
    4. inundatiegebieden;
    5. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied);
    6. de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
  2. Relatief grote openheid;

3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam.

De kernkwaliteiten zijn verder uitgewerkt en geobjectiveerd in de provinciale verordening Omgevingsverordening NH2020. In de omgevingsverordening worden bij aanwijzing van het Barro regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunningen. Bij de verordening worden in ieder geval regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan of omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan die de kernkwaliteiten, bedoeld in het eerste lid, aantasten. Voor een nadere beschouwing van deze kernkwaliteiten in relatie tot het voorliggende plan, wordt verwezen naar de desbetreffende paragrafen 3.2.2 en 10.4.4.

Conclusie

Voor de beschouwing van de beoogde ontwikkeling ten aanzien van de Stelling van Amsterdam wordt verwezen naar paragraaf Omgevingsverordening NH2020. De aanleg en uitvoering van IJburg 2e fase en daarmee Strandeiland is bij regeling als bedoeld in artikel 2.12.2 lid 2 van het Barro, aangewezen als uitbreidingsgebied. Het voorliggende bestemmingsplan voor Strandeiland geeft uitvoering aan de aanwijzing en is daarmee in lijn met Barro.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)     

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.

In artikel 2.1 en bijlage 8.4 van het Rarro zijn zeven radarposten met de daarbij behorende toetsingsgebieden van het ministerie van Defensie aangewezen. De toetsingsplicht maakt onderscheid in windturbines enerzijds en gebouwen en andere bouwwerken anderzijds. Dit is nodig, omdat windturbines een grotere kans hebben radars te verstoren.

verplicht Kaart radarstations en radarverstoringsgebieden

Het plangebied ligt buiten de zones met hoogtebeperkingen voor gebouwen en windturbines. Van een belemmering voor de ontwikkeling is daarom geen sprake.

Conclusie

Het plangebied is buiten een radarverstoringsgebied gelegen en vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor Duurzame Verstedelijking)     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in artikel 3.1.6 Bro opgenomen, de ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."(artikel 3.1.6, tweede lid, Bro).

Relevantie voor het plangebied

De gemeente Amsterdam werkt al jaren aan de ontwikkeling van IJburg. Het eerste ontwerp van IJburg, waar Strandeiland onderdeel van uitmaakt, dateert uit 1995. Het officiële startschot voor IJburg werd gegeven toen het Vinex uitvoeringsconvenant in 1995 werd ondertekend. Hiermee verplichtte Amsterdam zich tot stadsuitbreiding in het zuidwestelijk deel van het IJmeer. De planvorming van IJburg 2 startte aan het begin van deze eeuw.

In 2009 is het huidige bestemmingsplan voor IJburg 2 vastgesteld. Sindsdien werd verder aan een stedenbouwkundig plan gewerkt. Dit stedenbouwkundig plan werd uiteindelijk in 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. Reeds in 2009 werd geconstateerd dat de woningbehoefte in de regio Amsterdam groot is blijft groeien. Het woningtekort in Amsterdam en de omliggende regio is jaar op jaar nauwelijks gedaald. Om het tij te keren heeft het rijk destijds met elke regio afspraken gemaakt over de woningproductie en vastgelegd in de Nota Ruimte.

Na de vaststelling van het bestemmingsplan in 2009 zijn nieuwe beleidskaders op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau vastgesteld. In de daaropvolgende beleidskaders waaronder het RRAAM, het regionaal actieprogramma Wonen 2016-2020, Structuurvisie Amsterdam 2040, de Woonagenda 2025 is met de ontwikkeling van IJburg 2e fase rekening gehouden als zijnde een lopende ontwikkeling. Als zodanig is de ontwikkeling van IJburg 2e fase bij de verdere ontwikkeling van omgevingsbeleid (stedelijk, regionaal en provinciaal) als een plangegeven beschouwd.

Met het bestemmingsplan Strandeiland wordt een intensief programma aan woon - en niet-woonfuncties mogelijk gemaakt. Strandeiland maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied als behorend bij het bestaand stedenbouwkundig samenstel binnen IJburg. Voor Strandeiland wordt een woningbouwprogramma van 8.000 woningen mogelijk gemaakt. Waar een dergelijk grote woningbouwopgave ligt is er ook behoefte aan een passend niet-woonprogramma. Het voorliggende bestemmingsplan maakt 120.000 m² niet-woonfuncties mogelijk. Dit aantal is gekoppeld aan het totale aantal te realiseren woningen en is naast de vereiste Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen gebaseerd op een aantal met Strandeiland vergelijkbare, bestaande wijken. Het gekozen programma voor detailhandel en horeca (zie bijlage 2) is onderzocht en onderbouwd.

Het stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering is 40% gereguleerde huur, 40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop. Om voor Strandeiland passende woningen, de ruimtelijke kwaliteit én de duurzaamheidsmaatregelen te kunnen realiseren, is gekozen voor een programmering van 40% sociale huurwoningen, 25% middensegment huur- en koopwoningen en 35% vrije sector huur- en koopwoningen. Dit is reeds in het SP op deze wijze vastgesteld.

Voor Strandeiland is een mix van gestapelde en grondgebonden woningen voor verschillende doelgroepen met een accent op gezinnen voorzien. Deze laatste doelgroep kiest meestal voor een grotere woning met bij voorkeur een tuin of een buiten. Met de voorgestelde woningbouwprogrammering (40-25-35) voorziet het plan in de doelstelling om gezinnen die bewust kiezen voor de stad een plek te bieden en het bevordert de doorstroming in de bestaande voorraad.

Gelet op de lange geschiedenis van Strandeiland als onderdeel van IJburg zijn de belangrijkste keuzes voor Strandeiland met de vaststelling van het geldende bestemmingsplan en latere beleidskaders zoals de Structuurvisie Amsterdam, de Woonagenda 2025 en het SP reeds gemaakt. In het voorliggende bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden en wordt invulling gegeven aan de eerder gemaakte keuzes.

3.1.5 Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM)     

3.1.5 Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM)

Op vele manieren wordt door Rijk en de regio samengewerkt aan een sterke en duurzame regio, die internationaal concurrerend is en waar het goed werken en wonen is. In 2013 is de Structuurvisie Amsterdam - Almere - Markermeer vastgesteld. Hierin wordt de opgave van het mogelijk maken van de drievoudige ambitie op het gebied van verstedelijking, natuur en recreatie in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer, uitgewerkt.

In RRAAM wordt middels een organische ontwikkeling toegewerkt naar het toekomstperspectief zoals beschreven in de Rijksstructuurvisie.

Het plangebied bestaat uit het gebied waarop de opgaven, de keuzes en de aanpak uit de Rijksstructuurvisie betrekking hebben. Concreet gaat het om een gebied dat de volgende elementen omvat:

  • de bestaande stad Almere en de in Almere (verder) te ontwikkelen locaties (Oosterwold, Centrum Weerwater (inclusief Floriade) en Pampus);
  • de weg- en spoorcorridor tussen Almere en Amsterdam (inclusief de aansluiting op het Amsterdamse infrastructuurnetwerk);
  • het Markermeer en het IJmeer.

Woningbehoefte onderzoek laat zien dat ondanks de huidige situatie op de woningmarkt de vraag naar woningen in de Noordvleugel tot 2040 zeer groot zal zijn: circa 440.000 extra woningen. De vraag naar woonmilieus is gedifferentieerd: van hoogstedelijk tot landelijk, maar kent ook twee duidelijke ‘toppen’. Zo bestaat er ten eerste een grote vraag naar centrumstedelijke woonmilieus en ten tweede naar groenstedelijke woonmilieus. In grote delen van de Noordvleugel zijn de mogelijkheden voor woningbouw beperkt. Binnen het westelijk deel van de regio komt dit vanwege de ruimte die de Mainport Schiphol, de Greenports en de Amsterdamse haven vragen en gebruiken.

verplicht Kaart 1 Toekomstperspectief 'Amsterdam-Almere-Markermeer', bron: Rijksstructuurvisie Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer

Om de agglomeratiekracht en daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken, is het in lijn met de Gebiedsagenda Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de opgave om zoveel mogelijk woningen in bestaand stedelijk gebied in de regio’s Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en langs bestaande infrastructuurcorridors te bouwen op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Aanvullende verstedelijkingslocaties worden in de directe nabijheid daarvan gezocht.

Relevantie voor het plangebied

Het toevoegen van de geprognosticeerde vraag naar woningen in de Noordvleugel tot 2040 (440.000 woningen) vereist meerdere bouwlocaties. Het grootste gedeelte van de woningen wordt ontwikkeld in bestaand stedelijk gebied, door bestaande wijken in de stad te verdichten en te herstructureren en kantoor- en bedrijvenlocaties te transformeren. De gemeente Amsterdam heeft bijvoorbeeld het voornemen 70.000 woningen binnenstedelijk te realiseren. ZaanIJ is één van deze projecten. Ook de regio’s Utrecht en Amersfoort hebben de ambitie om zoveel mogelijk, liefst twee derde van de woningopgave, in bestaand gebouwd gebied tot stand te brengen. Bestaande cultuurlandschappen en natuurgebieden zoals de Heuvelrug, het Groene Hart en Waterland worden hiermee gespaard. Om in de vraag naar woningen te voldoen, zullen echter nieuwe uitleglocaties nodig blijven. Strandeiland als onderdeel van IJburg tweede fase is als één van deze uitleglocaties aangewezen.

De ontwikkeling van Strandeiland staat de uitvoering van de gemaakte afspraken en opgaven die uit het RRAAM voortkomen niet in de weg. In tegendeel: met de realisatie van 8.000 woningen wordt de vraag naar woningen in de Noordvleugel juist invulling gegeven aan het verstedelijkingsprogramma dat in het kader van het RRAAM is opgesteld.

Verder is op kaart 1 'Toekomstperspectief' te zien dat er een gebiedsbegrenzing voor de toekomstige IJmeerverbinding is opgenomen. De Noordvleugel van de Randstad is nationaal gezien één van de belangrijkste economische motoren. Het toekomstperspectief is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. De gezamenlijke ambitie is om een regionaal metroachtig systeem - de IJmeerverbinding - te realiseren dat tussen Almere Centrum en Amsterdam Zuid loopt. Over de exacte invulling en vormgeving zijn de partijen nog in overleg. In het voorliggende bestemmingsplan wordt met deze mogelijke verbinding rekening gehouden en niet onmogelijk gemaakt.

3.1.6 Wet luchtvaart     

De Wet Luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. Voor Schiphol is in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) geregeld welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. In het Luchtverkeer wordt hier uitgebreid op in gegaan.

3.1.7 Regeling vervoer over de binnenwateren (van gevaarlijke stoffen)     

Naast de algemene regeling van het Barro zijn rond ligplaatsen voor schepen geladen met gevaarlijke stoffen uit hoofde van het ADN (het verdrag voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in het Rijn-Donaugebied met rechtskracht in Nederland via de Wet vervoer gevaarlijke stoffen), Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen, de Richtlijn Vaarwegen 2020 en het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van toepassing. Aan te houden afstanden tot aaneengesloten woongebieden en kunstwerken zijn afhankelijk van de soort stoffen (brandbaar, toxisch, explosief), de seinvoering van de schepen (1, 2 of 3 blauwe kegels) en de aard van het te beschermen object (woongebieden, kunstwerken, opslagtanks met gas of brandbare vloeistof). Wanneer een seinvoerend schip ligplaats neemt gelden de in de regelingen opgenomen aan te houden afstanden. Doel van de zoneringsafstanden is het beschermen van de genoemde objecten tegen de effecten van een scenario waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen.

Bij schepen met een seinvoering van één blauwe kegel geldt vanwege brandgevaar een aan te houden afstand tot (aaneengesloten) woongebieden en kunstwerken van 100 meter. Schepen die 1 kegel voeren, vervoeren brandbare stoffen. Dit kunnen gassen, vloeistoffen of vaste stoffen zijn en zowel tankers als droge lading schepen. Voor schepen met een seinvoering met twee of meer blauwe kegels gelden grotere aan te houden afstanden.

De bevoegde autoriteit kan met het oog op de plaatselijke omstandigheden kleinere afstanden toelaten. In dit geval is de bevoegde autoriteit Rijkswaterstaat (vanaf de zuidpunt van de wachtsteiger aan de noordwestzijde van het Zeeburgereiland richting zuid is de hoofdvaarweg Rijkswater).

De Richtlijn Vaarwegen (2017) bevat regels voor de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer. De richtlijn bevat onder andere bepalingen over de klassen van vaarwegen (CEMT), diepgang, doorvaarthoogte, profielen van watergangen en zichtlijnen.

Het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) bevat de verkeersregels voor de Nederlandse binnenwateren. Zo staan hierin de borden en overige verkeerstekens vermeld, de te voeren verlichting, tekens en geluidsseinen voor vaartuigen, en de voorrangs- en uitwijkregels op het water.

Het BPR geldt voor iedereen en voor elk vaartuig, zowel voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart (inclusief roeiboten en surfplanken). Op grond van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement is het BPR geldig op de openbare wateren van het Rijk die voor scheepvaart openstaan, met uitzondering van enkele vaarwegen. Het BPR bevat tevens regels voor het innemen van een ligplaats (ankeren en meren) in het water.

Relevantie voor het plangebied

Uit Externe veiligheid blijkt dat er in het plangebied geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Ook worden geen nieuwe routes waarbij gevaarlijke stoffen worden vervoerd mogelijk gemaakt. Externe veiligheidsaspecten komen in datzelfde hoofdstuk uitgebreid aan bod.

3.1.8 Dienstenrichtlijn     

Gemeenten moeten bestemmingsplannen toetsen aan de Dienstenrichtlijn. De ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) hebben hiervoor, in nauwe samenwerking met het IPO en de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten), een handreiking ontwikkeld.

Op 30 januari 2018 heeft het Europese Hof van Justitie een uitspraak gedaan in de zaak Visser Vastgoed Beleggingen (ECLI:EU:C:2018:44). Uit deze uitspraak volgt dat élke gemeente vestigingsbeperkingen voor detailhandelslocaties moet toetsen aan de Dienstenrichtlijn en daarbij (opnieuw) moet motiveren waarom voor deze beperkingen is gekozen. Het gaat daarbij over beperkingen van:

  • branche;
  • maatvoering (minimum- of maximummaat);
  • het aantal vestigingen (per branche);
  • het assortiment.

Ook beperkingen voor (de vestiging van) horeca, recreatie en leisure vallen onder de werking van de Dienstenrichtlijn. Artikel 15, lid 3 van de Dienstenrichtlijn luidt als volgt:

De lidstaten controleren of de in lid 2 bedoelde eisen aan de volgende voorwaarden voldoen:

  1. discriminatieverbod: de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel;
  2. noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
  3. evenredigheid: de eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken; zij gaan niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt.

Aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan. Uit de rechtspraak blijkt dat ook ruimtelijke voorschriften die slechts een geringe beperking betekenen voor de toegang tot of het uitoefenen van dienstenactiviteiten, een territoriale of kwantitatieve beperking kunnen zijn in de zin van artikel 15 lid 2 onder a Dienstenrichtlijn.

Relevantie voor het plangebied

De Europese Dienstenrichtlijn is van toepassing op beperkingen die in het bestemmingsplan worden gesteld aan diensten. Voor Strandeiland zijn dat detailhandel en horeca. De beperkende bestemmingsplaneisen moeten getoetst worden aan artikel 15 van de Dienstenrichtlijn. De drie in artikel 15 lid 3 Dienstenrichtlijn opgesomde voorwaarden op grond waarvan brancheringsregelingen (als eis die een beperking inhoudt van de toegang tot of de uitoefening van dienstenactiviteiten) en oppervlaktemaatregelen kunnen worden gerechtvaardigd, zijn cumulatief bedoeld. Aan alle drie voorwaarden moet zijn voldaan.

Horeca

Ad. 1

In de bestemmingsplanregeling voor horeca op Strandeiland en andere daaraan gestelde ruimtelijke voorschriften wordt geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, naar de plaats van hun statutaire zetel gemaakt. De voorschriften in het bestemmingsplan gelden voor eenieder en maken geen onderscheid dat kan leiden tot strijd met het discriminatieverbod.

Ad. 2

Het bestemmingsplan Strandeiland is opgesteld om een nieuw stuk stad in Amsterdam mogelijk te maken. Voornaamste opgave daarbij is het realiseren van woningen. Het maximum aantal horecazaken dat mogelijk wordt gemaakt, is passend bij het aantal bewoners van Strandeiland, de ligging en eventuele aantrekkingskracht van buiten (zie Onderzoek programma detailhandel en horeca).

Regulering is noodzakelijk om te kunnen sturen op overlast en bescherming van het woon- en leefklimaat. Alle gestelde voorwaarden met betrekking tot het aantal horecavestigingen van een bepaalde categorie, het maximumaantal vestigingen per bouwblok en het maximum vloeroppervlak van de horecavestigingen zijn hierop gericht.

Vrije vestiging van horecazaken kan leiden tot overlast. Daarbij spelen het aantal horecazaken, de categorie (fastfood, café, restaurant, discotheek), de grootte van de vestigingen en een clustering van vestigingen een belangrijke rol. De bestemmingsplanregeling voor horeca op Strandeiland draagt hiermee bij aan een aantrekkelijk voorzieningenniveau, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik.

Ad. 3

De bestemmingsplanregeling voor horeca is geschikt en effectief om het beoogde doel van een aantrekkelijk voorzieningenniveau op Strandeiland met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, mee te bereiken. De beperkingen die aan de vestiging van horeca worden gesteld gaan niet verder dan nodig. Alleen met het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium kan de toedeling van functies aan locaties worden geregeld. Minder beperkende maatregelen om dit bereiken zijn niet voor handen.

Detailhandel

Ad. 1

In de bestemmingsplanregeling voor detailhandel op Strandeiland wordt geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, naar de plaats van hun statutaire zetel gemaakt. De voorschriften in het bestemmingsplan gelden voor eenieder en maken geen onderscheid dat kan leiden tot strijd met het discriminatieverbod.

Ad. 2

Het bestemmingsplan Strandeiland is opgesteld om een nieuwe stuk stad in Amsterdam mogelijk te maken. Voornaamste opgave daarbij is het realiseren en van woningen. Daarbij is gekeken naar een passen voorzieningenniveau voor een buurt met de kenmerken van Strandeiland op basis van onder andere inwoneraantal, ligging en bereikbaarheid (verwijzen naar onderzoek DTNP).

Regulering is noodzakelijk voor een concentratie van functies die elkaar kunnen versterken en van elkaar bezoekers kunnen profiteren. Vrije vestiging van detailhandelsvestigingen kan leiden tot een minder aantrekkelijk voorzieningencentrum, leegstand en daarmee een minder aantrekkelijke leefomgeving.

De bestemmingsplanregeling voor detailhandel op Strandeiland draagt hiermee bij aan een aantrekkelijk voorzieningenniveau, voorkomen van leegstand, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik.

Ad. 3

De bestemmingsplanregeling voor detailhandel is geschikt en effectief om het beoogde doel van een aantrekkelijk voorzieningenniveau op Strandeiland met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, mee te bereiken. De beperkingen die aan de vestiging van detailhandel worden gesteld gaan niet verder dan nodig. Alleen met het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium kan de toedeling van functies aan locaties worden geregeld. Minder beperkende maatregelen om dit bereiken zijn niet voor handen.

Conclusie

Van toepassing op beperkingen die in het bestemmingsplan worden gesteld aan diensten. Voor Strandeiland zijn dat detailhandel en horeca. Uit het bovenstaande blijkt dat de beperkende bestemmingsplaneisen met betrekking tot detailhandel en horeca voldoen aan de in artikel 15, lid 3 van de dienstenrichtlijn gestelde voorwaarden wordt voldaan.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050 (2018)     

Op 19 november 2018 heeft de Provincie Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld. Zoals de titel al doet vermoeden wil de Provincie met de Omgevingsvisie voor een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid zorgen zodat toekomstige generaties het welvaarts-en welzijnsniveau in Noord-Holland op een hoog niveau kunnen houden.

De provinciale visiedocumenten op het gebied van water, verkeer en vervoer, wonen, milieu, natuur, landschap en cultuur zijn met vaststelling van de omgevingsvisie vervangen door één provinciale omgevingsvisie. Voor het plangebied geldt geen specifieke wateropgave. Met de waterbelangen wordt bij de planontwikkeling integraal rekening gehouden; zie ook Hoofdstuk Water en bodem.

Om een goede kwaliteit van de fysieke leefomgeving te kunnen borgen, hanteert de Provincie twee basisrandvoorwaarden die volgen uit Europese/Nationale regelgeving en gaan over gezondheid, veiligheid en klimaatadaptatie. Daarnaast gelden vier generieke ontwikkelprincipes. De basisvoorwaarden luiden als volgt:

  1. Overal wordt voldaan aan de wettelijke basiskwaliteit voor een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier;
  2. Alle nieuwe ruimtelijke (her)ontwikkelingen doorlopen een klimaatstresstest.

waarbij de volgende ontwikkelprincipes worden gehanteerd:

  1. Ontwikkelingen en beheer zijn passend bij de waarden, de karakteristiek en het draagvermogen van het landschap;
  2. Nieuwe ontwikkelingen zijn zo veel mogelijk natuurinclusief;
  3. Nieuwe ruimtelijk-economische ontwikkelingen worden zo veel mogelijk ruimtelijk geclusterd op locaties nabij OV-, weg-, energie en data-knooppunten;
  4. Bij nieuwe ontwikkelingen worden de effecten op de ondergrond meegewogen.

De Omgevingsvisie NH2050 kent ambities en doelstellingen op verschillende thema's:

Leefomgeving

  1. Klimaatverandering: ontwikkelen en inrichten van een klimaatbestendig en waterrobuuste stad, land en infrastructuur;
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond;
  3. Biodiversiteit en natuur: ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten.

Gebruik van de leefomgeving

  1. Economische transitie: ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. We bieden daarom ruimte aan de ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en Werken: ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
  3. Mobiliteit: ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden.
  4. Landschap: ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

De provincie heeft ten slotte de ambitie dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en is gebaseerd op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie. Daarvoor biedt de provincie ruimte aan de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Rekening houdend met de ambities voor verstedelijking en landschap. De provincie monitoort de ontwikkeling van de energievraag, het aandeel duurzame energie en de hoogte van de CO2-uitstoot.

Dynamisch schiereiland

Om meer ontwikkelingen in en gebruik van alle kustgebieden, zoals het IJsselmeergebied, te kunnen opvangen, moet het systeem volgens de provincie ecologisch robuuster worden. Het is wenselijk om hierbij verder te kijken dan de grenzen van natuurregimes die nu gelden. Ook de (natte) kustlandschappen aan de randen, in het IJsselmeergebied en de binnenduinrand, kunnen bijdragen aan het realiseren van deze opgave. Ecologische verbindingen in de kustgebieden van de grote wateren (land- en waterzijde) worden behouden en aangevuld. Naast deze verbindingen tussen de wateren en het land werkt de provincie aan de verbetering van de ecologische kwaliteit van de verbindingen tussen de grote wateren, zoals Markermeer, IJsselmeer en Waddenzee.

Randvoorwaarden voor deze ambities zijn de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het IJsselmeergebied als strategische zoetwatervoorraad voor drinkwater, landbouw en andere functies. Kritische succesfactoren hiervoor zijn de extra inzet op KRW, de waterkwaliteit in relatie tot voedingsstoffen (beschikbaarheid van waterplanten) en temperatuurstijging van het water, handhaving van de milieunormen, ook in de randgebieden en een slimme combinatie van functies, zoals natuurontwikkeling, waterveiligheid, waterberging, recreatie en landbouw.

Metropool in ontwikkeling

verplicht

Wereldwijd vindt verstedelijking plaats. In een aantal gevallen leidt dit tot de ontwikkeling van metropolen. In Noord-Holland ontwikkelt zich een metropool rond Amsterdam. Het gaat hier om een stedelijk systeem van grotere en kleinere kernen, met Amsterdam als hoogstedelijke kernstad, een landschap met hoge gebruiks- en belevingswaarde, (stads)landbouw, een multimodale bereikbaarheid, een havengebied met energietransitie en circulaire economie als dragers en Schiphol als internationale hub. De ontwikkeling komt tot uiting door een snel groeiend aantal inwoners, arbeidsplaatsen en bezoekers, leidend tot een tendens van clustering van economische functies. In het Noordzeekanaalgebied is er een concentratie van werkgelegenheid van direct en indirect aan de haven gerelateerde activiteiten. Daarnaast concentreren zich grote aantallen arbeidsplaatsen op een aantal locaties in een zone van de Amsterdamse binnenstad tot net ten zuiden van Schiphol. Daarbij is het wenselijk om, vanuit het beperken van woon-werkafstanden en daarbij horende mobiliteitsinvesteringen, nieuwe woningen zo dicht mogelijk bij de grote werkconcentraties te realiseren, waar mogelijk in gemengde woon-werkmilieus.

De metropolitane ontwikkeling is goed voor de economie, welvaart en internationale concurrentiepositie van Nederland. De metropool in ontwikkeling kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan steden, dorpen en deelregio’s, met specifieke identiteiten en kwaliteiten. Al deze kernen liggen in een grote diversiteit aan landschappen. Deze landschappen in en om de metropool zijn van groot belang als groene longen en vestigingsfactor. De kracht van de metropool zit hem in het feit dat kernen, regio’s en gebieden een sterke eigen identiteit behouden, terwijl het geheel in steeds sterkere mate als één dailyurban system functioneert. Binnen de metropool fnctioneert sinds 2007 het samenwerkingsverband Metropoolregio Amsterdam (MRA).

De metropolitane ontwikkeling brengt grote opgaven met zich mee. Er ligt een zware druk op tal van kwaliteiten, zowel binnen de kernen als in de omringende landschappen. Het is zaak de basiskwaliteit voor gezondheid en veiligheid te behouden. En dat vergt inspanningen, in de wetenschap dat een metropool zonder hinder niet bestaat. Een zorgvuldig gebruik en verdeling van de schaarse ruimte is van belang. De provincie kiest voor het behouden van het metropolitane landschap, maar met toevoeging of verandering van functies. De provincie probeert daar milieuruimte voor bedrijvigheid te waarborgen, maar wel met duidelijke grenzen.

In de drukker wordende metropool zijn het landschap en zijn gebruiksmogelijkheden van toenemend belang. Voor de leefbaarheid, maar ook om aantrekkelijk te blijven als vestigingsplaats. Om het landschap te sparen, kiest de provincie daarom primair voor verdichting van de bestaande kernen. Samen met enkele uitleglocaties, die al langere tijd op ons netvlies staan. Strandeiland is als onderdeel van IJburg fase 2 één van deze aangewezen uitleglocaties. De provincie stuurt daarbij niet alleen op kwantiteit, maar ook op kwaliteit (diversiteit qua woonmilieu, woningtype, -grootte en prijs) om de metropool in sociaal opzicht inclusief te houden.

De Metropool moet ook in de toekomst een Metropool voor iedereen zijn. We verdichten op goed bereikbare plekken, zoals nabij knooppunten van openbaar vervoer.

Met de ontwikkeling van de metropool wordt het versterken van het metropolitane landschap steeds belangrijker. Dit landschap kent gebieden als Laag Holland, Markermeer en IJmeer (het ‘waterpark’ van de metropool, in relatie tot ontwikkelingen als Markerwadden en Nationaal Park Nieuwland), Gooi en Vechtstreek, Amstelscheg en natuurlijk de kust. Recreatie, natuur en voedselproductie hebben hier een plek, waarbij het landschap soms in verschijningsvorm zal veranderen. Het tegengaan van de bodemdaling in veenweidegebieden vormt eveneens een belangrijke reden voor verandering van het gebruik van het landschap.

De samenhang tussen verstedelijkings-, mobiliteits-, (lucht)haven- en landschappelijke ontwikkelingen leidt tot een versterking van de agglomeratiekracht, die cruciaal is om de metropool in ontwikkeling ook naar de toekomst toe succesvol te laten zijn.

Conclusie

De ontwikkeling van Strandeiland leidt tot een versterking van de agglomeratiekracht, waarbij naar samenhang en balans tussen verstedelijking, het mobiliteitssysteem en landschappelijke ontwikkeling is gezocht. In de paragrafen 3.4.2, 7.2.1, Hoofdstuk 15 worden deze onderdelen toegelicht.

Verder wil de Gemeente Amsterdam koploper zijn op het gebied van duurzaamheid. Het Amsterdamse duurzaamheidsbeleid voor gebiedsontwikkeling bestaat uit de volgende pijlers: duurzame energie, klimaatbestendige stad, circulaire economie en schone lucht. Deze pijlers zijn meegenomen in de ontwikkeling van een duurzaam Strandeiland.

Al met al kan worden geconcludeerd dat aan de provinciale ambities en doelstellingen die uit de Omgevingsvisie voortvloeien, volop invulling wordt gegeven. In de navolgende paragrafen en hoofdstukken wordt nader ingegaan op verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020     

Op 22 oktober 2020 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie NH2050 (2018) zijn in de Omgevingsverordening Noord-Holland verankerd. De verordening vervangt daarmee alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

Volgens kaart 2 'Werkgebieden' wordt het plangebied van Strandeiland aangemerkt als 'MRA-gebied' (thema: energie), Natura 2000-bufferzone (thema: Natura 2000-gebieden) en voor een klein deel als 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'.

verplicht Uitsnede kaart Ontwerp Omgevingsverordening NH2020

Woningbouw en MRA-gebied

Nieuwbouw in het landelijk gebied is onder de huidige regelgeving slechts onder zeer strenge voorwaarden mogelijk. De nieuwe omgevingsverordening geeft een verruiming in de mogelijkheden om te bouwen buiten het bestaand stedelijk gebied in Noord-Holland Noord. Kleinschalige woningbouw van elf woningen wordt door de nieuwe verordening mogelijk gemaakt aan de rand van kernen of linten binnen het landelijk gebied. De versoepeling voor kleinschalige woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied geldt echter niet voor de Metropool Regio Amsterdam. De provincie wil binnen deze regio geen afname van het landelijk gebied en hanteert als uitgangspunt dat voor kleinschalige woningbouwontwikkelingen altijd een plek is te vinden binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuwe omgevingsverordening geeft meer ruimte voor windturbines binnen de MRA.

Strandeiland maakt geen onderdeel uit van het door de provincie aangemerkte landelijke gebied. Wel wordt het plangebied aangeduid als 'MRA-gebied'. De omgevingsverordening bevat regels met het oog op het mogelijk maken van windturbines binnen de MRA vooruitlopend op de Regionale Energie Strategieën en met het oog op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van windturbines.

Volgens artikel 6.22 van de omgevingsverordening is het bouwen (of opschalen) van een of meer windturbines ter plaatse van het MRA-gebied niet toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen windturbines mogelijk en voorziet hier ook niet in. Wel is in Artikel 33 Algemene afwijkingsregels een binnenplanse mogelijkheid opgenomen waarbij het college onder voorwaarden een overschrijding van de maximum bouwhoogtes ten behoeve van kleinschalige, gebouwgebonden windturbines kan toestaan.

Natura 2000-bufferzone

Op grond van artikel 2.9, derde lid, van de Wet natuurbescherming hebben provinciale staten de bevoegdheid om een verordening vast te stellen op grond waarvan het verbod om zonder vergunning handelingen te verrichten die de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen verslechteren, niet van toepassing is op aangewezen categorieën van handelingen.

De ontwikkeling van Strandeiland heeft te maken met een naast het plangebied aanwezig Natura 2000-gebied Merkermeer & IJmeer. In Hoofdstuk 15 Natuur en Landschap wordt de wijze waarop de beoogde ontwikkeling van Strandeiland invloed heeft op het beschermingsgebied omschreven. Tevens wordt in datzelfde hoofdstuk toegelicht hoe het beschermingsregime in het voorliggende bestemmingsplan is vormgegeven (bijvoorbeeld door vaarverboden en emissievrij varen).

Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

UNESCO is de culturele organisatie van de Verenigde Naties. Het doel is om cultureel- en natuurlijk erfgoed van unieke en universele waarde beter te kunnen bewaren voor de toekomst. Het werelderfgoedverdrag is ondertekend door 193 lidstaten. Nederland heeft 10 van deze werelderfgoederen. De provincie Noord-Holland biedt met deze verordening bescherming aan: de Beemster, Stelling van Amsterdam en Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Een deel van het plangebied valt op grond van artikel 2.13.2, eerste lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in een gebied dat aangewezen wordt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde: De Stelling van Amsterdam.

Volgens artikel 6.44 van de omgevingsverordening geldt dat een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde regels moet bevatten gericht op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Ook mag het plan ter plaatse van het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde uitsluitend in nieuwe activiteiten voorzien die de kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid niet aantasten. Dit onder voorbehoud dat er sprake is van groot openbaar belang zoals een grootschalige stadsontwikkelingslocatie en onder de voorwaarde dat er geen reële alternatieven zijn en voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten te mitigeren of te compenseren. Gedeputeerde Staten kunnen hier nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie plaatsvindt.

Ter bescherming van de Stelling van Amsterdam is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming) opgenomen.

Verder worden ter plaatse van het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde de realisatie van windturbines en opstellingen voor zonne-energie uitgesloten, tenzij de gronden zijn bestemd voor of feitelijk in gebruik zijn als nutsvoorzieningen, weg-, spoor-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit.

Conclusie

Volgens de ontwerp-omgevingsverordening worden delen van Strandeiland aangewezen als 'erfgoed van uitzonderlijke universele waarde' - de Stelling van Amsterdam. Ter bescherming van het nabij gelegen Natura 2000-gebied en de Stelling van Amsterdam zijn in het voorliggende bestemmingsplan maatregelen getroffen (zie Hoofdstuk 15 Natuur en Landschap en Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie). Daarnaast zijn volgens de provinciale omgevingsverordening geen windturbines op Strandeiland toegestaan. Deze worden met het voorliggende bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Kleinschalige gebouwgebonden windturbines zijn onder voorwaarden mogelijk. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de provinciale ontwerp-omgevingsverordening van Noord-Holland.

3.2.3 Woonagenda 2020-2025     

De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.

De provincie Noord-Holland wil dat er de komende jaren veel betaalbare en duurzame woningen beschikbaar komen. Zij gaat gemeenten met raad en daad helpen om de flinke ambitie op het gebied van wonen waar te maken. Dat staat in de definitieve Woonagenda die is vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten.

Versnellen woningbouw

Er bestaat momenteel een grote vraag naar woningen, en er zijn gelukkig ook veel plannen. Bij sommige woningen zijn alle planologische producties doorlopen en deze kunnen meteen gebouwd worden. In de praktijk moeten nog wel een of meer complicaties worden opgelost voordat er gebouwd kan worden. De provincie richt zich daarbij in eerste instantie op de plannen die zijn vastgelegd in een bestemmingsplan met een relatief grote bouwopgave.

In tweede instantie kijkt de provincie naar plannen die nog moeten worden vastgelegd in een bestemmingsplan en, wat betreft productie. ook van betekenis zijn en die passen binnen landelijke en provinciale wet – en regelgeving. Samen met afzonderlijke gemeenten, Metropoolregio Amsterdam en Bouwend Nederland zet de provincie zich in om knelpunten weg te nemen en tot productie te komen via het uitvoeringsprogramma binnenstedelijk bouwen en versnellen woningbouw.

Regionale afspraken wonen

De provincie richt zich op bouwprojecten waar behoefte aan is. Vooral op de steden omdat daar de meeste mensen nu eenmaal graag wonen. Echter, de stad moet wel leefbaar en aantrekkelijk blijven, zodanig dat de ‘lucht niet uit de stad gehaald wordt’. Gemeenten maken regionale afspraken over woningbouw, die passen binnen de woningbehoefte en mogelijkheden.

Er moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt wat de beste plek is om te gaan bouwen. Hierbij wordt onder andere ook rekening houden met bereikbaarheid, werkgelegenheid, gezondheid, waterberging, natuur, ruimte.

Duurzaamheid

De provincie wil dat woningen in 2050 energieneutraal zijn. Om dat te bereiken stimuleert de provincie gemeenten om bij nieuwbouwwoningen af te stappen van aardgasverwarming en over te stappen op duurzame alternatieven. Noord-Hollandse gemeenten hebben hiervoor een intentieverklaring ondertekend.

Relevantie voor het plangebied

De provinciale woonvisie is nader uitgewerkt door de Stadsregio Amsterdam. Hierin is onderzocht hoe de woningmarkt zich ontwikkelt en tot en met 2025 behoefte aan is. In de gemeentelijke Woonagenda 2025 en Koers 2025 'Ruimte voor de stad' wordt nader hierop ingegaan. Met het hoogstedelijk woonmilieu voor Strandeiland met voldoende ruimte voor verschillende voorzieningen wordt aangesloten bij de doelstellingen van het provinciaal beleid. Het plan biedt ruime mogelijkheden voor het toepassen van maatregelen op het gebied van duurzaamheid. Door gefaseerd te ontwikkelen kan worden aangesloten bij de actuele vraag uit de markt, waarbij geldt dat ook de gebouwen duurzaam worden ontworpen.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincie.

Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

3.3.2 Uitvoeringsstrategie PlaBeKa 2010-2040: Snoeien om te kunnen bloeien     

3.3.2 Uitvoeringsstrategie PlaBeKa 2010-2040: Snoeien om te kunnen bloeien

De Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft een krachtige en dynamische economie. Deze is gebaseerd op een brede en diverse structuur, een sterke internationale oriëntatie en een goede naam en faam. Het is de ambitie om de komende jaren te blijven behoren tot de selecte groep van European Global Business Gateways en daarmee de economische motorfunctie van Nederland te blijven vervullen. Dit betreft een hoog ambitieniveau dat een forse inspanning van alle partijen vergt om dit te bereiken. Eén van de voorwaarden om dit te realiseren is een excellent vestigingsmilieu. Een dergelijk vestigingsmilieu bestaat uit veel elementen – waarvan voldoende beschikbaarheid van kwalitatief goede werklocaties een belangrijke is. Met deze strategie wordt voldaan aan de afspraak met het Rijk om het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 regionaal uit te werken en te verankeren.

Om te blijven behoren tot de top 5 van Europese metropoolregio’s is het van belang om een gezond evenwicht te creëren tussen vraag en aanbod van werklocaties. Het gaat daarbij niet alleen om de kwantiteit, maar vooral ook om de kwaliteit van werklocaties. Dit betekent een aanbod van voldoende, gedifferentieerde en toekomstbestendige werklocaties om aan alle uiteenlopende vestigingswensen van (potentiële) bedrijven tegemoet te komen. Op deze wijze is de MRA in staat nieuwe werkgelegenheid aan te trekken en bestaande werkgelegenheid te behouden. De doelstelling van de Uitvoeringsstrategie voor werklocaties in de MRA is:

“Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.”

Monitoring en evaluatie

Een goede monitoring van de nieuwe Platform Bedrijventerreinen en Kantorenlocaties (PlaBeKa-afspraken) is essentieel om te kunnen bepalen of alle partners hun afspraken nakomen, of de voorgestelde maatregelen werken en of het beleid het gewenste effect heeft. Door de monitor jaarlijks uit te voeren is bijsturing mogelijk van de ontwikkeling van bedrijventerreinen en kantorenlocaties aan de hand van marktontwikkelingen op regionaal niveau. Zo blijft een vraaggericht regionaal kantoren- en bedrijventerreinenbeleid gewaarborgd. Bovendien wordt ook duidelijk in hoeverre de ambities van een versnelling van de herstructurering van bedrijventerreinen en het transformeren van kantoren gehaald worden.

Zacht-hard procedure

Bij vaststelling van de Uitvoeringsstrategie is van alle plannen de hardheid bekend. Plannen die niet in de Uitvoeringsstrategie zijn opgenomen, worden aangemerkt als 'zacht'. Plannen waarvoor een bestemmingsplan geldt, worden als 'hard' aangemerkt.

Het omzetten van een ‘zacht’ naar een ‘hard’ plan is in alle gevallen onderwerp van regionale afstemming. Zo wordt een werkwijze gecreëerd waarmee expliciet een vinger aan de pols kan worden gehouden, opdat wordt voorkomen dat de vraag-aanbod-verhoudingen op deelregionaal of MRA-niveau onverantwoord (verder) uit evenwicht worden gebracht. Met deze procedure wordt bovendien de gemeentelijke autonomie gerespecteerd, terwijl tegelijkertijd het regionale belang in voldoende mate wordt geborgd. In praktische zin is gekozen om de daadwerkelijke afstemming te laten gebeuren voor plannen die groter zijn dan 10.000 m² BVO (kantoren) of 10 ha netto (bedrijventerrein).

Procedure

Voor het omzetten van zachte plannen in harde plannen, dient advies gevraagd te worden van Directeuren Overleg Platform Regionaal Economische Stimulering (DO PRES). Voor kleine plannen (<10.000 m² of <10 ha) hoeven gemeenten geen advies te vragen aan het DO PRES. In dat geval moet het DO PRES wel geïnformeerd worden.

Relevantie voor het plangebied

Volgens Uitvoeringsstrategie PlaBeKa 2010-2040: Snoeien om te kunnen bloeien is voor IJburg is tussen 2010 - 2040 een totaal van 40.000 m² bvo kantoorprogramma vastgelegd. Het voorliggende bestemmingsplan maakt werkfuncties in vorm van flexwerklocaties met collectieve voorzieningen mogelijk. Op Strandeiland is voor maximaal 10.000 m² aan kantoorruimte gereserveerd. Deze behoefte is door middel van Kantorenstrategie 2017 en Kantorenplan 2019 - 2026 aangetoond. Daarnaast biedt Strandeiland bedrijfsruimten met een overwegend lokale functie, zoals aannemers, schilders- en installatiebedrijven en kleinschalige bedrijfsruimte voor maken, onderhouden of opslaan een plaats. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt tevens het Warmte-energiegebouw, de WKO installatie en een travostation mogelijk gemaakt. Met het niet-woon programma wordt een bijdrage geleverd aan de economische structuur in de MRA.

Conclusie

Een advies van het Directeuren Overleg Platform Regionaal Economische Stimulering is gelet op de opvang (<10.000 m² bvo kantoren) derhalve niet vereist. Wel het platform over het voorliggende plan te worden geïnformeerd. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan in lijn is met kantoorprogramma zoals vastgelegd in Uitvoeringsstrategie PlaBeKa 2010-2040: Snoeien om te kunnen bloeien. Tevens wordt met het beoogde niet-woon programma voor Strandeiland aan de doelstellingen van de Uitvoeringsstrategie voor werklocaties in de MRA voldaan.

3.3.3 Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 stadsregio Amsterdam     

De provincie Noord-Holland heeft de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam gevraagd gezamenlijk een Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) op te stellen voor de periode 2016 t/m 2020. Dit komt voort uit de provinciale Woonvisie uit 2010 waarin als doelstelling is opgenomen dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Voor de eerste RAP-periode 2011 t/m 2015 hebben alle regio’s een RAP opgesteld. Aandachtspunten die de provincie benoemd heeft voor het RAP 2016-2020 zijn:

  • Vraaggestuurd bouwen (zowel kwalitatief als kwantitatief);
  • Binnenstedelijk bouwen en transformeren';
  • Betaalbaarheid/Sociale woningbouw (huur en koop);
  • Wonen, zorg, welzijn en voorzieningen;
  • Duurzaam Bouwen;
  • (collectieve) zelfbouw;
  • Demografische prognoses en cijfers over de woningbouwbehoeften;
  • Inzicht in potentiële locaties binnen bestaand stedelijk gebied (bsg);
  • OV-knooppunten;
  • Het RAP dient ‘ladderproof’ te zijn (Ladder voor Duurzame Verstedelijking).

De bestuurders zien een belangrijke opgave voor de samenwerking, toegespitst op drie thema’s. De achtergrond hierbij wordt verder toegelicht in de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt. Het eerste thema is de woningbouwproductie. Levert de optelsom van alle lokale plannen bij elkaar het gewenste beeld op voor de ontwikkeling van de woningmarkt in de Metropoolregio? Zowel kwantitatief als naar type woonmilieu. Vanuit het perspectief van een aantrekkelijke en diverse woningmarkt en om bij te dragen aan de economische concurrentiepositie van de Metropoolregio. Maar ook om tegemoet te komen aan de kwalitatieve woningvraag van huishoudens. Aanvullend daarop hebben de bestuurders al eerder uitgesproken dat zij ondanks de hoge marktdruk in de regio ook aandacht willen houden voor de woningbehoefte van de lage en middeninkomens. Betaalbare Voorraad is daarom het tweede thema dat benoemd is als aandachtspunt voor de samenwerking. Tegelijkertijd constateren we dat de sociale huurwoningen, waarop de laagste inkomens aangewezen zijn, op dit moment een schaars goed zijn. In dat licht bespreken we met elkaar hoe we deze schaarse sociale huurwoningen willen verdelen. Woonruimteverdeling is het derde thema in de samenwerking.

Voor de Stadsregio Amsterdam als totaal wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2015- 2020 geraamd op circa. 45.000 woningen en voor de periode 2015-2025 op circa. 87.000 woningen. Dat komt neer op ruim 9.000 woningen per jaar.

Relevantie voor het plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 8.000 woningen en is daarmee in lijn met het regionale beleid. Met de realisatie van dit aantal woningen kan Strandeiland een aanzienlijke bijdrage leveren aan de woningbehoefte die voor de komende jaren geraamd is.

3.3.4 Stadsregio Amsterdam     

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

3.3.4.1 Detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam     

De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om een dynamische en fijnmazige detailhandelsstructuur in de stadsregio Amsterdam te realiseren.

Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is tot op heden altijd de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis -op aanvaardbare afstand- hun aankopen te kunnen doen. Behoud van een fijnmazige detailhandelsstructuur blijft een centraal uitgangspunt van het detailhandelsbeleid. Dat impliceert dat afspraken nodig zijn die de huidige structuur in stand houden of verder versterken:

  • vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming op bestaande perifere locaties;
  • vasthouden aan het weren van foodretail of de verkoop van dagelijkse artikelen op bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
  • versterking van bestaande winkelgebieden staat centraal;
  • weidewinkels zijn niet toegestaan.

Om deze ambitie te realiseren, zet de Stadsregio in op een aantal speerpunten:

  • terughoudendheid in het toevoegen van nieuwe meters;
  • meer ruimte voor kwaliteit;
  • maatwerk op de perifere locaties;
  • pro-actief acquisitiebeleid.

Relevantie voor het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt 8.000 m² BVO detailhandel mogelijk. In paragraaf 3.4.5 wordt nader op dit aspect ingegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Amsterdam 2050     

Van Structuurvisie Amsterdam 2040 naar Omgevingsvisie Amsterdam 2050

De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 is een langetermijnvisie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving, die elke overheid opstelt in het kader van de Omgevingswet. De ontwerp-omgevingsvisie heeft samen met het ontwerp-OmgevingsEffectRapport (OER) vanaf 21 januari 2021 zes weken ter inzage gelegen. De omgevingsvisie is samen met het OER op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040.

Met vaststelling van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 door de gemeenteraad is de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangen. Hierop zijn twee uitzonderingen, de Hoofdgroenstructuur en het hoogbouwbeleid, die integraal opgenomen waren in de structuurvisie. Deze blijven van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld. De Gemeente Amsterdam wil met een brede blik sturen. Deze omgevingsvisie heeft daarbij een drieledige functie:

  • richting geven aan groei;
  • versnellen van transities;
  • ruimte bieden aan initiatieven.

De omgevingsvisie bouwt voort op eerder geformuleerde beleidsinzetten. In sommige paragrafen wordt derhalve nog verwezen naar de Structuurvisie Amsterdam 2040. Op een aantal punten formuleert de omgevingsvisie een aangepaste ruimtelijke koers. Die is gericht op het tegengaan van negatieve effecten op kansengelijkheid en leefbaarheid, op het verduurzamen van de stad en op herstel en vernieuwing van de economie.

Omgevingsvisie Amsterdam 2050

Wereldwijd groeien steden. Steden hebben aantrekkingskracht omdat ze bedrijvigheid, wetenschap en creativiteit dicht bijeenbrengen en zo innovatie stimuleren en kansen bieden aan individuen. De stad moet kansen bieden aan iedereen. Om die reden omarmt Amsterdam zowel nieuwe inwoners als nieuwe banen. Economische groei is gewenst, niet in de laatste plaats vanwege de inkomsten. Maar Amsterdam wil ook ruimte bieden aan vernieuwing en een meer circulaire economie. Groei een plek geven in de stad is daarmee ook een verantwoordelijkheid. Om volledig profijt te trekken moet die groei richting gegeven worden. Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes:

  • Meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op is gericht is. Een van de hoofddoelen van deze visie is een stad te worden met meer stedelijke centra. Ook in de regio willen we de kernen meer stedelijke kwaliteit geven.
  • Groeien binnen grenzen: duurzame, compacte stedelijke ontwikkeling en intensief ruimtegebruik. Daarmee maken we sociaal sterke buurten, met veel ruimte voor ondernemerschap en beperken we de ecologische voetafdruk van de stad.
  • Duurzaam en gezond bewegen: in een compacte stad staan ontmoeten en bewegen in de openbare ruimte voorop. In de hele stad krijgen lopen, fietsen en openbaar vervoer ruim baan.
  • Rigoureus vergroenen: nieuwe parken en meer groen in de openbare ruimte en op en aan gebouwen houdt de stad klimaatbestendig en leefbaar voor mens, dier en plant.
  • Samen stadmaken: meer mogelijkheden voor maatschappelijk initiatief. Samen met Amsterdammers, corporaties en private partijen bouwen we aan de stad. Daarbij maken we meer ruimte voor experimenten en verantwoordelijk en eigenaarschap voor onze inwoners.

Relevantie voor het plangebied

Naast Strandeiland zijn er veel nieuwe ontwikkelingen in Oost. Grootschalige ontwikkeling van nieuwe gebieden ziet Amsterdam als belangrijke kans voor betere verbindingen tussen de verschillende buurten. De ontwikkelingen vragen om betere openbaarvervoerverbindingen, waaronder een HOV-verbinding naar Zeeburgereiland en IJburg. Daarnaast is de verbinding van IJburg met het centrum, maar ook met Diemen en Zuidoost een belangrijke opgave.

De toegankelijkheid van het groen in Oost kan beter. Op Strandeiland wordt een nieuw stadsstrand aangelegd. Als onderdeel van IJburg is Strandeiland 'te gast' in het IJmeer en wordt Strandeiland als een groenblauwe woon- en werklocatie in het IJmeer gerealiseerd. Strandeiland wordt een groenblauwe woonbuurt met gemengde stedelijke woonmilieus met bijna 6 hectare aan groen voor onder meer sporten, spelen en ontmoeten. Aan de zuidzijde is een ruige natuurkant met zand en groen voorzien.

verplicht

Uitsnede Omgevingsvisie Amsterdam 2050

Op bovenstaande uistnede van de omgevingsvisie is te zien dat er een metrolijn naar Almere is opgenomen. Voor deze IJmeerverbinding is in het voorliggende bestemmingsplan een ruimtelijke reservering voor opgenomen. Ook het doortrekken van de IJtram is in het bestemmingsplan geborgd. Bedrijvigheid is volgens de omgevingsvisie voorzien op de Makerskade en als zodanig opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. In het voorliggende bestemmingsplan zijn deze bedrijven ondergebracht op de Makerskade, ter plaatse van de bestemming Gemengd - 2.

Voor de functie wonen wordt verwezen naar de gemeentelijke Woonagenda (zie paragraaf 3.4.4). Daarnaast gaat de omgevingsvisie in op bedrijvigheid, detailhandel en locatiebeleid. Voor de functie detailhandel gelden procesafspraken. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.5.

Kantoorontwikkeling in Amsterdam is gebonden aan het beleid zoals verwoord in het ‘Kantorenplan 2019-2026’. Dit in 2019 vastgestelde beleid ging na jaren van leegstand uit van meer krapte op de kantorenmarkt in de komende jaren. Met de voorspelde groei van de stad is het reëel uit te gaan van aanhoudende vraag naar kantoorruimte. In paragraaf 3.4.7 wordt hier nader op ingegaan.

Ten aanzien van hoogbouw geldt dat Amsterdam streeft naar een economisch sterke en duurzaam ingerichte stad. Daarbij vormt het intensieve gebruik van de bestaande stad en tegelijk het open houden van het landschap één van de doelen. Verdichting is een belangrijke opgave, voor de hele stad en voor bepaalde gebieden in het bijzonder. Hoogbouw is daarin niet het enige, maar wel een geschikt middel. Het is bovendien een krachtig instrument. Afhankelijk van de positionering van hoogbouw kan deze bijdrage aan de kwaliteit van de stad als metropool. De structuurvisie bevat een kaart 'hoogbouw in Amsterdam'. Op deze kaart is zichtbaar gemaakt waar hoogbouw wordt gestimuleerd; in de (paarse) zones langs de ringweg A10/ringlijn, met name rond OV-knooppunten, en in twee ovale zoekgebieden langs het IJ. De zones en zoekgebieden zijn indicatief. In het bijzonder wordt ingezet op verdichting in gebieden en zones binnen de zuidflank, op locaties langs het waterfront en langs de ringweg. Rond het Beschermd Stadsgezicht van de binnenstad is, in verband met de bijzondere status van het werelderfgoed van de 17e- eeuwse grachtengordel een zone van 2 kilometer aangegeven. Ook voor andere gebieden geldt dat terughoudendheid met hoogbouw op zijn plaats is.

Het opstellen van een Hoogbouweffectrapportage (HER) wordt te allen tijde aanbevolen als instrument om de effecten van een hoogbouwplan in beeld te brengen, af te wegen en waar mogelijk negatieve effecten weg te nemen. In situaties waarin terughoudendheid met hoogbouw wordt beoogd is een HER verplicht gesteld (zie ook Hoofdstuk 12 van de toelichting van het bestemmingsplan). De visie op hoogbouw is nader uitgewerkt in de Hoogbouwvisie.

verplicht Uitsnede kaart Hoogbouw in Amsterdam (bron: Structuurvisie Amsterdam 2040)

Voor wat betreft groen geldt dat een Hoofdgroenstructuur (HGS) is aangeduid. De ecologische hoofdstructuur loopt aan de westkant en de oostkant van Amsterdam. Aan de westzijde verbindt de groene As Amstelland en Spaarnwoude met elkaar. Aan de oostzijde doet de Natuurboog hetzelfde met de Vechtstreek en Waterland. Om goed te functioneren moeten barrières in de ecologische structuur, zoals kruisingen met wegen, spoorlijnen en kanalen, met faunapassages en vistrappen worden overwonnen. Op de kaart in de structuurvisie zijn de belangrijkste op te heffen barrières (knelpunten) in beeld gebracht. In de Hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functie groen en groene recreatie voorop staan. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden beoordeeld op inpasbaarheid. De Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) heeft hierin een rol.

De Hoofdgroenstructuur omvat uiteenlopende typen groen, met elk hun eigen gebruik, belevingswaarde, cultuurhistorische betekenis, natuurwaarde etc. De groengebieden in de Hoofdgroenstructuur zijn hiertoe verdeeld in groentypen (curiosa, corridor, stadspark etc). Strandeiland is geen onderdeel van de aangewezen ecologische hoofdstructuur.

Voor wat betreft verkeer en vervoer zijn hoofdnetten aangewezen. Hoofdnetten zijn onderdeel van een gestructureerd wegennet, waarbij de hoofdnetten de weggebruikers routes aanbiedt die stadsdeeloverstijgend zijn. De Structuurvisie Amsterdam beschrijft de belangrijkste uitgangspunten voor de auto (o.a. het garanderen van de bereikbaarheid van de stad(sdelen), bereikbaar houden van de belangrijkste bestemmingen, concentreren van het doorgaande autoverkeer op daarvoor meest geschikte wegen), het OV (bereikbaar houden van belangrijkste bestemmingen, behoud van het voorzieningenniveau, na 2020 zo goed mogelijk benutten van in aanleg en in studie zijnde OV-lijnen en knooppunten, en voor na 2030 maken van reserveringen die toekomstige ontwikkelingen faciliteren) en de fiets (stimuleren dagelijks fietsgebruik, garanderen van bereikbaarheid van stad(sdelen) en stedelijke bestemmingen, ruimte reserveren voor bredere paden en meer comfort). In de Structuurvisie Amsterdam 2040 staat opgenomen dat de voorkeur ligt bij de fiets en het openbaar vervoer, maar dat ook rekening moet worden gehouden met de verwachte groei van de automobiliteit. Daarom wordt gestreefd naar een optimum van de 'modal split', de optimale verdeling van OV-, auto- en fietsgebruik. De gemeente ziet hier een maatregelenpakket dat gebruik van het OV en de fiets stimuleert: fiets- en OV waar mogelijk, auto waar noodzakelijk. Om het OV-gebruik te stimuleren staat in de structuurvisie ook de ambitie om een snel, frequent en comfortabel openbaar vervoernetwerk van trein, bus, tram en metro (verder) te ontwikkelen.

Nadere uitwerking van de ambitie voor verkeer en vervoer heeft inmiddels plaatsgevonden in het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg – Integrale aanpak van de bereikbaarheid 2018-2038. Hierin staat beschreven op welke wijze de economische vitaliteit van Amsterdam op duurzame wijze versterkt kan worden door de bereikbaarheid in en van de stad en de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte te vergroten.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is in lijn met de Omgevingsvisie 2050 en de beoogde uitwerking daarvan.

3.4.2 Koers 2025 'Ruimte voor de stad'     

De ambitie is om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen van Amsterdam mogelijk te maken. Op welke plekken dit kan gebeuren met ruimte voor opkomende bedrijvigheid en voorzieningen staat beschreven in Koers 2025 en in Ruimte voor de Economie van Morgen.

De Amsterdamse ontwikkelstrategie richt zich vooral op het realiseren van voldoende woningen in kwalitatief hoogwaardige, gemengde stedelijke milieus. Koers 2025 biedt een overzicht aan het totaal te ontwikkelen locaties voor gebiedsontwikkeling. De mogelijke te ontwikkelen locaties worden als 'de strategische Ruimte' aangeduid. Dit zijn de locaties waarover in dit document afwegingen gemaakt moeten worden. Per ontwikkelgebied wordt daarbij ingegaan op de grote opgave, lopende projecten en versnelde locaties. Vervolgens worden bouwstenen voor nieuwe gebiedsontwikkeling behandeld.

Per bouwsteen is waar mogelijk op basis van eerdere planverkenningen en referenties een inschatting gemaakt van het aantal te realiseren woningen per locatie.

Relevantie voor het plangebied

Sinds de jaren ‘80 kent Amsterdam een structurele toename van bevolking en arbeidsplaatsen. Toch groeide in de jaren ‘80 en ‘90 de regio nog altijd sneller. Sinds de eeuwwisseling heeft Amsterdam echter een steeds groter aandeel in de ontwikkeling van de MRA als geheel. Met jaarlijks ongeveer 11.000 extra inwoners neemt Amsterdam op dit moment twee derde van de bevolkingstoename in de MRA voor haar rekening. De economische groei in de MRA concentreert zich de laatste jaren in het internationaal georiënteerde economisch kerngebied Amsterdam –Schiphol. De druk op de stedelijke ruimte wordt versterkt door de groeiende aantrekkelijkheid van het gebied binnen de ring A10 als gebied om te wonen, te werken, te studeren of als bezoeker of bewoner van de regio de vrije tijd door te brengen.

De mate waarin Amsterdam de komende decennia groeit hangt sterk af van het aantal woningen dat in de stad gerealiseerd wordt. De geprognotiseerde woningbehoefte in de MRA voor de periode 2015-2020 (opgesteld door de provincie Noord-Holland, 2015) wijst in de richting van toevoeging van gemiddeld 11.000 woningen per jaar. Grofweg 50% daarvan zal gevonden moeten worden binnen de stadsgrenzen van Amsterdam, de rest verspreid over de regio, met een accent op de zuidelijke deelregio.

Strandeiland behoort samen met Middeneiland en Buiteneiland tot 'Bouwsteen 7 IJburg 2'. Voor deze bouwsteen zijn totaal circa 8.000 woningen geraamd. Het milieutype is vastgelegd op 'Groenblauwe woonbuurten'. Met de vaststelling van het Stedenbouwkundig Plan voor Strandeiland is hieraan invulling gegeven.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een groenblauw woonmilieu met circa 8.000 woningen mogelijk. Het programma voor Strandeiland is daarmee in lijn met de Koers 2025.

3.4.3 Ruimte voor de Economie van Morgen     

Met de Koers 2025 heeft het College van Burgemeester en Wethouders ingezet op de bouw van minimaal 50.000 woningen voor de komende tien jaar. Maar dat betekent niet dat Amsterdam de komende jaren alleen maar woningen zal bouwen. Een complete stad heeft veel meer nodig zoals scholen, cultuur, bruggen, maatschappelijke instellingen, sportfaciliteiten, openbaar vervoer en parken.

Met Ruimte voor de Economie van Morgen biedt het College economische bouwstenen voor nieuwe gebiedsontwikkeling. Met deze bouwstenen als opgaven voor ruimtelijk projecten wordt het vestigingsklimaat van Amsterdam versterkt, en bieden de nieuwe delen van Amsterdam ook kansen voor nieuw en divers ondernemerschap waardoor iedereen kan profiteren van economische groei in de stad. Voor deze periode agendeert Ruimte voor de Economie van Morgen drie ruimtelijk-economische opgaven:

  1. Sluit aan bij de vestigingsbehoefte van de stedelijke kenniseconomie;

Om de groei van de stedelijke economie te faciliteren zijn gemengde woonwerkmilieus met zelfstandige kantoorruimte en voorzieningen belangrijk. Door deze gemengde milieus te ontwikkelen sluit Amsterdam aan bij hedendaagse vestigingstrends en het toenemende belang van nabijheid in de moderne diensteneconomie. Voor de menging met kantoren worden vier typen woon-werkmilieus onderscheiden: internationaal topmilieu, multimodale knooppunten, innovatiedistricten en creatieve wijken. Deze vormen de basis voor een nieuwe geactualiseerde kantorenstrategie die niet uitgaat van monofunctionele kantoorparken, maar streeft naar gemengde milieus waar vraag naar is.

  1. Ontwikkel Amsterdam als inclusieve stad van en voor iedereen, en maak ruimte voor economische diversiteit;

Koers 2025 heeft in totaal 230 hectare bedrijventerrein aangewezen voor nieuwe stedelijke groei. Daarvan is een groot deel in de Structuurvisie 2040 aangewezen als bedrijventerrein voor ‘stadsverzorgende’ bedrijven. Het inzetten van deze bedrijventerreinen voor stedelijke groei vraagt om een nieuwe visie voor ruimte voor bedrijven in de stad. Ruimte voor de Economie van Morgen gaat in lijn met Koers 2025 uit van deze transformatie van bedrijventerreinen, en ontwikkelt, in het belang van sociaal-economische diversiteit, een ruimtelijke strategie voor het behoud van bedrijven in stad en regio. Deze bedrijvenstrategie bestaat uit de volgende elementen:

  • Integratie van bedrijven die passen in woon-werkmilieu in nieuwe productieve wijken en stadsstraten;
  • Duidelijke keuzes maken voor invulling laatste kavels bedrijventerrein;
  • Reserveren van ruimte voor verplaatsende bedrijven om stedelijke groei mogelijk te maken;
  • Behouden van bedrijvigheid in de metropoolregio;
  • Coördinatie tussen projecten, gronduitgifte en metropoolregio is noodzakelijk om verplaatsende bedrijven plek te bieden, om te bouwen voor eindgebruikers en om ondernemerschap te behouden voor stad en regio.
  1. Houd rekening met economische dynamiek en verandering.

Vier nieuwe stedelijke woon-werkmilieus – internationaal topmilieu, innovatiedistricten, creatieve wijken en productieve wijken – zijn gebaseerd op economische scenario's die door de metropoolregio en de Amsterdam Economic Board zijn ontwikkeld. Door bij gebiedsontwikkeling woon-werkmilieus adaptief te bouwen is ruimtelijke aanpassing en bijsturing mogelijk, en blijft de economie van Amsterdam weerbaar, divers en flexibel bij economische voor- en tegenspoed, en bij veranderingen die voortkomen uit geopolitieke en technologische ontwikkelingen.

Relevantie voor het plangebied

Strandeiland krijgt een groenblauw woonmilieu en wordt een dynamische en toekomstbestendige wijk in samenhang met de benodigde maatschappelijke voorzieningen en commerciële functies. De Pampuslaan vormt de hoofdroute die de verschillende eilanden met elkaar verbindt, zowel te voet, met de fiets, met het OV (tram- en bushalte is hier aanwezig) als met de auto. Dagelijkse voorzieningen worden langs de Pampuslaan en zijn daardoor voor alle bewoners van Strandeiland goed bereikbaar. Dit sluit aan bij de hedendaagse vestigingstrends.

Strandeiland betreft geen aangewezen locaties voor wat betreft de transformatie van een bestaande gebied naar-, of ontwikkeling tot een bedrijventerrein. Wel biedt Strandeiland plaats voor passende bedrijvigheid, zoals bedrijven in de 'maakindustrie'. De bedrijven krijgen een plek op de Makerskade. In eerste instantie is deze plek bedoeld voor bedrijven die tijdens de bouw van Strandeiland nodig zijn Dank aan de vestiging van bedrijven zoals, schilders, loodgieters, ambachtelijke voedselproducenten maar ook bedrijven die materialen aanleveren en tijdelijk opslaan. Verder vormt de Makerskade de plek voor nutsvoorzieningen, zoals een onderstation, een waterzuiveringsgebouw en een gemeentewerf. Dit sluit aan bij de opgave 'inclusieve stad van en voor iedereen en ruimte voor ecologische diversiteit'.

Ten slotte voorziet Strandeiland niet in monofunctionele kantorenparken maar in maximaal 10.000 m² kantoren voornamelijk rondom de Havenkom en de Makerskade, waarvan maximaal 1.000 m² per kantoor. De vestiging daarvan wordt specifiek toegewezen. Samen met flexwerklocaties zijn deze functies aan de westkant van het eiland gesitueerd in de buurt van horeca, winkels, bedrijven, culturele instellingen en het strand.

Conclusie

Het programma voor Strandeiland draagt bij aan de ruimtelijk-economische opgaven die in het kader van Ruimte voor de Economie van Morgen voor Amsterdam zijn gedefinieerd.

3.4.4 Woonagenda 2025     

De Woonagenda 2025 (2017) is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid van Amsterdam tot 2025. De Woonagenda heeft als uitgangspunten voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025.

Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad blijkt dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose naar 9%, waardoor de voorraad meer in de buurt komt van de behoefte (11%). Ook in het dure deel van de koopsector wordt in een tekort voorzien. Anders dan de huishoudens die een voorkeur hebben voor de goedkope huur en middeldure huur, kunnen huishoudens die duur willen kopen uitwijken naar middensegment koop of goedkope koop. In deze delen van de woningvoorraad wordt de voorraad groter dan de behoefte. Dit geldt ook voor de voorraad dure huurwoningen (4% behoefte ten opzichte van 14% voorraad).

Voor het uitgangspunt ‘voldoende woningen’ is de ambitie om de woningvoorraad en de woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten. De constateringen uit de prognose zijn hierbij leidend. Een van de acties die hierbij horen betreft het stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering met 40% gereguleerde huur, 40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop. Per plangebied bepalen wordt bepaald welk programma wordt gerealiseerd. Daarnaast is het streven om een significant deel van het middensegment in de nieuwbouw groter te maken dan 70 m².

De acties voor ‘betaalbare woningen’ zijn gericht op de herziening van de woonruimteverdeling, het gerichter verhuren van middeldure huurwoningen aan middeninkomens en passend wonen in de huursector.

Het derde uitgangspunt van de Woonagenda is ‘goede woningen’. Woningkwaliteit, duurzaamheid en bewonersondersteuning staan hierbij centraal. In 2025 hebben woningen minder achterstallig onderhoud en zijn gezonder, veiliger en comfortabeler om in te wonen.

Relevantie voor het plangebied

Het stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering is 40% gereguleerde huur, 40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop. Om voor Strandeiland passende woningen, de ruimtelijke kwaliteit én de duurzaamheidsmaatregelen te kunnen realiseren, is gekozen voor een programmering van 40% sociale huurwoningen, 25% middensegment huur- en koopwoningen en 35% vrije sector huur- en koopwoningen. Dit is reeds in het Stedenbouwkundig plan op deze wijze vastgesteld.

Voor Strandeiland is een mix van gestapelde en grondgebonden woningen voor verschillende doelgroepen met een accent op gezinnen voorzien. Deze laatste doelgroep kiest meestal voor een grotere woning met bij voorkeur een tuin of een buiten. Met de voorgestelde woningbouwprogrammering (40-25-35) voorziet dit plan in de doelstelling om gezinnen die bewust kiezen voor de stad een plek te bieden en het bevordert de doorstroming in de bestaande voorraad.

3.4.5 Detailhandelsbeleid 2018-2022 'Sterke winkelgebieden in een groeiende stad'     

Amsterdam heeft de afgelopen jaren ingezet op het gezond houden van winkelgebieden en het beperken van de winkelleegstand. Met succes: de detailhandel functioneert redelijk tot uitstekend. Omzetten stijgen, het aantal banen groeit, relatief weinig winkels staan leeg en de winkelhuren ontwikkelen zich op de meeste plekken in de stad gunstig. Ondanks deze positieve ontwikkelingen, zijn er ook aandachtspunten voor winkels. Door veranderd consumentengedrag is er minder vraag naar winkels. Tegelijkertijd groeit het aantal inwoners en bezoekers en is er mogelijk meer behoefte aan winkels. Leegstand ligt nog op de loer in een aantal winkelgebieden. Ook de diversiteit van het winkelaanbod staat in sommige winkelstraten onder druk doordat het vooral gericht is op bezoekers.

Dit detailhandelsbeleid kan gebruikt worden voor het beoordelen van en/of het aanvragen van (omgevings)vergunningen voor (ver)bouw van winkelpanden. Ook geldt het als richtinggevend beleidskader voor het ontwerpen en actualiseren van bestemmingsplannen. Voor ontwikkelaars biedt het beleid duidelijkheid over waar de stad mogelijkheden ziet. Bij het uitwerken van plannen voor woningbouw wordt dit beleid gebruikt voor een zorgvuldige afweging of er meer winkels nodig zijn in de nieuwe woongebieden die in kaart zijn gebracht in Koers 2025 'Ruimte voor de stad'.

Het Detailhandelsbeleid 2018-2022 focust daarom 2 doelen:

  • De mogelijkheid om lang leegstaande winkels of winkelgebieden zonder toekomstperspectief om te zetten naar andere commerciële functies, zoals een werkruimte voor zzp'ers, een lunchroom of een sportschool.
  • De mogelijkheid dagelijkse boodschappen in de buurt te kunnen doen en keuze hebben uit verschillende aantrekkelijke winkelgebieden verspreid over de stad. Daarbij is er beperkt ruimte voor nieuwe winkels in sterke winkelgebieden en in gebieden waar genoeg woningen worden bijgebouwd.

Deze doelstellingen vormen de basis voor de ruimtelijke ambities van Amsterdam voor winkels de dagelijkse en niet-dagelijkse inkopen. Om die ambities waar te maken in de verschillende delen van de stad, is Amsterdam verdeeld in drie zones. Dit zijn de kernzone de centrumzome en de stadszone. Strandeiland maakt geen onderdeel uit van deze drie gebieden en wordt aangewezen als een woningbouwplan in voorbereiding/uitvoering.

Naast gebiedsgericht beleid gelden er algemene beleidsregels voor alle winkelgebieden. Hieronder volgt een opsomming van algemene beleidsregels die voor Strandeiland relevant zijn:

  1. Geen losstaande winkels, maar een clustering van het winkelaanbod in winkelgebieden;
  2. Selectieve groei van het aantal winkel(meters) ter voorkoming van winkelleegstand;
  3. Versterken van winkelgebieden met potentie;
  4. Winkels in dagelijkse artikelen worden in stadsstraten geclusterd rondom de supermarkt(en);
  5. Ruimte voor horeca en mengformules in winkelgebieden;
  6. Afhaalpunten en online winkels: regelgeving per type internetwinkel;
  7. Markten en staanplaatsen zijn versterkend aan het winkelaanbod;

Verder geldt dat nieuwe plannen voor detailhandel aan de Regionale Adviescommissie Detailhandel (Adviescommissie Detailhandel Noord-Holland Zuid, hierna ADZ) dienen te worden voorgelegd. Deze commissie brengt verplicht advies uit aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland over gemeentelijke (ruimtelijke) plannen met een detailhandelscomponent groter dan 1500 m² winkelvloeroppervlak met uitzondering van plannen in bestaande winkelcentra groter dan 25.000 m² waarbij de ondergrens 3000 m² winkelvloeroppervlak is.

Relevantie voor het plangebied

In het SP is voor Strandeiland uitgegaan van 10.000 m² aan detailhandel en horeca. Dit is ter advisering aan de ADZ voorgelegd. De ADZ heeft de gemeente Amsterdam verzocht het haalbare programma voor detailhandel en horeca nader te onderzoeken. DTNP heeft hiervoor onderzoek uitgevoerd, zie Onderzoek programma detailhandel en horeca van deze toelichting. De belangrijkste resultaten uit dit onderzoek worden hieronder samengevat:

De kwalitatieve en kwantitatieve analyse resulteren in een haalbaar programma detailhandel voor Strandeiland van naar verwachting circa 8.000 m² bvo. Overall beschouwd wordt een sterk en compleet boodschappenaanbod met een detailhandelsprogramma van circa 6.000 m² bvo dagelijks (met 2 moderne en als basis) en 2.000 m² bvo niet-dagelijks aanbod een realistisch programma in deze stedelijke context geacht. Naast detailhandel zullen ook verschillende ambachtelijke en andere publieksgerichte dienstverlenende bedrijven en consumentvezorgende dienstverlening deel uitmaken van het wijkgerichte programma. De geschatte ruimte voor commerciële dienstverlening op Strandeiland is, aansluitend bij het toekomstige draagvlak in de wijk, circa 1.000 m² bvo.

Voor detailhandel is clustering belangrijk. Bekend is dat individuele vestigingen profiteren van de loopstromen van nabijgelegen detailhandel. Daarnaast is het gemakkelijker voor consumenten als diverse winkels bij elkaar staan. Ook is clustering efficiënter en duurzamer omdat er minder laad- en losplekken voor bevoorrading nodig zijn, net als minder fietsparkeerplekken.

Onder detailhandel valt ook ‘consumentverzorgende dienstverlening’, zoals kappers, nagelstudio’s of stomerijen. Omdat deze functies een meer eigen publieksstroom hebben vanwege de specifieke behoefte die ze vervullen, zijn ze niet afhankelijk van de bezoekersstromen van andere functies en kunnen deze zich meer verspreid over het eiland vestigen.

Voor Strandeiland wordt een zo compleet mogelijk voorzieningenaanbod gerealiseerd. Het detailhandelsprogramma in het centrumgebied dient wijkverzorgend te zijn.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt circa 8.000 m² bvo aan detailhandel mogelijk. Hiermee wordt een haalbaar programma detailhandel voor Strandeiland gecreëerd. De haalbare bruto vloeropperlakte voor detailhandel is vertaald naar de regels van dit plan. Het beoogde programma voor Strandeiland is afgestemd met ADZ en (d.d. 1 april 2020) akkoord bevonden.

Het bestemmingsplan bepaalt welke functies zijn toegestaan in bepaalde panden/gebieden. Detailhandel is mogelijk ter plaatse van de gemengde bestemmingen (Gemengd 1, 2 en 3) toegestaan waarmee de detailhandel wordt geclusterd ter plaatse van de Havenkom en de Makerskade. Verder is een algemene gebruiksregeling in artikel 31.7 opgenomen. Deze bepaalt dat detailhandel enkel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en enkel op de begane grond is toegestaan met een maximaal oppervlak van 500 m² (m.u.v. supermarkten). Detailhandel in volumineuze goederen is niet toegestaan. Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de gekozen regeling voor detailhandel in lijn is met het gemeentelijke detailhandelsbeleid 2018-2022.

3.4.6 Horecanota stadsdeel Oost 2012     

Amsterdam wil een vriendelijke, gastvrije stad zijn. Een stad met een dynamisch uitgaansleven dat zich goed verhoudt tot wonen, werken en leven in de stad. Ondernemers worden gestimuleerd een stapje extra te zetten en verantwoordelijkheid te nemen voor wat zich afspeelt in de openbare ruimte. Het horeca- en terrassenbeleid van Amsterdam is opgenomen in beleidsplannen per stadsdeel. Voor Strandeiland is de horecanota stadsdeel Oost (2012) van toepassing. De ambitie voor dit stadsdeel luidt als volgt:

  • Prettig wonen staat voorop

Bij de ontwikkeling van het horecabeleid staat prettig wonen en het versterken van de levendigheid voorop. Oost wil dat bewoners met plezier in het stadsdeel wonen. Kwalitatief goede horeca is daar onderdeel van. Leefbaarheid is een randvoorwaarde. Horeca moet passen bij een buurt en de bewoners. Want iedere buurt in Oost heeft een eigen karakter. De in het water aangelegde stadswijk IJburg, is een bijvoorbeeld een wijk met veel jonge gezinnen. De diversiteit van het stadsdeel komt ook terug in het horeca- aanbod. Dat wordt de laatste jaren, door de komst van spannende horecaconcepten, steeds aantrekkelijker voor de eigen bewoners én mensen van buiten Oost. Ook komen er steeds meer festivals naar het stadsdeel. De komende jaren zet het stadsdeel in op kwalitatief hoogwaardige horeca en diversiteit in het aanbod. Het stadsdeel biedt ruimte om in te kunnen spelen op trends en ontwikkelingen in de horecabranche, en houdt daarbij nadrukkelijk oog voor het woon en leefklimaat. In het horecabeleid is daarom ook aandacht voor maatschappelijk verantwoord horecabeleid en handhaving.

  • Stadsdeel in opkomst

Oost is ook een stadsdeel in opkomst. Door de realisatie van nieuwe woonbuurten waaronder Zeeburgereiland en Strandeiland zal dit vele nieuwe bewoners naar Oost brengen, die (willen) gebruik gaan maken van de diverse voorzieningen. Het stadsdeel zet de komende jaren in op een groei in het aanbod dat gelijk opgaat met de groei van het stadsdeel.

Relevantie voor het plangebied

Horeca is op Strandeiland zowel in de Havenkom, bij het strand als ook elders in de wijk gepland. De horeca aan de strandboulevard zal een wijkoverstijgende functie hebben.

Uit de kwantitatieve, wijkgerichte analyse komt een basisprogramma horeca voor Strandeiland van circa 4.500 m² bvo groot. Dit betreft het programma dat logisch past bij de bevolkingsomvang- en samenstelling van het gebied. Daaropvolgend is een kwalitatieve analyse uitgevoerd. In deze kwalitatieve analyse zijn enkele succesvolle (internationale) horecagelegenheden genoemd, om de potentieel kansrijke locatie te benadrukken. Hoewel een boulevard in potentie voor wijkoverstijgende concepten perspectiefrijk is, is de mate van succes sterk afhankelijk van de kwaliteit van de ondernemers en de gezamenlijke aantrekkingskracht van het horecacluster.

Op grond van de kwantitatieve berekening, hedendaagse trends, veranderend consumentengedrag, toenemende rol van horeca en de toekomstige locatie en haar context kom het indicatief totale haalbare horecaprogramma op 5.500 tot 8.500 m² bvo. De haalbare omvang hangt sterk af van de te realiseren kwaliteit en aantrekkingskracht van de strandboulevard. Om nieuwe horeca op deze nieuwe locatie kansrijk van de grond te laten komen wordt in het onderzoeksrapport geadviseerd de onderkant van de ingeschatte omvang van het horecaprogramma als uitgangspunt voor het bestemmingsplan te hanteren.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is echter rekening gehouden met 8.000 m² bvo horecamogelijkheden. Met strenge(re) voorwaarden kan worden gewaarborgd dat geen m² bvo horeca wordt gerealiseerd daar waar geen behoefte aan is. Ook wordt een maximum aantal m² bvo per horecacategorie per vestiging vastgelegd. Voor horecacategorie 1 (fastfood) geldt een maximum van 150 m² bvo per vestiging. Voor horecacategorie 3 (café) 200 m² bvo en voor categorie 4 (restaurant/lunchroom/koffiezaak) 250 m² bvo per vestiging.

Om een goede spreiding van horeca over het hele eiland te faciliteren, zijn de horecamogelijkheden op Strandeiland verdeeld over drie gebieden. 70% van de horecagelegenheden komen aan de Strandboulevard, aan weerszijden van de Pampuslaan ter hoogte van de entree tot het eiland en in de Havenkom te liggen. De overige 30 % (2.400 m²) kan op andere plekken op Strandeiland komen. Deze 30% is opgedeeld in twee gebieden van 15% waardoor spreiding van het aantal horecazaken geborgd is. In artikel 31.6 zijn algemene gebruiksregels voor horeca opgenomen. Ter plaatse van de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Sport 1 en 2' is enkel additionele horeca toegestaan. Ter plaatse van de bestemming 'Groen' is enkel horeca in de categorie III en IV toegestaan.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt circa 8.000 m² bvo aan horeca mogelijk. Hiermee wordt een haalbaar horecaprogramma voor Strandeiland gecreëerd. De haalbare bruto vloeropperlakte voor horeca is vertaald naar de regels van dit plan. Het beoogde programma voor Strandeiland is afgestemd met ADZ en (d.d. 1 april 2020) akkoord bevonden. Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de gekozen regeling voor horeca in lijn is met het gemeentelijke horeca- en terrassenbeleid van het stadsdeel Oost.

3.4.7 Kantorenstrategie 2017 en Kantorenplan 2019 - 2026     

Op 29 november 2017 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Kantorenstrategie 2017 vastgesteld. Dit beleid is een actualisatie van de kantorenstrategie uit 2011. De inzet in 2011 was: terugdringen van de kantorenleegstand door beperking van de nieuwbouw, meer transformeren en herontwikkelen van leegstaande kantoren. De strategie was erop gericht om samen met de regio te komen tot een blijvend gezonde en toekomstbestendige kantorenmarkt. Die inzet is succesvol gebleken: de leegstand daalde van 18% naar 12,8% per 1 januari 2017. Er is veel getransformeerd, waardoor o.a. vele nieuwe woningen en hotelkamers zijn gerealiseerd, en verouderde kantoorruimte is herontwikkeld.

In de kantorenstrategie 2017 is aangegeven dat er steeds meer behoefte is aan kantoren op gemengde en goed verbonden locaties, ook al op korte termijn (tot 2020). Voor de korte termijn is er voldoende planvoorraad om in de uitbreidingsvraag (inclusief Brexit) te voorzien maar die voorraad ligt niet altijd op de juiste locaties. De behoefte aan kantoren betreft dus vooral een kwalitatieve vraag. Ook is er veel behoefte aan kantoorruimte voor kleine ICT, communicatie en zakelijke dienstverlening bedrijven en ruimte voor innovatieve kantoorconcepten op meer informele plekken in de stad. Er is nog steeds behoefte aan transformatie en leegstandsaanpak op monofunctionele kantoorlocaties. Transformatie leidt tot gemiddeld 1.250 nieuwe woningen per jaar.

De volgende voorstellen zijn opgenomen in de Kantorenstrategie 2017:

  1. De huidige planvoorraad van 970.000 m² flexibel inzetten waar op korte termijn (tot en met 2020) nieuwe kantoren zijn gewenst, te weten Zuidas, Arenapoort, Amstelstation, Lelylaan, Houthaven, Marineterrein, Oostenburg en Noordelijke IJoever;
  2. Amsterdam gaat door met de transformatie van de monofunctionele kantoorlocaties Amstel III, Riekerpolder en Sloterdijk naar aantrekkelijke, gemengde woon- werkgebieden in de stad. Sloterdijk Centrum en I zijn onderdeel van de gebiedsontwikkeling van Haven Stad;
  3. Amsterdam verkent waar vanaf 2020 nieuwe, gemengde gebiedsontwikkeling mogelijk is als gevolg van de dalende leegstandscijfers. Na 2020 wordt ingezet op nieuwe planvoorraad voor gebieden als Schinkelkwartier, Schipholkerncorridor (samen met de regio, buurgemeenten en provincie), uitbreiding van de Zuidas aan de westkant onder en boven de A10, Arenapoort, Sloterdijk, noordelijke IJ-oever/ Hamerkwartier, kansen verdichting Overamstel/ A2/ Joan Muijskenweg en A9/ Gaasperdam. Het gaat niet om monofunctionele kantoorontwikkelingen maar om gemengde woon-werkgebieden (uitzondering: Overamstel). Samen met de regio, de buurgemeenten, stadsdeel Oost en Zuidoost wordt het gebied rond station Duivendrecht verkend;
  4. Bij alle grote gebiedsontwikkelingen zoals Sluisbuurt, CAN gebied, Centrumeiland en K-buurt wordt een gemengd woon-werkmilieu gecreëerd met ruimte voor voorzieningen waaronder kantoren. Die ruimte is flexibel zodat die eventueel tijdelijk kan worden gebruikt voor andere functies afhankelijk van de vraag. Een uitstekende bereikbaarheid en goede connectiviteit met de stad zijn daarbij voorwaarden.

Kantorenplan 2019 - 2026

Met de Kantorenstrategie 2017 is voldoende ruimte voor tenders en kantoorontwikkelingen op de juiste plekken in de stad mogelijk gemaakt. Echter de beschikbare gemeentelijke grond op OV-knooppunten is schaars. Als gevolg daarvan is de gemeente voor kantoorontwikkelingen in veel gevallen afhankelijk van marktpartijen met een grond- of erfpachtpositie, die mogelijkheden hebben voor transformatie, herontwikkeling en/of verdichting. De behoefte aan kantoorruimte blijft hoog en het einde van de vraag naar vooral duurzame en goed OV-bereikbare kantoren is nog niet in zicht. Dit vraagt extra regie op het realiseren van nieuwe kantoren.

Het doel van het Kantorenplan 2019-2026 is een uitgebalanceerde en toekomstbestendige kantorenmarkt waarin op korte en middellange termijn voldoende kwalitatieve woonwerkmilieus beschikbaar zijn voor de uitbreidingsvraag van 125.000 m2 kantoor per jaar. Voor dit doel gelden de volgende uitgangspunten:

  • Meer en sneller kantoren ontwikkelen om te voldoen aan de marktvraag;
  • Toekomstbestendige kantoren: flexibel, efficiënt, bereikbaar en klimaatneutraal;
  • Transformatie van monofunctionele kantoorlocaties met behoud van werk;
  • Realiseren van gemengde woon-werkmilieus.

Het Kantorenplan 2019-2026 sluit aan op de kantorenstrategie 2017, de Economie van Morgen (de ruimtelijk economische visie van Amsterdam, 2017) en de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 (2019).

Relevantie voor het plangebied

Een groot kantorencluster is op Strandeiland vanwege de wat perifere ligging niet haalbaar noch gewenst. De werkfunctie op Strandeiland is vooral te vinden in flexwerklocaties met collectieve voorzieningen. Uit bijlage 1 behorende bij de Kantorenstrategie 2017 blijkt dat voor Strandeiland en Centrumeiland samen een maximum van 10.000 m² is gereserveerd voor kleinschalige kantoren (kleiner dan 1.000 m² bruto vloeroppervlak). Voor de vestiging van deze (flex)werklocaties zijn bereikbaarheid en levendigheid van belang. Om deze reden zijn de Havenkom en de Makerskade met horeca, winkels, bedrijven, culturele voorzieningen en het strand de meest geschikte vestigingsplekken voor kantoren.

Conclusie

Met de beoogde 10.000 m² (kleinschalige) kantoren voor Strandeiland wordt aan het actuele gemeentelijke kantoorbeleid invulling gegeven. Het maximale oppervlak aan kleinschalige kantoren op Strandeiland wordt door het stellen van nadere regels gewaarborgd.

3.4.8 Sportvisie 2025     

Amsterdam is een alom erkende sportstad die uitnodigt tot (sportief) bewegen door een beweegvriendelijke en -stimulerende inrichting van de openbare ruimte, een duurzame en toegankelijke sportinfrastructuur en een rijk en divers aanbod van sport- en beweegactiviteiten voor alle Amsterdammers.

De sportvisie staat op vier pijlers en is uitgewerkt in negen speerpunten.

  1. Sportparticipatie

    Alle Amsterdamse kinderen genieten van sport en bewegen. Voor Amsterdammers met een achterstand of beperking biedt het brede scala aan sportaanbieders een passend sport- en beweegaanbod. In Amsterdamse wijken en buurten brengt sport plezier in het leven van alledag.
  2. Sportieve ruimte

    Amsterdam heeft een toegankelijk, aantrekkelijk en duurzaam aanbod van sportieve ruimte en (top) sportaccommodaties, die bijdragen aan de kwaliteit van de stad, wijken en buurten.
  3. Sportaanbieders

    Amsterdam kent een rijk en divers palet aan vitale en maatschappelijk actieve sportaanbieders, die actief sporten en bewegen toegankelijk maken voor alle Amsterdammers.
  4. Topsport

    Amsterdam is een nationaal en internationaal erkende (top)sportstad met structurele faciliteiten voor topsporters en toptalent en aansprekende evenementen die bijdragen aan de sportieve uitstraling en maatschappelijke en economische ontwikkeling van de stad.

De 9 speerpunten zijn als volgt geformuleerd:

  1. Amsterdam grijpt de groei van de stad aan om bestaande sportaccommodaties en faciliteiten te optimaliseren en breidt het sportareaal waar nodig uit.
  2. Amsterdam borgt de basiskwaliteit van gemeentelijke sportaccommodaties en ontwikkelt actief gastheerschap op haar accommodaties. Investeringen op bestaande en nieuwe gemeentelijke sportaccommodaties zijn duurzaam.
  3. Amsterdam realiseert een beweeg- en sportvriendelijke openbare ruimte.
  4. Amsterdam ondersteunt en faciliteert sportaanbieders en begeleidt de match tussen Amsterdammers, aanbieders, ruimte en topsport.
  5. Amsterdam zorgt samen met haar partners voor een structureel sport- en beweegaanbod voor kinderen en Amsterdammers met een achterstand of beperking.
  6. Amsterdam benut de kracht van sport in (achterstands)wijken voor plezier, maatschappelijke participatie, gezondheid en wijkontwikkeling.
  7. Amsterdam investeert samen met haar partners structureel in de op- en uitbouw van een professioneel topsportklimaat waarin excelleren mogelijk is.
  8. Amsterdam gebruikt de kracht van topsport als impuls in de sportstimulering, het betrekken van het Amsterdamse bedrijfsleven en voor de promotie van Amsterdam.
  9. Amsterdam creëert een transparant speelveld door eenduidige subsidies en tarieven en de centrale verhuur van gemeentelijke accommodaties.

Relevantie voor het plangebied

In het stedenbouwkundig plan is aandacht aan Sport. Het aantal vierkante meters georganiseerde sport op IJburg 2 (waarbij 1.500 woningen op Centrumeiland en 500 woningen op Buiteneiland zijn meegerekend) komt uit op 84.000 vierkante meter georganiseerd buitensport (op IJburg 2), 8.000 m² sporten in de openbare ruimte van Strandeiland, 3.000 m² ten behoeve van een sporthal en 2.500 tot 3.500 m² ten hoeve van een zwembad. Hiermee wordt voldaan aan de Amsterdamse sportnorm. De vierkante meters voor georganiseerde buitensport zijn uitsluitend voor sportvelden en exclusief de benodigde ruimte voor paden, omliggend groen en overige voorzieningen.

Op Strandeiland worden naast permanente functies ook diverse tijdelijke sportvoorzieningen mogelijk gemaakt. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.2.4.

Het voorliggende plan is in lijn met het gemeentelijke sportbeleid.

3.4.9 Groenvisie 2020-2050     

Amsterdam groeit. De komende jaren worden er elk jaar zo'n 7.500 woningen bijgebouwd. Er wordt vooral gebouwd in bestaand stedelijk gebied. De gemeente Amsterdam wil dat de groei van de stad niet ten koste gaat van het groen dat de stad omringt. Het mag ook niet ten koste gaan van het groen in de stad.

Met de concept-Groenvisie schetst de gemeente een beeld als groene stad en hoe de gemeente de stad tussen nu en 2050 verder wil gaan vergroenen. De visie heeft tot eind juni 2020 als concept ter visie gelegen. Vaststelling is voorzien in voor het einde van 2020.

De Groenvisie gaat kort samengevat in op 4 redenen waarom groen belangrijk is, namelijk:  gezondheid, sociaal welzijn, klimaatadaptatie en natuur. Aan de hand van 4 principes komen deze thema's terug, namelijk:

  1. De gemeente zorgt voor genoeg gevarieerd groen voor iedereen;
  2. Groen draagt bij aan zoveel mogelijk opgaven;
  3. De stad wordt natuurinclusief aangelegd en beheerd;
  4. Aan groen werken we samen.

Relevantie voor het plangebied

Strandeiland wordt een groenblauwe woonbuurt met gemengde stedelijke woonmilieus met bijna 6 hectare aan groen voor onder meer sporten, spelen en ontmoeten. Aan de zuidzijde is een ruige natuurkant met zand en groen voorzien. Ook wordt in een 750 meter lang stadsstrand voorzien. De verschillende woonmilieus zijn voorzien van groene daken, pleinen en binnenterreinen. Voor Strandeiland wordt een groennorm van ca. 40 m2 openbaar groen per woning gehanteerd. Dat is een veel hogere norm dan de standaardnorm (28 m²) van Amsterdam.

Verder worden in de regels eisen gesteld aan de rainproofopgave. Klimaatadaptief bouwen zal vooral bij uitgifte van de kavels worden opgenomen in de kavelregels/bouwenveloppen. Al met al kan worden gesteld dat met de beoogde invulling van Strandeiland volop invulling wordt gegeven aan het toekomstige groenbeleid van de gemeente Amsterdam.

3.4.10 Nota Parkeernormen     

In de Nota Parkeernormen Auto (vastgesteld op 8 juni 2017) zijn de nieuwe parkeernormen voor auto’s vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto’s in de openbare ruimte.

De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto’s op straat. Bewoners van nieuwbouw krijgen geen parkeervergunning meer voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. De nieuwe bewoners moeten dus het wel of niet beschikbaar zijn van een parkeerplaats op eigen terrein, meenemen in hun keuze voor een woning. In de nota zijn een aantal belangrijke bestuurlijke keuzes gemaakt:

  1. Het college kiest ervoor om bij nieuwbouw geen parkeervergunning aan huurders, kopers en werknemers te verlenen. Huurders, kopers en werknemers van de nieuwbouw krijgen geen parkeervergunning meer voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. Hierdoor zijn er minder parkeerplaatsen op straat nodig.
  2. Het college kiest voor parkeernormen die aansluiten bij het autobezit. Met parkeernormen die aansluiten bij het feitelijke autobezit zorgen wordt ervoor gezorgd dat er voldoende parkeerplaatsen bij nieuwbouw wordt gerealiseerd in die gebieden in de stad waar de grootste woningbouwopgave is. Hiermee wordt voorkomen dat er parkeerproblemen op straat ontstaan.
  3. Het college kiest ervoor om bij sociale- en middeldure huurwoningen geen minimumparkeernorm te stellen. Door geen minimumparkeernorm te stellen hebben woningcorporaties en andere ontwikkelaars van sociale en middeldure huurwoningen de keuze of zij parkeerplaatsen op eigen terrein maken of niet. Ook voor de nieuwbouw van sociale en middeldure huurwoningen geldt uitsluiting van parkeervergunningen.
  4. Het college kiest in beginsel voor een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Door het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein per woning te maximeren houden wij de stad ook in de toekomst bereikbaar.



In de Nota is een gebiedsindeling gegeven aangeduid als A, B en C gebieden.

verplicht Afbeelding ABC-locatiekaart parkeren (A = paars, B = grijs, C = oranje)

Parkeernormen

Alle nieuwbouwplannen en transformatieplannen worden getoetst aan de parkeernormen. De nota bevat een beschrijving onder welke omstandigheden de gemeente kan afwijken van de parkeernormen. Het gaat hierbij om het afwijken van de eis om een bepaald aantal parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen. Bij het beoordelen van de afwijkingsgronden heeft de gemeente een bepaalde beleidsvrijheid.

Bij het vaststellen van parkeernormen voor voorzieningen vormen de actuele kencijfers van de CROW het uitgangspunt, gecombineerd met actuele Amsterdamse gegevens over de verkeersgeneratie van specifieke functies. Bij de toetsing aan de hand van de kencijfers wordt gebieds- en functiespecifiek gekeken of de parkeervraag op eigen terrein moet worden opgelost, of dat de parkeervraag op straat mogelijk is. Bij opvang van de parkeervraag op straat, wordt aanvullend beoordeeld of de werknemers van de betreffende voorziening in aanmerking komen voor een parkeervergunning of niet.

Nota parkeren fiets en scooter

Amsterdam verplicht nieuwe kantoren, horeca, onderwijsinstellingen en uitgaansgelegenheden om voldoende en goede parkeervoorzieningen voor de fiets op eigen terrein te realiseren. Dat draagt bij de kwaliteit van de openbare ruimte, een rustiger straatbeeld en meer ruimte voor voetgangers, groen en verblijfsplekken. Welke norm er wordt toegepast, is mede afhankelijk van de locatie waar gebouwd wordt. In het centrum is het fietsgebruik bijvoorbeeld veel hoger dan in de gebieden aan de rand van de stad.

Relevantie voor het plangebied

Strandeiland wordt in de Nota Parkeernormen Auto als een B-locatie aangeduid. Hierbij bestaat naast een maximumparkeernorm ook een miniumparkeernorm. In Hoofdstuk 7 Verkeer en parkeren wordt hier nader op ingegaan.

3.4.11 De bewegende stad - Amsterdamse beweeglogica     

Met de Beweeglogica, onderdeel van het programma ‘Bewegende Stad’, kan de stad zo ingericht worden dat Amsterdammers meer gaan bewegen. De Beweeglogica geeft ‘stadsmakers’ van binnen en buiten de gemeente meer houvast om bewegen op te nemen in een ontwerp of bij de herinrichting van buurten, parken, straten en pleinen. Zowel in bestaande buurten als bij nieuwbouw. Voorbeelden hiervan zijn autoluwe buurten, bredere stoepen om te spelen, meer open zwemwater, voorzieningen voor outdoor sporters, alternatieve fietsroutes en gebouwen waarin trappen beter zichtbaar zijn.

In Amsterdam doet één op de drie volwassenen te weinig aan beweging en een kwart van de kinderen onder de 14 jaar heeft overgewicht. Het stedelijk programma De Bewegende Stad wil daar verandering in aanbrengen. Onderdeel van het programma is 'De Amsterdamse Beweeglogica', die een relatie legt tussen de inrichting van de stad en de keuze van mensen om te bewegen. De Beweeglogica heeft vier uitgangspunten:

  • De bewegende stad geeft ruim baan aan de fietser en de voetganger;
  • In de bewegende stad is sport om de hoek;
  • De bewegende stad is een speeltuin;
  • In de bewegende stad wordt niet stil gezeten.

Relevantie voor het plangebied

In het planconcept van Strandeiland is de beweeglogica integraal doorgevoerd door de bovengenoemde vier uitgangspunten als basis voor het concept te hanteren. Dit uit zich doordat Strandeiland een wijk wordt waarin de openbare ruimte uitnodigt tot bewegen: afwisselend reliëf, een rondje om het hele eiland, haast natuurlijke ongedwongen beweegaanleidingen in de margestroken met hun trappen, stoepjes en randen, alle sportvoorzieningen in de parken, het vlonderpad in het binnenwater, diverse urban-sportselementen en het (buiten)zwembad. De inrichting van het openbare gebied geeft daarmee volop uitvoering aan het stedelijk programma ‘De Bewegende stad’.

De beweeglogica is ook doorgevoerd bij voorzieningen zoals basisscholen, kinderdagopvang en andere kleinschalige buurtvoorzieningen die op loop- en fietsafstand liggen. Ook de openbare ruimte is zo ingericht dat lopen en fietsen wordt gestimuleerd.

3.4.12 Gebiedsplan en -agenda Stadsdeel Oost, IJburg en Zeeburgereiland     

Op dinsdag 17 december 2019 heeft het dagelijks bestuur van de gemeente Amsterdam het gebiedsplan IJburg en Zeeburgereiland 2020 vastgesteld. In het gebiedsplan staan de projecten en onderwerpen waar de gemeente extra aandacht aan geeft.

Relevantie voor het plangebied

De prioriteiten en de daarbij behorende doelstellingen uit het gebiedsplan en -agenda van IJburg en daarmee ook Strandeiland in vogelvlucht:

  1. Goede bereikbaarheid waarborgen.

    Doelstellingen: Tijdige oplossingen om het gebied bereikbaar te houden, goede verkeersveiligheid realiseren, milieuvriendelijke oplossingen voor de verbetering van de bereikbaarheid.
  2. Een ruimer aanbod van kunst, cultuur, sport en sociale voorzieningen in de wijk.

    Doelstellingen: Meer buurtruimtes en buurtactiviteiten, meer kunst en cultuur in de wijk, meer sportvoorzieningen en waterrecreatie en ecologie in samenhang ontwikkelen.
  3. Veilig en prettig samenleven in een nieuwe gemengde wijk.

    Doelstellingen: Sterkere verbondenheid tussen buurtgenoten, bewoners met verschillende leefstijlen leven goed met elkaar samen, hogere kwaliteit van de leefomgeving en bewoners moeten zich veilig voelen in hun buurt.
  4. Ruime kansen voor de vele kinderen en jongeren in het gebied.

    Doelstellingen: Jongeren zijn trots op hun buurt en de buurt op hen, meer voorzieningen, programmering en zorg voor de jeugd, jeugdoverlast aanpakken door preventie en repressie
  5. Groen en Duurzaam IJburg en Zeeburgereiland.

    Doelstellingen: Groen in de buurt, circulaire economie, duurzaam bouwen en op weg naar energieneutraal.
  6. Sterke lokale economie.

    Doelstellingen: Meer samenwerking tussen ondernemers, ondernemers vervullen een sociale functie, meer toerisme en recreatie uit de stad naar IJburg trekken.

In het stedenbouwkundig plan voor Strandeiland zijn de hiervoor genoemde prioriteiten en doelstellingen die uit het Gebiedsplan en de agenda Stadsdeel Oost voorkomen, integraal doorgevoerd. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt volop uitvoering gegeven aan het Gebiedsplan en de agenda Stadsdeel Oost.

3.4.13 De Schoonheid van Amsterdam     

Doel van deze welstandsnota is de inhoudelijke gronden van het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en inzichtelijk te maken wat de toetsingscriteria zijn waarop het bouwplan wordt beoordeeld. Een transparant welstandsbeleid is niet alleen wenselijk voor de bouwende partijen en de gemeente, maar ook voor de omwonenden en andere gebruikers van het plangebied.

In de welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam' staan welstandscriteria en -kaders. Deze past de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toe bij de beoordeling van bijvoorbeeld bouwplannen en reclame-uitingen op gebouwen. Een bouwwerk moet letterlijk 'wel staan'. Daarbij gaat het niet alleen om het ontwerp van een gebouw, maar ook of het gebouw past in zijn omgeving.

Voor elk gebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen.

Relevantie voor het plangebied

Strandeiland is in de welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam 2016 (herziening april 2018) tot nu toe ondergebracht bij het ruimtelijke systeem De IJ-landen, gebiedstype IJburg en Zeeburgereiland (9b).

verplicht

De Schoonheid van Amsterdam-welstandsgebieden met paars De IJ-landen

De Schoonheid van Amsterdam vormt samen met het Kwaliteitskader van Strandeiland het toetsingskader voor de bouwontwikkelingen op Strandeiland. Bij de toetsing wordt onderscheid gemaakt tussen de ruimtelijke eenheden Pampusbuurt, Muidenbuurt, Havenkom, rond het Oog, en Oosterend Noord en Zuid.

Bouwplannen worden aan de hand van het welstandskader getoetst door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze geeft in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning advies (met inachtneming van de adviezen van de supervisor en het Kwaliteitsteam IJburg) over het bouwplan op basis van dit welstandskader. Hiervoor wordt verwezen wordt naar paragraaf 2.2.10 van de toelichting.

3.4.14 Principenota Buiteneiland     

In de door het college van B & W op 24 september 2019 vastgestelde Principenota Buiteneiland worden de concrete opgaven voor en uitgangspunten voor ontwerp en programma omschreven.

Buiteneiland is het laatste eiland van de IJburgarchipel en grenst aan de westzijde aan de IJburgbaai en aan de oostzijde aan het waterlandschap van het IJmeer. Buiteneiland wordt als “groen anker” ontwikkeld waarmee Amsterdam de mogelijkheid heeft om een flinke hoeveelheid groene openbare ruimte toe te voegen aan de stad. Ook wordt op deze manier de archipel van IJburg afgerond, door een gebied te ontwikkelen waar natuur, kunst, cultuur, sport en waterrecreatie elkaar ontmoeten, en dat op een niveau dat het interessant maakt voor alle Amsterdammers en voor inwoners van de omliggende gemeenten.

Buiteneiland wordt geen attractie op zichzelf, het is samen met Strandeiland ook een poort naar de blauwe scheg van het IJmeer, een gebied dat door de stad nog maar nauwelijks wordt benut. Daarnaast is een klein woningbouwprogramma voorgesteld, wat zorgt voor sociale veiligheid op Buiteneiland (ogen op het eiland).

De ontwikkeling van Buiteneiland kan derhalve niet los worden gezien van de ontwikkeling van Strandeiland. Door een deel van het sportprogramma van IJburg 2 op Buiteneiland te realiseren, kan Strandeiland dichter worden bebouwd en kan de oorspronkelijke woningbouwopgave van Buiteneiland worden losgelaten.

3.4.15 Conclusie     

Zoals uit de voorgaande paragrafen is gebleken is het voorliggende bestemmingsplan in lijn met het Rijksbeleid, provinciaal beleid, regionale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieueffectrapportage     

4.1 Inleiding     

4.1.1 Een passend MER voor de veranderopgave van Strandeiland     

Een nieuw toekomstgericht bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan richt zich alleen op Strandeiland. Centrumeiland wordt momenteel gerealiseerd binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan en maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan. De inrichting van Buiteneiland wordt op dit moment verder uitgewerkt, maar is nog onvoldoende concreet. De realisatie van Buiteneiland is voorzien omstreeks 2030-2040. Voor Buiteneiland wordt het beoogde maximale programma (voor zover nu bekend) in dit MER meegenomen, maar er is geen invulling gegeven aan de inrichting van het eiland.

Een passend MER

Voor voorliggend bestemmingsplan Strandeiland is een nieuw milieueffectrapport (MER) opgesteld. Dit MER heeft een bijzonder karakter. Het nieuwe plan voor Strandeiland kent een uitwerking volgens een groeimodel als het gaat om het realiseren van de ambities.

Eerste behoefte is de realisatie van voldoende woningen om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. In de Koers 2025 wordt de woningbouw op Centrumeiland, Strandeiland en Buiteneiland genoemd als bouwsteen om aan deze behoefte te voldoen. Het is één van de grootste woningbouwprojecten voor Amsterdam de komende jaren.

De Gemeente Amsterdam heeft ook hoge ambities op het gebied van bereikbaarheid, natuur, duurzaamheid en gezondheid. Deze ambities kunnen echter niet allemaal op korte termijn worden ingevuld. De realisatie van deze ambities is afhankelijk van innovatie en nieuwe ontwikkelingen die, hoewel verwacht, nog verder moeten worden uitgewerkt en geschikt gemaakt voor grootschalige toepassing. De monitoring gedurende de gebruiksfase van Strandeiland speelt een belangrijke rol in het bereiken van de ambities. In het MER is daarom onderscheid gemaakt tussen op dit moment haalbare (technisch en financieel realistische) maatregelen die reeds onderdeel zijn van het Stedenbouwkundige plan en lange termijn maatregelen die hier nog geen onderdeel van uitmaken. Resultaat van dit MER is een overzicht van uitgangspunten die in het bestemmingsplan geborgd moeten worden om korte en lange termijn maatregelen te kunnen treffen (zie Hoofdstuk 20 voor de conclusie MER).

Verschil programma MER 2009 en MER 2020

Voor het vigerende bestemmingsplan IJburg 2e fase uit 2009 is ook een MER opgesteld. In deze paragraaf wordt het verschil in beeld gebracht tussen het bouwprogramma voor Strandeiland en Buiteneiland in het oude en het nieuwe bestemmingsplan.

verplicht

verplicht

Verschil in bouwprogramma voor Strandeiland in het vigerende bestemmingsplan IJburg 2e fase (2009) en het nieuwe bestemmingsplan / Stedenbouwkundig Plan (2019)

Het nieuwe bestemmingsplan maakt voor Strandeiland een ander programma mogelijk, zowel voor woningen als niet-woningen. Daarnaast komen er op Strandeiland enkele nieuwe functies, die op basis van het vigerende bestemmingsplan nog niet mogelijk waren. Deze functies geven onder meer invulling aan de ambities op het vlak van duurzaamheid. In bovenstaande tabel is het nieuwe programma afgezet tegen het programma van het vigerende bestemmingsplan. Voor de ontwikkeling van Buiteneiland zijn in het MER een aantal uitgangspunten geformuleerd (zie paragraaf 4.3.4). Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het transformatorstation inmiddels haar eigen procedure heeft doorlopen en nu wordt gebouwd. In dit bestemmingsplan wordt de verleende vergunning daarom verwerkt al zijnde 'bestaande situatie'.

Waarom een nieuwe m.e.r.-procedure

Met het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan weegt het bevoegd gezag opnieuw af of de voorgenomen ontwikkeling passend is voor wat betreft de milieugevolgen. Het nieuwe bestemmingsplan kent enkele belangrijke verschillen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, waaronder activiteiten die m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn.

Op grond van een analyse van wat in het 'oude' MER is opgenomen, de belangrijkste verschillen in wet- en regelgeving, de verschillen in de plannen van toen en de plannen van nu en de verandering in de huidige situatie en autonome ontwikkeling, is geconcludeerd dat voor een goede besluitvorming niet volstaan kan worden met een actualisatie van het MER.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd voor welke activiteiten een m.e.r.-plicht kan ontstaan . In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten opgesomd en is aangegeven voor welke plannen een plan-m.e.r.-plicht ontstaat en voor welke besluiten een project-m.e.r.(beoordelings)-plicht.

Het nieuwe bestemmingsplan voor Strandeiland biedt een ruimtelijk kader voor diverse nieuwe activiteiten en nog te nemen besluiten waarvoor later volgens de Wet milieubeheer een project-m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling verplicht kan zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de realisatie van de WKO, die betrekking heeft op een hoeveelheid water van meer dan 1,5 miljoen m3 per jaar (activiteit D15.2) en voor de realisatie van ligplaatsen voor waterrecreatie (mogelijk aan te merken als jachthaven: activiteit D10). Daarom is voor het (kaderstellende) bestemmingsplan sprake van een plan-m.e.r. plicht (art. 7.2, lid 2 Wm). Omdat sprake is van een plan-m.e.r. plicht is de uitgebreide m.e.r.-procedure van toepassing. Dat betekent o.a. dat de Commissie m.e.r. (Cie-m.e.r.) verplicht advies uitbrengt over de volledigheid en juistheid van het milieueffectrapport (MER).

Voor het voorliggende MER is gekozen voor een insteek waarbij de nadruk ligt op het flexibel kunnen inspelen op de behoeftes van de toekomst en de ambities van nu.

Het doel van het MER

Doel van het MER en de m.e.r.-procedure is om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De milieueffecten van het voornemen worden in beeld gebracht en vergeleken met de referentiesituatie. De referentiesituatie is de situatie die zich in en rond het plangebied zal voordoen. Voor het bestemmingsplan Strandeiland wordt gebruik gemaakt van een bestemmingsplan 'verbrede reikwijdte' met een planhorizon van 20 jaar. Het MER hanteert twee referentiejaren: 2034 en 2038. Dit heeft er mee te maken dat wordt beoogd dat Strandeiland in 2 fases wordt ontwikkeld, waarbij de eerste fase rond 2034 gereed moet zijn en de tweede fase in 2038. Zie voor een nadere toelichting hierop in paragraaf 4.3.4.

Hoe ziet de m.e.r.-procedure er uit

De m.e.r.-procedure wordt hieronder in stappen toegelicht.

Notitie Reikwijdte en Detailniveau, ter inzage legging en advies Cie-m.e.r.

De m.e.r.-procedure is formeel van start gegaan met de openbare kennisgeving van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De NRD heeft vanaf 6 juni 2019 voor 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder schriftelijk kunnen reageren op de NRD en zijn/haar mening kunnen geven over wat onderzocht moet worden in het MER en op welke manier. De NRD is voor advies ook verzonden naar de wettelijke adviseurs en betrokken bestuursorganen (zoals Rijkswaterstaat en provincie Noord-Holland) en de Commissie voor de milieueffectrapportage (Cie-m.e.r.). Het bevoegd gezag heeft, rekening houdend met de binnengekomen reacties en het advies van de Cie-m.e.r. over de reikwijdte en het detailniveau van het MER, de NRD vervolgens vastgesteld (op 26 november 2019). Op basis hiervan is het voorliggend MER opgesteld, als integraal onderdeel van het nieuwe bestemmingsplan voor Strandeiland.

De Cie-m.e.r. heeft op 7 oktober 2019 een advies uitgebracht over de reikwijdte en het detailniveau van het MER. De Cie-m.e.r. beschouwt daarbij de volgende punten als essentiële informatie voor het MER. Dat wil zeggen dat voor het meewegen van het milieubelang in het besluit over de gebiedsontwikkeling het MER in ieder geval onderstaande informatie moet bevatten:

  • een onderbouwing van de woningbouwopgave en de behoefte aan een jachthaven ' zie hiervoor paragraaf 3.1.4 (woningbouwopgave) en paragraaf 5.2.4 (jachthavens);
  • een onderbouwing van de al eerder gemaakte keuzes in het Stedenbouwkundig plan en hoe duurzaamheid en milieu daarbij een rol hebben gespeeld ' zie paragraaf 4.2.1 en bijlageAmbities, hoofdkeuzes en maatregelen van dit bestemmingsplan;
  • een beschrijving van de referentiesituatie, het doelbereik en de effecten van het Stedenbouwkundig plan en de varianten daarbij; ' De referentiesituatie is in algemene zin beschreven in 4.3. Per milieuthema is een aparte paragraaf opgenomen met daarin een beschrijving van de referentiesituatie. Per milieuthema zijn ook de effecten van het voornemen beschreven. Het doelbereik wordt beschreven in hoofdstuk 20.
  • de wijze waarop invulling wordt gegeven aan monitoring en evaluatie van het doelbereik en de effecten ' zie hoofdstuk 20.

Advies Cie-m.e.r. bij wettelijk vooroverleg voorontwerp bestemmingsplan

Gedurende het wettelijk vooroverleg van het voorontwerp bestemmingsplan is het MER ter advies aan de Cie-m.e.r. voorgelegd. De Cie-m.e.r. heeft op 23 september 2019 een advies uitgebracht over het MER. De belangrijkste punten waren:

  • de onderbouwing van de woningbouwopgave en de behoefte aan een jachthaven;
  • de onderbouwing van de gekozen maatregelen om de duurzaamheidsambities te realiseren;
  • de mogelijkheden om het autoverkeer te verminderen en te zorgen voor een goede verkeersafwikkeling;
  • de maatregelen die bij bestaande woningen nodig zijn om aan de eisen van de Wet geluidhinder te voldoen;
  • de gevolgen van de aanleg van de oeverzone en van extra bootverkeer en recreatie voor de kwetsbare natuur en vogelsoorten van het Natura 2000-gebied.

Het advies van de Cie-m.e.r. is waar nodig verwerkt in het MER en het bestemmingsplan. De manier waarop dit is gebeurd, is terug te lezen in de Nota vooroverleg bestemmingsplan en MER Strandeiland.

Ter inzage legging MER bij het bestemmingsplan Strandeiland

Het ontwerpbestemmingsplan Strandeiland wordt als integraal document met het MER ter inzage gelegd. Eenieder krijgt hierbij de mogelijkheid om gedurende een termijn van 6 weken zienswijzen naar voren te brengen op het ontwerpbestemmingsplan / MER Strandeiland. Zienswijzen op het MER kunnen zich uitsluitend richten op de volledigheid en juistheid van het milieueffectrapport.

Vervolg bestemmingsplanprocedure Strandeiland

De ingebrachte zienswijzen en adviezen op het MER worden voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota van beantwoording MER Strandeiland. Het bestemmingsplan Strandeiland wordt samen met het MER en de Nota van beantwoording door het College van B&W van gemeente Amsterdam aangeboden ter vaststelling door de gemeenteraad van Amsterdam. Na vaststelling van het ruimtelijk besluit door de gemeenteraad bestaat de mogelijkheid om beroep tegen het ruimtelijk besluit (en het MER als integraal onderdeel van het bestemmingsplan) aan te tekenen bij de Raad van State.

Evaluatie/monitoring 

Na vaststelling van het bestemmingsplan Strandeiland is het bevoegd gezag verplicht de daadwerkelijke milieugevolgen van de uitvoering van de voorgenomen activiteit te onderzoeken. Dit houdt in dat nagegaan dient te worden of de effectvoorspellingen in het MER Strandeiland juist zijn geweest (zie voor een uitwerking hoofdstuk 20).

4.2 Doelen en ambities     

Gemeente Amsterdam wil koploper zijn op het gebied van duurzaamheid, waarbij Strandeiland een voorbeeld wordt voor de duurzame wijk van de toekomst. De belangrijkste duurzaamheidsaspecten zijn: duurzame energie, circulaire economie, klimaatbestendige stad en natuurinclusief. Naast een duurzaam eiland wil Amsterdam ook een gezond eiland zijn, oog hebben voor natuur, een groen/blauw woonmilieu hebben en een goede bereikbaarheid garanderen. In bijlage Ambities, hoofdkeuzes en maatregelen zijn de ambities beschreven en uitgewerkt, waarbij concrete maatregelen zijn benoemd om invulling te kunnen geven aan deze ambities. Dit hoofdstuk vat de resultaten uit die bijlage samen en geeft weer op welke manier deze maatregelen zijn meegenomen in de effectbeoordeling van dit MER.

Voor de ontwikkeling van Strandeiland dient rekening te worden gehouden met verschillende nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk is op hoofdlijnen een beschrijving gegeven van vigerende wet- en regelgeving en beleid voor zover dat relevant is voor de ontwikkeling van Strandeiland.

4.2.1 Doelen     

Met de ontwikkeling van Strandeiland wordt verder gebouwd aan de IJburgarchipel. Strandeiland behoort met 8.000 woningen tot de grootste toekomstige stadswijken van Amsterdam. Met de ontwikkeling van Strandeiland, gelegen aan de IJburgbaai met een groot stadsstrand en aan de zuidzijde een ruige natuurrand aan het IJmeer, wordt een nieuw stuk Amsterdam gecreëerd dat een woonplek moet bieden aan circa 20.000 Amsterdammers. Strandeiland biedt plek aan iedereen, van jong tot oud; aan eenpersoonshuishoudens, maar vooral aan gezinnen.

De gemeente Amsterdam heeft bij de ontwikkeling van Strandeiland een hoog ambitieniveau op verschillende gebieden. De ambities worden in de paragraaf hieronder toegelicht.

4.2.2 Ambities     

Voor de ontwikkeling van Strandeiland heeft de gemeente Amsterdam de volgende ambities geformuleerd:

  • Strandeiland als groen/blauw woonmilieu;
  • IJburg te gast in het IJmeer;
  • Gezond Strandeiland;
  • Duurzaam Strandeiland;
  • Bereikbaar Strandeiland.

Het verwezenlijken van bovenstaande ambities is niet vanzelfsprekend. In de meeste gevallen is het noodzakelijk keuzes te maken. Omwille hiervan zijn per ambitie diverse thema's onderscheiden waarvoor hoofdkeuzes zijn gemaakt. Per hoofdkeuze zijn vervolgens maatregelen benoemd die kunnen bijdragen aan het behalen van de ambitie. Bepaalde maatregelen kunnen op korte termijn worden uitgevoerd, terwijl andere maatregelen pas op de langere termijn (kunnen) worden uitgevoerd om de ambitie te behalen. Dit past bij het groeimodel dat in het bestemmingsplan is toegepast. In bijlage 21 Ambities, hoofdkeuzes en maatregelen is een uitgebreide uitwerking opgenomen van de gemaakte hoofdkeuzes en daaraan gekoppelde maatregelen.

Van de benoemde maatregelen maakt een deel integraal onderdeel uit van het Stedenbouwkundige plan dat in november 2019 is vastgesteld. Andere maatregelen zijn bedoeld voor de langere termijn. In deze paragraaf wordt deze tweedeling in maatregelen nader uitgewerkt. Voor de maatregelen die onderdeel uitmaken van het Stedenbouwkundige plan geldt dat deze bij de effectbeoordelingen in de hoofdstukken 5 t/m 10 meegenomen zijn. Mogelijke (positieve of negatieve) effecten als gevolg van deze maatregelen zijn integraal in de effectbeoordeling verwerkt. De lange termijn maatregelen zullen in die hoofdstukken terugkomen als mitigerende, optimaliserende of compenserende maatregelen die op langere termijn genomen kunnen worden. Het bepalen van de mogelijkheid en soms misschien noodzaak om deze lange termijn maatregelen uit te voeren kan als onderdeel van het monitoringsplan voor Strandeiland worden meegenomen. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 20.3.

In onderstaand schema is een overzicht gegeven van de hoofdkeuzes die per ambitie zijn gemaakt.

verplicht

Schema met gemaakte hoofdkeuzes per ambitie zoals opgenomen in bijlage 21 Ambities, hoofdkeuzes en maatregelen

4.3 Referentiesituatie, planvoornemen en alternatieven     

In het kader van het MER worden de effecten van de voorgenomen activiteit afgezet tegen de 'referentiesituatie'. Als referentiesituatie geldt de situatie die ontstaat wanneer bestemmingsplan IJburg 2e fase uit 2009 volledig wordt gerealiseerd. Dit MER kijkt dus naar de verschillen in effecten die het aangepaste plan voor Strandeiland heeft ten opzichte van het plan IJburg 2e fase zoals dat op dit moment gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk wordt uitgebreid stil gestaan bij de verschillen tussen de huidige situatie, de autonome ontwikkelingen, de referentiesituatie en de voorgenomen activiteit.

4.3.1 Inleiding     

In een MER wordt gewoonlijk gekeken naar drie situaties: de huidige situatie, de referentiesituatie en de plansituatie. De huidige situatie is dan de feitelijke situatie zoals het nu is. De referentiesituatie is de huidige situatie aangevuld met de nu bekende autonome ontwikkelingen. De plansituatie is de autonome situatie aangevuld met de voorgenomen activiteit. Voor dit MER gelden voor de referentiesituatie en de voorgenomen activiteit de volgende belangrijke uitgangspunten:

  • De referentiesituatie is het plan IJburg 2e fase uit 2009 dat gerealiseerd kan worden op basis van het vigerende bestemmingsplan.
  • Het landmaken voor Strandeiland is reeds vergund. Realisatie van Centrumeiland is reeds gestart. Landmaken en Centrumeiland zijn daarmee autonome ontwikkelingen en dus onderdeel van de referentiesuatie en niet van de voorgenomen activiteit.
  • De voorgenomen activiteit is het gewijzigde (stedenbouwkundige) plan voor Strandeiland.
  • De realisatie van de voorgenomen activiteit vindt plaats in 2 fases: fase 1 in 2034, fase 2 in 2038.
  • Buiteneiland wordt in het nieuw vast te stellen bestemmingsplan niet meegenomen. De realisatie van Buiteneiland is wel onderdeel van IJburg 2e fase en wordt op termijn ook uitgevoerd. Daarom zijn de effecten van de realisatie van Buiteneiland wel globaal en worst case meegenomen (= maximaal programma) als onderdeel van de voorgenomen activiteiten.

Zoals uit de uitgangspunten blijkt, lopen er momenteel al enkele ontwikkelingen (landmaken, realisatie Centrumeiland) die het moeilijk maken om voor dit MER een realistische 'foto' te maken van de huidige situatie. Veel meer dan normaal zal deze foto er over een aantal weken/maanden weer heel anders uitzien op voor dit MER cruciale punten (bebouwingsdichtheid, ruimtelijke inrichting, verkeersintensiteiten, etc.). Voor dit MER is daarom gekozen voor een huidige situatie die in de toekomst ligt: de situatie zoals die is als het landmaken is afgerond en ook Centrumeiland is gerealiseerd. Dus feitelijk de autonome situatie, zonder het volledig realiseren van hetgeen mogelijk is conform het bestemmingsplan uit 2009. Omdat dit niet meer echt als 'huidige' situatie te beschouwen is, noemen we deze situatie in dit MER verder de 'autonome situatie (zonder bp 2009)'. Voor een enkel aspect geldt echter dat vanuit wet- en regelgeving een toets nodig is op de feitelijk huidige situatie. Daar waar dat van toepassing is wordt daar specifiek op ingegaan en zal dus wel de term 'huidige situatie' worden gebruikt.

De referentiesituatie in de paragrafen 'MER' is vervolgens de autonome situatie waarbij de planologische situatie zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan uit 2009 óók is gerealiseerd ('autonome situatie, inclusief bp 2009'). Daar waar in de paragrafen 'MER' wordt gesproken over 'referentiesituatie' wordt dus deze autonome situatie, inclusief bp 2009 bedoeld.

Samengevat komen in bij de beschouwingen in het kader van het MER dus de volgende vier situaties voor:

  • Huidige situatie: De situatie zoals die op dit moment buiten te zien is. Deze situatie is voor natuur van belang in verband met toetsing aan wet- en regelgeving.
  • Autonome situatie (zonder bp 2009): De huidige situatie, aangevuld met het landmaken en de realisatie van Centrumeiland.
  • Autonome situatie, inclusief bestemmingsplan 2009 (referentiesituatie): Naast het landmaken en realisatie van Centrumeiland is nu ook het volledige programma van IJburg 2e fase gerealiseerd. Dit is de situatie waarmee de effecten van het nieuwe voornemen worden vergeleken.
  • Plansituatie: het nieuwe voornemen voor Strandeiland zoals vastgesteld in het Stedenbouwkundige plan 2019.

In navolgende paragrafen worden eerst de huidige en referentiesituatie beschreven. Vervolgens wordt het planvoornemen beschreven en het alternatief dat in het MER wordt onderzocht.

4.3.2 Huidige situatie     

IJburg is een deels gerealiseerde woonwijk, welke in verschillende fases wordt aangelegd. IJburg fase I is aangelegd in het IJmeer voor de kust bij de Diemerzeedijk. Het bestaat uit het Steigereiland, Haveneiland en twee Rieteilanden. Fase II houdt de realisatie van nog eens drie eilanden in: Centrumeiland, Strandeiland en Buiteneiland. Centrumeiland is reeds opgespoten en wordt momenteel bebouwd.

Momenteel wordt er zand opgespoten om daarna de bouw van Strandeiland mogelijk te maken. De opgespoten eilanden worden gezien als de feitelijke huidige situatie. Onderstaande figuur toont een foto in vogelvlucht van de reeds opgespoten gronden (Gemeente Amsterdam, 2021).

verplicht

Foto huidige situatie landmaken Strandeiland (Gemeente Amsterdam, 2021)

Strandeiland wordt net als de andere eilanden van de IJburgarchipel gerealiseerd in het IJmeer, een meer dat gelegen is op een knooppunt van grote en kleinere wateren: het Markermeer, het IJ, de randmeren tussen de Flevopolders en het oude land en de Hollands-Utrechtse plassen. Het IJmeer heeft diverse functies, zowel het gebruik voor beroepsvaart als waterrecreatie. Het IJmeer heeft ook een functie op het gebied van visserij en natuur. Samen met het IJsselmeer en het Markermeer vormt het IJmeer één groot zoet binnenmeer.

Het IJmeer wordt ruimtelijk begrensd door de strakke polderdijk van Zuidelijk Flevoland, de oude kustgebieden van de Zuiderzee en het silhouet van Amsterdam. Ondanks deze begrenzing blijft het IJmeer door haar grote oppervlakte aan open ruimte vooral een schakel in de open ruimtes van de Flevopolders, de Vechtstreek en Waterland [15]. Aan de zuidzijde van de vaargeul Amsterdam - Lelystad ligt een strekdam. De strekdam start bij het Zeeburgereiland en steekt dan circa 2,5 km het IJmeer in. Ter hoogte van Haveneiland is de strekdam onderbroken voor een vaarroute. De punt van de strekdam situeert zich ten noorden van het toekomstige Buiteneiland.

In contrast met de open ruimten staan de verstedelijkte gebieden van Amsterdam en Almere. In het zuiden wordt het vaste land rond het IJmeer doorsneden door wegen, het Amsterdam-Rijnkanaal, hoogspanningslijnen en spoorwegen (zie onderstaande figuur).

verplicht

Situering IJburg 2e fase t.o.v. omliggend verstedelijking en (spoor)wegennet

4.3.3 Referentiesituatie     

In de MER-paragrafen worden de effecten van het voornemen vergeleken met de effecten die optreden in de referentiesituatie. De referentiesituatie is in dit geval de stedelijke ontwikkeling die in het vigerende bestemmingsplan (2009) planologisch is vastgelegd. Dat betekent dat de effecten van het voornemen worden vergeleken met de effecten van stedenbouwkundig programma zoals vastgelegd in het vigerend bestemmingsplan. Onderstaande geeft de referentiesituatie weer, waarbij IJburg 2e fase ontwikkeld is zoals mogelijk gemaakt middels het vigerende bestemmingsplan.

In de referentiesituatie wordt er vanuit gegaan dat, naast IJburg 1e fase en Centrumeiland, ook Strandeiland, Middeneiland en Buiteneiland conform het bestemmingsplan uit 2009 gerealiseerd zijn.

verplicht

Uitsnede plankaart Bestemmingsplan IJburg tweede fase uit 2009

In de referentiesituatie is het bouwprogramma gerealiseerd zoals weergegeven in onderstaande tabel. Dit is het bouwprogramma zoals in 2009 opgenomen in het bestemmingsplan IJburg 2e fase. In de referentiesituatie zijn er in totaal 9.200 woningen gerealiseerd in IJburg 2e fase. 1.500 woningen worden op dit moment al gerealiseerd op Centrumeiland. In de autonome ontwikkeling komen daar 7.700 woningen bij op Strandeiland, Middeneiland en Buiteneiland. Voor Strandeiland en Middeneiland is per eiland een maximum aantal woningen opgenomen. Het totaal van het aantal woningen op Strandeiland en Middeneiland mag echter niet meer zijn dan 6.200.

Binnen de referentiesituatie is in totaal 167.000 m2 aanvullende functies te realiseren (niet-wonen). Daarvan is 34.000 m2 kantoorruimte, 27.500 m2 bedrijven, 5.500 m2 winkels en 22.000 m2 horeca. Het grootste deel van de aanvullende functies zijn maatschappelijke voorzieningen, in totaal 78.000 m2.

De primaire waterkering omvat ringdijken die zijn ontworpen op een overschrijdingskans van 1 keer per 4.000 jaar. In de referentiesituatie worden de eilanden met het openbaar vervoer ontsloten middels de verlenging van het tracé van de IJ-tram. Het landmaken van de eilanden van Strandeiland maakt als autonome ontwikkeling deel uit van de referentiesituatie. Voor het landmaken fase 1 en 2 is reeds vergunning verleend.

verplicht Bouwprogramma IJburg 2e fase (Bestemmingsplan IJburg 2e fase, 2009)

5 Voor Centrumeiland zijn inmiddels drie uitwerkingsplannen vastgesteld: 'Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 1', 'Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 2' en 'Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 3'. Er zullen nog meer itwerkingsplannen volgen voor de rest van dit eiland. Op basis van het vastgestelde SP Centrumeiland is het beoogde woningaantal hetzelfde gebleven als in het bestemmingsplan uit 2009. Het niet-woonprogramma is wel gewijzigd. In tegenstelling tot het bestemmingsplan uit 2009 is er sprake van een sterk teruggebracht niet-woonprogramma (circa 10% van beoogd).

4.3.4 Planvoornemen     

Met de ontwikkeling van Strandeiland wordt verder gebouwd aan de IJburgarchipel. Strandeiland wordt een eiland om te wonen, te werken en te recreëren. Het eiland gaat ruimte bieden aan 8.000 woningen, 120.000 vierkante meter aan commercieel en maatschappelijk programma, een circa 750 meter lang stadsstrand en bijna 6 hectare aan groen voor onder meer natuurontwikkeling, sporten, spelen en ontmoeten.

Strandeiland zal in de komende 20 jaar gefaseerd worden aangelegd. In de eerste fase is het zuidwestelijk deel van Strandeiland opgespoten. Dit gebied is vanaf 2018 opgespoten en beslaat een oppervlakte van circa 80 hectare waar in totaal 5.000 woningen en 75.000 m2 bvo aan voorzieningen worden gebouwd (fase 1). Fase 2 betreft het noordoostelijk deel van Strandeiland en beslaat een oppervlakte van circa 55 hectare, waar in totaal 3.000 woningen en de overige 45.000 m2 bvo aan voorzieningen worden gebouwd. Zie ook onderstaande figuur voor de begrenzing van de fasering voor de aanleg van Strandeiland. Fase 1 wordt afgerond in 2034 en fase 2 in 2038. In hoofdstuk 2 is het exacte planvoornemen nader uitgelegd.

verplicht

De ontwikkeling van Strandeiland vindt plaats in twee fases

Buiteneiland

Buiteneiland vormt het laatst te realiseren eiland van de IJburgarchipel en wordt gepositioneerd als "een groen anker aan het IJ". Het eiland heeft een beperkt woningbouwprogramma (maximaal 500 woningen) waar met name ruimte wordt geboden aan culturele, recreatieve en sportvoorzieningen in een groene en natuurlijke setting.

Om het eiland goed te kunnen bereiken is op Buiteneiland een eindhalte voorzien van de toekomstige HOV-buslijnen (hoogwaardig openbaar vervoer) die gaan rijden tussen IJburg, Weesp en Amsterdam Zuidoost. De ontwikkeling van Buiteneiland kan niet los worden gezien van de ontwikkeling van Strandeiland. Door een deel van het sportprogramma van IJburg 2 op Buiteneiland te realiseren, kan Strandeiland dichter worden bebouwd en kan de oorspronkelijke woningbouwopgave van Buiteneiland worden losgelaten. Er zullen dan ook niet zoals in het bestemmingsplan uit 2009 voorzien 1.500 woningen, maar maximaal 500 woningen worden gerealiseerd. Het totale aantal woningen op Buiteneiland, Strandeiland en Centrumeiland bedraagt in totaal maximaal 10.000. Dit is het aantal woningen waarbij het gewenste groenblauwe woonmilieu intact blijft en de bereikbaarheid voldoende kan worden gewaarborgd. Voor Buiteneiland is in september 2019 een principenota door het college van B&W vastgesteld.

4.3.5 Te onderzoeken alternatief     

In alle 'MER' paragrafen worden de effecten van de voorgenomen activiteit afgezet tegen de 'referentiesituatie'. Zoals in paragraaf 4.3.3 beschreven geldt als referentiesituatie de situatie die ontstaat wanneer bestemmingsplan IJburg 2e fase uit 2009 volledig wordt gerealiseerd. In het MER worden de effecten van één alternatief onderzocht: de gefaseerde uitvoering van het gewijzigde plan voor Strandeiland. Bij het opstellen van het Stedenbouwkundig plan zijn bewoners en ondernemers op IJburg uitgebreid geconsulteerd, evenals externe experts en diverse vertegenwoordigers van maatschappelijke groepen en ander overheden. Dit proces heeft geresulteerd in het huidig Stedenbouwkundig plan voor de inrichting van Strandeiland, met hoge ambities op het gebied van onder andere emissievrije mobiliteit en duurzaamheid. Omdat bij het opstellen van het Stedenbouwkundig plan het milieu en duurzaamheid een belangrijke rol hebben gespeeld zijn er geen andere alternatieven ontwikkeld.

De ontwikkeling is verdeeld over twee fases (fase 1 tot 2034, fase 2 tot 2038). In dit MER worden de effecten van beide fases apart beoordeeld. Het gaat daarbij om de effecten van het realiseren van de bebouwing. Eerst worden de effecten beschreven die kunnen ontstaan bij realisatie van fase 1 (aanlegfase bebouwing), vervolgens komen de effecten aan bod die tot 2038 ontstaan in fase 2 (gebruiksfase fase 1 en aanlegfase bebouwing fase 2) en daarna (gebruiksfase beide fases). In onderstaande figuur is de referentiesituatie en de te beoordelen voorgenomen activiteit schematisch weergegeven. In deze paragraaf worden de te beoordelen onderdelen van het voornemen nader toegelicht.

verplicht

Schematische weergave referentiesituatie en voorgenomen

Gefaseerde realisatie nieuw plan Strandeiland

In de MER paragrafen wordt één alternatief onderzocht en vergeleken met de referentiesituatie. Het gaat om het gewijzigde en inmiddels vastgestelde (stedenbouwkundige) plan voor Strandeiland. Dit alternatief wordt uitgevoerd in 2 fases. In onderstaand overzicht is samengevat waaruit het onderzochte alternatief precies bestaat.

verplicht

Verdeling realisatie onderdelen Strandeiland over de fases. Gearceerd is fase van uitvoering, evt. aangevuld met toelichting

De uitvoering van bovenstaand programma is verdeeld in twee fases. In fase 1 (tot 2034) wordt het westelijke deel van de Muidenbuurt en Pampusbuurt ontwikkeld. Qua gebied omvat deze 1e fase de helft van de Muidenbuurt en iets meer dan de helft van de Pampusbuurt en de gehele Havenkom. Dit betekent bij elkaar opgeteld ongeveer 5.000 woningen, waarvan circa 1.500 woningen in de Muidenbuurt, 3.000 woningen in de Pampusbuurt, 500 woningen in de Havenkom en totaal 83.000 vierkante meter bedrijfsvloeroppervlak aan voorzieningen (onder andere op de Makerskade en in de Havenkom). Uiteindelijk is geheel Strandeiland, dus ook het oostelijk deel van de Muidenbuurt en Pampusbuurt, ontwikkeld in 2038. In de effectbeschrijving in dit MER wordt elke keer onderscheid gemaakt tussen de effecten die in 2034 ontstaan na realisatie van fase 1 en de effecten die ontstaan na realisatie van fase 2 in 2038.

Naast het programma wonen en bedrijven, zijn er meer onderdelen van Strandeiland die verspreid over de twee fases worden gerealiseerd. In paragraaf 4.3.3 is aangegeven in welke fase de verschillende onderdelen worden gerealiseerd. Voor de nutsvoorzieningen en het strand geldt dat deze in de eerste fase worden gerealiseerd. Veel andere onderdelen worden verspreid over de twee fases gerealiseerd. Voor de sportvelden geldt dat deze in fase 1 en 2 tijdelijk worden aangelegd in de openbare parken. Na fase 2, wanneer Buiteneiland wordt gerealiseerd, worden de definitieve sportvelden op Buiteneiland gerealiseerd.

Op Strandeiland is ruimte gereserveerd voor een metrolijn naar Almere, de zogenoemde IJmeerverbinding. In 2013 hebben de gemeente Amsterdam en de gemeente Almere, samen met andere partners, in de bestuursovereenkomst RRAAM afgesproken om deze IJmeerverbinding ruimtelijk open te houden tot het moment dat hierover besluitvorming plaatsvindt. Vooralsnog wordt de metrolijn niet aangelegd. Deze wordt in het bestemmingsplan enkel planologisch niet onmogelijk gemaakt via een ruimtelijke reservering voor infrastructuur. Wanneer besloten wordt dat de IJmeerverbinding er moet komen, zal nader worden onderzocht of het tracé bovengronds of ondergronds gaat lopen en waar de haltes komen. De IJmeerverbinding maakt daarom geen onderdeel uit van dit MER.

Effecten Buiteneiland meegenomen in het onderzochte alternatief

Realisatie van Buiteneiland is geen onderdeel van de voorgenomen activiteit (dit eiland wordt niet in het vast te stellen bestemmingsplan Strandeiland opgenomen). Desondanks wordt er wel rekening mee gehouden dat in een later stadium via een nieuw op te stellen bestemmingsplan/omgevingsplan de realisatie van Buiteneiland, al dan niet in gewijzigde vorm, wordt vastgesteld. Om de cumulatieve effecten van de realisatie van Strandeiland + Buiteneiland goed in beeld te hebben, is Buiteneiland meegenomen in de effectbeoordeling. Voor Buiteneiland is het volgende (maximale) programma meegenomen:

  • 500 woningen;
  • 5,5 hectare formele sportvoorzieningen*.

*Naast de formele locaties die zijn aangewezen voor (anders) georganiseerde sport, zijn er ook voldoende mogelijkheden in de bebouwde omgeving om georganiseerde sport te organiseren. Te denken valt aan schoolpleinen, gymzalen en sporthallen bij scholen, sport- en speelaanleidingen in de parken, op de stranden en bij commerciële instellingen, zoals sportscholen.

4.3.6 Belangrijkste verschillen referentiesituatie en planvoornemen     

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillen in woonprogramma, voorzieningen en functies tussen de referentiesituatie (Bestemmingsplan IJburg 2e fase, 2009) en het planvoornemen conform het Stedenbouwkundig plan Strandeiland (2019).

verplicht

verplicht

Verschil in bouwprogramma voor Strandeiland in het vigerende bestemmingsplan IJburg 2e  fase (2009) en het nieuwe bestemmingsplan / Stedenbouwkundig Plan (2019)

* De buitenhaven wordt met het nieuwe bestemmingsplan niet juridisch/planologisch mogelijk gemaakt. Desondanks zijn, vanuit de wens van het toekomstige waterrecreatieprogramma, de effecten van de buitenhaven beoordeeld in het MER.

** Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan de komst van de IJmeerlijn niet rechtstreeks mogelijk maakt, maar dat de regels door middel van een ruimtereservering de komst ook niet ónmogelijk maakt. Realisatie van de IJmeerlijn is geen onderdeel van dit MER.

Andere wijzigingen van de plansituatie ten opzichte van de referentiesituatie zijn de verplaatsing van het strand, de nieuwe sluis, het verleggen van de waterkering en het binnenwater welke nu in verbinding komt te staan met het buitenwater. Dit was binnen de referentiesituatie niet het geval. Voor Buiteneiland geldt daarnaast dat er binnen de plansituatie 1.000 woningen minder gerealiseerd hoeven te worden. Hierdoor komt er ruimte vrij voor 54.000 m2 sportvoorzieningen. In de referentiesituatie wordt gesproken over 12.000m2 bvo niet-wonen.

4.4 Onderzoeksmethodiek     

4.4.1 Inleiding     

In de hoofdstukken Duurzaamheid en klimaatadaptie (Hoofdstuk 6), Verkeer (Hoofdstuk 7), Archeologie, landschap en cultuuhistorie (Hoofdstuk 10), Woon-, werk en leefmilieu (Hoofdstuk Geluid, Hoofdstuk 11, Hoofdstuk 9 en Hoofdstuk 18), Natuur (Hoofdstuk 15) en Water en Bodem (Hoofdstuk 16) in de paragraaf 'MER' wordt een beschrijving van de referentiesituatie, beoordelingscriteria, milieueffecten, en mitigerende en compenserende maatregelen gegeven. De beschrijving richt zich op de milieuaspecten die door het planvoornemen kunnen worden beïnvloed.

Bij de beschrijving van de referentiesituatie (paragraaf 4.3) is uitgegaan van een studiegebied dat per milieuaspect kan verschillen. De uitvoering van bovenstaand programma is verdeeld in twee fases. In de effectbeschrijving in dit MER wordt elke keer onderscheid gemaakt tussen de effecten die in 2034 ontstaan na realisatie van fase 1 en de effecten die ontstaan na realisatie van fase 2 in 2038. Het studiegebied kan per milieuaspect kan verschillen. Bepalend voor de omvang van het studiegebied is de reikwijdte van de effecten. Zo reiken de effecten van bijvoorbeeld geluid en stikstofdepositie verder dan de effecten op bodem en water, die veelal lokaal optreden. De effectbeschrijving wordt uitgevoerd op basis van beoordelingscriteria die zijn opgenomen in de eerstvolgende tabel. De effecten zijn afgezet tegen de referentiesituatie.

Per milieuaspect is allereerst aangegeven welke effecten voor het betreffende aspect relevant zijn en welke beoordelingscriteria zijn gehanteerd. De beschreven effecten worden per milieuaspect samengevat in een tabel, waarin de effecten in de vorm van een relatieve plus/min-beoordeling worden weergegeven ten opzichte van de referentiesituatie. Voor de beoordeling van de milieueffecten zijn de volgende aanduidingen gehanteerd:

verplicht

Uitgangspunt bij de effectbeschrijving is om deze zoveel mogelijk in kwantitatieve eenheden uit te drukken. Indien een kwantitatieve beschrijving niet mogelijk is, vindt een kwalitatieve beoordeling plaats. Bij de effectbeschrijving is, voor zover relevant, onderscheid gemaakt in de aanlegfase (tijdelijke effecten) en gebruiksfase (permanente effecten). Voor alle milieuaspecten wordt de eindsituatie beschouwd, waar relevant wordt ook de tijdelijke situatie beschouwd. Er wordt zowel gekeken naar positieve als negatieve ontwikkelingen voor het milieu. Bij de effectbeschrijving wordt waar mogelijk aangegeven of de effecten tijdelijk of permanent zijn, op te heffen of onomkeerbaar zijn en op korte of langere termijn spelen. Tevens wordt aangegeven welke mitigerende en compenserende maatregelen mogelijk zijn en hoe deze in verhouding staan tot de effecten. Per aspect wordt, indien relevant, ook ingegaan op de mogelijke cumulatie van milieueffecten.

4.4.2 Beoordelingskader     

Om de analyse van de milieueffecten systematisch uit te voeren is een beoordelingskader opgesteld. In onderstaande tabel zijn de beoordelingscriteria en de wijze van beoordelen (kwalitatief of kwantitatief) aangeduid.

verplicht

Beoordelingskader

Bovenstaand beoordelingskader wordt thematisch in dit bestemmingsplan onder de paragraaf 'MER' behandeld. In Hoofdstuk 5 worden daarnaast de effecten van enkele specifieke onderdelen van het voornemen behandeld per activiteit (Nieuwe sanitatie, WE-kavel, WKO en jachthaven).

4.4.3 Mitigerende optimaliserende en compenserende maatregelen     

Voor elk van de genoemde thema's is geanalyseerd of er maatregelen noodzakelijk en/of wenselijk zijn om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen mitigerende, optimaliserende en compenserende maatregelen. Mitigerende en compenserende maatregelen zijn verplicht in het geval niet aan de norm kan worden voldaan of als de basiskwaliteit niet gegarandeerd kan worden. Wanneer mitigatie van negatieve effecten niet volstaat of mogelijk is, is het nodig om compenserende maatregelen toe te passen. In sommige gevallen kiest de gemeente Amsterdam er bewust voor om optimaliserende maatregelen te nemen. In dat geval is er geen sprake van een effect, maar worden desondanks maatregelen genomen met positieve effecten voor het betreffende milieuaspect tot gevolg.

In paragraaf 4.2 is beschreven welke maatregelen in het Stedenbouwkundige plan zijn meegenomen om invulling te geven aan de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Deze maatregelen zijn integraal onderdeel van het plan, de effectbeoordeling houdt daar rekening mee. Daarnaast zijn er lange termijn maatregelen benoemd, die op dit moment nog geen onderdeel uitmaken van het Stedenbouwkundige plan. Deze maatregelen zullen betrokken worden bij het beschrijven van mitigerende en compenserende maatregelen.

In hoofdstuk 20 wordt ingegaan op de monitoring van belangrijke effecten die in dit MER naar voren komen en de mitigerende en compenserende maatregelen die daarvoor zijn benoemd.

4.4.4 Onderzoeksmethodiek     

In het MER onderzoeken we de effecten van het nieuwe plan voor Strandeiland zoals planologisch mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan (voorgenomen activiteit) ten opzichte van de 'referentiesituatie' (Zie paragraaf 6.4.3 voor een toelichting hierop). Deze referentiesituatie geldt voor al de onderzoeken die voor het MER zijn uitgevoerd. In de onderzoeken is de referentiesituatie als volgt meegenomen:

  • Autonome situatie (zoner bestemmingsplan uit 2009): deze situatie is voor sommige aspecten kwantitatief en voor andere aspecten kwalitatief meegenomen in de onderzoeken en de effectbeoordeling. Er wordt bij de effectbeschrijving bij elk aspect gekeken naar hoe de situatie er buiten uit ziet na afronding van het landmaken en realisatie van Centrumeiland en wat er ten opzichte van die situatie gaat veranderen. Dit is echter géén onderdeel van de effectbeoordeling van de voorgenomen activiteit. Uitgangspunt is dat in 2030 (zie voor een toelichting op de gehanteerde jaren kader zie hieronder) het volledige land voor IJburg fase 2 is gerealiseerd. De effecten van het landmaken maken daarom nadrukkelijk geen onderdeel uit van de in dit MER onderzochte voorgenomen activiteit. Ook de aanleg van Centrumeiland is dus nadrukkelijk geen onderdeel van de voorgenomen activiteit.
  • Autonome situatie, inclusief bestemmingsplan 2009 (referentiesituatie): de effecten van de voorgenomen activiteit worden beoordeeld ten opzichte van de situatie in 2030, inclusief IJburg 2e fase zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan uit 2009. Naast het landmaken van Strandeiland en realisatie van Centrumeiland is nu ook het volledige programma van IJburg 2e fase gerealiseerd. De effectbeoordeling ten opzichte van deze referentiesituatie gebeurt zoveel mogelijk kwantitatief. Daar waar dit niet mogelijk is, gebeurt de effectbeoordeling kwalitatief.

Voor het aspect natuur is naast de autonome situatie (zonder bestemmingsplan uit 2009) en de referentiesituatie ook specifiek gekeken naar de huidige situatie. Dit in verband met toetsing aan de wet- en regelgeving.

verplicht

In onderstaande figuur is de wijze van effectbeoordeling schematisch weergegeven. In de referentiesituatie is met een '->' aangegeven op welke manier die situatie is meegenomen bij de effectbeschrijving.

verplicht

Schematische weergave wijze van effectbeoordeling voornemen ten opzichte van de referentiesituatie

Hoofdstuk 5 Specials     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan Strandeiland kent enkele specials. Het gaat om de WE-kavel, de WKO en de jachthaven. In dit hoofdstuk zijn de specials in het kader van het MER nader onderzocht.

5.2 MER     

Het programma van Strandeiland is in grote lijnen gelijk aan het programma, zoals mogelijk werd gemaakt in het bestemmingsplan IJburg fase II uit 2009. Er zijn echter een aantal specifieke afwijkingen, de zogenoemde 'specials'. Dit zijn onderdelen die nieuw zijn en die in een later stadium tot extra besluitvorming leiden, waarvoor te zijner tijd een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Dit zijn nieuwe onderdelen in vergelijking met het bestemmingsplan uit 2009: De WE-kavel, de WKO en (gedeeltelijk) de jachthaven. In dit hoofdstuk worden deze 'specials' beschreven en wordt inzicht gegeven in de te verwachten milieueffecten.

Voor alle 'specials' geldt dat ze in een later stadium nog verder uitgewerkt moeten worden. De effectbeoordeling heeft daarom een globaal karakter en is grotendeels kwalitatief van aard. Wel geeft het inzicht in de kans dat een van deze 'specials' in een later stadium tot een zelfstandige m.e.r.-procedure gaan leiden. Uit de globale effectbeoordeling moet blijken of er belangrijk nadelige effecten te verwachten zijn. Als dat het geval is, is de kans groot dat bij een m.e.r.-beoordeling in het kader van de latere besluitvorming wordt geconcludeerd dat er een MER nodig is. Als belangrijk nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten, zal waarschijnlijk volstaan kunnen worden met de m.e.r.-beoordeling.

5.2.1 Potentiële effecten 'Specials'     

In dit hoofdstuk zijn drie specials beschreven en is een globale effectbeoordeling uitgevoerd. Uit de globale effectbeoordeling blijkt dat voor zowel de nieuwe sanitatie, de WE-kavel, de WKO en de jachthaven geen sprake is van belangrijk nadelige effecten. In alle drie de gevallen zijn effecten of op voorhand uit te sluiten, of kan bij de nadere uitwerking zodanig rekening worden gehouden met deze effecten, dat ze tot het minimum beperkt kunnen worden. Hieronder volgt een omschrijving per special.

5.2.2 Nieuwe sanitatie en WE-kavel     

Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor de inpassing van een lokale waterzuivering, de nieuwe sanitatie. Deze lokale zuivering zal bijdragen aan de doelstellingen voor Strandeiland; duurzaamheid (onder meer energie) en circulariteit. De uiteindelijke uitvoering en vorm van de lokale zuivering wordt nog onderzocht in vorm van een (haalbaarheids-)studie. Randvoorwaarden voor de lokale zuivering zijn, naast het leveren van een bijdrage aan de doelstellingen van Strandeiland, inpasbaarheid op de toegewezen kavel en de eis dat er geen sprake mag zijn van invloed op de omgeving (geur, trillingen, geluid, externe veiligheid).

De lokale zuivering ontvangt en behandelt het stedelijk afvalwater van Strandeiland en produceert naast gezuiverd water (effluent), teruggewonnen grondstoffen en, indien mogelijk, biogas. Biogas wordt primair ingezet als energievoorziening voor het zuiveringsproces en levert daarmee een aandeel in het warmte-surplus tbv de WKO. Uitgangspunt is dat de restwarmte die in het gezuiverde afvalwater aanwezig is, wordt ingezet als warmtebron voor de lokale WKO doormiddel van een warmtewisselaar uit het afvalwater gehaald en in de lokale WKO ingevoed. De toe te passen procestechnologie wordt nog nader onderzocht. Daarbij zijn er twee opties. De eerste optie is een biologisch zuiveringsproces, de tweede is een fysisch-chemisch proces. Onafhankelijk van deze keuze wordt hoe dan ook voorzien in een biovergister, waarmee grondstoffen worden teruggewonnen en biogas geproduceerd.

Te verwachten effecten

Geur

De zuivering van het lokale afvalwater zal plaatsvinden op de zogenaamde WE-kavel. Vanwege de korte afstand tot woonbebouwing zullen de gassen die vrijkomen bij de verschillende procesonderdelen (de zogenoemde 'afgassen') gereinigd worden met gebruikmaking van verschillende opeenvolgende/nageschakelde technieken, waarbij de geuremissie tot een minimum moet wordt gereduceerd. Daarbij wordt uitgegaan van de eis dat de contour van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde binnen de grenzen van de WE-kavel zelf liggen. De contour van deze toetsingswaarde reikt niet verder dan de WE-kavel zelf. Daarmee wordt voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit en vormt het aspect geur geen belemmering.

Voor alle nutsvoorzieningen op Strandeiland geldt dat er geen geur/stankhinder op gevoelige functies mag zijn. "Natte" gemalen van dergelijke omvang hebben gas/stankdichte luiken. Deze voorkomen dat er geurhinder ontstaat. Alleen bij opening van deze luiken kan tijdelijk geur vrijkomen. Bij grotere gemalen wordt er voor gezorgd dat er een geurfilter installatie geplaatst kan worden. Het blijkt dat het van te voren inschatten van vrijkomende geur heel moeilijk is. De hoeveelheid vrijkomende geur hangt onder meer af van hoe lang het afvalwater in het gemaal aanwezig is (verblijftijd), welk afval er in het afvalwater aanwezig is (aanbod kwaliteit), of er nog bijzondere bedrijven op het systeem zijn aangesloten, etc. Omdat dit op voorhand niet te zeggen is, wordt het plaatsen van een geurfilter op voorhand mogelijk gemaakt. De samenstelling van het geurfilter wordt vaak later afgestemd op de situatie ter plekke. Als de afsluiting van het gemaal goed is, zal een voorbijganger geen stank ervaren.

Geluid

Uitgangspunt voor het geluid op de WE-kavel is dat er binnen de wettelijke normen van geluid wordt gebleven. Dit is als zodanig vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan; er moet worden voldaan aan de eisen uit het activiteitenbesluit.

Externe veiligheid

Het plaatsgebonden risico van een mogelijke vergistingsinstallatie moet binnen de grenzen van de WE-kavel liggen. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico mag niet worden overschreden. Verder geldt ook voor de gebouwen op de WE-kavel dat het geen Bevi-inrichting mogen zijn, omdat dit in het bestemmingsplan wordt uitgesloten. Dit betekent dat de hoeveelheid biogas dat wordt opgeslagen onder daarvoor geldende drempelwaarden moet blijven. Ook dit is als zodanig als eis opgenomen in de planregels.

5.2.3 WKO     

Het grijs afvalwater, afkomstig uit keuken, douche, bad en overig spoelwater heeft een relatief hoge resttemperatuur. Door gebruik van een lokale warmtewisselaar kan de warmte uit dit spoelwater worden teruggewonnen en toegepast in de voeding van een WKO. Een collectieve WKO is een systeem om warmte en koude op te slaan in de bodem. Op Strandeiland wordt gebruik gemaakt van een open bodemsysteem, waarbij oppervlaktewater uit het IJmeer direct wordt onttrokken. De onttrekking van water vindt plaats aan de noordzijde en lozing aan de Makerskade. Er is sprake van gescheiden waterstromen, maar temperaturen kunnen wel mengen. De WKO-bronnen en warmtecentrales worden verspreid over Strandeiland gerealiseerd.

De WKO houdt rekening met een inwonersequivalent van <50.000 inwoners. Deze equivalent geeft de hoeveelheid vervuiling in afvalwater aan. De bronwarmtelevering en koudelevering bedragen naar verwachting beide 20.000 MWh. Er worden in totaal 10 doubletten gerealiseerd met een capaciteit van 250 m3/uur. Dit zijn twee naast elkaar liggende diepboringen. Het maximale debiet is 2.300 m3/uur. De gemiddelde jaarlijkse waterverplaatsing en maximale jaarlijkse waterverplaatsing zijn respectievelijk 6.900.000 m3 en 8.900.000 m3.

Oppervlaktewater wordt onttrokken met een maximaal debiet van 350 m3/uur uit het IJmeer. Tegelijkertijd wordt grondwater onttrokken uit de koude bron(nen). Beide waterstromen worden geleid over een warmtewisselaar waar een temperatuuroverdracht plaatsvindt. Het warmere oppervlaktewater staat warmte af aan het koudere grondwater. Afgekoeld oppervlaktewater wordt vervolgens geloosd op het oppervlaktewater. Het opgewarmde grondwater wordt verpompt naar de warme bronnen. Dit opgewarmde grondwater is de energievoorraad voor het stookseizoen.

verplicht

Innamepunt (rode punt) en lozingspunt (gele punt) van het WKO systeem

Te verwachten effecten

Bodemgeschiktheid

Ten behoeve van de WKO is de bodem schematisch verdeeld in twee watervoerende pakketten. Het eerste watervoerende pakket is vanwege zijn ondiepe ligging en beperkte dikte niet geschikt voor WKO. Het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket is technisch en juridisch geschikt voor toepassing van open bodemenergie. Dit pakket is geschikt voor een open bodemenergiesysteem met een maximale broncapaciteit van circa 250 m3/uur bij toepassing van doubletten en circa 60 m3/uur bij toepassing van monobronnen.

Thermische effecten

Voor de inpassing van de bronnen is rekening gehouden met de verwachte benodigde capaciteit. Hiervoor is het gebied in een aantal deelgebieden opgedeeld en per deelgebied het benodigde aantal (mono)bronnen ingepast. Opgemerkt wordt dat geen uitgebreide hydrologische of thermische berekeningen zijn uitgevoerd. De effecten en de invloed op omgevingsbelangen zijn op basis van vuistregels en geohydrologische expertise bepaald.

Conform de geldende ontwerpnormen worden koude en warme bronnen 2,5 maal de thermische straal uit elkaar geplaatst. Daarom is in onderstaande figuren een buffer rond de bronnen ter grootte van 1,25 maal de thermische straal weergeven. De ruimte buiten deze buffers geeft de vrije bewegingsruimte van de ingetekende bronnen. Voor de inpassing van Doubletten geldt dat de warme en koude bronnen zoveel mogelijk om en om zijn geplaatst om de hydrologische invloed te beperken. Het zwaartepunt ligt in het westelijke deel van Strandeiland.

Bij een monobron worden koude en warme bronfilters verticaal van elkaar gescheiden. Om de hydrologische effecten te beperken, is rekening gehouden met clusters monobronnen waar het warme bronfilter boven het koude bronfilter zit (de rode clusters) en monobronnen waar het koude bronfilter boven het warme bronfilter zit (de blauwe clusters). Uit onderstaande figuur is op te maken dat er voldoende ruimte op Strandeiland aanwezig is voor het inpassen van monobronnen.

verplicht

Indicatieve inpassing Doubletten

verplicht

Indicatieve inpassing monobronnen

Er is ook gekeken naar de mogelijkheden om doubletten en monobronnen af te wisselen. Uit onderstaande figuur is op te maken dat zowel doubletten als monobronnen ingepast kunnen worden. En dat voldoende vrije ruimte beschikbaar is, waardoor per deelgebied flexibel bepaald kan worden of doubletten of monobronnen toegepast worden. Dit betekent dat de keuze voor de ene fase geen belemmering hoeft te vormen voor de keuze in een volgende fase.

verplicht

Indicatieve inpassing doubletten en monobronnen

Oppervlaktewater met een minimale temperatuur van 16 °C wordt onttrokken. Het water staat een deel van haar energie (warmte) af aan het grondwater. Het onttrokken oppervlaktewater wordt gemiddeld met 5 graden afgekoeld en geloosd op het IJmeer met een minimale lozingstemperatuur van 11°C of hoger. De thermische lozing zorgt voor een lokale verbetering van de waterkwaliteit. De watergang tussen IJburg 1, Centrumeiland en Strandeiland zal van nature weinig tot geen doorstroming hebben. Het lozingspunt komt in deze watergang te liggen. Dit zorgt voor een geforceerde doorstroming in de watergang, met name in de zomer. Door de extra circulatie van water wordt het risico verkleind op onder meer botulisme en blauwalg.

De temperatuurverschillen tussen het onttrokken en geloosde water confirmeren zich aan de CIW richtlijnen voor warmtelozingen, namelijk een maximaal temperatuurverschil van 7°C in de zomer. Het afgekoelde water wordt vermengt met een groot wateroppervlak. Vanwege de grootte van het IJmeer/Markermeer blijft voldoende gebied over voor onder andere vissen om binnen de omgeving te migreren zonder invloed te ondervinden van de temperatuurverschillen.

De invloedsgebieden van de koude en warmtebronnen onder de grond reiken slechts op enkele plekken verder dan de contour van Strandeiland. Er wordt dan ook niet verwacht dat er buiten Strandeiland grote temperatuurverschillen in het grondwater optreden als gevolg van de WKO.

Geohydrologische effecten

Grondwateronttrekking

Zoals hiervoor aangegeven ligt de invloedssfeer slechts op enkele plekken verder dan de contour van Strandeiland. Er wordt daardoor niet verwacht dat de onttrekking effecten heeft buiten de randen van Strandeiland.

Oppervlaktewateronttrekking

In de watergang tussen Strandeiland en Buiteneiland komt de inlaat te liggen. Hier wordt het water onttrokken met een maximaal debiet van 350 m3/h. De dimensionering en specificaties van het inlaatwerk zijn op dit moment niet bekend. Uitgangspunt voor het ontwerp van het inlaatwerk is dat de stroomsnelheid de 0,3 m/s niet overschrijdt. De toekomstige aannemer dient voorafgaande aan realisatie een detailontwerp te maken. Deze moet daarnaast kindveilig zijn en een maaswijdte hebben van maximaal 5 mm omwille van het tegengaan van inname van organismen.

Het water wordt aan de Makerskade weer op het IJmeer geloosd. De onttrekking en lozing vindt daarmee plaats op het zelfde, aaneengesloten oppervlaktewater. alle maatregelen in acht nemende, heeft de onttrekking van oppervlaktewater uit het IJmeer waarschijnlijk geen tot weinig effect.

Oppervlaktewaterlozing

Uit het onderzoek van Svasek [8] komt naar voren dat de temperatuurverlaging een cumulatief effect is dat zonder opwarming aan de lucht een evenwicht bereikt na ongeveer 1 tot 1,5 maand. Het koude lozingswater mengt vrijwel direct over de gehele diepte. Nagenoeg het gehele volume lozingswater verspreidt zich in noordelijke richting en aan de zuidkant van Strandeiland is in geen van de scenario's enig effect merkbaar. Hoe hoger het lozingsdebiet is, hoe groter het invloedsgebied. Bij een lager temperatuurverschil blijft het invloedsgebied vergelijkbaar alleen neemt het temperatuurverschil af. Op een afstand van 100-150 m, is de temperatuurdalingen maximaal 3,5 °C. Op een afstand van zo'n 500 m is deze maximale temperatuurdaling nog slechts 2 °C en op 1.500 m afstand nog slechts 1 °C.

In het meest westelijke mosselperceel neemt de temperatuur maximaal 0,5 tot 1 °C af. In het dichterbij gelegen mosselperceel is de temperatuurafname maximaal 0,5 tot 1,5 °C. Het achterwege laten van opwarming van het water door de lucht kan resulteren in een conservatieve schatting. Daarnaast zijn ook windeffecten achterwege gelaten. Dit geeft wat betreft maximale temperatuurverlaging een conservatief beeld omdat de koude in werkelijkheid meer verspreid zal worden. Echter wat betreft het invloedsgebied kan de huidige aanpak wellicht een onderschatting geven. Als ook kleine temperatuurverschillen op grotere afstand een rol spelen, bijvoorbeeld ter plaatse van de mosselpercelen of aan de zuidkant van Strandeiland, is het wellicht verstandig om nog een aanvullende gevoeligheidsberekening inclusief wind uit te voeren.

Het boorwater wordt niet geloosd op het IJmeer maar op een andere wijze afgevoerd, zodanig dat voldaan wordt aan de Waterwet. Het spoelwater wordt afgevoerd als grijs water.

Diepe ondergrond

Uit een eerste verkennende scan van de ondergrond is geconcludeerd dat de ondergrond geschikt is voor de WKO. Hier zijn geen berekeningen voor gemaakt, dit zal in een later stadium ten behoeve van de vergunningaanvraag uitgevoerd worden.

Bij het aanbrengen van diepe constructies (zoals een WKO-installatie) zal rekening worden gehouden met eventuele scheidende lagen in de ondergrond, en zullen maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er onbedoeld uitwisseling ontstaat tussen verschillende watervoerende pakketten. Bovendien kan de aanwezigheid van een WKO-systeem in een gebied waar reeds bodem- en grondwaterverontreiniging aanwezig is, er voor zorgen dat deze verontreiniging zich verder verspreid. Aangezien er geen bodem- en grondwaterverontreiniging aanwezig is, worden hier geen effecten verwacht.

Geluidhinder

Uitgangspunt is dat het geluid van deze systemen bij de bron worden afgeschermd en dat daarmee aan de geluidnormen wordt voldaan. Desondanks kunnen de systemen leiden tot geluidemissie en afhankelijk van de omgeving daarmee tot (subjectieve) geluidhinder voor omwonenden. Of er geluidhinder wordt ondervonden hangt onder meer af van de situering van de pomp. In een rustige omgeving zal een stille pomp tot geluidhinder kunnen leiden, terwijl deze is een wat drukkere omgeving geen overlast veroorzaakt. Het is daarom van belang om bij de verdere uitwerking te letten op de situering van de pompen. In de planregels zijn algemene regels opgenomen die gelden voor alle nutsvoorzieningen, waaronder ook de pompen voor de WKO vallen.

5.2.4 Jachthaven     

In paragraaf 2.2.4 wordt onder 'Waterrecreatie' ingegaan op de behoefte aan pleziervaart op IJburg en Strandeiland. De beoogde jachthaven van Strandeiland bestaat in het Stedenbouwkundige plan uit een binnenhaven (bij het Oog) en een buitenhaven aan het IJmeer (Oostzijde van Strandeiland). In onderstaand kaartje is de ligging van de havens in dit gebied weergegeven.

verplicht

Locatie van de verschillende jachthavens

De binnenhaven biedt maximaal ruimte aan 800 ligplaatsen, waarvan 200 boten een maximale lengte van 20 meter mogen hebben en 600 boten een maximale lengte van 16 meter. In de binnenhaven zijn enkel elektrische boten toegestaan, recreatievaartuigen met brandstofgebruik zijn niet toegestaan in deze binnenhaven. De binnenhaven wordt ontsloten op het IJmeer door middel van een schutsluis, die deel uitmaakt van de primaire waterkering.

De buitenhaven biedt ruimte aan maximaal 75 vaste of passantenplaatsen voor boten met een lengte van maximaal 20 meter en een diepgang van 2 meter. Deze haven is bedoeld voor zeilboten, kleine open motorboten, kajuitmotorboten, sloepen, kajuitzeilboten en grote motorboten. De buitenhaven wordt met het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt, maar is in het kader van het MER wel onderzocht.

Te verwachten effecten

De effecten die hieronder worden beschreven zijn allen gerelateerd aan effecten op natuurlijke waarden. Deze effecten zijn ook onderdeel van de effectbeschrijving in hoofdstuk 15. Hieronder is een samenvatting opgenomen die is toegespitst op de te verwachten milieueffecten die voortkomen uit de realisatie van de jachthaven. Een jachthaven kan bijvoorbeeld voor structurele verstoringen in gebieden zorgen waar groepen vogels rusten of foerageren.

Hinder als gevolg van vaarbewegingen

Het totaal aantal recreatievaartuigen in het IJsselmeergebied neemt door IJburg fase II (inclusief Centrumeiland) met maximaal 5-9% toe [6]. In de referentiesituatie is sprake van circa 14.000 vaarbewegingen (gebaseerd op het aantal ligplaatsen aan het Markermeer, Gouwmeer, Naardermeer en in Amsterdam, [6]). In het hoogseizoen ligt het uitvaarpercentage rond de 5 à 10%. Dit komt neer op maximaal 130 uitvarende vaartuigen (extra ten opzichte van de huidige recreatievaart) op een dag in het hoogseizoen. In het voor- en naseizoen loopt het uitvaarpercentage sterk terug. In deze periode zal het aantal uitvarende vaartuigen rond de 60 liggen (uitvaarpercentage van 5%). De vaarroutes van de boten vanuit de binnenhaven van Strandeiland zijn naar verwachting gelijk aan de vaarroutes van boten afkomstig van Haven Centrumeiland. Dit betekent dat in het voor- en naseizoen (waar de maanden april en oktober deel van uitmaken) het aantal recreatievaartuigen dat richting de gebieden vaart waar de vogels zijn waargenomen [7] verwaarloosbaar is. Sporadisch kan verstoring optreden van enkele individuen die opvliegen bij het passeren van boten. Er is echter in geen geval sprake van structurele verstoring in gebieden waarvan bekend is dat er grote groepen vogels rusten of foerageren. Een enkel individu zal mogelijk opvliegen en binnen korte tijd en afstand (mogelijk zelfs op dezelfde plek of in hetzelfde gebied) weer neerstrijken. Dit leidt echter niet tot de noodzaak voor grote groepen vogels om uit te wijken en daarmee niet tot negatieve effecten op populatieniveau. Zodoende is cumulatie met effecten van andere ontwikkelingen (op grotere afstand) en cumulatie tussen de ontwikkelingen onderling niet aan de orde.

Welke mate van verstoring er daadwerkelijk optreedt, hangt - naast het aantal vaarbewegingen - ook sterk af van andere factoren. Deze factoren zijn onder andere het vaargedrag, vaartijden, vaarafstanden en uitvoerpercentages. Deze factoren in acht nemend is er geen sprake van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Kwetsbare gebieden blijven net als in de referentiesituatie onaantrekkelijk of zelfs onbereikbaar als vaardoel.

Mechanische verstoring

Verstoring door intensief nautisch gebruik is met name mechanisch van aard. Zuiging, omwoelen, opwervelen en golfslag door waterverplaatsing van boot en peddels kunnen leiden tot directe fysieke schade aan water- en oeverplanten en waterbodem. Ook kan er opwerveling van slib ontstaan met onder meer als gevolg een verminderde doorzicht (minder zonlicht), lagere zuurstofgehalten, vrijkomen van aan slib gebonden stoffen (o.a. zware metalen, PAK's en andere microverontreinigingen, maar ook nutriënten als stikstof en fosfor). Tot slot kan verstoring van habitattypen optreden door golfslag van passerende vaartuigen.

Het aantal recreatievaartuigen neemt met maximaal 5-9% toe ten opzichte van de autonome situatie (zonder bp 2009). De Habitatrichtlijngebieden Gouwzee en Kustzone Muiden liggen op een afstand van respectievelijk 10 en 4 km van Strandeiland. Voor open zeilboten is dit te ver weg, aangezien zeilen op het IJmeer vanwege het open water en de golfslag, die bij weinig wind al behoorlijk is, snel onaantrekkelijk en zelfs gevaarlijk is. Open motorbootjes, sloepen en kajuitmotorbootjes blijven doorgaans uit de buurt van waterplanten vanwege het risico op schade aan de motor en hiermee de kans op gevaarlijke situaties. Dit geldt ook voor open zeilbootjes die een buitenboordmotor hebben. Kajuitzeilboten en grote motorboten varen van doel naar doel via bestaande diepe vaargeulen en komen hierdoor niet in de buurt van de Habitatrichtlijngebieden Gouwzee en Kustzone Muiden. Het vaargedrag van de verschillende typen vaarrecreatie en de geringe relatieve toename aan vaartuigen, maakt dat negatieve effecten op habitattypen zijn uitgesloten.

Conclusie passende beoordeling waterrecreatie

Ten behoeve van de waterrecreatie die met Strandeiland mogelijk wordt gemaakt is een passende beoordeling uitgevoerd om de potentiële effecten op Natura 2000 in beeld te brengen. Daaruit komt naar voren dat de toename in waterrecreatie ten gevolge van de aanleg van Strandeiland en het graven van een vaargeul, ook in cumulatie met andere reeds vergunde projecten, geen significant negatieve effecten zal hebben op de habitattypen en de habitat- en vogelrichtlijnsoorten van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Desondanks is er voor extra bescherming voor het leefgebied van watervogels voor gekozen om het huidige vaarverbod aan de zuidzijde van Strandeiland te handhaven.

5.3 Doorwerking in het bestemmingsplan     

De regels omtrent de nieuwe sanitatie en de WKO zijn opgenomen de regels van de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2 (Makerskade) en Gemengd - 3 (Havenkom). Dat houdt in dat het in gebruik hebben van pompgebouwen en installaties ten behoeve van nutsvoorzieningen zoals, een WKO en voorzieningen voor nieuwe sanitatie is toegestaan. In artikel 32.4.2 zijn tevens aanvullende regels opgenomen voor riool(pers)gemalen en ten behoeve van nieuwe sanitatie.

De ligplaatsen ten behoeve van de jachthaven worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming Water - 2 (Binnenwater). De buitenhaven wordt met het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt, maar is in het kader van het MER wel onderzocht.

5.4 Conclusie     

Uit het MER blijkt dat voor zowel de nieuwe sanitatie als de WKO en jachthavens geen sprake is van belangrijk nadelige effecten. In alle drie de gevallen zijn effecten of op voorhand uit te sluiten, of kan bij de nadere uitwerking zodanig rekening worden gehouden met deze effecten, dat ze tot het minimum beperkt kunnen worden.

De specials vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoering van Strandeiland.

Hoofdstuk 6 Duurzaamheid     

6.1 Algemeen     

Amsterdam wil een duurzame stad zijn, voor nu én voor de generaties daarna. Een groene, gezonde, en welvarende stad voor iedereen die hier woont, werkt of op bezoek komt. Om de gemiddelde temperatuurstijging op aarde beperkt te houden moet Nederland de CO2-uitstoot verminderen. Daarom vermindert Amsterdam in 2030 haar CO2-uitstoot met 55% en in 2050 met 95% in vergelijking met de uitstoot in 1990.

6.2 Beleid en regelgeving     

Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050

De aanpak om de CO2-uitstoot te verminderen heeft de gemeente Amsterdam beschreven in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050. De gemeenteraad heeft op 3 maart 2020 'De Routekaart Amsterdam Klimaat neutraal 2050' vastgesteld. De Routekaart beschrijft de lange termijn visie en strategie op de Amsterdamse energietransitie, de cijfers en de acties voor de korte termijn in 4 thema's: gebouwde omgeving verkeer en vervoer, elektriciteit, haven en industrie. Er wordt daarbij ingezet op de volgende relevante ambities voor Strandeiland:

  • De ambitie is om de CO2-uitstoot in Amsterdam in 2030 met 55% te reduceren ten opzichte van 1990, met 95% in 2050 en te zorgen dat Amsterdam in 2040 aardgasvrij is;
  • De uitvoering van de Routekaart gebeurt transparant en rechtvaardig. De energietransitie resulteert in nieuwe werkgelegenheid en het terugdringen van energiearmoede.

De drie relevante thema's voor Strandeiland toegelicht:

Gebouwde omgeving

In 2050 worden alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden, maatschappelijke gebouwen) in de stad verwarmd door duurzame warmtebronnen die in de plaats komen van aardgas. Daarnaast wordt ingezet op maximale energiebesparing. Nieuwbouw moet al vanaf 2019 bijna energieneutraal zijn (EPC <0,2). In de toekomst bouwen we uitsluitend energieneutraal en, waar mogelijk, wordt de markt uitgedaagd om energieleverend te bouwen.

Verkeer en vervoer

Mobiliteit: Beperken van de groei van het aantal vervuilende voertuigkilometers in Amsterdam door personen- en goederenvervoer. Dit kan door over te stappen op andere, meer duurzame vormen van mobiliteit en zorgen dat het overblijvende vervoer schoon wordt.

Elektriciteit

Maximale opwek van duurzame elektriciteit op Amsterdams grondgebied door windturbines en zonnepanelen. Een toekomstbestendige elektriciteitsinfrastructuur is een randvoorwaarde.

Strategie Amsterdam Circulair 2020-2025

Het college van B&W heeft op 3 maart 2020 'De Routekaart Amsterdam Klimaat neutraal 2050' vastgesteld. De strategie Amsterdam Circulair en de Routekaart zijn complementair als het gaat om CO2-reductie. De strategie Amsterdam Circulair worden de hoofdlijnen geschetst waarom en hoe Amsterdam circulair wordt gemaakt. De doelstelling is om in 2030 50% minder primaire grondstoffen (die nog nooit eerder zijn gebruikt of gerecycled) te gebruiken en uiterlijk in 2050 100% circulair te zijn.

Regionale Energiestrategie

Er moet meer energie duurzaam worden opgewekt en het elektriciteitsnetwerk moet daarom flink worden uitgebreid. Hiervoor is een grootschalige energietransitie nodig. Niet alleen in Amsterdam maar ook in Nederland. Amsterdam heeft in de RES, vastgesteld door de gemeenteraad in mei 2020, het 'bod' van potentiële terawattuur (TWh) elektriciteit gepresenteerd. Dit besluit bepaalt in welke (nieuwe) windzoekgebieden er als eerste medewerking onder voorwaarden wordt verleend aan initiatiefnemers die windmolens willen ontwikkelen. Amsterdam biedt aan om in 2030 in totaal circa 0,7 TWh elektriciteit op te wekken door 50 megawatt (MW) wind extra te realiseren en 400 MW zon te realiseren op grote daken en dubbelgebruik van stedelijke ruimtes. Bij elkaar staat dit gelijk aan het elektriciteitsverbruik van 430.000 Amsterdamse huishoudens. In 2030 wordt daarmee 80% van de elektriciteitsvraag van Amsterdamse huishoudens gedekt door zon- en windstroom van Amsterdamse bodem.

Er zijn meerdere zoekgebieden in Amsterdam aangewezen voor windenergie, een van deze gebieden is het IJmeer Strandeiland/Buiteneiland. Na het vaststellen van de nieuwe zoekgebieden in de RES 1.0 wordt er gestart met de 'Reflectiefase'. In deze fase wordt er samen met met belanghebbenden gewerkt aan een concreet afwegingskader voor het plaatsen van windmolens. Zo kunnen belanghebbenden meepraten over aan welke criteria de windmolens moeten voldoen om eventueel geplaatst te worden in een specifiek gebied. Het afwegingskader gaat helpen met het toetsten van specifieke locaties en ook het proces daaromheen. Daarnaast wordt gekeken naar de criteria ten aanzien van gezondheid, natuur en ruimtelijke voorkeuren. Voor Strandeiland is in de RES 1.0 ook de mogelijkheid opgenomen voor de realisatie van tijdelijke zonnevelden. Kleinschalige gebouwgebonden windturbines zijn onder voorwaarden mogelijk.

Klimaatbestendige stad

Het klimaat verandert door de mondiale opwarming van de aarde. De voorspelling is dat Nederland steeds vaker te maken krijgt met zachte winters en warme zomers. Winters worden gemiddeld steeds natter. Bovendien krijgen we vaker te maken met extreme regenval. Landelijk staat de klimaatbestendigheid in stedelijke gebieden steeds prominenter op de agenda.

Met de Strategie klimaatadaptatie (2020) zet de gemeente Amsterdam samen met de drie waterschappen Amstel, Gooi en Vecht, Hollands Noorderkwartier en Rijnland, een stip op de horizon voor een klimaatbestendige stad. Het doel is om in 2050 zo goed mogelijk voorbereid te zijn op het veranderende klimaat. Hierbij wordt een iteratieve aanpak gehanteerd, zodat we nieuwe informatie over het veranderende klimaat verwerkt kan worden en daarmee weten wat we kunnen verwachten en hoe we daarop moeten reageren. Deze strategie zet nog geen nieuwe plannen vast, maar het vormt wel de eerste stap hiertoe. Deze strategie is een opmaat voor het gesprek met de stad.

6.3 Ambitie voor Strandeiland     

De ontwikkeling van Strandeiland kent een hoog ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid. Strandeiland is nieuw stuk land en daarom biedt het de mogelijkheid om van de start en op termijn duurzaamheid optimaal te integreren in de ontwikkeling. De gemeente Amsterdam wil koploper zijn op het gebied van duurzaamheid, waarbij Strandeiland een voorbeeld wordt voor de duurzame wijk van de toekomst. De belangrijkste hoofdkeuzes om deze ambitie te halen zijn: duurzame energievoorziening, circulaire economie, klimaatadaptatie en natuurinclusief.

verplicht



Ambitieschema Duurzaam Strandeiland (bron: Gemeente Amsterdam)

Hieronder volgt op hoofdlijnen een beknopt overzicht van ambities en maatregelen:

  1. Duurzame Energie
  • Strandeiland wordt in ieder geval energieneutraal en er wordt ingezet op een energieleverend eiland;
  • Duurzame warmte-koudelevering: een energiesysteem dat bestaat uit een collectief laag temperatuurnet voor de verwarming en koeling van gebouwen;
  • Duurzame energieopwekking op de gebouwde omgeving (woningen, utiliteiten en de mobiliteitshubs) en in de openbare ruimte;
  • In de openbare wordt minimaal de energie opgewekt die benodigd is voor de openbare ruimte (Openbare Verlichting (OVL) en verkeersregelinstallaties (VRI);
  • Nieuwe sanitatie gericht op het (terug)winnen van energie.

  1. Circulaire Economie
  • Circulair Bouwen;
  • Toekomstbestendig bouwen: de gebouwen op Strandeiland worden adaptief ingericht, waarbij mogelijkheden voor ander gebruik open staan en slopen zoveel mogelijk wordt voorkomen;
  • Voor Strandeiland wordt gestuurd op het gebruik van lokale, hernieuwbare en biobased materialen of hoogwaardig herbruikte materialen, zoals FSC-hout, circulaire bakstenen of groen beton of staal. Toxische materialen zijn verboden;
  • Zoveel mogelijk afval te scheiden aan de bron, zodat hoogwaardig hergebruik van grondstoffen mogelijk is. De vijf fracties die gescheiden worden zijn papier, glas, textiel, restafval en groente- fruit- en tuinafval;
  • Collectieve organisatie rondom het bedrijfsafval om de afvalverwerking te optimaliseren en de vervoersstromen van afvalwagens te minimaliseren;
  • Bouwafval minimaliseren;
  • Haalbaarheidsonderzoek naar een lokale zuivering: Nieuwe sanitatie gericht op het maximaal (terug)winnen van energie en grondstoffen uit afvalwater en het minimaliseren van het drinkwatergebruik.

  1. Klimaatbestendige stad
  • Strandeiland is zó vormgegeven dat de inrichting van het openbaar én uit te geven gebied klimaatbestendig (droogte- en regenbestendig) is, hittestress wordt voorkomen en een bijdrage wordt geleverd aan de biodiversiteit van het eiland;
  • De Amsterdamse groennorm van 28 vierkante meter openbaar groen per woning wordt op Strandeiland met ruim 40 vierkante meter per woning ruimschoots gehaald;
  • Het volgen van de Rainproof-strategie de gemeente Amsterdam en Waternet/AGV;
  • Het voorkomen van hitte-eilanden op Strandeiland wordt uitgewerkt in het aanplanten van groen in de openbare ruimte, in de margestroken, op de daken en de gevels van de gebouwen.

  1. Natuurinclusief
  • Natuur krijgt op Strandeiland een volwaardige plaats in de nieuwbouw en de openbare ruimte door natuurinclusief te bouwen;
  • Op Strandeiland worden twee natuurzones gerealiseerd;
  • Alle parken worden groen ingericht en er wordt ingezet op een insectvriendelijke inrichting en beheer;
  • In de straten worden boomsoorten aangeplant die droogtebestendig zijn en een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Er worden voor vogels en vleermuizen nestvoorzieningen ingepast in gevels;
  • Zorgvuldig omgaan met het mogelijk maken van tijdelijke natuur tijdens de bouw van Strandeiland. Op zandplaten waar voorlopig nog niet gewerkt wordt, kan tijdelijke natuur worden gefaciliteerd.

Bovenstaande lijst met ambities is niet uitputtend. In bijlage Bijlage 21 Ambities, hoofdkeuzes en maatregelen omschreven.

6.4 MER     

6.4.1 Samenvatting effectbeoordeling     

In onderstaande staat de eindbeoordeling voor het thema duurzaamheid.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling duurzaamheid

6.4.2 Beoordelingskader     

Duurzaamheid is een breed begrip en wordt op veel manieren ingevuld. In het kader van duurzaamheid wordt gekeken naar de aspecten duurzaam ruimtegebruik, energievoorziening, afval en circulariteit. Bij klimaatadaptatie kijken we vooral naar de manier waarop het voornemen inspeelt op veranderingen in het klimaat: wateroverlast, droogte en hitte(stress). De criteria voor het thema duurzaamheid staan in onderstaande tabel.

verplicht

Beoordelingscriteria duurzaamheid

Er wordt binnen de ontwikkeling van Strandeiland sterk ingezet op de ambitie om van IJburg 2e fase een duurzame woonwijk te maken met het oog op de toekomst. In de vorige paragraaf en in bijlage Bijlage 21 Ambities, hoofdkeuzes en maatregelen zijn de ambities voor Strandeiland omschreven. Een deel van deze ambities wordt nu al meegenomen in het ontwerp, een deel zal op de lange termijn geïmplementeerd worden. In paragraaf Doorwerking in bestemmingsplan 6.5 en in de bijlage Bijlage 19 Roadmap Duurzaam Strandeiland is aangegeven welke maatregelen op korte en lange termijn worden voorzien. Binnen dit hoofdstuk wordt het planvoornemen inclusief de ambities die op korte termijn gerealiseerd als onderdeel van het planvoornemen getoetst op de manier waarop Strandeiland is ingericht op de thema's wateroverlast, droogte en hittestress,duurzaam ruimtegebruik, duurzame energie, afval en circulair.

6.4.3 Referentiesituatie     

In de autonome situatie (zonder bp 2009) is er nog geen bebouwing aanwezig op de reeds opgespoten gronden die Strandeiland vormen. Neerslag kan infiltreren of afstromen en heeft geen overlast tot gevolg op deze zandbanken. Ten tijde van droogte kan bij hevige wind veel zand verplaatst worden. Er is geen bebouwing aanwezig die deze verstuiving van zand tegengaat. Dit kan overlast veroorzaken voor omliggende woon- en recreatiegebieden. Aangezien er geen bebouwing op het eiland aanwezig is kan het tijdens de zomer erg warm zijn, er zijn geen mogelijkheden om de schaduw op te zoeken. Dit effect beperkt zich tot het eiland en heeft naar verwachting geen effecten op omliggende woongebieden.

De referentiesituatie betreft de situatie met uitvoering van hetgeen in 2009 met het Bestemmingsplan IJburg 2e fase is mogelijk gemaakt. Strandeiland, Middeneiland en Buiteneiland zijn gerealiseerd en vormen tezamen met Centrumeiland de archipel van IJburg 2e fase.

Duurzaam ruimtegebruik

Onder duurzaam ruimtegebruik wordt meervoudig en intensief ruimtegebruik verstaan. Hiermee wordt bedoeld 'meer doen met dezelfde oppervlakte'. Het gaat hierbij om de mate waarin meervoudig en intensief ruimtegebruik in de voorgenomen ontwikkeling wordt toegepast. Daarnaast wordt beschouwd in hoeverre de geplande functies een lange houdbaarheid hebben, oftewel, toekomstbestendig zijn, ter voorkoming van leegstand en braakliggende gronden.

Het bouwprogramma van voormalig Strandeiland / Middeneiland in het vigerende bestemmingsplan omvat 6.200 woningen (maximaal 5.000 woningen op Middeneiland en maximaal 2.200 woningen op Strandeiland). Het bruto vloeroppervlak (b.v.o.) overige voorzieningen (niet-wonen) is in de referentiesituatie voorzien op 155.000 m2. Parkeren is deels voorzien op straat en deels voorzien in garages onder of in de woning/woningblokken. Er is een relatief beperkt grondgebruik beoogd door hoge bebouwingsdichtheden toe te passen. Met name rondom OV-haltes worden hoge dichtheden voorzien, om het gebruik van OV te stimuleren.

In de referentiesituatie is voorzien dat woningen geschikt zijn om thuis te kunnen werken en dat dit ook regelmatig gebeurt. Het plan voorziet in de referentiesituatie in een zekere mate van flexibiliteit, zodat ingespeeld kan worden op de marktbehoefte. Daarnaast wordt voorzien in een divers en flexibel aanbod van woontypes, ontwikkelgroottes, woninggroottes en doelgroepen. Daarnaast is er gezocht naar flexibiliteit in de tijd door een raamwerk van deeluitwerkingen mogelijk te maken. Het BP uit 2009 laat naar de toekomst toe ruimte om mee te groeien met de ontwikkelingen van dat moment.

Duurzame energie

Duurzame energie-opwekking gaat over de maatregelen en mogelijkheden bij de ontwikkelingen, zoals mogelijkheden voor bodemenergie, windenergie, zonne-energie e.d.

In de referentiesituatie wordt rekening gehouden met duurzame bronnen voor energie. Het doel is een CO2-neutrale wijk. In het SP 2009 worden voorbeelden genoemd van vormen van energiebronnen, zoals wind, zon, biomassa, stadswarmte, koude, WKO, geothermie, etc. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van stadswarmte als warmtebron, welke een forse CO2-reductie en brandstofbesparing oplevert ten opzichte van tot dan toe reguliere warmtebronnen. IJburg 2e fase zal gebruik maken van de restwarmte van de naastgelegen energiecentrale van Diemen. Hoewel niet geregeld in het bestemmingsplan, ligt het wel voor de hand dat particulieren op eigen initiatief gebruik maken van zonnepanelen als energiebron. In welke mate dat in de referentiesituatie gebeurt is echter niet te zeggen.

Afval

In de referentiesituatie komt er een ondergronds inzamelsysteem voor huisafval. Hier wordt afval gescheiden in papier, glas, textiel en restafval. Bedrijven dienen zelf zorg te dragen voor de juiste verwijdering van bedrijfsafvalstoffen. Bedrijven moeten hun afval scheiden in papier, glas, rest, organisch, etc. Afval wordt verzameld in containers en zakken en aangeboden aan inzamelvoertuigen.

Circulair

Bij circulair gaat het over de manier waarop wordt gestimuleerd dat gebouwen en openbare ruimte zodanig worden ingericht, dat de producten van nu de grondstoffen van later zijn. Na gebruik kunnen producten dan worden gedemonteerd en opnieuw worden gebruikt. Het gaat er dus van uit dat er geen afval meer over blijft.

In het SP 2009 wordt aangegeven dat wordt gestreefd naar het toepassen van de Cradle2Cradle ontwerpfilosofie. Materialen worden behandeld als bouwstenen in een gesloten biologische of technische kringloop. 'Verminderen, hergebruik en recycle' is het basisprincipe.

Wateroverlast als gevolg van neerslag in de referentiesituatie

Wat betreft wateroverlast als gevolg van neerslag geldt dat binnen de referentiesituatie 93% van de gevallen neerslag op Middeneiland, Strandeiland, Buiteneiland en Centrumeiland lokaal infiltreert of middels onder andere IT-riolen wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Op Middeneiland dient gemiddeld 70% van de gevallen neerslag geïnfiltreerd te worden. Dit is verschillend met de andere eilanden aangezien Middeneiland een intern oppervlaktewatersysteem heeft van minimaal 10,7 hectare. Dit binnenwater heeft naast een waterbergende functie ook een belangrijke recreatieve functie voor de bewoners. Het bergen van water in het binnenwater is aan de orde als infiltratie van regenwater in het zandpakket alléén ontoereikend is. Op Centrumeiland en Strandeiland, beide kleinere eilanden dan Middeneiland, wordt vanwege de geringe omvang van de eilanden geen binnenwater aangelegd. Buiteneiland wordt zodanig aangelegd dat er geen oppervlaktewater hoeft te worden aangelegd ten behoeve van het waterbeheer, hier is voldoende groene ruimte om neerslag te kunen infiltreren. Daarnaast worden langs de hoofdwegen op het Centrumeiland infiltratiebermen of wadi's aangelegd.

In de ontwerpfilosofie van Middeneiland werd ingespeeld op een mogelijke peilverhoging van het IJmeer met 1 meter. Door middel van watergangen aan de noordrand en zuidrand van Middeneiland, een grindkoffer aan de westrand en een binnenwatersloot aan de oostkant moest water kunnen worden afgevoerd. Daarnaast werd het maaiveld deels verhoogd (NAP + 2.0 meter). Tot slot werd voorzien in kruipruimteloos bouwen en wordt gewerkt met doorlatende kadeconstructies om een minimale ontwatering (=grondwaterdiepte) van 0,5 m te waarborgen. Ondergronds bouwen (kelders) onder NAP- 1 meter is daarnaast niet toegestaan.

Het watersysteem is gedimensioneerd op een verharding van 60% en een infiltratie-eis van 70%. Het water wordt actief beheerd door gemalen met een streefpeil van NAP -0,2 m. Op Buiteneiland, Centrumeiland en Middeneiland en Strandeiland wordt binnen de referentiesituatie geen intern oppervlaktewater aangelegd en wordt het hemelwater grotendeels geïnfiltreerd (infiltratie-eis van 93%).

Wateroverlast als gevolg van overstroming in de referentiesituatie

Met het oog op wateroverlast als gevolg van overstromingen en inspelend op de klimaatverandering is er ruimte gereserveerd voor een verhoging van de waterkeringen, mocht een toekomstige peilstijging dat vereisen.

Droogte in de referentiesituatie

Op het Middeneiland zouden hoofdwaterlopen zijn gecreëerd in oost-westrichting en waar mogelijk gecombineerd met groen. Dergelijke groenblauwe zones kunnen water tijdelijk bufferen zodat ten tijde van droogte hierop een beroep gedaan kan worden. In vergelijking met de autonome situatie (zonder bp 2009) zal er door de aanwezige bebouwing geen overlast zijn van zandverstuiving als gevolg van harde wind en droogte. Hoe meer groene zones, hoe beter het water vastgehouden kan worden binnen het gebied. Binnen deeleilanden Strandeiland en Centrumeiland is er een hoge woningdichtheid voorzien, waarbij het mogelijk is dat er zeer compacte laagbouw gerealiseerd wordt danwel gestapelde bouw. Enkel langs de zuidoever van Strandeiland erd gedacht aan een brede groene openbare ruimte voorzien. Droogte zou op deze eilanden een probleem kunnen zijn. Op Buiteneiland wordt voldoende openbaar groen voorzien en op Middeneiland zorgt het natuurpark en het binnenwater voor het in voldoende mate vasthouden van water.

Hitte(stress) in de referentiesituatie

Met het oog op hitte(stress) is het eveneens belangrijk voldoende bomen en planten in het gebied te hebben. Bomen hebben een verkoelend effect: de temperatuur onder de bomen is lager door de schaduwvorming en bomen absorberen minder zonlicht dan bijvoorbeeld asfalt of andere donkere verhardingen. Bomen en planten hebben ook een positief effect op de waterhuishouding en de luchtkwaliteit. Binnen Middeneiland en Buiteneiland is er naar verwachting voldoende groen en water om deze verkoeling te bieden. Strandeiland en Centrumeiland hebben meer verharding (80%) en meer hoogbouw. Wanneer er dan ook nog donkere materialen worden gebruikt die zonlicht absorberen en gebouwen wind blokkeren ontstaat er al snel een hitte-eilandeffect.

6.4.4 Effectbeschrijving en -beoordeling     

Zoals eerder beschreven kent Strandeiland een hoog ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid. Gemeente Amsterdam wil koploper zijn op het gebied van duurzaamheid, door duurzaam ruimtegebruik toe te passen, een energieleverend eiland te ontwikkelen, het eiland te voorzien van een warmte-koude systeem, afvalstromen te minimaliseren en circulair te bouwen. Op het gebied van klimaatadaptatie wordt Strandeiland regenbestending en droogtebestendig ontwikkeld om de leefomgeving bestand te maken tegen de toekomstige extremere weersomstandigheden. Binnen Strandeiland is ook een scala aan maatregelen opgenomen die dit nieuwe woongebied toekomstbestending maken.

Duurzaamheid

Duurzaam ruimtegebruik

Bouwprogramma Het bouwprogramma verandert in de voorgenomen activiteit. Het aantal woningen neemt toe (met 1.800 woningen), het oppervlak van overige voorzieningen ('niet-wonen') neemt af met 32.000 m2 b.v.o.. Er is op Strandeiland een capaciteit voor circa 1.100.000 miljoen m2 b.v.o.. Hiervan is 120.000 m2 bestemd voor niet-woonfuncties. De resterende circa 1.000.000 m2 is dus beschikbaar voor de 8.000 woningen. De beoogde dichtheid varieert van 50 woningen per hectare in de Muidenbuurt, 65 woningen per hectare in Pampusbuurt tot 100 woningen per hectare in de Havenkom. Kanttekening bij deze hoge dichtheid in de Havenkom is dat in het nieuwe plan voorzien wordt in hogere gebouwen dan in de referentiesituatie. In plaats van een maximale hoogte van 35 meter is hier nu een hoogte van 60 meter voorzien. De gemiddelde dichtheid van het nieuwe Strandeiland wordt 60 woningen per hectare. Daarmee is de dichtheid lager dan de eilanden op IJburg fase I.

Van de referentiesituatie is niet precies bekend hoeveel woningen per hectare er op Strandeiland/Middeneiland zouden komen. Gezien de toename van het aantal woningen, maar de afname in b.v.o. niet-wonen én de hogere gebouwen in de Havenkom, zal dit niet veel van elkaar verschillen. Daarmee wordt verwacht dat er in beide plannen een vergelijkbaar oppervlak openbare ruimte over blijft.

Het plan wordt in twee fases ontwikkeld. Daardoor kan per fase ingespeeld worden op de marktbehoefte van dat moment. Ook na realisatie wordt flexibiliteit beoogd. Om bijvoorbeeld te kunnen anticiperen op mogelijke toekomstige uitbreiding van niet-woonvoorzieningen, zullen in de daarvoor aangewezen straten en gebieden de gebouwen op de begane grond een verdiepingshoogte van 3,5 meter krijgen. Hierdoor zijn deze gebouwen multifunctioneel in te vullen, wat de dynamiek op Strandeiland bevordert.

Groen/blauw woonmilieu

Het nieuwe stedenbouwkundige plan gaat uit van een groen/blauw woonmilieu. Hierin wordt gestreefd naar natuurinclusief bouwen, waarbij natuur zoveel mogelijk wordt geïntegreerd met de bebouwing (op groen op daken en gevels, insectenhotels in gevels).

Het gebruik van de openbare ruimte op Strandeiland is multifunctioneel. Het is de bedoeling dat er ruimte is voor verblijven, spelen en sporten, zowel op straat als in de kleine en grote pleinen en parken. 'De bewegende stad', 'sport om de hoek', 'de stad als speelplek' en een stad die 'veilig en toegankelijk is voor iedereen', zijn leidende thema's bij de inrichting. De parken op Strandeiland bieden dus ook ruimte voor sporten. Sportvelden maken integraal onderdeel uit van het ontwerp van de parken. Als onderdeel van fase 1 (tot 2034) worden er tijdelijke sportvelden gerealiseerd welke uiteindelijk binnen fase 2 (2038) en Buiteneiland een definitieve plaats zullen krijgen. Op deze manier worden al op korte termijn sportvoorzieningen beschikbaar gemaakt.

Tijdelijke natuur

Naast definitieve natuur wil de gemeente Amsterdam ook zorgvuldig omgaan met het mogelijk maken van tijdelijke natuur tijdens de bouw van Strandeiland. Op zandplaten waar voorlopig nog niet gewerkt wordt, kan tijdelijke natuur worden gefaciliteerd. Beoogd is dat de winst voor tijdelijke natuur uiteindelijk ook leidt tot permanente winst, omdat populaties van diersoorten zich in tijdelijke natuurgebieden kunnen versterken en van daaruit nieuwe gebieden kunnen bezetten. Dit kan mogelijk een uitstralingseffect hebben dat verder rijkt dan het gebied waar de tijdelijke natuur aanwezig is.

Effectbeoordeling: Het nieuwe stedenbouwkundige plan voorziet op verschillende manieren in een duurzaam ruimtegebruik. Waar mogelijk wordt gedurende realisatiefase ingezet op tijdelijke functies. De fasering zorgt er voor dat in de loop van de tijd ingespeeld kan worden op de markt. Openbare ruimtes worden multifunctioneel ingezet. Deels was dit ook voorzien de referentiesituatie (stedenbouwkundig plan 2009). Met name het gebruik door tijdelijke functies en de multifunctionele invulling van de openbare ruimtes is een verbetering. Dit levert voor de eerste fase (tot 2034) een positief effect op (effectbeoordeling: +). In de tweede fase (2038) zal het gebruik voor tijdelijke functies minder worden, waardoor het effect als beperkt positief wordt beschouwd (effectbeoordeling: 0/+).

Duurzame energie

Strandeiland wordt minimaal energieneutraal ('nul op de meter'). Ook is er ruimte voor het duurzaam en lokaal opwekken van energie die nodig is voor de openbare ruimte. De warmtekoude voorziening bestaat uit een collectief laag temperatuurnet (aanvoer variërend van 15-20 °C) voor de verwarming en koeling van gebouwen en vervangt het gebruik van stadwarmte als warmtebron. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor een lokale zuivering (nieuwe sanitatie) onderzocht, waarbij wordt ingezet op het duurzaam en doelmatig verwerken van afvalwater (inzameling, transport en zuivering) en is gericht op het maximaal terugwinnen van grondstoffen en energie en verwerking dicht bij de bron (lokaal, decentraal). Op Strandeiland zijn zoekgebieden opgenomen voor de realisatie van (tijdelijke) zonnevelden.

Effectbeoordeling: Het ambitieniveau is in het nieuwe plan voor Strandeiland, mede vanwege de nieuwe technische mogelijkheden, hoger dan in de referentiesituatie. Daarmee is de kans dat de ambitie van energieneutraal te halen groter geworden. Dit is voor beide fases als positief beoordeeld (effectbeoordeling: +).

Afval

Afval wordt gescheiden verzameld en ingezameld. Dit gebeurt in zes fracties (papier, glas, textiel, restafval en groente- fruit- en tuinafval), wat een grotere scheiding van fracties betekent in vergelijking met de referentiesituatie. Het inzamelen van dit afval gebeurt op vergelijkbare wijze als in de referentiesituatie (ondergrondse containers in de openbare ruimte).

Op Strandeiland zal ook worden ingezet op een collectieve organisatie rondom het bedrijfsafval. Hiermee wordt beoogd om de afvalverwerking te optimaliseren en de vervoersstromen van afvalwagens te minimaliseren. Op deze manier wordt ook bijgedragen aan een emissievrij eiland.

Effectbeoordeling: afval wordt op meer manieren gescheiden in vergelijking met de referentiesituatie. Daardoor kan afval beter worden hergebruikt waar mogelijk. Omdat ook in de referentiesituatie al ingezet werd op gescheiden afval en omdat bijvoorbeeld het collectief verzamelen van bedrijfsafval nog niet vast staat, is dit voor beide fases als een beperkt positief effect beoordeeld (effectbeoodeling: 0/+).

Circulair

In een materialenpaspoort wordt het materiaalgebruik van de openbare ruimte en de gebouwen vastgelegd, zodat er bij toekomstige sloop inzichtelijk is welke materialen er zijn gebruikt. Voor Strandeiland wordt gestuurd op het gebruik van lokale, hernieuwbare en biobased materialen of hoogwaardig herbruikte materialen, zoals FSC-hout, circulaire bakstenen of groen beton of staal. Toxische materialen zijn verboden. Uit recente pilots op het gebied van circulair bouwen is gebleken dat een MPG (milieuprestatie van een gebouw) van 0,5 euro per vierkante meter (€/m2) haalbaar is. Dat is 50% lager dan de huidige wettelijke norm van 1,0 €/m2. Bij de start van de bouw, zal er meer circulair materiaal beschikbaar zijn. Per tender wordt daarom bekeken wat op dat moment de exacte eisen op circulair gebied zijn en welke ambities daaraan kunnen worden toegevoegd om op circulair gebied koploper te zijn. Hierbij moet wel worden voorkomen dat de ambities op het gebied van duurzame energieopwekking en de circulaire ambities elkaar tegenwerken.

Verder wordt op Strandeiland onderzoek gedaan naar de lokale zuivering (nieuwe sanitatie), deze zuivering is gericht op het maximaal terugwinnen van grondstoffen en energie en verwerking dicht bij de bron (lokaal, decentraal). Bij voorkeur worden ook milieuverontreinigende stoffen zoals medicijnresten, hormonen en micro-beads (plastic bolletjes uit verzorgingsproducten) zo veel mogelijk verwijderd.

Effectbeoordeling: De mogelijkheden om circulaire te bouwen zijn toegenomen in vergelijking met de referentiesituatie. Ook in de referentiesituatie was het ambitieniveau al hoog. Het effect hiervan wordt voor beide fases als beperkt positief beoordeeld (effectbeoordeling: 0/+).

Klimaatadaptie

Beïnvloeding wateroverlast (neerslag en overstroming) Het leidende rainproof-principe (regenbestendigheid) voor Strandeiland is het lokaal infiltreren van regenwater in de bodem waar mogelijk en het afvoeren naar oppervlaktewater waar nodig. Dit draagt bij aan het op peil houden van de grondwaterstand en voorkomt dat het afstromende water de waterkwaliteit van het omringende IJmeer beïnvloedt. Infiltreren is hier zeer goed mogelijk vanwege de open structuur van het opgespoten zand.

Uit de thematische studie Regenbestendige gebiedsontwikkeling (2018) door Waternet en de gemeente Amsterdam is het advies voortgekomen om bij nieuwe gebiedsontwikkeling met grotere piekbuien rekening te houden dan de huidige 60 mm/u (GPRA, 2016-2021). Deze norm is namelijk gebaseerd op de KNMI klimaatscenario's. Deze worden in 2021 opnieuw vastgesteld, met naar verwachting een bijstelling van de norm naar boven. Om Strandeiland toekomstbestendig te ontwikkelen is ervoor gekozen om de openbare ruimte zo te ontwerpen dat er geen schade ontstaat bij piekbuien van 80 mm/u. Voor bouwkavels blijft de norm 60 mm/u. De kavels moeten het water voor een periode van 60 uur kunnen vasthouden en geleidelijk laten infiltreren op basis van een snelheid van 1 mm per uur.

Strandeiland heeft in zijn eindvorm (fase 2, 2038) een oppervlakte van ongeveer 150 hectare inclusief het binnenwater. Op de eilanden wordt 6 hectare aan groen voor onder meer natuurontwikkeling, sporten, spelen en ontmoeten gerealiseerd. In deze groene ruimte kan ook tijdelijk hemelwater gebufferd worden om het vervolgens geleidelijk te laten infiltreren naar het grondwater. Het binnenwater, oftewel het Oog, wordt centraal binnen Strandeiland gerealiseerd. Dit binnenwater biedt voldoende ruimte om water naar af te voeren indien het niet kan worden geïnfiltreerd.

De straten in de stedelijke Pampusbuurt zijn waterbergend en deels watervoerend. In de ondergrond ligt een zogenoemd IT-riool (infiltratietransportriool). Door het ontwerp van deze specifieke rioolbuis met een doorlaatbare wand wordt zowel water geborgen, aan de ondergrond afgegeven als getransporteerd. Het straatprofiel is dusdanig ontworpen dat deze - ook bij extreme regenval en zelfs bij een bui van 100 millimeter in een uur - voldoende water kan bergen. Bij een overschot aan water stroomt het zichtbaar via de goten naar de waterbergende parken of naar de zo geheten 'grindkoffers' aan de kademuren, waar het alsnog kan infiltreren. In de groenere Muidenbuurt is de waterberging in de straten geregeld via wadi's. De wadi's zijn conform het stedenbouwkundige plan 7 meter brede groenstroken die met elkaar verbonden zijn, waarin het hemelwater wordt gebufferd en vervolgens kan infiltreren. De bolling van de openbare ruimte in de Muidenbuurt (de rug) zorgt voor een natuurlijke stroomrichting van het water via de wadi's richting de randen van het eiland. Het aanbrengen van hoogteverschillen in de wadi's zorgt ervoor dat het water langer blijft staan en zo ter plaatse kan infiltreren in de bodem. De wadi's aan de zuidzijde van het eiland komen uit op een verlaging in de openbare ruimte, parallel aan de rand met de natuurbaaien. In geval van zeer heftige regen (meer dan 80 mm/u) kan deze wadi overstromen op het zand.

Op de Makerskade en in Oosterend Noord en Zuid zijn de meer stenige straten net als in de Pampusbuurt voorzien van IT-riolen. In geval van extreme buien stroomt het water op de Makerskade via de straten en kades naar het buitenwater van het IJ. Verder komen hier 'waterpleintjes' waar water kan worden geborgen. In Oosterend Noord en Zuid zijn de smallere straten min of meer 'hol' uitgevoerd en krijgen de woningen een verhoogd vloerpeil, waardoor ook hier de straten voldoende water kunnen vasthouden bij piekbuien, zonder schade aan woningen. Goten in de straten zorgen voor watertransport naar kleine parkjes die waterbergend zijn ingericht. Aan de buitenranden van de buurt wordt water afgevoerd naar de kade waar net als in de Pampusbuurt grindkoffers aan de voet van de kademuren zijn gemaakt.

In zeer extreme gevallen, bij buien van meer dan 80 millimeter in een uur, geldt vrijstelling voor het lozen op het buitenwater. In het stedenbouwkundig plan zijn daarom de keermuren die aan de oostzijde van Strandeiland uit het water van het IJmeer oprijzen voorzien van zogenoemde waterspuwers.

Effectbeoordeling: Er kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van Strandeiland voldoende inspeelt op wateroverlast. Er worden daarom in fase 1 en fase 2 geen effecten verwacht als gevolg van wateroverlast. In vergelijking met de referentiesituatie wordt nu rekening gehouden met hogere normen en eisen, waardoor het plan beter inspeelt op mogelijke wateroverlast. Dit scoort beperkt positief (effectbeoordeling: 0/+).

Beïnvloeding droogte

Binnen het planvoornemen worden er ook voorzieningen getroffen om in tijden van droogte water beschikbaar te hebben. Er wordt gebruik gemaakt van geavanceerd krattensysteem onder de stroken waarin de straatbomen staan. In natte periodes wordt water in de kratten opgeslagen om het in droge periodes aan de boomwortels af te kunnen geven. Zo worden ook de groeiomstandigheden voor de straatbomen, die in de zomer voor schaduw en koelte zorgen, geoptimaliseerd en verduurzaamd.

Met het oog op toenemende hitte en droogte en de huidige afname van biodiversiteit, wordt een variatie aan zoveel mogelijk groen gerealiseerd. Op Strandeiland wordt gewerkt met een hogere groennorm dan in de rest van Amsterdam (40 m2 in plaats van 28 m2 groen per woning). Bomen en ander groen in de openbare ruimte en op de gevels zijn geschikt om de stedelijke omgeving af te koelen vanwege het voorzien in schaduw en de afgifte van waterdamp. Hiermee worden hitte-eilanden in een stedelijke omgeving voorkomen. Groen draagt naast verkoeling bij aan onder meer waterberging, biodiversiteit, betere isolatie van de woningen, geluiddemping op straat en verbetering van de luchtkwaliteit van een gebied. Ook draagt het bij aan de gezondheid en het geluk van mensen.

Op Strandeiland vormen de gebouwen geen barrière in het groen, maar hebben zij naast het wonen nog meerdere functies, als habitat voor flora en fauna, als energieopwekker en als waterberger. In de tenders is het mogelijk om eisen te stellen aan de hoeveelheid en kwaliteit van het groen. Ook is het mogelijk om aan te sluiten op (bestaande) ecologische structuren en soorten te faciliteren. Regenwater kan worden opgevangen voor droge perioden.

Ook de materialisatie van gebouwen en bestrating dragen in belangrijke mate bij aan de temperatuurstijging in de stad. Voor de gebouwen wordt daarom gekozen voor bouwmaterialen zoals hout die warmte minder goed absorberen en daardoor minder opwarmen gedurende warme dagen. Zwarte daken worden voorkomen en worden groen of blauw ingevuld. Pleinen en tuinen worden zo groen mogelijk uitgevoerd en bestaan alleen uit verharding daar waar dit nodig is.

Effectbeoordeling: In vergelijking met de referentiesituatie wordt beter ingespeeld op de effecten van droogte. Beide fases scoren daarom beperkt positief (effectbeoordeling: 0/+).

Beïnvloeding hitte(stress)

Het voorkomen van hitte-eilanden op Strandeiland wordt uitgewerkt in het aanplanten van groen in de openbare ruimte, in de margestroken, op de daken en de gevels van de gebouwen. Ook de groene (binnen)tuinen dragen bij aan het voorkomen van hittestress. De bomen die door het ontwikkelde krattensysteem beter kunnen groeien zorgen in de zomer voor schaduw en koelte.

Met het extremer wordende weer zal ook hardere wind een grotere rol spelen in het stadsklimaat. Vanwege ventilatie is het van belang dat wind door de straten trekt om hitte en vervuiling te voorkomen. In het stedenbouwkundig ontwerp is hier rekening mee gehouden.

Effectbeoordeling: In combinatie met de maatregelen ten behoeve van wateroverlast en droogte, wordt er in het nieuwe plan voor Strandeiland beter rekening gehouden met hittestress. Beide fases scoren daarom beperkt positief (effectbeoordeling: 0/+).

6.4.5 Optimaliserende maatregelen     

Om de ambitie 'Duurzaam Strandeiland' te verwezenlijken zijn vier hoofdopgaven geformuleerd: 'Duurzame energie', 'Circulaire economie', 'Klimaatadaptatie' en 'Natuurinclusief' (zie paragraaf 4.2). Aan deze hoofdopgaven zijn maatregelen gekoppeld die bijdragen aan het behalen van de ambitie. De maatregelen komen voort uit recent vastgestelde beleidsdocumenten en uitgevoerde onderzoeken en betreffen weloverwogen maatregelen voor Strandeiland. In dit MER wordt onderscheid gemaakt in drie typen maatregelen:

  1. Duurzaamheidsmaatregelen die in het ontwerp van Strandeiland (Stedenbouwkundig plan 2019) zijn meegenomen, zoals de vierkante meters gebruiksgroen en ecosysteemgroen (groennorm), mobiliteitshubs (schone lucht), het straatprofiel en de waterbergende parken en pleinen (Rainproof). Deze zijn meegenomen in de effectbeschrijving en -beoordeling in paragraaf 6.4.4.
  2. Duurzaamheidsmaatregelen die op korte termijn worden gerealiseerd, zoals de warmte koude opslag, nieuwe sanitatie en natuurinclusief en circulair bouwen. Ook deze zijn als onderdeel van de effectbeschrijving en -beoordeling in paragraaf 6.4.3 meegenomen.
  3. Duurzaamheidsmaatregelen die op lange termijn worden gerealiseerd, zoals energieleverend, 100% circulair materiaalgebruik en een Smart Grid Systeem. Deze zijn in paragraaf 6.4.5 als optimaliserende maatregelen beschreven.

Om de lange termijn wensen, zoals energieleverend en 100% circulair, op Strandeiland te verwezenlijken worden de gekozen maatregelen aangescherpt en/of nieuwe maatregelen toegevoegd. Om hier goed zicht op te krijgen wordt een 'Duurzaam Strandeiland' gemonitord (zie Hoofdstuk 20). Op basis van de monitoringsresultaten kan nader onderzoek plaatsvinden naar (nieuwe) maatregelen. Uit deze monitoringsresultaten komt namelijk naar voren hoe 'duurzaam' Strandeiland is en welke maatregelen nog nodig zijn.

Voor duurzaamheid zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen verplicht en/of noodzakelijk. Wel zijn er optimaliserende maatregelen mogelijk. Deze zijn weergegeven in vorm van een Roadmap 'Duurzaam Strandeiland'. Hieronder worden deze kort benoemd.

De Roadmap 'Duurzaam Strandeiland' (zie Bijlage 19 Roadmap Duurzaam Strandeiland) geeft een overzicht van alle korte en lange termijn maatregelen die (mogelijk) binnen Strandeiland worden toegepast. In deze Roadmap zijn de korte en lange maatregelen per hoofdopgave (kolom 1) schematisch samengevat en in tijd afgezet (rij), zodat inzichtelijker is wanneer welke maatregelen op Strandeiland worden toegepast, gemonitord en aangescherpt. De belangrijkste mijlpalen (rij 1) hierbij zijn: de vaststelling van het bestemmingsplan (BP) en het opstellen van de bouwenveloppen, het BVLC-kader en het Plan Openbare Ruimte (POR). Het POR is te raadplegen op de website van de gemeente Amsterdam, onder Plannen en Publicaties over IJburg. In deze plannen zijn de duurzaamheidsmaatregelen voor een groot deel geborgd. Tegelijkertijd met de start van de bouw (2023) is het monitoringsplan voor Strandeiland gereed. In dit monitoringsplan wordt beschreven hoe bepaalde duurzaamheidsaspecten worden gemonitord. Onderdeel hiervan is een objectief afwegingskader om de duurzaamheidsmaatregelen af te kunnen wegen. Op basis van dit monitoringsplan wordt gedurende de bouw van Strandeiland (2023 - 2038) bepaalde maatregelen aangescherpt en/of nieuwe maatregelen toegevoegd.

6.5 Doorwerking in bestemmingsplan     

De ontwikkeling van Strandeiland kent een hoog ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid. Strandeiland is nieuw stuk land en daarom biedt het de mogelijkheid om van de start en op termijn duurzaamheid optimaal te integreren in de ontwikkeling. De volgende duurzaamheidsambities zijn in de regels van dit bestemmingsplan verankerd (lijst niet uitputtend):

  • Het gebruik van duurzame bouwmaterialen (artikel 30.4), zoals FSC-gecertificeerd hout en niet-niet-uitloogbare materialen in de buitenzijde van bouwwerken;
  • Kleinschalige gebouwgebonden windturbines (artikel 30.8);
  • Rookverbod in een buitenruimte bij maatschappelijke voorzieningen, kinderdagverblijven en buitenschoolseopvangcentra, scholen en sportvoorzieningen (artikel 32.1);
  • Stookverbod in de openbare ruimte (32.2);
  • Rainproof (artikel 32.3) voor het realiseren van voldoende waterberging en het voorkomen van wateroverlast;
  • Emissievrij varen in het binnenwater (artikel 23.3);
  • Emissievrije verwarmingsmethoden bij woningen (artikel 35.1).

Ten behoeve van het monitoringsplan zijn in artikel 38 regels opgenomen. Deze regels zien toe dat het college binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een monitoringsplan vaststelt. Tevens is in dit artikel de verplichting opgenomen dat het college een monitoringsverslag in 2028, 2034 en 2038 dient op te stellen. Voor zowel het monitoringsplan als ook het monitoringsverslag gelden inhoudsvereisten.

6.6 Conclusie     

In het kader van het MER is gekeken naar de aspecten duurzaamheid (waaronder duurzaam ruimtegebruik, energievoorziening, afval en circulariteit, wateroverlast, droogte en hittestress). Uit de beoordeling van het MER kan worden opgemaakt dat de effecten van het planvoornemen positief tot beperkt positief zijn. Hierdoor zijn voor het aspect duurzaamheid geen mitigerende of compenserende maatregelen nodig. Wel zijn er op het gebied van duurzaam ruimtegebruik en duurzame energie altijd optimaliseringen mogelijk (zie paragraaf 6.4.5).

Om de duurzaamheidsambities te realiseren is de Roadmap 'Duurzaam Strandeiland' (zie bijlage Bijlage 19 Roadmap Duurzaam Strandeiland opgesteld. Deze geeft een overzicht van alle korte en lange termijn maatregelen die (mogelijk) binnen Strandeiland worden toegepast. De belangrijkste mijlpalen in deze Roadmap zijn de vaststelling van het bestemmingsplan, het opstellen van de bouwenveloppen, het BVLC-kader en het Plan Openbare Ruimte (POR). Tegelijkertijd met de start van de bouw is het monitoringsplan voor Strandeiland gereed. Op basis van dit monitoringsplan wordt gedurende de bouw van Strandeiland (2023 - 2038) bepaalde maatregelen aangescherpt en/of nieuwe maatregelen toegevoegd. Op deze manier kunnen de duurzaamheidsopgaven en ambities continu worden gemonitord.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat alle op dit moment mogelijke duurzaamheidsambities verankerd worden in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Verkeer en parkeren     

7.1 Algemeen     

Amsterdam groeit en blijft groeien. En dat heeft ook een keerzijde. Het groeiend aantal Amsterdammers, bezoekers en toeristen dat zich verplaatst in onze stad, zet de schaarse openbare ruimte in de stad nog verder onder druk. Om de stad bereikbaar en veilig te houden en de openbare ruimte toegankelijk en aantrekkelijk, moet de gemeente Amsterdam continu keuzes maken en maatregelen treffen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verkeersaspecten die voor Strandeiland een rol spelen. Daarbij wordt door middel van een kruispuntenanalyse gekeken naar de verkeersafwikkeling van het eiland en welke maatregelen daaruit voortvloeien. Daarnaast wordt het parkeren, laden en lossen beschouwd.

7.2 Beleid en regelgeving     

7.2.1 Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg – Integrale aanpak van de bereikbaarheid 2018-2038     

Om de ontwikkeling van Zeeburgereiland en IJburg in goede banen te leiden en de te verwachtten vervoersvraag te faciliteren, is - in navolging van het advies uit het ME Zeeburgereiland - het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg, Integrale aanpak van de bereikbaarheid 2018 tot 2038 opgesteld. Het mobiliteitsplan is vastgesteld door het college op 15 mei 2018. Dit plan bevat een integrale mobiliteitsaanpak om Zeeburgereiland en IJburg bereikbaar te houden vanaf nu tot 2038. In dit mobiliteitsplan is een monitoringsdeel opgenomen. Hieruit blijkt dat er iedere twee jaar een monitoring plaatsvindt. Dit zorgt ervoor dat een vinger aan de pols gehouden kan worden ten aanzien van de oorspronkelijk voorgestelde maatregelen en verwachte knelpunten. Door deze monitoring blijft het mobiliteitsplan met haar maatregelen te allen tijde up to date. In oktober 2019 is de eerste update van het mobiliteitsplan in het college van B&W vastgesteld.

De gebiedsontwikkeling Zeeburgereiland en IJburg, is één van de grootste ontwikkellocaties van Amsterdam. Het gebied maakt deel uit van de zogeheten 'oostflank' en groeit de komende 20 jaar van 10.000 woningen tot circa 32.400 woningen. Naast woningen komt er een aanzienlijk niet-wonen programma bij (werken, onderwijs, detailhandel, zorg, horeca).

IJburg heeft slechts twee ontsluitingswegen: aan de westkant kan men naar de A10 en aan de oostkant naar de A1 of A9. Het merendeel van de huidige inwoners van IJburg gaat naar de A10. Ook in de toekomst blijft het merendeel van deze inwoners van IJburg 1 zich met de auto via de IJburglaan naar de A10 verplaatsen. Voor de inwoners van IJburg 2 is dat anders, het grootste deel van dit autoverkeer verplaatst zich naar de A9. Sinds 2020 is de Overdiemerweg weer open en kan autoverkeer tussen IJburg en de A1 ook gebruik maken van de afrit Muiden.

De hoofdvraag van het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg is: "Wat moeten we wanneer doen om het gebied Zeeburgereiland en IJburg nu, tijdens de realisatie van de gebiedsontwikkeling, en erna goed bereikbaar te laten zijn?"

Centraal hierbij staat de realisatie van een goed werkend robuust vervoerssysteem. Dat systeem omvat de modaliteiten Openbaar Vervoer, fiets, auto én maatregelen die de automobiliteit kunnen beperken. Om te komen tot dit robuuste verkeersysteem, dat goed voorbereid is op de gehele ontwikkeling van Zeeburgereiland en IJburg, bevat het Mobiliteitsplan een integraal samenhangend pakket aan maatregelen voor de verschillende modaliteiten en bevat maatregelen waarmee het fiets- en OV-gebruik wordt gestimuleerd en om de automobiliteit te beperken. De maatregelen zijn onderling samenhangend. Het uitvoeren van slechts een deel van de maatregelen zorgt ervoor dat het mobiliteitssysteem niet goed zal functioneren en een goede bereikbaarheid van het gebied niet kan worden gerealiseerd. Het maatregelpakket is ook samenhangend met de (planning van de) woningbouwontwikkeling. Hierbij zijn 'kantelmomenten' benoemd waarop bepaalde maatregelen moeten zijn uitgevoerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de samenhang tussen de woningbouw en de bezetting van het openbaar vervoer. Met de maatregelen in de Oostflank is blijvende bereikbaarheid aangetoond, kortom uit het Mobiliteitsplan blijkt dat de gebiedsontwikkeling kan. Een overzicht van de maatregelen is hieronder opgenomen.

Programmatische aanpak en sturing

Het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg heeft een doorlooptijd van 20 jaar. In die periode kan veel veranderen, zowel op het gebied van mobiliteit en gedrag als met betrekking tot de (woning)bouwontwikkeling. Vanwege deze onzekerheid wordt een 'Programmatische Aanpak' gehanteerd. Dit is een adaptieve strategie waarbij jaarlijks wordt vastgesteld hoe de mobiliteit zich ontwikkeld, wat het tempo is van de ruimtelijke ontwikkeling en welke maatregelen moeten worden opgepakt dan wel bijgesteld. Monitoring is daarom van wezenlijk belang bij dit programma. In 2019 is de eerste nulmeting en monitor in het kader van het programma uitgevoerd. De uitkomsten van deze monitoring hebben geleid tot de eerste programma update: "Update 2019, 1e voortgangsrapportage van het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg. Integrale aanpak van de bereikbaarheid - 2018 tot 2038", die op 9 oktober 2019 door het college is vastgesteld.

Besluitvorming

Het Mobiliteitsplan toont aan dat de bereikbaarheid op peil kan worden gehouden en dat daarvoor een set aan maatregelen en monitoring nodig is. De uitvoering van het Mobiliteitsplan is voorwaardelijk voor de verdere ontwikkeling van IJburg. Voor de planvorming en uitvoering van de infrastructurele maatregelen uit het Mobiliteitsplan worden de reguliere proces- en besluitvormingstrajecten doorlopen. In deze proces- en besluitvormingsprocessen wordt bepaald of en hoe een maatregel wordt uitgevoerd. Het Mobiliteitsplan is vooral richtinggevend en bepaalt op basis van monitoring wanneer een maatregel moet worden opgestart en wanneer deze moet zijn uitgevoerd. Een aantal maatregelen uit het Mobiliteitsplan is reeds uitgevoerd. In het daaropvolgende monitoringsmoment worden de benodigde infrastructurele maatregelen opnieuw in beeld gebracht en worden aan de hand daarvan weer individuele proces- en besluitvormingstrajecten doorlopen.

In het Mobiliteitsplan is op hoofdlijnen bekeken of de infrastructurele maatregel ruimtelijke inpasbaar is. Indien blijkt dat een maatregel uit het Mobiliteitsplan toch niet uitvoerbaar blijkt te zijn, wordt het gewenste effect van de maatregel op dat moment opnieuw beschouwd en bepaald of eventueel alternatieve maatregelen hetzelfde gewenste resultaat bieden.

Adaptieve programmasturing

De maatregelen zijn in planning afhankelijk van de gebiedsontwikkeling en van elkaar. Door deze afhankelijkheden zijn er logische momenten waarop maatregelen uitgevoerd moeten zijn. Dit zijn de zogenaamde 'kantelpunten' zoals hierboven genoemd. Omdat het voorbereiden van maatregelen vaak 5 tot 10 jaar duurt, moet op tijd besloten worden tot de inzet ervan. Dit zijn de beslismomenten in de planning, veelal bestuurlijke besluiten. Zo is de bereikbaarheid vanaf het moment van eerste bewoning in een projectgebied een belangrijk kantelpunt: op dat moment moet er bijvoorbeeld een tramlijn rijden.

Ook het moment dat de capaciteit van de IJtram ontoereikend wordt, en het moment dat het autoverkeer op de IJburglaan en de aansluiting met de A10 niet meer voldoende doorstromen, zijn kantelpunten in het Mobiliteitsplan.

verplicht

Overzicht planning en samenhang maatregelen Mobiliteitsplan

Maatregelen

In het Mobiliteitsplan staan maatregelen voor het openbaar vervoer, fietsers, automobilisten en manieren om deze laatste groep te verleiden een alternatief te kiezen voor de auto. Met de voorgestelde maatregelen is er voldoende capaciteit in het openbaar vervoer om de groei mogelijk te maken en is de doorstroming van het autoverkeer op het Amsterdamse wegennet voorlopig voldoende gegarandeerd.

Om de forse woningbouwopgave aan de oostflank van de stad mogelijk te maken zijn investeringen in het vervoersysteem noodzakelijk. Dreigende knelpunten zijn vooral:

  1. De IJtram zit nu al aan zijn maximale capaciteit. Het verlengen van de trams plus de tram frequenter laten rijden biedt voorlopig verlichting.
  2. Het toenemend fietsverkeer (zowel percentueel als in aantallen) ervaart steeds meer hindernissen en gebrek aan comfort tussen het plangebied en bestemmingen daaromheen.
  3. De kruispunten op het Zeeburgereiland en op IJburg lopen vast. Er ontstaan files op het onderliggend wegennet, en dat heeft ook zijn terugslag op de A10.

Startpunt van het Mobiliteitsplan zijn de volgende stedelijke ambities:

  • Stimuleren van een duurzame manier van verplaatsen;
  • Ontwikkelen van een stedelijk gebied dat verbonden is met de rest van de stad;
  • Bevorderen van een gezonde, actieve manieren van verplaatsen.

Tegen de achtergrond van de genoemde knelpunten en ambities stelt dit Mobiliteitsplan een samenhangend maatregelenpakket voor. De hierin opgenomen maatregelen versterken elkaar en grijpen in elkaar, niet alleen onderling maar ook in relatie tot de gebiedsontwikkeling.

verplicht

Overzicht maatregelen Mobiliteitsplan Update 2019

Openbaar vervoer

  1. Capaciteit van de IJtram maximaliseren

De IJtram wordt doorgetrokken naar IJburg 2e fase. Trams gaan gekoppeld rijden, perrons worden verlengd en er wordt gezocht naar de beste locatie voor een grotere tramstalling voor de extra trams. De IJtram rijdt inmiddels gekoppeld en bijbehorende tramhaltes zijn reeds aangepast. Ook de remise om dubbele tramstellen te kunnen stallen is inmiddels uitgevoerd.

  1. Toevoegen hoogwaardige bus- en tramverbindingen

Een HOV-verbinding tussen Zeeburgereiland/IJburg en de rest van Amsterdam en hoogwaardige buslijnen naar Bijlmer Arena en Weesp wordt onderzocht. Met deze HOV-lijnen zijn veel meer bestemmingen in en buiten Amsterdam binnen het uur per OV te bereiken.

  1. Verbeteringen huidige infrastructuur

De betrouwbaarheid van de IJtram wordt verbeterd en het kruispunt IJburglaan/Zuiderzeeweg wordt aangepast voor een betere doorstroming van de Oosttangent (bus 37). Het kruispunt is ter verbetering van de doorstroming van buslijn 37 inmiddels aangepast. Een tijdelijke pontverbinding tussen Zeeburgereiland en het oostelijk Havengebied is in voorbereiding.

Fiets

  1. Verbeteringen en uitbreiding fietsroutes

De doorgaande routes in alle richtingen, worden geoptimaliseerd, zoals, luie trappen of opritten aan de Schellingwouderbrug en verbetering van de route via de Nesciobrug. Daarnaast wordt het tweerichtings fietspad heringericht langs de Overdiemerweg, inclusief fietsbrug naar de Maxisweg. Het fietspad is inmiddels gerealiseerd. En, in navolging van de variantenstudie fietsverbinding Sluisbuurt 2017 (bij het Investeringsbesluit Sluisbuurt) komt er een vervolgonderzoek naar een verbetering van de fietsroute naar de oostzijde van de stad. Dit betreft de volgende varianten: fietsbrug naar Sporenburg (hoge en lage variant), de opwaardering van de Amsterdamsebrug voor fietsers, fietstunnel naar Sporenburg en een fietsbrugvariant Cruquius-Borneo, of een combinatie van deze varianten.

  1. Flankerende maatregelen

Bij de HOV-haltes komen voldoende fietsparkeerplaatsen om het voor- en natransport te verbeteren. De uitvoering van de beoogde extra fietsenstallingsplekken bij de tramhaltes zijn in voorbereiding.

Auto

  1. Verbeteringen aan routes

De capaciteit van de IJburglaan, tussen de A10 en het Haveneiland, wordt vergroot. Twee kruisingen van de IJburglaan op het Zeeburgereiland worden aangepast en er komt een ongelijkvloerse tramkruising bij de westelijke oprit A10. Daarnaast is de Overdiemerweg voor autoverkeer opengesteld. Het kruispunt IJburglaan - Zuiderzeeweg wordt gemonitord om te bepalen of en wanneer deze moet worden aangepakt.

  1. Uitbreiding infrastructuur

De verbreding van de toerit aan de westzijde van de A10 op het Zeeburgereiland lijkt onvermijdelijk. Dat geldt mogelijk ook voor een verbreding van de A10.

De route via de IJburglaan is de meest directe en logische route naar de A10. In het mobiliteitsplan zijn drie projecten opgenomen voor een betere doorstroming tussen Strandeiland en de A10 via deze route. Het betreft de projecten Cruciale Mijl (A3), Extra rijstrook toerit A10 (westzijde) (A4) en Extra rijstrook afrit A10 (oostzijde) en extra strook richting Zeeburgereiland (A6). Het project Cruciale Mijl adresseert de belangrijkste knelpunten op deze route. Het scheiden van de tram en verkeersstromen bij de aansluiting op de A10 is onderdeel van dit project. Mogelijke oplossingen zijn een ongelijkvloerse kruising van de tram met de oprit naar de A10 en het verleggen van de tram naar de noordzijde van de IJburglaan. Ook de verbreding van de bruggen naar Steigereiland (Enneüs Heermabrug en de brug van Steigereiland naar Haveneiland) zijn onderdeel van dit project. Het project zit nu in fase twee van het Plan en Besluitvormingsproces Infrastructuur van de gemeente Amsterdam (PBI fase 2). Besluitvorming wordt verwacht in 2021. De geplande realisatie van de Cruciale Mijl is voorzien in het tijdvak 2024-2027. Over de realisatie van de extra rijstrook op de op- en afrit zijn periodiek gesprekken met Rijkswaterstaat. Hierover is nog geen uitvoeringsplanning vastgesteld. Het is voordehand liggend dat de realisatie in samenhang wordt uitgevoerd met de uitvoering van de Cruciale Mijl. De andere route tussen Strandeiland en de A10 loopt via de A1. Voor beide routes is de capaciteit van de kruispunten vanaf Strandeiland op de Muiderlaan en Pampuslaan van belang. Voor deze kruispunten zijn ruimtereserveringen gemaakt gebaseerd op de verkeersafwikkeling van de vervoersvraag bij volledige realisatie van Strandeiland.

Gedrag en smart mobility

Lage parkeernorm en parkeren op afstand

Op het Zeeburgereiland wordt parkeren vooral op afstand van de woningen gerealiseerd in combinatie met een lage parkeernorm. Dit moet ervoor zorgen dat andere mobiliteiten aantrekkelijker worden. Op Strandeiland wordt dit principe ook toegepast door het realiseren van (parkeer)hubs en een verbod op zelfrealisatie van parkeerplaatsen.

E-fiets stimuleringsprogramma

Fietsen op een e-bike van en naar IJburg 2e fase wordt gestimuleerd. Naast dit samenhangende pakket maatregelen staan in het mobiliteitsplan ook aanvullende bereikbaarheidsmaatregelen en opties voor de toekomst. Die aanvullingen bestaan grotendeels uit gedrags-, smart mobility-, beleids- en stedenbouwkundige ingrepen.

Advies 'Genereus verbonden'

Op 1 september 2020 heeft de onafhankelijke adviescommissie Oeververbindingen Rijkswateren Amsterdam het eindadvies ‘Genereus Verbonden: een concept inrichtingsplan voor het IJ als robuust en toekomstvast waterkruispunt’ gepresenteerd. De commissie constateert dat er in toekomst wrijving zal ontstaan tussen de steeds drukker wordende vaarweg van de binnenvaart en de bestaande pontverbindingen over het Amsterdams Rijnkanaal bij het IJ. De commissie raadt daarom vier belangrijke oeververbindingen aan:

  • twee nieuwe bruggen voor fietsverkeer en het OV;
  • een derde brug komt via een nieuwe/uit te breiden Amsterdamsebrug over het Amsterdams Rijnkanaal, eveneens voor fietsverkeer en OV;
  • een voetgangerstunnel bij het centraal station richting noord.

Verder adviseert de commissie om twee nieuwe pontverbindingen te realiseren. Op dit moment wordt door de gemeente Amsterdam onderzocht hoe dit advies en het voorgestelde inrichtingsplan tot uitvoering kunnen worden gebracht.

Op rijksniveau is er aandacht voor de bereikbaarheid van de Amsterdamse regio. De gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma's zijn van groot belang. Het gaat hierbij zowel om het versnellen van de woningbouwproductie op de korte termijn als het borgen van voldoende plancapaciteit voor woningbouw op de langere termijn. Het tijdig nadenken over de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit betekent ook tijdig nadenken over de invulling van de andere ruimtelijke opgaven en de benodigde ontsluiting van nieuwe bouwlocaties zodat mensen makkelijk naar werk en vrijetijdsbesteding kunnen komen.

Rijk en regio zijn het eens over de start van het gebiedsprogramma MRA. De ruimtelijk-economische dynamiek in de MRA is groot. De regio groeit tot 2040 met ongeveer 250.000 woningen. Voor de MRA is in het BO MIRT van 15 maart 2018 onder meer afgesproken om bredere actieprogramma's te starten voor de stedelijke bereikbaarheid en voor slimme en duurzame mobiliteit. Het eerste actieprogramma heeft als doel de groei van de woon-werk autopendel te beperken en huidige bereikbaarheidsknelpunten in stedelijk gebied op te lossen. Het tweede heeft als doel om met publiek-private samenwerking bij te dragen aan (de transitie naar) een slimmer en duurzamer mobiliteitssysteem langs de thema's: fiets, smart mobility, logistiek, duurzame mobiliteit en de werkgeversaanpak.

7.2.2 30 km/uur in de stad     

Op dit moment wordt onderzocht of de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom kan worden verlaagd tot 30 km/uur. In het grootste deel van de bebouwde kom wordt 30 km/uur het nieuwe regime, maar voor bepaalde hoofwegen blijft 50 kilometer per uur de maximumsnelheid. Dit nieuwe beleid is ten tijde van vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan nog niet vastgesteld er derhalve niet verwerkt in dit bestemmingsplan.

7.3 Ambitie voor Strandeiland     

Gezien de ligging aan de rand van de stad zijn alle vervoersmiddelen – de (elektrische) fiets, het openbaar vervoer (OV) en de auto – van belang om Strandeiland goed te kunnen bereiken. Om deze bereikbaarheid in de toekomst veilig te stellen, is het wenselijk om het fiets- en het OV-gebruik te stimuleren en alternatieven voor het autogebruik en -bezit aan te bieden. Hier is rekening mee gehouden in het ontwerp en de inrichting van de openbare ruimte; dit is mede bepalend voor het vervoersmiddel dat bewoners en werknemers kiezen. Daarom is op Strandeiland bijvoorbeeld gekozen voor aantrekkelijke fietsroutes, korte en snelle looproutes naar OV-haltes en voorzieningen, het mogelijk maken van werken-aan-huis, ruimte voor deel(bak)fietsen en het zodanig inrichten van het merendeel van de straten dat de auto ‘te gast’ is. Dit alles volgens het STOMP-principe.

Daarnaast is het streven om verspreid over het eiland meerdere collectieve mobiliteitsvoorzieningen – de zogenoemde ‘mobiliteitshubs’ – te realiseren waarin het parkeren geclusterd en inpandig plaatsvindt en toegang kan worden verkregen tot gedeelde voertuigen, zoals elektrische auto’s, elektrische (bak)fietsen, elektrische scooters, gecombineerd met voorzieningen als fietsenmakers, pakketwanden en collectieve ruimtes die bruikbaar zijn als ontmoetingsplek voor de buurt. Nabij de Havenkom en de HOV-bushalte komt een centrale mobiliteitshub om het fiets- en autoparkeren voor de centrale voorzieningen en het strand te faciliteren. De collectieve mobiliteitsvoorzieningen bieden meer mogelijkheden om straten autoluw in te richten en om groene binnenterreinen te maken wat bijdraagt aan de leefkwaliteit en duurzaamheid op Strandeiland. Nader onderzoek moet nog plaatsvinden naar hoe de mobiliteitshubs precies ingezet en ingericht gaan worden, zoals het aantal mobiliteitshubs, de ruimtelijke inpassing, het aantal parkeerplaatsen, geschikte vormen van elektrisch deelvervoer, maar ook de combinatie met buurtvoorzieningen.

Voor de twee beoogde elektrische Hoogwaardige OV-buslijnen (HOV) worden laad- en chauffeursvoorzieningen gerealiseerd. Ook wordt hiervoor een inpandig transformatorhuis gerealiseerd. Nader onderzoek moet nog plaatsvinden naar hoe deze voorzieningen precies worden ingepast op Strandeiland. De voorzieningen die voor de OV-lijn nodig zijn, zijn geborgd in de regels van de bestemming Gemengd - 1.

De mobiliteitshubs worden niet allemaal tegelijk gebouwd, maar volgen de bouwstroom. Dit biedt de kans om te experimenteren en het concept door de tijd heen te verbeteren. Het doel is dat de mobiliteitshubs gaan zorgen voor een mobiliteitsoplossing in plaats van een parkeeroplossing. Op deze manier – een combinatie van de inrichting van de openbare ruimte én collectieve mobiliteitsvoorzieningen én deelconcepten – wil de gemeente bereiken dat circa 70% van alle verplaatsingen van en naar Strandeiland via het openbaar vervoer, per fiets of te voet zijn.

Verder wil de gemeente Amsterdam Strandeiland zo emissievrij mogelijk ontwikkelen. Elektrisch vervoer en verschillende mogelijkheden op het gebied van smart mobility worden gestimuleerd. Innovaties op dit gebied zullen worden gevolgd en waar kan meegenomen in de ontwikkeling van Strandeiland. Vervuilend vervoer wordt – waar kan – geweerd, zodat op het eiland zo min mogelijk schadelijke gassen worden uitgestoten. Het streven is dat het eiland vanaf het begin emissievrij is. Dit sluit aan op de ambitie van het college van B&W om in 2030 uitstootvrij te zijn in de bebouwde kom (Actieplan Schone Lucht, april 2019).

7.4 Parkeren     

Verspreid over Strandeiland worden meerdere mobiliteitshubs gerealiseerd waarin het parkeren geclusterd en al dan niet inpandig plaatsvindt. Deze mobiliteitshub biedt daarnaast ook toegang tot gedeelde voertuigen, zoals elektrische auto's, elektrische fietsen, elektrische bakfietsen en elektrische scooters, gecombineerd met voorzieningen als fietsenmakers, pakketwanden en collectieve ruimtes die bruikbaar zijn als ontmoetingsplek voor de buurt. Tevens worden binnen de definitie van mobiliteitshub ook koffiehuizen en (deel)kantoren en andere aanverwante functies mogelijk gemaakt. De mobiliteitshubs worden binnen daarvoor aangewezen zoekruimtes mogelijk gemaakt.

Autoparkeren voor de bewoners van Strandeiland vindt plaats in de mobiliteitshubs. Gebruikers van de niet-woonfuncties parkeren op het terrein van de desbetreffende functie, met uitzondering van de Makerskade en de Havenkom. Op de Makerskade is zowel parkeren voor gebruikers op eigen terrein als ook in de mobiliteitshub mogelijk. In de Havenkom is autoparkeren voor gebruikers enkel binnen de mobiliteitshub mogelijk.

Nabij de Havenkom en de HOV-bushalte komt een centrale mobiliteitshub om het fiets- en autoparkeren voor de centrale voorzieningen en het strand te faciliteren. Verder worden over het eiland collectieve bewonersgebonden mobiliteitshubs gerealiseerd.

Op Strandeiland geldt verder het gemeentelijke parkeerbeleid. Hierin worden onder andere de parkeernormen van zowel auto's als fietsen en scooters vastgelegd.

In de openbare ruimte wordt conform stedelijk beleid rekening gehouden met 0,1 parkeerplaats per woning voor bezoekers en gebruikers van voorzieningen die verspreid over het eiland te vinden zijn. Daarnaast komen er op straat parkeerplaatsen voor mindervaliden.

Laden en lossen

In het ontwerp van de voorzieningencluster en het aanwijzen van de locaties voor de supermarkten is rekening gehouden met het laden en lossen van vrachtwagens. Bij de supermarkten zal laden en lossen aan de zijkanten van de gebouwen plaatsvinden, bij voorkeur via een inpandige laad- en losruimte. Voor de overige voorzieningen geldt bevoorrading via kleinere voertuigen die aan de deur mogen leveren.

7.5 Uitgangspunten kruispuntenanalyse     

Ten behoeve van de ontwikkeling van Strandeiland is onderzocht wat de effecten zijn op de verkeersafwikkeling (Kruispuntenanalyse, zie Bijlage 4 Kruispuntenanalyse). Voor de kruispuntenanalyse zijn bepaalde uitgangspunten met betrekking tot de netwerken voor de verschillende modaliteiten voor het autoverkeer, het openbaar vervoer en het fietsnetwerk gehanteerd. Dit netwerk is gebaseerd op de nu bekende plannen voor de invulling van Zeeburgereiland en Strandeiland.

Autonetwerk

Voor de modeldoorrekening zijn met betrekking tot het autonetwerk bepaalde uitgangspunten / maatregelen gehanteerd/doorgevoerd. Het betreft maatregelen uit het mobiliteitsonderzoek die al zijn meegenomen in het VMA model:

  • Vrije busbaan tussen Fort Diemerdamweg en P+R Muiden (in 2021);
  • IJburg: 50 km/u op Pampuslaan en noord-zuidweg in verlengde van Pampuslaan (Gerealiseerd);
  • Kruispunt Zuiderzeeweg / IJburglaan: maatregelen HOV Oosttangent (Uitgevoerd 2019);
  • Overdiemerweg open (Gerealiseerd);
  • Aangepast kruispunt Fortdiemerdamweg / Overdiemerweg (op basis van monitoring);
  • Oostelijke afrit A10: derde linksafstrook (Onderdeel van cruciale mijl, indicatief 2027 in gebruik);
  • Derde westwaartse rijstrook tussen oostelijke en westelijke op- en afrit (onderdeel van cruciale mijl, indicatief 2027 in gebruik);
  • Aansluiting Bob Haarmslaan / IJburglaan: autoverkeer vanuit Sportheldenbuurt kan alleen rechtsaf. Autoverkeer naar Sportheldenbuurt kan zowel vanaf het westen als het oosten (2023);
  • Autoverkeer vanuit Sportheldenbuurt naar A10 zuidwaarts moet via Marie Baronlaan (2023);
  • Aansluiting Marie Baronlaan / IJburglaan: volledige aansluiting (2023);
  • Enneüs Heermabrug: 2e rijstrook oostwaarts tot aan kruispunt O. Vaillaintlaan (Onderdeel van cruciale mijl, indicatief 2027 in gebruik);
  • Haringbuisdijk is één richting naar het zuiden. Vanaf IJburglaan niet meer linksaf of rechtsaf naar Haringbuisdijk (Onderdeel van cruciale mijl, indicatief 2027 in gebruik);
  • Tram ongelijkvloers bij westelijke aansluiting A10. Autoverkeer vanaf kruispunt IJburglaan kan zonder VRI met één rijbaan naar A10 richting zuiden (Onderdeel van cruciale mijl, indicatief 2027 in gebruik);
  • Optimalisatie kruisingen voor de oostelijke ontsluiting (Op basis van monitoring);
  • Optimaliseren van groentijden aan de nieuwe situatie en het koppelen van verkeerslichten (Uitgevoerd: Dit betreft een modelmatige aanpassing van de VRI's in het VMA. Het gaat om een kleine optimalisatie).

OV-netwerk

Voor wat betreft het OV-netwerk is rekening gehouden met een aantal OV-lijnen. Het gaat onder andere om Tram 26, HOV Weesp, HOV Bijlmer, Bus 37 en Bus 66. Vanuit het Mobiliteitsplan is uitgegaan van een bushalte bij 2de aansluiting bij de Sluisbuurt (waarvan uitvoering in 2022 is beoogd).

Fietsnetwerk

Voor wat betreft het fietsnetwerk is uitgegaan van de maatregelen die in het Mobiliteitsplan opgenomen zijn. Zo is een fietsverbinding opgenomen vanaf de Sluisbuurt naar het Oostelijk havengebied waarvan de uitvoering circa in 2028 is beoogd (conform studie fietsverbinding Sluisbuurt Gemeente Amsterdam). Daarnaast is rekening gehouden met een fietsonderdoorgang Schellingswouderbrug waarvan de uitvoering in 2021 is beoogd.

De in deze paragraaf beschreven infrastructurele maatregelen zijn gehanteerd als uitgangspunt voor de kruispuntenanalyse. In de volgende paragraaf wordt op de rekenresultaten ingegaan.

Resultaten kruispuntenanalyse

Kruispunten zijn in veel gevallen leidend voor de verkeersafwikkeling in een stedelijk verkeersnetwerk. Knelpunten in stedelijke gebieden zijn voorrangskruispunten, geregelde kruisingen (VRI's) en rotondes.

In het verkeersmodel wordt op basis van de kruispuntbelasting een weerstand bepaald die doorwerkt in de verdeling van de verkeersstromen over het netwerk. Het model geeft ook een globale waarde betreffende de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op het kruispunt. Een verkeersmodel is echter een versimpelde afspiegeling van de werkelijkheid. Voor een gedetailleerd inzicht is een aparte kruispuntcapaciteitsberekening noodzakelijk.

VMA-analyse

Voor een ruwe indicatie van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling is gekeken naar de maximale kruispuntbelasting: de V/C-ratio (de Volume/Capacity-ratio) van relevante kruispunten. Dit zijn de kruispunten tussen de A10 en de A1/A9. Bij de beoordeling van de verkeersafwikkeling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Een waarde van de V/C-ratio van maximaal 0,85 is de streefwaarde van de gemeente Amsterdam. Waarden gelijk of onder deze waarden geven geen aanleiding tot detailonderzoek;
  • Kruispunten met een maximale V/C-ratio (drukste stroom) van 0,9 of hoger zijn op basis van het verkeersmodel te classificeren als 'waarschijnlijk overbelast'. In deze gevallen dienen de kruispunten dan nader onderzocht te worden middels een verkeersregeltechnisch onderzoek. Dit verkeersregeltechnisch onderzoek betreft een berekening die is uitgevoerd door R&D Verkeersontwerp. Wanneer het kruispunt dan regelbaar blijkt te zijn, betekent dit dat het kruispunt het toekomstige verkeer kan verwerken.

verplicht Uitsnede Analyse VMA doorstroming verkeerslichten eindsituatie (rood en geel aandachtspunten)

Uit de VMA-analyse komen 4 kruispunten naar voren welke als aandachtspunt worden aangeduid. Voor deze kruisingen zijn aanvullende analyses uitgevoerd. Om te bepalen of de kruispunten in de toekomst het verkeer kunnen verwerken zijn deze in nader detail onderzocht.

De conclusies ten aanzien van deze kruisingen zijn de volgende:

  • Kruising IJburglaan - JO Vaillantlaan (nummer 2) is in de toekomstige situatie regelbaar met een starre regeling;
  • Kruising IJburglaan - John Hadleystraat (nummer 3) is in de toekomst regelbaar met een starre regeling.

De conclusie van het aanvullende onderzoek toont aan dat deze kruisingen in de toekomst door middel van een verkeersregeling met vast ingestelde wachttijden kan worden afgehandeld.

Kruising IJburglaan - Cas Oorthuijskade (nummer 4) is met een starre regeling niet regelbaar. Door het kleine aantal overstekende voetgangers en de prioriteit van de tram leidt een starre regeling tot een slechte afwikkeling en dat maakt dat een starre regeling ongeschikt is voor deze situatie.

Het kruispunt kan het verkeer afwikkelen met een dynamische regeling. De gemiddelde wachttijden vallen binnen de gestelde randvoorwaarden en de gemiddelde wachtrijen bereiken geen kritische grenzen (naast gelegen kruispunten). Hiermee wordt het kruispunt met een dynamische regeling beschouwd als regelbaar.

Voor de westelijke aansluiting A10 (nummer 0) hangt de doorstroming sterk af van de bedrijvenstrook op Zeeburgereiland en de manier waarop deze wordt ontsloten. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Strandeiland, maar wordt in het kader van integraliteit tussen projecten wel nader onderzocht.

Conclusie

De ontwikkeling van Strandeiland heeft tot gevolg dat het autoverkeer toeneemt op diverse wegvakken. Dit leidt niet tot problemen op deze wegvakken zelf, de capaciteit van de diverse wegen is voldoende. Wel is sprake van een aandachtspunt op de A10 met betrekking tot de verhouding capaciteit van de weg en aanwezige intensiteiten. Het gaat hier om een bestaand knelpunt dat al bestaat in de huidige situatie.

De toename van het verkeer leidt ertoe dat de diverse kruisingen drukker worden. Buiten de spits zijn geen aandachtspunten aanwezig. In de ochtend- en avondspits worden enkele kruisingen zwaarder belast waardoor hier de congestie toeneemt. Deze aandachtspunten kunnen opgelost worden door het treffen van maatregelen bij de kruisingen zelf.

Met name bij de aanpak van de op- en afrit A10 westzijde geldt dat dit een autonoom aandachtspunt is. Er is wel sprake van een zeer beperkt effect als gevolg van de ontwikkeling van Strandeiland, maar dat neemt niet weg dat deze kruising ook zonder de ontwikkeling Strandeiland aangepakt moet worden. Er is echter geen sprake van een verslechterde bereikbaarheid indien de maatregelen worden uitgevoerd.

7.6 MER     

7.6.1 Samenvatting effectbeoordeling     

In onderstaande tabel staat de eindbeoordeling voor het thema verkeer.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling verkeer

Het algemene beeld is dat de verkeersintensiteiten ten opzichte van de referentiesituatie beperkt zullen toenemen. Dit leidt, met in achtneming van maatregelen bij enkele kruispunten, echter niet tot nieuwe of grotere knelpunten na afronding van fase 2 (2038). Omdat hier op sommige punten maatregelen voor nodig zijn, is dit beperkt negatief beoordeeld. Na afronding van fase 1 (2034) zijn de intensiteiten nog kleiner in vergelijking met de referentiesituatie. Dit komt doordat op dat moment pas de helft van het programma is gerealiseerd. Na afronding van fase 1 ontstaat er daarom een beperkt positief effect ten opzichte van de referentiesituatie als het gaat om de doorstroming en de verkeersafwikkeling. In vergelijking met de referentiesituatie wordt er in het nieuwe plan meer aandacht besteed aan fietsers en voetgangers. Hoewel dit niet leidt tot een verandering van gebruik van vervoersmodi, is dit wel beperkt positief beoordeeld.

Hieronder volgt een toelichting op het gehanteerde beoordelingskader.

7.6.2 Beoordelingskader     

De criteria voor het thema verkeer staan in onderstaande tabel.

verplicht

Beoordelingscriteria verkeer

Om de effecten van de realisatie van de plansituatie op het verkeer en vervoer in dit deel van Amsterdam in beeld te kunnen brengen zijn verkeersmodelberekeningen uitgevoerd met het multimodale Verkeersmodel Amsterdam (VMA)[10]. Enkele mitigerende maatregelen uit het mobiliteitsplan (paragraaf 7.5) zijn in dit model al meegenomen. Andere maatregelen kunnen worden gezien als optimaliserende maatregelen voor de langere termijn (paragraaf 7.6.5). Het volledige verkeersonderzoek is opgenomen in bijlage van dit bestemmingsplan. Op basis van dit model is voor algemene toepassing een door de gemeenteraad vastgestelde prognose beschikbaar gesteld voor de referentiesituatie in Amsterdam in het jaar 2030. De veranderingen tussen de situatie op het gebied van verkeer en vervoer als gevolg van het vigerende bestemmingsplan uit 2009 enerzijds en de nieuwe plansituatie anderzijds zijn beoordeeld. Daarbij is ook het bestemmingsplan uit 2009 opnieuw doorgerekend met het vigerende VMA, zodat een volledige en consistente vergelijking gemaakt kan worden.

7.6.3 Referentiekader     

In deze paragraaf wordt de autonome situatie (zonder bp 2009) en de referentiesituatie beschreven. Voor beide situaties zijn de cijfers uit 2030 gebruikt. Dit betekent dat in deze paragraaf twee situaties worden beschreven (zie ook paragraaf 4.4):

  • Autonome situatie (zonder bp 2009) met verkeerscijfers voor het jaar 2030: Uitgangspunt is dat in 2030 het volledige land voor IJburg fase 2 is gerealiseerd. Een andere belangrijke autonome ontwikkeling is de aanleg van Centrumeiland.
  • Referentiesituatie (autonome situatie, inclusief bestemmingsplan 2009) met verkeerscijfers voor het jaar 2030: De effecten van de voorgenomen activiteit worden uiteindelijk beoordeeld ten opzichte van de situatie in 2030, inclusief IJburg 2e fase zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan uit 2009. Naast het landmaken is nu ook het volledige programma van IJburg 2e fase gerealiseerd.

In paragraaf 7.6.4 worden de effecten van het voornemen afgezet tegen de in deze paragraaf beschreven referentiesituatie.

Doorstroming en verkeersafwikkeling

In de autonome situatie (zonder bp 2009) zijn er geen voorzieningen of woningen binnen het plangebied aanwezig. Het plangebied omvat braakliggende eilanden zonder aanwezigheid van functies.

In de referentiesituatie, wanneer IJburg 2e fase wordt gerealiseerd conform het bestemmingsplan uit 2009, verandert dit. In onderstaande figuur is een schematische weergave te zien van de wegen die in het rekenmodel VMA zijn opgenomen. Hierop is te zien dat de wegen die via Centrumeiland naar Strandeiland leiden uit twee richtingen komen: vanuit het noorden via de IJburglaan (over de Enneüs Heermabrug: doorsnede 3) en vanuit de zuiden via de Muiderlaan (over de Benno Premselabrug: doorsnede 7). Op deze twee wegen rijden in de situatie zonder IJburg 2e fase respectievelijk 21.970 en 15.990 motorvoertuigen per etmaal. Uit het rekenmodel VMA blijkt dat na realisatie van IJburg 2e fase 2009 de intensiteiten toenemen tot respectievelijk 24.820 en 31.050 motorvoertuigen in de avondspits. De realisatie van IJburg 2e fase veroorzaakt een verkeerstoename van 17.910 (doorsnede 3 + 7) per etmaal. Deze motorvoertuigen rijden van en naar Strandeiland via de Noordelijke ontsluiting (doorsnede 5) en de Zuidelijke ontsluiting (doorsnede 6). In de tabel zijn het aantal motorvoertuigen per doorsnede weergegeven voor de ochtendspits (OS), avondspits (AS) en per etmaal (ETM).

verplicht Doorsneden welke zijn meegenomen in de analyse, zie onderstaande tabel

verplicht

Intensiteiten op belangrijkste doorsnedes (motorvoertuigen per werkdag)

Op basis van de verkeersintensiteiten in het VMA is gekeken of zich in de referentiesituatie knelpunten voordoen op het wegennet. Plekken waar zich knelpunten in binnenstedelijke gebieden kunnen voordoen zijn voorrangskruispunten, geregelde kruisingen (VRI's) en rotondes. Er is op deze plekken sprake van een knelpunt als de verhouding tussen de intensiteit (aantal motorvoertuigen) en de capaciteit (omvang van de weg) hoger is dan 0,85. Onderstaande tabel geeft weer welke locaties binnen de referentiesituatie aandachtspunten zijn (I/C > 0,85).

verplicht

Maximale kruispuntbelasting van relevante kruisingen binnen de referentiesituatie

Een waarde van boven de 1 betekent dat de verkeerslichten de verkeersstroom - gebaseerd op de huidige verkeersregeling - niet kunnen verwerken. Niet al het wachtende verkeer bij een stoplicht kan dan in één cyclus door groen rijden. Dit leidt tot wachtrijen. Een waarde van maximaal 0,85 is de streefwaarde van de gemeente Amsterdam. De resultaten uit bovenstaande tabel zijn in de volgende figuur visueel weergegeven.

verplicht

Grove analyse doorstroming verkeerslichten referentiesituatie (rood en oranje zijn aandachtspunten)

In onderstaande figuur is de relatieve kruispuntbelasting in de avond- en ochtendspits gevisualiseerd middels schijfdiagrammen. De donkerblauwe delen vertegenwoordigen de avondspits, de oranje/gele delen de ochtendspits. Naast de hierboven getoonde knooppunten 0 tot en met 8 zijn hier ook andere tussenliggende knooppunten weergegeven. Het betreft de situatie gebaseerd op de huidige verkeersregeling bij de kruispunten.

verplicht

Relatieve kruispuntbelastingen route IJburglaan spitsperiodes - referentiesituatie

Uit bovenstaande figuren blijkt dat er in de referentiesituatie enkel knelpunten zijn bij de noordelijke ontsluiting naar de A10 (ochtend- en avondspits) en in de avondspits bij het geregelde kruispunt (VRI) IJburglaan - Schokkerjachtdijk. In de avondspits is er bij de kruising IJburglaan - Haringsbuisdijk sprake van een situatie waar het kruispunt 'waarschijnlijk overbelast' is.

Het kruispunt ter hoogte van de Schokkerjachtdijk kan het verkeer binnen de referentiesituatie in de avondspits niet verwerken zonder dat het de maximale capaciteit te boven gaat (>100%). In de ochtendspits kan het kruispunt zodanig worden geregeld dat de verhouding tussen intensiteit en capaciteit niet hoger wordt dan 0,85. Dit betekent dat van de beschikbare capaciteit maximaal 85% wordt gebruikt door de voorspelde verkeersstromen, waardoor er dus restcapaciteit is voor drukkere momenten dan de gemiddelde werkdag. In de ochtendspits voldoet het kruispunt ter hoogte van de Schokkerjachtdijk dan ook aan de gestelde normen van de gemeente.

De westelijke aansluiting op de A10 voldoet zowel in de ochtend- als avondspits niet aan de door de gemeente gestelde normen. Deze kruising kan het verkeer niet verwerken binnen de maximale capaciteit (>100%). Rijk en regio zijn het eens over de start van het gebiedsprogramma MRA. De ruimtelijk-economische dynamiek in de MRA is groot. De regio groeit tot 2040 met ongeveer 250.000 woningen. Voor de MRA is in het BO MIRT van 15 maart 2018 onder meer afgesproken om bredere actieprogramma's te starten voor de stedelijke bereikbaarheid en voor slimme en duurzame mobiliteit. Het eerste actieprogramma heeft als doel de groei van de woon-werk autopendel te beperken en huidige bereikbaarheidsknelpunten in stedelijk gebied op te lossen. Het tweede heeft als doel om met publiek-private samenwerking bij te dragen aan (de transitie naar) een slimmer en duurzamer mobiliteitssysteem langs de thema's: fiets, smart mobility, logistiek, duurzame mobiliteit en de werkgeversaanpak.

Er doen zich geen knelpunten voor in de directe nabijheid van Centrumeiland.

Onderstaande figuur geeft een overzicht van de knelpunten voor het zuidelijke deel, beginnende bij knooppunt 9 (middenboven) tot knooppunt 11 (linksonder). Het betreft de situatie gebaseerd op de huidige verkeersregeling bij de kruispunten. Alle kruispunten op dit zuidelijke deel hebben in de ochtend- en avondspits een I/C waarde van 0,85 of lager. Dit betekent dat deze kruispunten voldoen aan de door de gemeente gestelde normen.

verplicht

Relatieve kruispuntsbelastingen route Muiderlaan - referentiesituatie

Openbaar vervoer

Binnen de referentiesituatie zijn er de volgende OV-verbindingen vanuit IJburg 2e fase:

  • IJtram (lijn 26)
  • HOV Weesp
  • HOV Bijlmer
  • Bus37
  • Bus 66

Deze lijnen rijden tussen de 6 en 17 keer per uur. Per openbaar vervoer is er een directe verbinding met Amsterdam Centraal via de doorgetrokken Ijtram (lijn 26). De Zuidtangent zal IJburg (Centrumeiland, Middeneiland en uiteindelijk het Buiteneiland) verbinden met de werkgebieden Zuidoost en Schiphol. De tram en de Zuidtangent zorgen samen voor een vrijwel volledige ov-dekking van IJburg 2e fase. 95% van de woningen binnen IJburg 2e fase ligt namelijk binnen een straal van 400 meter van een bus- of tramhalte [11].

Verkeersveiligheid

Binnen de autonome situatie (zonder bp 2009) zijn er geen wegen aanwezig waar verkeersstromen gebruik van kunnen maken. In de autonome situatie is er enkel land gemaakt welke nog nadere invulling moet krijgen.

Binnen de referentiesituatie zijn de Pampuslaan en de Buiteneilandlaan de hoofdontsluitingswegen van Strandeiland, Middeneiland en Buiteneiland. Voor deze lanen geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur, voor de overige straten geldt een snelheid van maximaal 30 km/uur.

De 50 km/uur straten hebben rijbanen met geluidsreducerend asfalt en een trottoir van minimaal 4 meter breed. In de 30 km/uur straten liggen gebakken klinkers en drempels. De stoepen zijn 3 meter breed. Alle wegen zijn ontworpen volgens de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Binnen de referentiesituatie zijn er twee wegcategorieën aangeduid: gebiedsontsluitingswegen (GOW) en erftoegangswegen (ETW).

Voor GOW gelden de volgende richtlijnen van Duurzaam Veilig Wegverkeer [9]:

  • Type I (2x2, max. 2x3) of Type II (1x2);
  • 50 km/u;
  • Gescheiden voorzieningen voor (snor)fietsers (bij voorkeur fysiek gescheiden fietspad);
  • Kruispunten tussen twee gebiedsontsluitingswegen zijn in principe gelijkvloers en worden bij voorkeur geregeld via een rotonde;
  • Op een kruispunt tussen een gebiedsontsluitingsweg en een erftoegangsweg heeft het verkeer op de gebiedsontsluitingsweg voorrang en kent de erftoegangsweg een uitritconstructie.

Voor ETW gelden de volgende richtlijnen van Duurzaam Veilig Wegverkeer:

  • Type I (breedte 4,50 tot 6,20 meter) of Type II (breedte tot 4,50 meter);
  • 30 km/u;
  • Menging van verkeersoorten: fietsers, voetgangers, auto's, vrachtauto's;
  • De kruispunten tussen erftoegangswegen zijn gelijkvloers en gelijkwaardig (verkeer van rechts heeft voorrang);
  • De kruispunten tussen een erftoegangsweg en een gebiedsontsluitingsweg zijn eveneens gelijkvloers. Verkeer op de gebiedsontsluitingsweg heeft voorrang en de aansluiting vanuit de erftoegangsweg kent een zogeheten uitritconstructie.

Langzaam verkeer

Binnen de autonome situatie zijn er geen fiets- of voetgangersvoorzieningen aanwezig waar langzaam verkeer gebruik van kan maken. In de autonome situatie is er enkel land gemaakt welke nog nadere invulling moet krijgen.

Binnen de referentiesituatie heeft de fiets geen dominante rol binnen het vervoersproces. Er zijn in de omgeving van IJburg 2e fase ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan uit 2009 geen aanvullingen gedaan op het reeds bestaande net. Fietsers krijgen op de eilanden geen prioriteit ten opzichte van het overige verkeer [10, 14]. Wel zijn er fietspaden ingericht, conform het beleid van de gemeente Amsterdam. Langs 4 routes worden vrijliggende fietspaden aangelegd: langs de Pampuslaan, de Buiteneilandlaan, langs de trambaan in de Strandbuurt en langs het zuidelijke strand. In het overige gebied geldt een 30 km/uur regime en rijden de fietsers met het andere verkeer op de rijbaan.

Binnen de referentiesituatie zijn er drie belangrijke fietsverbindingen waar fietsers afkomstig van IJburg 2e fase gebruik van kunnen maken:

  • Een fietsroute langs de IJburglaan en over de Ennëus Heermabrug;
  • Een route door het Diemerpark, over het Amsterdams Rijnkanaal (Nesciobrug) naar Amsterdam oost en Diemen noord;
  • Een route langs de OOIJ, onder andere richting Amsterdam Zuidoost.

7.6.4 Effectbeschrijving- en beoordeling     

Beïnvloeding doorstroming en verkeersafwikkeling

Mobiliteit Strandeiland laat in de nieuwe situatie na fase 2 meer autogebruik zien dan gebruikelijk in de rest van Amsterdam, tegenover minder gebruik van het openbaar vervoer en de fiets. Ondanks de maatregelen in het kader van de ambitie Bereikbaarheid (bijlage 21 Ambities, hoofdkeuzes en maatregelen) laat de modal split zien dat bewoners van Strandeiland nog steeds meer van de auto afhankelijk zijn dan in de rest van Amsterdam. Dit heeft te maken met de perifere ligging van Strandeiland en de daardoor grotere afstanden tot veel van de bestemmingen. Daarnaast is er een beperkter aanbod aan openbaar vervoer in vergelijking met veel andere delen van Amsterdam, waar trein en metro vaak dichtbij zijn voor het maken van zowel lokale als regionale en nationale verplaatsingen.

Ten opzichte van de referentiesituatie verandert er nauwelijks iets in de verdeling van de vervoersbewegingen over de vervoerswijzen (zie onderstaande tabel). De modal split (verdeling auto/fiets/OV) is min of meer gelijk gebleven. De mobiliteitsmaatregelen die al in het VMA-model zijn ingevoerd hebben dus nauwelijks invloed gehad op deze modal split. Maatregelen die nog niet in het model zijn ingevoerd, maar wel op Strandeiland worden doorgevoerd met behulp van mobiliteitsplan/bestemmingsplan kunnen mogelijk nog een positief effect hebben op de modal split, in die zin dat het aandeel auto's wordt verlaagd.

verplicht Verdeling over vervoerwijzen

De maatregelen zoals die met betrekking tot de ambitie Bereikbaarheid in het plan zijn opgenomen (zowel op lange termijn als korte termijn) zijn gebaseerd op het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg 2018 - 2038. Bij het opstellen van het plan voor Strandeiland is de check uitgevoerd of de maatregelen uit het mobiliteitsplan nog voldoende zijn. Dit blijkt het geval te zijn. Het mobiliteitsplan belicht een samenhangend mobiliteitspakket voor openbaar vervoer, fiets en auto. Voor het plangebied relevante maatregelen uit het mobiliteitsplan zijn onder meer de verlenging van de IJtram naar Strandeiland; goede fietsenstallingen bij HOV-haltes; en het vergroten van de capaciteit op de IJburglaan. Verder uit te werken maatregelen die genoemd worden in dit mobiliteitsplan zijn het realiseren van aantrekkelijke looproutes naar haltes, parkeren op afstand, deelauto's en een e-fiets stimuleringsprogramma.

Verkeerintensiteiten

Om te beoordelen wat het effect is van de realisatie van fase 1 (2034) en fase 2 (2038) van Strandeiland op het verkeer, is onderzoek gedaan naar de verkeersintensiteiten van en naar Strandeiland in deze twee fases. De berekende verkeersstromen voor een gemiddelde werkdag in fase 2 (2038) van het plan Strandeiland zijn weergegeven in onderstaande figuur.

verplicht

Verkeersintensiteiten eindsituatie Strandeiland 2038 (rechts: detail toegangswegen Strandeiland)

Strandeiland is net als in de referentiesituatie voor het grootste deel van de automobiliteit afhankelijk van twee routes: de noordelijke ontsluitingsroute via de IJburglaan naar de A10 en een zuidelijke ontsluitingsroute via de Muiderlaan naar de A9 en de A1. De verkeersintensiteit op de noordelijke ontsluitingsroute neemt ter hoogte van de Enneüs Heermabrug met 500 voertuigen per etmaal toe ten opzichte van de referentiesituatie tot in totaal 25.320 vooertuigen per etmaal. De verkeersintensiteit op de zuidelijke ontsluitingsroute neemt ter hoogte van de Bruno Premselabrug met 1.630 voertuigen per etmaal toe ten opzichte van de referentiesituatie, tot in totaal 32.680 voertuigen per etmaal.

Het verkeer van en naar Strandeiland verdeelt zich over de beide grote invalswegen die via Centrumeiland naar Strandeiland leiden. De grootste hoeveelheid rijdt over de zuidelijke toegang (Strandeilandlaan), rond de 16.000 motorvoertuigen per etmaal (7.830 + 8.110). Via de noordelijke ontsluiting (Pampuslaan) betreft dit rond de 10.000 motorvoertuigen per etmaal (5.060 + 4.880).

In onderstaand figuur is een 'verschilplot' gemaakt van de situatie na fase 2 en de referentiesituatie. Hieruit blijkt dat het verkeer na fase 2 per saldo toeneemt: via de noordelijke toegang rijden er per etmaal in de referentiesituatie ruim 1.400 motorvoertuigen meer, maar via de zuidelijke toegang zijn het er ruim 3.200 minder. De toename in het algemeen is een gevolg van de toename van het aantal woningen in het nieuwe plan. Dat de zuidelijke toegang een grotere toename kent, heeft vooral te maken met het verschuiven van het woonprogramma binnen het plangebied. De ruimtelijke invulling binnen de referentiesituatie (BP 2009) zou een groter accent kennen in het noordelijk deel van IJburg 2e fase. In de referentiesituatie is het woonprogramma op Buiteneiland groter dan binnen het nieuwe planvoornemen. Binnen het nieuwe planvoornemen komt het accent van woningen te liggen op Strandeiland, wat leidt tot meer (auto)mobiliteit vanaf dit zuidelijke deel van het plangebied. In de berekening is er rekening mee gehouden dat het nieuwe planvoornemen minder arbeidsplaatsen kent.

verplicht

Verschilplot verkeerintensiteiten per etmaal van de referentiesituatie BP 2009 ten opzichte van Strandeiland fase 2 2038 (rood=meer verkeer in de referentiesituatie dus een afname na uitvoering van fase 2 (2038), groen=minder verkeer in de referentiesituatie dus een toename na uitvoering van fase 2 (2038))

Op de meeste wegvakken zijn de intensiteiten na realisatie van fase 2 van Strandeiland maximaal 7% hoger dan binnen de referentiesituatie. Enkel voor de zuidelijke toegangsweg geldt er een grotere toename van 26% ten opzichte van de referentiesituatie. Zie paragraaf 7.6.3 voor de onderzochte wegvlakken. Zie onderstaande tabel voor de verkeersintensiteiten op de betreffende wegvlakken.

verplicht

Intensiteiten wegvakken per etmaal (ETM) en spitsperiodes (ochtend (OS) en avond (AS))

Strandeiland zal in vergelijking met de referentiesituatie (autonome situatie + bestemmingsplan IJburg 2e fase 2009) per saldo leiden tot meer verkeer op de belangrijkste toegangswegen van de snelwegen. Dit geldt met name voor de wegen naar het zuiden, waar een maximale toename van 7% wordt verwacht. Naar het noorden is de maximale toename 3%. Na realisatie van fase 1 (2034) wordt op de meeste plaatsen duidelijk minder verkeer voorspeld dan in de referentiesituatie. Dit komt omdat op dat moment ongeveer de helft van het totale programma (wonen en niet-wonen) is gerealiseerd.

Het programma op Strandeiland is ten opzichte van de referentiesituatie groter geworden omdat er bijvoorbeeld meer woningen worden gerealiseerd. Dit zorgt voor een toename in verkeersintensiteiten. Echter hoeven deze verkeersintensiteiten niet tot knelpunten op de kruispunten te leiden. Hiervoor is een kruispuntenanalyse uitgevoerd zoals opgenomen in bijlage 4 van de toelichting.

Kruispunten

Alle kruispunten op de twee ontsluitingsroutes (IJburglaan richting A10; Muiderlaan richting A9 en A1) zijn onderzocht. Voor een belangrijk deel zijn de kruispunten zonder verdere ingrepen geschikt om de grotere hoeveelheid verkeer als gevolg van Strandeiland te verwerken. Alleen het noordwestelijke deel richting de A10 kent enkele kruispunten die nadere aandacht verdienen.

verplicht I/C-verhoudingen kruispunten ontsluitingsroutes Strandeiland

Onderstaande figuur toont de relatieve kruispuntbelastingen van de kruispunten op de IJburglaan voor de plansituatie na fase 2 (2038). De figuur toont per spits (avondspits (blauw), ochtendspits (oranje/geel)) de verhouding tussen de intensiteit op het kruispunt en de capaciteit van het kruispunt (I/C-verhouding). De verdeling binnen de cirkel geeft aan in welke van de twee spitsperioden de I/C-verhouding het grootste is.

verplicht Relatieve kruispuntsbelastingen route Ijburglaan spitsen - Strandeiland fase 2 (2038)

Bij I/C-verhoudingen tot 0,85 wordt het kruispunt goed regelbaar geacht. De verkeersregeling is zodanig in te stellen dat de verkeersafwikkeling voor al het verkeer binnen de normen valt die de gemeente Amsterdam daaraan oplegt. Alleen voor de kruispunten op het noordwestelijk deel van de route worden waarden gevonden boven de 0,85, tot zelfs boven de 1,0. Boven de 0,9 classificeert de gemeente kruispunten als 'waarschijnlijk overbelast', waarvoor nader onderzoek aanbevolen wordt. Dit betreft echter een autonoom aandachtspunt, waarvoor via het gebiedsprogramma MRA reeds aandacht is. Daarnaast is de bereikbaarheid van dit gebied onderzocht in het mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg. Daarbij is ook gekeken naar de doorstroming op deze route. In het mobiliteitsplan zijn reeds drie projecten opgenomen voor een betere doorstroming tussen Strandeiland en de A10 via de IJburglaan. Het betreft de projecten Cruciale Mijl; Extra rijstrook toerit A10 (westzijde); en Extra rijstrook afrit A10 (oostzijde) en extra strook richting Zeeburgereiland. Het project Cruciale Mijl omvat de verkenning van verschillende maatregelen, waaronder het scheiden van de tram en verkeersstromen bij de aansluiting op de A10. Dit kan bijvoorbeeld middels een ongelijkvloerse kruising van de tram met de oprit naar de A10 of het verleggen van de tram naar de noordzijde van de IJburglaan. Ook de verbreding van de bruggen naar Steigereiland (Enneüs Heermabrug) en de brug van Steigereiland naar Haveneiland zijn onderdeel van het project Cruciale Mijl. De geplande realisatie van de Cruciale Mijl is voorzien in het tijdvak 2024-2027. Over de realisatie van de andere twee projecten rond de op- en afrit van de A10, de extra rijstrook op de toerit westzijde en op de afrit oostzijde, zijn periodiek gesprekken met Rijkswaterstaat. Hierover is nog geen uitvoeringsplanning vastgesteld.

De andere route tussen Strandeiland en de A10 loopt via de A1. Voor beide routes is de capaciteit van de kruispunten vanaf Strandeiland op de Muiderlaan en Pampuslaan van belang. Voor deze kruispunten zijn ruimtereserveringen gemaakt gebaseerd op de verkeersafwikkeling van de vervoersvraag bij volledige realisatie van Strandeiland.

De hoeveelheid verkeer op de locaties waar de I/C verhouding in noordelijke richting boven de 0,9 uitkomt, gaat op die locaties in één van beide spitssperiodes de capaciteit te boven. Het gaat om de Oostelijke aansluiting A10 en enkele kruispunten op de IJburglaan. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat voor alle kruispunten geldt dat deze voorzien kunnen worden van een aangepaste regeling zodat de verkeersafwikkeling aan de eisen kan voldoen. In dat geval zorgt Strandeiland niet voor een verslechterde bereikbaarheid.

Op het zuidelijk deel van de ontsluitingsstructuur zullen alle kruispunten het verkeer na fase 2 (2038) goed kunnen verwerken. Zie onderstaande figuur voor de relatieve kruispuntbelastingen van de kruispunten op de Muiderlaan.

verplicht

Relatieve kruispuntsbelastingen route Muiderlaan spitsen - Strandeiland fase 2 (2038)

De nieuwe plansituatie (fase 1 (2034) en fase 2 (2038)) en de referentiesituatie zijn wat betreft de afwikkeling bij kruispunten vergelijkbaar met elkaar. Er is in de referentiesituatie in de ochtendspits (OS) slechts één kruising waarbij de capaciteit niet toereikend is, kruispunt 0 (westelijke aansluiting A10). De doorstroming daar is sterk afhankelijk van de bedrijvenstrook op Zeeburgereiland en de manier waarop deze wordt ontsloten. Na uitvoering van fase 1 (2034) en fase 2 (2038) worden daarbovenop ook kruispunten 2 (IJburglaan - Haringsbuisdijk) en 4 (IJburglaan - Car Oorthuyskade) tijdens de ochtendspits overbelast. In de avondspits (AS) zijn in alle drie de situaties kruispunten 0, 2 en 3 (IJburglaan - Schokkerjachtdijk) kritiek. De situaties zijn hierin slechts beperkt onderscheidend. Na realisatie van fase 2 zijn voor de kruispunten 2 en 3 aangepaste starre regelingen mogelijk die het verkeer daar goed kunnen laten afwikkelen. Starre regelingen zijn verkeersregelingen waarin de groentijden vaste waarden krijgen en niet afhankelijk zijn van het verkeersaanbod. De verkeersstromen worden dus volgens een vaste volgorde en met vast ingestelde tijden op het kruisingsvak toegelaten. Voor kruispunt 4 is een dynamische verkeersregeling nodig, een regeling waarin de groentijden wel mede afhankelijk zijn van het verkeersaanbod uit de verschillende richtingen.

De problemen op de route IJburglaan zijn hanteerbaar, de gemeente kan de kruisingen regelen binnen de gehanteerde verkeersafwikkelingsnormen. Duidelijk is wel dat de kruispunten op deze route relatief het zwaarst belast zijn. Hierdoor heeft het de voorkeur om voor externe autoritten van Strandeiland de zuidelijke Muiderlaan route te gebruiken.

Effectbeoordeling:

Mobiliteit - De verdeling over de vervoerwijzen verandert voor Strandeiland nauwelijks ten opzichte van de referentiesituatie. Het aandeel aan voetgangers en fietsers blijft naar verwachting gelijk aan de referentiesituatie. Ook wordt er geen stijging verwacht van het aantal reizigers dat het openbaar vervoer gebruikt. 28% van de vervoersbeweging zal naar verwachting per auto blijven plaatsvinden, net als in de referentiesituatie.

Verkeer - Het planvoornemen zorgt voor een toename aan verkeer ten opzichte van de referentiesituatie. Ten opzichte van de referentiesituatie zullen er na realisatie van fase 2 (2038) ruim 1.800 motorvoertuigen per etmaal meer van/naar Strandeiland rijden. Na realisatie van fase 1 (2034) wordt op de meeste plaatsen duidelijk minder verkeer voorspeld dan in de referentiesituatie. Dit komt omdat op dat moment nog slechts circa de helft van het totale programma (wonen en niet-wonen) is gerealiseerd. Dit leidt automatisch tot minder verkeerbewegingen.

Kruispunten - De kritieke kruispunten zijn in de onderzochte situaties min of meer gelijk, zowel na fase 1 als fase 2, en verschillen niet ten opzichte van de referentiesituatie. In de ochtendspits telt de referentiesituatie slechts één knelpunt, de westelijke aansluiting op de A10. Na fase 1 en fase 2 kent de ochtendspits ook knelpunten ter hoogte van kruispunt Ijburglaan - Haringsbuisdijk en Ijburglaan - Car Oorthuyskade. Deze knelpunten zijn echter weg te nemen door het anders instellen van de stoplichten.

Samenvattend: De doorstroming en verkeersafwikkeling wordt na uitvoering van fase 2 (2038) beperkt slechter ten opzichte van de referentiesituatie, door de toename van ruim 1.800 motorvoertuigen per etmaal. Echter, de kruispunten in de omgeving van Strandeiland kunnen deze toename verwerken, al dan niet na aanpassingen van stoplichten bij kruispunten 2, 3 en 4. Omdat op sommige punten maatregelen nodig zijn, wordt fase 2 (2038) beperkt negatief beoordeeld (effectbeoordeling: 0/-). Na uitvoering van fase 1 (2034) is er juist een afname van verkeer ten opzichte van de referentiesituatie, aangezien nog slechts circa de helft van het totale programma is gerealiseerd. In vergelijking met de referentiesituatie is de tussensituatie beperkt positief beoordeeld (0/+). Aangezien de modal split niet verandert ten opzichte van de referentiesituatie weegt deze neutraal mee in de beoordeling van zowel fase 1 als fase 2.

Beïnvloeding verkeersveiligheid

Net als in de referentiesituatie worden de straten op Strandeiland grotendeels ingericht als 30 km/uur straat, waarbij fietsers de rijbaan delen met het gemotoriseerde verkeer. De rijbaan is redelijk smal gedimensioneerd (5,5 meter). Dit moet een afremmende werking hebben op automobilisten en heeft naar verwachting een positief effect op de verkeersveiligheid. Voetgangers krijgen binnen de Pampusbuurt overal een apart trottoir en blijven gescheiden van het andere verkeer. Hierdoor zijn de snelheidsverschillen tussen weggebruikers minimaal. In de Muidenbuurt delen naast fietsers ook voetgangers de weg met automobilisten. Aangezien vrijwel alle straten hier zijn ingericht als woonerf en er een maximale snelheid van 15 km/uur wordt gehanteerd, wordt er niet verwacht dat dit gevaarlijke situaties oplevert.

Langs de 50 km/u straten, de Pampuslaan, Buiteneilandlaan en Strandeilandlaan, liggen net als binnen de referentiesituatie vrijliggende fietspaden. Deze worden langs de Pampuslaan dermate breed gerealiseerd dat er voldoende ruimte is voor zowel gewone als elektrische fietsen en bakfietsen. Aangezien verkeersstromen op deze straten net als binnen de referentiesituatie gescheiden zijn, is er op de 50 km/uur straten geen sprake van een verslechterde verkeerveiligheid na realisatie van fase 2 (2038). De verkeersveiligheid langs deze 50 km/u straten blijft nagenoeg gelijk.

Effectbeoordeling: Binnen het planvoornemen zijn er net als binnen de referentiesituatie slechts twee wegen waarop auto's 50 km/uur mogen rijden. Alle andere wegen zijn aangeduid als erftoegangsweg waar een maximale snelheid geldt van 30 km/uur. Hierin verschilt het planvoornemen niet met de referentiesituatie. Echter, de fietser en voetganger krijgt binnen het planvoornemen meer ruimte en de auto is slechts te gast. De smallere straten binnen het planvoornemen hebben een afremmende werking op gemotoriseerd verkeer en dit moet zorgen voor een verbeterde verkeersveiligheid ten opzichte van de referentiesituatie. Daarbovenop worden de straten in de Muidenbuurt ingericht als woonerf. De verschillen met de referentiesituatie zijn echter klein en hebben naar verwachting geen invloed op de verkeersveiligheid (effectbeoordeling: 0).

Gevolgen voor langzaam verkeer

Binnen het planvoornemen wordt sterk ingezet op het aantrekkelijk maken van Strandeiland voor fietsers en voetgangers. Er is gekozen voor het inpassen van aantrekkelijke fietsroutes, korte en snelle looproutes naar OV-haltes en naar voorzieningen. Ook is er ruimte beschikbaar voor deel(bak)fietsen en worden de straten op Strandeiland zo ingericht dat in het merendeel de auto 'te gast' is.

Fiets

De fiets wordt een belangrijk vervoermiddel op Strandeiland, zowel voor verplaatsingen binnen de buurt als naar de omgeving. Het aanbod van onder meer e-bikes in mobiliteitshubs draagt hieraan bij. De fiets krijgt in de stedelijke structuur voorrang boven de auto. Dit gebeurt aan de hand van het inrichten van straten als fietsstraat, brede vrijliggende fietspaden aan te leggen, doorgaande routes te realiseren en bij stoplichten fietsers frequenter groen te geven dan de auto. Reizen per fiets moet beduidend comfortabeler zijn dan met de auto. Voor het parkeren van de fiets betekent dit dat de fiets altijd 'bij de hand' moet zijn, bijvoorbeeld door bij werklocaties, winkels, voorzieningen en OV-haltes voldoende fietsparkeerplekken te realiseren, zo dicht mogelijk bij de ingang.

Langs de 50 km/u straten, de Pampuslaan en Strandeilandlaan, liggen vrijliggende fietspaden. Deze fietspaden moeten breed genoeg zijn om op een veilige manier plaats te bieden aan zowel reguliere als elektrische en bakfietsen. Voor alle andere straten geldt dat de fiets meerijdt met het overige verkeer. De woonstraten worden ingericht met een smal profiel van 5,5 meter voor de rijbanen. Hierdoor worden auto's gedwongen hun snelheid te matigen. De auto is te gast in deze straten. Via de bruggen bij de Pampuslaan en de Strandeilandlaan bereikt het fietsverkeer Strandeiland. Bij de noordelijke brug is een dubbelzijdig fietspad aan de noordzijde en een enkelzijdig pad aan de zuidzijde. Ook bij de zuidelijke brug aan de zuidzijde komt een fietspad in twee richtingen. Aan de natuurlijke zuidrand van Strandeiland ligt een pad direct langs de woningbouw. Dit pad wordt voor gemengd langzaam verkeer ingericht, deels voor fietsers en deels voor voetgangers.

Naast fietspaden worden er ook, zowel inpandig als op straat, voldoende goede fietsparkeerplaatsen aangelegd inclusief faciliteiten voor elektrische fietsen. Bij de verschillende OV-haltes komen voldoende voorzieningen voor fietsers. Daarnaast komt nabij de eerste halte op Strandeiland - waar zowel de bussen als de trams stoppen - een inpandige fietsenstalling voor bezoekers van de voorzieningen in de Havenkom en aan het strand. Gemakkelijk overstappen van (elektrische) deelfiets naar het OV en andersom wordt hier mogelijk gemaakt.

Voetganger

Ook voetgangers krijgen de ruimte op Strandeiland. De stoepen in de woonstraten zijn minimaal 3 meter breed. Daarnaast komen er aantrekkelijke voetpaden, zoals een rondje om het eiland zonder hindernissen. Twee hindernissen voor dit rondje zijn verholpen door beide bruggen naar Centrumeiland verhoogd aan te leggen zodat voetgangers hier onderdoor kunnen lopen.

Effectbeoordeling: In tegenstelling tot de referentiesituatie krijgen fietsers en voetgangers een prominente rol binnen Strandeiland. De straten zijn op maat van langzaam verkeer ingericht en de auto is te gast in de openbare ruimte. De gemeente is voornemens om er middels de inrichting van voldoende parkeergelegenheden, collectieve mobiliteitsvoorzieningen en deelconcepten en de optimale inrichting van de openbare ruimte voor te zorgen dat circa 70 procent van alle verplaatsingen van en naar Strandeiland via het openbaar vervoer, per fiets of te voet gaat. Dit komt echter nog niet naar voren in de prognoses zoals in paragraaf 7.6.1 uitgelicht is. Deze tabel laat zien dat 64% van de verplaatsingen via het OV, per fiets of te voet zal zijn in 2038. Ondanks dat er binnen de plansituatie in veel opzichten meer aandacht voor langzaam verkeer is dan binnen de huidige en referentiesituatie, zorgt dit nog niet voor een modal shift naar andere vervoersmodi. Dit in acht nemende resulteert dit in een beperkt positieve effectbeoordeling voor de gevolgen voor fietsers en voetgangers (0/+).

7.6.5 Mitigerende, compenserende en optimaliserende maatregelen     

Voor een beter bereikbaar Strandeiland zijn naast de mitigerende maatregelen uit het Mobiliteitsplan nog enkele optimaliserende maatregelen denkbaar. Deze maatregelen zijn in eerste instantie niet meegenomen in de prognoses van de effecten van Strandeiland op basis van het VMA model, maar kunnen wel van invloed zijn op de verkeers- en vervoersstromen op Strandeiland en de directe omgeving.

De maatregelen worden haalbaar geacht in de periode tot aan de realisatie van Strandeiland in 2038:

  • Meerdere mobiliteitshubs op Strandeiland, waarin parkeren op afstand plaatsvindt en het principe 'Mobility as a service' wordt toegepast door het aanbieden van gedeelde elektrische auto's, elektrische (bak)fietsen en elektrische scooters.
  • E-fietsstimuleringsprogramma om meer IJburgers over te halen met de fiets te gaan;
  • Spitsmijden door afspraken te maken met werkgevers en/of scholen.

Om bovenstaande maatregelen te doen slagen is het belangrijk dat het gedrag van de bevolking verandert. Bewoners van Strandeiland moeten vanuit zichzelf bewegen richting duurzame mobiliteitsvormen. Wel dienen zij gemotiveerd te worden door de overheid. Een epidemie zoals het coronavirus kan al voor een gedragsverandering zorgen. Denk hierbij aan meer thuiswerken en minder zakelijke verplaatsingen. Het stimuleren van gedragsverandering en andere "zachte" maatregelen kan tot op heden nog niet onderbouwd gemodelleerd worden. Het uitgangspunt is dat 36% van de verplaatsingen door middel van de auto plaats zal vinden zonder gedragsverandering (zie paragraaf 7.6.4). In het mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg zijn verkeerskundige maatregelen expliciet opgenomen. In het mobiliteitsplan wordt ingezet op het verbeteren van fietsroutes, en openbaar vervoer (tram en HOV bus) en een gedragsverandering richting andere vormen van vervoer dan autovervoer. De aanname is dat met flankerend beleid het percentage verplaatsingen door middel van de auto zal dalen. Deze optimaliserende maatregelen worden uiteindelijk getoetst door middel van het monitoringsprogramma van het bestemmingsplan en het MER voor Strandeiland. Daarmee wordt getoetst of de beoogde gedragsverandering wordt bereikt of dat aanvullende maatregelen nodig zijn.

7.7 Doorwerking in het bestemmingsplan     

Voor de hoofdwegen van Strandeiland waar een snelheidsregime van 50 km/uur geldt is de bestemming Verkeer opgenomen. Alle erftoegangswegen waarbij een snelheid van 30 km/uur is toegestaan, zijn opgenomen in de gemengde bestemmingen.

7.8 Conclusie     

Uit de effectbeoordeling in het kader van het MER kan worden opgemaakt dat de verkeersintensiteiten ten opzichte van de referentiesituatie slechts beperkt zullen toenemen. Dit leidt, met in achtneming van maatregelen bij enkele kruispunten, echter niet tot nieuwe of grotere knelpunten na afronding van fase 2 (2038). Omdat hier op sommige punten maatregelen voor nodig zijn, is dit beperkt negatief beoordeeld. Na afronding van fase 1 (2034) zijn de intensiteiten nog kleiner in vergelijking met de referentiesituatie. Dit komt doordat op dat moment pas de helft van het programma is gerealiseerd. Na afronding van fase 1 ontstaat er daarom een beperkt positief effect ten opzichte van de referentiesituatie als het gaat om de doorstroming en de verkeersafwikkeling. In vergelijking met de referentiesituatie wordt er in het nieuwe plan meer aandacht besteed aan fietsers en voetgangers. Hoewel dit niet leidt tot een verandering van gebruik van vervoersmodi, is dit wel beperkt positief beoordeeld.

Om te kunnen beoordelen of het verkeer op Strandeiland goed kan worden afgewikkeld is een verkeersonderzoek uitgevoerd (bijlage ). Uit dit onderzoek blijkt dat het verkeer voor een deel goed kan worden afgewikkeld. Het andere deel kan niet goed worden afgewikkeld waarvoor een kruispuntenanalyse is uitgevoerd. Uit de kruispuntenanalyse (bijlage) blijkt dat alle gesignaleerde knelpunten kunnen worden opgelost.

Verder geldt op Strandeiland een parkeernorm volgens het gemeentelijke parkeerbeleid. De benodigde parkeerbehoefte wordt geborgd door bewonersparkeren via mobiliteitshubs te faciliteren. Voor niet-woonvoorzieningen bestaat de keuze om parkeren op eigen terrein of in mobiliteitshubs te realiseren.

Aangezien Strandeiland onderdeel uitmaakt van IJburg valt dit eiland ook onder de werking van het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg – Integrale aanpak van de bereikbaarheid 2018-2038. In het Mobiliteitsplan zijn monitoringsafspraken vastgelegd die ook voor Strandeiland gelden en uitgevoerd worden. Hiermee kan op een adequate manier de vinger aan de pols worden gehouden zodat dat de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen goed blijft gaan.

Hoofdstuk 8 Geluid     

8.1 Algemeen     

Geluid is in het ruimtelijk spoor een belangrijk milieuaspect. Bijna alle functies en bestemmingen hebben er mee te maken. Sommige functies zijn veroorzaker van geluidsoverlast, zoals verkeer en bedrijven. Andere functies, zoals wonen, de gezondheidszorg en onderwijs kunnen hinder ondervinden van geluid.

In het voorliggende bestemmingsplan is enerzijds gekeken naar de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen op Strandeiland. Anderzijds is in het kader van het MER gekeken naar de geluidsbelasting op bestaande woningen op IJburg 1 en Centrumeiland. Beide gaan vervolgens in op wegverkeerslawaai, railverkeerlawaai en industrielawaai.

8.2 Beleid en regelgeving     

8.2.1 Algemeen     

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.

Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.

Dove gevels

De Wet geluidhinder benoemt grenswaarden voor de geluidbelastingen op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen. Dove gevels zijn echter gevels waarvan de geluidbelastingen op deze gevels niet hoeven te worden getoetst aan deze grenswaarden. Dove gevels zijn:

  • gevels zonder aanwezige te openen delen en die voldoen aan een karakteristieke geluidswering van tenminste het verschil van de geluidbelasting en een waarde van 33 dB, onderscheidenlijk 35 dB(A);
  • gevels met bij uitzondering te openen delen, mits deze delen niet grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte (slaap-, woon- of eetkamer).

Voorbeelden zijn:

  • een raam in een gevel van een besloten keuken met een vloeroppervlakte van minder dan 11 m2;
  • een raam in een hal van een woning;
  • een nooduitgang.

Crisis- en herstelwet

In artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (uitvoeringsbesluit) is met betrekking tot geluid onder lid 9 het volgende opgenomen:

"9. Bij de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van het bestemmingsplan kan worden afgeweken van:

[…]

c. hoofdstuk VIIIa van de Wet geluidhinder, met dien verstande dat:

1°.in afwijking van afdeling 1 van dat hoofdstuk een besluit als bedoeld in artikel 110a van die wet deel kan uitmaken van het bestemmingsplan, en dat

2°.in afwijking van afdeling 2 van dat hoofdstuk de mate van detail van de ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting te verrichten akoestische onderzoeken kan worden afgestemd op het detailniveau en de fase van voorbereiding van het bestemmingsplan;

d.artikel 5.4 van het Besluit geluidhinder, met dien verstande dat:

1°.een besluit als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder deel kan uitmaken van het bestemmingsplan en

2°.de mate van detail van de ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting te verrichten akoestische onderzoeken kan worden afgestemd op het detailniveau en de fase van voorbereiding van het bestemmingsplan."

Deze regeling maakt het mogelijk om:

  1. Eventuele hogere waarden op te nemen in het bestemmingsplan en als zodanig vast te laten stellen door de gemeenteraad;
  2. Bij een bestemmingsplan op hoofdlijnen kan worden volstaan met een akoestisch onderzoek op hoofdlijnen, waarna de detaillering later plaats vindt.



Vaststelling hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, Amsterdams beleid (2016)

Het doel van het geluidbeleid is het borgen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij het bouwen van woningen (inclusief plaatsen voor woonwagens/woonschepen) en andere geluidsgevoelige functies op geluid belaste locaties.

Uitgangspunt van het Amsterdams geluidbeleid is dus dat iedere woning een stille zijde heeft. Dit uitgangspunt geldt alleen voor een woonfunctie, niet voor andere functies. Een stille of geluidluwe zijde is een (deel van een) gevel waar de geluidbelasting gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde of lager. De voorkeursgrenswaarde is de geluidsbelasting die altijd toelaatbaar is op de gevel van de geluidsgevoelige bestemming. Wanneer de stille zijde tevens beschikt over een buitenruimte heeft ook deze buitenruimte bij voorkeur een aanvaardbaar geluidsniveau.

Aan de stille zijde worden bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd zodat met open raam of deur geslapen kan worden. Woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld dienen in principe te beschikken over een stille zijde. Van dit principe mag slechts worden afgeweken als het realiseren van een stille zijde overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (criteria opgenomen in artikel 110g Wgh). Een woning die moet worden uitgevoerd met een dove gevel (kort gezegd, een gevel zonder te openen ramen en deuren) dient te allen tijde te zijn voorzien van een stille zijde (behoudens uitzonderlijke gevallen, in een tijdelijke situaties of bij woningen voor een bijzondere groep).

Het Amsterdams geluidbeleid richt zich op het realiseren van geluidsgevoelige functies binnen de zones zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Ondanks dat de stedelijke omgeving van Amsterdam met zich meebrengt dat op veel plaatsen een hoge geluidbelasting aanwezig is, moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven. Een hogere waarde kan niet altijd vermeden worden en zelfs een stille zijde is niet altijd mogelijk, maar wel blijft de bescherming van het woon- en leefklimaat van belang. Bij het ontwerpen van een bouwplan dient dat al te worden meegenomen. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, is een goede motivatie van groot belang, des te meer naarmate de geluidbelasting hoger is.

Het Amsterdams geluidbeleid biedt de basis en het gereedschap voor het maken van een evenwichtige afweging van belangen. In het beleid zijn mogelijke maatregelen beschreven die kunnen worden genomen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te bereiken. Deze maatregelen zijn niet uitputtend bedoeld. Andere oplossingen zijn mogelijk mits aangetoond wordt dat het doel, rustig slapen met open raam, wordt behaald.

Geluidbelasting

Het doel van het geluidbeleid is het borgen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij het bouwen van woningen en andere geluidgevoelige functies op geluidbelaste locaties. Uitgangspunt van het Amsterdams geluidbeleid is dat iedere woning een stille zijde heeft.

Een stille of geluidluwe zijde is een (deel van een) gevel waar de geluidbelasting gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde of lager. De voorkeursgrenswaarde is de geluidsbelasting die altijd toelaatbaar is op de gevel van de geluidsgevoelige bestemming.

Actieplan Amsterdam ten aanzien van geluid

De Europese Unie verplicht stedelijke gebieden om, op basis van de EU richtlijn omgevingslawaai, elke vijf jaar een geluidskaart en een actieplan geluid op te stellen. Uit de geluidskaart blijkt dat van de bovenstaand genoemde geluidsbronnen de het verkeer veruit tot de hoogste (ernstige) hinder leidt. 37% van alle Amsterdamse woningen heeft een geluidbelasting van 55 dB of meer (de ondergrens voor de geluidskaart) vanwege wegverkeer. Vanwege geluid van het (vooral stedelijk) wegverkeer worden ruim 47.000 Amsterdammers (6,1 %) ernstig gehinderd en ervaren bijna 24.000 Amsterdammers (3,1 %) ernstige slaapverstoring. Dit kan ook leiden tot negatieve gezondheidseffecten in de vorm van onder meer hoge bloeddruk of (het verergeren van) hartklachten.

Als vervolg op het opstellen van de geluidskaart heeft Amsterdam in het Actieplan Geluid aangegeven wat gedaan wordt om ernstige hinder en slaapverstoring door geluid te beperken. In het plan wordt vooral aandacht besteed aan geluidhinder door het wegverkeer. Amsterdam heeft voor het Actieplan een plandrempel gekozen van 68 dB. Deze plandrempel geeft het ambitieniveau weer.

De belangrijkste in het Actieplan opgenomen maatregelen zijn:

  • Het programma Sanering Verkeerslawaai.
  • Fors inzetten op het stimuleren van elektrisch vervoer.
  • Voor het eigen gemeentelijk wagenpark gaat Amsterdam waar mogelijk over op de "beste band".
  • In Amsterdam wordt geluidsreducerend asfalt toegepast 'waar dit civieltechnisch mogelijk is. Op veel plaatsen in Amsterdam is dit niet mogelijk, doordat er sprake is van verhoogde slijtage vanwege zwaar en 'wringend' verkeer.
  • Aanpak brom- en snorfietsen, deze veroorzaken bijna twee keer meer ernstige geluidhinder dan alle auto's samen.
  • Voor trams worden maatregelen uitgevoerd aan de trams (geluiddempers, flenssmering) en aan de infrastructuur (uitbreiding aantal kopsmeerinstallaties, beperking geluid beweegbare bruggen).
  • Het Amsterdamse geluidbeleid (het zogenaamde 'hogere waarden beleid').

8.2.2 Wegverkeerslawaai     

Zones langs wegen Conform hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur (in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wel meegenomen in het akoestische onderzoek dat verderop in dit hoofdstuk volgt). De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie tabel hieronder.

verplicht

Tabel schema zonebreedte aan weerszijden van de weg

De geluidsgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de bebouwde kom.

  • De wegen hebben 2 rijstroken;
  • De trambaan wordt beschouwd als onderdeel van de weg (zie paragraaf 3.1.5).

De zonebreedte ter hoogte van de planlocatie bedraagt derhalve 200 m zodat het plangebied binnen de zone is gelegen en akoestisch onderzoek verplicht is.

Grenswaarden geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer

De voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde bij nieuwe woningen langs nieuwe wegen in binnenstedelijke situatie bedraagt 58 dB.

Aangezien het tracé van de trambaan langs de wegen of in de middenberm van wegen wordt aangelegd wordt het geheel als één geluidbron beschouwd. Om de invloed van de tram zichtbaar te maken wordt de geluidbelasting van de wegen en de trambaan eerst separaat en vervolgens gesommeerd in beeld gebracht. De gesommeerde geluidbelasting wordt getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

IJtram als onderdeel van het wegverkeer

Trams vallen sinds 1 juli 2012 onder de Wet geluidhinder. Dit betekent dat zij als onderdeel van het wegverkeerslawaai in het akoestisch onderzoek moeten worden onderzocht. Voor een aantal tramlijnen is hierop een uitzondering gemaakt. Trams die zijn aangewezen in de Regeling zonekaart spoorwegen worden in het akoestisch onderzoek onderzocht als spoorlijn (als aparte gezoneerde geluidbron).

De IJtram is voor een deel in de Regeling zonekaart spoorwegen aangewezen. Het traject 419 (IJtram) stopt op de zonekaart ergens midden op IJburg, eerste fase (en loopt dus niet door tot aan de huidige keerlus ter hoogte van de Eva Besnyöstraat) - een tijdelijke keerlus. Het daarop volgende traject (wijziging van het spoor, aanleg nieuw spoor na de Eva Besnyöstraat) - de permanente keerlus wordt niet in de zonekaart opgenomen en wordt niet als spoorlijn in de in van Wgh beschouwd.

Sommatie van tram- en wegverkeersgeluid

In artikel 3.3 van het Reken- en meetvoorschrift is bepaald dat het tramgeluid en wegverkeerslawaai bij elkaar worden opgeteld. Dit artikel heeft, zo blijkt uit de toelichting bij dat artikel, betrekking op het geluid van tram- en metrosporen regels die “min of meer geïntegreerd zijn in een weg”. Het geluid van dergelijke sporen wordt meegenomen in de berekening van het geluid van het verkeer op die weg (gecumuleerd). Indien sporen niet “min of meer geïntegreerd zijn in de weg” hoeft het tramgeluid niet te worden gecumuleerd met wegverkeersgeluid. Hiervoor zijn de lokale omstandigheden van het geval bepalend.

Uit de volgende lokale omstandigheden blijkt dat de IJtram “min of meer geïntegreerd” is in de weg:

  • er is sprake van een gesloten verharding of bijzondere trambaanconstructie en;
  • er vindt uitwisseling plaats van motorvoertuigen door het gebruik van de trambaan als busbaan.

Om die reden wordt het geluid van de IJtram in het akoestisch onderzoek gecumuleerd met het wegverkeerslawaai. De som daarvan wordt getoetst aan de normen voor wegverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder.

8.2.3 Spoorweglawaai     

Het spoortracé Weesp – Amsterdam Centraal is het meest nabijgelegen spoortracé. De zonebreedte bedraagt 600 m, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied is gelegen op circa 3000 m en ligt daarmee niet binnen de zone van het spoortracé. Spoorweglawaai hoeft dan ook niet te worden beoordeeld.

8.2.4 Industrielawaai     

Hieronder is een uitsnede van de gemeente Amsterdam weergegeven waarop de gezoneerde industrie terreinen staan aangeduid. Het plangebied is gelegen buiten de geluidzone van het Industrieterrein Over-Diemen (NUON-centrale).

verplicht

Industrieterrein Over-Diemen met geluidzone (bron: Gemeente Amsterdam)

Het plangebied is niet gelegen binnen een zone rondom een gezoneerd industrieterrein.

8.3 Ambitie voor Strandeiland     

Het is de ambitie voor Strandeiland om conform het Amsterdamse beleid een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige functies op geluid belaste locaties te borgen. Dit sluit aan bij de ambitie 'Gezond Strandeiland' zoals uitgebreid beschouwd in bijlage 21 Ambities, hoofdkeuzes en maatregelen. Geluidhinder kan immers het woon- en leefklimaat verslechteren.

Daarnaast ziet het Amsterdamse beleid toe op het uitgangspunt dat iedere woning een stille zijde heeft. Een stille of geluidluwe zijde is een (deel van een) gevel waar de geluidbelasting gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde of lager. De voorkeursgrenswaarde is de geluidsbelasting die altijd toelaatbaar is op de gevel van de geluidsgevoelige bestemming.

Om de geluidsbelasting van Strandeiland te kunnen bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie ). In de volgende paragraaf worden de onderzoeksresultaten toegelicht.

8.4 Resultaten onderzoek     

Om te bepalen met welke geluidbelasting de toekomstige bebouwing te maken krijgt is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor dit plan zijn twee akoestische onderzoeken van belang. Ten eerste het akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen d.d. 28 april 2020, met kenmerk 04568-42902-16 opgenomen in . Dit is een volledig onderzoek waar de berekeningsresultaten van per geluidbron beschouwd, omdat toetsing aan de Wet geluidhinder per geluidbron dient plaats te vinden. Aangezien het tracé van de trambaan langs de wegen of in de middenberm van wegen wordt aangelegd wordt het tracé van de trambaan als één geluidbron beschouwd. Om de invloed van de tram inzichtelijk te maken wordt de geluidbelasting van de wegen en de trambaan eerst separaat en vervolgens gesommeerd in beeld gebracht. De gesommeerde geluidbelasting wordt getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

Daarnaast heeft na het voltooien van dit onderzoek een wijziging in een van de hoofdwegen op het eiland plaatsgevonden. De Strandeilandlaan is enkele meters naar het noorden verschoven. Ook is gebleken dat het voor de verkeersveiligheid noodzakelijk was om ligging van de tramrails te optimaliseren. Ook dit heeft voor een wijziging in de ligging veroorzaakt. Sweco heeft daartoe een oplegnotitie geschreven waarbij deze wijzigingen zijn beschouwd. Dit onderzoek is ook in de bijlage van de toelichting opgenomen (zie ).

Hieronder worden de resultaten van beide onderzoeken beschreven.

8.4.1 Wegverkeerslawaai     

Ten gevolge van het wegverkeer op de lokale wegen inclusief bussen en exclusief tram bedraagt de geluidbelasting in 2034 en 2038 respectievelijk maximaal 57 en 58 dB Lden, na aftrek van 5 dB conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Ten gevolge van het wegverkeer op de lokale wegen inclusief bussen en tram bedraagt de gesommeerde geluidbelasting in 2034 en 2038 respectievelijk maximaal 58 en 62 dB Lden, na aftrek van 5 dB conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

De hoogste geluidbelasting in 2034 van 58 dB treedt op bij meerdere kopgevels van de woongebouwen gelegen langs de noordelijke hoofdontsluitingsroute en enkele gevels langs de ontsluitingsroute naar het noorden richting het Buiteneiland. De maximale ontheffingswaarde wordt ten gevolge van het wegverkeer inclusief bussen en tijdelijke tramlus niet overschreden.

De hoogste geluidbelasting in 2038 van 62 dB treedt op bij de nauwe doorgang nabij de permanente keerlus. Hierdoor wordt de maximale ontheffingswaarde met 4 dB overschreden omdat daar de afstand tot de gevels beperkt is. Ook op de kopgevels van de woongebouwen gelegen langs de noordelijke hoofdontsluitingsroute treden geluidbelastingen op tot 60 dB waarmee de maximale ontheffingswaarde met ten hoogste 2 dB wordt overschreden.

Op de gevels direct grenzend aan de wegen en tram binnen het plangebied Strandeiland treden overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op. Ook bij de zijgevels van de betreffende woongebouwen treden overschrijdingen op. De geluidbelasting neemt af langs de gevels in de zijstraten naar mate de afstand tot de geluid afstralende weg toeneemt. Op de overige gevels van de woonblokken wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Aangezien er sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zijn maatregelen onderzocht. Indien maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn dienen de betreffende gevels doof uitgevoerd te worden.

8.4.2 Afweging maatregelen en hogere waarden     

Voor die onderdelen van het plan waarbij de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai boven de voorkeursgrenswaarde maar niet boven de maximale ontheffingswaarde ligt, kunnen hogere waarden worden vastgesteld.

De hogere waarden kunnen door burgemeester en wethouders worden verleend wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn. Omdat het voorliggende bestemmingsplan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte betreft is, het mogelijk om de hogere waarden gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad te verlenen. Daartoe eist de Wet geluidhinder de volgende onderzoeken:

  1. Allereerst dient te worden nagegaan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren tot maximaal de voorkeursgrenswaarde. Tevens dient beoordeeld te worden of deze maatregelen al dan niet doelmatig zij';
  2. Indien deze maatregelen niet doelmatig zijn, dient te worden nagegaan welke maatregelen wel doelmatig zijn om de geluidbelasting zo ver mogelijk te reduceren. Voor de geluidbelastingen boven de voorkeursgrenswaarden kunnen dan hogere waarden worden aangevraagd;
  3. Indien er geen maatregelen denkbaar zijn die als doelmatig kunnen worden aangemerkt kunnen hogere waarden worden aangevraagd voor de geluidbelastingen zonder maatregelen.

Vanwege de lokale wegen en de trambaan wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden.

Maatregelen ter reducering van de geluidbelasting

Bij het bepalen van mogelijke maatregelen is onderscheid gemaakt tussen:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in het overdrachtsgebied;
  • maatregelen aan de ontvangzijde.

8.4.3 Bronmaatregelen wegverkeer     

  1. Geluidsreducerend asfalt

De wegen op het Strandeiland worden uitgevoerd met stil asfalt (Dunne deklagen A). Overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde tot circa 2 dB vanwege verkeerslawaai kunnen worden weggenomen door het toepassen van een extra geluidsreducerend asfalt, bijvoorbeeld dubbellaags ZOAB (zeer open asfalt beton).

Dit zeer open asfalt wordt door wringend verkeer snel kapot gereden. De gemeente legt, vanwege de te hoge onderhoudskosten, geen dubbellaags ZOAB aan op lokale wegen. Het toepassen van (extra) geluidsreducerend asfalt is niet doelmatig.

  1. Snelheidsbeperking

Het beperken van de snelheid is een mogelijkheid om het verkeerslawaai te beperken. Een snelheidsverlaging tot 30 km/uur is op de erftoegangswegen al toegepast. Een verlaging van de rijsnelheid op de overige wegen draagt niet bij aan een goede afwikkeling van het verkeer. Het toepassen van snelheidsbeperkingen is niet doelmatig.

  1. Terugdringen verkeersintensiteiten

Het terugdringen van het verkeer leidt eveneens tot onvoldoende geluidsreductie. Voor een geluidsreductie van 5 dB bijvoorbeeld zou het verkeer tot ongeveer een derde van de oorspronkelijke verkeersintensiteiten moeten worden verminderd. Strandeiland wordt duurzaam ontwikkeld. Er worden al veel maatregelen genomen om het auto gebruik tegen te gaan door goede voorzieningen voor gebruik van ov en fiets. Het nog meer terugdringen van de verkeersintensiteiten is niet realiseerbaar.

8.4.4 Bronmaatregelen tramverkeer     

  1. Stillere trams

Het tramtype Combino is het meest moderne en stilste materieel dat beschikbaar is.

  1. Trambaan

De bovenbouwconstructie van de trambaan heeft invloed op de geluidemissie. Trambanen in een groenstrook zijn circa 0,2 dB stiller dan die in de reguliere trambaanplaten. Dit is niet significant. Alleen met een volledig ballastbed is sprake van een merkbare reductie van 2 dB. Het toepassen van een volledig ballastbed wordt in hoog stedelijk gebied niet toegepast omdat dit een ongewenste barrière werking heeft en de losse stenen vandalisme gevoelig zijn.

  1. Snelheidsbeperking

Het rijden met een lagere snelheid dan 50 km/uur kan de geluidbelasting verlagen. Bij een snelheidsbeperking tot 30 km/uur neemt de geluidbelasting af met 3 dB. Overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde worden hiermee echter niet voorkomen. Snelheidsbeperkingen hebben grote invloed op de vervoerscapaciteit en dienstregeling. Het stimuleren van het gebruik van de tram is een van de duurzaamheidsaspecten voor de ontwikkeling van Strandeiland. Snelheidsbeperking heeft een negatieve impact op het gebruik van de tram en is derhalve contraproductief.

  1. Vergroten afstand

Nabij de tijdelijke keerlus van de tram in de plansituatie 2034 treden geluidbelastingen op tot 56 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 58 dB wordt niet overschreden. Het in oostelijke richting verplaatsen van de keerlus kan de geluidbelasting met circa 4 dB verlagen. Hiermee worden de overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde niet voorkomen. Daarnaast zullen de kavels ten oosten van de beoogde keerlus worden bebouwd waardoor een conflict ontstaat met het stedenbouwkundig ontwerp. Het vergroten van de afstand tussen tijdelijke keerlus van de tram en woningen is niet opportuun.

8.4.5 Overige maatregelen     

  1. Maatregelen in het overdrachtsgebied

Door het toepassen van geluidschermen langs de weg/trambaan kunnen hoge geluidreducties worden behaald. Voor het effectief afschermen van het tramgeluid op de bovenste verdiepingen is echter een geluidscherm nodig van tenminste 10 m hoog. Lage schermen hebben slechts gering effect. Om stedenbouwkundige redenen zijn geluidschermen niet wenselijk.

  1. Maatregelen aan de ontvangzijde (Dove gevels of gebouw gebonden geluidschermen)

Bij geluidsgevoelige functies waar de maximale ontheffingswaarde nog steeds wordt overschreden dienen dove gevels of gebouw gebonden geluidschermen te worden toegepast. Bij geluidsgevoelige functies waar niet de maximale ontheffingswaarde maar wel de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is het ook mogelijk om maatregelen te treffen in de vorm van dove gevels of in de vorm van gebouw gebonden geluidschermen zodat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Met een dove gevel zouden de gevels uitgesloten worden van toetsing aan de Wet geluidhinder. Het is reëel om de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde door middel van een hogere waarde vaststelling toe te staan.

  1. Stille zijden

De voorwaarde voor het verlenen van hogere waarden is dat, conform het gemeentelijk beleid, woningen waarvoor hogere waarden worden verleend in principe een stille zijde hebben. Dit is een gevel waarop de geluidbelastingen niet de voorkeursgrenswaarden overschrijden.

De woonblokken zijn nog niet nader uitgewerkt. Bij de uitwerking zijn er voldoende mogelijkheden om geluidluwe zijdes te realiseren. Een geluidluwe gevel kan worden gerealiseerd door de woningen aan de achterzijde te laten grenzen aan een hof/binnentuin. Bij hoogbouw appartementen kan er door een gunstige indeling van de plattegronden zorggedragen worden voor geluidluwe gevels/buitenruimten.

Indien woningen niet direct beschikken over een stille zijde, moeten op grond van het Amsterdams geluidbeleid maatregelen worden ingezet, zoals balkonconstructies, loggia’s en verglaasde serres. Dit zijn gezien de hoogte van de geluidbelastingen realistische maatregelen. Er zijn geen belemmeringen om te kunnen voldoen aan de eis uit het Amsterdamse geluidbeleid ten aanzien van het realiseren van stille zijden.

8.4.6 Conclusie hogere waarden     

Aanvullende geluidreducerende maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied en het toepassen van gebouw gebonden geluidschermen zijn niet realistisch of realiseerbaar. Het is realistisch om hogere waarden vast tet stellen voor de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van de lokale wegen en de trambaan.

Voor de woningen grenzend aan de in onderstaande afbeelding middels rode lijnen aangeduide gevels dient de volgende hogere waarde vast gesteld te worden:

Binnenstedelijke wegen (inclusief tram) – ontheffing voorkeursgrenswaarde tot 58 dB

verplicht

Overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde tgv gesommeerde geluidbelasting in 2034

verplicht

Overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde tgv gesommeerde geluidbelasting in 2038

Alle onderstaande gemarkeerde gevels zullen uitgevoerd worden als dove gevel. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is wel een nadere onderzoeksverplichting opgenomen. Op het moment dat nader onderzoek uitwijst dat de maximale ontheffingswaarde niet meer overschreden wordt, dan vervalt de verplichting tot het realiseren van een dove gevel.

verplicht

Gevels, waarbij de maximale ontheffingswaarde voor het tramgeluid of gecumuleerde geluidbelasting wordt overschreden, en derhalve als dove gevel uitgevoerd moeten worden

Vast te stellen hogere waarden

De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn geprojecteerd op het stedenbouwkundig plan Strandeiland. Belangrijk is om op te merken dat de stedenbouwkundige invulling per blok op dit moment niet vast staat. Daarom is ten behoeve van een flexibele planontwikkeling rekening gehouden met een theoretische maximale vulling per bouwblok (volume en maximale bouwhoogte). Daarbij is rekening gehouden met:

  • Eengezinswoning: beukmaat 5.50 meter = 5.50 meter gevel / woning;
  • Beneden/bovenwoning: beukmaat 6.00 meter = 6.00 meter gevel / 2 woningen;
  • Appartement: beukmaat 9.00 meter = 9.00 meter gevel / woning per laag.

Op deze wijze is verzekerd dat er in de verdere uitwerking van de bouwblokken voldoende hogere waarden beschikbaar zijn voor de realisatie van de woningen per blok. Daarmee komt het totaal van de vast te stellen hogere waarden op 2.965 woningen; onder omstandigheden moeten daarvan 440 woningen worden uitgevoerd met een dove gevel. Omdat op dit moment niet bekend is of onder alle omstandigheden het volledige beschikbare volume c.q. de volledig beschikbare bouwhoogte wordt benut, is het tevens noodzakelijk de hoogste hogere waarde op de gevel als uitgangspunt te nemen.

Op basis van de nu bekende gegevens (proefverkaveling) moet in de praktijk rekening worden gehouden met 2.400 woningen waarvoor een hogere waarde daadwerkelijk nodig zal zijn. De verklaring voor dit relatief hoge aantal woningen is te vinden in het feit dat juist langs de hoofdwegen en op de koppen van de blokken, die gericht zijn op de hoofdwegen, rekening wordt gehouden met een relatief groot aantal appartementen. Daarbij wordt opgemerkt dat circa 1/3 van de geluidgehinderde gevels zich bevinden rond de zogenaamde 'Havenkom'; de hoofdentree van Strandeiland, die voor Strandeiland tevens een centrumfunctie vervult. Er wordt rekening gehouden met de komst van een tijdelijke tramlus. Daarom wordt voor blok M18 voor de gevel gericht naar blok M20 rekening gehouden met een hogere waarde van 49 dB(A).

Daarnaast moet rekening worden gehouden met de komst van één school voor basisonderwijs gecombineerd met een kinderdagverblijf.

Terzijde wordt opgemerkt dat in de plinten de vestiging van kinderdagverblijven eveneens mogelijk is. Ook hiervoor geldt dat niet duidelijk is waar gebruik zal worden gemaakt van deze optie. Omdat de plinten onderdeel zijn van de woongebouwen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld, is ervoor gekozen om voor deze kinderdagverblijven geen aparte hogere waarden vast te stellen maar deze te benoemen als 'geluidgevoelige functie in de plint'.

Voor een overzicht van de geluidbelaste blokken wordt verwezen naar de bijlage met hierin per blok het maximaal aantal te realiseren aantal woningen (en andere functies) en de maximale hogere waarde.

Overwegingen ten behoeve van het vaststellen van hogere waarden

Het aantal woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld is relatief groot ten opzichte van het totaal aantal te realiseren woningen op Strandeiland. In de praktijk zullen deze woningaantallen bij lange na niet gehaald worden. Dit vanwege:

  • Variaties in bouwhoogte, waarbij in het bestemmingsplan is opgenomen dat een eenmaal vergunde bouwhoogte (ook als deze lager is dan de maximale bouwhoogte) heeft te gelden als de maximale bouwhoogte.
  • Variaties in afstanden van de gevel ten opzichte van de rijlijn omdat op Strandeiland wordt gewerkt met zogenaamde 'margestroken', waarbij de daadwerkelijk te realiseren hoofdgevel circa 1 tot 2 meter verder terug ligt ten opzichte van de gevellijn waarmee is gerekend in het akoestisch onderzoek.

8.4.7 30 km/uur wegen     

In het kader van de goede ruimtelijke ordening zijn de wegen met een 30 km/uur-regiem inzichtelijk gemaakt. In bijlage III van het akoestische onderzoek () zijn de geluidscontouren op 5 meter boven het lokale maaiveld afgebeeld. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen bedraagt in de situatie van het bestemmingsplan uit 2009, 2034 en 2038 respectievelijk 54 dB, 55 dB en 55 dB na aftrek van 5 dB conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Deze hoge geluidbelasting is mede het gevolg van de wijze waarop het onderliggende verkeersmodel de verkeersintensiteiten toedeelt aan de beschikbare verbindingen in het wegennetwerk van het verkeersmodel.

Slechts een beperkt aantal 30 km/uur wegen wordt daadwerkelijk in het wegennetwerk van het verkeersmodel opgenomen. Hierdoor zal al het verkeer via één verbinding (donker blauwe lijn) wordt afgewikkeld daar waar in de werkelijkheid het verkeer zich verdeelt over meerdere erftoegangswegen (licht blauwe lijnen).

verplicht

Verzamelweg (donker blauw) verdelen over werkelijke erftoegangswegen (licht blauw)

Aannemelijk is dat de werkelijke verkeersintensiteit op deze drukste erftoegangsweg minder dan de helft van de verkeersintensiteit uit het verkeersmodel afwikkelt waardoor de geluidbelasting op de woningen langs deze erftoegangsweg ten minste 3 dB lager is en minder dan 52 dB zal bedragen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve met maximaal 4 dB overschreden. Aangezien 30 km/uur-wegen buiten de toetsing van de Wet geluidhinder vallen worden er geen hogere waarden vastgesteld.

Bij de moderne woningbouw worden gevels toegepast die ruim voldoen aan de geluidweringseisen uit het Bouwbesluit (Gak>25 dB). Aannemelijk is dat ten gevolge van de 30 km/uur-wegen de geluidniveaus in de woningen nergens hoger zullen zijn dan de toegestane 33 dB. Het treffen van maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van 30 km/uur-wegen te reduceren zijn niet doelmatig.

8.4.8 Conclusie onderzoek     

Zoals uit de vorige paragraaf is gebleken wordt op een aantal gevels de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Ook wordt op een aantal gevels de maximale ontheffingswaarde overschreden. Vanwege deze conclusie zijn de onderzoeken, inclusief een begeleidende memo gedeeld met het TAVGA. Het TAVGA heeft geadviseerd over de wijze waarop in dit plan omgegaan wordt met hogere waarden, dove gevels en het Amsterdamse geluidbeleid. Het definitieve advies laat zien dat de hierboven beschreven maatregelen voldoende zijn om een goed woon- en leefklimaat te kunnen borgen.

8.5 MER     

8.5.1 Samenvatting effectbeoordeling     

In onderstaande tabel staat de eindbeoordeling voor het thema geluid.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling geluid

8.5.2 Beoordelingskader     

De criteria voor geluid staan in onderstaande tabel.

verplicht

Beoordelingscriteria geluid

Voor het aspect geluid is in het kader van het MER de geluidbelasting als gevolg van extra verkeer op bestaande woningen op IJburg 1 en Centrumeiland onderzocht.

8.5.3 Referentiesituatie     

In deze paragraaf wordt de autonome situatie (zonder bp 2009) en de referentiesituatie beschreven. In de volgende paragraaf worden de effecten van het voornemen afgezet tegen de in deze paragraaf beschreven referentiesituatie. De beschrijving van de referentiesituatie bevat naast aspecten die op dit moment in het plangebied waar te nemen zijn, ook de situatie voor dit aspect als gevolg van de realisatie van het bestemmingsplan IJburg 2e Fase uit 2009.

Geluidbelasting

Voor Strandeiland zijn wegverkeerslawaai (S114, snelweg A9 en overige wegen binnen het plangebied) en industrielawaai (Vattenfall Elektriciteitscentrale) relevante geluidsbronnen.

De normen in onderstaande tabel (art. 2.17 Activiteitenbesluit) zijn de standaardnormen geluid voor de verschillende dagdelen. Deze zijn van toepassing op de bedrijfsmatige activiteiten die plaatsvinden binnen de referentiesituatie. Er wordt van uitgegaan dat binnen de referentiesituatie de aanwezige activiteiten overdag een maximale geluidbelasting van 50 dB(A) veroorzaken op de omgeving.

verplicht

Standaardnormen geluid (art. 2.17 van het Activiteitenbesluit)

Binnen de autonome situatie, de situatie zonder uitvoering van het bestemmingsplan 2009 noch het planvoornemen, is er al sprake van een geluidbelasting op de bestaande bebouwing in de omgeving van het toekomstige Strandeiland. Deze waarden zijn gebaseerd op de verkeersintensiteiten van een gemiddelde dag [13]. Uit deze getallen blijkt dat van totaal 190,4 hectare grond binnen het studiegebied er op 66,6 hectare een geluidbelasting is van meer dan 53 dB(A). Van de in totaal 11.850 woningen in het studiegebied is bij 4.037 woningen sprake van een geluidbelasting van meer dan 53 dB(A). Vanaf 53 dB(A) wordt gesproken over een matige milieukwaliteit [13] (zie verder ook onder het thema gezondheid, paragraaf 18.4.3).

Binnen de referentiesituatie, bij uitvoering van Strandeiland conform het bestemmingsplan uit 2009, geldt dat in de omgeving sprake is van een groter geluidbelast oppervlak en een hogere geluidbelasting op bestaande woningen dan in de autonome situatie. Er is een berekening uitgevoerd om deze waarden te bepalen. De berekening van deze waarden is gebaseerd op de verkeersintensiteiten van een gemiddelde dag [13]. Uit deze getallen blijkt dat van de in totaal 190,4 hectare grond in het studiegebied, er op 73,7 hectare een geluidbelasting is van meer dan 53 dB(A). Van de in totaal 11.850 woningen in het studiegebied is bij 4.910 woningen sprake van een geluidbelasting van meer dan 53 dB(A). Ten opzichte van de autonome situatie, zonder uitvoering van het bestemmingsplan uit 2009, treedt er bij 873 extra woningen een geluidbelasting op van meer dan 53 dB(A). Het oppervlak grondgebied met een belasting van meer dan 53 dB neemt toe met 7,1 hectare.

Onderstaande twee tabellen geven een overzicht van het geluidbelast oppervlak in het studiegebied als gevolg van de referentiesituatie. Het betreft het geluidbelast oppervlak als gevolg van een verkeersaantrekkende werking als gevolg van IJburg 2e fase conform bestemmingsplan 2009. Het aantal geluidbelaste woningen is weergegeven in de tabellen in paragraaf 18.4.3 (gezondheid).

verplicht

Geluidbelast oppervlak [hectare] - referentiesituatie (situatie conform BP 2009)

8.5.4 Effectbeschrijving en -beoordeling     

Geluidbelasting ten gevolge van verkeer

Voor zowel fase 1 (2034) als fase 2 (2038) is er op basis van de verkeerscijfers bekeken hoeveel bestaande woningen en hoeveel hectare oppervlakte er belast wordt met een geluidbelasting van meer dan 53 dB(A) als gevolg van het planvoornemen. Het betreft de geluidbelasting op omliggende gebieden ten gevolge van de wegen (inclusief bussen en IJtram). Deze waarden zijn vergeleken met de waarden van de referentiesituatie. Het studiegebied dat bij dit onderzoek is gehanteerd zijn de wegen waar een verkeerstoename van 40% of meer te verwachten valt. Bij een dergelijke verkeerstoename is sprake van een toename van 1,5 dB(A) of meer aan geluidemissie, wat volgens de reconstructienorm van de Wet geluidhinder wordt beschouwd als een grens voor de merkbare toename voor geluidhinder. Als gevolg hiervan beperkt het studiegebied zich tot de wijken in IJburg fase 1.

Geluidbelaste woningen

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de hoeveelheid geluidbelaste woningen in de omgeving van Strandeiland als gevolg van het planvoornemen. Het betreft de geluidbelasting op omliggende wijken van IJburg 1e fase en Centrumeiland (IJburg 2e fase) als gevolg van een verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woonwijk Strandeiland.

verplicht Geluidbelaste woningen tussenvariant 2034



verplicht

Geluidbelaste woningen eindvariant 2038

Het aantal geluidbelaste woningen is in de verschillende plansituaties als volgt vergeleken:

  • Vergelijking A - Fase 2 (2038) vergeleken met referentie (situatie met BP 2009);
  • Vergelijking B - Fase 1 (2034) vergeleken met referentie (situatie met BP 2009);
  • Vergelijking C - Fase 2 (2038) vergeleken met autonoom (situatie zonder BP 2009).

verplicht

Vergelijking geluidbelaste woningen BP 2009 en 2034, 2038 en Autonoom

Uit de resultaten blijkt dat na afronding van fase 2 (2038) 5% meer woningen te maken krijgt met een milieukwaliteit 'matig' tot 'zeer onvoldoende' als gevolg van geluidbelasting (4.050 in de referentiesituatie en 4.235 na afronding van fase 2). Na uitvoering van fase 2 (2038) zal als gevolg van de verschuiving van woningen naar een hogere geluidklasse 27% van de bestaande woningen binnen het studiegebied te maken hebben met een zware geluidbelasting (>63 dB(A)). In de referentiesituatie was dit 26% en in de autonome situatie 23%.

De onderlinge verschillen tussen de referentiesituatie, de planfases 2034 en 2038 en de

autonome situatie blijven relatief beperkt tot een procentuele toename van 1 à 3% van het totaal aantal woningen in IJburg. Voor de huidige bewoners in IJburg, die al rekening hebben gehouden met de komst van Strandeiland, conform het bestemmingsplan uit 2009, heeft de toename ten gevolge van de ontwikkeling van Strandeiland in 2034 en 2038 geen merkbaar effect op de milieukwaliteit (Vergelijking A en B). Ten opzichte van de autonome situatie neemt in fase 2 (2038) het aantal woningen waarbij sprake is van een zeer goede milieukwaliteit wel af (vergelijking C).

verplicht Geluidbelasting verkeer (inclusief tram) op 5 m hoogte, zonder aftrek - 2038

Geluidbelast oppervlak

Onderstaande tabellen geven een overzicht van het aantal hectare geluidbelast oppervlak in het studiegebied als gevolg van het planvoornemen. Het betreft de geluidbelasting op omliggende wijken van IJburg 1e fase en Centrumeiland (IJburg 2e fase) als gevolg van een verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woonwijk Strandeiland.

verplicht

Geluidbelast oppervlak [hectare] - fase 1 2034

verplicht

Geluidbelast oppervlak [hectare] - fase 2 2038

Ook voor het geluidbelast oppervlak zijn de verschillende plansituaties als volgt vergeleken:

  • Vergelijking A - Fase 2 (2038) vergeleken met referentie (situatie met BP 2009);
  • Vergelijking B - Fase 1 (2034) vergeleken met referentie (situatie met BP 2009);
  • Vergelijking C - Fase 2 (2038) vergeleken met autonoom (situatie zonder BP 2009).

verplicht Vergelijking geluidbelast oppervlak [hectare] BP 2009 en 2034, 2038 en Autonoom

Na uitvoering van het totale plan (fase 2, 2038) zal 11% van het studiegebied te maken krijgen met een geluidbelasting van meer dan 63 dB(A) (onvoldoende tot zeer onvoldoende) en circa 40% met een geluidbelasting van meer dan 53 dB(A) (matig tot zeer onvoldoende). Een deel van dit oppervlak valt samen met bebouwd gebied (zie hiervoor ook de resultaten van het aantal geluidbelaste woningen die hiervoor zijn behandeld) en een deel van het gebied valt samen met natuur (zie daarvoor hoofdstuk 6). Dit heeft tot gevolg dat in het geluidbelast gebied hoger dan 73 dB (zeer onvoldoende) geen woningen aanwezig zijn. Het is niet de verwachting dat de toename aan geluidbelasting invloed heeft op het stiltegebied 'Ransdorp Holysloot', dat op circa 1,5 kilometer van het plangebied ligt.

De verschillen ten opzichte van de referentiesituatie zijn zeer beperkt. In vergelijking met de referentiesituatie vindt er geen wezenlijke toename plaats van oppervlak met een geluidbelasting van meer dan 53 dB(A). Voor de fase 1 (2034) geldt een kleine afname van geluidbelast oppervlak boven de 53 dB(A). Dat neemt niet weg dat ook na fase 1 de geluidbelasting binnen het studiegebied toeneemt in vergelijking met de autonome situatie (zonder uitvoering van BP 2009).

Effectbeoordeling: De gevolgen van het planvoornemen op de geluidbelasting van de omgeving (geluidbelaste woningen en geluidbelast oppervlak) ten opzichte van de referentiesituatie is zeer beperkt. Binnen fase 1 (2034) is er een kleine afname aan geluidbelaste woningen en geluidbelast oppervlak met een geluidbelasting hoger dan 53 dB(A). Ten opzichte van de referentiesituatie zullen in fase 2 (2038) relatief een beperkt aantal extra woningen een hogere geluidbelasting ondervinden (toename tot meer dan 53 dB(A)). Dit percentage is af te ronden naar 1 á 2%. Omwille hiervan worden de effecten ten opzichte van de referentiesituatie in fase 2 beperkt negatief beoordeeld (0/-) en in fase 1 beperkt positief (0/+).

Geluidbelasting ten gevolge van industrie (Makerskade)

In dit bestemmingsplan wordt een regel opgenomen dat industrie (bedrijvigheid) alleen mag worden gerealiseerd als er in de periode van 07.00 - 19.00 uur niet meer dan 50 dB(A), in de periode van 19.00 - 23.00 uur niet meer dan 45 dB(A) en in de periode van 23.00 - 07.00 uur niet meer dan 40 dB(A) op de gevel van gevoelige objecten geprojecteerd wordt. Binnen het plan is het mogelijk om binnen Strandeiland op één locatie nachthoreca mogelijk te maken. Deze nachthoreca wordt net als de andere horecavoorzieningen enkel toegestaan indien vestiging daarvan in overeenstemming is met een goed woon- en leefklimaat voor mens en dier. Bij de vergunningverlening moet dit worden aangetoond middels een berekening van de te verwachten geluidsoverlast en de te verwachten verkeersaantrekkende werking die deze vorm van horeca met zich mee brengt. Specifieke eigenschappen van de horecalocatie, zoals het dragende effect van geluid over water, zullen onderdeel uitmaken van de berekening.

Op Strandeiland komt een WKO systemen met meerdere bronnen (zie ook paragraaf 5.2.3). Uitgangspunt hierbij is dat het geluid van deze systemen bij de bron worden afgeschermd en dat daarmee aan de geluidnormen kan worden voldaan. Desondanks kunnen de systemen leiden tot geluidemissie en afhankelijk van de omgeving daarmee tot (subjectieve) geluidhinder voor omwonenden. Dit is met name afhankelijk van de omgeving. In een stille omgeving kan een relatief stillen pomp toch leiden tot geluidhinder. Het is daarom van belang om bij de verdere uitwerking te letten op de situering van de pompen.

Tot slot is er op Strandeiland een reservering opgenomen voor een tramremise. Deze tramremise zal een inpandige stalling betreffen die wordt geïntegreerd in het bouwblok. Wanneer de tramremise wordt gerealiseerd kan als gevolg van het in en uitrijden van trams geluidhinder ontstaan als gevolg van stalen wielen op stalen rails. Dit kan mogelijk lokaal tot (subjectieve) geluidhinder leiden.

Effectbeoordeling: de geluidbelasting ten gevolge van industrie aan de Makerskade blijft binnen de aangegeven normen van het activiteitenbesluit art. 2.17 en heeft naar verwachting geen effect op de directe omgeving (nieuwe bebouwing Strandeiland). Door de gestelde regels in het bestemmingsplan zal hinder op bestaande bebouwing (IJburg 1e fase) niet optreden (effectbeoordeling: 0).

8.6 Doorwerking in het bestemmingsplan     

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan moeten hogere waarden worden vastgesteld. De hogere waarden zijn opgenomen in het bestemmingsplan en rechtstreeks gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor de activiteit ' bouwen'. Op de verbeelding zijn twee aanduidingen opgenomen, één voor de locaties waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld, en één voor de locaties waar dove gevels zijn voorgeschreven.

Zoals gebruikelijk binnen Amsterdam bevat het bestemmingsplan de aanvullende bepaling dat kan worden afgezien van de realisatie van dove gevels indien uit nader akoestisch onderzoek blijkt dat deze niet nodig zijn. In dat geval wordt (zo nodig) gebruik gemaakt van hogere waarden. Voor de locaties waar dove gevels worden voorgeschreven worden dan ook zekerheidshalve hogere waarden vastgesteld als juridische 'achtervang'. Voor gevels waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld geldt dezelfde regeling. Voorwaarde voor vergunningverlening is tevens dat wordt voldaan aan het Amsterdamse geluidbeleid voor hogere waarden. In de planregels is in artikel 35.2 bovendien de eis opgenomen dat onder alle omstandigheden moet worden voldaan aan een binnenwaarde van 35 dB(A).

Om te voorkomen dat er meer hogere waarden worden ingezet dan strikt noodzakelijk zal deze regeling een 'grendel' bevatten. Er mag voor maximaal 2600 woningen daadwerkelijk een hogere waarde worden ingezet. Dit is vastgelegd in artikel 39).

Daarnaast zal in dit bestemmingsplan worden voorzien in een wijzigingsbevoegdheid, die de mogelijkheid biedt om af te zien van verplicht onderzoek indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de inzet van hogere waarden c.q. dove gevels niet langer noodzakelijk is of als er sprake is van aanpassing van het snelheidsregime.

8.7 Conclusie     

Zoals in paragraaf 8.1 beschreven is in het voorliggende bestemmingsplan is enerzijds gekeken naar de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen op Strandeiland. Anderzijds is in het kader van het MER gekeken naar de geluidsbelasting op bestaande woningen op IJburg 1 en Centrumeiland. Bij beide is ingegaan op wegverkeerslawaai, railverkeerlawaai en industrielawaai.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van de wegen met een 30 km/uur-regiem de voorkeursgrenswaarde in 2034 en 2038 met maximaal 4 dB wordt overschreden. Hiervoor dienen volgens de Wet geluidhinder geen hogere waarden te worden vastgesteld. De overschrijdingen zullen niet tot slecht woon- en leefklimaat leiden. Voor de geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de 50km/uur-wegen (inclusief de trambaan) wordt de hoogste geluidsbelasting in de eindsituatie in 2038 vastgesteld. Daar waar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai boven de voorkeursgrenswaarde ligt maar niet boven de maximale ontheffingswaarde, worden hogere waarden vastgesteld. Daar waar de maximale ontheffingswaarden op de gevels van de woningen worden dove gevels aangebracht.

In het kader van het MER kan op basis van de effectbeoordeling worden opgemaakt dat de gevolgen van het planvoornemen op de geluidbelasting van de omgeving (geluidbelaste woningen en geluidbelast oppervlak) ten opzichte van de referentiesituatie zeer beperkt is.

Met alle voorgeschreven maatregelen is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op Strandeiland.

Hoofdstuk 9 Luchtkwaliteit     

9.1 Algemeen     

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet het wenselijk zijn om een project op een bepaalde locatie te realiseren. Het gezondheidsaspect luchtkwaliteit is één van de belangen, die bij de ruimtelijke afwegingen een rol speelt. Dus ook de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging is belangrijk.

Ook als aan grenswaarden wordt voldaan, kunnen er gezondheidseffecten zijn. De gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging (bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken) kan worden meegewogen in het (planologische) besluit.

9.2 Beleid en regelgeving     

Het bevoegd gezag betrekt de luchtkwaliteit in de besluitvorming van ruimtelijke plannen. In het kader van de Wet milieubeheer (Wm) toetst het bevoegd gezag aan de voorschriften van Titel 5.2. Centraal daarin is artikel 5.16, eerste lid, van de Wm.

Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer)

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:

De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;

De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

Een belangrijk verschil met het vervallen Besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.

Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.

verplicht Tabel Grenswaarden conform Wet milieubeheer, tabel 2

Ministeriële regeling 'Beoordeling luchtkwaliteit 2007'

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL 2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitsonderzoeken. De regeling bevat bepalingen over de plaats waar bij wegen of inrichtingen beoordeeld dient te worden. Eén van de belangrijkste onderdelen van de regeling zijn de vastgelegde meetafstanden voor NO2, PM10 en PM2,5. Bij het berekenen van de luchtkwaliteit langs wegen worden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof maximaal 10 meter van de wegrand bepaald. Als de rooilijn van bebouwing dichter bij de weg staat dan de hierboven gestelde afstand dient de afstand vanaf de wegrand tot de rooilijn aangehouden te worden.

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is het ''toepasbaarheidsbeginsel'' opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toegepast moeten worden: de werkingssfeer en de beoordelingssystematiek. Dit is een uitwerking van bijlage III uit de nieuwe Europese Richtlijn luchtkwaliteit (2008).

De belangrijkste consequenties van het toepasbaarheidsbeginsel zijn:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen (hier gelden de ARBO-regels). Dit omvat mede de (eigen) bedrijfswoning. Uitzondering: publiek toegankelijke plaatsen; deze worden wèl beoordeeld (hierbij speelt het zogenaamde blootstellingscriterium een rol). Toetsing vindt plaats vanaf de grens van de inrichting of bedrijfsterrein, op een punt dat representatief is voor de luchtkwaliteit in een gebied van (minimaal) 250 bij 250 meter, gelegen langs de grens van het terrein van de inrichting of het bedrijfsterrein;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.

Voor het bepalen van de rekenpunten speelt het ‘blootstellingscriterium’ een rol. Het blootstellingscriterium houdt in dat de luchtkwaliteit alleen wordt beoordeeld op plaatsen waar een significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Het gaat dan om een blootstellingsperiode die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur) significant is.

In de toelichting bij de RBL 2007 is het volgende opgenomen ten aanzien van het blootstellingscriterium. Voor uitwerking van de verplichting tot beoordeling van de luchtkwaliteit daar waar mensen worden blootgesteld gedurende een periode die significant is ten opzichte van de bepaalde middelingstijd kan het volgende worden gehanteerd:

Significant ten opzichte van middelingstijd van een jaar:

  • woningen en andere voor wonen bestemde gebouwen en woonboten;
  • kinderopvang, scholen, verzorgings- en bejaardentehuizen;
  • revalidatie instellingen;
  • overige gebouwen als penitentiaire inrichtingen en asielzoekerscentra.

Significant ten opzichte van middelingstijd van een etmaal

  • tuinen bij woningen;
  • recreatiewoningen en campings;
  • sport- en recreatieterreinen, zwembaden etc.;
  • havens voor recreatievaartuigen.



Significant ten opzichte van middelingstijd van een uur

Voor een belangrijk deel gaat het hierbij om weggebonden activiteiten of activiteiten die in het verlengde van gebruik van de weg liggen zoals bijvoorbeeld stations en haltes openbaar vervoer, parkeerterreinen en winkels.

Relevant in dit kader zijn ook voetpaden, trottoirs en fietspaden. Echter binnen tien meter van de wegrand is ingevolge de RBL 2007 toetsing niet aan de orde. Op de rijbaan van wegen wordt evenmin getoetst.

In de RBL 2007 is opgenomen de manier waarop het aantal dagen bepaald wordt dat de concentratie PM10 een daggemiddelde waarde van 50 µg/m3 overschrijdt. Dit dient voor inrichtingen te gebeuren door directe telling van het gemiddelde aantal overschrijdingsdagen per jaar in een verspreidingsberekening, waarbij gebruik wordt gemaakt van een tienjarige meteorologische database. Indien er sprake is van een verkeersaantrekkende werking dient het aantal verspreidingsdagen dat hier het gevolg van is ook berekend te worden op basis van berekende concentratiebijdragen en een in de wijziging gegeven relatie. De som van beide berekeningen geeft het totale aantal overschrijdingsdagen dat getoetst dient te worden aan de grenswaarde van 35 overschrijdingen per jaar, zoals weergegeven in bovenstaande tabel.

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Nederland staat als dichtbevolkt land voor een grote uitdaging. Enerzijds moeten de luchtkwaliteitsnormen worden gerealiseerd, anderzijds moet er ruimte zijn voor maatschappelijk gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze uitdaging het hoofd te bieden is gekozen voor een unieke aanpak, waarbij Rijk en regio’s gezamenlijk werken aan een schonere lucht. Het resultaat hiervan is neergelegd in het kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL, 2009).

Het kabinetsbesluit NSL werkt via de volgende systematiek toe naar schonere lucht:

  • De luchtkwaliteit in 2008 vormt de uitgangssituatie voor het NSL. Voor dat jaar is het totaal aan situaties waarin niet wordt voldaan aan de grenswaarden voor PM10 en NO2 in kaart gebracht.
  • Vanuit deze uitgangssituatie is gekeken hoe de luchtkwaliteit zich zou ontwikkelen zonder Nederlandse ruimtelijke projecten en maatregelen. Dit is de autonome ontwikkeling.
  • De effecten van de verwachte ruimtelijke projecten en besluiten die ‘in betekenende mate’ (IBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn berekend en verwerkt in het NSL.
  • Dat geldt ook voor de berekende effecten van nationale en lokale maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren.

In het NSL zijn de ruimtelijke projecten opgenomen die ‘in betekenende mate’ (IBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging en waarover besluitvorming is voorzien in de periode 2009-2014. Bij de IBM-projecten gaat het om nationale projecten, zoals de aanleg van infrastructuur, en om projecten van lokale overheden, zoals de aanleg van nieuwe woonwijken, wegen of bedrijfsterreinen. Het negatieve effect van de IBM-projecten op de concentratieontwikkeling voor NO2 en PM10 op het hoofdwegennet en onderliggend wegennet is in 2009 berekend. Hieruit blijkt dat het aantal kilometers overschrijding als gevolg van de ruimtelijke projecten zeer beperkt is. Lokaal kunnen de concentraties luchtverontreiniging als gevolg van ruimtelijke projecten wel toenemen. Dit zal echter nauwelijks leiden tot nieuwe overschrijdingen.

In dit NSL zijn de maatregelen opgenomen die de betrokken overheden de komende jaren zullen uitvoeren. maatregelen die in dit NSL zijn opgenomen, hebben effect op verschillende onderdelen van de problematiek (o.a. achtergrondconcentratie en specifieke locaties).

De IBM-projecten genereren extra verkeer, wat negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. De hoeveelheid extra verkeer maakt onderdeel uit van de verkeersprognoses die de gemeenten hebben aangeleverd voor de saneringstool. De saneringsopgave van het NSL omvat daarmee vanzelf ook de luchtkwaliteitsopgave die het gevolg is van de IBM-projecten. De saneringstool laat zien dat de saneringsopgave wordt gedomineerd door dreigende toekomstige overschrijdingen.

IBM-projecten veroorzaken lokaal wel extra verkeer en daarmee lokaal mogelijk hogere concentraties, maar veroorzaken nauwelijks een toename van het aantal kilometers met een dreigende toekomstige grenswaardeoverschrijding. Voor heel Nederland neemt het aantal verwachte toekomstige overschrijdingen ten opzichte van de autonome ontwikkeling op het onderliggende wegennet (OWN) voor PM10 toe met twee km in 2011 en voor NO2 met vier km in 2015. Voor het hoofdwegennet (HWN) neemt het aantal kilometers met een toekomstige overschrijding voor PM10 niet toe en voor NO2 gaat het om een afname die ontstaat doordat de aanleg van nieuwe wegen in veel gevallen leidt tot een verbetering elders.

verplicht Uitsnede projecten NSL (2009)

IJburg 2de fase en daarmee Strandeiland is in het NSL aangemerkt als een In Betekenende Mate (IBM)- project.

Schone lucht

In het Actieplan Schone Lucht (collegebesluit 2019) kondigde gemeente Amsterdam de ambitie aan om in 2030 alleen nog volledig uitstootvrij wegverkeer toe te laten. Uitstootvrij verkeer draagt bij aan de reductie van luchtvervuiling, stikstofdioxide en fijnstof. Daarnaast leidt het tot een CO2- en stikstofreductie. In 2030 wil de gemeente overal voldoen aan de normen van de World Health Organization. De belangrijkste mijlpalen daarbij zijn:

  • In november 2020 wordt de milieuzone uitgebreid naar het hele gebied binnen de Ring A10 (met drie kleine uitzonderingen) en geldt de milieuzone ook voor dieselpersonen- en bestelauto's met emissieklasse 3 en lager. De huidige milieuzones voor touringcar, taxi en vrachtwagens blijven van kracht;
  • Vanaf januari 2022 wordt de milieuzone voor autobussen (OV-bussen en touringcars) en vrachtwagens aangescherpt. Autobussen en vrachtwagens op diesel met milieuklasse 5 en lager mogen de milieuzone niet meer in;
  • In 2025 mogen alleen elektrische brom- en snorfietsen in de bebouwde kom van Amsterdam. Vracht- en bestelwagens, taxi, ov-bussen en touringcar mogen alleen binnen de Ring A10 als ze uitstootvrij zijn. Dit geldt ook voor de passagiersvaart, de pleziervaart en de GVB-veren;
  • In 2030 is de hele bebouwde kom uitstootvrij voor alle soorten verkeer, dus ook voor personenauto's en motoren.

Lokale Richtlijn gevoelige bestemmingen

De focus van Amsterdam ligt op het stimuleren van slim en schoon vervoer voor zakelijke veelrijders, omdat daarmee op de meest efficiënte en effectieve wijze het aantal vervuilende kilometers in de stad wordt gereduceerd. Dat gebeurt via subsidie voor elektrisch vervoer, het reguleren van verkeer via milieuzones en in winkelgebieden en door samenwerking in innovatieve projecten op het gebied van stedelijke distributie. In Amsterdam mogen langs drukke wegen geen nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd voor ouderen of mensen met een kwetsbare gezondheid en voor onderwijs of opvang voor minderjarigen. De Richtlijn geldt stadsbreed, voor centrale stad en stadsdelen.

De landelijke regelgeving (vastgelegd in Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit) heeft exclusief betrekking op rijkswegen en provinciale wegen. De Amsterdamse richtlijn biedt gevoelige groepen ook langs drukke binnenstedelijke wegen extra bescherming tegen schadelijke effecten van luchtverontreiniging. Daarnaast hanteert Amsterdam in tegenstelling tot het landelijke besluit alleen een afstandscriterium, ongeacht de luchtkwaliteit. Voor drukke binnenstedelijke wegen geldt dat ongeacht de luchtkwaliteit geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd in de eerste lijnsbebouwing bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter van de rand van de weg. Van de Amsterdamse richtlijn kan gemotiveerd worden afgeweken als (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven.

Relevantie voor het plangebied

Nu het programma van Strandeiland sec past binnen het NSL is nader onderzoek niet nodig. Evenwel is in het kader van het bestemmingsplan Strandeiland een onderzoek uitgevoerd naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen (Onderzoek luchtkwaliteit bestemmingsplan Strandeiland, Bijlage 10 Luchtkwaliteitsrapport). Daarbij zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof uitgerekend op een aantal maatgevende toetspunten in en rond het plangebied. De resultaten worden behandeld in paragraaf 9.4.

9.3 Ambitie voor Strandeiland     

Met betrekking tot luchtkwaliteit is voor Strandeiland de ambitie 'Gezond Strandeiland' leidend. Voor deze ambitie gelden de volgende opgaven:

  1. Schone Lucht
  2. Recreatie, sport en bewegen

Schone lucht

Om een gezonde leefomgeving te kunnen garanderen is het belangrijk in te zetten op een schone lucht. Dit kan aan de hand van maatregelen rond emissievrije mobiliteit, emissievrije gebouwen, slimme bouwlogistiek, maar ook door rookvrije zones in te richten. Het gaat om de volgende voorzieningen en maatregelen:

  • Emissievrije mobiliteit: de ambitie voor luchtkwaliteit voor Strandeiland is sturen op emissievrije mobiliteit. Elektrische deelmobiliteit voor bewoners en bezoekers wordt gerealiseerd op straat in zo genoemde mobiliteitshubs;
  • (Elektrisch) parkeren: voor een emissievrij Strandeiland is het nodig dat alle parkeerplaatsen worden voorbereid op elektrisch laden. Vervolgonderzoek zal richting geven aan de benodigde hoeveelheid te realiseren elektrische laadpunten in de openbare ruimte voor parkeerplekken op straat en in de mobiliteitshubs;
  • Duurzame en slimme bouwlogistiek: de aanlegfase van Strandeiland wordt zoveel mogelijk emissievrij gebouwd. Voor de ontwikkeling van Strandeiland wordt duurzame en slimme bouwlogistiek gestimuleerd, naast de inzet van schone bouwwerktuigen. Er worden zoveel mogelijk elektrische bouwwerktuigen of bouwwerktuigen met een schone emissienorm gebruikt (Uitvoeringsagenda Stedelijke Logistiek Amsterdam, 2016) om zo een gezonde luchtkwaliteit en vermindering van CO2-uitstoot te realiseren;
  • Emissievrij wonen: openhaarden en lokale biomassa-stookinstallaties (zoals pellet- of houtkachels) worden niet toegestaan vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit en daarmee de gezondheid.

Recreatie, sport en bewegen

De tweede hoofdkeuze die is gemaakt, is een juiste voorzieningenaanbod om bewoners van Strandeiland aan te moedigen om te sporten en bewegen. Daarnaast worden er recreatieve voorzieningen gerealiseerd die mensen naar buiten moeten halen, waaronder waterrecreatie. Het gaat om de volgende voorzieningen en maatregelen:

  • Rondje Strandeiland; wandelingen die heel verschillend van duur en beleving zijn, variërend van een 'rondje' rondom het hele eiland, zonder oversteken van straten en onderbrekingen, tot doorsteken over het grote binnenwater en langs het oeverpark.
  • Sportvelden: de parken op Strandeiland bieden ruimte voor anders georganiseerd of vrij sporten en maken sportvelden hiervoor integraal onderdeel van het parkontwerp. Daarnaast worden tijdelijke sportvelden en een overdekt zwembad mogelijk gemaakt;
  • STOMP: Strandeiland wordt ingericht volgens het STOMP-principe (in volgorde van prioriteit Stappen, Trappen, OV, Mobility as a service -deelmobiliteit-, en Particulier autobezit);
  • Waterrecreatie: op het stadsstrand van Strandeiland zal plek zijn om te zonnen en te sporten, zoals hardlopen, beachvolleybal of voetbal. Naast sport op het strand is er ook ruimte voor sport in het water. Te denken valt aan surfen, zeilen, roeien, kanoën en suppen. Voor opslag ten behoeve daarvan, het zwembad en overige voorzieningen wordt gezamenlijk 7.000 tot 8.500 vierkante meter aan ruimte gereserveerd;

9.4 Resultaten onderzoek     

Op basis van het luchtkwaliteitonderzoek (Bijlage 10 Luchtkwaliteitsrapport) kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling in de eindsituatie geen negatieve effecten op de lokale luchtkwaliteit heeft. Voor alle in het onderzoek beschouwde situaties geldt dat de grenswaarden niet worden overschreden. In alle situaties liggen de maximale concentraties NO2, PM10 en PM2.5 onder de grenswaarde. Aangezien de grenswaarden niet worden overschreden, worden ook geen omwonenden blootgesteld aan concentraties hoger dan de grenswaarden. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor de verdere besluitvorming van het bestemmingsplan Strandeiland. Voor het aspect luchtkwaliteit is daarmee geen wettelijke belemmering om Strandeiland tot uitvoering te brengen.

9.5 MER     

9.5.1 Samenvatting effectbeoordeling     

In onderstaande tabel staat de eindbeoordeling voor het aspect luchtkwaliteit.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling luchtkwaliteit

9.5.2 Beoordelingskader     

De criteria voor het aspect luchtkwaliteit.

verplicht

Beoordelingscriteria luchtkwaliteit

9.5.3 Referentiesituatie     

In de autonome situatie (zonder bp 2009) vindt geen ontwikkeling plaats van IJburg 2e fase. Het plangebied bevat alleen braakliggende eilanden zonder aanwezigheid van functies.

In de referentiesituatie wordt IJburg 2e fase gerealiseerd volgens het bestemmingsplan uit 2009. Door de verkeersaantrekkende werking van de woningen en voorzieningen op Strandeiland en Buiteneiland ontstaan extra verkeersbewegingen via de ontsluitingswegen naar de ring A10 en de A1.

Binnen zowel de autonome situatie als de referentiesituatie blijft de maximale concentratie NO2, PM10 en PM2,5 onder de grenswaarde van de Wet Milieubeheer. Aangezien de grenswaarden niet worden overschreden, worden binnen de autonome en referentiesituatie ook geen omwonenden blootgesteld aan concentraties hoger dan de grenswaarden.

verplicht

Maximale concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)

9.5.4 Effectbeschrijving en - beoordeling     

Voor de beoordeling van het effect op de luchtkwaliteit als gevolg van het planvoornemen binnen fase 1 en fase 2 is er gekeken naar de maximale projectbijdrage (toename of afname van de jaargemiddelde concentratie) van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ten opzichte van de referentiesituatie. Een maximale projectbijdrage van meer dan 1,2 µg/m3 toename concentratie) is als negatief beoordeeld. Een maximale projectbijdrage van minder dan de -1,2 µg/m3 (afname concentratie) is als positief beoordeeld. De waarde van 1,2 µg/m3 komt overeen met de NIBM-norm.

verplicht

Criteria voor de effectbeoordeling van de luchtkwaliteit

De voornaamste bronnen van luchtverontreinigende stoffen ten gevolge van de planontwikkeling zijn de emissies van het wegverkeer van en naar het plangebied, de emissie van het WE-gebouw en emissies van pleziervaartuigen in de buitenhaven van Strandeiland. Hierbij dient te worden vermeld dat de buitenhaven met het voorliggende bestemmingsplan niet wordt mogelijk gemaakt. De volgende situaties zijn meegenomen in het kwantitatief beoordelen van de luchtkwaliteit als gevolg van het planvoornemen:

  • Wegverkeer - Voor beide fase (fase 1 (2034) en fase 2 (2038)) is nagegaan hoe de verkeersstromen wijzigen op de omliggende wegen ten opzichte van de referentiesituatie. In het luchtkwaliteitsonderzoek zijn alle wegen meegenomen in het plangebied en de ontsluitende wegen rond het plangebied waarover het verkeer van en naar de woningen en maatschappelijke en commerciële voorzieningen wordt afgewikkeld en waarop sprake is van een toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het voorgenomen plan.
  • Water- en Energiegebouw - De emissie van het WE-gebouw is maximaal 182 kg NO2/jaar. Deze emissie komt vrij bij de verbranding van 400.000 Nm3 biogas, uitgaande van een methaangehalte van 60% in het biogas en de maximaal toegestane concentratie NO2 van 70 mg/Nm3 droog rookgas. Deze emissie is in het rekenmodel als puntbron opgenomen vanuit een schoorsteen midden op de locatie van het WE-gebouw.
  • Pleziervaartuigen - de nieuwe jachthaven biedt ruimte voor maximaal 75 ligplaatsen voor pleziervaartuigen in de buitenhaven van Strandeiland. Voor het luchtkwaliteitsonderzoek zijn alleen de emissies in en vlakbij de haven meegenomen. Voor zeilboten (in geval deze een buitenboordmotor hebben) is dit deel van de emissie gesteld op maximaal 50% van de totale jaaremissie, voor motorboten op maximaal 5% van de totale emissie. Als worst case benadering zijn alle emissies op één punt in de haven geconcentreerd. In de praktijk zullen deze emissies meer uitgesmeerd zijn. Bij de emissies is rekening gehouden met het vaarseizoen van april tot en met september en er is rekening mee gehouden dat er alleen overdag (van 07:00 tot 19:00 uur) wordt gevaren. In de Binnenhaven is ruimte voor 600 boten. Het uitgangspunt geldt dat deze boten volledig elektrisch zijn en daardoor niet van invloed op de luchtkwaliteit.

Onderstaande tabel geeft de maximale projectbijdragen voor de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en de fijne fractie van fijn stof (PM2,5). Dit zijn de concentratieverschillen ten opzichte van de referentiesituatie.

verplicht

De maximale concentratieverschillen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) ten opzichte van de referentiesituatie

De maximale verschillen na fase 2 ten opzichte van de referentiesituatie worden verklaard door de emissie in de buitenhaven van Strandeiland. De emissies van de pleziervaart zijn hier gemodelleerd als een puntbron. In de praktijk zullen deze emissies meer uitgesmeerd zijn over de vaarlijnen van en naar de haven en zal de maximale toename van de concentraties lager zijn. Deze bron komt na realisatie van fase 1 (2034) nog niet voor, omdat de haven dan nog niet gerealiseerd is. Daarnaast zijn er na realisatie van fase 1 minder woningen gerealiseerd, waardoor de verkeersgeneratie lager is. Beide verschillen zorgen ervoor dat de maximale concentratieverschillen na realisatie van fase 1 lager zijn dan na realisatie van fase 2 (2038). Onderstaande figuren tonen de concentratieverschillen voor NO2 en PM10 tussen het planvoornemen (fase 1 en fase 2) en de referentiesituatie.

verplicht

Effect NO2-concentratie na fase 1 (2034) van Strandeiland ten opzichte van de referentiesituatie

verplicht

Effect NO2-concentratie na fase 2 (2038) van Strandeiland ten opzichte van de referentiesituatie

verplicht

Effect PM10-concentratie na fase 1 (2034) van Strandeiland ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan

verplicht

Effect PM10-concentratie na fase 2 (2038) van Strandeiland ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan

Aangezien de toename aan NO2 concentratie na realisatie van fase 2 (2038) ten opzichte van de referentiesituatie groter is dan 1,2 µg/m3 krijgt deze variant hiervoor een negatieve beoordeling. Alle andere concentraties voor zowel fase 1 (2034) als fase 2 (2038) blijven beneden deze 1,2 µg/m3 en worden dan ook beperkt negatief beoordeeld.

verplicht

Effectbeoordeling luchtkwaliteit

Toetsing Wet milieubeheer

In onderstaande tabel zijn de maximale concentraties (achtergrondconcentratie inclusief project-bijdragen) voor de referentiesituatie en de twee fases weergegeven. Uit de toetsing van het planvoornemen aan de wet milieubeheer blijkt dat zowel na realisatie van fase 1 (2034) als na realisatie van fase 2 (2038) de maximale concentraties NO2, PM10 en PM2,5 onder de grenswaarde blijven. Ook blijven de concentraties onder de door de WHO gegeven advieswaarden*. Aangezien de grenswaarden niet worden overschreden, worden ook geen omwonenden blootgesteld aan concentraties hoger dan de grenswaarden.

*Voor NO2 geldt een advieswaarde van 40 µg/m3, voor PM10 een advieswaarde van 20 µg/m3 en voor PM2,5 een advieswaarde van 10 µg/m3.

verplicht

Maximale concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) (Achtergrondconcentraties inclusief projectbijdrage)

Voor de luchtkwaliteit worden de hoogste concentraties van de onderzochte stoffen (NO2 en fijn stof (PM10 en PM2,5)) berekend bij de aansluiting met de ring A10, direct in de berm op sloten of agrarische grond. Hier verblijven mensen niet voor langere tijd. Er worden dan ook geen mensen langdurig blootgesteld aan hoge concentraties. De hoogste concentratie wordt voornamelijk bepaald door een hoge achtergrondconcentratie. Hier heeft de planontwikkeling nauwelijks invloed. Binnen Strandeiland liggen de concentraties ruim lager dan de maximaal berekende concentraties. Alle concentraties zijn daarnaast ruim onder de grenswaarde van de verschillende stoffen.

De vijf overschrijdingsuren van de uurgemiddelde concentratie NO2 na realisatie van fase 2 (2038) worden verklaard door de emissie in de buitenhaven van Strandeiland. De emissies van de scheepvaart zijn hier gemodelleerd als een puntbron. In de praktijk zullen deze emissies meer uitgesmeerd zijn over de vaarlijnen van en naar de haven en zullen de maximale concentraties lager zijn. Over het algemeen zijn er binnen Strandeiland kleine concentratieverschillen te zien ten opzichte van de referentiesituatie. Dit wordt veroorzaakt door een iets andere ligging van het stratenplan binnen het planvoornemen.

Effectbeoordeling: Uit de effectbeoordeling voor het aspect luchtkwaliteit blijkt dat zowel na realisatie van fase 1 (2034) als na realisatie van fase 2 (2038) er sprake is van een verslechtering van de lokale luchtkwaliteit. Voor alle beschouwde situaties geldt echter dat de grenswaarden (Wet milieubeheer) en advieswaarden (WHO) niet worden overschreden. Hiermee voldoet het plan aan de luchtkwaliteitseisen uit Wet milieubeheer. Voor het aspect luchtkwaliteit is daarmee geen wettelijke belemmering om Strandeiland tot uitvoering te brengen. Omwille van de verslechtering van de lokale luchtkwaliteit worden beide varianten beperkt negatief beoordeeld (0/-).

9.5.5 Mitigerende, compenserende en optimaliserende maatregelen     

Het verbeteren van de luchtkwaliteit sluit aan bij de door de gemeente gestelde ambities rond 'Schone Lucht'. Er zijn meerdere maatregelen mogelijk die de luchtkwaliteit helpen te verbeteren:

  • Emissievrije mobiliteit - Om schone lucht op Strandeiland te waarborgen wordt ingezet op emissievrije mobiliteit. Op de langere termijn is het de bedoeling om van Strandeiland een volledig emissievrije stadswijk te maken. Nader onderzoek naar de vervoersstromen op, van en naar Strandeiland moet uitwijzen hoe deze vrij van schadelijke uitstootgassen en CO2 kunnen zijn. Naast emissievrije mobiliteit over de weg valt ook aan te raden in te zetten op emissievrije mobiliteit over water. Te denken valt aan het stimuleren van elektrische pleziervaart.
  • Emissievrije gebouwen - Omwille van het waarborgen van schone lucht is het niet toegestaan om openhaarden en lokale biomassa-stookinstallaties (zoals pellet- of houtkachels) op Strandeiland te realiseren. Andere mogelijkheden om de uitstoot van vooral fijn stof te beperken zijn het reguleren van barbecueën en vuurkorven en het instellen van een vuurwerkvrije zone voor Strandeiland.
  • STOMP - Strandeiland is ingericht volgens het STOMP-principe. STOMP staat voor: stappen, trappen, openbaar vervoer, 'mobility as a service' en privaat autobezit en houdt in dat de voetganger, fietser, het openbaar vervoer en schone (deel)mobiliteit de prioriteit krijgen op Strandeiland. De particuliere auto staat in de hiërarchie achteraan, maar wordt niet onmogelijk gemaakt. Het STOMP-principe moet bewoners en bezoekers aanzetten tot bewegen. Deze hiërarchie draagt ook bij aan een verlaging van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen, wat de luchtkwaliteit ten goede komt. Daarnaast is de luchtkwaliteit sterk gerelateerd aan het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen. Dus dat betekent dat maatregelen die alternatieve manieren van vervoer stimuleren of het verkeersaanbod beter afwikkelen, bijdragen aan een betere luchtkwaliteit. Te denken valt aan:
  • HOV-bus - Via HOV (Hoogwaardig openbaar vervoer)-busverbindingen wordt IJburg verbonden met Bijlmer Arena en Weesp. Bij de HOV-haltes worden goede fietsenstallingen gerealiseerd. Die HOV-verbindingen ontsluiten niet alleen een gebied met veel werkgelegenheid en vrijetijdsbesteding, maar geven ook toegang tot een snelle treinverbinding onder andere richting Utrecht (en verder).
  • Fietsstraten en vrije fietspaden - De fiets wordt een belangrijk vervoermiddel op Strandeiland. Er worden fietsstraten ingericht, brede vrijliggende fietspaden aangelegd (langs de Pampuslaan en Strandeilandlaan), doorgaande fietsroutes langs de buitenranden van Strandeiland gerealiseerd en fietsroutes aangelegd. De fiets krijgt voorrang boven de auto door bij stoplichten de fietsers frequenter groen te geven dan de auto's.
  • Kruispuntoptimalisaties - Voor een verbetering van de doorstroming worden de kruispunten aangepast en geoptimaliseerd.
  • E-fiets stimuleringsprogramma - Een E-bike stimuleringsprogramma wordt opgezet om (meer) IJburgers over te halen om met de fiets naar stad of werk te gaan. In de openbare ruimte worden daarom goede stalling- en oplaadvoorzieningen gerealiseerd.
  • Spits mijden - Met de spits mijden wordt de mobiliteit over de dag verspreid. Door een verminderde congestie, verbetert de luchtkwaliteit.

9.6 Doorwerking in het bestemmingsplan     

Het aspect luchtkwaliteit is op verschillende manieren doorvertaald naar de regels van dit bestemmingsplan. Zo is in artikel 34.1 opgenomen dat alle parkeerplaatsen in de mobiliteitshubs over de technische mogelijkheid moeten beschikken om emissievrij rijden te kunnen faciliteren. Verder dienen de mobiliteitshubs over voldoende ruimte te beschikken voor bijzondere fietsvormen zoals elektrische fietsen en bakfietsen, maar ook voor deelauto's.

Verder geldt een rook- en stookverbod in de openbare ruimte op Strandeiland (artikel 32.1 en 32.2). Het rookverbod geldt op specifieke plekken in de openbare ruimte zoals bij maatschappelijke voorzieningen, kinderdagverblijven, scholen en sportscholen en sportparken. Dit rookverbod moet de luchtkwaliteit beschermen en wordt geregeld in de regels van het bestemmingsplan.

Alle parkeerplaatsen op Strandeiland worden voorbereid om emissievrij rijden te faciliteren. Dit stimuleert de toekomstige gebruiker van Strandeiland het gebruik van schone vervoersmogelijkheden. Ten slotte wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd door Strandeiland te ontwikkelen vanuit het STOMP principe (paragraaf 9.5.3).

Deze maatregelen en de gekozen inrichting van Strandeiland zorgen tezamen met een slimme bouwlogistiek en emissievrij wonen ervoor dat het aantal verkeersbewegingen tot een minimum aantal worden gereduceerd. Dit komt ten goede aan de luchtkwaliteit.

9.7 Conclusie     

Uit de effectbeoordeling in het kader van het MER blijkt voor het aspect luchtkwaliteit dat zowel na realisatie van fase 1 (2034) als na realisatie van fase 2 (2038) er sprake is van een verslechtering van de lokale luchtkwaliteit. Omwille van de verslechtering van de lokale luchtkwaliteit worden beide varianten dan ook neutraal beperkt negatief beoordeeld (0/-).

Het verbeteren van de luchtkwaliteit is een belangrijke opgave om de ambities rond 'Schone Lucht' te verwezenlijken. Er zijn meerdere maatregelen mogelijk die de luchtkwaliteit helpen te verbeteren. Alle op dit moment mogelijke verbeteringen worden in dit bestemmingsplan verankerd.

De grenswaarden in het kader van de Wet milieubeheer en advieswaarden worden echter niet overschreden waardoor het aspect luchtkwaliteit geen wettelijke belemmering vormt om Strandeiland tot uitvoering te brengen. Deze conclusie wordt bevestigd door het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek (bijlage 10 Luchtkwaliteitsrapport) dat heeft uitgewezen dat er voor betreft het gezondheidsaspect luchtkwaliteit geen knelpunten zijn. Tevens wordt aan de advieswaarden volgens de WHO voldaan.

Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie     

10.1 Algemeen     

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

10.2 Beleid en regelgeving     

Archeologie

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet omvat zowel roerend als onroerend erfgoed en is per 1 juli 2016 van kracht geworden. In de Erfgoedwet staat:

  • hoe met erfgoed wordt omgegaan;
  • wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en
  • hoe daar toezicht op wordt gehouden.

De Erfgoedwet is een integrale wet waarin musea en collecties, monumenten en archeologie worden beschermd. Het ruimtelijk aspect van erfgoed zal worden geregeld in de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2019 in zal gaan. Daardoor is er nu sprake van overgangsrecht, waardoor bepaalde artikelen uit de Monumentenwet 1988 nog even van kracht blijven.

Om archeologische resten te beschermen zijn gemeenten verplicht in bestemmingsplannen rekening te houden met bekende en verwachte archeologische waarden en verwachtingen. Op die manier wordt archeologie meegenomen in het ruimtelijke afwegingskader. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan archeologie daardoor een rol spelen. De basis van deze werkwijze ligt in het uitgangspunt 'neem archeologie mee in het ruimtelijke ordening' van het Verdrag van Valletta, dat Nederland en een groot aantal andere landen in 1992 ondertekende. In 2007 heeft dit verdrag zijn beslag gekregen in de Nederland de wetgeving.

Voorheen werd archeologie in de Monumentenwet 1988 geregeld, maar deze wet is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet, waarin het behoud en beheer van het cultureel erfgoed is vastgelegd. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft hier verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.

Cultuurhistorie

Voor Amsterdam bestaat het relevante wettelijke en beleidskader voor cultuurhistorie uit de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (2005), 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (2011) en de 'Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019). Gebieden van zeer grote cultuurhistorische waarde kunnen op grond van de Monumentenwet worden aangewezen als beschermd stadsgezicht. Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge samenhang of hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde. Het gaat in een beschermd gezicht niet alleen om de afzonderlijke gebouwen die een bepaalde waarde vertegenwoordigen, maar juist om de onderlinge samenhang en de daarbij behorende structuur, dan wel aanleg, die een cultuurhistorische betekenis heeft.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is onder meer de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijk nationaal belang juridisch geregeld. In of in de nabijheid van het plangebied liggen twee van deze erfgoederen: de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Landschap

Voor landschap is geen strikt wettelijk kader aanwezig. Wel zijn op provinciaal en gemeentelijk niveau waardevolle landschappen aangeduid waarmee bij ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. Bijvoorbeeld de invloed op de landschappelijke structuur, samenhang en elementen en de effecten op de ruimtelijk-visuele kwaliteit (openheid, zichtlijnen, contrast stad-land) van het open landschap zelf.

10.3 Ambitie voor Strandeiland     

IJburg wordt met Strandeiland en Buiteneiland gerealiseerd in het IJmeer, een onderdeel van de vroegere Zuiderzee en huidige IJsselmeer. De eilanden zullen als het ware te gast zijn binnen dit water. Het is de ambitie van de gemeente om zoveel mogelijk rekening te houden met bestaande waarden in en rond het IJmeer en hiermee de verbinding te leggen. Voor Strandeiland zijn bepaalde hoofdkeuzes gemaakt om de ambitie voor Strandeiland als gast in het IJmeer te verwezenlijken. Ook is inzichtelijk gemaakt welke maatregelen daarbij een rol (moeten) spelen.

Voor Strandeiland betekent dat het respecteren van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Het betreft dan met name de militaire historie van het gebied met de Stelling van Amsterdam en mogelijke restanten van de historische scheepvaart op het IJmeer.

Archeologische waarden

Binnen de contouren van Strandeiland zijn geen archeologische monumenten of zones met archeologische waarden aangewezen. Vanwege de ligging in het IJmeer kunnen in delen van de waterbodem rondom het eiland materiële overblijfselen voorkomen die samenhangen met de historische scheepsvaart op het IJmeer. Indien er sprake is van archeologische vondsten zijn deze in-situ bewaard door het landmaken voor Strandeiland.

Stelling van Amsterdam

Rondom IJburg liggen verschillende monumenten, zoals Pampuseiland, Vuurtoreneiland, Muiderslot en Fort Diemerdam, als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. De stelling van Amsterdam staat op de werelderfgoedlijst van UNESCO. De ontwikkeling van Strandeiland houdt de schootsvelden rondom de onderdelen van de Stelling van Amsterdam vrij van bebouwing en de zichtlijn tussen Vuurtoreneiland en Pampus open.

10.4 MER     

10.4.1 Samenvatting effectbeoordeling     

In onderstaande tabel staat de eindbeoordeling voor het thema archeologie, landschap en cultuurhistorie.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling archeologie, landschap en cultuurhistorie

Enkel op het gebied van ruimtelijk-visuele kwaliteit heeft het voornemen een beperkt negatief effect ten opzichte van de referentiesituatie. In fase 1 (tot 2034) wordt hoogbouw gerealiseerd die hoger is dan in de referentiesituatie. Deze hoogbouw kent uitschieters tot maximaal 50 meter (twee gebouwen) en 60 meter (één gebouw), waar in de referentiesituatie uitschieters tot 36 meter mogelijk zijn. Voor de overige aspecten geldt dat de verschillen tussen de stedenbouwkundige ontwikkeling zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan uit 2009 en de situatie zoals die kan ontstaan na vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan, niet tot zodanige verandering leidt dat daardoor (andere) effecten worden verwacht op aanwezige archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Voor wat betreft de aspecten archeologie, cultuurhistorie en landschap zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen verplicht en/of noodzakelijk.

10.4.2 Beoordelingskader     

In het kader van de milieueffectrapportage is specifieke aandacht aan de archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden besteed Het gehele plangebied is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen (Gemeente Amsterdam, 2008). Deze rapportages zijn als bijlage bij het Plan- en besluit m.e.r. IJburg 2e fase + Passende beoordeling IJburg 2e fase + Besluit m.e.r. OOIJ 2e +3e fase toegevoegd.

In onderstaande tabel worden de criteria voor de thema's archeologie, cultuurhistorie en landschap vermeld:

verplicht Beoordelingscriteria archeologie, cultuurhistorie en landschap

De inpasbaarheid van Strandeiland en de relatie met de omgeving wordt beschreven aan de hand van deze vier aspecten. De effecten die van invloed zijn op de ruimtelijk-visuele kwaliteit van het landschap worden vergeleken op basis van de volgende criteria:

  • ruimtewerking van het IJmeer: openheid, accenten en randen;
  • ruimtelijk beeld van IJburg: contouren, silhouet en randen;
  • relatie IJmeer en omgeving, achterland en Markermeer.

Met behulp van topografische kaarten, de cultuurhistorische waardenkaart en historisch kaartmateriaal is de aanwezigheid van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen het studiegebied en de invloed van het planvoornemen hierop kwalitatief beschreven. Het studiegebied voor het aspect archeologie beperkt zich tot het plangebied zelf. Voor landschap en cultuurhistorie omvat het studiegebied het IJmeer en omgeving, waaronder Buiten-IJ, het IJmeer met het eiland Pampus, de oevers tussen Marken en Oranjesluizen, de zuidelijke kuststrook inclusief de Diemer Vijfhoek, de oevers van IJburg 1e fase, het Diemerpark en de contouren van de Flevopolder (zie afbeelding hieronder). De rode stippellijn duidt het studiegebied voor cultuurhistorie en landschap aan. Het donkerrode vlak betreft het plangebied en daarmee ook het studiegebied voor het onderdeel archeologie.

verplicht

Aanduiding plangebied in het IJmeer

10.4.3 Referentiesituatie     

In deze paragraaf wordt de autonome situatie (zonder bestemmingsplan IJburg 2e fase) en de referentiesituatie beschreven. In de volgende paragraaf worden de effecten van het voornemen afgezet tegen de in deze paragraaf beschreven referentiesituatie. De beschrijving van de referentiesituatie bevat naast aspecten die op dit moment in het plangebied waar te nemen zijn, ook de situatie voor dit aspect als gevolg van de realisatie van het bestemmingsplan IJburg 2e Fase uit 2009.

Binnen de autonome situatie (zonder bestemmingsplan IJburg 2e fase) zijn er verschillende landschappelijke en cultuurhistorische elementen in de omgeving aanwezig. Zowel voor cultuurhistorie als landschap gaat het om waardevolle gebieden, structuren en elementen. In deze paragraaf worden de huidige waarden uitvoerig beschreven. Aanvullend hierop wordt de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden omschreven.

Ontstaansgeschiedenis

Net als andere eilanden in het IJ en IJmeer is het ontstaan van IJburg, waar Strandeiland deel van uit gaat maken, nauw verbonden met de relatie tussen Amsterdam en het IJmeer. Zoals op de historische kaarten van de 19e eeuw herkenbaar is, was de Zuiderzee (het latere IJsselmeer) heel lang de belangrijkste entree naar de stad via het water. Via Amsterdam was het Haarlemmermeer en een groot deel van het Noord-Hollandse landschap bereikbaar per schip.

Begin 1800 was Amsterdam nog zeer compact en waren er nog geen fysieke verbindingen over Het IJ. Voor 1850 was het Haarlemmermeer ingepolderd en pas rond 1880 was er een fysieke verbinding gerealiseerd tussen Amsterdam en de polders en dorpjes ten noorden van de stad. Het Noordzeekanaal die Amsterdam met IJmuiden verbindt was intussen ook aangelegd. Na afloop van de Frans-Duitse Oorlog heeft het Nederlands bestuur uit vrees voor een toekomstige aanval op Amsterdam Fort Pampus laten bouwen op het Muider Zand. Dit Forteiland was in 1895 voltooid en goed herkenbaar op de historische kaart uit 1909.

Vanaf de 20e eeuw is een duidelijke groei van de stad waarneembaar. In de eerste decennia enkel ten zuiden van het IJ en Noordzeekanaal, later, rond 1940, ook aan de andere kant van het water. Op de historische kaart uit 1909 is een eerste contour van het huidige Zeeburgereiland herkenbaar. Dit eiland was toen nog in gebruik als 'Baggerbergplaats'. In die tijd was ook het Merwedekanaal tussen Amsterdam en Utrecht voor het eerst op kaart zichtbaar.

De verstedelijking van Amsterdam en de omliggende polders neemt na 1940 sterk toe. Op de kaart uit 1970 zijn Amstelveen, Duivendrecht en Diemen in opbouw en het wegennet rond Amsterdam is sterk uitgebreid. Niet alleen wordt er een ring rond Amsterdam gelegd, maar er zijn ook twee tunnels aangelegd die de binnenstad met Amsterdam-Noord verbinden, de IJtunnel en de Coentunnel. Op de kaart uit 1970 is een deel van de Flevopolder voor het eerst aangeduid, net als de Diemer Vijfhoek in het IJmeer.

Vanaf 2005 wordt IJburg op de topografische kaart aangeduid als 'Woonwijk in aanleg'. Het betreft hier de eerste fase van IJburg. De eerste ontsluiting richting Zeeburgereiland is gerealiseerd en ook de brug tussen Zeeburgereiland en Amsterdam-Noord is vervangen door een tunnel onder het Buiten-IJ, de Zeeburgertunnel. In 2018 geeft de kaart een bijna afgeronde IJburg 1e fase weer met een eerste aanzet tot Centrumeiland en Strandeiland. Amsterdam en haar omgeving is inmiddels sterk verstedelijkt, waarbij de bebouwing van Amsterdam via Diemen reikt tot aan Weesp. Een wezenlijke transformatie van het landschap ten opzichte van de situatie aan het begin van de 19e eeuw.

verplicht

Historische topografische kaart 1815 (bron: www.topotijdreis.nl)

verplicht

Historische topografische kaart 1850 (bron: www.topotijdreis.nl)

verplicht

Historische topografische kaart 1882 (bron: www.topotijdreis.nl)

verplicht

Historische topografische kaart 1909 (bron: www.topotijdreis.nl)

verplicht

Historische topografische kaart 1940 (bron: www.topotijdreis.nl)

verplicht

Historische topografische kaart 1970 (bron: www.topotijdreis.nl)

verplicht

Topografische kaart 2005 (bron: www.topotijdreis.nl)

verplicht

Topografische kaart 2018 (bron: www.topotijdreis.nl)

Archeologisch erfgoed

Binnen de contouren van het plangebied zijn volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geen archeologische monumenten of zones met een archeologische waarde aangewezen. Het dichtstbijzijnde archeologische monument is de Diemerzeedijk, op een afstand van ongeveer 1,5 km. Er is geen archeologische verwachtingswaarde binnen de contouren van het plangebied.

Vanwege haar ligging in het IJmeer, kunnen in delen van de waterbodem rond het eiland materiële overblijfselen voorkomen die samenhangen met de historische scheepvaart op het IJmeer. Voor het gehele plangebied geldt conform de Erfgoedwet een vondstmeldingsplicht. In de autonome situatie wordt zand opgespoten om de eilanden te maken. Eventueel aanwezige archeologische waarden komen daarmee ruim onder maaiveld van Strandeiland te liggen, maar worden niet verstoord.

Cultuurhistorische gebieden, structuren en elementen

Het plangebied van Strandeiland kent in de referentiesituatie geen cultuurhistorische waarden. De eilandengroep waar Strandeiland deel van uitmaakt is pas in het afgelopen decennium opgespoten en kent dus een hele korte historie. Dit is ook duidelijk herkenbaar op de historische kaarten. Ook zijn er geen monumenten op Strandeiland aanwezig.

Wel liggen er rond het plangebied enkele militaire structuren met een cultuurhistorische waarde. Het betreft hier elementen van de Stelling van Amsterdam. Zo loopt er over het plangebied een zichtlijn tussen Vuurtoreneiland en Fort Diemerdam.

De meest nabijgelegen en relevante rijksmonumenten zijn weergegeven in onderstaande tabel. Daarnaast zijn er vele veelal houten woningen in Durgerdam aangewezen als monument, waarvan een deel stamt uit de 17e eeuw. Durgerdam heeft de status van beschermd dorpsgezicht.

verplicht

Lijst nabijgelegen monumenten (bron: www.monumenten.nl)

verplicht

Overzicht monumenten rondom plangebied (brond: www.monumenten.nl)

verplicht

Uitsnede PRV (bruine horizontale arcering: Stelling van Amsterdam (UNESCO), grijze diagonale arcering: Nieuwe Hollandse Waterlinie (UNESCO)

Zowel de stelling van Amsterdam als de zeventiende-eeuwse grachtengordel binnen de Singelgracht van Amsterdam is aangemerkt als UNESCO Werelderfgoed. De verdedigingslinie van Amsterdam - de Stelling genoemd - is gebouwd tussen 1883 en 1920. Het is het enige voorbeeld van een fortificatie die gebaseerd is op het principe van het waterbeheer, met een netwerk van 45 bewapende forten en een ingewikkeld systeem van kanalen en sluizen. Echter, tijdens WO II bleek het verdedigingswerk achterhaald waarna bijna alle forten werden verlaten. In de PRV worden de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam genoemd. De stelling wordt gezien als een uniek, samenhangend en goed bewaard gebleven, laatnegentiende-eeuws en vroegtwintigste-eeuws hydrologische en militair-landschappelijke geheel. Het heeft een relatief grote openheid en vormt een groene en relatief stille ring rond Amsterdam.

Ook het centrum van Amsterdam is gedeeltelijk aangewezen als UNESCO Werelderfgoed. De grachtengordel in Amsterdam was een project voor een nieuwe 'havenstad', gebouwd aan het einde van de 16e en het begin van de 17e eeuw. Om het stadsgebied uit te breiden was drooglegging van het moerasland nodig. Hiervoor werd een netwerk van grachten aangelegd ten westen en zuiden van de historische oude stad en de middeleeuwse haven. De grachtengordel is door UNESCO verdeeld in twee zones: de zogenaamde kern met daaromheen een bufferzone. De kern bestaat uit het daadwerkelijke Werelderfgoed, waaraan de bufferzone direct grenst. Deze buffer dient ter bescherming van de kern, die grotendeels bestaat uit 17e en 18e-eeuwse panden in redelijk tot goede conditie.

Bijzondere landschappelijke gebieden, structuren en elementen

Noord-Holland is onder te verdelen in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale structuren, zoals de Stelling van Amsterdam en (agrarische) erven. Elk ensemble en elke structuur biedt een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, de dynamiek en de belangrijkste drie kernwaarden: landschappelijke karakteristiek, openheid en ruimtebeleving, en ruimtelijke dragers. Hier dient bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening mee te worden gehouden. Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland valt het plangebied net buiten het ensemble Vechtstreek (zie onderstaande figuur). Binnen dit ensemble is het onder andere belangrijk om strakke randen te voorkomen en de karakteristieke legakkers in stand te houden. Ook is het binnen dit gebied van belang het zicht op de verdedigingswerken van Muiden te behouden. De Vecht is de ruimtelijke drager binnen dit gebied.

verplicht

Ensemble Vechtstreek (Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, 2018)

De Informatiekaart en Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland leert ook dat IJburg en daarmee Strandeiland nabij enkele belangrijke landschappelijke structuren liggen. Ten zuiden van Strandeiland zijn de IJsselmeerkust en de Stelling van Amsterdam / Nieuwe Hollandse Waterlinie aangeduid als provinciale structuur. De kernwaarden van de IJsselmeerkust zijn de openheid en ruimtebeleving. Amsterdam bepaalt echter steeds meer het kustlandschap, onder andere door het stadsfront van IJburg, welke de horizon vormt van de stad. Er is dus al sprake van een verstoring van deze landschappelijke structuur, behoud van de grote open maten van het water blijft voor deze structuur echter een belangrijke ambitie. Belangrijke ambities voor de landschappelijke structuur van de Stelling van Amsterdam / Nieuwe Hollandse Waterlinie, is het vergroten van de herkenbaarheid van de structuur in het algemeen en de forten an sich. Zie onderstaande figuur voor een overzicht van de landschappelijke ensembles en structuren van Noord-Holland.

verplicht verplicht

Landschappelijke structuren (Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, 2018)

De Diemer Vijfhoek ten zuidoosten van het plangebied wordt aangeduid als landschapstype aandijkingenlandschap. Het Diemerpark wordt aangeduid als Landschap voormalige Zuiderzee.

Ruimtelijk-visuele kwaliteit

De ruimtelijk-visuele kwaliteit van het IJmeer wordt gekenmerkt door haar openheid. De komst van de eilanden uit IJburg 1e fase en de aanleg van de eilanden van fase 2 in de referentiesituatie, zorgt er voor dat de openheid van het landschap deels verdwijnt ten opzichte van de huidige situatie. Het totale wateroppervlak van het IJmeer neemt af met 3%. Ook de ruimtelijkheid van het IJmeer wordt ingeperkt met de ontwikkeling van Strandeiland, Middeneiland en Buiteneiland. De ruimtewerking van groot, open water vanaf het Zeeburgereiland, de eilanden van IJburg 1e fase maar ook vanaf bijvoorbeeld Durgerdam neemt af. Vanaf Waterland is de ruimtelijke opbouw van met name Buiteneiland bepalend voor de ruimtelijke beleving. Op dat eiland mag in de referentiesituatie tot 15 meter hoog worden gebouwd. Op Buiteneiland zal vanwege de relatief lage dichtheid van bebouwing, relatief veel groen aanwezig zijn. Daarmee vormt Buiteneiland vanaf zowel de richting van Durgerdam als Waterland een zachtere, groenere rand in vergelijking met de eilanden met een grotere bebouwingsdichtheid.

De afstand tussen het eiland Pampus en de eilanden van IJburg wordt met de aanleg van IJburg 2e fase aanzienlijk verkleind. Door de ruimtes - brede waterlopen tussen de eilanden - zijn zichtlijnen tussen IJburg 1e fase en het eiland Pampus open gehouden. In onderstaande figuur zijn de zichtlijnen weergegeven zoals die ontstaan na realisatie van IJburg 2e fase, zoals nu mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan uit 2009. 

verplicht

Zichtlijnen in de referentiesituatie na realisatie van IJburg 2e fase conform bestemmingsplan IJburg 2e fase (2009)

10.4.4 Effectbeschrijving en - beoordeling     

Mate van aantasting archeologisch erfgoed

Binnen de contouren van het plangebied zijn geen aanwijzingen aanwezig voor waardevolle archeologische vindplaatsen. Mogelijk aanwezige overblijfselen van historische scheepvaart op het IJmeer zijn 'begraven' onder het nieuwe land dat is aangelegd ten behoeve IJburg 2e fase. De realisatie van het stedelijk gebied zal hierop dan ook geen directe invloed hebben. Aantasting van deze mogelijke waarden kan wel optreden bij de aanleg van de WKO-systemen. Deze systemen maken gebruik van de watervoerende pakketten in de diepere ondergrond, waardoor bij het boren dieper wordt geboord dan het nieuw aangebrachte zanddek.

Effectbeoordeling: De kans op aantasting van archeologische waarden door de aanleg van de WKO-systemen is zodanig gering dat, in combinatie met de lage verwachtingswaarde, het effect van beide fases (2034 en 2038) als neutraal (0) is beoordeeld.

Verlies of aantasting cultuurhistorische gebieden, structuren en elementen

De afstand tussen Durgerdam, Pampus en andere cultuurhistorische elementen of monumenten en Strandeiland is zo groot dat de cultuurhistorische waarde van dit landschap niet wordt aangetast. Rondom IJburg liggen Pampuseiland, Vuurtoreneiland, Muiderslot en Fort Diemerdam; onderdelen van de Stelling van Amsterdam. De geplande ontwikkeling van Strandeiland houdt de schootsvelden rondom de onderdelen van de Stelling van Amsterdam vrij van bebouwing en de zichtlijn tussen Vuurtoreneiland en Pampus open. In vergelijking met de referentiesituatie verandert hier niets aan.

Binnen het planvoornemen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de karakteristieken van de omgeving. De bebouwing en open ruimtes worden zo optimaal mogelijk geïntegreerd binnen de bestaande context.

De ontwikkeling van Strandeiland vindt grotendeels plaats buiten de beschermingszones van de UNESCO werelderfgoed rondom het plangebied (zie onderstaande figuur). Een heel klein deel van de extensieve strandstrook aan de zuidzijde van het plangebied valt echter wel binnen de beschermingszone. De provincie heeft ambtelijk aangegeven met deze overlap te kunnen instemmen, aangezien er geen sprake is van bebouwing binnen deze zone. Er worden dan ook geen negatieve effecten verwachten ten opzichte van de referentiesituatie wat betreft de aantasting van de beschermingszone van het UNESCO werelderfgoed.

verplicht

De ligging van Strandeiland en Buiteneiland ten opzichte van de Stelling van Amsterdam (Stedenbouwkundig plan, 2019)

Effectbeoordeling: In vergelijking met de referentiesituatie leidt de ontwikkeling van fase 1 en 2 van Strandeiland niet tot effecten op cultuurhistorische gebieden, structuren of elementen (effectbeoordeling: 0)

Beïnvloeding bijzondere landschappelijke gebieden, structuren en elementen

De openheid die zichtbaar is vanaf de IJsselmeerdijk is door de komst van IJburg 1e fase in dit deel reeds verstoord. Binnen de referentiesituatie is de openheid van het gebied nog verder ingeperkt door de komst van de eilanden van IJburg 2e fase. Het planvoornemen zorgt er niet voor dat het effect op de IJsselmeerdijk versterkt wordt. Wat de Stelling van Amsterdam/Nieuwe Hollandse Waterlinie betreft heeft het planvoornemen net als de referentiesituatie geen negatief effect op deze structuur.

Effectbeoordeling: Zowel voor fase 1 (2034) als fase 2 (2038) wordt het aspect beïnvloeding van bijzondere landschappelijke gebieden, structuren en elementen neutraal (effectbeoordeling: 0) beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. Er worden geen negatieve effecten verwacht op landschappelijke waarden ten opzichte van de referentiesituatie.

Ruimtelijk-visuele kwaliteit (openheid landschap, zichtlijnen, contrast stad-land)

Doordat het wateroppervlak tussen de Diemer Vijfhoek en IJdoornpolder in de autonome situatie wordt verkleind ten opzichte van de huidige situatie, is er sprake van een aantasting van het ruimtelijke karakter van het open IJmeer. Zoals reeds genoemd zorgt de keuze voor smalle eilanden in het open water met in het midden een grote waterpartij er voor dat de transparantie zoveel mogelijk wordt behouden. Hieraan verandert niet veel ten opzichte van de referentiesituatie.

Het uitzicht op het open water vanaf de zuidwesthoek van het IJmeer wijzigt niet ten opzichte van de referentiesituatie. De stedelijke bebouwing die gerealiseerd wordt op de eilanden is sterk beeldbepalend voor Durgerdam, IJburg 1e fase en de zuidelijke IJmeerkust. De Muidenbuurt kent een iets lagere bebouwing met veel ruimte voor groen. De Pampusbuurt is ten opzichte van de Muidenbuurt compacter van karakter en krijgt hogere bebouwing. Er is gekozen om de hoogbouw te concentreren rond de Havenkom. Hierdoor is vanuit Durgerdam sprake van een rustiger beeld. De bebouwing kent in de Pampusbuurt gemiddeld 5 bouwlagen. Op bepaalde plekken kan de bebouwing in dit centrumgebied tussen de 30 en 40 meter hoog zijn. Drie gebouwen kunnen hoger zijn dan 40 meter: twee mogen maximaal 50 meter hoog zijn en één maximaal 60 meter. De gemiddelde bouwhoogte op Strandeiland is nagenoeg gelijk, uitschieters kunnen echter wel hoger zijn dan in de referentiesituatie. In de referentiesituatie zijn uitschieters mogelijk tot 36 meter hoogte.

verplicht

3D-visualisatie van het groene Buiteneiland met daarachter Strandeiland, gezien vanaf Durgerdam (Stedenbouwkundig plan, 2019)

verplicht

3D-visualisatie, gezien vanaf Vuurtoreneiland, met van links naar rechts: Pampus, Buiteneiland en Strandeiland (Stedenbouwkundig plan, 2019)

Buiteneiland, dat als buffer dient tussen Strandeiland en Durgerdam, is binnen fase 1 en 2 nog niet gerealiseerd. Buiteneiland vormt samen met de Diemervijfhoek en IJburgpolder een toegankelijke groene bufferzone. Dit heeft een positief effect op de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van IJburg ten opzichte van de referentiesituatie. Binnen de referentiesituatie telt Buiteneiland drie keer zoveel woningen, waardoor het een geheel ander karakter heeft dan binnen het planvoornemen.

De bebouwing krijgt in beide buurten een heel eigen karakter, de Pampusbuurt heeft een stedelijk karakter en de Muidenbuurt meer een dorps stratenpatroon. Ten opzichte van de referentiesituatie wordt er dan ook sterker rekening gehouden met het contrast tussen stad en land. Deze twee worden binnen het planvoornemen verenigd, waarbij beide werelden samen worden gebracht met behulp van het centrale binnenwater.

Effectbeoordeling: Binnen Strandeiland worden gebieden ontwikkeld met hogere bouwhoogtes dan in de referentiesituatie voorzien. Dit heeft een beperkt negatief effect op de ruimtelijk-visuele kwaliteit van het landschap doordat ze van grotere afstand zichtbaar zijn. Dit wordt in open gebied in het algemeen als een beperking van de ruimtelijk-visuele kwaliteit beschouwd. De hogere gebouwen worden reeds gebouwd in fase 1, waardoor er in de beoordeling geen onderscheid is tussen fase 1 of fase 2. Hierdoor scoren beide fases (2034 en 2038) beperkt negatief (0/-). 

10.5 Doorwerking in het bestemmingsplan     

In het voorliggende bestemmingsplan zijn geen archeologische regelingen opgenomen omdat er geen aanwijzingen zijn voor waardevolle vindplaatsen. In het kader van de milieueffectrapportage wordt gesteld dat aantasting van mogelijke archeologische waarden wel op kan treden bij de aanleg van het WKO-systeem. Voor de realisatie van het WKO-systeem geldt hoe dan ook een onderzoekslast waarbij moet worden aangetoond dat de mogelijke archeologische waarden niet worden aangetast.

De geplande ontwikkeling van Strandeiland houdt de schootsvelden rondom de onderdelen van de Stelling van Amsterdam vrij van bebouwing en de zichtlijnen tussen Vuurtoreneiland en Pampus open. Voor een bescherming van De Stelling van Amsterdam wordt een specifieke regeling opgenomen, te weten Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming).

In het kader van de milieueffectrapportage wordt geconstateerd dat de openheid die vanaf de IJsselmeerdijk zichtbaar is, door de komst van IJburg 1e fase reeds is verstoord. Tevens worden geen negatieve effecten op landschappelijke waarden verwacht. Vanwege het feit dat er geen negatieve effecten optreden, zijn nadere regels in dit bestemmingsplan niet nodig.

Wat betreft de ruimtelijk-visuele kwaliteit (openheid landschap, zichtlijnen, contrast stad-land) is voor Strandeiland gekozen voor een afwisseling tussen stedelijk karakter en dorps stratenpatroon. Dit zorgt ervoor dat alleen ter plaatse van de Havenkom hoogteaccenten zijn toegestaan tot een maximum van 3 hoogteaccenten. De maximale bouwhoogte voor twee van de hoogteaccenten bedraagt 50 meter en één maximaal 60 meter. Dit is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

10.6 Conclusie     

In het kader van het MER is de inpasbaarheid van Strandeiland en de relatie met de omgeving beoordeeld aan de hand van de mate van verstoring van archeologisch erfgoed, verlies of aantasting van cultuurhistorische gebieden, structuren en elementen, de invloed op bijzondere gebieden structuren en elementen en ruimtelijke-visuele kwaliteit.

Voor de aspecten archeologie en cultuurhistorie worden geen andere of extra effecten verwacht in vergelijking met de referentiesituatie. Een groot deel van de effecten ontstaat als gevolg van het ruimtebeslag. Deze verandert niet in vergelijking met de referentiesituatie. Enige relevante verschil is dat in het nieuwe voornemen hogere gebouwen worden mogelijk gemaakt (maximaal 35 meter versus maximaal 60 meter). Het gaat om enkele gebouwen die reeds in fase 1 worden gerealiseerd. Dit heeft een beperkt negatief effect op de ruimtelijk-visuele kwaliteit van het landschap (0/-). Voor archeologie, cultuurhistorie en landschap zijn derhalve geen mitigerende of compenserende maatregelen nodig.

Voor een bescherming van De Stelling van Amsterdam is een specifieke regeling in het bestemmingsplan opgenomen.

Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat zowel het aspect archeologie als cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorliggende activiteiten.

Hoofdstuk 11 Externe veiligheid     

11.1 Algemeen     

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico lopen. Voorbeelden van zo’n risico zijn omwonenden of medewerkers van kantoren die verblijven langs een weg waarop gevaarlijke stoffen worden vervoerd of waar zich in de nabije omgeving een industrieterrein bevindt. Dit hoofdstuk geeft inzicht in deze risicobronnen en de bijhorende veiligheidsrisico’s.

11.2 Beleid en regelgeving     

Om de risico's voor de omgeving te beperken en te beheersen heeft het Rijk beleidsregels opgesteld voor Externe Veiligheid. De bronnen die een risico vormen voor de omgeving zijn:

  • transport van gevaarlijke stoffen over een weg, waterweg of spoorweg en door buisleidingen;
  • inrichtingen met gevaarlijke stoffen;
  • luchthavens.

Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats (buiten de inrichting of langs een transportroute of een buisleiding), uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats (langs een inrichting, een transportroute of een buisleiding) zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval (binnen de inrichting of op de transportroute) waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is (Bevi, artikel 1; Bevt, artikel 1 en Bevb, artikel 1).

Bij het beoordelen van gevaarlijke locaties gaat het Rijk uit van een basisnorm: het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof mag voor omwonenden niet hoger zijn dan één op de miljoen per jaar. Dat betekent dat op een bepaalde plek een omwonende geen grotere kans op zo’n ongeluk mag hebben, dan één op de miljoen per jaar (Bevi, artikel 8; Bevt, artikel 4 en Bevb, artikel 11).

De omvang van het risico is een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De diverse niveaus van het plaatsgebonden risico worden geografisch weergegeven door zogenaamde iso-risicocontouren (lijnen) om een risicovol object of een transportas van gevaarlijke stoffen. Daarbij verbindt elke lijn plaatsen in de omgeving van een risicovol object of een transportas met een even hoog plaatsgebonden risico.

Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde van PR 10-6/jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde van PR 10-6/jaar. De grenswaarden moeten bij de uitoefening van een aangewezen wettelijke bevoegdheid in acht worden genomen, terwijl met richtwaarden zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden (Bevi, artikel 8; Bevt, artikel 4 en Bevb, artikel 11).

Afwijking van een richtwaarde is bij alle beperkt kwetsbare objecten mogelijk vanwege zwaarwegende belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ordening en economie (verder te noemen: gewichtige redenen). Afwijking is tevens toegestaan bij het opvullen van kleine open gaten in het bestaand stedelijk gebied of vervangende nieuwbouw in het kader van de herstructurering van stedelijk gebied. Handleiding Besluit externe veiligheidinrichtingen bladzijde 99.

Afwijking is primair een verantwoordelijkheid van het ter zake van een besluit aangewezen bevoegde gezag. Daarbij dient voorafgaand overleg met alle betrokken bestuursorganen plaats te vinden. In de motivering bij het betrokken besluit moet het bevoegd gezag aangeven waarom wordt afgeweken van de norm.

Groepsrisico

Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van aanwezigheid in het invloedsgebied (van een inrichting of van een transportroute) en een ongewoon voorval (binnen die inrichting, of langs die transportroute) waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is (Bevi, artikel 1; Bevt, artikel 1 en Bevb, artikel 1).

Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute (ook bij buisleidingen) aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de risicobron. Dit laatste geldt ook voor inrichtingen.

Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek waarin op de verticale as de cumulatieve kans op het aantal doden per jaar en op de horizontale as het aantal doden logaritmisch is weergegeven.

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment (geldt ook voor buisleidingen) gemeten per kilometer en per jaar (Bevt, artikel 1; Bevb, artikel 12):

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers.

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij inrichtingen is per inrichting gemeten en per jaar (Bevi, artikel 12):

  • 10-5 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers.

Bij de toetsing moet worden bezien of de kans per inrichting of per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan bovengenoemde oriëntatiewaarden. Deze oriëntatiewaarden gelden in alle situaties.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam

De gemeente Amsterdam wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Daarnaast is het van belang dat (economische) ontwikkeling kan blijven plaatsvinden. Binnen Amsterdam worden regelmatig besluiten genomen waarbij externe veiligheid een afwegingscriterium vormt. Om als Amsterdam eenduidig met externe veiligheidsrisico's om te kunnen gaan moet duidelijk zijn met welke risico's van gevaarlijke stoffen rekening moet worden gehouden, hoe (groeps)risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen worden meegewogen in de besluitvorming en welke maatregelen kunnen worden getroffen om deze risico's te beperken. Deze aspecten worden beschreven in het uitvoeringsbeleid. Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken, zoals gesteld in het duurzaamheidsprogramma 2011-2014. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Het Bevt stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico. Binnen de plasbrandaandachtsgebieden kunnen soms (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Deze moeten voldoen aan de extra eisen uit het Bouwbesluit 2012.

Als nieuwbouw binnen het invloedsgebied van een transportroute komt, is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze moet worden opgenomen in de toelichting bij een bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning tot afwijken. De bouwbeperkingen voor ontwikkelingen langs de transportroutes uit het Basisnet Water staan in het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (BEVT), de Regeling Basisnet en het Bouwbesluit. Meer informatie hierover staat in de ‘Handreiking Bouwbeperkingen in en langs vaarwegen voortvloeiend uit het Basisnet Water’.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb)

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Indien het belang van de functie van de dubbelbestemming Leiding zo zwaarwegend is dat er eigenlijk geen ruimte meer is voor een ander gebruik van de grond, dan kan worden afgezien van een dubbelbestemming en gekozen worden voor een 'gewone' bestemming. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een leidingstrook of leidingstraat. Dit is een strook grond die in gebruik is (of gereserveerd) voor meerdere leidingen. Dan kan gekozen worden voor een bestemming Leiding - Leidingstrook. Bij een specifieke leiding kan dit ook voorkomen. Dit is de belemmeringszone.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Binnen een dergelijk gebied spelen dan belangen die het nodig maken dat eerst een onderzoek of een nadere afweging plaatsvindt, voordat een functiewijziging of omgevingsvergunning kan worden verleend. In dat geval zal de tussenstap van een wijziging of vergunning nodig zijn. Een gebiedsaanduiding is geen bestemming. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel-) gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling in de planregels. Er worden geen gebiedsaanduidingen opgenomen louter als signalering voor bijvoorbeeld een bepaalde milieucontour. Het bestemmingsplan is hiervoor niet bedoeld. Bij de buisleidingen gaat het om de gebieden van de veiligheidscontouren (PR-contour en invloedsgebied GR).

Het gaat hierbij dus niet om de gronden waar de buisleidingen zelf liggen met de belemmeringenstrook, maar om de zones aan beide zijden van de belemmeringenstrook waar het om veiligheidsredenen gewenst is bepaalde functies en gebouwen wel of niet toe te staan en nadere eisen te stellen. Uitgangspunt in het Bevb is dat het PR voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook ligt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen is een project met drie werkgroepen voor water, weg en spoor. Daarin zitten vertegenwoordigers van rijk, provincies, gemeenten, infrastructuurbeheerders, chemische industrie en vervoerders van gevaarlijke stoffen. Zij worden daarbij ondersteund door adviesbureaus die de ruimtelijke plannen in kaart brengen en risicoberekeningen uitvoeren.

Het Basisnet geeft de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico's van het vervoer gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. De transportroutes worden ingedeeld in drie categorieën, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid:

  • Op sommige routes krijgt het vervoer voorrang;
  • Op andere routes krijgen de ruimtelijke ontwikkelingen voorrang;
  • Op routes die belangrijk zijn voor zowel het vervoer als voor de ruimtelijke ontwikkelingen, wordt in overleg met betrokkenen naar oplossingen gezocht.

Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev)

Per 1 januari 2011 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking getreden. De Bevb gaat, net als het Bevi, uit van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Uitgaande van de in de Bevb voorgeschreven rekenmethodiek met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kunnen de externe veiligheidsaspecten met betrekking tot dit plan worden beschouwd.

Ongeacht de hoogte van de berekende risico's dient het bevoegd gezag bij elk besluit binnen 200 m van een transportroute in te gaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid van de aanwezigen (Besluit transportroutes externe veiligheid artikel 7).

Volgens het besluit moet er voorts een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding worden vrijgehouden. De belemmeringenstrook bedraagt (in dit geval) ten minste vier meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

ADN, Richtlijn Vaarwegen en BPR

Ingevolge het ADN en het Binnenvaart Politiereglement (BPR) moeten schepen met gevaarlijke stoffen, de zogenaamde kegelschepen, aparte opstel-, tevens wachtplaatsen krijgen. Een onderzoek van het maatgevende verkeersaanbod dient om de noodzaak van dergelijke plaatsen aan te tonen. Bij lage intensiteiten van kegelschepen kan met verkeersmanagement het ligplaats nemen op de wachtplaatsen voorkomen of beperkt worden, waardoor niet altijd een aparte ligplaats voor kegelschepen nodig is. De situering ervan is in het verlengde van de opstel- en wachtruimte of, als dit niet mogelijk is, aan de andere oever. Hierbij gelden minimale afstanden ten opzichte van andere schepen en bebouwing.

In de Richtlijnen Vaarwegen 2020 staat in paragraaf 6.2.5 beschreven welke criteria van toepassing zijn bij het aanwijzen van kegelligplaatsen. De aard van de lading bepaalt het aantal te voeren blauwe kegels. De aan te houden minimumafstanden zijn beschreven in het ADN en overgenomen in het BPR.

11.3 Ambitie voor Strandeiland     

Ten aanzien van Externe Veiligheid heeft de gemeente de ambitie om een gezonde leefomgeving op Strandeiland te garanderen voor zowel bewoners en bezoekers. 

11.4 Risico-inventarisatie     

Voor een gezonde en veilige leefomgeving en vanuit goede ruimtelijke ordening is het van belang om de externe veiligheid in en rondom het plangebied te inventariseren. Hiervoor is een risico-inventarisatie voor Strandeiland opgesteld, zie Bijlage 5 Risicoinventarisatie Externe veiligheid. Inrichtingen met opslag van gevaarlijke stoffen, het spoor en (niet-basisnet)wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd kunnen een invloedsgebied hebben tot 4 kilometer, waterwegen tot circa 1 kilometer en BRZO-bedrijven kunnen zelfs een nog groter invloedsgebied hebben dan 4 kilometer. Ruimtelijke ontwikkelingen op een afstand groter dan 1 kilometer van een risicobron hebben echter geen relevante invloed op de hoogte van het groepsrisico. Daarom vindt de risico-inventarisatie plaats tot 1 kilometer van het plangebied.

Uitgangspunten inventarisatie

Voor het plangebied is een risico-inventarisatie van de risicobronnen uitgevoerd met behulp van de EV-Signaleringskaart van Nederland. Hierbij is binnen 1 kilometer afstand vanaf het plangebied gekeken naar de volgende aspecten:

  • transport van gevaarlijke stoffen over een weg, waterweg of spoorweg en door buisleidingen;
  • inrichtingen met gevaarlijke stoffen;
  • luchthavens.

Naast de EV-Signaleringskaart als bron is gekeken of de wegen, die rondom het plangebied liggen, voorkomen in de gegevens van Rijkswaterstaat ’Jaarintensiteit Vervoer Gevaarlijke Stoffen (VGS) op de weg. Vervolgens is ook gekeken naar de nieuwe sanitatie van Strandeiland als risicobron binnen het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen

Over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen kunnen transporten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

Transport van gevaarlijke stoffen over een weg

Volgens de EV-Signaleringskaart liggen binnen het inventarisatiegebied geen wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Volgens de meest recente jaarintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen op de weg van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat liggen binnen het inventarisatiegebied geen wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het transport van gevaarlijke stoffen over wegen heeft geen significante invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Transport van gevaarlijke stoffen over een waterweg

Volgens de EV-Signaleringskaart ligt binnen het inventarisatiegebied één waterweg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het betreft de corridor Amsterdam – Noord-Nederland. Volgens de kaart worden gevaarlijke stoffen getransporteerd, vallende in de categorieën LF1, LF2 en GT3. Vanwege het transport van gevaarlijke stoffen (30 op jaarbasis) in de categorie GT3, bedraagt het invloedsgebied van de genoemde corridor 1.070 meter.

Gezien de relatief grote afstand tussen het Strandeiland (zowel tussenvariant 2034 als eindvariant 2038) en de Corridor (circa 860 meter) en de zeer geringe hoeveelheid transporten in de categorie GT3 (30 op jaarbasis), hoeft niet verder te worden ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico en hulpverlening. De waterweg heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Transport van gevaarlijke stoffen over een spoorweg

Volgens de EV-Signaleringskaart liggen binnen het inventarisatiegebied geen spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen heeft geen significante invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Transport van gevaarlijke stoffen door een buisleiding

Volgens de EV-Signaleringskaart liggen binnen het inventarisatiegebied geen buisleidingen waar gevaarlijke stoffen door worden getransporteerd. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen heeft geen significante invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Inrichtingen met gevaarlijke stoffen

Volgens de EV-Signaleringskaart liggen binnen het inventarisatiegebied drie objecten waar veiligheidsafstanden voor zijn opgenomen. Het betreft twee kegelligplaatsen en de Zeehoeve (stadsherstel).

Kegelligplaatsen

Een kegelligplaats is een speciale ligplaats voor schepen die gevaarlijke stoffen transporteren. Andere schepen moeten een bepaalde afstand tot deze kegelligplaats bewaren. Een kegelligplaats zelf is geen risicovolle inrichting. Gezien de ruime afstand van de kegelligplaatsen ten opzichte van de deelplangebieden, wordt niet verder ingegaan op de nautische veiligheid en de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Zeehoeve (stadsherstel)

De inrichting Zeehoeve (stadsherstel) heeft een actuele milieuvergunning, is geen BEVI-inrichting en er is in het verleden geen QRA voor uitgevoerd (noodzaak hiervoor ontbreekt). Vanwege de aanwezigheid van een bovengrondse propaantank met een tankinhoud van 4.900 liter is een veiligheidsafstand (plaatsgebonden risico) opgenomen van 10 meter. Voor propaan is het invloedsgebied gelegen op maximaal 360 meter. Zowel Strandeiland liggen niet binnen het invloedsgebied van deze propaantank. Deze propaantank heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland.

Luchthaven

Volgens de EV-signaleringskaart liggen binnen het inventarisatiegebied geen luchthavens of aanvliegroutes van luchthavens. Luchthavens en diens aanvliegroutes hebben geen invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland.

Nieuwe sanitatie Strandeiland

TOP-Consultants Zuid BV heeft de explosierisico’s bij toepassing van nieuwe sanitatie in het te realiseren nieuwbouwplan Strandeiland geanalyseerd en inzicht gegeven in de te hanteren zonering met betrekking tot explosieve atmosferen. Daarnaast heeft TOPConsultants Zuid BV een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (QRA) in het kader van de externe veiligheid voor de toepassing van nieuwe sanitatie op Strandeiland. De conclusies uit de TOP-Consultants rapporten zijn als volgt:

  • De maximale zone afmeting voor explosiegevaar is 7 meter. Binnen de berekende zones (zie hiervoor het rapport van TOP Consultants) kan een explosieve atmosfeer aanwezig zijn en daar moet worden voorkomen dat een ontstekingsbron aanwezig is. Elektrisch apparatuur binnen deze berekende zones moet voldoen aan temperatuur klasse T1 en gasgroep IIA;
  • Het berekende plaatsgebonden risico is beperkt. De maatgevende PR 10-6/jaar risicocontour beperkt zich tot bijna 6 meter buiten de inrichting, ter hoogte van de UASBreactoren. Binnen deze contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Het plaatsgebonden risico van de vergistingsinstallatie voldoet aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
  • Het berekende invloedsgebied is circa 21 meter. Het invloedsgebied overschrijdt de inrichtingsgrenzen met maximaal 8 meter ter hoogte van de UASB-reactors. Hierbinnen bevindt zich geen significante bevolkingsdichtheid voor de externe veiligheid.
  • Domino-effecten naar andere risicovolle inrichtingen zijn, gezien het invloedsgebied en de afwezigheid van risicovolle inrichtingen in de directe omgeving, niet te verwachten.
  • Wanneer op 15 meter afstand woningen of kantoren worden gerealiseerd, zou een gevelbrand de woningen of kantoren kunnen bereiken (brandoverslag).

TOP-Consultants heeft op basis van een voorlopig ontwerp een verkennend onderzoek uitgevoerd naar 'Nieuwe sanitatie' en concludeert dat het systeem (onder voorwaarden) kan worden toegepast, zonder dat er risico's zijn in het kader van externe veiligheid.

Hetl is duidelijk en als dusdanig in het bestemmingsplan geborgd dat de gebouwen op de WE-kavel geen Bevi-inrichtingen mogen zijn. Voorts wordt ingezet op het volledig uitstralingsvrij maken en houden van de WE-kavel, waar de lokale zuivering wordt gerealiseerd. Dit geldt ook voor het aspect externe veiligheid. Dit wordt zodanig in het bestemmingsplan geregeld.

Conclusie

Er zijn geen bestaande risicobronnen, binnen het inventarisatiegebied, die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland. Nader onderzoek naar de externe veiligheid van deze risicobronnen is niet noodzakelijk. Binnen Strandeiland wordt nieuwe sanitatie toegepast. Uit nader onderzoek wordt geconcludeerd dat het systeem kan worden toegepast, zonder dat er risico's zijn in het kader van externe veiligheid.

Nader onderzoek naar de externe veiligheid is niet noodzakelijk en het plan ondervindt geen hinder van het aspect externe veiligheid.

11.5 MER     

11.5.1 Samenvatting effectbeoordeling     

In onderstaande tabel staat de eindbeoordeling voor het aspect externe veiligheid.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling externe veiligheid

11.5.2 Beoordelingskader     

De criteria voor het aspect externe veiligheid staan in onderstaande tabel.

verplicht

Beoordelingscriteria externe veiligheid

11.5.3 Referentiekader     

In deze paragraaf wordt de autonome situatie (zonder bp 2009) en de referentiesituatie beschreven. In de volgende paragraaf worden de effecten van het voornemen afgezet tegen de in deze paragraaf beschreven referentiesituatie. Er wordt hierbij beoordeeld wat het plaatsgebonden risico is en wat het groepsrisico is (zie kader voor een toelichting op deze begrippen).

In onderstaande figuur zijn de deelplangebieden, de risicovolle transportroutes en inrichtingen binnen 1 kilometer van het plangebied weergegeven.

verplicht

Ligging van de deelplangebieden (blauw = Strandeiland tussenvariant 2034; blauw + roze = Strandeiland eindvariant 2038; beige = Buiteneiland), het risico inventarisatiegebied (rode cirkel) en de vier risicobronnen binnen het inventarisatiegebied op basis van de EV Signaleringskaart

In onderstaande tabel zijn de invloedgebieden en de plaatsgebonden risico afstand weergegeven.

verplicht Risicobronnen met afstand van het plaatsgebonden risico en het invloedsgebied

Het vigerende bestemmingsplan uit 2009 voorziet in een hoogspanningsleiding (150 kV- leiding) naar het onderstation van Liander en een persleiding/rioolleiding.

11.5.4 Effectbeschrijving en -beoordeling     

Beïnvloeding externe veiligheid

Bestaande risicobronnen

Er zijn geen bestaande risicobronnen binnen het inventarisatiegebied die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de risicobronnen binnen het inventarisatiegebied en de afstand tot de deelgebieden.

verplicht

Risicobronnen met indicatieve afstand tot de deelplangebieden

Op de Makerskade is een transformatorstation (onderstation) van Liander voorzien. Vanaf de energiecentrale Diemen wordt een nieuwe, bovengrondse hoogspanningsleiding aangelegd. Het gaat om een 150 kV-leiding. In november 2005 en 2008 hebben alle betrokkenen (gemeenten, provincie) een brief van het ministerie van (destijds) VROM gehad met hierin een advies met betrekking tot hoogspanningslijnen. Voor een 150 kV hoogspanningslijn geldt een indicatieve zone van 2 maal 80 meter (vanuit het hart van de lijnen). Indien een nieuwe ontwikkeling binnen de indicatieve zone ligt moet er naar de specifieke zone worden gekeken. De specifieke zone van een 150 kV hoogspanningslijn is 2 maal 35 meter. Voor nieuwe ontwikkelingen (na 1 januari 2006) wordt geadviseerd om geen gevoelige bestemmingen zoals woningen, kinderdagverblijven binnen deze specifieke zone te situeren. Ter plaatse van deze specifieke zone worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

In dit bestemmingsplan worden in de regels bedrijven uitgesloten die een risicobron voor externe veiligheid kunnen zijn. Dit gebeurt door BEVI-bedrijven uit te sluiten en bedrijven uit te sluiten die MER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Ook vuurwerkopslagplaatsen worden uitgesloten.

Transport van gevaarlijke stoffen over een weg

Er liggen binnen het inventarisatiegebied geen wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het transport van gevaarlijke stoffen over wegen heeft geen significante invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland. In het voornemen is er geen transport van gevaarlijke stoffen over de nieuwe wegen.

Transport van gevaarlijke stoffen over een waterweg

Volgens de EV-Signaleringskaart ligt binnen het inventarisatiegebied één waterweg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het betreft de corridor Amsterdam - Noord-Nederland. Het voornemen zorgt niet voor extra transport van gevaarlijke stoffen over waterwegen.

Volgens de kaart worden gevaarlijke stoffen getransporteerd, vallende in de categorieën LF1, LF2 en GT3. Vanwege het transport van gevaarlijke stoffen (30 op jaarbasis) in de categorie GT3, bedraagt het invloedsgebied van de genoemde corridor 1.070 meter.

Aangezien de genoemde corridor een basisnetroute is [rapport EV], moet rekening worden gehouden met de basisnetafstand (plaatsgebonden risico afstand). Voor de betreffende corridor is de basisnetafstand vastgesteld op 0 meter. Geen van de deelplangebieden ligt binnen deze afstand. Gezien de relatief grote afstand tussen het Strandeiland en de Corridor en de zeer geringe hoeveelheid transporten in de categorie GT3 (30 op jaarbasis), hoeft niet verder te worden ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico en hulpverlening. De waterweg heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Transport van gevaarlijke stoffen over een spoorweg

Er liggen binnen het inventarisatiegebied geen spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het voornemen voorziet ook niet in de realisatie van spoorwegen. Het transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen heeft daardoor geen invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Transport van gevaarlijke stoffen door een buisleiding

Er liggen binnen het inventarisatiegebied geen buisleidingen waar gevaarlijke stoffen door worden getransporteerd. In het voornemen worden geen buisleidingen gerealiseerd waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen heeft geen significante invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Kegelligplaatsen

Een kegelligplaats is een speciale ligplaats voor schepen die gevaarlijke stoffen transporteren. Andere schepen moeten een bepaalde afstand tot deze kegelligplaats bewaren. Een kegelligplaats zelf is geen risicovolle inrichting. Gezien de ruime afstand van de kegelligplaatsen ten opzichte van de deelplangebieden, zijn hiervan geen effecten te verwachten op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland.

Zeehoeve (stadsherstel)

De inrichting Zeehoeve (stadsherstel) heeft een actuele milieuvergunning, is geen BEVI inrichting en er is in het verleden geen QRA voor uitgevoerd (noodzaak hiervoor ontbreekt). Vanwege de aanwezigheid van een bovengrondse propaantank met een tankinhoud van 4.900 liter is een veiligheidsafstand (plaatsgebonden risico) opgenomen van 10 meter. Voor propaan is het invloedsgebied gelegen op maximaal 360 meter. Zowel Strandeiland als Buiteneiland liggen niet binnen het invloedsgebied van deze propaantank. Deze propaantank heeft geen invloed op de externe veiligheidssituatie van Strandeiland en Buiteneiland. Nader onderzoek naar de externe veiligheid van deze risicobronnen is niet noodzakelijk.

Nieuwe sanitatie

Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor de inpassing van een lokale waterzuivering. De uiteindelijke uitvoering en vorm van de lokale zuivering wordt nog nader onderzocht.

TOP-Consultants heeft op basis van een voorlopig ontwerp een verkennend onderzoek uitgevoerd naar 'Nieuwe sanitatie' en concludeert dat het systeem (onder voorwaarden) kan worden toegepast, zonder dat er risico's zijn in het kader van externe veiligheid. Inmiddels is bekend dat het bedachte en onderzochte systeem in deze vorm er niet gaat komen. Wel is duidelijk en als dusdanig in het bestemmingsplan geborgd dat de gebouwen op de WE-kavel geen Bevi-inrichtingen mogen zijn. Dit wordt zodanig in het bestemmingsplan uitgesloten. Dit betekent dat de mogelijke hoeveelheid biogas dat wordt opgeslagen onder daarvoor geldende drempelwaarden moet blijven. Bij het definitieve ontwerp moet rekening worden gehouden met de aandachtspunten.

Effectbeoordeling: Nader onderzoek naar externe veiligheid is op dit moment niet noodzakelijk. De risicobronnen rond Strandeiland en Buiteneiland hebben geen effect op de externe veiligheidssituatie binnen het plangebied. Daarnaast worden er geen bedrijven mogelijk gemaakt die een risico zullen vormen voor de omgeving. EV bedrijven, geluidhinderlijke bedrijven, bedrijven die MER plichtig of MER beoordelingsplichtig zijn en vuurwerkopslagplaatsen worden in de regels van het bestemmingsplan uitgesloten. WE-kavel en trafo krijgen een maatbestemming. Aandachtspunt daarbij is dat binnen het stedenbouwkundig plan een bouwblok binnen de maatbestemming van de WE-kavel ligt. Dit geldt zowel voor fase 1 (2034) als fase 2 (2038). Ten opzichte van de referentiesituatie verandert op het gebied van externe veiligheid weinig (effectbeoordeling: 0).

11.5.5 Mitigerende, compenserende en optimaliserende maatregelen     

Ten behoeve van de inpassing van de 'Nieuwe sanitatie' dienen er maatregelen genomen te worden om onder meer een brandoverslag te voorkomen. Dit zal bij de verdere invulling van de WE-kavel, de vergunningverlening en het milieuspoor aan de orde komen.

11.6 Doorwerking in het bestemmingsplan     

Ter plaatse van de bestemmingen waar bedrijfsactiviteiten zijn voorzien, zijn risicovolle activiteiten zoals bedoeld in het bevi als strijdig gebruik aangemerkt (artikel 6.3.1 en 8.2.1). Met andere woorden: geluidhinderlijke bedrijven, bedrijven die MER plichtig of MER beoordelingsplichtig en vuurwerkopslagplaatsen, zijn in de regels van het bestemmingsplan uitgesloten.

Voor de toekomstige WE-kavel en het transformatorstation zijn maatwerkbestemmingen in dit bestemmingsplan opgenomen. Deze zijn opgenomen in artikel 5 Bedrijf - 1 (WE kavel) en in artikel 6 Bedrijf - 2 (onderstation).

11.7 Conclusie     

Uit dit hoofdstuk kan worden opgemaakt dat Strandeiland niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd of invloedsgebied van een buisleiding of van risicovolle bedrijven.

Uit de beoordeling van het MER blijkt dat de risicobronnen rond Strandeiland en Buiteneiland geen effect hebben op de externe veiligheidssituatie binnen het plangebied. Daarnaast worden er geen bedrijven op Strandeiland mogelijk gemaakt die een risico zullen vormen voor de omgeving. Nader onderzoek naar externe veiligheid is derhalve op dit moment niet noodzakelijk.

Daarnaast komt naar voren dat er ten behoeve van de inpassing van de nieuwe sanitatie maatregelen dienen te worden genomen om onder meer een brandoverslag te voorkomen.

Om risico's voor en op de omgeving te beperken zijn in het voorliggende bestemmingsplan regels opgenomen in artikel 5 Bedrijf - 1 (WE kavel) voor het WE-kavel. Nader onderzoek in het kader van externe veiligheid zal bij de vergunningverlening plaatsvinden. Op basis van het nu uitgevoerde onderzoek (bijlage 5 Risicoinventarisatie Externe veiligheid) kan worden geconcludeerd dat het WE-gebouw op de beoogde locatie inpasbaar is.

Gelet het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering vormt voor de uitvoering van Strandeiland.

Hoofdstuk 12 Hoogbouwaspecten     

12.1 Algemeen     

Om de stedenbouwkundige inpassing te beoordelen, en het woon- en leefklimaat op Strandeiland en daarbuiten in beeld te brengen is een Hoogbouweffectrapportage opgesteld (HER Strandeiland, gemeente Amsterdam, 2020, Bijlage 6 Hoogbouweffectenrapportage).

Tevens is in dit kader het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing onderzocht (uitgevoerd door Peutz, 2020 Bijlage 11 Windhinderonderzoek). Windhinder is iets wat in geen geval geheel te voorkomen is: als het stormt is de wind hinderlijk, wat voor maatregelen er ook getroffen worden. Het is daarom ook de kans op windhinder, die maatgevend gehouden wordt voor de beoordeling van het windklimaat. In het onderzoek is bijzondere aandacht besteed aan de beoordeling van het windklimaat rond de hogere bouwdelen en langs de geplande strandlocatie beoordeeld.

Ten slotte is een bezonningsstudie uitgevoerd om de effecten van de bebouwing op de omgeving en de daarbij ontstane schaduweffecten in beeld te brengen.

12.2 Beleid en regelgeving     

Met vaststelling van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 door de gemeenteraad is de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangen. Hierop zijn twee uitzonderingen, waaronder het hoogbouwbeleid, die integraal opgenomen waren in de structuurvisie. Deze blijven van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld.

Het beleid ten aanzien van hoogbouw in Amsterdam wordt in hoofdlijnen beschreven in de structuurvisie Amsterdam 2040. In de nota Hoogbouw in Amsterdam wordt het beleid toegelicht en aangevuld met adviezen voor de inpassing van hoogbouw in de stad.

Als onderdeel van de in 2011 vastgestelde 'Structuurvisie Amsterdam 2040' is een visie op hoogbouw voor Amsterdam geformuleerd, met daaraan verbonden uitgangspunten en een te volgen procedure bij het realiseren van hoogbouw. Amsterdam streeft naar een economisch sterke en duurzaam ingerichte stad. Daarbij vormt het intensiever gebruik van de stad en tegelijk het open houden van het landschap één van de doelen. Hoogbouw kan een middel zijn bij de verdichting van de stad, maar is niet in alle gevallen even wenselijk.

In de gevallen dat een hoogbouwplan de aangegeven maximale bouwhoogte overschrijdt, dient het gemeentebestuur te worden betrokken bij de beoordeling of een hoogbouwinitiatief een acceptabele impact heeft op het stadslandschap, de groene scheggen en gebieden van bijzondere cultuurhistorische waarden, zoals het Unesco-werelderfgoed. De beoordeling daarvan gebeurt op grond van een Hoogbouw Effect Rapportage (HER). Op basis daarvan adviseren Ruimte en Duurzaamheid en Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam gezamenlijk of de impact van een hoogbouwplan op stedelijk landschap verantwoord is.

Relevantie voor het plangebied

Omdat het stedenbouwkundig plan voorziet in hoogbouw is het, op grond van Amsterdams beleid, verplicht een Hoogbouw Effect Rapportage uit te voeren. De maatgevende hoogte is 40 meter. In het plan zijn ter hoogte van het entreegebied bij de Havenkom en de entree van de Pampuslaan – twee gebouwen van 50 meter en één van 60 meter – aangebracht.

verplicht Uitsnede schetsplan gemiddelde bouwhoogte stedenbouwkundig plan Strandeiland (bron: Gemeente Amsterdam)

In de Structuurvisie valt het Buiten-IJ onder de 'Gebieden waar hoogbouw terughoudend wordt toegepast', en wordt gesteld dat in het Buiten-IJ wordt ingezet op een compact stedelijk milieu in de weidsheid van het landschap.

12.3 Ambitie voor Strandeiland     

Ten opzichte van het eerdere ontwerp voor Strandeiland is de positionering van de hogere elementen gewijzigd om het centrumpunt bij de Havenkom en de entree Pampuslaan te versterken. In totaal komen drie elementen boven de 40 meter uit tot een maximale hoogte van 60 meter. De stedenbouwkundige wens is om het entreegebied van het eiland, waar de voorzieningen worden gerealiseerd, leesbaar te maken vanaf zowel het land als het water. Dit wordt bereikt met hogere bebouwing die deze plek accentueert.

12.4 Resultaten onderzoek     

Hoogbouweffectrapportage

De ambtelijke hoogbouwadviescommissie heeft beoordeeld of dit hoogbouwinitiatief een acceptabele impact heeft op het stadslandschap, de groene scheggen en gebieden van bijzondere cultuurhistorische waarde zoals het Unesco-werelderfgoed (advies Hoogbouw Effect Rapportage, zie bijlage 6 Hoogbouweffectenrapportage). Als beleidskader wordt hierbij het hoogbouwbeleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie gehanteerd. De hoogbouwadviescommissie heeft geconstateerd dat de voorgestelde bebouwing met accenten tot 50 en 60 meter niet past binnen dit beleid, zie bijlage 10. Dit omdat de voorgestelde contour met hoogbouw afbreuk doet aan het horizontale en weidse karakter van het Buiten IJ. Daarnaast is de hogere bebouwing verstorend voor de beleving van het open landschap vanuit Waterland en de daarin gelegen dorpen. Er is wel geconstateerd dat het geen effect heeft op het Unesco-werelderfgoed. Omdat de keuze voor de verlevendiging van het silhouet van Strandeiland niet past in het vastgestelde beleid, adviseert de hoogbouwadviescommissie om het beoogde programma en de gewenste verbijzondering met andere architectonische middelen te bereiken die niet als accenten de contouren van de bebouwing doorbreken.

Het College van burgemeester en wethouders heeft op 24 september 2019 besloten om het advies van de hoogbouwadviescommissie niet over te nemen. Het Kwaliteitsteam IJburg, een team van externe, gezaghebbende ontwerpers dat sinds de start van IJburg adviseert over stedenbouw, architectuur, openbare ruimte en duurzaamheid onderschrijft het plan met enkele hoogteaccenten. Het voorgestelde silhouet volgt in de basis precies de principes van de structuurvisie: afwisselend van dichtbij, maar horizontaal en gestrekt als totaalbeeld. De toevoeging van accenten zijn een beperkte en plaatselijke uitzondering die de regel versterkt. Van grote afstand is de impact op het totale waterfront van 5 à 6 kilometer beperkt. Ze voegen zich in de horizontaliteit van het geheel, maar geven net even een accent dat het geheel verlevendigd en de leesbaarheid van het stadbeeld vergroot. Ze markeren de bijzondere positie van de haven en centrumvoorzieningen. Het voorstel sluit aan op het verzoek van Stadsdeel Oost in haar advies op het concept Stedenbouwkundig Plan meer variatie in hoogte van het silhouet van Strandeiland (een landmark) aan te brengen. Deze wens is bovendien onderschreven door IJ-burgers op een informatieavond in mei 2018.

Windhinderonderzoek

Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. Voor windhinder wordt een drempelwaarde vDR;H aangehouden van 5 m/s uurgemiddelde windsnelheid op loop- of verblijfsniveau. Bij deze windsnelheid gaan mechanische effecten bij de ervaring van het windklimaat een rol spelen zoals bijvoorbeeld het omslaan van paraplu's, in de ogen waaien van stof en in meer extreme vorm het dichtwaaien van een autoportier en dergelijke. Voor windgevaar wordt 15 m/s uurgemiddelde windsnelheid als drempelwaarde vDR;G gehanteerd.

Uit de resultaten blijkt dat het windklimaat in het gebied, zoals te verwachten, forse verschillen kent. Aan de randen van het gebied, die open liggen voor de aanstromende wind, is het windklimaat, ook op de geplande strandlocatie, over het algemeen matig tot slecht voor doorlopen. Meer tussen de gebouwen mag, dankzij de relatief uniforme bouwhoogte, een goed windklimaat verwacht worden. Bij het geplande hoogbouwdeel aan de haven is het windklimaat relatief gunstig. Bij het middelste hoogbouwdeel is het windklimaat door de vrije aanstroming lokaal slecht. Het windklimaat bij het oostelijke hoogbouwdeel is door het ontbreken van een laagbouwdeel aan de westzijde lokaal slecht. Het windklimaat zou hier verbeterd kunnen worden door het hoogbouwdeel te verplaatsen naar de oostzijde van het betreffende bouwblok.

In de straten die naar het strand leiden is aan de noordzijde van de straten het windklimaat naar verwachting matig tot slecht voor doorlopen. Aan de zuidzijde mag een goed windklimaat voor doorlopen verwacht worden.

verplicht Beoordeling van het aspect windgevaar volgens de NEN8100 (bron: Peutz 2020)

Verder blijkt uit de resultaten blijkt dat er op een aantal plaatsen lokaal sprake is van een beperkt risico op windgevaar (wat voor doorloopgebieden geaccepteerd mag worden). Er is op basis van de berekening, op een enkel heel lokaal punt na, nergens sprake van een overschrijding van het criterium voor windgevaar. Voor een nadere beschouwing van het aspect windhinder wordt verwezen naar de bijlage 11 Windhinderonderzoek.

Bezonningsstudie

Op Strandeiland worden in de havenkom bebouwingswanden van 5 tot 10 bouwlagen rondom de jachthaven voorgesteld. Daarnaast zijn er in dit gebied twee hoge accenten, een accent van 50 meter in de zuidoost hoek en een accent van 60 meter bij de sluis. Om de effecten van de bebouwing op de omgeving van de nieuwbouw en de daarbij ontstane schaduweffecten in beeld te brengen, is een bezonningsstudie uitgevoerd.

Bezonning op Strandeiland volgens TNO-norm

Er is geen wet- en regelgeving voor bezonning. De meeste gemeenten hanteren de TNO-normen die als richtlijn kunnen worden gehanteerd. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' bezonningsnorm:

  • De 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam.
  • De 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari - 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Voor deze beoordeling is uitgegaan van de lichte TNO-norm. Voor de bezonningsstudie zijn drie representatieve dagen in het jaar gekozen (21 maart, 21 juni en 21 december) en vier momenten op de dag (9.00 uur, 12.00 uur, 15.00 en 18.00 uur).

verplicht

verplicht

Bezonningsdiagrammen voor de Havenkom in september, december, maart en juni (bron: Gemeente Amsterdam)

De bezonningsdiagrammen laten zien dat op 21 juni, als de zon hoog staat, de schaduweffecten van de hogere accenten het kleinst zijn. Om 18.00 ligt, als gevolg van het accent bij de sluis, een klein deel van de westkade en het aangrenzende water in de schaduw.

Op 21 december staat de zon zo laag dat alle bebouwing rondom de havenkom lange schaduwvlakken geven. Om 12.00 uur ligt het deel van de bebouwing aan de zuid oostzijde en het oostelijk deel van het water in de zon. Om 18.00 is de zon al onder.

Op 21 maart en 21 september ligt om 9.00 uur de zuidkade en nagenoeg het hele water van de haven in de schaduw van de bebouwing aan de zuidrand en het accent in de zuid oost hoek.

Om 12.00 liggen nagenoeg de hele haven, de west, de zuidkade en de bebouwing aan de westzijde in de zon. Om 15.00 ligt ook de zuidkade in de zon. Om 18.00 werpt de westelijke bebouwing een schaduw over de westkade. Het accent bij de sluis werpt een schaduw op het water tot aan de kade van de Pampusbuurt.

Conclusie

Aan de hand van de bezonningsstudie is beoordeeld of de bebouwing effect heeft op de omgeving. Aan de hand van de bezonningsstudie kan worden geconcludeerd dat bij een toetsing aan de lichte TNO-norm ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag op alle gevels kan worden voldaan. Ook de twee hoogbouwaccenten van 50 en 60 meter geven nagenoeg geen extra nadelig effect op de zonbeleving voor de bebouwing, de kades en het water in Havenkom, anders dan de bebouwing tot 10 lagen dat geeft. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hetzelfde kan worden geconcludeerd voor de bebouwing in de Muiden met een gemiddelde bouwhoogte van 3.5 bouwlaag en de Pampusbuurt met gemiddeld 5 bouwlagen en in beide buurten incidenteel een hoogte van maximaal 9 bouwlagen wordt mogelijk gemaakt.

12.5 MER     

De op Strandeiland te realiseren hoogbouw is niet separaat in het MER beoordeeld. Wel zijn de milieueffecten effecten van de hoogbouw beschouwd in de paragrafen paragraaf 6.4 (Energietransitie en duurzaamheid), 10.4 (Cultuurhistorie en archeologie) en 15.5 (Natuur en Landschap).

12.6 Doorwerking in het bestemmingsplan     

Het voorliggende bestemmingsplan legt de op Strandeiland beoogde hoogbouwaccenten vast met een maximale bouwhoogte van 50 meter (op 2 plaatsen) en 60 meter (op één plek). Deze hoogteaccenten zijn in de bouwregels van de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2 verankerd. Daarbij is tevens bepaald dat er sprake moet zijn van een aanvaardbaar wind- en schaduwklimaat.

12.7 Conclusie     

Op grond van het Amsterdams beleid is een Hoogbouw Effect Rapportage uitgevoerd (bijlage 6 Hoogbouweffectenrapportage). Anders dan het advies van de hoogbouwcommissie heeft geadviseerd worden de beoogde hoogteaccenten zoals bij vaststelling van het Stedenbouwkundig Plan Strandeiland vooralsnog aangehouden. De toevoeging van accenten zijn een beperkte en plaatselijke uitzondering die de regel versterkt. Het voorliggende bestemmingsplan legt de hoogbouwaccenten vast met een maximale bouwhoogte van 50 meter (op 2 plaatsen) en 60 meter (op één plek). De overige bouwhoogtes binnen Strandeiland zijn vastgelegd op 9 bouwlagen.

Uit de bezonningsstudie die voor Strandeiland is uitgevoerd blijkt dat aan de gestelde TNO-normen van ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag op alle gevels kan worden voldaan. De hoogbouwaccenten van 50 en 60 meter geven nagenoeg geen extra nadelig effect op de zonbeleving voor de bebouwing, de kades en het water in de Havenkom.

Uit het windhinderonderzoek is gebleken dat er sprake is van een aanvaardbare situatie. Alvorens de hoogteaccenten mogen worden gebouwd, dient nader windonderzoek uitgevoerd te worden om het windklimaat ter plaatse te borgen.

Al met al kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect hoogbouw vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van Strandeiland.

Hoofdstuk 13 Luchtverkeer     

Dit hoofdstuk heeft andere indeling dan andere hoofdstukken omdat het luchthavenindelingsbesluit regelgeving betreft dat in het kader van het bestemmingsplan moet worden getoetst, maar geen aspect betreft dat in het kader van het MER moet worden beoordeeld. Dit hoofdstuk bevat derhalve geen MER paragraaf.

Strandeiland ligt niet binnen het beperkingengebied van het luchthaven indelingsbesluit (LIB) voor wat betreft de maximale bouwhoogte (100 meter (radars)) van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer. Het voorliggende bestemmingsplan voor Strandeiland staat geen bouwwerken toe met een dergelijke bouwhoogte. De maximale bouwhoogte die in dit uitwerkingsplan wordt toegestaan is 60 meter. Om die reden vormt het LIB geen belemmering voor voorliggend activiteit.

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het Luchthavenindelingsbesluit en Luchthavenverkeersbesluit. Het Luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthaven luchtverkeer rondom Schiphol. Het Luchthavenindelingsbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) van belang.

Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daarom heen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een “beperkingengebied” aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies.

Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zone's rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

Op 4 november 2015 is het besluit tot wijziging van het LIB Schiphol in werking getreden. Met dit besluit is het beperkingengebied en de regels met het oog op de vliegveiligheid gewijzigd. Internationale richtlijnen worden periodiek geactualiseerd vanwege ontwikkelingen in de luchtvaart en luchtvaarttechnologie.

Relevantie voor het plangebied

Strandeiland ligt buiten het beperkingengebied, waarvoor geen beperkingen voor het gebruik gelden. Met de ontwikkeling van de Strandeiland neemt het aantal door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners niet toe.

Strandeiland ligt voor een klein deel wel binnen het invloedsgebied van luchthaven Schiphol vanwege de te realiseren bouwhoogten. Met een maximale bouwhoogte van maximaal 60 meter, vormt bebouwing in het plangebied geen belemmering voor de vliegroutes van de vliegtuigen.

verplicht

Maximaal toegestane bouwhoogte (bron: LIB)

Voor het goed functioneren van de radarapparatuur (met het oog op veilig luchtverkeer) gelden lagere maximaal toelaatbare bouwhoogten. Uit bijlage 4a van het LIB blijkt dat voor het klein deel van Strandeiland een maximale bouwhoogte van 80 meter geldt. Voor het overige deel van het plangebied gelden geen nadere toetshoogte. Met een maximale bouwhoogte van maximaal 60 meter, vormt de beoogde bebouwing voor Strandeiland geen belemmering voor het functioneren van de radarapparatuur.

verplicht

Toetshoogte radar (bron: LIB)

Conclusie

Op grond van de toetshoogte radar uit het LIB blijkt dat binnen dit plangebied een maximale bouwhoogte van 60 meter bij recht toegestaan kan worden. Daarnaast vormt de beoogde bebouwing binnen het plangebied geen belemmering voor het functioneren van het radarapparatuur. Er wordt voldaan uit de voorwaarden die het LIB stelt.

Hoofdstuk 14 Milieuhinder bedrijven     

14.1 Algemeen     

Op Strandeiland is naast wonen uiteraard ook plaats voor bedrijvigheid. Van oudsher dient daarbij in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' te worden afgewogen of, en zo ja, hoe bedrijvigheid zich verhoudt tot andere (potentieel) gevoelige functies zoals wonen of onderwijs. Bij de klassieke bestemmingsplanmethodiek geldt dat er sprake moet zijn van een 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat'. Voorliggend bestemmingsplan is een zogenaamd 'bestemmingsplan verbrede reikwijdte', waarbij het afwegingskader breder is. Het moet gaan om een 'gezonde en veilige woonomgeving'. Vanuit dat kader is dan ook gekeken naar de inpasbaarheid van bedrijvigheid op Strandeiland. Doordat het afwegingskader breder is, is het ook mogelijk om via een nieuwe aanpak de komst van bedrijvigheid - met de nodige waarborgen- meer flexibel en toekomstgericht te regelen. Voor Strandeiland zijn daarbij de volgende omgevingsaspecten van belang in het kader van een gezonde en veilige woonomgeving: geluid, geur, trilling, externe veiligheid en elektromagnetische velden.

14.2 Beleid en regelgeving     

Relevante wet- en regelgeving op het gebied van bedrijvigheid is vooral neergelegd in, en via, de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast is er nog de nodige sectorale wet- en regelgeving op het gebied van onder andere geluid, geur en externe veiligheid. In principe staat het bestemmingsplan los van deze wet- en regelgeving. Bedrijvigheid moet zowel passen in het bestemmingsplan als voldoen aan de milieuregels. In een bestemmingsplan kunnen in principe geen milieurandvoorwaarden worden gesteld, hoewel de jurisprudentie op dit punt tegenwoordig de nodige flexibiliteit biedt. Uitgangspunt is en blijft echter dat er sprake moet zijn van een ruimtelijk belang in het kader van een zogenaamde 'goede ruimtelijke ordening'.

Omdat dit bestemmingsplan een zogenaamd 'bestemmingsplan verbrede reikwijdte is, is sprake van een breder kader. Het gaat om het waarborgen van veiligheid, bescherming van de gezondheid, en het milieu, bevordering van duurzaamheid en natuurbescherming. Dit biedt de mogelijkheid om te werken met 'milieugebruiksruimte' voor bedrijvigheid, gekoppeld aan milieunormen. Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor deze aanpak, die in dit hoofdstuk wordt toegelicht en uitgewerkt.

De gemeente Amsterdam heeft voor verschillende milieuaspecten die zien op bedrijvigheid beleid vastgesteld. Het gaat om:

  • Externe veiligheid (uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam);
  • Geluid (Amsterdams geluidbeleid 2016)

Dit beleid is bedoeld om nadere invulling te geven aan aspecten (groepsrisico en hogere geluidwaarden) waarvoor in de wet is voorzien in gemeentelijke afwegingsruimte.

Uitgangspunt voor de planvorming is dat er op Strandeiland géén ruimte is voor risicovolle bedrijven. Dit verhoudt zich niet met het gewenste karakter van Strandeiland als woongebied. Dit bestemmingsplan maakt één risicovolle inrichting mogelijk, namelijk ter plaatse van de lokale zuivering op de WE-kavel. De effecten hiervan moeten beperkt blijven tot de kavel van het WE-gebouw door het nemen van bronmaatregelen conform het Amsterdamse externe veiligheidsbeleid. De oriëntatiewaarde groepsrisico mag niet worden overschreden. Dit beleid wordt daarom verder onbesproken gelaten.

Voor het aspect geluid wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan de vestiging van geluidgezoneerde bedrijven (zogenaamde 'grote lawaaimakers') niet mogelijk maakt. Ook hier vanwege het gewenste karakter van Strandeiland. De geprojecteerde woningen en andere geluidgevoelige functies liggen niet binnen de geluidcontour van een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) Daarmee is het aspect geluidhinder door bedrijvigheid niet relevant voor dit bestemmingsplan en wordt dit beleid niet verder besproken.

Geur

Het ontstaan van geurhinder is afhankelijk van de hoeveelheid geur die vrijkomt, de frequentie waarmee dat gebeurt, de blootstellingsduur, en het karakter van de geur (hedonische waarde).

De hedonische waarde zegt iets over de 'aangenaamheid' van een geur, Dit wordt weergegeven op een schaal van -4 tot +4;van 'uiterst onaangenaam' tot 'uiterst aangenaam'. Naast de hedonische waarde speelt ook de gevoeligheid voor een geur en de aanwezige concentratie een rol. De gevoeligheid voor een geur wordt neergelegd in een drempelwaarde, namelijk de concentratie waarbij 50% van een representatieve groep mensen de betreffende geur waarneemt.

De geurbelasting wordt uitgedrukt als geurconcentratie: als aantallen Europese odour units per kubieke meter (ouE/m3). Daarbij wordt de verdunningsfactor gerelateerd aan de drempelwaarde; hoe vaak moet de lucht worden verdund om de drempelwaarde te bereiken? 1 ouE/m3 is per definitie de geurdrempel. In het algemeen wordt voor het vaststellen van de vraag of er sprake is van overlast gewerkt met de zogenaamde '98-percentiel'. Dat betekent dat de geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden.

In het Activiteitenbesluit is een algemene regeling voor geur opgenomen. Eén van de afwegingskaders voor de aanvaardbaarheid van geur is het lokale beleid. Voor het aspect geur heeft de gemeente Amsterdam geen beleid vastgesteld. De provincie Noord-Holland heeft dat echter wel. Belangrijk is daarbij dat dit beleid alleen van toepassing is op bedrijven die omgevingsvergunningplichtig zijn voor wat betreft het aspect 'milieu' (zogenaamde C-inrichtingen), én waarvoor de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag is. Dit type bedrijven worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Tegelijkertijd worden er in dit bestemmingsplan wel functies mogelijk gemaakt die mogelijk leiden tot geurhinder. Dat is de lokale zuivering (zie hiervoor verder in dit hoofdstuk) en (pers-/pomp-/ vacuüm-) stations en gemalen ten behoeve van het verwerken van het huishoudelijk afvalwater. Om op voorhand zeker te stellen dat sprake is van een gezonde en veilige woonomgeving is ervoor gekozen om in dit bestemmingsplan een regeling te treffen voor geur en qua normering aan te sluiten bij grenswaarden voor nieuwe situaties van het provinciale geurbeleid; 0,5 ouE/m3 of H= -0,5 als 98 percentiel, en 2 ouE/m3 of 4*H= -0,5 als 99,9 percentiel, waarbij H=-0,5 is gelijk is aan een (uurgemiddelde) geurconcentratie in ouE/m3 die overeenkomt met een hedonische waarde van -0,5.

Magneetvelden

Magneetvelden vinden we overal waar elektriciteit gebruikt of getransporteerd wordt. Bijvoorbeeld bij hoogspanningslijnen en transformatorstations, maar ook dicht bij een stopcontact of elektrisch apparaat. Ook het gebruik van mobiele telefoons, zendmasten en wifi produceert straling. Tot op heden is er geen landelijke wetgeving voor magneetvelden, hoewel er vanuit de Europese Unie wel het advies ligt om langdurige blootstelling aan magneetvelden boven de 100 microtesla te voorkomen. De rijksoverheid adviseert om in nieuwe situaties te voorkomen dat kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 0,4 mircotesla.

GGD Amsterdam heeft in haar advies op het stedenbouwkundig plan Strandeiland aandacht gevraagd voor elektromagnetische velden rond transformatorstations. Dit omdat uit onderzoek is gebleken dat kinderen tot 15 jaar een lichte verhoogd risico lopen om acute leukemie te krijgen als ze langdurig (vele uren per dag) verblijven in een magnetisch veld vanaf 0,4 microtesla. Een verklaring voor dit verband is niet gevonden. De GGD Amsterdam hanteert als uitgangspunt dat kinderen niet langdurig verblijven in een magnetisch veld boven 0,4 microtesla. Dit advies wordt in dit bestemmingsplan overgenomen waarbij een regeling wordt getroffen voor transformatorstations.

Milieuzonering oud en nieuw

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is jarenlang gewerkt met de methode 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Deze methode was bedoeld om een verbinding te leggen tussen het ruimtelijke spoor via het bestemmingsplan en het milieuspoor via de Wet milieubeheer en overige sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu. De methode van 'Bedrijven en milieuzonering' ging uit van een zonering aan de hand van richtafstanden ten opzichte van gevoelige functies en gebieden. De richtafstanden waren 0, 10 meter, 30 meter, 50 meter, enzovoorts, oplopend tot 1200 meter. Afhankelijk van de aard van het naastgelegen gevoelige gebied (rustige woonwijk of gemengd gebied) kon de richtafstand met één stap worden verkleind. Vervolgens werd de zonering toegedeeld aan bedrijfscategorieën. Categorie 1 was de lichtste, aanvaardbaar naast gevoelige functies, oplopend tot categorie 6. De indeling van bedrijven in categorieën werd neergelegd in de zogenaamde 'bedrijvenlijst', waarbij vele soorten bedrijven - op basis van de gemiddelde bedrijfsvoering- een milieucategorie kregen toegewezen.

Deze methode bleek bijzonder nuttig en heeft haar dienst bewezen, doch waren er in de praktijk vele situaties die zich lastig lieten indelen. Bijvoorbeeld bij bestaande (historisch gegroeide) situaties, of omdat er sprake was van een afwijkende bedrijfsvoering of een type bedrijf dat dusdanig nieuw was dat het nog niet was opgenomen op de bedrijvenlijst. Maatwerk was lastig en vereiste extra procedures. Desalniettemin kreeg de methode de status van 'semi-wetgeving' doordat deze landelijk - alsook in de jurisprudentie- standaard werd toegepast. In 2017 gaf de VNG aan dat, vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet (Ow), de methode 'Bedrijven en milieuzonering' niet meer voldeed. Als tussenoplossing -tot het moment van invoeren van de Ow- werd in 2019 de 'milieuzonering nieuwe stijl' geïntroduceerd (VNG, 'milieuzonering nieuwe stijl', mei 2019).

Milieuzonering nieuwe stijl laat de bedrijvenlijst en categorie-indeling achterwege. In plaats hiervan wordt voor de inpasbaarheid van de bedrijvigheid gekeken naar de omgeving en de effecten van de bedrijvigheid op de omgeving, waarbij wordt aangesloten op de normering die in de milieuwetgeving is neergelegd. Van deze normering wordt algemeen aangenomen dat bij hantering hiervan sprake is van een gezonde en veilige woonomgeving.

Bedrijvigheid krijgt 'milieugebruiksruimte' toegewezen die wederkerig werkt. Gevoelige functies hebben geen plaats binnen de gebruiksruimte en bedrijven moeten binnen de aangewezen milieugebruiksruimte functioneren. Daardoor is het niet langer noodzakelijk te werken met een zonering of een bedrijvenlijst. Het gaat er om dat het bedrijf past binnen de gebruiksruimte die in het bestemmingsplan is opgenomen, ongeacht de aard van de bedrijvigheid. Terzijde wordt opgemerkt dat, ook als bedrijven passen binnen de gebruiksruimte zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan, nog steeds moet worden voldaan aan de vereisten die zijn gesteld in de milieuwet- en regelgeving.

Milieuzonering nieuwe stijl is opgesteld voor (en geeft een aantal voorbeeldvoorschriften voor) klassieke bedrijventerreinen en werkgebieden en voor gebieden waar een mix van wonen en werken wordt beoogd (gemende gebieden). Voor het opstellen van de planregels van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van deze methode.

14.3 Ambitie voor Strandeiland     

Zoals in de eerdere hoofdstukken is toegelicht staat Strandeiland voor een groen woon- en werkeiland. Nutsvoorzieningen en bedrijven met een mogelijke milieurelevante uitstraling krijgen een plek op de Makerskade. Voor wat betreft de toegestane bedrijvigheid is gezocht naar de meeste flexibiliteit voor de bedrijven, zonder dat dit ten koste gaat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Er is mede daarom niet gekozen voor een klassieke bedrijvenlijst waarin staat welk type bedrijf wel of niet op het eiland een plek kan krijgen. Er is wel gekozen om te werken met de maximale milieu uitstraling die een bedrijf mag veroorzaken. Daarmee kunnen bedrijven gerichte maatregelen nemen om aan de eisen te voldoen. Hiermee kan een veelheid aan functies een plaats krijgen op het eiland zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat van de naastgelegen woningen. Voor alle bedrijven, dus ook de gebouwen op de WE-kavel en voor het tranfsormatorstation geldt dat de milieuhinder alleen binnen het kavel van het betreffende bedrijf merkbaar mag zijn.

14.4 Bedrijvigheid en nutsvoorzieningen     

Strandeiland is primair een eiland om te wonen. Bedrijvigheid en nutsvoorzieningen zijn aanvaardbaar binnen de randvoorwaarde van een gezonde en veilige leefomgeving voor het wonen. Voor wat betreft bedrijvigheid houdt dit in dat (potentieel) gevoelige functies de milieugebruiksruimte bepalen. De bedrijvigheid op Strandeiland is te verdelen in bedrijven aan huis, (overal mogelijk) nutsvoorzieningen met een mogelijke milieurelevante uitstraling (overal mogelijk), bedrijven op de Makerskade en de zogenaamde 'specials' op de Makerskade; specifieke functies met een op maat gesneden bestemming.

Omdat Strandeiland een ontwikkelingsgebied is, kan het voorkomen dat er bedrijfsmatige activiteiten worden ontwikkeld in een zogenaamde 'vrije veld' situatie. Het nemen van maatregelen is op dat moment niet noodzakelijk vanwege het ontbreken van gevoelige functies in de directe omgeving. Als later alsnog gevoelige functies in de nabijheid worden ontwikkeld, kan dit leiden tot knelpunten. Daarom is ervoor gekozen een regeling te treffen waarbij ook bij niet-gerealiseerde gevoelige functies rekening moet worden gehouden met de komst ervan.

Beroep en bedrijf aan huis

Voor beroep en bedrijf aan huis geldt in algemene zin dat de gemeente Amsterdam uitgaat van een ruime regeling. Beroep en bedrijf aan huis wordt toegestaan tot 50% van het oppervlak van de woning, onder de voorwaarde dat er géén hinder ontstaat voor naastgelegen woningen, er geen sprake is van verkeersaantrekkende werking, en het bedrijf verbonden is en blijft aan de woning. Deze voorwaarden worden in dit bestemmingsplan overgenomen.

Nutsvoorzieningen

Nutsvoorzieningen zijn over het algemeen goed inpasbaar. Echter, op Strandeiland wordt voorzien in (vacuüm)pompen, transformatoren en gemalen die mogelijk van invloed kunnen zijn op de leefomgeving. Een groot deel van deze nutsvoorzieningen is vergunningvrij en niet-meldingsplichting omdat op voorhand kan worden aangenomen dat deze in het geen invloed hebben op de omgeving. Voor grotere installaties gaat hier om installaties die zijn aan te merken als meldingsplichtige B inrichtingen zoals bedoeld in het activiteitenbesluit, die bovendien omgevingsvergunningplichtig zijn voor de activiteit 'bouw'. Voor deze installaties worden regels opgenomen voor geur, geluid, trillingen en elektromagnetische straling, specifiek om te voorkomen dat bij realisatie van gevoelige functies knelpunten ontstaan.

Makerskade

De Makerskade wordt een gebied met een mix van wonen en ambachtelijke bedrijvigheid. Op basis van 'milieuzonering nieuwe stijl' is dit gebied aan te wijzen als een gemengd gebied. Daarom is op voorhand duidelijk dat de volgende bedrijvigheid, vanwege de verwachte omgevingsaspecten, niet geschikt is voor de Makerskade:

  • Bedrijvigheid die omgevingsvergunningplichtig is voor wat betreft de activiteit 'milieu' (zogenaamde C-inrichtingen); daaronder mede verstaan bedrijvigheid die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (zogenaamde Bevi bedrijven);
  • Mer-(beoordelings)plichtige bedrijven;
  • Bedrijvigheid die qua geluiduitstraling valt onder de Wet geluidhinder (grote lawaaimakers);
  • Bedrijvigheid die niet valt onder de omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu, maar die op grond van het Activiteitenbesluit of het vuurwerkbesluit een voorgeschreven (categorale) afstand moet hebben tot (beperkt)kwetsbare objecten en deze afstand niet kunnen realiseren.

Voor wat betreft de relevante milieuaspecten geldt dat de bedrijvigheid geen geluid-, geur-, trillings of stofhinder mag veroorzaken buiten de grenzen van het bedrijf. Voor geluid en trillingen wordt daarvoor aangesloten bij het geregelde in het Activiteitenbesluit.

De milieugebruiksruimte voor de bedrijven op de Makerskade is daarmee beperkt. Immers is het niet uit te sluiten dat direct naast het bedrijf een gevoelige functie, zoals een woning, wordt gerealiseerd. Dit alles houdt in dat bedrijfsactiviteiten in de praktijk beperkt zullen zijn tot de zogenaamde A-inrichtingen en (meldingsplichtige) B-inrichtingen. Als vergelijk daarbij de opmerking dat deze bedrijven in de klassieke methode van 'Bedrijven en milieuzonering' over het algemeen zouden vallen in categorie 1 en 2. Onder omstandigheden is het wellicht mogelijk bedrijven tot en met de voormalige categorie 3.1 toe te staan. Dit is denkbaar bij bedrijven waarbij geluid het maatgevende milieuaspect is. In de praktijk is geluidhinder goed oplosbaar door het nemen van maatregelen. Het zal echter het bedrijf zélf zijn dat moet aantonen dat er nog steeds sprake is van een gezonde en veilige leefomgeving en daarbij voldoet aan de normen die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.

Specials

Op de Makerskade wordt voorzien in de komst van twee specifieke nutsfuncties met een bedrijfsmatig karakter. Deze functies zijn noodzakelijk voor de duurzame ontwikkeling van Strandeiland. Het gaat om een transformatorstation en de zogenaamde WE-kavel. In hoofdstuk 5 komen de specials uitgebreid en de technische uitwerking daarvan aan bod.

WE- kavel

De WE-kavel is een belangrijke schakel in het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen van Strandeiland (zie ook paragraaf 5.2.3). Maatgevende aspecten hiervoor zijn geur, geluid en externe veiligheid. Voor al deze aspecten heeft te gelden dat de effecten beperkt zijn tot de kavel; de omgeving mag geen invloed ondervinden van de functies op de deze kavel.

Transformatorstation

In verband met de energietransitie, wordt er op de Makerskade een transformatorstation gebouwd. Dit station zal Strandeiland bedienen, maar ook Centrumeiland en IJburg 1. Dit laatste als ontlasting van het transformatorstation op de Hoogtekadijk. Het transformatorstation heeft een opgesteld vermogen van 320 MVA, waarbij maximaal 200 MVA tegelijk wordt ingeschakeld. Het transformatorstation wordt door drie 150 kV ondergrondse leidingen gevoed vanuit de Diemercentrale. Relevante milieu-uitstraling voor het transformatorstation is geluid en elektromagnetische straling.

Liander heeft met de gemeente Amsterdam sluitende afspraken gemaakt zodat het transformatorstation geen hinder op zal leveren voor andere functies in de omgeving. Liander heeft de vergunningaanvraag inmiddels ingediend, waarbij rekening is gehouden met de afspraken met de gemeente Amsterdam. De verleende omgevingsvergunning wordt overgenomen in dit bestemmingsplan, waarbij de overeengekomen ruimtelijke uitstraling als planregels in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

14.5 MER     

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' is in het kader van het MER niet beschouwd omdat dit aspect reeds in het kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld (zie ook paragraaf 1.8). Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat over verschillende milieuaspecten die zo nodig separaat zijn beschouwd zoals in hoofdstuk 8 (geluid) en 11 (externe veiligheid). De milieuaspecten stof en geur komen niet specifiek terug in andere MER-paragrafen en zijn enkel in dit hoofdstuk beschouwd.

14.6 Doorwerking in het bestemmingsplan     

De maximale hinder van bedrijven en nutsvoorzieningen is vastgelegd in de regels voor de aspecten geluid, geur, trillingen en straling. Tevens is in de regels opgenomen dat bedrijven en nutsvoorzieningen aan maximale milieuregels moeten voldoen respectievelijk deze niet mogen overschrijden.

14.7 Conclusie     

Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering wordt met de in dit bestemmingsplan opgenomen milieuregels bewerkstelligd, dat een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en omgevingskwaliteit op Strandeiland kan worden gewaarborgd.

Hoofdstuk 15 Natuur en Landschap     

15.1 Algemeen     

Daar waar bestemmingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit wordt gebiedsbescherming genoemd. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen (soortenbescherming). Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

15.2 Beleid en regelgeving     

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Vanaf 1 januari 2017 is niet de minister, maar de provincie bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing voor overtreding van verbodsbepalingen (uitgezonderd ontheffingen en vergunningen die dienen te worden aangevraagd bij de Rijksoverheid) en het vaststellen van vrijstellingsregelingen ten aanzien van beschermde soorten. De provincie blijft bevoegd gezag voor het afgeven van vergunningen voor plannen of projecten met effecten op een Natura 2000-gebied.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden zijn Europees beschermde gebieden. Per gebied zijn hiervoor specifieke instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Significant negatieve effecten op deze doelstellingen zijn in beginsel niet toegestaan. Voor de Natura 2000-gebieden zijn beheerplannen vastgesteld waarin de doelen in ruimte en tijd zijn uitgewerkt.

Natuurnetwerk Nederland

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, PRV, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving. Binnen de NNN kan de uitwisseling van soorten plaatsvinden en wordt de instandhouding van de biodiversiteit ondersteund. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan, als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNN aantasten. Voor wat betreft het NNN is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie.

Beschermde soorten

In hoofdstuk 3 'Soorten' van de Wnb is soortbescherming opgenomen en opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

Wet stikstofreductie en natuurverbetering

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering regelt onder meer drie resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen.

Het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering werkt de stikstofwet verder uit, waaronder de bouwvrijstelling. De vrijstelling geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. Dat betekent bijvoorbeeld dat nog steeds een natuurvergunning nodig kan zijn voor de stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door het verkeer op een aan te leggen weg.

Omgevingsverordening NH2020

In 2013 is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) overgegaan naar het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het planologische beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050 en de Omgevingsverordening NH2020. Deze documenten bevatten de begrenzing van het NNN, de natuurverbindingen en het weidevogelleefgebied.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Ingrepen in het NNN, de natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op deze gebieden, of als negatieve effecten kunnen worden tegengegaan door het nemen van mitigerende maatregelen (maatregelen die de negatieve effecten zoveel mogelijk beperken). Heeft een ingreep wel een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van een NNN gebied, dan geldt het 'nee, tenzij-regime'. Een project kan dan alleen doorgaan als er geen reële alternatieven zijn en als sprake is van een groot openbaar belang. Als een ingreep wordt toegestaan moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit beschermingsregime is verankerd in de Structuurvisie, de Provinciale Ruimtelijke Verordening (Prv) en de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland. Onder wezenlijke kenmerken en waarden worden verstaan:

  • de bij het gebied behorende natuurdoelen en -kwaliteit;
  • geomorfologische en aardkundige waarden en processen;
  • de waterhuishouding;
  • de kwaliteit van bodem, water en lucht;
  • rust, stilte, donkerte en openheid;
  • de landschapsstructuur;
  • de belevingswaarde;
  • de recreatieve mogelijkheden in het gebied.

De wezenlijke kenmerken en waarden zijn per deelgebied van het NNN vastgelegd in bijlage 5 van de Omgevingsverordening. Voor het NNN geldt o.a. op basis van artikel 6.43 van de omgevingsverordening:

  1. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen strekt in ieder geval tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden.
  2. Het ruimtelijk plan stelt in ieder geval regels in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden. Bij het stellen van deze regels moeten de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden in acht worden genomen.
  3. Het ruimtelijk plan maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.
  4. In afwijking van het vierde lid kan het ruimtelijk plan nieuwe activiteiten mogelijk maken, indien:
    1. er sprake is van een groot openbaar belang;
    2. er geen reële alternatieven zijn; en
    3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
  5. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen wijzigen:
    1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere ruimtelijke inpassing van het Natuurnetwerk Nederland, voor zover:
      • de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbinding worden behouden; en
      • de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft; of
    2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
      • de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbinding beperkt is;
      • de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbinding, of een vergroting van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland; en
      • de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft; of
    3. ten behoeve van de toepassing van het vijfde lid.
  6. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen wijzigen ter verbetering van kennelijke onjuistheden.
  7. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aan de toelichting van het ruimtelijk plan en aan de wijze van compensatie als bedoeld in het vijfde lid, aanhef en onder c.

Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland (2019)

De provinciale regels voor natuurcompensatie staan in de Prv en zijn verder uitgewerkt in de uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben op 21 maart 2019 de uitvoeringsregels vastgesteld. Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' (het 'nee, tenzij' principe) genoemd.

De uitvoeringsregeling geeft aan hoe gecompenseerd moet worden als er aantasting is van het NNN, natuurverbindingen of weidevogelleefgebied. In de Prv is aangegeven wanneer ingrepen in deze gebieden toegestaan zijn en dat ingrepen gecompenseerd moeten worden. De uitvoeringsregeling betreft een uitwerking van de Prv.

Natuurbeheerplan 2020, Noord-Holland

Het Natuurbeheerplan bevat de natuurdoelen met betrekking tot het Natuur Netwerk Nederland (NNN en de doelen en begrenzing van de zoekgebieden voor agrarisch natuur- en waterbeheer. De doelen zijn gerelateerd aan de internationale biodiversiteitsdoelen en de internationale natuurgerichte agromilieu-, water- en klimaatdoelen. De provincie wijst de natuurdoelen in het NNN aan. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. De beheerdoelen binnen het NNN zijn aangeduid op twee kaarten; de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Op de beheertypenkaart staat de actuele natuursituatie voor het natuurbeheer. Op de ambitiekaart staat de ambitie van de provincie voor de natuur.

Het Natuurbeheerplan heeft geen planologische consequenties. Het planologische beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) zie hiervoor.

Omgevingsvisie Amsterdam 2050

Hoofdgroenstructuur

De Hoofdgroenstructuur, zoals die onderdeel van de Structuurvisie Amsterdam 2040 is, omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

Ieder initiatief in de Hoofdgroenstructuur wordt beoordeeld op inpasbaarheid. Uitgangspunt daarbij is behoud van het groene karakter en typologie van het betreffende gebied. De beoordeling of nieuwe functies naar aard, omvang en locatie inpasbaar zijn vindt plaats op basis van de richtlijnen die zijn uitgewerkt per groentype. Daarvoor geldt globaal het onderstaande:

  • Inpasbaar: kleinschalige bebouwing en verharding die het specifieke groentype ondersteunt en die voortvloeit uit het streven naar verbetering van het functioneren van het groen.
  • Niet inpasbaar: bebouwing en verharding die het specifieke groentype niet ondersteunt of niet voortvloeit uit het streven naar verbetering van het functioneren van het groen.

Plannen in de hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Hiertoe is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) ingesteld.

verplicht

Ligging hoofdgroenstructuur

Onder de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 wordt de Hoofdgroenstructuur weliswaar gehandhaafd, maar wordt wel ingezet op vernieuwing. De netwerken voor verkeer en vervoer, water en het netwerk van stadsstraten en stadslanen zullen in de vorm van ruimtelijke reserveringen, samen met de hoofdgroenstructuur, onderdeel worden van ruimtelijke planvorming in projecten en het nog op te stellen stadsbrede omgevingsplan.

Natuurnetwerk Nederland in de Amsterdamse Hoofdgroenstructuur

In de Structuurvisie staat voorgeschreven dat het bestemmingsplan geen ingreep mogelijk maakt die een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van een NNN-gebied heeft. Indien er gedurende de planperiode zo'n project zich wel voordoet, dan geldt het 'nee, tenzij-regime'. Ontwikkelingen in de EVZ Bovendiep kunnen alleen plaatsvinden als deze geen negatief effect hebben op de verbindende functie en de doelsoorten van de NNN.

De NNN gebieden rond Amsterdam zijn ook opgenomen in de Hoofdgroenstructuur (HGS), groentype corridor. Groen en groene recreatie staan hierbij voorop. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 is tevens vastgesteld dat de corridors hun kwaliteit als ecologische verbindingszone niet mogen verliezen. In 2012 is de toelichting en uitwerking van de ecologische visie door de raad vastgesteld (zie hieronder).

Het NNN loopt aan de westkant en de oostkant van Amsterdam. Aan de westzijde verbindt de groene As Amstelland en Spaarnwoude met elkaar. Aan de oostzijde doet de Natuurboog hetzelfde met de Vechtstreek en Waterland. Om goed te functioneren moeten barrières in de ecologische structuur, zoals kruisingen met wegen, spoorlijnen en kanalen, met faunapassages en vistrappen worden overwonnen. Op de kaart zijn de belangrijkste op te heffen barrières (knelpunten) in beeld gebracht. De ecologische hoofdstructuur kan worden verstevigd door ook in de stad taluds van wegen en spoorbanen zo in te richten dat ze aantrekkelijk zijn voor kleine dieren. Daarnaast zorgt dit netwerk voor hogere natuurwaarden in de parken en woonwijken, omdat planten en dieren vanuit de grote groengebieden diep in de stad kunnen doordringen. Dit netwerk kan pas goed functioneren als de nodige knelpunten worden opgelost. Vaak zijn dat onderdoorgangen van grote infrastructuur waar de groene taluds ruw worden onderbroken.

verplicht

Ligging ecologische structuur (Bron: Structuurvisie 2040)

Ecologische visie. Ecologie, biodiversiteit en groene verbindingen in Amsterdam (2012)

In de gemeentelijke structuurvisie is een globale kaart opgenomen van een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van en als aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Bij de behandeling van de structuurvisie in de Amsterdamse gemeenteraad werden meerdere moties aangenomen waarin werd gevraagd om nadere precisering van deze ecologische structuur. De Amsterdamse ecologische visie met bijhorende kaart (zie https://maps.amsterdam.nl/ecopassages/) door de Gemeenteraad vastgesteld in 2012, is daarvan de uitwerking.

De Amsterdamse ecologische visie (ecovisie) is een uitwerking en aanvulling op, en verfijning van, het provinciale netwerk. Amsterdam voegt een aantal dwars- en parallelverbindingen toe om het geheel sterker te maken. Het omvat de volgende elementen:

  • de indicatieve lijnen op de kaart in de structuurvisie wordt vertaald naar concrete kaartvlakken;
  • de ecovisie moet bruikbaar zijn als ruimtelijk toetsingskader;
  • de knelpunten die op de kaart in de structuurvisie staan vermeld, worden verder uitgewerkt en per knelpunt wordt aangeven hoe het kan worden 'opgelost' en wat dit kost;
  • speciale aandacht voor bijen, gezien hun belang voor de voedselvoorziening.

Deze ecologische visie is de gevraagde uitwerking en vormt een belangrijk toetsingskader voor ruimtelijke plannen: het is een richting bepalend beleidsdocument. Daarbij is het uitgangspunt dat plannen niet mogen leiden tot verzwakking van de ecologische structuur die in deze visie staat omschreven.

verplicht Uitsnede ecologische structuur (bron: Ecologische visie)

Het beleidsuitgangspunt van deze ecovisie is: "de ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor het wijzigen van de ecologische hoofdstructuur is een besluit van de gemeenteraad nodig." De beleidsintentie is dat knelpunt worden opgelost en meegenomen worden in het budget van het projectplan.

15.3 Ambitie voor Strandeiland     

Strandeiland is te gast in het water van het IJmeer. Het is de ambitie van de gemeente om zoveel mogelijk rekening te houden met bestaande waarden in en rond het IJmeer en hiermee de verbinding te leggen.

Strandeiland kent een natuurlijke omgeving; het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, de ecologische structuur van Amsterdam en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het minimale dat gedaan wordt is dat Strandeiland deze omgeving respecteert door de juiste vergunningen en ontheffingen te verkrijgen en (mitigerende) maatregelen te treffen.

Naast het respecteren van de waarden en daar rekening mee te houden, probeert Strandeiland waar mogelijk ook waarden te versterken. Met de realisatie van Strandeiland wordt de ecologische structuur versterkt. Strandeiland staat in verbinding met haar natuurlijke omgeving en sluit aan op de bestaande natuurgebieden en ecologische structuur. Met de te ontwikkelen Boog om de Oost wordt een ecologische verbinding gemaakt tussen de Diemervijfhoek en de IJdoornpolder. In onderstaande afbeelding is deze weergegeven.

verplicht

Uitsnede kaart 9.4 van het Stedenbouwkundig Plan Strandeiland

Strandeiland wordt 'natuurinclusief' ontwikkeld. Zo is het stedenbouwkundig plan natuurinclusief ontworpen door natuur expliciet mee te nemen in het ontwerp. Op Strandeiland worden twee natuurzones gerealiseerd, welke zijn gereserveerd voor natuurontwikkeling.

Ten slotte speelt de natuurbeleving een belangrijke rol bij de invulling van de recreatieve voorzieningen op Strandeiland. Bewoners en bezoekers van Strandeiland kunnen de natuurlijke randen en oevers beleven door het 'Rondje Strandeiland' wandelend af te leggen. Ook worden diverse natuurspeelplaatsen gerealiseerd. Gedurende de bouw van Strandeiland wordt daarbovenop tijdelijke natuur gerealiseerd.

15.4 Resultaten onderzoek     

De mogelijke effecten op de natuurwaarden zijn onderzocht. Ten eerste zijn in het Deelrapport Natuur Strandeiland (Sweco, 2020) de effecten op Natura 2000, beschermde soorten en het Natuurnetwerk Nederland onderzocht. Tevens is een passende beoordeling uitgevoerd naar de effecten van waterrecreatie en stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (zie bijlage 17 Passende beoordeling Stikstofdepositie). Daarnaast zijn onderzoeken uitgevoerd vanwege de aanleg van IJburg fase 2. Dit zijn gerichte onderzoeken naar de aangelegde mosselbanken (Dorenbosch et al., 2017, 2018 en 2019), monitoring van het gebruik hiervan door watervogels, de winterverspreiding van watervogels rondom IJburg (Klaassen, 2015 en 2016, Slaterus 2017 en 2018) en een soortgericht onderzoek naar vleermuizen bij IJburg Fase 2 (Witte et al., 2019, Witte et al in prep. 2020.). Tenslotte zijn de effecten van waterrecreatie op watervogels vanuit Strandeiland in kaart gebracht (Wildenburg, 2019 en in prep 2020).

15.4.1 Gebiedsbescherming     

Ten aanzien van de gebiedsbescherming dient gekeken te worden naar het door Sweco uitgevoerde onderzoek, zoals opgenomen in bijlage 14 Deelrapport natuur. De samenvatting en conclusie van dit onderzoek zijn verwerkt in paragraaf 15.5.

15.4.2 Soortenbescherming algemeen     

De voorgenoemde soortgerichte onderzoeken worden in de volgende alinea's nader toegelicht. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de aangelegde mosselbanken een succes zijn. Op deze locaties zijn nieuwe mosselbanken ontstaan. Bovendien blijkt uit monitoring dat vogels deze banken weten te vinden. Hierdoor zijn ze een belangrijke voedselbron geworden voor de vogels van het Natura 2000-gebied Markermeer en IJmeer. Uit onderzoek blijkt dat effecten op zowel de mosselbanken als de vogels (waar nodig met inrichtingsmaatregelen) worden voorkomen. Effecten door stikstofdepositie treden evenmin op. Effecten op Natura 2000-gebieden zijn daarmee uitgesloten. De omgeving van IJburg fase twee is van belang voor verschillende diersoorten. Het gebied heeft met name een verbindende functie tussen leefgebieden zoals voor de meervleermuis. Voor deze soorten worden eveneens inrichtingsmaatregelen genomen zodat geen sprake is van verstoring. Tenslotte betekent wordt door de aanleg van IJburg tweede fase ook natuur gecreëerd. Door aanleg van het natuureiland en de natuurvriendelijke inrichting van de oostelijke koppen, ontstaat nieuw leefgebied voor moerassoorten. Hierdoor wordt tevens voor een verbinding gezorgd aangezien de verplaatsingsmogelijkheden verbeteren voor oevergebonden dieren tussen bestaande leefgebieden.

Monitoring aangelegde mosselbanken

Sinds 2007 worden de mosselen op de kunstmatige mosselbanken van IJburg gemonitord door Bureau Waardenburg. Gekeken wordt naar dichtheid en biovolume van de aanwezige mosselen. Uit de monitoring is gebleken dat mosselen zich succesvol op de aangelegde banken hebben gevestigd. De populatie bestaat anno 2008 voornamelijk uit quaggamossel, maar ook de driehoeksmossel weet zich in lage dichtheden te handhaven. In 2018 is een afname van de mosselpopulatie te zien ten opzichte van 2017. De gemiddelde dichtheden zijn op de kunstmatige mosselbanken echter nog steeds beduidend hoger dan in de aangrenzende referentiegebieden. De afname in populatieomvang valt samen met een plotselinge sedimentatie. In vergelijking met 2017 was een laag slib op de mosselbank aanwezig. De bedekking door slib heeft een relatie met het landmaken voor IJburg. Intussen zijn hier afspraken over gemaakt met de aannemer zodat dit in de toekomst zo veel mogelijk wordt voorkomen. Desondanks is vastgesteld dat de kunstmatige mosselbanken nog steeds voor een belangrijke bijdrage zorgen aan de mosselpopulatie in het IJmeer. De populatieomvang en biovolume zijn nog steeds ruim voldoende om het verlies van de natuurlijke mosselbanken bij de aanleg van IJburg fase 2 op te vangen. Gelet op de afname in 2018 is het wel noodzakelijk om de bestaande monitoring voort te zetten.

Monitoring en winterverspreiding vogels

Sinds de winter van 2012-2013 worden de watervogels rondom IJburg jaarlijks gemonitord door Sovon. Hieruit blijkt dat de kunstmatige mosselbanken als voedselbron voor duikeenden functioneren. Zeker drie van de Natura 2000 doelsoorten weten de mosselbanken te vinden, namelijk kuifeend, tafeleend en brilduiker. In combinatie met de monitoring naar de mosselen is duidelijk dat de aangelegde mosselbanken een succes zijn en het verlies aan foerageergebied van vogels door de aanleg van IJburg fase 2 ruimschoots opvangen. Om verstoring van watervogels rondom IJburg te voorkomen worden inrichtingsmaatregelen genomen.

Effecten waterrecreatie op watervogels

Uit het onderzoek naar waterrecreatie op watervogels blijkt dat effecten niet worden verwacht. Het open water is voornamelijk van belang voor vogels in de herfst en winter. De meeste waterrecreatie vindt plaats in de lente en zomer. Er is daarom maar een korte overlap in het gebruik van het gebied door recreanten en vogels. De vogels houden zich bovendien vooral op in kerngebieden (ver) buiten IJburg die niet goed bereikbaar zijn voor vaartuigen. Gelet hierop en op het vaargedrag blijven deze gebieden onverstoord. Tenslotte zorgt IJburg voor een relatief kleine toename in vaarrecreatie.

Overige soorten

Er zijn, anders dan de hier beschreven soorten geen beschermde dieren of planten aangetroffen in het plangebied. Overige soorten worden hier daarom niet separaat beschreven.

15.4.3 Effecten voor vleermuis     

Soortgericht onderzoek meervleermuis

In het soortgericht onderzoek naar de meervleermuis is vastgesteld dat het water rond IJburg foerageergebied vormt voor de meervleermuis. Met name op overgangen van land naar water zijn luwe plekken te vinden met veel insecten, dergelijke plekken zijn geschikt foerageergebied. Op windstille avonden werden hier veel dieren geteld. IJburg ligt daarnaast naar verwachting ter hoogte van één of meerdere vliegroutes tussen kraamverblijven en voedselgebied. Met de aanleg van nieuwe natuurlijk ingerichte oevers heeft IJburg 2e fase mogelijk een positief effect op de meervleermuis. De oeverlengte neemt toe, en er worden maatregelen genomen om de oevers voor wat betreft begroeiing en verlichting optimaal in te richten voor de meervleermuis. Met de natuurvriendelijk ingerichte land-waterovergangen ontstaan insectenrijke oeverzones die geschikt zijn als foerageergebied voor meervleermuis: luwe plekken langs rietkragen, waarin zich veel insecten bevinden. Ook andere vleermuissoorten kunnen hiervan profiteren. Om effecten door verlichting te voorkomen worden inrichtingsmaatregelen genomen.

In augustus en september 2019 en mei t/m juli 2020, is een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuisactiviteit in het kader van de verdere ontwikkeling van Strandeiland (zie Bijlage 15 Vleermuizenonderzoek). De focus hierbij lag op het in kaart brengen van vliegroutes en foerageergebieden, zowel bij Strandeiland als in de wijdere omgeving.

Met deze informatie kan bepaald worden of bestaande ontheffingen en vergunningen in het kader van soort- en gebiedsbescherming aangevuld en/of gewijzigd dienen te worden als gevolg van het te wijzigen bestemmingsplan en/of nieuwe inzichten in vleermuisgebruik van het gebied.

Uit literatuurgegevens en andere onderzoeken is bekend dat meervleermuizen in de nabijheid van Strandeiland voorkomen. Veel minder bekend was of en waar eventuele duidelijke en vaak gebruikte vliegroutes en foerageergebieden voorkomen. Meervleermuizen vliegen en jagen in het algemeen veelal langs oevers. Enkel bij windstille omstandigheden jagen en vliegen de dieren ook meer op open water.

Eventuele effecten op het kleiner worden van jachtgebied boven open water ver uit de oeverlijn, en op vlieg- en migratieroutes van de meervleermuis door het landbeslag zijn reeds eerder behandeld. Het landbeslag als gevolg van de verdere ontwikkeling van Strandeiland is niet veranderd ten opzichte van het landbeslag vanuit de eerdere plannen. De effectbepaling in het onderhavige rapport concentreert zich dan ook op effecten op jachtgebied en vliegroutes door verdere ontwikkeling (bebouwing) van Strandeiland.

Op basis van 10 meetpunten langs oevers is een jaarrond beeld verkregen van het gebruik van oevers in het plangebied (Strandeiland) door meervleermuizen. Inventarisatie vond plaats m.b.v. warmtebeeldcamera’s én Batloggers.

Voor een volledige weergave van de resultaten wordt verwezen naar de bijlage.

Vliegroutes

Er zijn geen duidelijk herkenbare vliegroutes van grote aantallen vleermuizen tijdens het onderzoek aangetroffen langs de bemonsterde oevers m.b.v. warmtebeeldcamera’s. De activiteitsmetingen met de Batloggers geven aan dat er hoge activiteit kan zijn gedurende korte momenten of laat op de avond gedurende langere tijdspannes. Deels zal deze activiteit bestaan uit al foeragerend langs trekkende meervleermuizen. Dit wordt als foerageeractiviteit en niet als herkenbare vliegroute beschouwd.

Er is geen duidelijk herkenbare vliegroute langs de noordzijde IJburg (meetpunten 5, 6 en 7) én geen duidelijke vliegroute langs de noordoever van de IJmonding (meetpunt 2). Ook op de binnenwateren bleken duidelijke vliegroutes afwezig (meetpunten 3, 4, 8 en inventarisatierondes). Maar er zijn wel dieren foeragerend aangetroffen nabij Strandeiland en meer naar het oosten bij de Diemervijfhoek. Het lijkt daarmee niet uit te sluiten dat dieren ver uit de huidige oeverlijnen over open water vanuit het IJ richting Strandeiland zijn gevlogen.

Het is theoretisch mogelijk dat een vliegroute tussen de meetpunten in gelokaliseerd was en daarmee niet opgemerkt werd. Dit zou het geval kunnen zijn als vliegroutes niet evenwijdig aan oeverlijnen lopen én de vliegbewegingen zeer geconcentreerd over open water plaatsvinden. Dat is echter niet te verwachten gezien de ecologie van de meervleermuizen waarbij jacht- en vliegactiviteit boven groot open water enkel bekend is bij zeer windluwe omstandigheden en afwezigheid van golfslag en dieren zelfs dan in een breed front jagen (waarnemingen tijdens dit onderzoek bij Kinselmeer). Jagende dieren of dieren op vliegroute zijn boven groot open water in veel kleinere aantallen aangetroffen in vergelijking met dieren langs oevers, en nooit in grote groepen tegelijkertijd tijdens eerder onderzoek.

Omdat het uitgangspunt is dat lichtverstrooiing vanaf Strandeiland wordt voorkomen, en aan de oostzijde van Strandeiland een oeverzone met riet wordt ontwikkeld en aan de zuidzijde een natuurlijk zandstrand, kunnen de dieren vlak langs Strandeiland vliegen én foerageren. De –verdere- aanleg van Strandeiland zal vliegroutes naar Strandeiland en verder naar het oosten niet aantasten.

Foerageergebied

De vleermuizen zijn veelal foeragerend dicht langs oevers waargenomen. Tijdens windstille nachten wordt ook verder nog waarneembaar boven open water gefoerageerd door meervleermuizen maar als de wind opsteekt, bij >2 Bft, wordt de luwte langs rietkragen en dergelijke, opgezocht. Dit is geheel in lijn met eerdere onderzoeken. De meervleermuizen lijken bij windstil weer breed over het open water zonder gerichte trekbanen te vliegen en te jagen. Tijdens windstille avonden wordt op het Kinselmeer evenals buitengaats boven de randen van het Marker- en IJmeer gefoerageerd. Uit de verschillende metingen zijn geen eenduidige foerageergebieden aan te wijzen waar gedurende de kraamtijd of najaar altijd in grote aantallen door meervleermuizen wordt gefoerageerd. Dit is in lijn met het feit dat het jachtgebied van meervleermuizen groot is en dat binnen het jachtgebied dieren daar jagen waar op dat moment de meeste insecten zijn. Daar speelt de wind een grote rol bij.

Kleine aantallen meervleermuizen foerageren zodra een beetje wind aanwezig is op het door riet omzoomde water gelegen tussen IJburg en Diemerpark (meetpunten 3 en 4 plus rest van de binnenwateren). Dicht bij de oevers ter hoogte van de Diemervijfhoek is de jachtactiviteit dan meestal beduidend hoger (meetpunten 8 en 9 daarbij ook in ogenschouw nemend dat bij meetpunt 9 de aantallen opnames sowieso wat lager zijn vanwege de kortere opnameperiode per nacht).

Bij de oevers van Strandeiland (meetpunten 6 en 10) wordt gefoerageerd, waarbij bij meetpunt 10 hogere aantallen opnames zijn gemaakt. Het lijkt niet aannemelijk dat het verschil enkel door (iets) kortere opname tijd op meetpunt 6 kan worden verklaard. De huidige oeverlijn van Strandeiland vormt dus nu al een foerageergebied.

In de originele of referentiesituatie –zonder Strandeiland- zal het jachtgebied in de omgeving van Strandeiland met name langs (en mogelijk op) de Diemervijfhoek hebben gelegen. Dit jachtgebied blijft bereikbaar voor meervleermuizen en wordt niet aangetast.

In de huidige situatie –Strandeiland is deels aangelegd maar nog niet bebouwd- blijken de oevers van Strandeiland zelf al te fungeren als jachtgebied voor meervleermuizen (waarnemingen bij meetpunten 10 en 6, en losse waarneming op 15 juli) en kan niet uitgesloten worden dat dieren ook op het huidige opgespoten land foerageren. Tevens creëert de verdere aanleg van Strandeiland extra luwte en daarmee potentieel jachtgebied ten oosten van Strandeiland (rietmoeras) en tussen Strandeiland en Diemervijfhoek. Indien deze functionaliteit blijft behouden tijdens en na bebouwing is van een effect op het huidige jachtgebied geen sprake.

De verdere ontwikkeling van Strandeiland resulteert in een toename van (lengte van) oevers, en daarmee in potentie in een toename van jachtgebied voor meervleermuizen langs oevers. Indien voldoende lengte van oevers onverlicht blijven (ook door aanschijning vanuit bebouwing), voldoende prooidieren herbergen (kruidenrijke oevers of rietoevers en dergelijke gecombineerd met ondiep water/flauwe oevers) en beschutting bieden bij wind (windluwte door begroeiing of kades) zal dus geen sprake zijn van een negatief effect op foerageergebied langs oevers door de verdere ontwikkeling van Strandeiland. Met de juiste inrichting zal verdere ontwikkeling dus geen negatief effect veroorzaken, maar juist een positief effect hebben op foerageercapaciteit.

Foerageeractiviteit en vliegroutes op open water

De vliegroutes en mate van foerageeractiviteit boven open water zijn niet concreet bekend, maar er wordt wel verondersteld dat vliegroutes aanwezig zijn en er foerageeractiviteit is. Open water als jachtgebied (en vliegroute zal met name een rol spelen bij zeer windstille omstandigheden (zie bijvoorbeeld de waarnemingen bij Kinselmeer en in De vliegroutes (en ook het jachtgebied) zijn niet zozeer specifieke locaties als wel vlakken waar gejaagd wordt of brede banen waarbinnen de dieren trekken. Er mag op basis van de huidige kennis over het gedrag van de meervleermuis van worden uitgegaan dat het zwaartepunt van de foerageeractiviteit – in de huidige en toekomstige situatie - bij oevers ligt.

Een effect op foerageergebied door de afname van open water is reeds eerder behandeld. Wanneer de nieuwe oeverlijnen van Strandeiland naast foerageergebied ook als vliegroutes kunnen fungeren, kunnen de dieren die ook ‘omvliegen’ langs de (veranderde) oevers en onderwijl foeragerend.

Hoewel er geen concrete kwantitatieve data van het huidige gebruik van het open water rondom het plangebied door meervleermuizen beschikbaar zijn, mag ervan worden uitgegaan dat het tijdens de monitoring (punttellingen langs de oevers) waargenomen niveau van de foerageeractiviteit en vliegbewegingen van meervleermuizen langs de oever en het vanaf de oever waarneembare gebied, in stand moet worden gehouden. Hiermee wordt een eventueel en dan naar verwachting uiterst klein, effect van energieverlies door het ‘omvliegen’, met zekerheid te niet gedaan. Zo kan een effect op de SvI worden uitgesloten.

Migratieroutes meervleermuis

Er is in het algemeen nog maar beperkt inzicht in gebruik van water door meervleermuizen in ruimte en tijd, en meer specifiek het gebruik van het water tijdens de migratieperiode. Migratieroutes zijn routes voor langeafstand vluchten tussen zomer- en winterverblijven. Deels zullen deze grote waterwegen en oeverzones ook als foerageergebied worden gebruikt.

In het onderhavige onderzoek is niet specifiek naar migratieroutes gekeken. De punttellingen in augustus en september geven basale informatie over de migratieperiode. Op basis daarvan kan gesteld worden dat de meetpunten bij oevers van het IJmeer (meetpunten 1, 2 en vooral 6, 7, 8 en 10, deels 9) bij de start van de migratietijd van belang zijn, de activiteit (vooral in augustus) is hoog.

Wanneer de oevers van Strandeiland als vliegroute (en foerageergebied) behouden blijven, blijven zij ook behouden als migratieroute. Er is dan geen sprake van een effect op migratieroutes door de –verdere- ontwikkeling van Strandeiland.

Kansen en verblijfplaatsen

Los van de ontwikkeling van Strandeiland en bebouwing welke hier wordt getoetst, is er sprake van een grote druk op door de meervleermuis als kraamverblijf gebruikte locaties. Door op de nieuwe eilanden van IJburg, waaronder Strandeiland, in de te realiseren bebouwing warme en grote verblijfplaatsen voor de meervleermuis aan te bieden, welke gebruikt kunnen worden als kraamverblijf, kan de meervleermuis zich (weer) uitbreiden. Ook andere bouwwerken, bv. bruggen, bieden kansen om potentiële verblijfplaatsen voor de meervleermuis te realiseren. Natuurinclusief bouwen zal natuurlijk tegelijk ook kansen bieden aan andere soorten.

Overig waargenomen vleermuizen

In de omgeving van IJburg zijn tijdens dit onderzoek, naast de meervleermuis, zes soorten vleermuizen in hun foerageergebied vastgesteld: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, tweekleurige vleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis. De omgeving van IJburg, met haar combinatie van water, groen en bebouwing, is met zeven soorten een relatief soortenrijk landschap.

De gewone dwergvleermuis, laatvlieger (en meervleermuis) hebben (kraam)verblijven in gebouwen. De tweekleurige vleermuis heeft een voorkeur voor hoogbouw. De ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis verblijven voornamelijk in bomen (met holen, diepe scheuren of loshangend schors) in de zomer. Paarverblijven van de ruige dwergvleermuis worden ook in gebouwen gevonden.

Vliegroutes en foerageergebied

Bij alle meetpunten wordt (jacht)activiteit waargenomen van de verschillende soorten. De rosse vleermuis en tweekleurige vleermuis vliegen hoog over het landschap, zonder vliegroutes welke door de ontwikkeling geraakt zouden kunnen worden. Beide soorten jagen op –ook- op hoogte en veelal bij oevers of boven open water. De ontwikkeling van oeverzones met riet zal bijdragen aan de mogelijkheden tot foerageren. Het voorkomen van de tweekleurige vleermuis (in Nederland een relatief zelden waargenomen soort) is opvallend te noemen. Ze wordt met vaakst waargenomen op meetpunten 1, 2 en 9.

Het waarnemen van vliegroutes was, in de methodische aanpak van de telpunten met warmtebeeldcamera, gefocust op de meervleermuis. De watervleermuis is met die aanpak voldoende in beeld. Net als bij de meervleermuis, waren er geen duidelijke routes met veel dieren die in korte tijd voorbijvlogen. De soort is slechts sporadisch waargenomen. Zorgen voor beschutting en voorkomen van lichthinder zal ook voor deze soort nieuw verbindend en voedselhabitat toevoegen.

Het voorkomen van eventuele routes van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger is niet gericht in beeld gebracht. Duidelijke routes van die soorten volgen structuren zoals de waterwegen en oevers, opgaande vegetatie, en zelfs aanwezige bebouwing. Dergelijke structuren op de reeds ontwikkelde eilanden, worden door de nieuwe ontwikkeling niet beïnvloedt.

Het verder te ontwikkelen Strandeiland is in eerste instantie relatief open gebied, waarbij de oeverzones in windstille situaties mogelijk reeds als vliegroute en foerageergebied kunnen worden gebruikt. Op zonnige windstille dagen, zal zelfs het open opgespoten land als foerageergebied kunnen worden gebruikt, zoals ook blijkt uit de aantallen opnames bij meetpunten 6 en 10 van met name gewone en ruige dwergvleermuis. Door de ontwikkeling van het gebied naar een gebied met meer structuur en beschutting, in dit geval urbaan gebied met ruimte voor een natuurlijke groen-blauwe omgeving, zal de kwaliteit voor de functies van vliegroute en foerageergebied doen toenemen.

De gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger zijn niet de meest lichtgevoelige soorten. Toch zal het creëren van donkere verbindende structuren en zones de kwaliteit van het landschap als foerageergebied en vliegroute ten goede komen.

Kansen en verblijfplaatsen

Door gericht natuurinclusief te bouwen kunnen op de nieuwe eilanden van IJburg, waaronder Strandeiland, in de te realiseren bebouwing, verblijfplaatsen voor verschillende functies voor de overige gebouwbewonende soorten (de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis, laatvlieger en tweekleurige vleermuis) worden gerealiseerd. Lagere bouw kan paarverblijven en kraamverblijven faciliteren, hogere bouw kraamverblijven en massa-winterverblijven.

Bijvoorbeeld knotwilgen kunnen al relatief snel verblijfplaats bieden voor een paarverblijf van de ruige dwergvleermuis. Door kasten te plaatsen op snelgroeiende boomsoorten kan al veel eerder zo’n functie worden aangeboden.

Migratie overige soorten

Migratieroutes tussen zomer- en winterverblijven voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger vindt plaats langs reeds bestaande –en niet aangetaste- structuren en via open water of land en veelal in of nabij bebouwd gebied. De winterverblijven bevinden zich immers ook in bebouwd gebied. Tweekleurige vleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis migreren over lange(re) afstand en volgen zeer waarschijnlijk grote structuren zoals rivieren, dijken etc. en vliegen op hoogte. De watervleermuis zal evenals de meervleermuis laag vliegen en kleinschaliger structuren volgen.

De afwezigheid van effect op de migratieroutes van meervleermuis in ogenschouw nemend, is van effecten op migratieroutes van gewone en ruige dwergvleermuis,laatvlieger, tweekleurige vleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis geen sprake bij de verdere ontwikkeling van Strandeiland.

15.4.4 Stikstofdepositie     

Het stikstofonderzoek (Bijlage 17 Passende beoordeling Stikstofdepositie) heeft uitgewezen dat in de gebruiksfase de drempelwaarde van 0,00 mol/ha/jaar wordt overschreden. Er is sprake van stikstofdepositie in het Naardermeer, de Oostelijke Vechtplassen, Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en Botshol. Oorzaak van deze depositie is geheel terug te voeren op de uitstoot van wegverkeer. Woningen en bedrijven op Strandeiland stoten geen stiksof uit.

Voor de gebruiksfase is, in overleg met de provincie en het Rijk, een claim gelegd op het stikstofregistratiesysteem (SSRS). Op het moment van het aanvragen van de Wnb-vergunning was er voldoende ruimte beschikbaar in het SSRS (peildatum 6 juli 2021). Op het moment van afboeken kan dat anders zijn. Om die reden kan aanvullend gebruik worden gemaakt van de eerder opgestelde passende beoordeling voor de aanlegfase van Strandeiland, waarin de belangrijkste ecologische effecten van Strandeiland passend zijn beoordeeld. Voor specifiek de gebruiksfase van Strandeiland is geen passende beoordeling uitgevoerd.

Echter, aangezien het in de gebruiksfase gaat om stikstofdepositie van circa dezelfde omvang en in dezelfde habitattypen van dezelfde Natura 2000-gebieden, is de verwachting dat de ecologische effecten van de stikstofemissie in de gebruiksfase niet wezenlijk verschillen van die in de aanlegfase. Ook in de gebruiksfase is daarnaast sprake van tijdelijkheid. De verwachting is namelijk, dat vrij snel na 2038, een verdere elektrificatie en verschoning van het wagenpark naar 100% plaatsvindt, waardoor er geen sprake meer is van emissie door wegverkeer van en naar Strandeiland. Zonder emissie door wegverkeer is er in de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Voor de aanlegfase wordt een beroep gedaan op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Op basis van deze wet geldt een vrijstelling van de Wnb-vergunningplicht voor de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten waarvan de emissies tijdelijk en beperkt zijn.

In paragraaf 15.5.4 wordt nader ingegaan op het stikstofonderzoek en de passende beoordeling.

15.5 MER     

15.5.1 Samenvatting effectbeoordeling     

Onderstaande tabel toont de eindbeoordeling voor het thema natuur. Een toelichting op de effectbeoordeling wordt gegeven in de paragrafen 6.4.4 en 6.4.5.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling natuur

15.5.2 Beoordelingskader     

De criteria voor het thema natuur staan in onderstaande tabel.

verplicht

Beoordelingscriteria natuur

15.5.3 Referentiesituatie     

In deze paragraaf wordt de huidige situatie en de referentiesituatie beschreven. Voor natuur spreken we - in tegenstelling tot andere milieuaspecten - specifiek over de huidige situatie en niet over de autonome situatie (zonder bp 2009). Dit is gedaan omdat voor natuur in het kader van wet- en regelgeving specifiek aan de huidige situatie getoetst moet worden. In paragraaf 15.5.4 worden de effecten van het voornemen eerst afgezet tegen de in deze paragraaf beschreven referentiesituatie. Tot slot wordt apart ingegaan op de toetsing aan de wet- en regelgeving en daarmee aan de huidige situatie.

In deze paragraaf wordt bij de beschrijving van de referentiesituatie alleen ingegaan op aanwezige waarden en soorten die bij de effectbeoordeling relevant blijken te zijn. Een completer overzicht van in en rondom het plangebied aanwezige waarden en soorten is beschreven in het deelrapport Natuur Strandeiland (Sweco, 20 mei 2020).

Natura 2000

IJburg is gelegen in het IJmeer, wat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer' (gebiedsnummer 73). Dit gebied is in zijn geheel aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn. De deelgebieden Gouwzee en de kustzone bij Muiden zijn tevens aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn. De kustzone rond Muiden is op ruim 2.700 meter van IJburg gelegen. IJburg grenst aan de zuid- en oostzijde direct aan Vogelrichtlijngebied, ten noordwesten van IJburg valt het Buiten-IJ en de omgeving Hoeckelingsdam binnen Vogelrichtlijngebied. Dit Vogelrichtlijngebied begint op ca. 700 meter van Strandeiland, de Hoeckelingsdam ligt op ca. 1.300 meter afstand. In de kaart in onderstaande figuur is het beschermingsregime rond IJburg weergegeven.

verplicht

Ligging Natura 2000-gebieden rondom IJburg Fase 2 en hun beschermingsregimes

Rondom de eilanden komen binnen de referentiesituatie verschillende habitattypen en soorten voor. Hieronder worden de habitattypen beschreven die relevant zijn voor de effectbeschrijving. Een uitgebreidere beschrijving is opgenomen in het deelrapport Natuur:

  • H3140 Kranswierwateren: Kranswierwateren zijn sinds de aanwijzing als Natura 2000-gebied in oppervlakte toegenomen in het Markermeer & IJmeer, van 90 ha in 2004 tot 325 ha in 2016. Als gevolg van het landmaken in de referentiesituatie gaat er weinig kranswierwater verloren. Het ontstaan van nieuwe luwe zones als gevolg van het landmaken draagt bij aan de ontwikkeling van de waterplantenvegetaties, mede doordat dit beperkend werkt op het zwevend slib in de waterkolom. In de wateren rond IJburg is daarom binnen de referentiesituatie een verdere toename van kranswierwateren te verwachten, met name in de luwe zones rond IJburg, waar naar verwachting minder zwevend materiaal in de waterkolom aanwezig is.
  • H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden: Fonteinkruiden worden in het Markermeer tot zo'n 3-4 meter diepte gevonden, wat alleen mogelijk is bij voldoende helder water. De uitbreiding van kranswiervegetaties naar grotere diepte heeft tot gevolg dat deze de vegetaties met fonteinkruiden verdringen of vestiging hiervan verhinderen. Kranswieren kunnen in de ondiepe Gouwzee en bij de Kustzone van Muiden de concurrentie met fonteinkruiden winnen doordat het water behalve voldoende helder ook erg nutriëntenarm is. Binnen de referentiesituatie wordt er dan ook een verdere afname van fonteinkruidenvegetaties verwacht in de wateren direct rond Strandeiland.
  • Behalve habitattypen komen er ook habitatsoorten nabij Strandeiland voor. De meest relevante zijn:
  • H1163 Rivierdonderpad: De oeverzone van het IJmeer vormt op locaties een geschikt stenig onderwatermilieu (stenige beschoeiingen en mosselbanken die schuilmogelijkheden bieden), welke geschikt zijn als voortplantings-, foerageer- en overwinteringsgebied voor rivierdonderpad. Als autonome ontwikkeling wordt een verdere afname van de verspreiding van rivierdonderpad verwacht in de wateren rond Strandeiland, terwijl het beschikbare potentiële leefgebied gelijk blijft. Deze afname wordt veroorzaakt door toegenomen concurrentie met invasieve vissoorten.
  • H1149 Kleine modderkruiper: Deze soort heeft een voorkeur voor ondiep, plantenrijk water met zandige of met een dunne laag slib bedekte bodems. Gebleken is dat in het Markermeer de kleine modderkruiper vooral wordt aangetroffen bij oevers met vooroever en oevers met kleine stenen. De kleine modderkruiper blijkt nieuw geschikt leefgebied snel te kunnen betrekken. Van de aanleg van natuurvriendelijke oevers binnen de referentiesituatie wordt verwacht dat hier binnen enkele jaren kleine modderkruipers aanwezig zullen zijn. Ook de toename van waterplantenvegetaties als gevolg van het ontstaan van luwtezones door het landmaken van Strandeiland kan leiden tot een toename van kleine modderkruiper.
  • H1318 Meervleermuis: De meervleermuizen uit verblijven die bekend zijn uit de (wijde) omgeving en IJburg als onderdeel van hun leefgebied hebben, zullen het gebied in de toekomst (autonome situatie en referentiesituatie) blijven gebruiken. Landmaken en de aanleg van de referentiesituatie heeft geen invloed op de aantalsontwikkelingen van de soort. Binnen de referentiesituatie blijft dit deel van het IJmeer functioneren als foerageergebied en wordt migratie langs de IJmeerkust niet belemmerd. De oppervlakte open water waarboven gefoerageerd kan worden is afgenomen door het landmaken van IJburg fase 2, maar de randlengte met oevers neemt in de referentiesituatie toe. Deze oevers zijn geschikter foerageergebied dan het open water verder op zee, omdat de dichtheden aan insecten hoger zullen zijn.

Er zijn verschillende (broed)vogelsoorten die rond het plangebied voorkomen. De aalscholver en visdief, twee broedvogels met instandhoudingsdoelen, broeden niet binnen het plangebied. Beide soorten worden foeragerend of rustend gezien rond IJburg. De geplande (referentiesituatie) en deels uitgevoerde (autonome situatie) natuurontwikkeling rondom het IJmeer zal ten goede komen aan de aantalsontwikkeling van de aalscholver. Met name de verdere ontwikkeling van waterplanten en daarmee paaiplaatsen voor vissen, zal de foerageerefficiëntie van de aalscholver en de visdief ten goede komen. Ook het ontstaan van heldere, ondiepe wateren in en in de directe omgeving van IJburg biedt paai- en opgroeimogelijkheden, waardoor een ontwikkeling van een visgemeenschap tot stand kan worden gebracht. Voor de kust van IJburg 1e fase liggen twee kunstmatige mosselbanken die als mitigerende maatregel - vooruitlopend op de aanleg van IJburg 2e fase - zijn aangelegd om foerageergebied van mosseletende watervogels met instandhoudingsdoelen te behouden bij het landmaken voor Strandeiland. Binnen de referentiesituatie wordt dan ook een toename van foeragerende vogels verwacht.

Voor de meeste andere vogels geldt dat deze baat hebben bij de natuurontwikkeling, het helder wordende water, vernatting en een toename aan waterplanten. Hierdoor zullen de aantallen van brandgans, grauwe gans, smient, krakeend, krooneend, meerkoet, slobeend, fuut, dwergmeeuw, zwarte stern naar verwachting toenemen of tenminste gelijk blijven. Dit geldt niet voor het nonnetje en de grote zaagbek. Een belangrijke voedselbron voor het nonnetje en de grote zaagbek is de spiering, die onder de heldere omstandigheden, waarbij de watervegetaties toenemen, juist afneemt. Voor deze soorten geldt daarnaast dat de steeds zachtere winters er voor zorgen dat ze minder in het gebied voorkomen. Dit laatste geldt ook voor de tafeleend, brilduiker en de kuifeend. Voor de topper zijn in de referentiesituatie geen toenames te verwachten van deze soort.

Beschermde en rode lijst soorten

Flora

Binnen de referentiesituatie komen er op land geen beschermde planten voor. De watervegetaties rond Strandeiland kennen bovendien geen onder Wet natuurbescherming beschermde plantensoorten. Van de Rode Lijst-soorten die in de omgeving voorkomen komt korenbloem voor op het huidige Centrumeiland. Soorten van enigszins ruderale groeiplaatsen die op termijn binnen de referentiesituatie verwacht kunnen worden zijn kleine ratelaar, beemdkroon, bevertjes en bolderik. Ook sierlijke vetmuur is een typische pioniersoort van zandige terreinen, deze is in de omgeving echter niet vastgesteld.

Zoogdieren

Het kale opgespoten zand biedt weinig mogelijkheden voor zoogdieren. Soorten die op korte termijn binnen de referentiesituatie te verwachten zijn, zijn onder andere bosspitsmuis, veldmuis, bruine rat en bosmuis. Er zijn daarnaast verschillende vleermuizen waargenomen die fourageren boven het water rondom IJburg, waaronder de water- en meervleermuis, dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger. Vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen zijn in het plangebied niet aanwezig.

(Broed)vogels

Het plangebied is in de huidige situatie een grotendeels kaal, zandig gebied. Monitoring van de aanwezige mogelijke broedvogels laat zien dat diverse pioniersoorten van kale, zandige terreinen aanwezig zijn en hier mogelijk ook kunnen broeden omdat het projectgebied een geschikte nestlocatie biedt. Waargenomen soorten zijn onder andere kluut, witte kwikstaart, scholekster, kleine plevier, bontbekplevier (Rode Lijst: kwetsbaar), tureluur (Rode Lijst: gevoelig), bergeend, verschillende meeuwen, oeverzwaluw, lepelaar en grauwe gans. Bij werkzaamheden in het terrein kunnen steile taluds en kuilen ontstaan waarin de oeverzwaluw nestholten kan maken. Er zijn geen nesten aanwezig van jaarrond beschermde soorten.

Bij de ontwikkeling binnen de referentiesituatie kan de gemeente de nestlocaties van diverse genoemde soorten (buiten het broedseizoen en met een ontheffing) verwijderen. In de referentiesituatie zal op IJburg een broedvogelsamenstelling aanwezig zijn met reguliere soorten van het urbane milieu en stedelijke groengebieden.

Amfibieën

Het plangebied is geschikt leefgebied voor de rugstreeppad (Rode Lijst: gevoelig). De rugstreeppad is een pioniersoort die zich snel in geschikte gebieden vestigt. Het (potentiële) voorkomen op Strandeiland in de fase na landmaken is groot indien er water aanwezig is waar ze voort kunnen planten. Hoewel niet zo massaal als in de pionierfase kan de soort duurzaam aanwezig blijven met de natuurinrichtingsmaatregelen in zandige randzones van het gebied binnen de referentiesituatie.

Reptielen

Ringslang is als kwetsbaar opgenomen op de Rode Lijst. In de nabijheid van het plangebied liggen twee belangrijke kerngebieden voor de ringslang: de Diemer Vijfhoek en de IJdoornpolder. Door realisatie van natuurmaatregelen in de referentiesituatie, zal leefgebied voor de ringslang licht toenemen. Delen van de moeraszone en natuurlijke oevers kan leefgebied vormen.

Vissen

Rivierdonderpad en kleine modderkruiper zijn beide aanwezig in het plangebied. De rivierdonderpad is als kwetsbaar opgenomen op de Rode Lijst. In het water in de omgeving van het plangebied komen tevens alver, rivierprik en spiering voor. De alver en spiering zijn als kwetsbaar opgenomen op de Rode Lijst en de rivierprik als gevoelig. De oeverzones die natuurlijk worden ingericht vormen geschikte paai- en opgroeiplekken voor (jonge) vis. Ook waterplantenvegetaties bieden schuilgelegenheid. Dit is met name voor de kleine modderkruiper aan de orde. Rivierdonderpad leeft vooral dieper op bodems met harde substraten.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende gebieden:

  1. NNN natuur; hiertoe behoren de gebieden;
    1. Waterland Oost;
    2. Pen-eiland, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp;
    3. Diemerpolder en Diemerbos;
  2. NNN grote wateren; hiertoe behoort het IJmeer, net als het Markermeer en het IJsselmeer;
  3. Ecologische verbindingszone; Groene As Amsterdam Zuidoost.

verplicht Begrenzing Natuurnetwerk Nederland rondom het plangebied

Waterland Oost

De oppervlakte van het NNN-gebied Waterland Oost bedraagt bijna 1.250 hectare. De samenhang zowel binnen het NNN-gebied en met andere NNN-gebieden komt tot uiting in een uitgestrekt, open veenlandschap met veel tussenliggende en verbindende waterlichamen. Het gehele NNN-gebied Waterland Oost is aangewezen als weidevogelleefgebied. Het plangebied valt niet binnen de contouren van dit NNN-gebied.

Pen-eiland, De Drost, Warenar, Hooft, en De Schelp

De totale oppervlakte van NNN-gebied PEN-eiland, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp bedraagt bijna 150 ha, waarvan het overgrote deel bestaat uit het PEN-eiland en de Baai van Ballast. Het gebied beslaat de eilandjes in het IJmeer/Pampus nabij Muiden (De Drost, Warenar, Hooft), het eilandje De Schelp in het Gooimeer, de landtong bij de Baai van Ballast, de watergang die deze landtong scheidt en het vaste land van PEN-eiland en ten zuiden van de Baai van Ballast. Het IJmeer/Pampus behoort tot NNN grote wateren en Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Het plangebied valt niet binnen de contouren van NNN natuurgebied Pen-eiland, De Drost, Warenar, Hooft, en De Schelp, wel valt het deels binnen NNN grote wateren.

Diemen en Diemerpolder

Diemerpolder en Diemerbos is een NNN-gebied tussen Diemen en Amsterdam Zuidoost in het westen en het Amsterdam-Rijnkanaal in het oosten. Het gebied bestaat uit 8 verschillende delen, die gescheiden zijn door de rijkswegen A1 en A9 en een spoorlijn. De totale oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt bijna 340 ha. Het plangebied valt niet binnen de contouren van dit NNN-gebied.

Groene As Amsterdam Zuidoost

Natuurverbinding Groene as Amsterdam zuidoost is een natte natuurverbinding, bestaande uit een 42 kilometer lang netwerk van waterlopen tussen Amsterdam zuidoost, Naardermeer, IJmeer en Amsterdam-Noord. Deze vormt een ruimtelijke verbinding tussen onder andere de NNN-gebieden Diemerpolder en Diemerbos, PEN-eiland, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp en Waterland oost.

Autonome ontwikkeling en referentiesituatie

Natuurontwikkelingsprojecten in en rond het IJmeer zijn belangrijke autonome ontwikkelingen. Door het realiseren van natuurontwikkelingsprojecten worden aan het bestaande IJmeer natuurelementen toegevoegd die nu nog ontbreken, waardoor er meer biodiversiteit ontstaat en waardoor natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Het doel van deze projecten is het versterken van het NNN en het versterken van duurzaamheid en biodiversiteit in en rond het IJmeer. Door de zorgvuldige situering van de natuurontwikkelingsprojecten ten opzichte van elkaar wordt het ecosysteem minder kwetsbaar en ontstaat een totaal dat meer is dan de som der delen.

Buiten het plangebied van IJburg 2e fase zijn de volgende natuurontwikkelingsprojecten recent gerealiseerd of in uitvoering. Deze maken onderdeel uit van de autonome situatie en dragen bij aan de biodiversiteit en verduurzaming:

  • Hoeckelingsdam
  • Mosselbanken
  • Herinrichting van de Diemer Vijfhoek;
  • Diemerpark en Amsterdam-Rijnkanaal
  • Natuureiland
  • Zuidelijke IJmeerkust;
  • Binnendijkse natuurontwikkeling Waterland;
  • Red de ringslang;
  • Ecologische verbindingszone Bovendiep
  • Ecozone Zeeburgereiland;
  • Polder IJdoorn
  • Van IJ tot Gouw

Binnen de referentiesituatie worden er bovendien nog extra natuurlijke randen, oeverzones en binnen- en buitendijkse natuurontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit is vanuit NNN-gebied IJmeer zeer wenselijk.

15.5.4 Effectbeschrijving en -beoordeling     

Effecten die als gevolg van het huidig plan in fase 1 (2034) en/of fase 2 (2038) op kunnen treden - en die niet binnen de referentiesituatie zijn toegestaan - zijn effecten in de aanlegfase vanwege een groter aantal woningen. Daarnaast verschillen de effecten tussen de referentiesituatie en het planvoornemen in de gebruiksfase door verschillen in bouwhoogte, verkeer, de WKO en het mogelijk maken van waterrecreatie door het realiseren van ligplaatsen voor boten. Het planvoornemen wordt dan ook getoetst op deze aspecten ten opzichte van de referentiesituatie (bp 2009). Ten aanzien van stikstof dient het planvoornemen afgewogen te worden tegen de huidige situatie.

Beïnvloeding Natura 2000-gebieden

De effecten van realisatie en gebruik van Strandeiland op het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer zijn onderzocht voor wat betreft verstoring en externe werking op voedselbeschikbaarheid voor de soorten waarvoor het IJmeer is aangewezen. In onderstaande synthesetabel worden de mogelijke wijzigingen van inrichting aangegeven en in hoe ver deze effecten zullen hebben op beschermde waarden van Natura 2000-gebieden.

verplicht

Synthesetabel effecten Natura 2000 die kunnen optreden door wijziging bestemmingsplan

Habitattypen

Strandeiland ligt buiten de begrenzing van Habitatrichtlijngebied. Directe effecten op habitattypen zoals oppervlakteverlies in zowel aanleg- als gebruiksfase zijn derhalve niet aan de orde. Wel is er in zowel aanleg- als gebruiksfase sprake van stikstofemissie (NOx en NH3). Dit kan vooral bedreigend zijn voor voedselarme habitattypen. Door de verrijking kan de vegetatie verruigen en kunnen kenmerkende soorten van schrale milieus verdwijnen. Daarnaast kan depositie van stikstof en dan vooral depositie van ammoniak, indirect via nitrificatie leiden tot onder andere een daling van de bodem-pH (Kros et al. 2008, de Vries 2017). Door verzuring verdwijnen gevoelige soorten en neemt de soortenrijkdom en kwaliteit van zuurgevoelige habitattypen af. Stikstofdepositie kan bovendien effecten hebben via de voedselketen vanwege invloed op kwaliteit en het voorkomen van prooidieren of aantrekken van parasieten.

Het habitattype kranswierwateren H3140 in afgesloten zeearmen, zoals het Markermeer en het IJmeer is niet of nauwelijks gevoelig voor stikstofdepositie. Stikstofdepositie vormt geen bedreiging voor de instandhouding van het habitattype. Ook het habitattype Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden H3150 is niet gevoelig voor stikstof wanneer het aanwezig is in afgesloten zeearmen (H3150az), waar het IJsselmeergebied ook onder valt. De stikstofemissie in de plansituatie heeft dan ook geen effect op deze habitattypen in het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer.

Om de effecten in beeld te brengen voor stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden in de omgeving is een stikstofberekening uitgevoerd. Uit de stikstofdepositieberekening (zie Bijlage 17 Passende beoordeling Stikstofdepositie) voor de gebruiksfase blijkt dat er sprake is van een toename van stikstofdepositie van maximaal 0,03 mol/ha/jaar op natuurwaarden in het Naardermeer, 0,02 mol N/ha/jaar op natuurwaarden in de Oostelijke Vechtplassen en 0,01 mol N/ha/jaar op Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en Botshol. Gezien de toename in stikstofdepositie is een claim gelegd op het stikstofregistratiesysteem (SSRS). Op dit moment is er voldoende ruimte in het SSRS (peildatum 6 juli 2021). Op basis van het SSRS is een Wnb-vergunning aangevraagd. Voor de aanlegfase wordt een beroep gedaan op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Op basis van deze wet geldt een vrijstelling van de Wnb-vergunningplicht voor de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten waarvan de emissies tijdelijk en beperkt zijn.

De tijdelijke emissies in de aanlegfase zijn aanvullend beoordeeld in een passende beoordeling (Bijlage 17 Passende beoordeling Stikstofdepositie). In de passende beoordeling zijn de stikstofgevoelige habitattypen beoordeeld waarvan op voorhand negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten. Het gaat om de volgende habitattypen:

  • H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, buiten afgesloten zeearmen
  • H4010B Vochtige heiden (laagveengebieden)
  • H6410 Blauwgraslanden
  • H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen)
  • H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)
  • H7210 Galigaanmoerassen
  • H91D0 Hoogveen- en laagveenbossen
  • Lg05 Grote zeggenmoerassen

Per Natura 2000-gebied zijn de stikstofgevoelige habitattypen beoordeeld aan de hand van de kritische depositiewaarde (KDW), de instandhoudingsdoelstellingen en de (lokale) kwaliteit van het habitattype. Uit de passende beoordeling blijkt dat de zeer geringe en tijdelijke stikstofdepositie zelfstandig of in combinatie met andere plannen en projecten niet leidt tot significante gevolgen met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen of leefgebieden van soorten in de betreffende Natura 2000-gebieden Naardermeer, Oostelijke Vechtplassen, Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en Botshol. Dit komt omdat de KDW niet wordt overschreden, of doordat het project van een zodanig beperkte en tijdelijke aard is dat de omvang ervan verwaarloosbaar klein is ten opzichte van de huidige overschrijding van de KDW en de hoeveelheid stikstof die wordt afgevoerd door het regulier beheer, of doordat andere factoren, veelal waterkwaliteit, een grotere bepalende invloed hebben dan de stikstofdepositie op de kwaliteit van het habitattype.

Voor specifiek de gebruiksfase van Strandeiland is geen passende beoordeling uitgevoerd. Echter, aangezien het in de gebruiksfase gaat om stikstofdepositie van circa dezelfde omvang en in dezelfde habitattypen van dezelfde Natura 2000-gebieden, is de verwachting dat de ecologische effecten van de stikstofemissie in de gebruiksfase niet wezenlijk verschillen van die in de aanlegfase. Ook in de gebruiksfase is sprake van tijdelijkheid. De verwachting is namelijk, dat vrij snel na 2038 een verdere elektrificatie en verschoning van het wagenpark naar 100% plaatsvindt, waardoor er geen sprake meer is van emissie door wegverkeer van en naar Strandeiland. Zonder emissie door wegverkeer is er in de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Effecten op habitattypen

Habitatsoorten - meervleermuis

De plansituatie leidt in de gebruiksfase tot meer uitstralende verlichting door de toename van het aantal woningen, meer (nachtelijke) verkeersbewegingen en de hogere gebouwen ten opzichte van de referentiesituatie. Dit kan een negatief effect hebben op de aanwezige meervleermuis. De meervleermuis is namelijk gevoelig voor lichtverstoring en mijdt veelal sterk verlichte wateroppervlaktes. Ook in de aanlegfase kan sprake zijn van nachtelijke verlichting, effecten hiervan zullen worden gemitigeerd. In de autonome situatie is er geen verlichting. Met de aanleg van nieuwe, natuurlijk ingerichte oevers heeft Strandeiland mogelijk ook een positief effect op de habitatrichtlijnsoort Meervleermuis. De oeverlengte neemt toe, en er worden maatregelen genomen om de oevers voor wat betreft begroeiing en verlichting optimaal in te richten voor de meervleermuis. Ook wordt er rekening gehouden met afschermingsmaatregelen rond de wegen, om lichthinder veroorzaakt door koplampen te voorkomen. Er worden geen effecten verwacht op de functionaliteit van bestaande en toekomstige vliegroutes en foerageergebieden.

Habitatsoort - modderkruiper en rivierdonderpad

De vissoort kleine modderkruiper komt voor in de Habitatrichtlijngebieden bij de kust van Muiden en in de Gouwzee en mogelijk komt rivierdonderpad hier ook voor. Deze soorten zijn relatief ongevoelig voor verstoring door geluid, licht en optische verstoring door recreatievaart. In bijzondere omstandigheden kunnen ze gevoelig zijn voor geluidverstoring. Deze gevoeligheid betreft vooral harde onverwachte geluiden die tot grote drukverschillen onderwater kunnen leiden, zoals heiwerkzaamheden. Ook langsvarende motorboten kunnen vissen verstoren, maar voor kleinere boten, zoals sloepen, geldt dat de effectafstand naar verwachting zeer beperkt is en hiermee ook de gevoeligheid. Gezien het bovenstaande wordt uitgesloten dat rivierdonderpad en modderkruiper in het Habitatrichtlijngebied negatieve effecten ondervinden van geluid/licht/trillingen en optische verstoring. De geringe toename en het vaargedrag van de vaartuigen maakt dat significant negatieve effecten van mechanische verstoring van rivierdonderpad en kleine modderkruiper eveneens worden uitgesloten.

Eutrofiering door stikstof kan door het toch al voedselarme water en de zeer beperkte uitstoot van het project niet tot een dermate grote eutrofiering leiden dat dit tot zuurstoftekorten voor de kleine modderkruiper leidt. Ook heeft stikstofdepositie geen negatieve gevolgen voor habitattypen die leefgebied zijn van de kleine modderkruiper.

De lozing van oppervlaktewater als gevolg van de aanwezigheid van de WKO zorgt voor een daling van de watertemperatuur. Aangezien zowel de rivierdonderpad als de modderkruiper baat hebben bij koeler water worden negatieve effecten als gevolg van de planvoornemen uitgesloten. De toename aan waterplanten als gevolg van het planvoornemen heeft naar verwachting een positief effect op de kleine modderkruiper ten opzichte van de autonome situatie.

Ten opzichte van de referentiesituatie zijn er voor geen van de habitatsoorten negatieve effecten te verwachten.

verplicht Effecten op habitatsoorten

Vogelsoorten

Niet de activiteiten op het Strandeiland zelf, maar met name de activiteiten die op of verder van het strand in het water plaatsvinden kunnen nadelige gevolgen hebben voor foeragerende, rustende of broedende vogels. Door het nemen van maatregelen op en rond de eilanden van Strandeiland wordt verstoring vanaf de eilanden voorkomen. Deze maatregelen zijn het maken van een afscherming tussen vasteland en water, een beperking op het gebruik van de IJburgbaai ter hoogte van de mosselbanken in het winterhalfjaar, aanlegverboden, het ontoegankelijk maken van de oevers op bepaalde plaatsen, kanalisering van de waterrecreatie en afscherming van vogels voor wandelaars, fietsers en het bewegingslicht van auto's. Het tegengaan van verstoring van trekkende watervogels in foerageer- en rustgebieden is vooral in de winterperiode cruciaal. In de winter is de waterrecreatie beduidend minder dan in de zomerperiode. Verstoring in de winter kan mogelijk worden tegengegaan door de bovengenoemde inrichtingsmaatregelen. Door de bovengenoemde preventieve maatregelen worden effecten beperkt. Op basis van de voortoets kan het optreden van significante negatieve effecten op verschillende watervogels worden uitgesloten. Met het nemen van de preventieve maatregelen worden de effecten op de overwinterende watervogels beperkt en is er geen significant negatief effect. Met de mosselbanken is voldoende voedsel beschikbaar en door verstoring te voorkomen blijft het beschikbare voedsel voor de watervogels bereikbaar.

Het vestigen van de slechtvalk als broedvogel op Strandeiland als gevolg van toename van broedmogelijkheden door hoogbouw kan leiden tot toename van predatie van vogelsoorten met instandhoudingsdoelstellingen in Natura 2000-gebieden. Echter, het verschil in maximale bouwhoogte tussen de referentiesituatie en het planvoornemen is weinig relevant voor de kans op vestiging. Een geschikte nestlocatie kan in gebruik worden genomen wanneer de omgeving voldoende voedsel biedt en de locatie zich niet binnen de grenzen van een ander territorium van slechtvalk bevindt. De eventuele broedvogels hoeven in het winterseizoen niet noodzakelijk meer aanwezig te zijn in de regio. Gezien de wijd verspreide aanwezigheid van slechtvalk in ruimte en tijd zal een vestiging niet leiden tot significante effecten op vogels met instandhoudingsdoelen.

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de effecten van het planvoornemen op vogelsoorten verwaarloosbaar is ten opzichte van de huidige situatie en referentiesituatie.

verplicht

Effecten op vogelsoorten

Effectbeoordeling: Uit de passende beoordeling blijkt dat de stikstofdepositie zelfstandig of in cumulatie met andere plannen en projecten niet leidt tot significante gevolgen met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen voor kwalificerende habitattypen of leefgebieden van soorten in de Natura 2000-gebieden Naardermeer, de Oostelijke Vechtplassen, Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en Botshol. Bovendien is voor de toename in stikstofdepositie in deze gebieden beroep gedaan op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en het SSRS. Uit de stikstofberekening blijkt dat op andere Natura 2000-gebieden geen sprake is van een toename aan stikstofdepositie die groter is dan 0,00 mol N/ha/jaar. Mechanische verstoring van habitattypen binnen Natura-2000 gebieden in de gebruiksfase kan worden uitgesloten. De oppervlaktewaterlozing door de WKO leidt eveneens niet tot effecten op habitattypen.

De aanwezige habitatsoort meervleermuis is gevoelig voor lichtverstoring. Uitstraling van diffuus licht neemt in de plansituatie beperkt toe ten opzichte van de referentiesituatie. Dit verschil is niet merkbaar voor vleermuizen. Effecten van lichtscheren worden voorkomen door afschermende maatregelen. De verlichting in de gebruiksfase leidt naar verwachting dan ook niet tot verstoring van foerageergebied en mogelijke vliegroutes van meervleermuis.

De recreatievaart in de gebruiksfase zal naar verwachting geen effecten hebben op de vissoorten rivierdonderpad en kleine modderkruiper. De delen van het water waar deze vissen zitten zijn ondiepe, stenige oevers en waterplantenrijke delen, welke veelal worden gemeden door recreanten met kleine open boten. Bovendien wordt het vaarverbod aan de oostzijde gehandhaafd. Ook leidt eutrofiëring door stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase niet tot zuurstoftekorten voor kleine modderkruiper. Het lozen van afgekoeld water door de WKO heeft ook geen negatieve effecten op beide vissoorten. De kleine modderkruiper kan door het hogere zuurstofgehalte dat deze temperatuurdaling op korte afstand van de lozing veroorzaakt zelfs baat hebben bij de oppervlaktewaterlozing.

De effecten van toename van recreatie op het land in de gebruiksfase op rustende en foeragerende watervogels zullen in de plansituatie nauwelijks anders zijn dan in de referentiesituatie. Waterrecreatie, die in de referentiesituatie geen onderdeel uitmaakt van bp 2009, kan een groter effect hebben op watervogels. Door het vaargedrag, de geringe toename van het totale aantal boten in het gebied en de beperkte overlap van het vaarseizoen met de periode van aanwezigheid van de vogels, zijn effecten beperkt en worden significant negatieve effecten op niet-broedvogelsoorten uitgesloten. Uitstralende verlichting over het water is relatief constant en voorspelbaar en zal eveneens niet leiden tot verstoring van op het water aanwezige niet-broedvogels. Lichtschering door verkeer wordt voorkomen door een afschermende maatregelen in het openbaar gebied. De twee broedvogels met instandhoudingsdoelen broeden niet op of nabij Strandeiland en er vindt geen verstoring of aantasting plaats van belangrijke rust- of foerageergebieden. Oppervlaktewaterlozing door de WKO leidt tot minimale effecten op de beschikbaarheid van prooivissen en mosselen die dienen als voedsel voor broedvogels en niet-broedvogels. Geconcludeerd wordt dat de WKO geen effect heeft op de beschikbaarheid van foerageergebied van mossel- of visetende watervogels.

Op basis van bovenstaande wordt zowel fase 1 als fase 2 beperkt negatief (0/-) beoordeeld.

Beïnvloeding beschermde en Rode lijst soorten

Bij het onderzoek naar de effecten op beschermde soorten worden soorten van de Wet natuurbescherming (opgenomen in artikel 3.1, 3.4 en 3.5) onderzocht. Ook worden de bedreigde soorten die zijn opgenomen op de Rode Lijsten besproken. Voor alle soortgroepen afzonderlijk zijn de effecten als gevolg van de aanleg van Strandeiland bepaald op vernietiging en/of verstoring van het leefgebied. De onderzochte soortgroepen zijn flora, zoogdieren, broedvogels, amfibieën, reptielen en vissen. Onderstaande tabel geeft aan welke effecten kunnen optreden.

verplicht

Mogelijke effecten die kunnen optreden als gevolg van het planvoornemen

Flora

In het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten flora en deze worden hier ook nog niet verwacht. Optreden van effecten op beschermde flora is hierdoor uitgesloten in zowel aanleg- als gebruiksfase.

verplicht

Samenvattende tabel effecten op flora

Zoogdieren

In het plangebied zijn waarnemingen bekend van diverse vleermuissoorten. Deze passeren het plangebied of ze foerageren er. Vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen zijn in het plangebied niet aanwezig. De geluidsbelasting als gevolg van het gebruik van Strandeiland is dusdanig beperkt dat de verstoring naar de omgeving zeer laag is en er geen effecten op vleermuizen worden verwacht. Er is mogelijk zelfs sprake van een positief effect, aangezien met de nieuwe natuurvriendelijke oevers van Strandeiland nieuwe foerageergebieden kunnen ontstaan voor diverse vleermuissoorten, waaronder de meervleermuis. Daarnaast kunnen soorten zoals de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis ook gebruik maken van deze foerageergebieden.

verplicht Samenvattende tabel effecten op zoogdieren

(Broed)vogels

Een nieuwe, voor mensen niet tot moeilijk toegankelijke zandvlakte in het water is voor een aantal vogelsoorten een aantrekkelijke broedplek. Tijdens de aanlegfase dient rekening te worden gehouden met de in het gebied broedende vogels en hun rustplaatsen (de broedperiode loopt van ongeveer 15 maart tot ongeveer 15 augustus afhankelijk van soort en weersomstandigheden). Mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen is er geen negatief effect (geen verstoring) op het tijdelijke nieuwe leefgebied. Na realisatie van woningbouw zullen zich naar verwachting tal van broedvogelsoorten vestigen van het urbane milieu. Dit in zowel de parken en ander openbaar groen als de particuliere tuinen. Broedvogels van pioniermilieus die in de autonome situatie aanwezig zijn zullen geen plek hebben in de plansituatie.

De geluidsbelasting als gevolg van het gebruik van IJburg 2e fase is dusdanig beperkt dat de verstoring naar de omgeving laag is.

verplicht

Samenvattende tabel effecten op (broed)vogels

Amfibieën

Tijdens het landmaken ontstaan tijdelijk nieuwe leefgebieden voor de rugstreeppad. In de aanlegfase van de bebouwing van Strandeiland verdwijnen deze leefgebieden. Dit is reeds toegestaan middels de ontheffing tijdelijke natuur (Zaaknummer OD.276372). Rugstreeppadden zullen dan worden afgevangen en verplaatst naar nabijgelegen leefgebieden op Strandeiland of in het Diemerpark.

verplicht

Samenvattende tabel effecten op amfibieën

Reptielen

De aanleg van Strandeiland creëert met de natuurvriendelijke ingerichte oevers en oostelijke koppen van de eilanden nieuwe stapstenen voor de ecologische verbinding Waterland-Zuidelijke IJmeerkust. Hiermee wordt de oversteek voor de ringslang makkelijker gemaakt tussen de beide leefgebieden. In plaats van verstoring van de ecologische verbinding, is er sprake van een positief effect op de doorgangsroute in het plangebied naar de kerngebieden Diemervijfhoek en Waterland.

Vissen

De rivierdonderpad is niet zeldzaam in en rond Amsterdam. De soort komt voor langs wateren met stortstenen oevers, bijvoorbeeld langs de strekdam. De stortstenen oevers van Strandeiland voegen leefgebied van de rivierdonderpad toe. Het duurzaam voortbestaan van de soort komt niet in gevaar. Inrichting van Strandeiland heeft geen invloed op ontwikkelingen van de soort.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de effecten die het planvoornemen heeft op beschermde soorten ten opzichte van de autonome situatie en referentiesituatie.

verplicht Effecten op beschermde en bedreigde soorten

Effectbeoordeling: van beschermde soorten worden enkel vleermuizen, de rugstreeppad en diverse broedvogels in het plangebied verwacht. Het plangebied fungeert niet als vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaats voor vleermuizen. De natuurontwikkeling in de plansituatie zorgt wel voor oeverzones die geschikt is voor vleermuizen om te foerageren. Ten opzichte van de referentiesituatie worden er voor geen van de aanwezige soorten verwacht dat er effecten zullen optreden. Omwille hiervan wordt dit thema neutraal (0) beoordeeld.

Beïnvloeding Natuur Netwerk Nederland (NNN)

Onderzocht is of realisatie van Strandeiland de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland kan aantasten. Ten opzichte van de huidige situatie zal het planvoornemen betekenen dat een thans braakliggend terrein buiten het Natuur Netwerk Nederland (NNN) ontwikkeld gaat worden tot stedelijk gebied. Ontwikkeling van Strandeiland heeft dan ook geen direct effect op natuurwaarden van het NNN. Wel is er sprake van een beperkte toename van stikstofdepositie op natuurbeheertypen in het NNN. Het gaat om de volgende beheertypes:

  • N01.03 Rivier- en moeraslandschap
  • N04.02 Zoete plas
  • N06.01 Veenmosrietland en moerasheide
  • N10.02 vochtig hooiland
  • N14.02 Hoog- en laagveenbos
  • N14.03 Haagbeuken- en essenbos

De stikstofuitstoot is zodanig beperkt (maximaal 0,03 mol N/ha/jaar) dat deze naar verwachting niet leidt tot negatieve effecten op de genoemde natuurbeheertypen in het NNN.

In de gebruiksfase zijn er diverse vormen van gebruik die effecten kunnen hebben op het NNN. De plansituatie ten opzichte van de referentiesituatie kent meer uitstralende verlichting en mechanische verstoring door meer woningen, hogere gebouwen, waterrecreatie en meer verkeersbewegingen. Het verschil tussen referentiesituatie en plansituatie is echter marginaal, en heeft geen aanvullend effect op de omliggende NNN-gebieden.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de te verwachten effecten als gevolg van het planvoornemen.

verplicht Effecten op NNN

Effectbeoordeling: De natuurwaarden van de nabijgelegen NNN-gebieden worden niet aangetast door de aanleg- en gebruiksfase van Strandeiland. Door verschillende natuurmaatregelen bij Strandeiland verbeteren de verplaatsingsmogelijkheden voor oevergebonden dieren tussen de NNN. Stikstofuitstoot is zeer beperkt en leidt naar verwachting niet tot negatieve effecten op natuurbeheertypen in het NNN (0/-).

Toetsing wet en regelgeving

Natura 2000

De Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Plannen, projecten of andere handelingen die (significant) negatieve effecten op de doelstellingen van deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel - zonder vergunning - niet toegestaan. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering biedt een vrijstelling van de Wnb-vergunningplicht voor de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten waarvan de emissies tijdelijk en beperkt zijn. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), is ook gekeken naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

Het planvoornemen leidt in gebruiksfase tot een maximaal berekende stikstofdepositie (NOx) van 0,03 mol N/ha/jaar op locaties binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Naardermeer. Daarnaast is sprake van een stikstofdepositie van 0,02 mol N/ha/jaar op natuurwaarden in de Oostelijke Vechtplassen en 0,01 mol N/ha/jaar op Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en Botshol. Voor de aanlegfase van Strandeiland is voor het aspect stikstof geen Wnb-vergunning noodzakelijk. Voor de gebruiksfase wordt een beroep gedaan op de Wet stikstofreductie en naturuverbetering, waardoor geen Wnb-vergunning noodzakelijk is. Voor de gebruiksfase wordt een beroep gedaan op het SSRS en is wel een Wnb-vergunning noodzakelijk. Deze aanvraag is op 9 juli 2021 ingediend.

Aanvullend is nog een passende beoordeling uitgevoerd. Uit de passende beoordeling blijkt dat een dergelijke kleine stikstofdepositie zelfstandig of in cumulatie met andere plannen en projecten niet leidt tot significante gevolgen met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen voor kwalificerende habitattypen of leefgebieden van soorten in het Natura 2000-gebied. Dit is in lijn met de marges waarmee de KDW is vastgesteld en met experimenteel onderzoek dat laat zien dat dergelijke kleine tijdelijke bijdrage NOx van (veel) minder dan 1 mol N/ha/jaar geen effect zal hebben op de vegetatiesamenstelling of -kwaliteit in een gebied.

Daarnaast zullen er ten opzichte van de huidige situatie als gevolg van het planvoornemen geen negatieve effecten optreden op de habitattypen, habitatsoorten en vogelsoorten. Het planvoornemen heeft mogelijk zelfs een positief effect op de kleine modderkruiper, aangezien het water rond Strandeiland plaatselijk iets kouder kan worden en daardoor meer zuurstof bevat en meer waterplanten. Dit stimuleert het voorkomen van de kleine modderkruiper.

Beschermde en Rode lijst soorten

In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming in Nederland geregeld. In de wet zijn lijsten opgenomen met beschermde soorten. In de Wet natuurbescherming worden drie verschillende beschermingsregimes gehanteerd waaraan verschillende verbodsbepalingen zijn gekoppeld, voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en andere soorten.

Voor Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnsoorten geldt dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief de functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet opzettelijk verstoord of vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet (opzettelijk) mogen worden gedood of verwond. Voor de Andere soorten geldt dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van deze beschermde soorten niet (opzettelijk) vernietigd mogen worden en dat exemplaren van deze beschermde soorten niet (opzettelijk) mogen worden gedood of verwond. Verbodsbepalingen ten aanzien van verstoring zijn niet van toepassing op deze soorten.

De verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten zijn (samengevat) gericht op:

  • Het opzettelijk doden of vangen van soorten;
  • Het opzettelijk aantasten van nest-, voortplantings- of rustplaatsen van soorten;
  • Het opzettelijk storen van soorten;
  • Het opzettelijk plukken of aantasten van beschermde soorten planten;
  • Het opzettelijk wegnemen of vernielen van eieren van soorten.

Voor beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld, en waarbij de voorgenomen activiteiten strijdig zijn met de bepalingen in de wet, dient ontheffing te worden aangevraagd. Deze kan alleen worden verleend indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor vogels geldt in afwijking hierop dat voor verstoring geen ontheffing nodig is, indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is.

Voor aanwezige zoogdieren (diverse vleermuizen), reptielen en vissen geldt dat er als gevolg van het planvoornemen meer foerageergebied komt ten opzichte van de huidige situatie. Ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming zijn voor deze soorten dan ook niet nodig. Wel kan het leefgebied van de rugstreeppad door de aanleg van de bebouwing op Strandeiland verdwijnen. Hiervoor is reeds een ontheffing tijdelijke natuur (Zaaknummer OD.276372) verleend. Als gevolg van het planvoornemen zal er een afname zijn van broedgebied van pioniersoorten. Hiervoor in de plaats komen naar verwachting tal van urbane broedvogelsoorten. De Gemeente Amsterdam beschikt over een Ontheffing Tijdelijke Natuur om, wanneer werkzaamheden uitgevoerd moeten gaan worden ter ontwikkeling van Strandeiland, de nestlocaties van diverse betreffende soorten (buiten het broedseizoen) te verwijderen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk niveau vastgesteld, waarin onder andere de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is verankerd. Het beleid omtrent Natuurnetwerk Nederland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050.

Gemeenten beschermen gebieden die onder het Natuurnetwerk Nederland vallen via het bestemmingsplan. De begrenzing van NNN is eveneens in het bestemmingsplan van de gemeente Amsterdam vastgelegd. In tegenstelling tot Natura 2000 is in de provincie Noord-Holland bij NNN 'externe werking' niet van toepassing. Het planologische beschermingsregime is niet van toepassing op oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer (artikel 2.10.1, tweede lid Besluit algemene regels ruimtelijke ordening).

Bij geplande ingrepen die binnen het NNN vallen en waarbij een bestemmingswijziging noodzakelijk is, moet het belang van de natuurbescherming worden afgewogen tegen andere belangen indien de voorgenomen ingreep negatief uitwerkt op de aanwezige natuurwaarden. De afweging voor ingrepen in het NNN gaat volgens het 'nee, tenzij-principe': ingrepen met een significant negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden mogen niet plaatsvinden, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang en indien er geen alternatieven zijn.

De plansituatie ten opzichte van de huidige situatie verschilt in negatieve zin veel voor wat betreft lichtverstoring, mechanische effecten en verkeersbewegingen. Inrichting van voldoende donkere oevers zorgt voor vermindering van dit negatieve effect.

Echter, aangezien de natuurwaarden van de nabijgelegen NNN-gebieden niet worden aangetast door de aanleg- en gebruiksfase van Strandeiland, zal het planvoornemen binnen de wet- en regelgeving rond Natuurnetwerk Nederland doorgang kunnen vinden. Ook zorgt het planvoornemen voor een versterking van natuurverbinding Boog om Oost.

15.5.5 Mitigerende en compenserende maatregelen     

Er worden verschillende maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan om onder meer licht- en geluidhinder tegen te gaan of zoveel mogelijk te beperken. Zo wordt er in de stedenbouwkundige uitwerking van Strandeiland rekening gehouden met afschermende maatregelen in het openbaar gebied ter voorkoming van lichtbeschijning tussen vasteland en water en worden de oevers zoveel mogelijk zonder verlichting ingericht.

Ook waterrecreatie heeft een effect op soorten en habitat. Om effecten zoveel mogelijk te beperken komt er een snelheidsbeperking van maximaal 20 km/uur bij de havens en een aanmeerverbod voor vaarverkeer op veel plekken rondom Strandeiland. Bovendien wordt het vaarverbod aan de oostzijde gehandhaafd.

Voor zover het gaat om de reductie van de uitstoot van CO2 en NOx (fijnstof en bescherming gevoelige N2000 gebieden) wordt ingezet op het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen voor transport en ruimteverwarming. De ontwikkelingen op dit gebied gaan snel en geven vertrouwen in het behalen van de gestelde ambities voor Strandeiland.

Landelijke ontwikkelingen

De Nederlandse regering heeft ingezet op volledige elektrificatie van het Nederlandse wagenpark. Met name door middel van fiscale stimulatie bestaat het huidige wagenpark voor circa 2% uit elektrische voertuigen. De verwachting is dat in 2030 circa 20% van het Nederlandse wagenpark zal bestaan uit uitstootvrije voertuigen. Vanaf 2030 wordt de nieuwverkoop van brandstofvoertuigen verboden. In de jaren daarop zal het Nederlandse wagenpark snel schoner worden. Rekening houdend met de gemiddelde leeftijd van het wagenpark in Nederland (circa 11 jaar), mag verwacht worden dat rond 2042 het gehele Nederlandse wagenpark uitstootvrij is. De meeste grote autofabrikanten hebben aangegeven vanaf 2025 in te zetten op elektrificatie. Tegelijkertijd groeit het aantal laadpalen gestaag. Op basis hiervan heeft accountantskantoor PwC begin dit jaar aangegeven dat alle seinen op groen staan om in 2030 over te gaan tot elektrificatie.

Amsterdamse ontwikkelingen

Ingestoken vanuit het aspect gezondheid heeft Amsterdam ingezet op het 'Actieplan schone lucht'. Aan de hand van dit actieplan wordt actief ingezet op vermindering van het autoverkeer door middel van het terugdringen van het autogebruik en schonere mobiliteit, bijvoorbeeld door het instellen van milieuzones. De ambitie is om in 2030 alle verkeer binnen de bebouwde kom van Amsterdam uitstootvrij te hebben. Op basis van de thans bekende beschikbare informatie lijkt deze ambitie haalbaar. Er mag verwacht worden dat halverwege in 2038 minimaal 83% van het Amsterdamse autoverkeer uitstootvrij is. Onlangs heeft Amsterdam zich bovendien aangesloten bij het 'Schone lucht akkoord', een samenwerking tussen gemeentelijke en provinciale overheden om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Uit een eerste inventarisatie blijkt het Actieplan effect te hebben. Ten opzichte van de landelijke trend inzake elektrificatie loopt Amsterdam aantoonbaar voorop. Het percentage elektrische voertuigen is in Amsterdam groter dan in de rest van het land.

Strandeiland

Amsterdam heeft de ambitie om van Strandeiland de meest duurzame wijk van Nederland te maken. Gezond, veilig, emissieloos en energieleverend. Dit is het uitgangspunt geweest vanaf de start van het stedenbouwkundige ontwerp met aandacht voor klimaatbestendig bouwen, bewegen, hittestress en natuurinclusief en circulair bouwen.

De ambitie voor een emissieloos strandeiland wordt via meerdere sporen ingezet. Strandeiland is gasloos. Voor ruimteverwarming wordt gebruik gemaakt van een warmtenet gevoed door een lokale WKO. De visie op, en de uitwerking van, de bereikbaarheid van Strandeiland en het verkeer op Strandeiland heeft plaatsgevonden via het zogenaamde 'STOMP' principe. In volgorde van prioriteit wordt het ontwerp en de inrichting van Strandeiland gericht op lopen ('Stappen'), fietsen ('Trappen'), OV, deelmobiliteit (Mobility as a service) en als laatste particulier autobezit.

Stedenbouwkundig houdt dit in dat langzaamverkeer en OV leidend zijn voor het vormgeving van de verkeersstructuur op Strandeiland. Vanaf de eerste bewoning zijn OV verbindingen (E-bus en tram) ruim beschikbaar. Particuliere parkeerplaatsen zijn niet mogelijk; parkeren voor bewoners wordt geregeld in zogenaamde 'mobiliteitshubs' die veel meer zijn dan enkel parkeerplaatsen. Hier is ruimte voor deelautoconcepten, het opladen van elektrische fietsen en 'drop-off points' voor pakketdiensten. Alle parkeerplaatsen worden -verplicht- voorbereid op uitstootvrije mobiliteit. In het openbaar gebied zijn beperkt parkeerplaatsen beschikbaar die met prioriteit bedoeld zijn voor specifieke doelgroepen zoals minder validen of huisartsen. Met dit pakket aan maatregelen wordt het autoverkeer (en daarmee de autobewegingen) van, op, en naar Strandeiland zo veel als mogelijk teruggedrongen.

Saldering (intern en extern)

In het kader van het onderzoek naar stikstofdepositie is gekeken naar de vraag of er mogelijkheden zijn voor saldering.

Intern salderen

Uitgaand van de feitelijke situatie is er sprake van water waarop land wordt gemaakt; van intern salderen kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn. Er is onderzocht in hoeverre het mogelijk is om een deel van het stikstofruimte die is vergund voor het landmaken van Strandeiland in te zetten voor het bestemmingsplan. Ook dit is niet mogelijk. Nog los van de nodige juridische kwesties die een dergelijke stap oproept is de Wnb vergunning landmaken voor Strandeiland van tijdelijke aard (aflopend 1 januari 2022). Intern salderen is niet mogelijk.

Extern salderen

Voor wat betreft externe saldering blijkt dat er sprake is van depositie op diverse Natura 2000-gebieden, in verschillende windrichtingen en gelegen in de provincies Noord-Holland en Utrecht rondom het plangebied van Strandeiland. Om deze depositie in een groot gebied rondom Strandeiland te mitigeren, waarover de Gemeente Amsterdam zeggenschap heeft, zou een grote emissiebron uit gebruik genomen moeten worden. Een dergelijke bron is niet voorhanden. Extern salderen is onder deze omstandigheden praktisch niet haalbaar op korte termijn.

Als optimaliserende maatregel kan er binnen het planvoornemen verder worden ingezet op natuurinclusief bouwen. Alle parken worden groen ingericht, met aandacht voor een insectvriendelijke inrichting en beheer. In de straten worden boomsoorten aangeplant die droogtebestendig zijn en een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Er worden voor vogels en vleermuizen nestvoorzieningen ingepast in gevels. Daarnaast kunnen inbouwstenen en insectenhotels bijdragen aan een gezonde wilde bijen- en vlinderpopulatie in de stad. Voor de daken wordt altijd een keuze gemaakt tussen een groen dak (sedum, natuurdak), een bruin dak (zand en puin), een waterdak of een combinatie hiervan met andere vormen van duurzame benutting. Voor de gevels worden zoveel mogelijk kansen benut in de vorm van geveltuinen en groene gevels.

15.6 Doorwerking in het bestemmingsplan     

Strandeiland ligt in het IJmeer dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer'. Ten overvloede wordt hier vermeld dat Strandeiland zelf niet in, maar tegen het Natura 2000-gebied aanligt. Om de effecten op dit natuurgebied zo veel mogelijk te beperken, zijn in dit bestemmingsplan diverse maatregelen genomen. Dit komt in ieder geval terug in de doelen van het bestemmingsplan en de duurzaamheidsambities die in de toelichting zijn beschreven. Strandeiland is te gast in het IJmeer en gaat zo zorgvuldig mogelijk om met de natuur en alles wat daarbij hoort. In de regels is dit vertaald in de volgende bepalingen.

Het natuureiland aan de noordoostzijde van Strandeiland, waar met name onderwaternatuur ontwikkeld gaat worden, heeft de bestemming Natuur - 1 (eiland) gekregen. De versterking van het Natura 2000-gebied aan de zuidsoostzijde van Strandeiland heeft de bestemming Natuur - 2). Binnen de bestemming Natuur - 2 is enkel extensieve dagrecreatie toegestaan.

Aan de oostzijde van Strandeiland is een vaarverbod opgenomen (artikel 22.3). Het is gedurende het hele jaar verboden om binnen deze zone te varen of aan te meren.

Ook zijn regels opgenomen ter voorkoming van lichthinder (zie artikel 32.13). Hiermee wordt verstoring van de vliegroutes van vleermuizen voorkomen.

De ambitie voor een uitstootvrij Strandeiland wordt ondersteund door een aantal regels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan:

  • Aansluiting op het warmtenet en WKO is geregeld via het inmiddels vastgestelde warmteplan voor Strandeiland; in de planregels van het bestemmingsplan is daarnaast voorzien in een regeling die ruimteverwarming door middel van de stook van fossiele brandstoffen verbiedt;
  • In openbaar gebied is hout- of kolenstook in de buitenlucht verboden;
  • Voor de binnenhaven geldt dat alle schepen uitstootvrij moeten zijn;
  • Het inrichten van particuliere parkeerplaatsen is verboden; parkeren vindt verplicht plaats in de mobiliteitshubs; alle parkeerplaatsen zijn verplicht voorbereid op uitstootvrije mobiliteit.

15.7 Conclusie     

Uit de onderzoeken en het MER kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen extra of andere effecten op de aanwezige beschermde soorten heeft. Wel zijn er beperkte negatieve effecten te verwachten op Natura 2000 en NNN. Een groot verschil van het nieuwe voornemen in vergelijking met de referentiesituatie is de aanwezigheid van waterrecreatie. Door het verwachte vaargedrag, de geringe toename van het totale aantal boten in het gebied, de beperkte overlap van het vaarseizoen met de periode van aanwezigheid van de vogels en het vaarverbod bij kustzone Muiden, worden significant negatieve effecten op niet-broedvogelsoorten weliswaar uitgesloten, beperkte effecten kunnen niet worden uitgesloten.

Een ander verschil ten opzichte van de referentiesituatie is de aanwezigheid van de WKO. Oppervlaktewaterlozing door de WKO leidt tot minimale effecten op de beschikbaarheid van prooivissen en mosselen die dienen als voedsel voor broedvogels en niet-broedvogels. Andere effecten op Natura 2000 en NNN kunnen op voorhand worden uitgesloten of zullen niet anders zijn dan in de referentiesituatie optreedt. Al met al worden de effecten op Natura 2000 ingeschat op beperkt negatief en treden er geen significant negatieve effecten op (0/-).

In dit bestemmingsplan is onderzocht of Strandeiland niet tot aantasting van beschermde waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten leidt. Voor wat betreft de soortenbescherming in en rondom Strandeiland kan worden gesteld dat aan de Wet Natuurbescherming kan worden voldaan.

De mosselbanken worden jaarlijks gemonitord. Tot nu toe ligt het biovolume boven het minimale aantal en vormt daarmee geen knelpunt. De monitoring loop tot 5 jaar na realisatie van IJburg 2 door. Voor de vleermuis zijn in het voorliggende bestemmingsplan maatregelen genomen om deze te beschermen.

Het is wel mogelijk dat pioniersoorten zoals de rugstreeppad zich gaan vestigen op het recent opgespoten land. Voor dergelijke pioniersoorten is een tijdelijke Wnb-vergunning verleend. Dit betekent dat op het moment dat deze soort op het eiland voorkomt, deze afgevangen en elders uitgezet mag worden. Op deze manier komt de gunstige instandhouding van de soort niet in het geding.

Voor gebiedsbescherming geldt dat door de beoogde ontwikkeling moet worden voorkomen dat er significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden. De in dit hoofdstuk genoemde natuuronderzoeken en uitgevoerde passende beoordelingen leiden ertoe dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het nabij gelegen natura 2000-gebied.

Hoofdstuk 16 Water en bodem     

16.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de toelichting, verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.

De Waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

De waterparagraaf is afgestemd met Waternet als toekomstig waterbeheerder van Strandeiland namens het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en als uitvoerder van de gemeentelijke watertaken zoals riolering, grondwaterzorgtaak en drinkwatervoorziening. Daarnaast zorgt Waternet ook namens het waterschap voor de verwerking van het afvalwater en namens de gemeente voor een deel van het nautisch beheer op het buitenwater.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap AVG wordt de water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van Strandeiland. Het stadsdeel Oost is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers.

In dit hoofdstuk worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen. Voor het aspect bodemopbouw en grondbalans geldt geen wetgeving of een beleidskader. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan echter wel rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Voor bodemkwaliteit is wel wetgeving aanwezig; de Wet Bodembescherming. Hiervoor geldt dat bij functiewijzigingen er bekeken moet worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie.

16.2 Beleid en regelgeving     

16.2.1 Water     

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 (en bijlage I) van de Waterwet wordt bepaald welke watersystemen (oppervlaktewater en grondwater met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken) in beheer zijn bij het Rijk. In artikel 3.2 van de wet is bepaald dat voor regionale wateren in de provinciale verordening wordt bepaald wie de beheerder is.

In het Waterbesluit wordt bepaald welke oppervlaktewateren, primaire waterkeringen en overige waterkering in beheer zijn bij het Rijk. De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer: het beheer van oppervlaktewater en van drogere oevergebieden. Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt in beheer waterkwaliteit, beheer waterkwantiteit en waterstaatkundig beheer.

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde is. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen afwentelen op andere landen. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.

Rijksbeleid: Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode tot 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan. Met de formulering van een streefbeeld geeft het Nationaal Waterplan een inspirerende referentie voor de toekomst. Maatregelen die reeds in gang zijn gezet en in het streefbeeld passen worden met kracht voortgezet. Denk aan het hoogwaterbeschermingsprogramma, de uitvoering van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord Water en de rivierverruimingsprojecten. Door de uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen zal de waterkwaliteit substantieel verbeteren. De nieuwe ambities van de Deltacommissie worden uitgewerkt in een Deltawet en Deltaprogramma.

Waterbesluit

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.

Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.

Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dan de grote rivieren

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

Provinciale waterplan 2010-2015

In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.

Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:

  • Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water. Dit wordt bewerkstelligd door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteert de provincie een integrale gebiedsontwikkeling.

Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.

Lokaal beleid: Waterbeheerplan en keur Waterschap AGV

Het beleid van het AGV is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021. In het Waterbeheerplan is uitgewerkt hoe AGV in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit.

Naast het waterbeheerplan is de Keur van het AGV relevant. De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een waterkering is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.

Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DRA)

Het DRA is een uitwerking van het Deltaprogramma. Toelichting: Het DRA noemt dat klimaatbestendig en waterrobuust inrichten een vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke (her)ontwikkelingen moet worden. Overheden gaan ervoor zorgen dat schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt en letten daarop bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en wegonderhoud.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021

Het Gemeentelijk Rioleringsplan bevat de visie van de gemeente op het gewenste waterbeleid voor de komende jaren. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen. In het Gemeentelijk Rioleringsplan staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag (Waterschap AGV) te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting, zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen, zoals het veranderende klimaat. Op een aantal thema’s is het Gemeentelijk Rioleringsplan verder uitgewerkt en toegelicht in een bijbehorend Integraal Technisch Beleidsrapport.

Verordening op het binnenwater

De Verordening op het binnenwater (VOB) is in op 1 februari 2010 in werking getreden. Water en Amsterdam zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: het ‘blauwe goud’ is een kenmerkende en waardevolle kwaliteit van de stad. In de verdeling van de verantwoordelijkheden voor dit water is de volgende driedeling te maken.

  1. Water als transportsysteem (nautische vaarwegbeheer): De scheepvaart over de vaarwegen vraagt om een nautische (verkeerstechnische) ordening (vaarrichting, afmeerverbod, et cetera). In grote lijnen is de stad verdeeld over twee gemeentelijke nautische beheerders, te weten het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied over het havengebied en de Waternet (voormalige dienst Binnenwaterbeheer) over het binnenwater. De VOB vormt een (gemeentelijke) aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving die de nautische beheerders tot hun beschikking hebben voor het toezicht op een vlot en veilig verloop van het scheepvaartverkeer.
  2. Water als onderdeel van de openbare ruimte: Water maakt onderdeel uit van de openbare ruimte. Stadsdelen zijn verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Op basis van de VOB zijn stadsdelen bevoegd om vergunningen af te geven voor het afmeren van woonboten, bedrijfsvaartuigen, objecten en het aanleggen van steigers. Natuurlijk moeten hierbij de voorwaarden van de waterbeheerder (de Keur) en de nautische vaarwegbeheerder (bijvoorbeeld doorvaartprofielen) in acht worden genomen.
  3. Water als ‘fysiek systeem’ (waterbeheer): Waterbeheerders beheren de kwantiteit en kwaliteit van het watersysteem. Het Rijk en de provincie zijn hier bevoegd gezag, waarbij taken op- of overgedragen zijn aan respectievelijk Rijkswaterstaat of aan waterschappen. Het waterbeheer valt buiten de gemeentelijke bevoegdheden - en dus buiten de VOB.

Belangrijk is de Scheepvaartverkeerswet (SVW) die het wettelijke kader biedt voor de waterverkeersdeelnemers op zee en op de binnenwateren. Ingevolge deze wet is een algemene maatregel van bestuur uitgevaardigd: het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Dit reglement houdt verkeersregels ter voorkoming van aanvaring of aandrijving, waarbij het concreet gaat om zaken zoals gedragsregels, het voeren van lichten, het gebruik van de marifoon en het afmeren.

De VOB bevat geen inhoudelijke bepalingen die betrekking hebben op de ruimtelijke inrichting, bijvoorbeeld óf een woonboot ergens permanent mag worden afgemeerd. Hiertoe zijn veeleer de Wet ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan de aangewezen juridische instrumenten. Bij afgifte van een ligplaatsvergunning toetst het bestuursorgaan vervolgens - onder andere op basis van het bestemmingsplan - of dit vanuit de optiek van de ruimtelijke ordening is toegestaan. De Woningwet is niet van toepassing op woonboten en daarmee ook niet het hiermee samenhangende regime van bijvoorbeeld omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. Een ander gevolg is dat hinder-, geluids- en andere milieuzones formeel niet gelden voor ligplaatsvergunningen. In de praktijk wordt per geval beoordeeld in hoeverre de wettelijke ruimte wordt benut.

De VOB stelt wel een vergunningplicht voor verbouw en vervanging van een woonboot. Voor de beoordeling van dergelijke vergunningsaanvragen kunnen stadsdelen welstandsbeleid voor woonboten vaststellen.



De VOB stelt in aanvulling op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aanvullende regels zodat een veilige en milieuverantwoorde afwikkeling in het kader van een verantwoord havenbeheer gewaarborgd blijft. De regels bij of krachtens de Wvgs zijn ter bevordering van de openbare veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De regels zijn van toepassing op de gehele vervoersketen van gevaarlijke stoffen. Maar ook de handelingen gerelateerd aan het vervoer, zoals het laden en lossen of het laten staan of liggen van de vervoermiddelen waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen, of resten daarvan, bevinden. Ook kortstondige opslag van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer valt onder de Wvgs. De Wvgs beperkt zich tot de gevaarlijke stoffen Aanvullend, via de VOB, is het daarom nodig om voor milieuschadelijke, die niet vallen onder de categorie gevaarlijke stoffen, nadere regels te stellen.

Regeling Doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam als nautisch waterbeheerder heeft bij besluit van 1 april 2008 de doorvaartprofielen voor de Amsterdamse binnenwateren (voor zover die binnen hun beheersgebied vallen) de doorvaartprofielen vastgesteld. Het instellen van deze doorvaartprofielen garandeert een vlotte en veilige doorvaart op de vaarwegen. Binnen het doorvaartprofiel is het niet toegestaan om met vaartuigen af te meren. Er geldt wel een uitzondering voor woonschepen die voor 1 april 2008 met een ligplaatsvergunning binnen het profiel lagen. Als het woonschip moet worden verbouwd of vervangen, wordt in redelijkheid beoordeeld of het woonschip buiten het profiel kan worden gebracht.

Nota Varen deel 1 en 2

De Nota Varen bevat nieuw vaarbeleid van de gemeente Amsterdam. De Nota Varen Deel 1 en 2 vervangen daarom de Nota Varen 2.1 (2013). Uitgangspunt van het nieuwe vaarbeleid is een duurzaam, evenwichtig en slim gebruik van wal en water door de verschillende gebruikers (passagiersvaart, pleziervaart en transport over water). Dit uitgangspunt is vertaald in vijf doelstellingen en 18 concrete maatregelen. In de Nota Varen Deel 1 is het kader en het merendeel van de maatregelen uitgewerkt. Op 9 mei 2019 heeft de gemeenteraad Nota Varen Deel 1 vastgesteld.

De hoofdpunten van deze Nota Varen Deel 2 betreffen een uitwerking van: het nieuwe op- en afstapbeleid, het ligplaatsenbeleid, de verduurzamingsmaatregelen, het vignetbeleid en de maatregelen ter stimulering van (goederen)transport over water. Nota Varen Deel 2 bevat beleidsvoorstellen voor de volgende 6 thema’s.

  • Op- en afstaplocaties;
  • Ligplaatsen passagiersvaart;
  • Verduurzaming;
  • Vignetbeleid pleziervaart;
  • Goederentransport over water;
  • Recreatiezones

Met name het thema 'Verduurzaming' vraagt om nadere aandacht.

De gemeente werkt aan duurzame en uitstootvrije mobiliteit om (geluids)overlast in de stad te verminderen en de luchtkwaliteit te verbeteren. Het ‘Actieplan Schone Lucht’ (april 2019) beschrijft ambities en concrete verduurzamingsdoelstellingen voor brom- en snorfietsen, motoren, personenauto’s, taxi’s, touringcars, ov-bussen, vrachtverkeer en vaartuigen.

De technologische ontwikkelingen op het gebied van uitstootvrij varen gaan

snel en dit biedt kansen voor slimmer, schoner en stiller vervoer over het water in de gemeente. Het college heeft eerder de ambitie uitgesproken dat alle vaartuigen op het Amsterdamse binnenwater in 2025 uitstootvrij varen. Het college heeft die ambitie getoetst op (technische) haalbaarheid en betaalbaarheid. Mede op basis van gesprekken met de brancheorganisaties kiest het college ervoor om het uitstootvrij varen in 2025 voor de pleziervaart te beperken tot het stadscentrum.

Voor Strandeiland wordt eveneens aangesloten bij de ambitie 'emissievrij varen in 2025'. Om uitstootvrij varen in 2025 te behalen worden conform de Nota Varen deel 2 de volgende maatregelen getroffen:

  • Nieuwe duurzaamheidseis voor de passagiersvaart;
  • Uitstootvrij varen voor pleziervaart vanaf 2025 te starten met het centrumgebied;
  • Plaatsen laadinfrastructuur bij ligplaatsen in openbaar water;
  • Ondersteuning jachthavens bij plaatsing oplaadinfrastructuur;
  • Uitstootvrij (goederen)transport over water.

16.2.2 Bodem     

Voor het aspect bodemopbouw geldt geen wetgeving of beleidskader. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan echter wel rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Met het oog op de aanleg van een installatie voor Warmte-Koude opslag (WKO) dient ook bekeken te worden wat het effect is op de diepe ondergrond.

Wet bodembescherming

Voor bodemkwaliteit is wel wetgeving aanwezig. Er geldt dat er bij functiewijzigingen bekeken moet worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Aangezien er nieuw land wordt gemaakt is er onderscheid te maken in de bestaande waterbodemkwaliteit en de kwaliteit van de aangevoerde bodem. Aangezien het landmaken momenteel in volle gang is, maakt het landmaken geen onderdeel uit van het planvoornemen. De grond die voor het landmaken gebruikt wordt komt uit verschillende winputten waarvan van te voren de kwaliteit en bruikbaarheid is vastgesteld. Er is daarnaast in het kader van het bestemmingsplan uit 2009 in het verleden waterbodemonderzoek uitgevoerd naar de gronden waarop de aangevoerde grond aangebracht wordt. In 2017 is hier een aanvullend onderzoek naar uitgevoerd ten behoeve van het landmaken. De kwaliteit van waterbodem en aangevoerde bodem in acht nemende, volgt het uitgangspunt dat de kwaliteit van de ondergrond geschikt is voor de beoogde functies.

Andersom kunnen nieuwe functies zorgen voor nieuwe bodemverontreiniging. Hier wordt in de effectbeoordeling nader op ingegaan.

16.3 Ambitie voor Strandeiland     

16.3.1 Water     

IJburg wordt met Strandeiland en Buiteneiland gerealiseerd in het IJmeer, een onderdeel van de vroegere Zuiderzee en huidige IJsselmeer. De eilanden zullen als het ware te gast zijn binnen dit water. Het is de ambitie van de gemeente om zoveel mogelijk rekening te houden met bestaande waarden in en rond het IJmeer en hiermee de verbinding te leggen.

Met het vaststellen van 'Koers 2025' in 2016, is vastgelegd dat Strandeiland een groenblauwe woonbuurt wordt. Dit zijn rustige groene en waterrijke woonbuurten met elk een eigen karakter. De groenblauwe woonbuurten Haveneiland, Steigereiland en de Rieteilanden laten zich vooral kenmerken als 'wonen aan het water'. Voor Strandeiland geldt de karakterisering: 'wonen aan een strand'. Ook groenblauwe woonbuurten zijn in Amsterdam stedelijk, zoals ook Strandeiland stedelijk zal zijn. Het doel is een mix van gestapelde en grondgebonden woningbouw, gebouwen in diverse lagen met kleine voortuintjes, erkers en trappen aan een niet te brede straat met flinke bomen en incidenteel een hoger gebouw. Hierdoor krijgt de wijk een groene uitstraling.

Strandeiland is omgeven door water en dat biedt veel kansen voor waterrecreatie. Met het nieuwe plan worden de recreatieve functies op IJburg uitgebreid. Op Strandeiland wordt een binnen- en buitenhaven gerealiseerd en er zijn watersportfuncties aan de IJburgbaai toegestaan.

Verder volgt Strandeiland de Rainproof-strategie van de gemeente Amsterdam en Waternet/AGV. Uitgangspunt is dat er voldoende capaciteit in het ontwerp van het eiland aanwezig is om hemelwater op te vangen en te verwerken, ook bij extreme buien.

16.3.2 Bodem     

Voor wat betreft bodem zijn geen specifieke ambities vastgelegd. Wel is voor Strandeiland het rainproof-principe (rainproofopgave) van toepassing. Dat wil zeggen het lokaal infiltreren van regenwater in de bodem. Infiltreren is hier zeer goed mogelijk vanwege de open structuur van het opgespoten zand. Rainproof ontwikkelen betekent in eerste instantie regenwater vasthouden en bergen om het later te laten infiltreren in de bodem.

16.4 Waterparagraaf     

Hieronder volgt een beknopte samenvatting van de watertoets. De watertoets is gericht op de ontwikkeling van heel Strandeiland. De watertoets is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.

Oppervlaktewater en waterkwaliteit

Het eiland is opgebouwd uit een reeks van wateren, genaamd van west naar oost: de IJburgbaai, de Havenkom, het Oog, de inham bij het Oosterend en het IJmeer.

Het huidige peil van het IJmeer, waarin Strandeiland ligt, fluctueert in de zomer binnen de bandbreedte NAP 0,30 m en NAP-0,10 m en in de winter tussen NAP -0,40 m en NAP -0,20 m.

In het binnenwater wordt een streefpeil van NAP-0,20 m ± 0,10 m gehanteerd. Dit wordt gereguleerd via een pompgemaal met 2 pompen aan de oostzijde van het binnenwater, die zowel water kan inlaten als wegpompen. De exacte dimensionering van het pompgemaal wordt bepaald in overleg met het Waterschap AGV. Aan de westzijde van Strandeiland komt een schutsluis ten behoeve van de waterrecreatie, die tevens deel uit maakt van de primaire waterkering.

Het AGV zal na aanleg en overdracht verantwoordelijk worden voor het beheer en onderhoud van het binnenwater. Waternet is namens AGV de uitvoerende beheerder.

Waterkwaliteit buitenwater

Strandeiland ligt in de nabijheid van een Natura-2000 gebied en hier geldt het zogenaamde "stand-still" beginsel. Dit houdt in dat door de aanleg en het gebruik van IJburg de waterkwaliteit van het IJmeer niet mag verslechteren.

Waterkwaliteit binnenwater

Waternet heeft voor het binnenmeer het KRW-watertype bepaald op M11. Het doel op de maatlat overige waterflora is minimaal een EKR-score van 0,6 (goed). Voor een gezond en duurzaam binnenwater wordt het binnenwater zodanig ingericht dat aan de neerslag die op het eiland valt zo weinig mogelijk vervuiling uit het stedelijk gebied wordt toegevoegd.

Op basis van een watersysteemanalyse wordt een gezond en duurzaam binnenwater ontworpen. Hierbij wordt beschouwd hoeveel water er van het eiland in het binnenmeer terecht komt en hoeveel nutriënten het water bevat. Om de nutriëntenbalans in het binnenmeer te beheersen wordt een aantal maatregelen genomen. Maatregelen die worden genomen zijn:

  • verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam;
  • goed gereinigde openbare ruimte;
  • eventuele bronnen beperken, bijvoorbeeld geen drijvende woningen of lozingswater;
  • zoveel mogelijk neerslag lokaal infiltreren;
  • natuurvriendelijke oevers;
  • ondieptes en moeraszones;
  • een zuiveringsvoorziening voor het water dat richting het binnenwater stroomt om de nutriententoevoer te beheersen.

WKO systemen

Op Strandeiland zijn ten behoeve van duurzame energievoorziening Warmte-koude opslagsysteem (WKO) gepland. De WKO-systemen onttrekken warmte- en koude aan drie verschillende bronnen: Oppervlaktewater vanuit het IJmeer, gezuiverd (grijs) afvalwater en bodembronnen. Deze bodembronnen vormen tevens buffers waarmee energie wordt opgeslagen. Deze opslag vindt plaats in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket op een diepte van ca. 55 tot 200 m – mv.

De gemeente heeft een Warmteplan opgesteld waarin is vastgelegd dat er op Strandeiland één collectief WKO-systeem zal worden aangelegd. In dit plan is de aansluitplicht op dit betreffende collectieve systeem geregeld.

In de interferentieverordening is vastgelegd dat buiten dit collectief WKO-systeem, andere open en gesloten WKO-systemen verboden zijn. Deze interferentieverordening is, naast de landelijk geldende wetgeving, het toetsingskader voor het bevoegd gezag (gemeente Amsterdam).

Waterveiligheid

Op Strandeiland zijn primaire waterkeringen voorzien die het eiland beschermen tegen overstromen vanuit het IJmeer. Een aantal functies zijn buiten de primaire waterkering gesitueerd en liggen daardoor buitendijks. Dit betreft de Makerskade en de brugpaviljoens bij brug 2080.

De normen voor de primaire waterkeringen worden uitgedrukt in overstromingskansen. Voor Strandeiland wordt een faalkanseis van 1/830 jaar aangehouden. Voor IJburg worden de primaire waterkeringen rondom de bestaande (IJburg fase 1) en nieuwe eilanden (IJburg fase 2) ingedeeld in dijktraject IJburg 13a.

De planperiode van de waterkeringen van het Strandeiland is tot 2121. Volgens het NWP 2016 vindt er tot 2100 geen peilverhoging plaats in het Markermeer. Dat tussen 2050 en 2100 geen meerpeilverhoging (circa 0,18 m) in het Markermeer plaatsvindt, kan echter niet gegarandeerd worden. Daarom wordt een peilstijging van 0,18 m (60% van 0,30 m) als reservering in het ontwerp van de waterkeringen meegenomen. Daarna wordt tussen 2100 en 2121 geen peilverhoging verwacht.

De waterkeringen rondom Strandeiland hebben elk een andere vorm (onderstaande figuur geeft een overzicht van de ligging van de verschillende profielen aan). Zo zijn de waterkeringen aan de westzijde half verholen onder het strand (profiel P-E1) of half verholen onder de weg (profiel H-E1) en volledig verholen ter plaatse van de Makerskade (landinwaarts bij profiel M-E1). De waterkering aan de noordzijde is een half verholen grond dijk (profielen P-A1 en P-A2). Aan de oostzijde worden bijna verticale kades toegepast (profielen P-B1, P-C1, M-L1, M-C1 en M-B1). Aan de zuidzijde gaat profiel M-B1 over naar profiel M-B2 tot het begin van de groene natuuroever. Hier is de waterkering half verholen onder het strandprofiel (profiel M-A1).



verplicht

Overzicht van de verschillende waterkering profielen

De volgende kruinhoogtes worden voor de waterkeringen op Strandeiland aangehouden:

verplicht

Grondwater

De gemeente heeft een wettelijke zorgplicht voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

  • Algemeen uitgangspunt bij nieuw in te richten gebieden is dat er wordt voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm. De norm voor bouwen met kruipruimtes is een ontwateringsdiepte van minimaal 0,90m bij de maatgevende hoge grondwaterstand, voor kruipruimteloos bouwen is dit 0,50 m. Dit is de grondwaterstand die met een herhalingskans van 1 keer per 2 jaar gedurende maximaal 5 aaneengesloten dagen overschreden mag worden;
  • Voor bomen in de openbare ruimte is een ontwateringsdiepte van minimaal 0,90 m bij de maatgevend hoge grondwaterstand de ambitie;
  • Op het tramtracé geldt voor een betonconstructie een ontwateringsdiepte van minimaal 1,0 m bij de maatgevend hoge grondwaterstand;
  • Voor IT-riolen wordt een ontwateringsdiepte bij de maatgevend hoge grondwaterstand van minimaal 1,80 m gehanteerd.

Overige aandachtspunten met betrekking tot grondwater zijn:

  • Toepassing van drainagesystemen om de grondwaterstand te verlagen is onwenselijk en dient voorkomen te worden;
  • Ondergrondse werken dienen waterdicht te worden uitgevoerd;
  • Ondergrondse werken mogen niet dieper dan NAP -1,0 m worden gebouwd;
  • Polderconstructies zijn niet toegestaan;
  • De oevers, waterkeringen en kadeconstructies op Strandeiland worden grondwater-doorlatend aangelegd;
  • Het is niet toegestaan om verontreinigingen in de bodem of het grondwater te introduceren. Dit betekent dat geen gebruik mag worden gemaakt van uitlogende materialen, waardoor bodem- of grondwaterverontreiniging zou kunnen ontstaan.

Maaiveldhoogte

Op basis van de grondwatermodellering en rekening houdend met de grondwaternorm, ontwateringseisen en wensen en vereiste hoogte van de waterkeringen zijn de indicatieve maaiveldhoogtes bepaald. Hierin heeft de Muidenbuurt ‘een bolle hoge rug’ van NAP+4,5 m die aan alle zijden afloopt. Aan de westzijde van de rug ligt de lager gelegen Makerskade op NAP+1,0 m. Aan de oostzijde van de rug loopt het maaiveld af tot NAP+2,5 m om vervolgens in Oosterend Zuid een sprong omhoog te maken naar NAP+4,0 m. De noordelijke rand van de Pampusbuurt bestaat uit een brede, hoge dijk op circa NAP+5,0 m. De Pampusbuurt ligt op NAP+2,5 m à NAP+3,2m, uitgezonderd de lage kade aan het binnenwater op NAP+1,0 à NAP+1,2 m en het hoge deel in Oosterend Noord. In Oosterend Noord lopen de straten op naar NAP+4,1 m.

Door het trapsgewijs verhogen van het maaiveld, is er een risico dat de ontwerpniveaus van de maaiveldhoogte lokaal lager liggen dan het minimaal vereiste maaiveldniveau. Daarom dient, als meer detaillering van de maaiveldhoogtes van het stedenbouwkundig plan bekend zijn, opnieuw te worden getoetst aan de minimaal vereiste maaiveldhoogte, zoals berekend in de grondwatermodellering.

Afvalwater

De gemeente Amsterdam heeft op grond van artikel 10.33 Wet milieubeheer een zorgplicht ten aanzien van de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Waternet voert de gemeentelijke rioleringstaak uit namens de Gemeente Amsterdam. Tegenwoordig wordt afvalwater beschouwd als een bron van grondstoffen. Het onttrekken van grondstoffen en het opwekken en terugwinnen van energie is een taak van Waternet in opdracht van het Waterschap Amstel Gooi en Vecht (AGV) als zuiveringsbeheerder.

Hemelwater

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor de inzameling en verwerking van hemelwater. Waternet voert de gemeentelijke rioleringstaak uit namens de Gemeente Amsterdam.

Op Strandeiland worden in de openbare ruimte mogelijkheden benut voor een toekomstbestendige en duurzame verwerking van hemelwater. Indien de openbare ruimte in de straten daartoe gelegenheid biedt, vindt de verwerking van hemelwater niet ondergronds via riolering plaats, maar gaat de voorkeur uit naar het zichtbaar afstromen van hemelwater.

In artikel 28.3 van het vigerende bestemmingsplan IJburg 2 is bepaald dat op Strandeiland minimaal 70% van de netto-neerslag ter plaatse wordt geborgen of geïnfiltreerd en 30 % moet worden vastgehouden in het binnenwater. In het Stedenbouwkundig Plan is daarom in hoofdlijnen gekozen voor hemelwaterverwerking via goten, wadi’s en IT-riolen met overstortmogelijkheid op het binnenwater.

De klimaatscenario’s van het KNMI geven aan dat de kans op extreme buien de komende jaren verder toe zal nemen. Als uitwerking van deze Rainproof strategie is als ambitie in het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRPA) opgenomen dat een bui van 60 mm in 1 uur kan worden verwerkt zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur. Op verzoek van Waternet/AGV en Amsterdam Rainproof en op basis van de nieuwe neerslagstatistieken van STOWA wordt bij de inrichting van de openbare ruimte op Strandeiland geanticipeerd op grotere neerslagtoenames als gevolg van klimaatverandering dan in het GRPA staat. Daarom is besloten om de ambitie voor de openbare ruimte van Strandeiland op te hogen naar 80 mm in 1 uur.

De straatprofielen, IT-riolen, wadi’s en parken dienen over voldoende infiltratiecapaciteit en waterbergend volume te beschikken, zodat ze normale buien (bui 9) volledig kunnen verwerken. Hierbij wordt getracht zoveel mogelijk neerslag ter plaatse te infiltreren, waardoor gebruik wordt gemaakt van de zuiverende werking van de bodempassage en sponswerking van de bodem. Tijdens extreme buien wordt het overschot, dat niet geïnfiltreerd- of in de openbare ruimte vastgehouden kan worden,veilig en gecontroleerd afgevoerd. Op deze manier wordt ook onder zeldzame extreme weersomstandigheden het risico op schade en overlast geminimaliseerd. Het eerste deel van een regenbui (de 'first flush') zal onder alle omstandigheden op Strandeiland worden vastgehouden en geïnfiltreerd. De oriëntatie van wegen, bouwblokken en groenzones speelt bij klimaatrobuuste hemelwaterverwerking een grote rol en moet daarom regelmatig getoetst worden tijdens het ontwerpproces. Op basis van de resultaten wordt het Stedenbouwkundig ontwerp bijgestuurd.

Voor nieuw te ontwikkelen kavels geldt het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRPA). De hemelwaterverordening (HWA-V) is op 11 mei 2021 vastgesteld. De regels van de verordening (ongeacht of deze is vastgesteld) gelden voor alle nieuw te ontwikkelen kavels op Strandeiland. De belangrijkste vereisten voor hemelwaterberging op Strandeiland zijn:

  • Een hemelwaterberging heeft ten minste een capaciteit van 60 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak en/of verhard oppervlak;
  • Het geborgen hemelwater wordt in de ondergrond geïnfiltreerd. Als dat niet of maar deels mogelijk is, kan in het openbare riool of op de openbare ruimte worden geloosd;
  • Een hemelwaterberging loost maximaal 1 liter per m2 bebouwd oppervlak per uur op een openbaar riool;
  • Wateropvang is binnen 60 uur leeg.

Deze eisen zijn deels in de regels van het bestemmingsplan opgenomen en worden voor het overige deel opgenomen in de nog vast te stellen kavelregels.

Naast het beleid van de gemeente Amsterdam is het wenselijk dat de ontwikkelaar waterrobuust bouwt door:

  • Technische/elektrische installaties en vitale infrastructuur zodanig plaatsen (hoog, waterdichte kelder) dat er een beperkte kans is op waterschade;
  • De toegang van onder het maaiveld gelegen bouwlagen zodanig te ontwerpen dat het regenwater niet (vanuit de openbare ruimte) naar binnen kan stromen.

Het is de ambitie van Gemeente Amsterdam om de ontwikkelaars en bewoners zoveel mogelijk te faciliteren en informeren naar de mogelijkheden om water vast te houden en te bergen op eigen kavel.

Een aandachtspunt bij ondergrondse garages onder de binnentuin (of ander onverhard oppervlak) is een goede afstroming van infiltrerend hemelwater boven het kelderdak. Daarnaast moet er voldoende oppervlak in de (binnen)tuin beschikbaar blijven voor de infiltratie van hemelwater. Ook mag er geen wateroverlast ontstaan bij naburige kavels als gevolg van de infiltratie van hemelwater in de (binnen)tuin.

De klimaatscenario's van het KNMI geven behalve extreme neerslag tevens aan dat de kans op extreme droogte de komende jaren verder toe zal nemen.Extreme droogte kan gevolgen hebben voor het openbaar groen. De exacte bodemopbouw en beplanting wordt door een bodem- en groendeskundige zodanig ontworpen dat openbaar groen beter bestand is tegen droogte. Daarnaast wordt het bodemvocht en de grondwaterstand op Strandeiland maximaal aangevuld door zoveel mogelijk hemelwater lokaal te infiltreren.

Nautiek

Het binnenwater heeft een nautische functie:

  • Ter plaatse van die nautische functie krijgt het water Doorvaartprofiel E en in de Havenkom na de sluis en een strook aan de noordzijde (de kade) geldt Doorvaartprofiel B.
  • Aan de westzijde van Strandeiland komt een schutsluis, die deel uitmaakt van de primaire waterkering. De afmetingen van deze schutsluis dient te voldoen aan de eisen die staan omschreven in Richtlijnen vaarwegen 2020. De bediening van de sluis ligt bij Waternet en het beheer bij de gemeente Amsterdam (Directie Verkeer en Openbare Ruimte).
  • De belangrijkste vaargeul, het Buiten IJ, ligt direct ten noorden van het plangebied langs de strekdam. Vanaf Strandeiland komt een verbinding naar het Buiten IJ en naar Steigereiland. Recreatief gebruik van het water door pleziervaartuigen aan de zuidzijde van Strandeiland wordt nog nader uitgewerkt, vanwege de ligging van de Boog om de Oost in het Natuur Netwerk Nederland.

16.5 Resultaten bodemonderzoek     

Aangezien voor Strandeiland nieuw land wordt gemaakt is onderscheid te maken in de bestaande waterbodemkwaliteit en de kwaliteit van de aangevoerde bodem. Aangezien het landmaken momenteel in volle gang is, maakt het landmaken geen onderdeel uit van het planvoornemen. De grond die voor het landmaken gebruikt wordt komt uit verschillende winputten waarvan van te voren de kwaliteit en bruikbaarheid is vastgesteld.

Onderzoeken vóór 2009

Voor het in kaart brengen van eventuele verontreinigingslocaties voor het landmaken van Strandeiland hebben een oriënterend slibonderzoek IJburg 2e fase (Omegam; december 1994) en een nader slibonderzoek nabij lozingspunt van een persleiding (Omegam; december 1994) als basis gediend. Verder is voor de inschatting van het effect gebruik gemaakt van het deelonderzoek Wateraspecten IJburg 2e fase.

Uit het nader onderzoek van 1994 blijkt dat in de waterbodem nabij de kop van de strekdam in de bovenlaag (circa 1,5 meter dik) klasse 4 materiaal is aangetroffen. Aangezien de vervuilingsbron (lozing van ongezuiverd rioolwater) sinds 1982 is gestopt heeft geen verdere toename van de verontreiniging van de waterbodem plaatsgevonden. De aangetroffen stoffen betreffen immobiele verontreinigingen zoals zware metalen en PAK. In de autonome ontwikkeling zal gezien de aard van de verontreinigingen geen significante wijziging in de situatie optreden.

Na de aanleg van de eilanden zal een zeer geringe grondwaterstroming door de ingeklonken oorspronkelijke waterbodem optreden. Het geïnfiltreerde hemelwateroverschot zal voornamelijk horizontaal via het ophoogzand afstromen. Er zal een zeer geringe inzijging optreden (<0,0002 mm/dag). De verontreinigingen in de waterbodem nabij de strekdam bestaan voornamelijk uit sterk adsorberende stoffen (PAK en zware metalen) die relatief immobiel zijn in de Holocene afzettingen met een groot adsorptiepotentieel (organisch stof en lutum). De verspreiding van verontreiniging verloopt daardoor trager dan de grondwaterstroming. Deze “retardatie” is voor de meest mobiele PAK en metalen: naftaleen en zink respectievelijk een factor 94 en 2000 (dus 94 respectievelijk 2000 keer langzamer dan de grondwaterstroming van 0,0002 mm/dag hetgeen neerkomt op een jaarlijkse frontverspreiding van 0,7 en 0,03 mm/jaar (conservatieve aanname van 2% organisch stof). Vanuit de waterbodem zal derhalve geen verspreiding naar de toekomstige landbodem optreden.

Daar komt bij dat er circa 7 meter zand op de bestaande bodem wordt opgespoten. Dit is gekeurd en schoon zand en houdt in dat er een schone leeflaag is die meer dan voldoende is.

Onderzoek uit 2017

Er is daarnaast in het kader van het bestemmingsplan uit 2009 in het verleden waterbodemonderzoek uitgevoerd naar de gronden waarop de aangevoerde grond geplaatst wordt. In 2017 is hier een aanvullend onderzoek naar uitgevoerd ten behoeve van het landmaken (zie Bijlage 3 Waterbodemonderzoek). De kwaliteit van waterbodem en de aangevoerde bodem in acht nemende, wordt geconstateerd dat de kwaliteit van de ondergrond geschikt is voor de beoogde functies.

16.6 MER     

16.6.1 Samenvatting effectbeoordeling     

In onderstaande tabel staat de eindbeoordeling voor het thema bodem en water.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling bodem en water

Het enige beperkt negatieve effect ten opzichte van de referentiesituatie treedt op als gevolg van de beïnvloeding van de waterkwaliteit. Dit heeft te maken met de realisatie van de Makerskade. Een deel van het hemelwater dat in dit gebied neerkomt zal worden geloosd op het oppervlaktewater van het buitenwater. Dit kan lokaal mogelijk leiden tot een verslechtering van de waterkwaliteit van het buitenwater. Daarnaast heeft het nieuw te realiseren binnenwater op Strandeiland potentieel een slechte waterkwaliteit als gevolg van te hoge nutriëntengehaltes en algengroei. Er worden maatregelen getroffen om te zorgen dat het binnenwater een potentieel goede waterkwaliteit krijgt (zie paragraaf 16.6.5).

16.6.2 Beoordelingskader     

Water

In het kader van het vigerende bestemmingsplan uit 2009 is er reeds onderzoek gedaan naar de waterkwaliteit en -kwantiteit. Hierbij is in het MER uit 2009 gekeken naar:

  • interne waterberging en grondwaterstand op Strandeiland;
  • gevolgen van gebruik van Strandeiland voor de kwaliteit van het buitenwater;
  • gevolgen van eilanden Strandeiland voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.

De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Het gaat niet enkel om het buizenstelsel in de grond, maar in toenemende mate ook om de inrichting van de openbare ruimte waarin hemelwater wordt opgevangen en zodoende wateroverlast wordt beperkt.

In de stad komen situaties voor waarbij de gewenste functies en de aanwezigheid van grondwater elkaar hinderen en grondwater voor overlast zorgt. Zo kan een te hoog grondwaterpeil ter plaatse van een woning bijvoorbeeld leiden tot vochtproblemen in de kruipruimtes. Het is de zorg van de gemeente Amsterdam om maatregelen in openbaar gebied te treffen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Omdat het hier gaat om een nieuw opgespoten eiland, kunnen deze maatregelen op maat vanaf het begin worden getroffen. Bij de effectbeschrijving wordt beschreven of dit gevolgen heeft voor de bestaande grondwaterstand en het landgebruik in de omgeving.

Bodem

Uit paragraaf 16.2.2 blijkt dar er voor het aspect bodemopbouw geen wetgeving of beleidskader geldt. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Voor bodemkwaliteit is wel wetgeving aanwezig. Er geldt dat er bij functiewijzigingen bekeken moet worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Verder blijkt uit diezelfde paragraaf dat de kwaliteit van de ondergrond geschikt is voor de beoogde functies. Andersom kunnen nieuwe functies zorgen voor nieuwe bodemverontreiniging. Hier wordt in de effectbeoordeling nader op ingegaan.

De criteria voor de thema's bodem en water staan in onderstaande tabel.

verplicht

Beoordelingscriteria bodem en water

16.6.3 Referentiesituatie     

In deze paragraaf wordt de autonome situatie (zonder bp 2009) en de referentiesituatie beschreven. De referentiesituatie omvat de situatie na realisatie van het bestemmingsplan IJburg 2e fase uit 2009. In de volgende paragraaf (16.6.4) worden de effecten van het planvoornemen van fase 1 (2034) en fase 2 (2038) afgezet tegen de in deze paragraaf beschreven referentiesituatie.

Diepe ondergrond

Op basis de Grondwaterkaart Nederland, het Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem (REGIS) en diverse boorbeschrijvingen is een inschatting gemaakt van de verwachte bodemopbouw in de diepere ondergrond, zie onderstaande tabel.

verplicht

Geschematiseerde bodemopbouw [2] [3]

De bodem bestaat uit drie watervoerende pakketten. Het eerste watervoerende pakket is vanwege zijn relatief ondiepe ligging en beperkte dikte niet geschikt voor toepassing van een open bodemenergiesysteem in de vorm van een WKO. De tweede en derde watervoerende pakketten zijn hiervoor wel geschikt, zie paragraaf 5.2.3.

In referentiesituatie wordt hier nog geen WKO ingezet, waardoor in de referentiesituatie geen sprake is van diepe boring en benutting van de capaciteit van de tweede en derde watervoerende pakketten.

Waterkwantiteit (waterstructuur en berging)

Het IJmeer heeft als onderdeel van het watersysteem IJmeer/Markermeer en IJsselmeer een belangrijke bergingsfunctie. De berging betreft zowel het opvangen van piekafvoer als

het leveren van relatief zoet water in droge perioden. In de referentiesituatie neemt het open waterareaal in het IJmeer met 3% af door de realisatie van IJburg 2e fase. Middeneiland heeft een oppervlakte van 122 ha, Strandeiland 28 ha en Buiteneiland 45 ha. Ten opzichte van het totaal oppervlak van het IJmeer en het Markermeer (68.000 ha) is de afname gering: 0,3%.

De eilanden van IJburg hebben met hun zandige ondergrond een groot vermogen om water op te nemen, te bergen en af te voeren. In dergelijke stedelijke gebieden blijkt echter steeds vaker dat infiltratie in de bodem bemoeilijkt wordt door boven- en ondergrondse ruimteclaims, zoals parkeergarages [1]. Dergelijke ruimteclaims hebben een negatieve invloed op de infiltratiecapaciteit van de bodem en mogelijkheden voor ondergrondse berging. Met name vanwege die reden is er binnen de referentiesituatie voor gekozen om binnen de eilanden een intern oppervlaktewater te realiseren. Op deze manier kunnen de eilanden bij piekbuien voldoende water bergen.

Op de drie eilanden binnen IJburg 2e fase wordt in de referentiesituatie op verschillende manier omgegaan met waterberging. Op Middeneiland was een areaal van 8,9% (10,7 ha) bestemd voor het oppervlaktewatersysteem. Daarnaast moet op dit eiland 70% van het hemelwater geïnfiltreerd kunnen worden. Het oppervlaktewater in combinatie met de infiltratieopgave is voldoende om voor de verharding van dat eiland (circa 60% van het eiland) een maatgevende bui te kunnen verwerken. Onderstaande figuur geeft het binnenwater op Middeneiland weer.

verplicht

Intern oppervlaktewater Middeneiland in de referentiesituatie

In de referentiesituatie zijn geen verschillen in maaiveldniveau tussen bouwblokken en het zogenoemde 'raster' (wegen met kabels en leidingen).

Waterkeringen

Vanwege de eisen van de Wet op de waterkeringen zijn de keringen binnen de referentiesituatie (realisatie van het bestemmingsplan IJburg 2e Fase uit 2009) ontworpen op een veiligheidsnorm van 1/4.000. Dit betekent dat de waterkeringen zijn ontworpen op een hydraulische belasting die voorkomt met een overschrijdingsfrequentie van 1/4.000 per jaar.

Het ontwerp van de waterkeringen binnen de referentiesituatie gaat uit van een standaard technisch profiel met een taludhelling van 1:3 boven water en 1:4 onder water. Met dit profiel kan de primaire functie van de waterkeringen worden vervuld: het keren van het buitenwater. Het basisprofiel van de oevers is een groen talud, bekleed met stortsteen tot een hoogte van minimaal 1.50 + NAP. Het onderwatertalud wordt standaard bekleed met stortsteen, wat een goede erosiebescherming geeft en bovendien ecologische mogelijkheden biedt. Deze inrichting maakt tegelijk de toegang van het land tot het water onmogelijk. Van het basisprofiel wordt op een aantal locaties afgeweken:

  • zuid- en oostrand Middeneiland: profiel met vooroever waarbij in het profiel onder en boven water ruimte wordt gecreëerd voor extra ecologische waarden (bijvoorbeeld een plasberm);
  • stranden van Midden- en Strandeiland: recreatief profiel, waarbij het talud onder een zeer flauwe helling wordt aangelegd en bestaat uit zand of een grasbekleding, zodat recreatief gebruik van de waterkering mogelijk wordt.

verplicht Principeprofielen van de primaire waterkeringen op IJburg 2e fase

De totale lengte van de primaire waterkeringen binnen de referentiesituatie is ongeveer 15,5 km. Dit is inclusief de waterkering rond Centrumeiland. De waterkeringen aan de zuidzijde en de oostzijde van het Middeneiland zijn in de referentiesituatie natuurvriendelijk ingericht. Aan de westzijde van het eiland zijn recreatieve functies aan de waterkering gekoppeld, door de aanleg van een grasstrand. De overige waterkeringen worden volgens het standaard profiel aangelegd, waarbij aan de noordrand het talud van een harde bekleding is voorzien in verband met de golfaanval vanuit het noordoosten.

De luwe ligging van het Strandeiland binnen de referentiesituatie en de gunstige oriëntatie op de zon maken de aanleg van een strand aan de zuidoosthoek van het Strandeiland aantrekkelijk. Aan de zuidoostzijde van het eiland is dan ook een breed recreatiestrand aangelegd. Aan de zuidzijde van dit eiland is de waterkering ten westen van het strand natuurvriendelijk uitgevoerd, middels de aanleg van een brede vooroever. De overige waterkeringen zijn volgens het standaardprofiel aangelegd.

Alle waterkeringen van het Buiteneiland zijn binnen de referentiesituatie volgens het standaardprofiel aangelegd. De keringen aan de noord- en de oostzijde zijn voorzien van een harde bekleding, in verband met golfaanval. De west- en de zuidzijde zijn voorzien van een grasbekleding.

De bandbreedtes van de Markermeerpeilen zijn van november tot en met februari 0,40 tot 0,20 meter onder NAP. In oktober en maart is de bandbreedte 0,40 tot 0,10 meter onder NAP. Van april tot en met september is de bandbreedte 0,30 tot 0,10 meter onder NAP. Grotere peilfluctuaties zijn echter mogelijk als gevolg van op- en afwaaiing.

Waterkwaliteit

De waterkwaliteit van het IJmeer wordt bepaald op basis van de stroming van het water en de temperatuur. In de autonome situatie (zonder bp 2009) is de stroming in het IJmeer-Markermeer en het gebied in en rond IJburg vooral wind-gestuurd, met nabij de Diemercentrale een zwakke additionele stromingscomponent ten gevolge van het geloosde koelwater.

De temperatuur van het water rondom IJburg 2e fase zijn in kaart gebracht in het kader van het MER voor het bestemmingsplan uit 2009. Onderstaande figuur geeft de watertemperatuur weer voor de referentiesituatie.

verplicht

Karakteristieke watertemperatuur in de referentiesituatie (2 augustus 2003)

Hemelwater dat van verharde oppervlaktes afstroomt richting oppervlaktewater, kan op deze verharding aanwezige vervuiling bevatten. Het betreft hier oppervlakken zoals de Pampuslaan naar Centrumeiland en de ontsluiting van Strandeiland die te maken hebben met een hoge verkeersintensiteit, trambanen en marktterreinen. Binnen de referentiesituatie worden er verschillende maatregelen genomen om vervuiling van oppervlaktewater als gevolg van afstromende hemelwater te voorkomen. Allereerst is in het bestemmingsplan geregeld dat 93% van de neerslag op het Strandeiland, Buiteneiland en Centrumeiland op deze eilanden geborgen of geïnfiltreerd moet worden. Voor Middeneiland is specifiek geregeld dat 70% moet worden geïnfiltreerd en dat er minimaal 10,7 ha oppervlaktewater aanwezig moet zijn. Verder zijn in de referentiesituatie de volgende maatregelen voorzien:

  • Oppervlakkige infiltratie door middel van wadi's;

    Het grasoppervlak van de wadi zorgt voor de reiniging van het vuile regenwater. De vervuiling blijft hangen in de humuslaag van de wadi en stroomt niet verder door naar de ondergrond. Voorwaarde hiervan is dat er voldoende drooglegging en een goede waterdoorlatende bodem aanwezig is.
  • Toepassing van een wegdek met zeer open asfalt beton (ZOAB) waar mogelijk;

    ZOAB kenmerkt zich door open poriën. Deze vangen een groot deel van de verontreiniging af.
  • Inzameling en transport van vervuild regenwater naar een locatie voor lokale behandeling of een RWZI.

Grondwater

Aanvullend op het oppervlaktewater zijn er in de referentiesituatie infiltratievoorzieningen aangelegd. Deze zijn met name bedoeld voor het zoveel mogelijk vasthouden van hemelwater op de plaats waar het valt en voor het verbeteren van de waterkwaliteit door middel van bodempassage. Met het oog op de mogelijk toekomstige peilstijging van het IJmeer wordt er binnen de referentiesituatie ruimte gereserveerd voor een kwelsloot ten behoeve van de grondwaterbeheersing.

Alle eilanden zijn binnen in de referentiesituatie zodanig ingericht dat een minimale grondwaterdiepte wordt gehaald van 0,5 m onder maaiveld.

16.6.4 Effectbeschrijving en -beoordeling     

Beïnvloeding diepe ondergrond

Binnen de plansituatie wordt er een WKO-systeem gerealiseerd waarbij er meerdere diepe boringen gedaan worden. De WKO-systeem onttrekken warmte- en koude aan drie verschillende bronnen: Oppervlaktewater van uit het IJmeer, gezuiverd (grijs) afvalwater en bodembronnen. Deze bodembronnen vormen tevens buffers waarmee energie wordt opgeslagen. Deze opslag vindt plaats in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket op een diepte van ca 55 tot 200 m beneden de waterbodem. Dit is nieuw ten opzichte van de referentiesituatie, waarin nog niet in een WKO-systeem was voorzien. De WKO-systeem zullen geen invloed hebben op de opbouw van de diepere ondergrond en de dieper gelegen watervoerende pakketten, omdat vanaf de waterbodem een minimaal 6 m dikke slechtdoorlatende bodemlaag met relatief grote hydraulische weerstand wordt aangetroffen. Mogelijke effecten op het grondwater komen aan bod in paragraaf 5.3.4.

Effectbeoordeling: In zowel de 1e fase (tot 2034) als de 2e fase (tot 2038) worden geen effecten verwacht op de opbouw van de diepe ondergrond (effectbeoordeling: 0).

Beïnvloeding waterkwantiteit (waterstructuur en berging)

Het IJmeer heeft als onderdeel van het watersysteem IJmeer/Markermeer en IJsselmeer een belangrijke bergingsfunctie. De berging betreft zowel het opvangen van piekafvoer als het leveren van relatief zoet water in droge perioden. Het verlies van berging door de aanleg van de eilanden is ondervangen in afspraken met Rijkswaterstaat en Waternet, waarin de eilanden hun eigen hemelwater dienen te verwerken en de oppervlakte van de eilanden van IJburg II (Centrumeiland, Strandeiland en Buiteneiland) maximaal 218 hectare mag bedragen. Strandeiland heeft een oppervlak van circa 135 ha exclusief het binnenwater en 150 ha inclusief het binnenwater. De afname van het oppervlak zoet water op het totaal areaal van ruim 68.000 hectare IJsselmeergebied is als gevolg van Strandeiland en Buiteneiland met 0,26% gering. In vergelijking met de referentiesituatie blijft de afname van het waterareaal van het IJsselmeergebied nagenoeg gelijk. In fase 1 is de afname nog kleiner dan in de referentiesituatie (82 ha), na fase 2 is de afname van het areaal zoet water 135 ha. Daar komt dan nog de realisatie van Buiteneiland (circa 45 ha) bij. Het binnenwater is circa 15 ha groot. Hier wordt een streefpeil van NAP - 0,20 m (±0,10 m) gehanteerd. Dit wordt gereguleerd via een pompgemaal aan de oostzijde van het binnenwater.

verplicht

Globale oppervlaktes landmaakeenheden (2020). Fase 1 = perceel 1, fase 2 = perceel 2 + natuur

Waterberging vindt plaats in IT-riolen, wadi's, kleine waterbergende parkjes en waterpleintjes en op straat. Daarnaast wordt getracht hier zoveel mogelijk neerslag te infiltreren, waardoor gebruik wordt gemaakt van de zuiverende werking van de bodempassage en sponswerking van de bodem. Bij een overschot aan water stroomt het zichtbaar via de goten naar de waterbergende parken of naar de zo geheten 'grindkoffers' aan de kademuren, waar het alsnog kan infiltreren. Voor de extreemste neerslag hebben de IT-riolen een overstortmogelijkheid op het binnenwater. Op deze manier wordt ook onder zeldzame extreme weersomstandigheden het risico op schade en overlast geminimaliseerd. Het eerste deel van een regenbui (de 'first flush') zal onder alle omstandigheden op Strandeiland worden vastgehouden en geïnfiltreerd.

Voor het realiseren van de kavels geldt het uitgangspunt dat dit zogenoemde 'waterneutrale' kavels zijn. De hemelwaterverordening (HWA-V) is op 11 mei 2021 vastgesteld. De regels van de hemelwaterverordening gelden voor alle nieuw te ontwikkelen kavels op Strandeiland. Voor zover nodig zijn de regels van de hemelwaterverordening verwerkt in dit bestemmingsplan.

Bij een goede inrichting van de buurten kan het hoogteverschil gebruikt worden om het grote volume aan hemelwater tijdens extreme piekneerslag op een goede manier richting de infiltratiezones en het binnenwater te laten stromen. Echter, bij een verkeerde inrichting kunnen door de hogere stroomsnelheid van het afstromende hemelwater juist gevaarlijke situaties en schade ontstaan. Regelmatige toetsing tijdens het ontwerpproces is noodzakelijk.

Dit wordt in de 2e fase (2038) gereguleerd met een pompgemaal aan de oostzijde van het binnenwater, die zowel water kan inlaten als wegpompen. Aan de westzijde van Strandeiland wordt een schutsluis gerealiseerd ten behoeve van de waterrecreatie. Deze maakt tevens deel uit van de primaire waterkering en wordt al in fase 1 (2034) gerealiseerd.

Waterkwantiteit

De huidige normen voor primaire waterkeringen worden uitgedrukt in overstromingskansen: de kans dat een waterkering, of een gedeelte daarvan, faalt en er een overstroming plaatsvindt. Er worden zes normklassen gehanteerd in Nederland: 1:300, 1:1.000, 1:3.000, 1:10.000, 1:30.000 en 1:100.000 per jaar. Deze zijn de overstromingskansen voor de betreffende dijktrajecten die zijn afgeleid van het gewenste beschermingsniveau voor het te beschermen dijkringgebied. Het dijktraject waaronder de waterkering van Strandeiland is opgenomen is dijktraject 13-a. De normklasse van dijktraject 13-a bedraagt 1/300 per jaar die ook wel "Signaleringswaard" wordt genoemd. Naast de "Signaleringswaarde" is in de nieuwe normering onderscheid gemaakt tussen meerdere typen kansen: de "Afkeurkans" en de "Faalkansen" voor de verschillende faalmechanismen. Voor het Strandeiland (dijktraject 13-a) bedraagt de afkeurkans 1/100 per jaar en de faalkans voor het faalmechanismen "Hoogte" bedraagt 1/830 per jaar [12]. In de bijbehorende factsheet normering primaire waterkeringen staat dat kunstmatige aanleg door het opspuiten van grote hoeveelheden zand resulteert in een eiland met een maaiveld niveau tussen NAP+ 1,5 en NAP+ 2,0 meter. Pas bij een waterstand van 1/750.000 per jaar 'overstroomt' de dijkring. De overstroming is beperkt tot lokale wateroverlast. De gevolgen in termen van schade en slachtoffers zijn beperkt. IJburg kan vanwege de specifieke bouw op hoge gronden gekarakteriseerd worden als een schoolvoorbeeld van meerlaagsveiligheid oplossingen [12]. Daarom is vanwege de zeer beperkte gevolgen en slimme bouw van het IJburg een eis aan de kering van 1/300 per jaar gesteld. In zowel de 1e fase (tot 2034) als de 2e fase (tot 2038) worden geen effecten verwacht als gevolg van een gewijzigde benadering van de waterkeringen.

Effectbeoordeling: In vergelijking met de referentiesituatie worden er enkele effecten verwacht ten aanzien van de waterkwantiteit op Strandeiland en in het IJmeer. Het areaal aan water van het IJmeer dat afneemt door het planvoornemen is vrijwel gelijk aan de referentiesituatie. Er worden op Strandeiland echter wel mogelijkheden benut in de openbare ruimte voor een toekomstbestendige duurzame verwerking van hemelwater. Indien de openbare ruimte in de straten daartoe gelegenheid biedt, vindt de verwerking van hemelwater niet ondergronds via riolering plaats, maar stroomt het hemelwater bij voorkeur zichtbaar af via maaiveldoplossingen. Binnen de referentiesituatie is hier minder aandacht voor. Binnen het planvoornemen infiltreert 90% van het regenwater ter plaatse, tegenover 70% in de referentiesituatie. De waterveiligheid van Strandeiland is conform de gestelde norm voor dijkring 13a en voldoet net als binnen de referentiesituatie. Wel ligt het eiland hoger dan binnen de referentiesituatie, waardoor het beter bestand is tegen inundatie vanuit het buitenwater. Zowel fase 1 als fase 2 worden daarom positief beoordeeld (effectbeoordeling: +).

Beïnvloeding waterkwaliteit

Waterkwantiteit buitenwater

Uitgangspunt is dat, net als in de referentiesituatie, Strandeiland grotendeels niet direct loost op het buitenwater. Hemelwater infiltreert in principe in de bodem. In zeer extreme gevallen, bij buien van meer dan 80 millimeter per uur, kan hemelwater worden geloosd op het buitenwater. Middels dit systeem kan worden voldaan aan het standstill beginsel voor de waterkwaliteit van het IJmeer, omdat het grootste deel aan hemelwater wordt verwerkt op het eiland. Het grootste deel van de vervuiling zit in het eerste deel van het afgevoerde water (first flush), waardoor relatief schoon water overstort naar het IJmeer. Bovendien zijn buien van meer dan 80 mm/uur zeer zeldzaam, waardoor slechts minder dan een promille ten opzichte van de jaargemiddelde hoeveelheid neerslag overstort naar het IJmeer. Voor Makerskade geldt een uitzondering, aangezien een deel van de Makerskade buitendijks komt te liggen en een relatief laag maaiveldniveau krijgt. Hierdoor is het niet mogelijk hier hemelwater te infiltreren met IT-riolering. Hemelwater wordt daarom via een combinatie van wadi's in groenzones en infiltratievoorzieningen direct onder de verharding geïnfiltreerd. Als de infiltratiecapaciteit van de voorzieningen bij Makerskade wordt overschreden, wordt het water in de groenzones en op straat geborgen en vervolgens rechtstreeks geloosd op het buitenwater. Er komen ook 'waterpleintjes' waar water kan worden geborgen om de hoeveelheid water dat op het buitenwater moet worden geloosd en de hiermee gepaarde beïnvloeding van de waterkwaliteit te beperken.

Waterkwaliteit binnenwater

Als onderdeel van het MER is onderzocht wat de potentiele waterkwaliteit van dit binnenwater zal zijn. Aan de westzijde wordt het binnenwater middels een schutsluis afgesneden van het buitenwater, zodat boten vanuit de binnenhaven het IJmeer op kunnen varen. Aan de oostzijde wordt er in fase 2 gebruik gemaakt van een gemaal die water op het IJmeer kan lozen. Uitgangspunt is dus dat het binnenwater niet in directe verbinding staat met het buitenwater. Het wordt een apart bemalen peilgebied zonder directe verbinding met het IJmeer.

In een watersysteemanalyse van het binnenwater is de belasting met nutriënten afgezet tegen de kritische belasting. De kritische belasting is de hoeveelheid nutriënten die potentieel een risico vormt voor de (ecologisch)waterkwaliteit. Bij overschrijding van de kritische belasting zal het watersysteem (op den duur) in een troebele toestand terecht komen. Om de draagkracht van het binnenwater te verhogen en daarmee overschrijdingen op de ecologische waterkwaliteit te voorkomen, worden bronmaatregelen, systeemmaatregelen en interne maatregelen genomen.

Op het eiland worden bronmaatregelen genomen en het eiland wordt zodanig ingericht en beheerd dat aan de neerslag die op het eiland valt zo weinig mogelijk vervuiling uit het stedelijk gebied wordt toegevoegd. Dit betekent een goed regulier beheer van de openbare ruimte, zodat deze goed gereinigd is en er weinig voedingstoffen (uit o.a. hondenpoep) naar het binnenmeer afstromen. De eventuele bronnen worden beperkt door bijvoorbeeld geen drijvende woningen toe te staan en geen overstort van gezuiverd water op het binnenwater te maken. Een effectieve maatregel is om de overstorten op het IJmeer aan te brengen, zodat de toestroom van stedelijk (grond)water naar het binnenwater wordt beperkt. Voorwaard is dat de waterkwaliteit in het IJmeer niet mag verslechteren. Tot slot kan, als noodoplossing, een zuivering worden ingezet. Hierin wordt de belasting van nutriënten op het binnenwater beperkt. Hierbij moet een keuze worden gemaakt in een ijzerzandfilter, een chemische defosfateringsinstallatie en/of een biologische zuivering.

Er worden systeemmaatregelen genomen door de gemiddelde waterdiepte laag te houden en langs de oevers moeraszones aan te leggen. Het binnenwater heeft een beoogde waterdiepte van tussen de 0,0 en 3,5 meter. De lage waterdieptes zijn aan de zuidkant te vinden, waar een natuurvriendelijke oeverzone wordt ingericht. De huidige waterbodem afgedekt met schoon zand en de strijklengte wordt verkort door aanleg van steigers en een brug.

Indien uit de monitoring van de waterkwaliteit blijkt dat de belasting van nutriënten de kritische belasting nadert worden interne maatregelen genomen. Hierbij wordt de zuivering ingezet, worden planten verwijderd en eventueel algen of kroos en wordt de visstand beheerd.

De mate waarin de gewenste waterkwaliteit wordt gehaald, vereist de mate en dimensionering van de bovenstaande maatregelen. Na aanleg van het eiland start de monitoring van de waterkwaliteit. In de watersysteemanalyse is uitgegaan van een realistisch scenario. Op basis van de watersysteemanalyse worden ruimtereserveringen in het Stedenbouwkundig Plan gemaakt voor de te nemen maatregelen.

Effectbeoordeling buitenwater:

Het planvoornemen heeft naar verwachting slechts een verwaarloosbaar effect op de kwaliteit van het buitenwater. Het water dat ten tijde van extreme regenval afstroomt naar het buitenwater is minimaal. Omdat de Makerskade in fase 1 wordt gerealiseerd, scoort die fase beperkt negatief (effectbeoordeling: 0/-). Het stedelijk gebied dat in fase 2 wordt gerealiseerd loost enkel bij zeer extreme regenval op het buitenwater en heeft daar derhalve in vergelijking met de referentiesituatie geen extra effect op de waterkwaliteit van het buitenmeer. De effectbeoordeling van fase 1 verandert daarom niet in fase 2 (effectbeoordeling: 0/-).

Effectbeoordeling binnenwater: 

Er kunnen effecten optreden op het binnenwater. Dit maakt dat de effecten op het binnenwater voor beide fases (2034 en 2038) beperkt negatief scoren (0/-). Door het nemen van mitigerende maatregelen (paragraaf 16.6.5) worden de negatieve effecten verminderd en/of voorkomen.

Het planvoornemen heeft als gevolg van de beperkte effecten op zowel het buitenwater als het binnenwater een beperkt negatief effect op de waterkwaliteit (totale effectbeoordeling: 0/-).

Beïnvloeding grondwater

Het planvoornemen zet in op infiltratie van hemelwater, waarbij het water vertraagd afstroomt via het grondwatersysteem. Hetzelfde gebeurt in de referentiesituatie. Het zandpakket heeft namelijk in zowel de plansituatie als referentiesituatie een groot vermogen om water op te nemen en af te voeren. Bovendien wordt het bodemvocht en de grondwaterstand op Strandeiland maximaal aangevuld door zoveel mogelijk hemelwater lokaal te infiltreren. Ook helpt het zandpakket om water te zuiveren van eventuele belastende stoffen. Hierdoor treedt er geen doorslag van bodemverontreinigingen naar het grondwater op.

Net als in de referentiesituatie voldoet het nieuwe plan aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam. Het maaiveld is verhoogd ten opzichte van de referentiesituatie, omdat de ontwateringseisen voor de aanleg van IT-riolen is aangepast van 1,20 m naar 1,80 m ten opzichte van de maatgevende hoge grondwaterstand. Dit is een verhoging van 60 cm. Verder zijn de klimaatscenario's extremer geworden, waardoor er gerekend is met meer neerslag waardoor grondwaterstand omhoog gaat. Hierdoor moet het maaiveld ook omhoog. In het landmaken van fase 1 (2034) wordt uitgegaan van de maaiveldhoogtes op Muidenbuurt van NAP +4,5 m en op de Pampusbuurt NAP +2,5 à +3,0 m. Er wordt dus rekening gehouden met voldoende hoge maaiveldhoogtes bij het landmaken van beide fases. Daarnaast moet op Strandeiland worden voldaan aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam. Op Strandeiland mogen kruipruimtes worden gebouwd, wanneer kan worden voldaan aan een ontwateringsdiepte van 0,9 m. Lukt dit niet, dan moet kruipruimteloos worden gebouwd. De grondwaternorm voor kruipruimteloos bouwen schrijft een ontwateringsdiepte van minimaal 0,50 m bij de maatgevend hoge grondwaterstand voor. Dit betekent dat de grondwaterstand met een herhalingskans van 1 keer per 2 jaar gedurende maximaal 5 aaneengesloten dagen overschreden kan worden. Het grootste deel van het jaar ligt het grondwater dus dieper onder maaiveld. In een droog jaar zakt het grondwater gemiddeld tot meer dan 1 meter onder de gemiddelde grondwaterstand. Dit verschilt per locatie, afhankelijk van de maaiveldhoogte ter plekke.

Voor IT-riolen wordt een ontwateringsdiepte ten opzichte van de maatgevende hoge grondwaterstand van minimaal 1,80 meter gehanteerd. Enkele IT-riolen liggen onder de grondwaterstand en draineren daardoor het hele jaar door, en voeren het grondwater af naar het binnenwater. Het betreft hier de IT-riolen aan de noordoever en zuidoever van het Oog en de havenkom. Bij de Makerskade ligt eveneens een IT-riool onder de grondwaterstand, die drainerend werkt en grondwater afvoert naar het IJmeer. De grondwaterstand is lager dan wanneer er geen IT-riool aan de noord- en zuidoever zou liggen. De kades en de hogere delen van het eiland kunnen door de IT-riolen onder de grondwaterstand lager komen te liggen. Een deel van de Makerskade komt buitendijks te liggen en krijgt een laag maaiveldniveau. Hier hanteert de gemeente een ontwateringsnorm van minimaal 0,5 m bij een maatgevend hoge grondwaterstand. Om deze norm te behalen wordt een DT-riool (drainage-transport riool) aangelegd. Dit riool komt onder de grondwaterstand te liggen en krijgt zo een drainerende functie. De grondwaterstand wordt beheerst door de drainerende werking van het DT-riool onder de grondwaterspiegel, dat grondwater afvoert naar het IJmeer. De kades langs het binnenwater worden eveneens voorzien van DT-riolering, met afvoer op het binnenwater.

Binnen het planvoornemen dienen ondergrondse werken waterdicht te worden uitgevoerd. Aangezien er als gevolg van realisatie van ondergrondse constructies geen nadelige grondwatereffecten mogen ontstaan, mag er op Strandeiland niet dieper worden gebouwd dan NAP -1,0 m. Kelders zijn omwille hiervan toegestaan tot een diepte van maximaal NAP -1,0 m, zodat er altijd een zandpakket van minimaal 2 meter onder de kelder gehandhaafd wordt en geen nadelige grondwatereffecten optreden. Daarnaast moeten ze buiten het Profiel van Vrije Ruimte (PVR) en buiten de kernzone van waterkeringen ingericht worden.

Bij het aanbrengen van diepe constructies (zoals een WKO-installatie) zal rekening worden gehouden met eventuele scheidende lagen in de ondergrond, en zullen maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er onbedoeld uitwisseling ontstaat tussen verschillende watervoerende pakketten. Bovendien kan de aanwezigheid van een WKO-systeem in een gebied waar reeds bodem- en grondwaterverontreiniging aanwezig is, er voor zorgen dat deze verontreiniging zich verder verspreid. Aangezien er geen bodem- en grondwaterverontreiniging aanwezig is, worden hier geen effecten verwacht.

Effectbeoordeling: Het planvoornemen heeft ten opzichte van de referentiesituatie geen (ander) effect op de beïnvloeding van het grondwater. Wel worden er meer bovengrondse infiltratievoorzieningen gerealiseerd die kunnen zorgen voor een betere buffering en infiltratie van hemelwater en geleidelijke aanvulling van schoon grondwater. Fase 1 en 2 onderscheiden zich hierin niet van elkaar en scoren daarom beiden neutraal (effectbeoordeling: 0).

16.6.5 Mitigerende en compenserende maatregelen     

Om het risico op een slechte waterkwaliteit van het binnenwater te beperken kunnen de volgende maatregelen worden getroffen:

  • IJzerzandfilters toepassen, rondom de IT-riolen en/of bij de uitstroom van de IT-riolen;
  • Goed beheren openbare ruimte kan bijdragen aan de waterkwaliteit. Bijvoorbeeld voorkomen dat hondenpoep kan meestromen met neerslag (opruimplicht en handhaven).
  • Eventuele maatregelen om de nutriëntenbalans in het binnenmeer te balanceren;
  • In artikel 30.4 is vastgelegd dat enkel niet-uitlogende materialen gebruikt mogen worden.

De keuze over de te nemen maatregelen om het risico op een slechte waterkwaliteit te beperken wordt gemaakt op basis van een nog nader uit te voeren kosten-baten analyse.

In droge periodes kan het grondwater in het midden van de eilanden uitzakken tot meer dan een meter onder de gemiddelde grondwaterstand. Aan de randen ligt het maaiveld over het algemeen lager en is er minder sprake van uitzakking. Voor de watervoorziening van bomen in droge perioden is het van belang dat de samenstelling van de grond in de wortelzone wordt afgestemd op het vasthouden van hangwater. Uitzakking is acceptabel zolang de wortels van de bomen nog bij het grondwater kunnen komen.

16.7 Doorwerking in het bestemmingsplan     

Voor de beoogde waterkering wordt een 25 meter brede beschermingszone Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming) opgenomen. Voor het oppervlaktewater is ondergebracht en beschermd in de bestemming Water - 2 (Binnenwater), Water - 1 (buitenwater) en Water - 3.

Met betrekking tot het aspect grondwater gelden een aantal aandachtspunten.

De gemeente heeft een wettelijke zorgplicht voor het treffen van maatregelen in het openbaar gemeentelijke gebied om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Aandachtspunten voor dit bestemmingsplan zijn dan ook:

  • Toepassing van drainagesystemen om de grondwaterstand te verlagen is onwenselijk en dient voorkomen te worden: Waternet zal bij de uitvoering worden betrokken.
  • Het is niet toegestaan om verontreinigingen in de bodem of het grondwater te introduceren. Dit betekent dat geen gebruik mag worden gemaakt van uitlogende materialen, waardoor bodem- of grondwaterverontreiniging zou kunnen ontstaan. Dit is geborgd in artikel 30.4.
  • Ondergrondse werken dienen waterdicht te worden uitgevoerd en ondergrondse werken mogen niet dieper dan NAP -1,0 m worden gebouwd. Polderconstructies zijn niet toegestaan; Dit is geborgd in artikel 30.3.
  • De oevers, waterkeringen en kadeconstructies op Strandeiland worden grondwater-doorlatend aangelegd: dit gebeurt in overleg met Waternet en Rijkswaterstaat.

Overige aandachtspunten betreffen uitvoeringsaspecten en zijn niet verder in het bestemmingsplan geborgd.

16.8 Conclusie     

Uit het onderzoek blijkt dat - gezien het feit dat het gebruik van de gronden (lees: het water en de waterbodem) niet gewijzigd zijn ten opzichte van de tijd waarin de onderzoeken zijn uitgevoerd - kan worden vastgehouden aan de conclusies uit de uitgevoerde onderzoeken. Deze luidt namelijk dat de combinatie van een immobiele verontreiniging en een slechts zeer lichte inzijging van grondwater naar de waterbodem maakt dat er geen verspreiding van verontreinigingen vanuit de waterbodem naar de toekomstige landbodem zal optreden. Uit aanvullend onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de aangevoerde bodem geschikt is voor de op Strandeiland beoogde functies.

Uit de beoordeling van de milieueffecten in het kader van de milieueffectrapportage komt naar voren dat de ontwikkeling van Strandeiland enig negatief effect heeft ten opzichte van de referentiesituatie als gevolg van de beïnvloeding van de waterkwaliteit. Er worden maatregelen getroffen om te zorgen dat het binnenwater een potentieel goede waterkwaliteit krijgt. Zo kunnen IJzerzandfilters worden toegepast en het goed beheren van de openbare ruimte kan bijdragen aan de waterkwaliteit.

Voor wat betreft het aspect 'bodem' kan worden gesteld dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies op Strandeiland.

Hoofdstuk 17 Kabels en leidingen     

17.1 Algemeen     

Omdat het hier gaat om nieuw land is er in de huidige situatie geen sprake van (in de bodem aanwezige) planologisch relevante kabels en leidingen. Ook in de directe omgeving van het plangebied is er geen sprake van planologisch relevante kabels en leidingen die invloed (kunnen) hebben op het plangebied. Om Strandeiland echter te kunnen voorzien van een riolering, water, warmte, elektra en telecommunicatie en een afvalscheidingssysteem, is een compact netwerk aan ondergrondse kabels en leidingen noodzakelijk. Met het voorliggende bestemmingsplan worden een aantal planologisch relevante leidingen in het plangebied aangelegd.

17.2 Beleid en regelgeving     

Voor sommige kabels en leidingen is het belangrijk deze op te nemen in het bestemmingsplan. Het gaat dan niet om de algemene nutsleidingen, maar om de leidingen waarbij bijvoorbeeld een veiligheidszone geldt. Hiervoor wordt verwezen naar Hoofdstuk 11 Externe veiligheid. Of leidingen die een risico zijn als ze bij werkzaamheden geraakt worden. Vanuit regelgeving of rijksbeleid moeten bepaalde leidingen in het bestemmingsplan worden opgenomen. Dit is het geval bij bovengrondse hoogspanningslijnen en buisleidingen. In dit hoofdstuk worden de planologisch relevante leidingen nader toegelicht.

17.3 Ambities voor Strandeiland     

Via de Pampuslaan en de Strandeilandlaan vanaf het Centrumeiland, zullen alle hoofdtracés voor kabels en leidingen naar Strandeiland gevoerd worden en dan verder, via de Pampuslaan, naar Buiteneiland. De riolering, zoals zwartwater en grijswater, drinkwater, warmte, elektra en telecommunicatie nemen ondergronds ruimte in beslag. Er wordt rekening gehouden met de eisen die het hoogheemraadschap Amstel Gooi- en Vecht stelt aan kabels en leidingen in of nabij waterkeringen. Bij de totale inpassing van tracés is een onderscheid te maken in hoofdnet en distributienetten.

Het hoofdnet in de Pampusbuurt ligt onder de Pampuslaan, de kade langs het binnenwater en de tussenstraat langs het grote park. Het hoofdnet in de Muidenbuurt ligt onder de Strandeilandlaan, de kades langs het binnenwater en door drie tussenstraten.

Over de rest van het eiland komt het distributienetwerk te liggen. Daarvoor is een reservering in het straatprofiel nodig. De benodigde ruimte ligt rond de 8 meter en is verdeeld in 3 stroken: aan twee zijden onder het trottoir en een deel onder de rijweg. De profielindeling van de verschillende typen straten is uitgewerkt in het Masterplan Kabels en Leidingen Strandeiland. Alle gebouwde voorzieningen die voor de nuts- leveranciers nodig zijn, worden binnen de bouwblokken opgenomen. Schakelkasten voor telecombedrijven dienen zoveel mogelijk te worden opgenomen in de gevels, keerwanden of andere gebouwen.

verplicht Uitsnede Masterplan Kabels en Leidingen Strandeiland (bron: gemeente Amsterdam)

Hoogspanningsleiding

Op de Makerskade is een onderstation van Liander voorzien. Vanaf de energiecentrale Diemen wordt een nieuwe, ondergrondse hoogspanningsleiding aangelegd. Het gaat om een 150 kVleiding. In november 2005 en 2008 hebben alle betrokkenen (gemeenten, provincie) een brief van het ministerie van (destijds) VROM gehad met hierin een advies met betrekking tot hoogspanningslijnen. Voor een 150 kV hoogspanningslijn geldt een indicatieve zone van 2 maal 80 meter (vanuit het hart van de lijnen). Indien een nieuwe ontwikkeling binnen de indicatieve zone ligt moet er naar de specifieke zone worden gekeken. De specifieke zone van een 150 kV hoogspanningslijn is 2 maal 35 meter. Voor nieuwe ontwikkelingen (na 1 januari 2006) wordt geadviseerd om geen gevoelige bestemmingen zoals woningen, kinderdagverblijven binnen deze specifieke zone te situeren. Ter plaatse van deze specifieke zone (8.2.1 onder e) worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

17.4 MER     

Het aspect kabels en leidingen is niet separaat beschouwd in het MER omdat deze in paragraaf 11.5 externe veiligheid aan bod is gekomen.

17.5 Doorwerking in het bestemmingsplan     

De planologisch relevante kabels en leidingen zijn in het voorliggende bestemmingsplan vertaald naar een dubbelbestemming in de verbeelding.

Hoogspanningsleiding

Voor de hoogspanningsleiding is de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming) opgenomen.

(Pers)leidingen

Binnen het plangebied zullen diverse leidingen (warmte en riool) komen te liggen, waaronder een rioolpersleiding Leiding - Riool (dubbelbestemming). Deze leiding loopt van het WE-gebouw richting Diemen. Alle overige leidingen die op het eiland komen zijn niet van dusdanige omvang dat de planologisch relevant zijn.

17.6 Conclusie     

In de huidige situatie zijn er geen (in de bodem aanwezige) planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Het aspect 'Kabels en Leidingen' vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van Strandeiland. Wel worden een aantal planologisch relevante kabels en leidingen aangelegd en geborgd in de regels en de verbeelding.

Hoofdstuk 18 Gezondheid     

18.1 Algemeen     

De gemeente ambieert om van Strandeiland een aantrekkelijke stadswijk met een gezonde en prettige woon- en leefomgeving te creëren. Naast het terugdringen van automobiliteit binnen de toekomstige wijk en het bevorderen van het fietsgebruik, wil de gemeente Strandeiland in het kader van het programma ‘Bewegende Stad’ veel ruimte reserveren voor bewegen en sporten ter bevordering van de gezondheid en leefomgevingskwaliteit van de bewoners en gebruikers van het gebied.

Het thema ‘gezondheid’ omvat de aspecten, die de fysieke gezondheid van mensen in het gebied bepaalt en/of bevordert. Het gaat daarbij om concentraties luchtverontreinigende stoffen en de hoogte van geluid door wegverkeer maar ook over de mogelijkheden en maatregelen die bewoners en gebruikers in het gebied bevorderen (zelf) te bewegen en de kwaliteit van groen en openbare ruimte in het gebied. Gezondheid is het MER Strandeiland – in navolging van het Amsterdamse beleid – dus breder beschouwd dan alleen focus op luchtkwaliteit- en geluidseffecten beneden de normen, maar ook op ruimte voor bewegen en andere aspecten. Deze aanpak komt ook voort uit het meedenken van de GGD en de advisering van de Commissie m.e.r. omtrent dit thema.

18.2 Beleid en regelgeving     

Op basis van bestaand beleid worden bij de ontwikkeling van Strandeiland al de nodige maatregelen getroffen om de gezondheid te bevorderen. Als bestaand beleid dat bij de ontwikkeling wordt gevolgd kan worden genoemd het Amsterdamse geluidbeleid, de richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, Amsterdamse Beweeglogica, De Bewegende Stad, Sportvisie 2025 ‘De Sportieve Stad'.

Met name de Amsterdamse beweeglogica biedt kansen. Strandeiland wordt ingericht met behulp van het programma ‘Bewegende Stad’; bewoners en gebruikers van het gebied worden gestimuleerd om te bewegen. De Sluisbuurt wordt in het programma van de Bewegende Stad als lopende proeftuin aangemerkt. De Bewegende stad kent een aantal pijlers:

Bewegende stad

Bewegen is essentieel voor een goede gezondheid. Strandeiland wordt een wijk waarin de openbare ruimte uitnodigt tot bewegen. Het afwisselende reliëf, een rondje om het hele eiland, haast natuurlijke ongedwongen beweegaanleidingen in de margestroken met hun trappen, stoepjes en randen, alle sportvoorzieningen in de parken, het vlonderpad in het binnenwater, diverse urban-sportselementen en het (buiten)zwembad.

De inrichting van het openbare gebied geeft daarmee volop uitvoering aan het stedelijk programma ‘De Bewegende stad’. Dit gebeurt overigens niet alleen door de keuze van de verschillende inrichtingselementen, maar ook door ervoor te zorgen dat voorzieningen als basisscholen, kinderopvang en andere kleinschalige buurtvoorzieningen op loop- en fietsafstand liggen. Daarnaast is ook de openbare ruimte zo ingericht dat lopen en fietsen wordt gestimuleerd.

Ruim baan voor fietsers en voetgangers

Op Strandeiland krijgen fietsers en voetgangers in de openbare ruimte prioriteit boven automobilisten. De hoofdroutes zijn voorzien van ruime vrijliggende fietspaden waar ook voldoende ruimte is voor ook elektrische fietsen en bakfietsen. De woonstraten zijn voorzien van brede obstakelvrije trottoirs. Het ruim 6 kilometer lange ‘rondje Strandeiland’ langs alle buitenranden van het eiland is volledig het domein van voetgangers, net als het aan het binnenwater gelegen oeverpark.

Sport om de hoek

Sporten in de stad – in verenigingsverband, anders georganiseerd of vrij– is een belangrijk onderdeel van bewegen. De parken op Strandeiland bieden die ruimte en maken sportvelden integraal onderdeel van het parkontwerp.

De stad als speelplek

Op Strandeiland geven gebouwen én de openbare ruimte aanleiding tot spelen en bewegen. Dit wordt in belangrijke mate bepaald door de inrichting van de openbare ruimte. De hoogteverschillen binnen het eiland, de wisselende uitzichten en perspectieven op het water en de parken en pleinen die in het straatbeeld opduiken nodigen uit tot bewegen.

Wandelingen die heel verschillend van duur en beleving zijn, variërend van een ‘rondje’ rondom het hele eiland, zonder oversteken van straten en onderbrekingen, tot doorsteken over het grote binnenwater en langs het oeverpark. Ook zijn er meerdere korte wandelingen door de buurt mogelijk, waar smalle steegjes tussen de straten spannende routes zijn.

In aansluiting op de straten en pleinen zijn er ook nog de gebouwen en hun directe omgeving met trappen, stoepjes, veranda’s, souterrains die uitnodigen tot spelen en bewegen.

Groennorm en materialen

Strandeiland heeft veel openbaar groen, passend bij een groenblauw woonmilieu. Het groen van Strandeiland is te vinden in de landschappelijke randen, in de buurtparken en pleinen en het oeverpark.

De Amsterdamse groennorm van 28 vierkante meter openbaar groen per woning – zoals voorgeschreven in de Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen (2018) – wordt op Strandeiland met ruim 40 vierkante meter per woning ruimschoots gehaald. De groennorm bestaat uit vierkante meters voor het zogenoemde ‘gebruiksgroen’ (parken) en ‘ecosysteemgroen’ (wadi’s, bomen in de straten, margezones, binnenterreinen, groen op daken et cetera). Sportvelden vallen buiten de berekening. De bestrating op Strandeiland sluit aan op materialen die ook gebruikt zijn in IJburg 1, zodat het hele gebied één uitstraling heeft.

Gezondheidseffectscreening (GES)

GES staat voor gezondheidseffectscreening. GES is ontwikkeld om bij ruimtelijke planvorming in beeld te brengen wat de werkelijke gezondheidsrisico's zijn rondom enkele milieufactoren, in aanvulling op wettelijke milieunormen of afspraken, die lang niet altijd voldoende zijn om risico's en klachten te vermijden. Niet alleen de feitelijke kwaliteit in de omgeving wordt daarbij in aanmerking genomen, maar ook het aantal blootgestelde mensen.

Vijf bronnen (bedrijven, wegverkeer, railverkeer, waterverkeer en vliegverkeer) worden beoordeeld op een aantal milieusegmenten. Dit geeft een beeld van de grootte van het gezondheidseffect (GES-score) en het aantal mensen dat er last van heeft (woningscore). Met behulp van GES worden gezondheidsrisico's vergelijkbaar gemaakt (lucht, stank, geluid, externe veiligheid, bodemverontreiniging, elektromagnetische velden).

18.3 Ambitie voor Strandeiland     

Ten aanzien van het aspect gezondheid heeft de gemeente voor Strandeiland de ambitie om een gezonde leefomgeving te garanderen voor zowel bewoners en bezoekers. Om deze ambitie te verwezenlijken is het belangrijk een schone lucht te garanderen en inwoners te motiveren om te sporten en te bewegen. Met betrekking tot gezondheid is voor Strandeiland de ambitie 'Gezond Strandeiland' leidend (zie ook bijlage t

  1. Recreatie, sport en bewegen

Schone lucht

Om een gezonde leefomgeving te kunnen garanderen is het belangrijk in te zetten op een schone lucht. Dit kan aan de hand van maatregelen rond emissievrije mobiliteit, emissievrije gebouwen, slimme bouwlogistiek, maar ook door rookvrije zones in te richten. Het gaat om de volgende voorzieningen en maatregelen:

  • Emissievrije mobiliteit: de ambitie voor luchtkwaliteit voor Strandeiland is sturen op emissievrije mobiliteit. Elektrische deelmobiliteit voor bewoners en bezoekers wordt gerealiseerd op straat in zo genoemde mobiliteitshubs;
  • (Elektrisch) parkeren: voor een emissievrij Strandeiland is het nodig dat alle parkeerplaatsen worden voorbereid op elektrisch laden. Vervolgonderzoek zal richting geven aan de benodigde hoeveelheid te realiseren elektrische laadpunten in de openbare ruimte voor parkeerplekken op straat en in de mobiliteitshubs;
  • Duurzame en slimme bouwlogistiek: de aanlegfase van Strandeiland wordt zoveel mogelijk emissievrij gebouwd. Voor de ontwikkeling van Strandeiland wordt duurzame en slimme bouwlogistiek gestimuleerd, naast de inzet van schone bouwwerktuigen. Er worden zoveel mogelijk elektrische bouwwerktuigen of bouwwerktuigen met een schone emissienorm gebruikt (Uitvoeringsagenda Stedelijke Logistiek Amsterdam, 2016) om zo een gezonde luchtkwaliteit en vermindering van CO2-uitstoot te realiseren;
  • Emissievrij wonen: openhaarden en lokale biomassa-stookinstallaties (zoals pellet- of houtkachels) worden niet toegestaan staan vanwege de negatieve effecten op de luchtkwaliteit en daarmee de gezondheid.

Recreatie, sport en bewegen

De tweede hoofdkeuze die is gemaakt, is een juiste voorzieningenaanbod om bewoners van Strandeiland aan te moedigen om te sporten en bewegen. Daarnaast worden er recreatieve voorzieningen gerealiseerd die mensen naar buiten moeten halen, waaronder waterrecreatie. Het gaat om de volgende voorzieningen en maatregelen:

  • Rondje Strandeiland; wandelingen die heel verschillend van duur en beleving zijn, variërend van een 'rondje' rondom het hele eiland, zonder oversteken van straten en onderbrekingen, tot doorsteken over het grote binnenwater en langs het oeverpark.
  • Sportvelden: de parken op Strandeiland bieden ruimte voor anders georganiseerd of vrij sporten en maken sportvelden hiervoor integraal onderdeel van het parkontwerp. Daarnaast worden tijdelijke sportvelden en een overdekt zwembad mogelijk gemaakt;
  • STOMP: Strandeiland wordt ingericht volgens het STOMP-principe;
  • Waterrecreatie: op het stadsstrand van Strandeiland zal plek zijn om te zonnen en te sporten, zoals hardlopen, beachvolleybal of voetbal. Naast sport op het strand is er ook ruimte voor sport in het water. Te denken valt aan surfen, zeilen, roeien, kanoën en suppen. Voor opslag ten behoeve daarvan, het zwembad en overige voorzieningen wordt gezamenlijk 7.000 tot 8.500 vierkante meter aan ruimte gereserveerd;

18.4 MER     

18.4.1 Samenvatting effectbeoordeling     

In onderstaande tabel staat de eindbeoordeling voor het aspect gezondheid.

verplicht

Samenvattende tabel effectbeoordeling gezondheid

18.4.2 Beoordelingskader     

De criteria voor het aspect gezondheid staan in onderstaande tabel.

verplicht

Beoordelingscriteria gezondheid

18.4.3 Referentiekader     

In deze paragraaf wordt de autonome situatie (zonder bp 2009) en de referentiesituatie beschreven. In de volgende paragraaf worden de effecten van het voornemen afgezet tegen de in deze paragraaf beschreven referentiesituatie.

Gezondheid

Gezondheid is te beoordelen aan de hand van verschillende criteria. Voor het planvoornemen wordt gebruik gemaakt van een algemeen geaccepteerde indicator: de Gezondheidseffectscreening (GES). De GES wordt gebruikt om de algemene milieugezondheidskwaliteit in beeld te brengen. De algemene milieugezondheidskwaliteit gaat over de aspecten luchtkwaliteit, geurhinder, geluidhinder, externe veiligheid. Vanwege de grote afstand van Strandeiland tot industriële en agrarische bedrijven, rail- en vliegverkeer, zijn in de GES alleen de aspecten luchtkwaliteit en geluidhinder in beschouwing genomen.

verplicht

Overzicht GES-scores

GES-score luchtkwaliteit

De GES-scores voor luchtkwaliteit binnen de referentiesituatie zijn relatief goed, gezien de stedelijke omgeving. Door de relatief verafgelegen bronnen van luchtvervuilende stoffen, zoals (snelweg-) verkeer, industrie en luchtvaart, zijn de concentraties van deze stoffen relatief laag voor een stedelijke omgeving en dus het effect op de gezondheid relatief gering. Onderstaande drie tabellen geven een overzicht van de GES-scores voor NO2, PM10 en PM2,5 binnen de referentiesituatie.

verplicht Aantal woningen per GES-score voor de jaargemiddelde concentratie NO2 µg/m3

verplicht

Aantal woningen per GES-score voor de jaargemiddelde concentratie PM10 µg/m3

verplicht

Aantal woningen per GES-score voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 µg/m3

GES-score geluidbelasting door wegverkeer

De emissie van geluid door wegverkeer wordt veroorzaakt door de motoren, de uitlaat (bij lage snelheden maatgevend) en de banden op het wegdek (bij hoge snelheden maatgevend). De verspreiding van de geluidsemissie is afhankelijk van de omgevingsfactoren, zoals weersomstandigheden, reflectie van de weg en demping door lucht en bodem. Daarnaast kan de verspreiding van geluid worden beïnvloed door afschermende obstakels (geluidsschermen, -wallen en gebouwen). Het MTR (maximaal toelaatbare risico) en daarmee GES-score 6 wordt gebaseerd op het optreden van hart- en vaatziekten en verhoogde bloeddruk. De GES-score van 6 is gelegd bij een Lden van 63 dB.

verplicht GES-scores voor de geluid en wegverkeer

Op het bestaande deel van IJburg, voornamelijk langs de IJburglaan, scoren sommige woningen onvoldoende of ruim onvoldoende in de referentiesituatie. Voor deze locaties zijn geluidwerende maatregelen op zijn plaats. Zie onderstaande tabel voor de GES-scores met bijbehorend aantal woningen binnen de referentiesituatie.

verplicht

Aantal woningen per GES-score voor de geluidbelasting door wegverkeer in de referentiesituatie

Ongeveer 9% van de bestaande woningen op IJburg zullen in de referentiesituatie te maken krijgen met een geluidbelasting van meer dan 63 dB als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan uit 2009. Deze woningen komen daarmee in de GES in klasse 6 of hoger te zitten. Hier is de milieugezondheidskwaliteit 'onvoldoende'. GES-score 6 wordt toegekend aan het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR). Dit is in de GES-systematiek het niveau waarboven het risico op gezondheidseffecten onaanvaardbaar wordt geacht. Het MTR en daarmee GES-score 6 wordt gebaseerd op het optreden van hart- en vaatziekten en verhoogde bloeddruk. De GES-score van 6 is gelegd bij een Lden van 63 dB. Op Buiteneiland zijn er geen woningen die te maken krijgen met een geluidbelasting van meer dan 63 dB, dit in tegenstelling tot Strandeiland. Op Strandeiland zijn er 60 woningen die in de referentiesituatie een GES-score 6 krijgen.

Bewegen en groen Naast de GES zijn er twee criteria gehanteerd die nauw samenhangen met de inrichting van de omgeving: bewegen en groen. Hiermee zijn de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op de gezondheid inzichtelijk te maken, zonder dat deze worden verstoord door andere factoren die de gezondheid ook beïnvloeden.

Bewegen - mobiliteit

IJburg fase 2 is in de referentiesituatie zowel met de auto als het openbaar goed te bereiken en kent goede fiets- en voetgangersverbindingen. Daarnaast kennen de eilanden voldoende sport- en speelvoorzieningen en recreatieve functies. Zowel voor de auto als voor het openbaar vervoer krijgt IJburg fase 2 een snelle rechtstreekse verbinding met de binnenstad, in de vorm van de IJburglaan en de doorgetrokken IJtram. Het autogebruik wordt beperkt door aanwezigheid van goed openbaar vervoer, aansluitend op stedelijke en regionale netwerken en goede veilige fietsroutes.

Bewegen - sportvoorzieningen

Veldsport voor IJburg fase 2 is in de referentiesituatie gecentreerd op één locatie op Middeneiland. Naast veldsport op Middeneiland is 6 ha aan andere sportvoorzieningen toegestaan op de eilanden van IJburg fase 2 (Onder meer een tennispark, met ca 12 tennisbanen).

Bewegen - waterrecreatie

Behalve de sportvoorzieningen is er binnen de referentiesituatie ruimte voor waterrecreatie. Het stedelijke binnenwater bij Middeneiland heeft, naast een waterbergende functie, een belangrijke recreatieve functie voor bewoners (vissen, roeibootjes). Op Strandeiland wordt op de oostelijke kop een recreatief strand gerealiseerd, welke naar verwachting ruimte biedt voor circa 2.500 bezoekers.

Bewegen - speelruimte

Ook zijn er op de eilanden verschillende speelruimten voor kinderen. Voor Middeneiland geldt dat binnen de woonvelden 11 m2 per woning is gerekend in de vorm van een park/plein en dat daarbinnen 4,5 m2 wordt geoormerkt als speelruimte. Ook het binnenwater, het stadsstrand en de natuurlijke buitenranden bieden mogelijkheden om te spelen.

Groen

Water, groen en natuur zijn belangrijke elementen van de woonmilieus op de eilanden binnen de referentiesituatie. Zo worden langs de noord en zuidoever van de eilanden brede groene, openbare gebieden ingericht. Een bijzonder en kenmerkend onderdeel in het ontwerp voor het Middeneiland is het buitendijks natuurpark aan de oostelijke rand van het eiland.

De eilanden zijn voorzien van twee grote groene parken (Noordbuurt en park Waterblokken) en een reeks kleine 'pocketparks' (een klein park dat publiek toegankelijk is). Voor bewoners hebben de parken een wandel, verblijf en speelfunctie. Het overgrote deel van de pocketparkjes is gekoppeld aan scholen en bevat ook speelplekken voor de diverse leeftijdsgroepen.

18.4.4 Effectbeschrijving en -beoordeling     

Beïnvloeding gezondheid

Voor het thema gezondheid is een gezondheidseffectscreening gedaan (zie bijlage 22 Gezondheidseffectscreening). Hierin zijn de aspecten luchtkwaliteit en geluidhinder als gevolg van verkeer in beschouwing genomen en vergeleken met de referentiesituatie. Daarnaast is er kwalitatief beoordeeld wat de gevolgen van het planvoornemen zijn op bewegen en groen ten opzichte van de referentiesituatie.

GES-score luchtkwaliteit

Onderstaande tabellen geven een overzicht van de GES-scores (zie voor toelichting 18.4.3) voor NO2, PM10 en PM2,5 als gevolg van het planvoornemen.

verplicht

Aantal woningen per GES-score voor de jaargemiddelde concentratie NO2 µg/m3 (inclusief achtergrondconcentratie)

verplicht

Aantal woningen per GES-score voor de jaargemiddelde concentratie PM10 µg/m3 (inclusief achtergrondconcentratie)

verplicht

Aantal woningen per GES-score voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 µg/m3 (inclusief achtergrondconcentratie)

Voor de nieuw te bouwen woningen op Strandeiland en Buiteneiland zijn het aantal woningen dat wordt gerealiseerd anders in vergelijking met de referentiesituatie. In algemeenheid is wel te zien dat voor NO2 en PM2,5 de woningen op Strandeiland en Buiteneiland allemaal in één GES-score liggen en dat deze in de plansituatie niet verandert. Voor PM10 liggen alle woningen in twee scores (die eveneens in de plansituatie niet veranderen), maar is te zien dat er een groter aantal woningen in score 4a ligt.

Een kwantitatieve vergelijking is beter te maken voor de bestaande woningen in IJburg 1. Voor de huidige bewoners in IJburg, die al rekening houden met de komst van Strandeiland op basis van het bestemmingsplan uit 2009, heeft de toename als gevolg van de realisatie van Strandeiland in 2034 en 2038 geen merkbaar effect op de milieukwaliteit in vergelijking met de referentiesituatie.

Voor de jaargemiddelde concentratie NO2 geldt dat er voor fase 1 (2034) ten opzichte van de referentiesituatie meer bestaande woningen op IJburg zullen zijn met een goede gezondheidskwaliteit (+6%). Dit is niet het geval binnen fase 2 (2038), hier geldt een verwaarloosbare toename van het aantal woningen met een redelijke milieugezondheidskwaliteit (+0,3%). Het aantal woningen dat te maken krijgt met een jaargemiddelde concentratie PM10 in de GES-klasse 4b (waarbinnen alle woningen in de referentiesituatie liggen) blijft in de plansituatie (zowel fase 1 als fase 2) gelijk. Voor PM2,5 geldt dat fase 1 (2034) en de referentiesituatie een gelijk aantal woningen telt met een matige en zeer matige gezondheidskwaliteit. Voor fase 2 geldt een verwaarloosbare toename (0,2%) van bestaande woningen met een zeer matige milieugezondheidskwaliteit.

De verschillen in de GES-score voor de luchtkwaliteit tussen de voorgenomen uitbreiding van Strandeiland en de referentiesituatie zijn minimaal. In algemene zin kunnen de GES-scores voor de luchtkwaliteit als relatief goed worden bestempeld, gezien de stedelijke omgeving. Door de relatief verafgelegen bronnen van luchtvervuilende stoffen, zoals (snelweg-) verkeer, industrie en luchtvaart, zijn de concentraties van deze stoffen relatief laag en dus het effect op de gezondheid voor een stedelijke omgeving relatief gering.

GES-score geluidbelasting door wegverkeer

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de GES-scores met bijbehorend aantal woningen met betrekking tot de geluidbelasting door wegverkeer.

verplicht Aantal woningen per GES-score voor geluid van wegverkeer

Hoewel de woningaantallen op Strandeiland en Buiteneiland in de referentiesituatie en de plansituatie verschillen, is in algemeenheid wel te zien dat het aantal woningen op Strandeiland gelijkmatig in alle GES-scores toeneemt. Dat betekent dus ook dat er meer woningen gebouwd zullen worden die te maken krijgen met een leefomgeving waar meer hinder ondervonden wordt als gevolg van geluid van wegverkeer. Op Buiteneiland neemt het aantal woningen af en worden er ook minder woningen gebouwd in een hoge GES-score.

Het MTR (maximaal toelaatbare risico) en daarmee GES-score 6 of hoger wordt gebaseerd op het optreden van hart- en vaatziekten en verhoogde bloeddruk. De GES-score van 6 is gelegd bij een Lden van 63 dB. Het is dus belangrijk om te beoordelen of er binnen het planvoornemen sprake is van een toename of afname van woningen binnen de GES-scores 6, 7 en 8 ten opzichte van de referentiesituatie (dus: woningen met een geluidbelasting hoger dan 63 dB). Er zijn in de referentiesituatie en de plansituatie geen woningen die zich in de hoogste GES-score 8 bevinden. In fase 1 (2034) zijn er minder bestaande woningen op IJburg met een ruim onvoldoende milieugezondheidskwaliteit (GES-score 7) ten opzichte van de referentiesituatie (-17%). Aan het einde van fase 2 bevinden zich echter méér woningen op IJburg zich in de GES-score 7. In plaats van 99 zijn het er dan 101, een toename van 2%. Er komen in beide fases geen nieuw te bouwen woningen op Centrumeiland in de GES-score 7.

Zowel onder bestaande woningen op IJburg als nieuw te bouwen woningen op Centrumeiland, bevinden er zich in de referentiesituatie én de plansituatie woningen in GES-score 6 (milieugezondheidskwaliteit onvoldoende). Voor bestaande woningen op IJburg en nieuw te bouwen woningen op Centrumeiland gezamenlijk is sprake van een afname in fase 1 (-12%) maar een toename in fase 2 (+4%).

In de GES-scores 0 t/m 5 vindt er ook een verschuiven plaats van woningen in de verschillende GES-scores. Binnen fase 1 vallen er voor bestaand IJburg + nieuw te bouwen woningen op Centrumeiland samen meer woningen binnen GES-scores 1, 2 en 5. Voor fase 2 geldt dat er sprake is van een verdere verschuiving van enkele woningen naar hogere klassen, wat er toe leidt dat er een lichte toename in aantal woningen in GES-score 1, 4 en 5 ontstaat ten opzichte van de referentiesituatie.

De gezondheidseffecten door de geluidbelasting van de woningen verschilt nauwelijks tussen de plansituatie Strandeiland (fase 1 en fase 2) en de referentiesituatie. Op het bestaande deel van IJburg, voornamelijk langs de IJburglaan, scoren sommige woningen onvoldoende of ruim onvoldoende in zowel de plansituatie als de referentiesituatie. In de plansituatie gaat het in fase 2 om 2% (GES-score 7) tot 4% (GES-score 6) meer woningen. Dit is een gevolg van het hogere aantal woningen op Strandeiland en het hogere aantal verkeersbewegingen dat hiervan het gevolg is. Voor deze locaties zijn geluidwerende maatregelen op zijn plaats. In het bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven door voor deze locaties in de regels op te nemen dat woningen en andere geluidgevoelige objecten voorzien moeten zijn van 'dove gevels'*.

*Een bouwkundige constructie waarin A) geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A); B) een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Er treden naast geluidbelasting als gevolg van wegverkeer geen effecten op als gevolg van geluidbelasting door industrielawaai. Binnen het bestemmingsplan is de eis opgenomen dat een nieuw bedrijf geen hogere belasting mag opleveren dan 50 dB.

Bewegen en groen Op Strandeiland is gekozen voor een uitgebreid voorzieningenaanbod om bewoners van Strandeiland aan te moedigen om te sporten en te bewegen. Daarnaast worden er recreatieve voorzieningen gerealiseerd die mensen naar buiten moeten halen.

Bewegen - mobiliteit

Strandeiland in ingericht volgens het STOMP-principe. STOMP staat voor: stappen, trappen, openbaar vervoer, mobility as a service en privaat autobezit en houdt in dat de voetganger, fietser, het openbaar vervoer en schone (deel)mobiliteit de prioriteit krijgen op Strandeiland. De auto is te gast. Dit om bewoners en bezoekers aan te zetten tot bewegen. De hoogteverschillen binnen het eiland, de wisselende uitzichten en perspectieven op het water en de parken en pleinen die in het straatbeeld opduiken nodigen uit tot wandelen en fietsen.

Bewegen - sportvoorzieningenDe zes buurtparken op Strandeiland bieden die ruimte en maken sportvelden integraal onderdeel van het parkontwerp. Als onderdeel van fase 1 worden er tijdelijke sportvelden gerealiseerd welke uiteindelijk binnen fase 2 en Buiteneiland een definitieve plaats zullen krijgen. In totaal bieden Strandeiland/Buiteneiland 84.000 m2 aan georganiseerde buitensport (sportvelden) en 16.000 m2 aan (anders) georganiseerde sport, zoals sportparken, sporten in de openbare ruimte, sporthallen en een zwembad.

Bewegen - waterrecreatie

Op het stadsstrand van Strandeiland zal plek zijn om te zonnen en te sporten, zoals hardlopen, beachvolleybal of voetbal. Naast sport op het strand is er ook ruimte voor sport in het water, zoals surfen, zeilen, roeien, kanoën en suppen. Het binnenwater van Strandeiland, het Oog, kent ook een hoge verblijfskwaliteit voor de bewoners en bezoekers en is geschikt voor recreatievormen zoals roeien, spelen of vissen.

Bewegen - speelruimte

Op Strandeiland wordt er per 300 woningen een speelplek van 150 m2 gerealiseerd en minimaal één zo'n speelplek per buurt, liefst in combinatie met de buitenruimte van een basisschool. Daarnaast komt er per 1.000 woningen een speelveld van 1.000 m2. In totaal is er 12.000 m2 gereserveerd voor spelen.

Groen

Strandeiland zet in op een groenblauwe woonbuurt, welke 'wonen aan het strand' mogelijk maakt in groene en waterrijke woonbuurten. Op Strandeiland is 6 hectare aan groen gereserveerd voor onder meer sporten, spelen en ontmoeten. De Amsterdamse groennorm van 28 vierkante meter openbaar groen per woning wordt op Strandeiland met ruim 40 vierkante meter per woning ruimschoots gehaald. Deze groennorm bestaat uit vierkante meters voor het zogenoemde 'gebruiksgroen' (parken) en 'ecosysteemgroen' (bijvoorbeeld wadi's, bomen in de straten, margezones, binnenterreinen, groen op daken).

Op Strandeiland worden zes buurtparken en negen groene pleinen en plantsoenen ingericht. Alle parken zijn groen ingericht en er wordt ingezet op een insectvriendelijke inrichting en beheer. De gemeente zet in op natuurinclusief bouwen, zowel bij gebouwen als in de openbare ruimte. In de straten worden bijvoorbeeld vele bomen aangeplant die een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. De daken van de bebouwing worden groen (sedum, natuurdak), bruin (zand en puin), of blauw (een waterdak) ingericht of krijgen een andere duurzame benutting.

Al deze groenvoorzieningen draagt bij aan onder meer voorkomen van hittestress, waterberging, biodiversiteit, betere isolatie van de woningen, geluiddemping op straat en verbetering van de luchtkwaliteit van een gebied. Op deze manier draagt het bij aan de gezondheid en het geluk van mensen.

Effectbeoordeling Bewegen en Groen

In zowel de referentiesituatie als in de plansituatie is de omgeving dusdanig ingericht om de bewoners en bezoekers te stimuleren tot een gezonde leefstijl. Dit is terug te zien in concrete maatregelen, zoals sportvoorzieningen, speelruimtes, het recreatieve binnenwater, het stadsstrand en waterrecreatie. Ten opzichte van de referentiesituatie kent de plansituatie hierin een ruimer aanbod, met name als het gaat om (water)sport. Uitzondering hierop betreft de speelvoorzieningen (voor kinderen), welke is afgenomen ten opzichte van de referentiesituatie. Bewegen wordt in de plansituatie extra gestimuleerd doordat het ontwerp is ingericht conform het STOMP-principe, waarbij de voetganger en fietser centraal staan en de auto te gast is.

In beide plannen staat een groene, waterrijke woonbuurt centraal. Dit is terug te zien in de natuurlijke, groene randen, de oriëntatie op het water, de verschillende buurtparken en de groene straten. In de plansituatie gaat dit een stapje verder en worden ook de woningen groen ontworpen, door groene gevels, groene of blauwe daken en aangepaste bouwmaterialen. Daarnaast is een groennorm vastgelegd om groen in de openbare ruimte te bewerkstelligen.

verplicht Maatregelen 'bewegen' en 'groen' plansituatie en referentiesituatie

Effectbeoordeling: De verschillen tussen de referentiesituatie en het planvoornemen (fase 1 en fase 2) van Strandeiland zijn voor de gezondheidsaspecten luchtkwaliteit en geluid klein. Voor een stedelijke omgeving zijn de GES-scores voor het onderdeel luchtkwaliteit relatief goed. Ook voor het gezondheidsaspect geluid zijn de verschillen ten opzichte van de referentiesituatie gering. Wel zijn er locaties in het bestaande deel van IJburg die op dit aspect onvoldoende of ruim onvoldoende scoren, zowel in de referentiesituatie als binnen het planvoornemen. Na fase 2 zijn dit er beperkt meer, waardoor op het gebied van geluid een beperkt negatief effect ontstaat.

De beoogde kwalitatief hoogwaardige inrichting van Strandeiland met groen- en watervoorzieningen bevordert de kwaliteit van de leefomgeving in sterke mate. Daarnaast zorgt de inrichting van de openbare ruimte ervoor dat zowel bewoners als bezoekers worden gestimuleerd tot een gezonde leefstijl. De maatregelen die worden genomen dragen in positieve zin bij om Strandeiland een gezond eiland te maken. Dit resulteert in een positief effect ten opzichte van de referentiesituatie.

Omwille van bovenstaande worden fase 1 en fase 2 beiden beperkt positief beoordeeld (0/+).

18.4.5 Mitigerende, compenserende en optimaliserende maatregelen     

Gezondheid

Voor de diverse aspecten van het thema gezondheid zijn geen mitigerende maatregelen verplicht en/of noodzakelijk. Veel maatregelen maken integraal onderdeel uit van het programma en ontwerp van Strandeiland, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 2020.

Voor het optimaliseren van de gezonde leefomgeving op zijn nog enkele optimaliserende maatregelen denkbaar, bijvoorbeeld emissievrije mobiliteit en de invulling van Buiteneiland als groen anker.

  • Emissievrije mobiliteit - Om schone lucht in de toekomst op Strandeiland te waarborgen wordt ingezet op emissievrije mobiliteit. Dit gebeurt door de voetgangers en (elektrische) fietsers de ruimte te geven en de auto de gast laten zijn. Het idee is om mobiliteitshubs te realiseren met diverse voorzieningen zoals parkeerplaatsen, oplaadpunten, een buurtbatterij, autodeelconcepten en e-bikes. Door clustering van deze functies wordt het autoverkeer in de woonstraten beperkt, waardoor er een veilige en schone openbare ruimte ontstaat. Alternatief autogebruik moet daarnaast gestimuleerd worden aan de hand van goed openbaar vervoer (tram en HOV), voldoende fietsenstallingen, ruime voet- en fietspaden en voldoende oplaadpunten. Op de langere termijn is het de bedoeling om van Strandeiland een volledig emissievrije stadswijk te maken. Nader onderzoek naar de vervoersstromen op, van en naar Strandeiland moet uitwijzen hoe deze vrij van schadelijke uitstootgassen en CO2 kunnen zijn.
  • Concrete invulling Buiteneiland - Buiteneiland wordt ontwikkeld als 'groen anker' en wordt het decor van sporten, spelen en beleven. Buiteneiland geeft de mogelijkheid om een grote hoeveelheid groene openbare ruimte toe te voegen aan de stad. Daarnaast biedt Buiteneiland plek voor meerdere recreatieve- en sportvoorzieningen. Buiteneiland biedt daarmee vele kansen om de gezonde leefomgeving verder te versterken.

18.5 Doorwerking in het bestemmingsplan     

‘De bewegende stad’, ‘sport om de hoek’, ‘de stad als speelplek’ en een stad die ‘veilig en toegankelijk is voor iedereen’, zijn leidende thema’s geweest bij de inrichting van Strandeiland. Bij het ontwerp en inrichting van Strandeiland is in eerste instantie rekening gehouden met fietsers en voetgangers. Daarop volgend is rekening gehouden met de OV-bereikbaarheid en ten slotte de bereikbaarheid voor auto's.

Sport

Het voorliggende bestemmingsplan maakt onderscheid in twee verschillende bestemmingen voor Sport, te weten Sport - 1 (sportvelden) en Sport - 2 (gebouwde sportvoorzieningen). Ter plaatse van de bestemming Sport - 1 (sportvelden) zijn alle sportvelden en alle types buitensport voorzien. De bestemming Sport - 2 (gebouwde sportvoorzieningen) maakt sportvoorzieningen in een gebouwde voorzieningen mogelijk, waaronder een zwembad. De bestemming Sport - 1 (sportvelden) komt in de Pampusbuurt voor. De bestemming Sport - 2 (gebouwde sportvoorzieningen) komt voor ter hoogte van de Havenkom, aan de binnenzijde van het Oog.

Groen

Het voorliggende bestemmingplan voorziet in twee groenbestemmingen. De kleinere parken komen in de Muiden- en Pampusbuurt voor en vallen onder de bestemming Groen - 1. Hieronder vallen ook speeltoestellen en openbare fitnesstoestellen. Binnen de gemengde bestemmingen wordt het verplicht om minimaal 2 hectare groen te realiseren en in stand te houden. Dit groen wordt hoogwaardig stedelijk openbaar groen.

De bestemming Groen - 2 is aan de noordkant van Strandeiland en langs de zuidelijke oever van het binnenwater opgenomen. De groenstrook aan de noordkant betreft een groene dijk waar men overheen kan lopen. De groene strook langs het zuidelijke oever van het binnenwater betreft een natuurvriendelijke oever.

Natuur

Het voorliggende bestemmingsplan maakt onderscheid in twee natuurbestemmingen. Met Natuur - 1 (eiland) wordt de onderwaternatuur t.b.v. flora en fauna in de omgeving van het plangebied en de Natura 2000 bestemd en beschermd. De zuidoostelijke oever kent de bestemming Natuur - 2 en maakt alleen extensieve dagrecreatie mogelijk.

Ten slotte kent het voorliggende bestemmingsplan de bestemming Recreatie. Hiermee wordt het stadsstrand aan de westkant van Strandeiland mogelijk gemaakt.

Rookverbod

Voor het roken in de openbare ruimte geldt een rookverbod. Het rookverbod geldt op specifieke plekken in de openbare ruimte zoals bij maatschappelijke voorzieningen, kinderdagverblijven, scholen en sportscholen en sportparken. Dit rookverbod moet de luchtkwaliteit beschermen en wordt geregeld in de regels van het bestemmingsplan.

Emissievrije mobiliteit

Alle parkeerplaatsen op Strandeiland worden voorbereid om emissievrij rijden te faciliteren. Dit stimuleert de toekomstige gebruiker van Strandeiland het gebruik van schone vervoersmogelijkheden. Ten slotte wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleert door Strandeiland te ontwikkelen vanuit het STOMP principe (zie ook paragraaf 9.5.3).

Deze maatregelen en de gekozen inrichting van Strandeiland zorgen tezamen met een slimme bouwlogistiek en emissievrij wonen ervoor dat het aantal verkeersbewegingen tot een minimum aantal worden gereduceerd. Dit komt ten goede aan de luchtkwaliteit en daarmee ook de gezondheid.

Geluidwerende maatregelen

Uit het MER blijkt dat er nauwelijks gezondheidseffecten optreden door de geluidsbelasting van woningen. Daar waar onvoldoendes onstaan, worden geluidwerende maatregelen genomen in vorm van dove gevels. In het bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven door voor deze locaties in de regels op te nemen dat woningen en andere geluidgevoelige objecten voorzien moeten zijn van 'dove gevels'.

18.6 Conclusie     

Voor het thema gezondheid is in het kader van het MER een gezondheidseffectscreening (GES) uitgevoerd (zie bijlage 22 Gezondheidseffectscreening). Hierin zijn de aspecten luchtkwaliteit en geluidhinder als gevolg van verkeer in beschouwing genomen en vergeleken met de referentiesituatie. Daarnaast is er kwalitatief beoordeeld wat de gevolgen van het planvoornemen zijn op bewegen en groen ten opzichte van de referentiesituatie. Uit de GES voor Strandeiland kan worden opgemaakt dat GES-scores in algemene zin voor de luchtkwaliteit als relatief goed worden bestempeld, gezien de stedelijke omgeving. Door de relatief verafgelegen bronnen van luchtvervuilende stoffen, zoals (snelweg-) verkeer, industrie en luchtvaart, zijn de concentraties van deze stoffen relatief laag en dus het effect op de gezondheid voor een stedelijke omgeving relatief gering. Verder blijkt uit het MER nauwelijks gezondheidseffecten optreden door de geluidsbelasting van woningen. Daar waar onvoldoendes onstaan in de GES-score, worden geluidswerende maatregelen genomen in vorm van dove gevels.

Aan het beleid ‘De bewegende stad’, ‘sport om de hoek’, ‘de stad als speelplek’ en een stad die ‘veilig en toegankelijk is voor iedereen’ wordt hiermee volop uitvoering gegeven en zijn de ambities middels deze bestemmingen geborgd.

Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van Strandeiland.

Hoofdstuk 19 Hinder en overlast in de aanlegfase     

19.1 Algemeen     

De periode waarbinnen de verschillende planonderdelen zullen worden gerealiseerd is lang. Dit komt door de grote bouwopgave, maar ook door de vooraf geplande fasering in twee fasen (2034 en 2038). Dit kan betekenen dat in bestaande woongebieden en de reeds bewoonde delen van het plangebied gedurende meerdere jaren tijdelijk extra milieueffecten kunnen optreden als gevolg van de aanleg- en bouwwerkzaamheden. Hierbij geldt dat (enige) hinder niet te voorkomen valt. De mogelijke milieueffecten tijdens de aanlegfase zijn derhalve in het MER beschouwd.

Veel effecten die in de aanlegfase optreden zijn reeds meegenomen in de effectbeschrijving van hoofdstukken 8 (Geluid), 9 (Luchtkwaliteit), 11 (Externe veiligheid) en 18 (Gezondheid). Dit hoofdstuk brengt specifiek de tijdelijke effecten tijdens de realisatie van Strandeiland als gevolg van de aanleg- en bouwwerkzaamheden in beeld.

19.2 MER     

19.2.1 Samenvatting effectbeoordeling     

verplicht

Beoordeling thema hinder en overlast tijdens de aanlegfase

19.2.2 Beoordelingskader     

De effecten tijdens de realisatie van Strandeiland als gevolg van de aanleg- en bouwwerkzaamheden zijn beoordeeld voor de aspecten verkeer en parkeren, stofhinder, geluidhinder, trillingen, licht, visuele aspecten (zicht op aanleg- en bouwwerkzaamheden) en hinder en overlast door afval of zwerfvuil. Er wordt hierbij rekening gehouden met de maatregelen die verplicht aan de projectontwikkelaars en bouwers worden opgelegd en de maatregelen die door gemeente Amsterdam worden genomen om de aanlegfase goed te laten verlopen.

verplicht

Beoordelingscriteria hinder en overlast

19.2.3 Beleidsmaatregelen ter beperking van hinder en overlast     

Gemeente Amsterdam heeft veel praktijkervaring met grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten en het bouwen in of direct grenzend aan intensief bewoond en gebruikt stedelijk gebied. IJburg 1e fase is hier een goed voorbeeld van, evenals het Amstelkwartier. De gemeente maakt standaard goede afspraken met onder andere projectontwikkelaars en aannemers die er voor moeten zorgen dat hinder en overlast in de aanlegfase zo veel als mogelijk beperkt worden. De gemeente Amsterdam maakt gebruik van de BLVC-systematiek en heeft hiervoor een BLVC-kader opgesteld. Bereikbaarheid, Veiligheid en Leefbaarheid, gecombineerd met een goede Communicatie en handhaving (BLVC) zijn belangrijke aspecten. Het kader beschrijft onder meer gebiedspecifieke routes, functies en kenmerken waar partijen rekening mee moeten houden. De gemeente vraagt partijen die werken aan IJburg om, met behulp van dit kader, hun eigen BLVC-kader vorm te geven. Op deze wijze kunnen er voor de thema's bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie maatregelen genomen worden om de hinder acceptabel te maken. In het verleden heeft de gemeente Amsterdam voorschriften vastgesteld voor werken op IJburg 1e fase en Zeeburgereiland. Deze voorschriften hebben als doel het stroomlijnen en volgens gestructureerde afspraken voorbereiden en uitvoeren van (bouw)werkzaamheden, waarbij zo min mogelijk hinder ontstaat voor alle gebruikers in het projectgebied en de veiligheid gewaarborgd blijft.

In de praktijk blijkt dat maatregelen er toe kunnen bijdragen dat hinder en overlast worden beperkt en dat waar nodig kan worden bijgestuurd. Mitigerende maatregelen kunnen na overleg door de gemeente worden opgelegd aan de ontwikkelaars en aannemers.

Door een fasering in de realisatie aan te brengen wordt de ontwikkeling van Strandeiland opgeknipt in twee delen. Dit zorgt er voor dat de hinder door werkzaamheden per locatie wordt verkort en dat er geen sprake is van één groot bouwterrein. De eerste fase omvat het westelijke deel van Muidenbuurt en Pampusbuurt. De tweede fase omvat het oostelijke deel van Muidenbuurt en Pampusbuurt.

19.2.4 Effecten in de aanlegfase     

Bereikbaarheid: verkeersstromen en bouwlogistiek

Er wordt gebruik gemaakt van bouwhubs op het eiland, zodat vervoer van materieel en materiaal beperkt blijft. De bouwterreinen dienen bereikbaar te zijn voor vrachtauto's die materiaal kunnen aan- en afvoeren, maar ook voor bouwmaterieel, waaronder kranen en graafmachines. Strandeiland wordt ontsloten via twee bouwwegen, vanaf 2020 via de Pampuslaan en vanaf 2022 via de Strandeilandlaan. Beide wegen sluiten via Centrumeiland aan op het wegennet. De S114 ontsluit Centrumeiland naar het zuiden en via Haveneiland naar het noordoosten. Bewoners van Centrumeiland en Haveneiland kunnen hinder ondervinden van het bouwverkeer afkomstig van het noordoosten. De bouwperiode is lang (circa 20 jaar) waardoor het bouwverkeer voor onder andere de aanvoer van bouwmaterialen, materieel en werknemers als hinderlijk kan worden ervaren.

Mitigerende maatregelen

Beleidsmaatregelen ter beperking van tijdelijke verkeerseffecten zijn:

  • Bouwverkeer zo veel mogelijk buiten de spitsperiodes;
  • Routing van bouwverkeer dient gebaseerd te zijn op de minste overlast, waarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van het hoofdwegennet;
  • Bouw- en bewonersverkeer dienen zoveel mogelijk gescheiden te zijn;
  • Omleidingsroutes voor langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) worden tot een minimum beperkt;
  • Goede planning van aanvoer van materieel en bouwmaterialen;
  • Aanvoer van materiaal (grond) per schip;
  • Communicatie bij bijzondere transporten en activiteiten (bijvoorbeeld aanvoer en opbouwen van heistellingen en bouwkranen)
  • Bouwverkeer dient als aan- en afvoerroute via het Hoofdnet Auto te rijden. Dit betreft de Muiderlaan en Fortdiemerdamweg (S114);
  • Bouwverkeer mag niet wachten of stilstaan op de openbare weg. De chauffeur dient zich er, voordat hij het laatste stuk weg naar het werk- en bouwterrein oprijdt, van te vergewissen dat er voldoende parkeerplek is;
  • Het laden en lossen en de opslag van materiaal en materieel dient binnen het werkterrein te geschieden tenzij anders overeengekomen is met de uitvoeringcoördinator.

Effecten bereikbaarheid: verkeersstromen en bouwlogistiek

De tijdelijke effecten van het bouwverkeer zijn gezien de ontsluiting via Centrumeiland en Haveneiland en de lange bouwperiode negatief (-) beoordeeld.

Bereikbaarheid: Parkeren

Parkeren in de openbare ruimte van voertuigen van werknemers en (onder)aannemers kan als hinderlijk worden ervaren en een relatief groot beslag leggen op de beschikbare parkeerplaatsen op Strandeiland en ook Centrumeiland. Het parkeren van de auto door bouwvakkers en andere bouwplaatsmedewerkers is dan ook niet toegestaan in de openbare ruimte van IJburg Fase II en in direct aangrenzende (woon)wijken. Deze auto's dienen bij voorkeur op het bouwterrein en binnen de afrastering geparkeerd te worden.

Mitigerende maatregelen

Beleidsmaatregelen ter beperking van hinder door parkeren zijn:

  • Alleen parkeren toestaan op de bouwterreinen (binnen de hekken);
  • Goede planning van aanvoer van materieel en bouwmateriaal (wachten vermijden, gebruik maken van bouwhubs);
  • Mogelijkheden collectief vervoer werknemers;
  • Fasering van de realisatie (vermijden van langdurige hinder op dezelfde locatie).

Effecten bereikbaarheid: parkeren

De tijdelijke effecten door parkeren en overige gebruik van de openbare ruimte kunnen door de mitigerende maatregelen tot een minimum worden beperkt. De beoordeling is beperkt negatief (0/-).

Leefbaarheid: Stof

Met zand opgehoogde terreindelen en de opslag van zand en ander (fijnkorrelig) bouwmateriaal kunnen in perioden van droogte gaan stuiven met stofhinder tot gevolg. De bouwoppervlakken, alsook het gebruik van zand voor ophoging van het maaiveld en de aanwezigheid van woonbebouwing direct naast de bouwlocaties kan aanleiding zijn tot hinder. De landgemaakte eilanden zullen lange tijd braak liggen, wat kan leiden tot hinder door verstuivend zand.

Mitigerende maatregelen

Beleidsmaatregelen ter beperking van stofhinder zijn:

  • Nat houden van opgeslagen zand ter beperking van stofhinder;
  • Inzaaien landgemaakte terreinen met gras e.d.;
  • Bovenlaag van zand van opgehoogde terrein vastleggen met geschikte afdeklaag of het toepassen van een bindmiddel voor de oppervlaktelaag;
  • Fasering van de realisatie (vermijden van langdurige hinder op dezelfde locatie).

Effecten Leefbaarheid: stof

Om het verwaaien van zand en het ontstaan van stofhinder te voorkomen zijn deze mitigerende maatregelen nodig. De tijdelijke effecten van het stof zijn daarom beperkt negatief (0/-) beoordeeld.

Leefbaarheid: Geluid en Trillingen

Geluid in de aanlegfase zal hoofdzakelijk het gevolg zijn van grondwerk, bouwverkeer en heiwerkzaamheden. Deze effecten treden op in een stedelijk gebied waar reeds sprake is van geluidbelasting van reeds aanwezig verkeer en bedrijvigheid, waaronder op Centrumeiland. Heiwerkzaamheden, het aanbrengen van diepwanden en (zwaar) bouwverkeer kunnen trillingen veroorzaken. Daarnaast kunnen er trillingen ontstaan door bouwverkeer dat rijdt over oneffen wegdekken, overgangen in het wegdek en bij optrekken en afremmen. Het Bouwbesluit 2012 bevat regels ten aanzien van het beperken van trillinghinder.

Voor Strandeiland geldt dat naarmate het plangebied verder wordt ingevuld met bebouwing de geluidbelasting in verschillende richtingen wordt beperkt door tussenliggende bebouwing. Voor zover binnen Strandeiland woningen na verloop van tijd in gebruik worden genomen zal hier bij de verdere invulling van Strandeiland (inclusief bouwlawaai) rekening mee moeten worden gehouden. Inherent hieraan betekent dit dat ook geluidbijdrage ter hoogte van de verderop gelegen (bestaande) woningen langs de randen van Strandeiland en bij IJburg Fase I lager wordt. Dit zelfde geldt voor de hinder als gevolg van trillingen. 

Mitigerende maatregelen

Beleidsmaatregelen ter beperking van geluidhinder en trillingen zijn:

  • Bij het aanbrengen (en eventueel verwijderen) van funderingsconstructies en damwanden wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van geluids- en trillingsarme technieken;
  • Luidruchtige werkzaamheden en werkzaamheden die veel trillingen kunnen veroorzaken zoveel mogelijk uitvoeren binnen venstertijden die door de gemeente zijn bepaald;
  • Geluidproducerende installaties (waaronder pompbemaling) dienen te voldoen aan de wettelijke eisen volgens het Bouwbesluit en zo ver mogelijk van de aangrenzende woningen en voorzieningen te worden geplaatst. Als plaatsing op afstand niet mogelijk is waardoor onacceptabele hinder zal worden ervaren, dienen geluidbeperkende maatregelen te worden toegepast;
  • Gebruik van afscherming;
  • Fasering van de realisatie (vermijden van langdurige hinder op dezelfde locatie).

Effecten leefbaarheid: geluid en trillingen

De tijdelijke geluidseffecten en trillingen zijn beiden negatief (-) beoordeeld.

Lichthinder

Omwille van veiligheid en om het dagelijkse aantal werkbare uren te verlengen kunnen bouwplaatsen worden verlicht. Lichtuitstraling vanaf de bouwterreinen kan echter door omwonenden als hinderlijk worden ervaren. Om lichthinder voor beschermde diersoorten (zoals meervleermuis) te voorkomen, wordt in de stedenbouwkundige uitwerking van Strandeiland rekening gehouden met afschermende maatregelen in het openbaar gebied.

Mitigerende maatregelen

Beleidsmaatregelen ter beperking van lichthinder zijn:

  • Beperken van de verlichting van bouwplaatsen;
  • Gebruik maken van strooilichtarme armaturen of lichtkappen.

Effecten lichthinder

Door het nemen van mitigerende maatregelen kan de hinder door (noodzakelijke) verlichting worden beperkt. De tijdelijke effecten zijn beperkt negatief (0/-) beoordeeld.

Visuele aspecten

Gedurende de bouwperiode hebben omwonenden zicht op bouwkranen, bouwputten en bouwwerken in wording. De visuele beleving van bewoners op bouwwerkzaamheden kan zowel positief en negatief worden ervaren. In een stedelijk gebied als Amsterdam wordt verwacht dat de visuele effecten van het zicht op bouwwerkzaamheden niet als negatief worden ervaren. Daar komt bij dat nieuwe bewoners op voorhand weten dat er in hun omgeving bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden. Er bestaan juist kansen om afschermingen op te fleuren met kunst, bijvoorbeeld grafity. Het is daarnaast belangrijk om parallel aan de bouw van de bouwwerken groenstructuren in te richten.

Mitigerende maatregelen

Beleidsmaatregelen ter beperking van hinder door zicht op bouwwerkzaamheden zijn:

  • Bouwplaatsen afschermen;
  • Afschermingen beschouwen als kunstprojecten;
  • Fasering van de realisatie (vermijden van langdurige hinder op dezelfde locatie);
  • Vroegtijdig groenstructuren aanleggen zodat deze bij oplevering al deel uitmaken van het gebied.

Effecten visuele aspecten

De tijdelijke effecten van het zicht op bouwwerkzaamheden zijn neutraal (0) beoordeeld.

Afval en zwerfvuil

In de aanlegfase bestaat de kans dat afval in of nabij de bouwplaatsen gedumpt wordt in de openbare ruimte. Daarnaast kan er ook door de bouwwerkzaamheden zwerfvuil ontstaan.

Mitigerende maatregelen

Beleidsmaatregelen ter beperking van overlast zijn:

  • Afspraken over voorkomen en beperken van afval en zwerfvuil met ontwikkelaars en aannemers;
  • Toezicht;
  • Plaatsen containers;
  • Afspraken over tijdig wisselen containers.

Effecten afval en zwerfvuil

De tijdelijke effecten ten aanzien van afval en zwerfvuil zijn als beperkt negatief (0/-) beoordeeld.

19.2.5 Mitigerende en compenserende maatregelen     

Voor de realisatie van Strandeiland is het treffen van maatregelen noodzakelijk om hindereffecten te beperken. De in paragraaf 19.2.4 beschreven maatregelen kunnen na overleg door de gemeente worden opgelegd aan de ontwikkelaars en aannemers. De gemeente heeft reeds uitgangspunten opgesteld volgens de BLVC-systematiek, waar partijen die werken aan IJburg mee rekening moeten houden.

19.3 Doorwerking in het bestemmingsplan     

Het aspect hinder en overlast in de aanlegfase kent geen doorwerking in dit bestemmingsplan, anders dan dit al in eerdere hoofdstukken aan de orde is gekomen.

19.4 Conclusie     

Uit het MER kan worden geconcludeerd dat het voor de realisatie van Strandeiland noodzakelijk is om maatregelen te treffen om de hindereffecten te beperken. Deze maatregelen kunnen na overleg door de gemeente worden opgelegd aan ontwikkelaard en aannemers. De gemeente heeft reeds uitgangspunten opgesteld volgens de BLVC-systematiek, waar partijen die werken aan IJburg mee rekening moeten houden. In de praktijk blijkt dat de maatregelen er toe kunnen bijdragen dat hinder en overlast daadwerkelijk kunnen worden beperkt en dat waar nodig kan worden bijgestuurd.

Het aspect hinder en overlast in de aanlegfase vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van Strandeiland.

Hoofdstuk 20 Conclusie MER     

20.1 Samenvatting conclusie effectbeoordeling onderzocht alternatief     

Omdat de ontwikkeling is verdeeld over fase 1 en fase 2, zijn de effecten voor deze twee fases in het MER apart beoordeeld. Het gaat daarbij om de effecten van het realiseren van de bebouwing. Het landmaken voor Strandeiland is reeds vergund en blijft daarmee onderdeel van de referentiesituatie. Dit geldt ook voor de realisatie van Centrumeiland, welke reeds is gestart op basis van hetgeen mogelijk is binnen het vigerende bestemmingsplan uit 2009.

Dit betekent dat dit MER in feite verschillen in effecten toont tussen het plan voor Strandeiland zoals dat gerealiseerd kan worden op basis van het vigerende bestemmingsplan uit 2009 (= referentiesituatie) en het plan zoals opgenomen in voorliggend bestemmingsplan, verdeeld over twee fases. In onderstaande tabel zijn de verschillen in effecten weergegeven.

verplicht

Samenvatting effectenbeoordeling Strandeiland

Uit het MER blijkt dat de verschillen tussen het nieuwe voornemen en de referentiesituatie in het algemeen niet groot zijn. Daar waar er verschillen optreden zijn die overwegend (beperkt) positief. Alleen voor de aspecten waterkwaliteit, beïnvloeding Natura 2000 en NNN en de ruimtelijk-visuele kwaliteit worden beperkt negatieve effecten verwacht. Hieronder worden de verschillen op een rijtje gezet.

Bodem en water Het planvoornemen heeft ten opzichte van de referentiesituatie geen (ander) effect op de beïnvloeding van het diepere ondergrond en het grondwater (0).

In vergelijking met de referentiesituatie worden er wel enkele effecten verwacht ten aanzien van de waterkwantiteit op Strandeiland en in het IJmeer. Het areaal aan water van het IJmeer dat afneemt door het planvoornemen is vrijwel gelijk aan de referentiesituatie. Er worden op Strandeiland echter wel mogelijkheden benut in de openbare ruimte voor een toekomstbestendige duurzame verwerking van hemelwater. Indien de openbare ruimte in de straten daartoe gelegenheid biedt, vindt de verwerking van hemelwater niet ondergronds via riolering plaats, maar stroomt het hemelwater bij voorkeur zichtbaar af via maaiveldoplossingen. Binnen de referentiesituatie is hier minder aandacht voor. Binnen het planvoornemen infiltreert 90% van het regenwater ter plaatse, tegenover 70% in de referentiesituatie. De waterveiligheid van Strandeiland is conform de gestelde norm voor dijkring 13a en voldoet net als binnen de referentiesituatie. Wel ligt het eiland hoger dan binnen de referentiesituatie, waardoor het beter bestand is tegen inundatie vanuit het buitenwater. Zowel fase 1 als fase 2 van het planvoornemen zijn daarom voor waterkwantiteit positief beoordeeld (+).

Voor waterkwaliteit scoort het planvoornemen beperkt negatief (0/-). Dit komt doordat het regenwater van de Makerskade afstroomt op het buitenwater. Dit kan lokaal tot een verwaarloosbaar effect leiden op de waterkwaliteit. Ondanks dit beperkt negatieve effect is de verwachting dat met de capaciteit van het infiltratiesysteem voldaan kan worden aan het standstill beginsel voor de waterkwaliteit van het IJmeer. Naast de sporadische lozing op het IJmeer wordt verwacht dat het binnenwater mogelijk niet voldoet aan de kritische waarden voor nutriënten. In droge periodes ontstaat daardoor een risico op algenvorming.

Natuur Het planvoornemen heeft geen extra of andere effecten op de aanwezige beschermde soorten. Wel zijn er beperkte negatieve effecten te verwachten op Natura 2000 en NNN. Een groot verschil van het nieuwe voornemen in vergelijking met de referentiesituatie is de aanwezigheid van waterrecreatie. Door het verwachte vaargedrag, de geringe toename van het totale aantal boten in het gebied, de beperkte overlap van het vaarseizoen met de periode van aanwezigheid van de vogels en het vaarverbod bij kustzone Muiden, worden significant negatieve effecten op niet-broedvogelsoorten weliswaar uitgesloten, beperkte effecten kunnen niet worden uitgesloten. Een ander verschil ten opzichte van de referentiesituatie is de aanwezigheid van de WKO. Oppervlaktewaterlozing door de WKO leidt tot minimale effecten op de beschikbaarheid van prooivissen en mosselen die dienen als voedsel voor broedvogels en niet-broedvogels. Andere effecten op Natura 2000 en NNN kunnen op voorhand worden uitgesloten of zullen niet anders zijn dan in de referentiesituatie optreedt. Al met al worden de effecten op Natura 2000 ingeschat op beperkt negatief en treden er geen significant negatieve effecten op (0/-).

Voor omliggende NNN-gebieden zorgt de realisatie van Strandeiland niet voor aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden. Wel leidt stikstofuitstoot in de aanlegfase en gebruiksfase mogelijk tot beperkt negatieve effecten op natuurbeheertypen in het NNN (0/-).

Archeologie, landschap en cultuurhistorie Voor de aspecten archeologie en cultuurhistorie worden geen andere of extra effecten verwacht in vergelijking met de referentiesituatie. Een groot deel van de effecten ontstaat als gevolg van het ruimtebeslag. Deze verandert niet in vergelijking met de referentiesituatie. Enige relevante verschil is dat in het nieuwe voornemen hogere gebouwen worden mogelijk gemaakt (maximaal 35 meter versus maximaal 60 meter). Het gaat om enkele gebouwen die reeds in fase 1 worden gerealiseerd. Dit heeft een beperkt negatief effect op de ruimtelijk-visuele kwaliteit van het landschap (0/-).

Verkeer De doorstroming en verkeersafwikkeling wordt na uitvoering van fase 2 (2038) beperkt slechter ten opzichte van de referentiesituatie, door de toename van ruim 1.800 motorvoertuigen per etmaal. Echter, de kruispunten in de omgeving van Strandeiland kunnen deze toename verwerken, al dan niet na aanpassingen van stoplichten bij kruispunten 2, 3 en 4. Omdat op sommige punten maatregelen nodig zijn, wordt fase 2 (2038) beperkt negatief beoordeeld (0/-). Na uitvoering van fase 1 (2034) is er in eerste instantie juist een afname van verkeer ten opzichte van de referentiesituatie, aangezien nog slechts circa de helft van het totale programma is gerealiseerd. In vergelijking met de referentiesituatie is de tussensituatie beperkt positief beoordeeld (0/+).

Binnen het nieuwe voornemen is er meer aandacht voor langzaam verkeer in het plangebied. Omdat dit naar verwachting nauwelijks leidt tot gebruik van andere vervoersmodi, is dit effect slechts als beperkt positief beoordeeld (0/+).

In vergelijking met de referentiesituatie zal de verkeersveiligheid in en rondom het plangebied niet veranderen.

Woon-, werk- en leefmilieu Het nieuwe planvoornemen brengt weinig andere effecten teweeg op het vlak van woon-, werk- en leefmilieu in vergelijking met de referentiesituatie. De verkeersintensiteiten veranderen beperkt, maar dat is niet in relevante mate terug te zien in de geluidhinder of luchtkwaliteit. Alleen na afronding van fase 1 (2034) is een beperkt positief effect te verwachten. Op dat moment zal geluidhinder als gevolg van verkeer lager zijn dan in de referentiesituatie. Na afronding van fase 2 (2038) zal dit effect verdwijnen en komen er beperkt meer woningen in de geluidklassen boven de 53 dB. Op het gebied van externe veiligheid worden net als in de referentiesituatie geen effecten verwacht. Voor een stedelijke omgeving zijn de GES-scores voor geluid en luchtkwaliteit relatief goed. Daarnaast bevordert de beoogde kwalitatief hoogwaardige inrichting van Strandeiland met groen- en watervoorzieningen de kwaliteit van de leefomgeving in sterke mate. Omwille hiervan zal er binnen fase 1 en fase 2 voor het aspect gezondheid een beperkt positief effect te verwachten zijn.

Duurzaamheid en klimaatadaptatie

In vergelijking met de referentiesituatie zijn de ambities op het gebied van duurzaamheid en klimaatadaptie hoger. Er worden meer maatregelen meegenomen in het voornemen en op sommige gebieden wordt voldaan aan hogere normen. Dit leidt op alle aspecten die zijn beoordeeld tot (beperkt) positieve effecten.

Verschillen tussen fase 1 en fase 2

Uit de effectanalyse blijkt dat er weinig verschil zit in effecten tussen fase 1 en fase 2. Dit heeft grotendeels te maken met het feit dat de effecten voor veel aspecten afhangen van de hoeveelheid ruimtebeslag die uitgaat van een ontwikkeling. Aangezien het landmaken voor de gehele ontwikkeling (zowel fase 1 als fase 2) reeds onderdeel is van de referentiesituatie, zijn effecten als gevolg daarvan niet meer onderscheidend. Wel onderscheidend is de hoeveelheid verkeer dat er rijdt na afronding van fase 1. Omdat dan slechts een deel van het programma is gerealiseerd, is dit aantal lager dan in de referentiesituatie. Dit leidt daardoor tijdelijk tot minder effecten op doorstroming en geluidhinder bij bestaande woningen. Voor alle andere aspecten geldt dat eventuele effecten (negatief of positief) niet onderscheidend zijn voor fase 1 of 2. 

20.2 Leemten in kennis     

Elk MER dient een overzicht te bevatten van de 'leemten in kennis' die zijn overgebleven na het verrichte onderzoek. Een dergelijk overzicht maakt inzichtelijk of er op het moment dat het MER gereed is nog belangrijke milieu-informatie ontbreekt die van betekenis kan zijn voor de volgende stappen in de besluitvorming. Bij de beschrijving van de leemten in kennis en informatie is onderscheid te maken in de voorgenomen activiteiten en in de diverse relevante milieuaspecten. Mogelijke oorzaken van leemten in kennis en informatie kunnen zijn:

  • Het ontbreken van gebiedsinformatie;
  • Het ontbreken van voldoende detailinformatie over (onderdelen van) de voorgenomen activiteiten, waardoor effectvoorspellingen slechts in algemene zin kunnen plaatsvinden;
  • Onvoldoende informatie omtrent ingreep-effectrelaties;
  • Onzekerheid over autonome ontwikkelingen.

Door onderzoek zijn de effecten voor de gehele ontwikkeling van Strandeiland zo goed mogelijk in beeld gebracht. Er zijn geen belangrijke leemten in kennis en/of informatie die een goede besluitvorming over het bestemmingsplan in de weg staan. Wel is er een aantal onzekerheden te benoemen die aandacht vragen bij de verdere uitwerking van de plannen. Hieronder is een beschrijving opgenomen van voor dit project gesignaleerde onzekerheden.

  • Voor het bepalen van de effecten op verkeer en het woon-, werk en leefmilieu is gebruik gemaakt van aannames op het gebied van met name aantallen verkeersbewegingen. Deze kunnen in werkelijkheid anders uitpakken en daardoor resulteren in andere effecten.
  • Er is een inschatting gemaakt van de verspreiding van verkeersbewegingen vanuit het plangebied. Op basis daarvan zijn de effecten op woon- en leefmilieu bepaald. De feitelijke verspreiding van het verkeer kan verschillen en ook in de loop der tijd veranderen door wijzigingen in vervoersmodaliteiten, waardoor ook de beoordeelde effecten anders kunnen uitpakken.
  • Het verkeerskundige onderzoek biedt met modelberekeningen inzicht in de locaties waar knelpunten kunnen optreden. De modelresultaten geven een goede indicatie. Om exacter te kunnen bepalen wanneer welke effecten optreden (en welke maatregelen dan getroffen kunnen worden) zijn meer gedetailleerde analyses nodig.
  • De exacte invulling van de 'specials' (WKO, 'Nieuwe sanitatie' / WE-kavel en jachthavens) is op dit moment nog niet bekend. In dit MER zijn de potentiële effecten bepaald op basis van algemene kentallen en expert judgement. Op basis daarvan is een inschatting gemaakt of er mogelijk sprake is van belangrijk nadelige effecten. Bij toekomstige ruimtelijke procedures moet worden afgewogen of het voornemen zoals dat dan wordt mogelijk gemaakt nog overeenkomt met hetgeen in dit MER is beschreven.

20.3 Realisatie ambities in relatie tot monitoring en maatregelen     

De duurzaamheidsambities die de gemeente Amsterdam heeft voor Strandeiland zijn hoog. Om deze ambities te realiseren wordt niet alleen het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als instrument ingezet.

Niet alle ambities kunnen via het bestemmingsplan worden geregeld en het is ook niet altijd wenselijk dit via het bestemmingsplan te doen. Zo gaan de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid snel. Normen en eisen op het gebied van duurzaamheid die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan ambitieus zijn, kunnen in de praktijk razendsnel worden ingehaald door de tijd. Dit kan het gevolg zijn van innovaties en nieuwe ontwikkelingen, maar ook door nieuwe inzichten, uitkomsten van pilots, nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving.

De ontwikkeling van Strandeiland vindt plaats over een periode van circa 20 jaar. De vraag is dan ook hoe deze ambities het beste geborgd kunnen worden vanuit de wens om aan de ene kant voldoende zekerheid te bieden over het realiseren van deze ambities, maar aan de andere kant voldoende flexibiliteit te laten zodat deze ambities tussentijds kunnen worden aangepast, mocht dit noodzakelijk blijken.

Het bestemmingsplan is een juridisch instrument en om deze reden omgeven met de nodige procedurele waarborgen. Dit houdt echter wel in dat wijziging van het bestemmingsplan gebonden is aan een procedure en daarmee te statisch is in het geval dat sprake is van doorlopend nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Daar komt bij dat het bestemmingsplan voor Strandeiland een looptijd heeft van 20 jaar in plaats van de onder de Wro gebruikelijke 10 jaar.

Om deze reden is er bewust voor gekozen om het bestemmingsplan Strandeiland voor wat betreft de realisatie van de ambities en stedenbouwkundige flexibiliteit vooral zo flexibel mogelijk vorm te geven, in die zin dat het bestemmingsplan in ieder geval voor de komende 20 jaar géén beperkingen oplevert voor innovatie en ontwikkeling. Alleen daar waar sprake is van harde minimale normen - zoals de waterbergingsnorm of het emissievrij varen op het binnenwater - zijn deze vastgelegd in het bestemmingsplan. Voor het overige is het bestemmingsplan voorwaardenscheppend. Denk daarbij aan de opslag van elektriciteit in de hubs of het mogelijk maken van het 'rondje Strandeiland'. Het bestemmingsplan maakt dit mogelijk, maar de concrete invulling vindt ook via andere instrumenten plaats.

Voor een volledig overzicht van de wijze waarop de ambities voor Strandeiland haar beslag krijgen wordt verwezen naar de samenvattende tabel aan het eind van deze paragraaf. Hieronder wordt een korte toelichting gegeven op de andere instrumenten die de ambities voor Strandeiland gaan borgen. Deze worden hieronder nader uitgewerkt.

Doorwerking van ambities voor Strandeiland

Ambities in tenders

Een grote winst in duurzaamheid en flexibele planontwikkeling van Strandeiland is te halen in de bouw. Daarbij heeft de gemeente Amsterdam de unieke positie dat zij, als grondeigenaar, de mogelijkheid heeft om aan gronduitgifte de nodige voorwaarden te stellen. Daartoe stelt de gemeente Amsterdam een zogenaamde 'bouwenvelop' op. Deze bevat de voorwaarden en eisen waar de ontwikkelende partij aan moet voldoen. Duurzaamheid is een standaard onderdeel van deze bouwenvelop en bevat bepalingen over klimaatneutraal bouwen, aansluiting op warmtenetten of andere gasloze vormen van ruimteverwarming, natuurinclusief bouwen, circulair bouwen en de wijze waarop duurzaamheidsmaatregelen in de gebouwen kunnen worden verwerkt (bijvoorbeeld groene daken en zonnepanelen). Per bouwveld wordt gewerkt met een bouwenvelop.

Ambities in het BLVC-kaderplan IJburg 2

Concreet bevat het BLVC-plan de volgende aspecten:

  1. De opdrachtnemer geeft een overzicht van de aantallen vervoersbewegingen van de 10 grootste materiaalstromen (inclusief modaliteit) en beschrijft de te nemen beheersmaatregelen voor onderstaande doelen:
    1. Verlagen CO2-uitstoot, door middel van de volgende maatregelen:
    2. Inzicht (in eigen CO2-uitstoot) volgens https://www.co2emissiefactoren.nl;
    3. CO2-reductie van tenminste 25%, initiatiefnemer toont verlaging aan van de te nemen beheersmaatregelen;
    4. De aantoonbare samenwerking met collega-bedrijven op het gebied van CO2-reductie.
  2. Verplicht bijdragen aan de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 door een maximale depositie op stikstofdepositiegevoelige Natura 2000 gebieden van 0.00 Mol/ha. Dit aan te tonen door een Aerius berekening.
  3. Verminderen filedruk;
  4. Minder geluidshinder;
  5. Betere doorstroming van het verkeer over weg en water;
  6. Verbeteren verkeerskwaliteit en -veiligheid;
  7. Beperken slijtage van bruggen en wegennet;
  8. (voor punt 3 t/m 7 bijvoorbeeld door vervoer over water);
  9. Geen afwenteling van negatieve effecten buiten de bouwplaats, projectgebied of stadsrand.

Het BLVC plan bevat daarnaast de eis dat het bouwverkeer zich niet mag afwikkelen via de IJburglaan, maar via het hoofdnet auto vanaf Rijksweg A1. Dit betreft de Fortdiemerdamweg en de Muiderlaan (S114). De opdrachtnemer dient het ketenpark verder zodanig in te richten dat deze energie neutraal gemaakt kan worden.

Ambities in het Plan Openbare Ruimte (POR) en inrichtingsplannen

Het POR stelt op hoofdlijnen de kaders voor het inrichten van de openbare ruimte. De POR wordt vervolgens uitgewerkt in diverse inrichtingsplannen voor de diverse deelgebieden op Strandeiland. Het POR beschrijft de maatregelen in de openbare ruimte op het gebied van:

  • Inrichting sport en spel in de buitenlucht;
  • Inrichting 'rondje Strandeiland';
  • Openbaar groen en natuurinclusieve inrichting en bouwen;
  • Mogelijkheden voor energieopwek
  • Rainproof inrichting openbaar gebied (Wadi's en waterberging);
  • Voorkomen van hittestress;
  • Locaties voor afvalinzameling.

Gemeentelijke parkeernormen

De gemeente Amsterdam voert al jaren het beleid om het autoverkeer terug te dringen. Het parkeerbeleid is erop gericht om het autogebruik te ontmoedigen en in plaats daarvan zoveel mogelijk te kiezen voor alternatief vervoer. Op Strandeiland wordt dit beleid gevolgd en aangesloten op de Amsterdamse parkeernormen.

WKO: Warmteplan en interferentieverordening

Een WKO is een bewezen techniek. De realisatie en het gebruik van een WKO vraagt echter wel een aantal aanvullende juridische stappen. Er moet worden voorzien in een zogenaamd 'warmteplan', vast te stellen door de gemeenteraad, waarmee aansluiting op het warmtenet van de WKO kan worden verplicht. Voor Strandeiland is het warmteplan voor fase 1 van Strandeiland vastgesteld op 10 februari 2021. Voor fase 2 zal terzijnertijd ook een warmteplan worden vastgesteld, voor zover dat tegen die tijd juridisch nog noodzakelijk is. Inmiddels is ook de 'interferentieverordening' van de gemeente Amsterdam aangepast, zodat kleine particuliere WKO's, die mogelijk een verstorend effect kunnen hebben op de centrale grootschalige WKO, worden uitgesloten.

Ambities op hoger schaalniveau

Voor sommige ambities van Strandeiland geldt dat deze qua omvang en schaal Strandeiland feitelijk overstijgen en gemeentebreed (of zelfs landelijk) moeten worden geadresseerd. Deze ambities gelden uiteraard ook voor Strandeiland en worden gemonitord:

Actieplan schone lucht en emissieloos rijden

Grote duurzaamheidswinst is te halen met emissieloos rijden. Uitstoot van CO2, fijnstof en stikstof wordt hiermee voorkomen. De gemeente Amsterdam heeft in 2019 het 'Actieplan schone lucht' vastgesteld. Dit actieplan bevat een groot aantal concrete maatregelen om de luchtkwaliteit in Amsterdam te verbeteren. Emissieloos rijden is op het niveau van Strandeiland niet af te dwingen; een dergelijke regeling is praktisch niet haalbaar en wettelijk niet mogelijk. Het rijksbeleid is er op gericht om vanaf 2030 alle nieuwe auto's emissieloos te laten zijn. Dit houdt in dat vanaf 2030 alle nieuwe auto's zijn voorzien van accu's of brandstofcellen met als energiebron waterstof. De Amsterdamse ambitie sluit hierop aan, maar de ambitie met betrekking tot de luchtkwaliteit ligt hoger. Daarbij wordt aangesloten op de normen van de WHO voor wat betreft fijnstof (PM2,5).

Op Strandeiland worden maatregelen genomen om emissieloos rijden zoveel mogelijk te stimuleren door in het bestemmingsplan voor te schrijven dat alle parkeerplaatsen zijn voorbereid op emissieloos rijden. Deze formulering is bewust zo ruim gekozen dat het mogelijk is om zowel te voorzien in elektrisch laden als in vulpunten voor waterstof. Welke keuze(s) hier uiteindelijk in worden gemaakt hangt af van de verdere technologische ontwikkelingen.

Verder wordt op Strandeiland, als uitvloeisel van dit beleid, ook een verbod op houtkachels geintroduceerd.

Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg

Ten behoeve van de ontwikkeling van de oostflank van Amsterdam is het 'Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg' vastgesteld. Hiervoor wordt verder verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan. In dit mobiliteitsplan zijn concrete maatregelen opgenomen om de blijvende bereikbaarheid van de oostflank van Amsterdam te garanderen. Smart mobility maakt deel uit van deze aanpak.

Monitoring en evaluatie

In de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat een besluit dat wordt vastgesteld waarvoor een MER is gemaakt, duidelijk maakt op welke manier met monitoring van effecten en maatregelen wordt omgegaan. Via monitoring kan ten eerste worden beoordeeld of de doelstellingen van het plan worden behaald. Daarnaast kan worden beoordeeld of de maatregelen die naar aanleiding van het MER zijn voorgesteld, voldoende zijn om de verwachte effecten te compenseren/mitigeren. Wanneer blijkt dat effecten anders zijn dan verwacht of maatregelen onvoldoende werken, dan is bijsturing noodzakelijk. Monitoring zoals bedoel in de Wm kent drie doelen:

  • Toetsen of de (milieu)effecten niet groter of anders uitpakken dan in het MER beschreven;
  • Toetsen of de in het MER voorgeschreven mitigerende/compenserende maatregelen in voldoende mate bijdragen aan het beperken of voorkomen van effecten. Daar waar voorbeelden van maatregelen zijn benoemd moet op basis van monitoring worden bepaald of en op welke manier maatregelen doorgevoerd moeten worden;
  • Toetsen of de (duurzaamheids)ambities van de gemeente behaald worden.

De monitoring van de effecten brengt in beeld of de ambities die de gemeente Amsterdam heeft met Strandeiland worden gehaald. Het gaat om ambities op het gebied van bijvoorbeeld bereikbaarheid (mobiliteit), leefkwaliteit, natuur, gezondheid en duurzaamheid, welke uitgebreid zijn beschreven in paragraaf 4.2. De monitoring is gericht op zowel de externe effecten (effecten van het nieuw te ontwikkelen stadsdeel op de omgeving) als de interne effecten (leef- en omgevingskwaliteit van de nieuwe bewoners en gebruikers).

Monitoring via meerdere sporen

Bij de monitoring van Strandeiland wordt gebruik gemaakt van verschillende en deels nog op te zetten monitoringstrajecten. De kennis die daarin is en wordt opgedaan, wordt meegenomen in het monitoringsprogramma voor Strandeiland. Zo wordt het monitoringsrapport een samenvatting van kennis en ervaring die via diverse sporen wordt verzameld. De monitoringsrapportage is enkel een samenvatting van kennis en ervaring die via diverse sporen wordt verzameld en opgebouwd lopende de uitvoering. De monitoring van Strandeiland vindt plaats via 3 sporen:

  1. Bestaande monitoring;
  2. Doorlopende ontwikkeling bouwenveloppen en BLVC-plannen;
  3. Monitoring met behulp van monitoringsplan Strandeiland.

De ontwikkelhorizon van Strandeiland bedraagt bijna 20 jaar, een periode waarin vele nieuwe inzichten en ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Deze ontwikkelingen kunnen zowel positief als negatief uitpakken voor de ambities van Strandeiland. Monitoring is dan ook noodzakelijk. Daarom wordt voor Strandeiland een monitoringsplan opgesteld.

Het bestemmingsplan bevat de verplichting om binnen twee jaar na vaststelling van het bestemmingsplan een zogenaamd 'monitoringsplan' gereed te hebben (2023). Dit moment valt samen met de start van de daadwerkelijke ontwikkeling van Strandeiland. In dit monitoringsplan worden in ieder geval wordt beschreven:

  1. welke specifieke en meetbare doelen worden gemonitord. Niet op alle duurzaamheidsaspecten hoeft te worden gemonitord; de doelen zijn dusdanig gekozen dat deze een representatief beeld geven van de stand van zaken;
  2. welke informatie verzameld wordt en hoe deze wordt beoordeeld;
  3. de mate waarin reeds gerealiseerde projecten een bijdrage hebben geleverd en/of nog leveren aan het bereiken van de duurzaamheidsambities;
  4. in hoeverre het nodig of mogelijk is ambities tegen elkaar uit te ruilen, en tot slot;
  5. in hoeverre er aanvullende of andere maatregelen nodig zijn om de ambities te bereiken en welke nieuwe inzichten of innovaties beschikbaar zijn die een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de duurzaamheidsambities.

Het vaststellen van specifieke en meetbare duurzaamheidsdoelen is soms lastig en voor Strandeiland nog niet ingezet. Binnen de gemeente is het 'programma duurzame gebiedsontwikkeling' op dit moment aan de slag om voor de gehele gemeentecriteria te formuleren die het mogelijk maken duurzame gebiedsontwikkeling te volgen. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij al bestaande monitoringsplannen in samenwerking met de Omgevingsdienst. Naar verwachting zijn deze criteria op tijd gereed om als basis te kunnen dienen voor het monitoringsplan Strandeiland.

In het monitoringsplan wordt rekening gehouden met de realisatie van ongeveer 400 - 500 woningen per jaar. Om een goed beeld van de realisatie van de duurzaamheidsambities te krijgen moet het moment van monitoring dusdanig zijn dat er nog de mogelijkheid is om bij te sturen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de implementatie van nieuwe inzichten en/of innovaties. Daarom wordt ervoor gekozen om op meerdere momenten te rapporteren: in 2028, 2034 (realisatie eerste fase) en 2038 (realisatie tweede fase).

Bijsturing is nodig als blijkt dat de effecten die optreden substantieel groter zijn dan in dit MER is beschreven. Ook kan bijsturing nodig zijn als blijkt dat voorgestelde mitigerende of compenserende maatregelen in onvoldoende mate bijdragen aan het beperken of wegnemen van effecten. Bijsturen kan op verschillende manieren: aanpassen van uitgangspunten, randvoorwaarden of ambities, uitvoeren van extra/andere maatregelen of aanpassen van de manier van beschrijven van de spelregels in het ruimtelijk kader (bestemmingsplan/omgevingsplan). Op basis van de monitoringsresultaten moet worden bekeken of er wordt bijgestuurd in de gerealiseerde eerste fase (door extra/andere maatregelen te treffen) of dat bijsturing nodig is in vervolgfases van de ontwikkeling van Strandeiland. Deze manier van monitoren sluit aan op de onder de Omgevingswet beoogde systematiek, waarbij meer flexibiliteit wordt geboden en waarbij het bevoegd gezag 'de vinger aan de pols' houdt.

  1. Bestaande monitoring
  • Het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg wordt sinds de vaststelling gemonitord, de eerste resultaten zijn in 2019 vastgesteld door het college. De monitoring wordt tweejaarlijks uitgevoerd. Op basis van de monitoring worden door het college investeringsbeslissingen genomen over te nemen (verkeers-)maatregelen om te zorgen dat Strandeiland bereikbaar is en blijft.
  • Monitoring van het 'Actieplan schone lucht' vindt elk jaar plaats; naar aanleiding van de resultaten van deze monitoring worden maatregelen verder ingezet.
  • Op basis van de Nbw vergunning voor IJburg 2e fase geldt er al meer dan tien jaar een monitoringsplicht voor de kunstmatige mosselbanken voor de kust van IJburg 2. Er wordt jaarlijks gerapporteerd aan het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. De monitoring ziet op de compensatie van het biovolume aan mosselen dat is bedekt door het landmaken. Op basis van de huidige monitoringsresultaten blijkt dat er een ruime overmaat is aan biovolume mosselen. De verwachting is dat dit blijft. Mocht sprake zijn van een afname, dan is het mogelijk dat de gemeente Amsterdam moet voorzien in extra kunstmatige mosselbanken.
  • Ten behoeve van de ontwikkeling van Strandeiland is op basis van de Wnb een zogenaamde 'ontheffing tijdelijke natuur' voor 10 jaar verleend. Op basis van deze vergunning wordt de natuurontwikkeling op Strandeiland doorlopend gemonitord. Waarnemingen en waargenomen soorten worden geregistreerd op GPS coördinaat. Specifiek voor vleermuizen is een aparte monitoring opgestart. Deze monitoring wordt in het kader van tijdelijke natuur de komende jaren doorgezet.
  • Waternet controleert doorlopend de waterkwaliteit van de wateren in haar beheer. Het beheer van het binnenwater van Strandeiland zal door Waternet worden overgenomen van Rijkswaterstaat. Waternet zal dan ook de monitoring van de waterkwaliteit van het binnenwater op zich nemen. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit van het IJmeer/ Markermeer en is verantwoordelijk voor de monitoring daarvan.

  1. Doorlopende ontwikkeling bouwenveloppen en BLVC-plannen

Bij het opstellen van de bouwenveloppen worden telkens de ervaringen van de voorgaande bouwenvelop verwerkt en meegenomen. Tegelijk geeft het werken met bouwenveloppen de mogelijkheid om lopende de uitvoering bij te sturen en te optimaliseren. Het gaat om:

  • Natuurinclusief bouwen;
  • Circulair bouwen;
  • Emissievrij bouwen;
  • Energieneutraal bouwen;
  • Energieneutrale gebouwen/ energieleverende gebouwen (gebouwniveau);
  • Emissievrije gebouwen;
  • Slimme bouwlogistiek;
  • Beperking bouwafval;
  • Klimaatbestendig bouwen: regenbestendig, hittestress en droogte.

  1. Monitoring met behulp van monitoringsplan Strandeiland

Tot slot zijn er nog een aantal aspecten die rechtstreeks worden gemonitord. Deze aspecten zijn specifiek voor Strandeiland. Het monitoringsplan voor Strandeiland wordt dan ook opgesteld om de volgende aspecten in beeld te krijgen:

  • Gebruik van de 'mobiliteitshubs';
  • Emissievrije mobiliteit;
  • Opstellen en uitvoeren van BLVC-plannen;
  • Hittestress
  • Rainproof;
  • Energieneutraal/ energieleverend Strandeiland (gebiedsniveau);
  • Circulaire economie;
  • Effecten waterrecreatie op natuurwaarden.

In onderstaande tabel is weergegeven welke concrete maatregelen worden genomen, danwel waar nog ruimte is voor optimalisatie om de ambities te realiseren. Daarbij is ook aangegeven welk instrument daarvoor wordt ingezet en op welke wijze de resultaten worden gemonitoord.

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

Op basis van voorgaande hoofdstukken wordt geconcludeerd dat alle relevante milieuaspecten voldoende onderzocht zijn. Uit de onderzoeken is gebleken dat er geen significante negatieve effecten optreden als gevolg van de ontwikkeling van Strandeiland.

Hoofdstuk 21 Juridische planbeschrijving     

21.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels.

21.2 Planvorm     

Dit bestemmingsplan is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (zie ook paragraaf 1.8) Dat betekent dat in dit plan al meer in de systematiek van de toekomstige Omgevingswet gewerkt wordt. Een aantal artikelen zijn daarom ook al anders van opzet. Het gaat hier in ieder geval om de gemengde bestemmingen en de algemene regels. De klassieke hoofdstukindeling zoals die op het moment van schrijven van dit plan nog wordt voorgeschreven door het SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) is deels losgelaten. Onder de Omgevingswet wordt het verplicht om de doelen van het omgevingsplan op te nemen in de regels. Om deze doelen goed tot hun recht te laten komen zijn deze opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels. Daarna komen de bestemmingsregels aan bod.

Ook de benodigde hogere waarden worden rechtstreeks in het bestemmingsplan geregeld. Er zal geen separaat besluit hogere waarden ter visie gelegd worden en ook burgemeester en wethouders zullen de hogere waarden niet verlenen. Dit zal door de raad gedaan worden bij vaststelling van het bestemmingsplan.

21.3 Artikelsgewijze toelichting     

21.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden een aantal begrippen die in de regels worden genoemd nader toegelicht.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt uitgelegd op welke wijze maten geïnterpreteerd en gemeten moeten worden.

21.3.2 Hoofdstuk 2 Reikwijdte     

Artikel 3 Doelen

De hoofddoelen van de ontwikkeling van het gehele Strandeiland worden in dit artikel beschreven. Hieruit blijkt dat Strandeiland hoge ambities heeft ten aanzien van duurzaamheid, bereikbaarheid, klimaatadaptatie en het behouden en versterken van ecologische waarden. Daarnaast wordt ook een voorzet gegeven over de wijze waarop deze doelen gehaald kunnen worden. Hierbij worden zowel een aantal algemene regels benoemd als specifieke regels met betrekking tot vervoer en bouwen. Ondanks deze regels blijft er te allen tijde ruimte voor maatwerk voor het behalen van deze doelen. Er zal per bouwveld of ontwikkeling gekeken worden op welke wijze invullinggegeven kan worden aan deze doelen.

Artikel 4 Looptijd

Zoals gezegd valt dit bestemmingsplan onder de werking van de Crisis en herstelwet. Een van de mogelijkheden die deze wet biedt is een looptijd tot 20 jaar. In dit artikel is aangegeven dat dit bestemmingsplan voor 20 jaar gaat gelden.

21.3.3 Hoofdstuk 3 Bestemmingsregels     

Artikel 5 Bedrijf - 1 (WE kavel)

De bestemming Bedrijf - 1 is toegekend aan het zogenoemde WE-kavel. Deze afkorting staat voor Water- en Energie kavel. Op dit kavel worden alle voorzieningen ten behoeve van nieuwe sanitatie en WKO gerealiseerd. Voor wat betreft de milieuhinder naar de omgeving is bepaald dat de PR-contour niet buiten het kavel mag komen te liggen. Daarnaast zijn er regels opgenomen ten aanzien van het voorkomen van overlast op de omgeving. De maximale milieuhinder die het bedrijf mag veroorzaken is door middel van grenswaarden in de regels opgenomen. Er zijn grenswaarden voor geur, geluid en trillingen opgenomen.

De maximum bouwhoogte is vastgesteld op 21 meter.

Artikel 6 Bedrijf - 2 (onderstation)

Op Strandeiland is een transformatorstation in aanbouw. Dit transformatorstation gaat onder andere Strandeiland voorzien van elektriciteit. Het maximaal ingesteld vermogen mag niet meer dan 200 MVA bedragen. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

Binnen deze bestemming zijn op soortgelijke wijze als bij Bedrijf 1 regels opgesteld ter voorkoming van milieuhinder op de omgeving. Naast normen voor geur, geluid en trillingen is hier ook een regeling opgenomen voor de maximale straling die deze functie mag uitstoten.

Artikel 7 Gemengd - 1

Het grootste deel van het eiland heeft de bestemming Gemengd 1 gekregen. Deze bestemming is meer opgesteld in de lijn met hoe een omgevingsplan kan gaan uitzien. Er is een veelheid van functies en activiteiten toegestaan. Per functie en activiteiten zijn, indien nodig, regels opgesteld. Deze regels zijn deels in deze bestemming opgenomen en deels in de algemene regels. Dat heeft te maken met het feit dat een aantal functies binnen meerdere bestemmingen zijn toegestaan, maar er een integrale set regels voor geldt.

De bouwhoogte is afgeleid uit het Stedenbouwkundig plan Strandeiland. In het bestemmingsplan wordt ingezet op maximaal 9 bouwlagen. Op veel plaatsen zal deze bouwhoogte niet gerealiseerd gaan worden. Hiervoor geldt dat op dit moment nog niet exact bekend is welke bouwhoogte de gebouwen gaan krijgen. Op het moment dat kavelregels (behorende bij bouwenveloppen en/of erfpachtaanbiedingen) worden opgesteld, is hier meer duidelijkheid over en kan via het privaatrechtelijke spoor nadere regels voor de bouwhoogten worden bepaald.

In de regels van dit bestemmingsplan is wel een 'cap' op de bouwhoogte opgenomen. Dit betekent dat de vergunde bouwhoogte tevens gaat gelden als maximum bouwhoogte. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 21.4.

Ook alle toegangswegen en "kleinere" groenstroken zijn opgenomen binnen deze bestemming.

Voor wat betreft groen is bepaald dat er op het eiland (binnen de bestemmingen Gemengd 1 t/m 3) minimaal 2 ha groen gerealiseerd dient te worden en in stand gehouden moet worden. Deze regeling is nader uitgewerkt in artikel 37.

Artikel 8 Gemengd - 2 (Makerskade)

De Makerskade heeft de bestemming Gemengd 2 gekregen. Binnen deze bestemming zijn zowel bedrijven als woningen toegestaan. Het type bedrijf is niet vastgelegd, maar wel de maximale milieuhinder dat een bedrijf mag veroorzaken.

Net als bij bedrijf 1 en 2 zijn hier maximale normen voor geur, geluid, trillingen en straling opgenomen. Door het opnemen van deze maximalen kunnen hier alleen bedrijven gevestigd worden welke goed verenigbaar zijn met woningen.

Artikel 9 Gemengd - 3 (Havenkom)

Voor de Havenkom is de derde gemengde bestemming opgenomen. Ook binnen deze bestemming is een veelheid aan (commerciële) functies toegestaan. Culturele functies zijn binnen deze bestemming mogelijk gemaakt.

Voor wat betreft de bouwregels is met een soortgelijke systematiek gewerkt als bij Gemengd 1.

Artikel 10 Groen - 1

Voor de grote groenstroken/parken waarvan de ligging vastligt, is de bestemming Groen 1 gebruikt. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor een horecapaviljoen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor dagrecreatieve voorzieningen, zoals speeltuinen.

Artikel 11 Groen - 2

De bestemming Groen 2 is toegekend aan het park langs het Oog (binnenwater) en aan de groene zone op de dijk aan de noordzijde van Strandeiland. Het verschil met de bestemming groen 1 heeft onder andere te maken met het feit dat binnen deze bestemming geen horeca is toegestaan. Daarnaast heeft een deel van deze bestemming een aanduiding 'railverkeer' waarmee de IJtram planologisch wordt ingepast.

Artikel 12 Maatschappelijk

Voor de toekomstige VO school is de bestemming Maatschappelijk opgenomen. Er is gekozen voor een brede maatschappelijke bestemming waarbij ook huisartsen en apotheken binnen de bestemming mogelijk zijn. Daarnaast zijn in deze bestemming enkele functies in ondergeschikte mate toegestaan ten behoeve van de naastgelegen sportbestemming en eindkeerlus van de tram.

Artikel 13 Natuur - 1 (eiland)

Aan de oostzijde van Strandeiland is een (onderwater) natuureiland aangelegd. Dit eiland is te allen tijde onbereikbaar voor mensen. Ook aan- en afmeren is hier niet toegestaan.

Artikel 14 Natuur - 2

Aan de zuidzijde van Strandeiland wordt een brede natuurstrook aangelegd. Binnen deze bestemming is extensieve dagrecreatie zoals wandelen wel toegestaan. Aan- en afmeren is hier ook verboden in verband met een naastgelegen vaarverbod.

Artikel 15 Recreatie

Het ruim 750 meter lange stadsstrand heeft de bestemming recreatie gekregen. Naast een strand zijn ook andere vormen van (dag)recreatie toegestaan. Er is wel rekening gehouden met strandwachten en toilet- en douchegebouwen. Ten aanzien van horeca zijn hier twee gebieden voor aangewezen. Het gebied meest noordelijk gelegen heeft de aanduiding specifieke vorm van recreatie - 1 gekregen. Binnen deze zone zijn maximaal 3 horecavestigingen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - 2 is maximaal 1 horecavestiging toegestaan. Voor wat betreft de categorieën en maximum bvo's die horeca mag bedragen wordt verwezen naar artikel 32.6. In dit artikel zijn alle regels met betrekking tot horeca opgenomen.

Artikel 16 Recreatie - voorlopig

Ten behoeve van het tijdelijke strand is deze functie mogelijk gemaakt met de voorlopige bestemming Recreatie. Deze bestemming mag blijven liggen totdat het college besluit dat de bestemming verwijderd wordt.

Artikel 17 Sport - 1 (sportvelden)

Alle sportvelden binnen het plangebied hebben de bestemming Sport 1 gekregen. Dit laat onverlet of dit openbare sportvelden zijn of sportvelden voor een specifieke vereniging. Voor wat betreft bebouwing binnen deze bestemming zijn regels opgenomen met betrekking tot de maximum oppervlakte voor gebouwen en zijn deze gebouwen enkel bedoeld voor ondersteunende voorzieningen aan de sport. Te denken valt daarbij aan opslag van sportmaterialen en een kantine. Zelfstandige horeca en zalenverhuur is uitgesloten. Tevens is in deze bestemming toegevoegd dat medegebruik van de gebouwen is toegestaan voor bijvoorbeeld fysiotherapeuten en kinderdagverblijven.

Artikel 18 Sport - 2 (gebouwde sportvoorzieningen)

Naast sportvelden zal er op Strandeiland ook ruimte zijn voor gebouwde sportvoorzieningen. Deze zijn in de havenkom voorzien. Er wordt gedacht om hier een zwembad te realiseren. Ook hier is ondergeschikte horeca toegestaan.

Artikel 19 Sport - voorlopig

In de Muidenbuurt is ruimte gereserveerd voor de realisatie van tijdelijke sportvelden. Deze sportvelden zullen blijven liggen totdat er voldoende sportvelden op Buiteneiland gerealiseerd zijn. Zo wordt op ieder moment in de ontwikkeling van IJburg 2 voldaan aan de vastgestelde sportnorm.

Artikel 20 Verkeer

De hoofdwegen op Strandeiland te weten de Pampuslaan, Strandeilandlaan en Buiteneilandlaan, hebben de bestemming Verkeer 1 gekregen. Deze wegen hebben een snelheidsregime van maximaal 50 km/u. Ook de tram zal deels binnen deze bestemming komen te liggen. Daarnaast is binnen deze bestemming de aanduiding Gemengd opgenomen. In de brughoofden is onder andere voorzien in een nachthorecavoorziening. Ook een watersportcentrum, overige horeca of werkruimten zijn hier mogelijk.

Artikel 21 Verkeer - voorlopig

In de Muidenbuurt is ook ruimte gereserveerd voor een tijdelijke keerlus voor de tram. Aangezien Strandeiland gefaseerd aangelegd en ontwikkeld wordt, is het noodzakelijk om te werken met een tijdelijk tramlus. Zodra het mogelijk is om de definitieve keerlus in de Pampusbuurt aan te leggen zal het college de voorlopige bestemming verwijderen.

Artikel 22 Water - 1 (buitenwater)

Het grote buitenwater dat rondom Strandeiland is gelegen heeft de bestemming Water 1 gekregen. Binnen deze bestemming is enige vorm van waterrecreatie mogelijk, zoals zwemmen. Uiteraard alleen nadat de provincie de waterkwaliteit voldoende acht om het aan te wijzen als zwemwater.

Binnen deze bestemming is ruimte voor een sluis. Deze sluis zorgt voor de toegang naar het binnenwater Het Oog. Ten behoeve van het goed bereiken van deze sluis is een vrijwaringszone - vaarweg op de verbeelding opgenomen. Daarmee wordt de route die gevaren moet worden expliciet planologisch vastgelegd op de verbeelding. Reden hiervoor is dat de aanwezige mosselbanken niet geschaad worden als gevolg van vaarverkeer.

Artikel 23 Water - 2 (Binnenwater)

Het Oog heeft een andere waterbestemming gekregen dan het buitenwater. Dit om het verschil aan te duiden tussen buitenwater en binnenwater. Binnen deze bestemming is een haven toegestaan. Ook wordt rekening gehouden met enkele langzaamverkeersbruggen om de Pampusbuurt en Muidenbuurt voor langzaamverkeer optimaal te ontsluiten. In het binnenwater mag enkel gevaren worden als dit emissieloos gebeurt.

Artikel 24 Water - 3

Tot slot kent dit bestemmingsplan ook een derde waterbestemming. Dit is het water dat tegen de Makerskade aan komt te liggen. Aangezien hier ook (water) gebonden bedrijvigheid aanwezig is, kent dit water een ander karakter dan het buitenwater en het water in het Oog.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)

De in het plangebied aanwezige ondergrondse hoogspanningsleiding heeft een dubbelbestemming gekregen. Daarmee is het belang en veiligheid van de leiding planologisch gezien geborgd. Het betreft hier een 150 kV leiding ten behoeve van het transformatorstation.

Artikel 26 Leiding - Riool (dubbelbestemming)

Er zal vanuit het WE-kavel een hogedruk afvalwaterleiding naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie worden aangelegd. De ligging en beschermingszone van deze leiding is op de verbeelding weergegeven als dubbelbestemming Leiding - Riool.

Artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de Stelling van Amsterdam is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen. De Stelling van Amsterdam is aangewezen als Unesco werelderfgoed. Bouwen en/of aanleggen is gebonden aan strikte voorwaarden, met als belangrijkste voorwaarden dat de cultuurhistorische waarden niet mogen worden geschaad.

Artikel 28 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

Rondom het eiland wordt een waterkering aangelegd. De ligging en het ontwerp van de waterkering voldoen aan de eisen van een primaire waterkering.

21.3.4 Hoofdstuk 4 Algemene regels     

Artikel 29 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is een verplicht artikel in ieder bestemmingsplan. Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

Artikel 30 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn een aantal voor de gemeente standaardregels opgenomen ten aanzien van toegestane overschrijdingen. Daarnaast zijn er een aantal specifieke regels aan toegevoegd die vooral op Strandeiland van toepassing zijn.

30.1 Wonen

In dit lid is het maximum aantal woningen dat op het eiland is toegestaan, namelijk 8000 opgenomen.

30.2 begrenzing maximale bouwhoogte

Zoals bij gemengd 1 al is aangegeven zal de maximum bouwhoogte begrensd gaan worden. Dit betekent dat de vergunde bouwhoogte ook zal gaan gelden als maximum bouwhoogte. Dit wordt in paragraaf 21.4 nader toegelicht.

30.3 Ondergronds bouwen

Ten aanzien van ondergronds bouwen is bepaald dat er nergens dieper mag worden gebouwd dan - 1 m N.A.P. en in dit lid is ook bepaald dat er een ontwateringsdiepte van 0,5 meter aangehouden dient te worden. De ontwateringsdiepte is de afstand van de onderkant van de vloer tot het grondwater.

30.4 Duurzame bouwmaterialen

In dit lid is opgenomen dat bij het gebruik van hout enkel FSC gecertificeerd hout is toegestaan. Dit is een van de duurzaamheidsmaatregelen die op Strandeiland zijn voorgeschreven.

30.5 Geluid

Op een aantal locaties is uit het voor het bestemmingsplan uitgevoerde akoestisch onderzoek naar voren gekomen dat dove gevels noodzakelijk zijn. Op deze locaties is een specifieke bouwaanduiding opgenomen. In de regels is bepaald ter plaatse van de deze aanduiding dove gevels verplicht zijn gesteld. Daarbij dient tevens voldaan te worden aan het op dat moment geldende gemeentelijke beleid voor dove gevels.

Ook is er een afwijking opgenomen. Op het moment dat namelijk uit aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat de maximum te ontheffen waarde niet wordt overschreden, een dove gevel niet gerealiseerd hoeft te worden.

Daarnaast is ook bij gevels waar een hogere waarde komt te gelden een nadere onderzoeksverplichting opgenomen. Dit zorgt ervoor dat op het moment van bouw de juiste maatregelen getroffen kunnen worden om een zo goed mogelijke akoestisch situatie te realiseren.

30.6 Nutsvoorzieningen

Voor algemene nutsvoorzieningen zoals een gemaal, is algemene bouwregel opgesteld. Op dit moment is het wel bekend dat er een of meerdere gemalen in het plangebied noodzakelijk zijn, maar is nog niet exact bekend op welke locatie deze gebouwd gaan worden. Ook is duidelijk dat dit soort nutsvoorzieningen groter zijn dan nutsvoorzieningen die vergunningvrij mogelijk gemaakt worden via het Besluit omgevingsrecht. Deze regeling zorgt ervoor dat er zonder extra planologisch besluit grotere nutsvoorzieningen gerealiseerd kunnen worden.

30.7 Hoogteaccenten

In het stedenbouwkundig plan en windonderzoek is rekening gehouden met maximaal 3 hoogteaccenten in de Havenkom, dan wel aan de Pampuslaan. In deze regel is bepaald dat de hoogteaccenten zijn toegestaan tot maximaal 50 en 60 meter. Daarnaast wordt een omgevingsvergunning voor een hoogteaccent enkel verleend indien uit aanvullend windhinderonderzoek is gebleken dat er ter plaatse en in de directe omgeving geen slecht windklimaat ontstaat.

30.8 Windturbines

De bouwregels en voorwaarden voor het bouwen van kleinschalige gebouw gebonden windturbines hebben in dit lid een plek gekregen.

30.9 Zonneweide

Op het eiland wordt het mogelijk gemaakt om tijdelijke zonnevelden aan te leggen. In dit artikel is aangegeven aan welke voorwaarden een zonneweide moet voldoen.

30.10 Beeldkwaliteit

Het Kwaliteitskader Architectuur Strandeiland is een nadere uitwerking van het SP. In dit Kwaliteitskader wordt nader toegelicht aan welke kwaliteitseisen de gebouwen moeten gaan voldoen. Het bevoegd gezag kan door middel van deze regeling nadere eisen stellen aan gebouwen zodat deze beter in lijn zijn met de regels uit het kwaliteitskader.

30.11 Toegestane overschrijdingen

In dit lid is een aantal summiere overschrijdingen van de bouwregels opgenomen. Deze kleinschalige afwijkingen kunnen indien nodig met een binnenplanse vergunning worden toegestaan.

Artikel 31 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is een overige zone die op de verbeelding is opgenomen toegelicht. Middels deze aanduiding is de mogelijke komst van de IJmeerlijn aangeduid.

Artikel 32 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels zijn zowel gezondheidsregels als specifieke regels per functie opgenomen. Hieronder wordt ieder lid separaat toegelicht.

32.1 Rookverbod

In het kader van gezondheid en schone lucht is een rookverbod voor de openbare ruimte rondom scholen en kinderdagverblijven opgenomen. Ook in de openbare ruimte van sportvoorzieningen mag niet gerookt worden. Dit laat onverlet dat vanuit andere wetgeving ook regels worden gesteld aan locaties waar al dan niet gerookt mag worden.

32.2 Stookverbod openbare ruimte

In het kader van luchtkwaliteit is een stookverbod in de openbare ruimte opgenomen.

32.3 Rainproof

Voor alle uit te geven kavels gelden regels ten aanzien van waterberging. Met deze regeling wordt bewerkstelligd dat Strandeiland rainproof is ingericht.

32.4 Nutsvoorzieningen en sportscholen

De milieuregels voor nutsvoorzieningen zijn in dit artikel opgenomen. Dit zijn regels met betrekking tot onder andere geluid. Maar ook aanvullende geurregels en regels met betrekking tot de hoeveelheid straling die een oplaadlaadstation mag veroorzaken.

32.5 Wonen

Binnen de gemeente zijn standaardregels voor het tegengaan van ongewenste bed & breakfast ontwikkelingen en de realisatie van onzelfstandige woonruimten ontwikkeld. Deze regels zijn hier opgenomen. Daarnaast zijn de regels met betrekking tot beroep aan huis ook hier opgenomen.

32.6 Horeca

Ten aanzien van horeca zijn diverse regels opgenomen om het aantal horecavestigingen te begrenzen, het totale bvo aan horeca te begrenzen en de geluid- en lichtuitstraling te begrenzen. Het begrenzen van het aantal horecavestigingen en het bvo is nodig om ervoor te zorgen dat er niet meer horeca komt dan waar behoefte aan is. De regels met betrekking tot geluid en lichtuitstraling zijn bedoeld om hinder op nabijgelegen woningen te beperken, waardoor er ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

32.7 Detailhandel

Detailhandel is enkel toegestaan waar dat op de verbeelding is aangeduid. Het maximum bvo is vastgelegd in deze gebruiksregels. Ook is hier bepaald dat er maximaal 2 supermarkten op Strandeiland mogen komen met een totaal maximum oppervlakte van 4.000 m². Detailhandel in volumineuze goederen is niet toegestaan op het eiland. Middels een afwijking is het toegestaan om één detailhandelsvestiging buiten de aanduiding toe te staan, mits het totale bvo niet wordt overschreden en mits deze vestiging binnen een straal van 700 meter van de aanduiding 'detailhandel' komt te liggen.

32.8 Kantoren

Voor kantoren is het maximum bvo binnen het plangebied vastgelegd, alsmede het maximum bvo per vestiging.

32.9 Maatschappelijk en dienstverlening

Voor maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening is een onderscheid gemaakt in het maximale bvo dat voor dienstverlening mag worden gebruikt. En er is vastgelegd hoeveel m2 maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde scholen in het plangebied gerealiseerd mogen worden. De hier toegestane m2 komen overeen met datgene wat in het Stedenbouwkundig plan is vastgesteld.

32.10 Sportscholen

De gebruiksregels voor sportscholen, waaronder de maximale bvo's die zijn toegestaan, zijn in dit lid opgenomen.

32.11 Culturele voorzieningen

De binnen gemengd 3 toegestane culturele voorzieningen hebben op basis van het SP een maximaal toegestaan bvo.

32.12 Verkeer

In dit artikel wordt nogmaals vastgelegd dat de maximum snelheid op de wegen, met uitzondering van de wegen binnen de bestemming Verkeer maximaal 30 km/uur mag bedragen. Hiermee wordt geluidoverlast tot een minimum beperkt.

32.13 Verstoring van vleermuizen door lichthinder

Zoals uit de toelichting is gebleken ligt het plangebied in de nabijheid van Natura2000 gebied. Dit gebied wordt ook veel door vleermuizen gebruikt. Licht kan hinderlijk zijn voor vleermuizen. In dit artikel is dan ook bepaald dat als lichtmasten 10 meter of hoger gaan worden, een onderzoek moet aantonen dat dit geen negatieve effecten voor de vleermuizen oplevert.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels

Binnen dit artikel zijn twee leden opgenomen. In het eerste lid zijn de voorwaarden waaronder kleinschalige gebouwgebonden windturbines toegestaan kunnen worden opgenomen. Daarnaast is een aantal algemene afwijkingsregels welke standaard zijn voor de gemeente Amsterdam opgenomen in dit artikel.

Artikel 34 Parkeren

De regels ten aanzien van parkeren op Strandeiland zijn in dit artikel opgenomen. Enerzijds betreft dit het van toepassing verklaren van het Amsterdamse parkeerbeleid en anderzijds betreft dat een nadere uitwerking van de wijze waarop parkeren op Strandeiland wordt voorzien. Parkeren dient namelijk in de (parkeer)hubs plaats te gaan vinden. Parkeren op eigen terrein bij woningen wordt uitgesloten. Bij overige functies is parkeren op eigen terrein onder voorwaarden wel toegestaan.

Artikel 35 Emissie- en immissienormen

In dit artikel zijn een aantal aanvullende regels opgenomen ten behoeve van duurzaamheid en het borgen van een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 36 Nadere eisen

Daar waar in bestemmingsplannen zonder verbrede reikwijdte per bestemming een nadere eisen regeling is opgenomen, is er in dit plan voor gekozen om een algemene nadere eisen regeling op te nemen.

Artikel 37 Inrichtingseisen openbaar gebied

In dit artikel is bepaald dat het openbaar gebied wordt ingericht aan de hand van de principes van het Plan Openbare Ruimte. Hierin is uitgelegd en getekend hoe de openbare ruimte er globaal uit komt te zien. Daarnaast is in dit artikel bepaald dat binnen de gemengde bestemmingen minimaal 2 ha groen gerealiseerd moet worden. Hiermee wordt, ondanks dat niet alle groen op de verbeelding is weergegeven ruim voldaan aan de groennorm zoals die in het Stedenbouwkundig plan is toegelicht.

Artikel 38 Monitoring

Dit bestemmingsplan met MER zal gemonitord gaan worden om een vinger aan de pols te houden ten aanzien van milieu-effecten. In dit artikel is aangegeven op welke wijze de monitoring gaat plaatsvinden, wanneer deze uitgevoerd moet worden en op welke wijze dit gerapporteerd wordt.

Artikel 39 Hogere waarden

Zoals reeds bij de planvorm is aangegeven is er in dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor gekozen om de hogere waarden rechtstreeks onderdeel uit te laten maken van de regels. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan door de raad worden de hogere waarden ook automatisch vastgesteld.

Artikel 40 Overige regels

In dit artikel is opgenomen dat overal waar in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar andere wet- en regelgeving er gekeken moet worden naar deze wet- en regelgeving zoals deze geldt op het moment dat dit plan als ontwerp ter visie is gegaan.

21.3.5 Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels     

Artikel 41 Overgangsrecht

Het wettelijk voorgeschreven overgangsrecht is in dit artikel opgenomen.

Artikel 42 Slotregel

In dit artikel is de citeertitel van het bestemmingsplan opgenomen.

21.4 Gebruiksaanwijzing     

Dit bestemmingsplan is een zogenaamd 'bestemmingsplan verbrede reikwijdte'. Dat houdt in dat er voor de gemeente meer mogelijkheden zijn om zaken te regelen. Voor initiatiefnemers houdt dit in dat rekening moet worden gehouden met een aantal nieuwe regelingen en bepalingen. Deze gebruiksaanwijzing is bedoeld om de lezer van dit bestemmingsplan snel inzicht te bieden in de mogelijkheden van dit bestemmingsplan en de aandachtspunten bij initiatieven.

Een bestemmingsplan regelt bouwen en gebruik. Wilt u bouwen of een functie realiseren op Strandeiland, dan zult u moeten voldoen aan de regels in dit bestemmingsplan. Vaak zult u een zogenaamde omgevingsvergunning nodig hebben. Bij toetsing van uw vergunningaanvraag wordt gecontroleerd of uw aanvraag voldoet aan de eisen in dit bestemmingsplan.

Om goed te begrijpen hoe dit bestemmingsplan werkt heeft u zowel de planregels als de verbeelding (plankaart) nodig. Die kunt u heel makkelijk vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl. U kunt zoeken op de plannaam (Strandeiland), het plannummer (NL.IMRO.0363.M1901BPSTD), of u kunt de locatie van Strandeiland aanklikken op de kaart.

Onderstaand vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over het bestemmingsplan Strandeiland:

Ik wil een woning bouwen, waar moet ik rekening mee houden?

Op Strandeiland is het bouwen van woningen toegestaan binnen de bestemmingen:

  • Gemengd - 1 (artikel 7);
  • Gemengd - 2 (artikel 8);
  • Gemengd - 3 (artikel 9).

U mag bouwen binnen het bouwvlak zoals dit is aangegeven op de verbeelding. De maximale bouwhoogte bedraagt 9 bouwlagen. U dient er rekening mee te houden dat er bijzondere eisen kunnen gelden voor de verdiepingshoogte van de eerste bouwlaag. Die vindt u in de regels van de specifieke bestemming onder het kopje 'bouwen'.

In artikel 30 zijn de zogenaamde ' Algemene bouwregels' opgenomen. Voor heel Strandeiland geldt een maximum van 8.000 woningen. Daarnaast zit er een 'cap' op de maximale bouwhoogte. Voor zover u de maximale bouwhoogte niet benut, geldt de door u aangevraagde en vergunde bouwhoogte als de maximale bouwhoogte (artikel 30.2). Ondergronds bouwen is beperkt mogelijk, dit is geregeld in artikel 30.3.

Let er op dat het niet is toegestaan een woning om te zetten in één of meer onzelfstandige woonruimtes. Hiervoor heeft u een vergunning nodig op grond van de Huisvestingswet of -verordening. Kijk hiervoor in artikel 32.5.

Langs de hoofdwegen is voorzien in een aanduiding 'hogere waarden' of 'dove gevel'. Op dat moment bent u verplicht akoestisch onderzoek te verrichten. Mocht er sprake zijn van meer geluid op de gevel dan wettelijk toegestaan, dan kunt u vergunning krijgen doordat de gemeente de zogenaamde 'hogere waarden' toepast. U moet dan wel voorzien in minimaal één geluidluwe zijde en u moet aantonen dat het geluid binnen de woning maximaal 35 dB(A) is. Onder omstandigheden bent u verplicht een 'dove gevel' te realiseren. U kunt deze regelingen vinden in de artikelen 30.5 en 35.2.

Welke duurzaamheidsmaatregelen moet of mag ik allemaal realiseren in, op, of aan mijn gebouw?

Voor de energiezuinigheid van gebouwen is de 'BENG' (Bijna ENergieneutrale Gebouwen) van belang. Als u gaat bouwen moet u aan BENG voldoen. De regels van de BENG gelden algemeen en vindt u daarom niet in dit bestemmingsplan.

U kunt altijd zonnepanelen plaatsen. Houdt echter rekening met de beeldkwaliteitseisen die gelden voor Strandeiland (zie artikel 30.10). U kunt op uw gebouw ook voorzien in een warmtekas of een vergelijkbare installatie tot maximaal 3 meter (zie artikel 30.11 onder e). Gebouwgebonden windturbines zijn onder strikte voorwaarden toegestaan. Deze mogen geen hinder veroorzaken voor de omgeving, vogels of vleermuizen. Deze voorwaarden vindt u in artikel 30.8.

Het is de bedoeling dat u het gebouw aansluit op een warmtenet. Open haarden, pellet kachels of andere warmtetoestellen die emitteren naar de omgeving zijn niet toegestaan (artikel 35.1). In het warmteplan voor Strandeiland (niet opgenomen in dit bestemmingsplan) worden voor de aansluiting op het warmtenet aanvullende regels gesteld.

Verder moet u er rekening mee houden dat u gebruikmaakt van FSC hout en niet-uitlogende bouwmaterialen (artikel 30.4).

Als u gaat bouwen dagen wij u uit om het ontwerp zo duurzaam mogelijk te maken. Het inrichten van groene daken, natuurinclusief bouwen en het gebruik van circulaire bouwmaterialen wordt echter niet geregeld in dit bestemmingsplan. Bij uitgifte van de grond zal de gemeente Amsterdam in de zogenaamde 'bouwenveloppe' hier aandacht voor vragen, afhankelijk van uw initiatief en de mate waarin uw initiatief bij kan dragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen voor Strandeiland. Deze doelstellingen vindt u in artikel 3.3.

Tot slot zult u op eigen kavel moeten voorzien in waterberging met een minimale verwerkingscapaciteit van 60 liter per m2 erfoppervlak, kijk hiervoor verder in artikel 32.3.

En de natuur?

Aan de zuidzijde van het eiland (de zijde die is gericht naar Diemen en de 'Diemer Vijfhoek') wordt voorzien in een brede natuurstrook grenzend aan het water. Dit is de kant van Strandeiland die het dichtst ligt op het Natura 2000 gebied IJmeer- Markermeer. Dit gebied is belangrijk voor vogels en vleermuizen. Daarom moet deze strook rustig blijven. U mag hier wandelen en sporten, maar u mag hier niet zwemmen of vissen. Varen en aanleggen is om dezelfde reden aan deze kant van Strandeiland niet toegestaan. Dit alles is geregeld in de artikelen Water - 1 (buitenwater) en Natuur - 2. Ditzelfde geldt voor het natuureiland aan de oostzijde van Strandeiland met de bestemming Natuur - 2.

Vanwege de bescherming van vleermuizen moet lichtuitstraling naar de Diemer Vijfhoek voorkomen worden. In artikel 32.13 is daarom geregeld dat lichtmasten hoger dan 10 m moeten worden afgeschermd tenzij duidelijk is dat er geen lichtuitstraling is op het Natura 2000 gebied.

Mosselbanken zijn belangrijk voor watervogels. Bij de sluis, die ter hoogte van de Havenkom wordt gebouwd, moet mogelijk worden voorzien in een vaargeul. Deze vaargeul is aangegeven op de verbeelding. Dit om te voorkomen dat de vaargeul over of door de daar aanwezige mosselbanken gaat.

Welke regels zijn er voor het parkeren van auto's en fietsen?

Voor het parkeren gelden de algemene beleidsregels voor parkeren van de gemeente Amsterdam. Aanvullend zijn er een aantal bijzondere bepalingen. Bewoners moeten voor autoparkeren gebruik maken van mobiliteitshubs. Realisatie van een eigen parkeerplaats is niet toegestaan. Bezoekers mogen op straat parkeren of in een mobiliteitshub. Specifieke doelgroepen (zoals huisartsen en minder validen) hebben de mogelijkheid om een vergunning te krijgen om op straat te parkeren indien wordt voldaan aan de eisen die hiervoor gelden. Deze eisen zijn niet neergelegd in het bestemmingsplan, maar kunt u vinden op de website van de gemeente Amsterdam.

Bedrijven moeten voorzien in eigen parkeerruimte. Op de Makerskade hebben de bedrijven de mogelijkheid om te parkeren in een mobiliteitshub. In de Havenkom vindt al het parkeren plaats in een mobiliteitshub.

Ook voor het parkeren van fietsen gelden de Amsterdamse beleidsregels. Fietsparkeren moet inpandig plaatsvinden.

De regels over het parkeren vindt u terug in artikel 34.

Ik heb een bedrijf aan huis, waar moet ik rekening mee houden?

Dit bestemmingsplan biedt ruime mogelijkheden voor beroep en bedrijf aan huis. Tot 50% van de woning mag hiervoor worden gebruikt. Let er op dat bedrijfsruimte verbonden is en blijft aan de woning. De bedrijfsruimte mag alleen gebruikt worden door de bewoner(s) en u mag geen overlast veroorzaken naar de omgeving. De volledige regeling is te vinden in artikel 32.5.3.

Ik wil sporten!

Ter hoogte van 'het oog' regelt de gemeente de komst van een zwembad (Artikel 18 Sport - 2 (gebouwde sportvoorzieningen). Permanente sportvelden herkent u aan de bestemming Sport - 1 (sportvelden) in artikel 17. Daarnaast wordt rekening gehouden met tijdelijke sportvelden, deze zijn aangewezen met de bestemming 'Sport- voorlopig' (artikel 19). De grootste sportaccomodatie vindt u bij de tramkeerlus in de Pampusbuurt. In de naastgelegen school wordt ruimte gereserveerd voor kantines en kleedkamers; dat vindt u terug in artikel 12 Maatschappelijk.

Sportscholen zijn onder voorwaarden overal toegestaan. Deze vindt u terug in artikel 32.4 en artikel 32.10.

Is er ruimte voor zelfstandige bedrijven?

Zelfstandige bedrijven zijn toegestaan op de Makerskade. De bestemmingsregeling voor de Makerskade is geregeld in artikel 8 Gemengd - 2 (Makerskade). De Makerskade is gemengd gebied. Ook woningen zijn mogelijk. Daarom heeft u, voordat u een zelfstandig bedrijf op deze locatie realiseert, altijd een vergunning nodig. U moet aantonen dat uw bedrijf geen overlast veroorzaakt naar de omgeving. Daarbij is de dichtstbijgelegen woning maatgevend. De regels voor de milieu-uitstraling zijn opgenomen in artikel 8.2.2. Als u voldoet aan deze regels krijgt u de vergunning voor uw bedrijf. Zware bedrijvigheid is expliciet niet toegestaan. Valt uw bedrijf onder één van de categorieën die is genoemd in artikel 8.2.1, dan krijgt u geen vergunning.

Ik wil een horeca bedrijf beginnen, is dat mogelijk?

U mag een horecabedrijf alleen beginnen nadat u hiervoor een vergunning heeft gekregen. Dit omdat op voorhand duidelijk moet zijn dat er geen overlast is naar de omgeving. De voorwaarden vindt u in artikel 32.6. Hotels zijn in geen geval toegestaan. Voor nachthoreca is één locatie aangewezen, ter hoogte van de brug naar Centrumeiland, in de zogenaamde 'brugpaviljoens'. Onder voorwaarden is een tweede nachthorecavestiging toegestaan. In artikel 32.6 zijn de volgende zaken geregeld:

  • maximaal aantal horecavestigingen per gebied en maximaal oppervlak per vestiging;
  • maximaal toegestane geluidbelasting van de horecavestiging en het terras;
  • lichtuitstraling van het terras.

Additionele horeca, wat is dat?

Additionele horeca zijn sportkantines en dergelijke. Deze vorm van horeca is ondergeschikt en dienend aan de hoofdfunctie. De openings- en sluitingstijden zijn gelijk aan de hoofdfunctie. Of additionele horeca is toegestaan kunt u vinden in de specifieke bestemming voor de betreffende locatie. Een terras bij additionele horeca is alleen mogelijk bij een sportvoorziening met sportvelden. U heeft daarvoor een vergunning nodig (artikel 32.6.3).

Yes! Een ligplaats!

In de Havenkom en 'Het Oog' wordt ruimte gemaakt voor maximaal 800 ligplaatsen voor recreatievaart (Artikel 23 Water - 2 (Binnenwater). Het innemen van een permanente ligplaats voor een woonboot of woonark is niet toegestaan. Let op: u mag alleen een ligplaats innemen als uw vaartuig emmissieloos is. De plannen voor de binnenhaven worden de komende jaren verder uitgewerkt.

Scholen, kinderdagverblijven en dergelijke, waar vind ik die?

Ter hoogte van de tramkeerlus in de Pampusbuurt is een maatschappelijke bestemming opgenomen (Artikel 12 Maatschappelijk). Hier komt een middelbare school. Basisscholen en kinderdagverblijven zijn overal toegestaan binnen de bestemmingen:

  • Gemengd- 1 (artikel 7);
  • Gemengd -2 (artikel 8)
  • Gemengd- 3 (artikel 9)

Aanvullende regels met betrekking tot het maximale oppervlak voor deze functies vindt u in artikel 32.9.

En hoe zit het met allerlei andere functies?

De overige functies die zijn toegestaan vindt u in de bestemmingen:

  • Gemengd- 1 (artikel 7);
  • Gemengd -2 (artikel 8)
  • Gemengd- 3 (artikel 9)

De bijbehorende regels zijn te vinden in artikel 32 (Algemene gebruiksregels). Per functie zijn voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan. Dit kunnen voorwaarden zijn over het maximale oppervlak of de uitstraling naar de omgeving:

  • Nutvoorzieningen (artikel 32.4)
  • Detailhandel (artikel 32.1);
  • Kantoren (artikel 32.8);
  • Maatschappelijke dienstverlening (32.9);
  • Culturele voorzieningen (32.11).

Hoofdstuk 22 Economische uitvoerbaarheid     

22.1 Financieel kader Strandeiland     

Op 7 november 2019 heeft de Gemeenteraad van Amsterdam haar goedkeuring gegeven aan het Stedenbouwkundig plan Strandeiland. Het plan geeft richting aan de ontwikkeling van Strandeiland in zijn geheel, maar uitgevoerd in 2 fasen.

Gelijktijdig met het Stedenbouwkundig plan is het Investeringsbesluit Strandeiland 1e fase goedgekeurd. Het besluit omvat de goedkeuring van de kosten voor bouw- en woonrijp maken t.b.v. gronduitgifte ter plaatse van de 1e fase. Maar ook de goedkeuring voor de kosten van het landmaken en het verwerven van de waterbodem ter plaatse van de 2e fase.

Al eerder, op 5 april 2017 heeft de Gemeenteraad haar goedkeuring gegeven aan het investeringsbesluit Landmaken Middeneiland (nu Strandeiland), waarbij uitvoeringskrediet vrijgegeven is voor verwerving van de waterbodem en voor landmaken ter plaatse van de 1e fase.

De waterbodem van Strandeiland wordt door de gemeente Amsterdam verworven van De Staat der Nederland conform de koopovereenkomst van 19 mei 2009. De verwerving van de waterbodem ter plaatse van de 1e fase Strandeiland heeft reeds plaatsgevonden. Ter plaatse van de 2e fase Strandeiland wordt medio 2021 verwacht.

Deze 2 besluiten maken het mogelijk t.b.v. de ontwikkeling van Strandeiland de volgende investeringen te doen: verwerving van de waterbodem ter plaatse van 1e en 2e fase, landmaken 1e en 2e fase, en bouw- en woonrijp maken van Strandeiland 1e fase.

Met het goedkeuren van de investeringsbesluiten zijn ook de grondexploitatiebegroting en uitvoeringskredieten vastgelegd.

De goedkeuring van de kosten voor bouw- en woonrijp maken van de 2e fase is voorzien in 2025. Met het goedkeuren van landmaken van de 2e fase heeft het bestuur zich gecommitteerd aan de inrichting van de 2e fase. Een financiële doorkijk, met grondkosten en grondopbrengsten voor de 2e fase is onderdeel van het investeringsbesluit Strandeiland 1e fase en daarmee reeds voorgelegd aan de Gemeenteraad.

De uitgangspunten die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn gelijk aan de uitgangspunten van de grondexploitatie.

Het financieel kader Strandeiland kent een positief saldo. Ten tijde van het vaststellen van het investeringsbesluit bedroeg het saldo van de grondkosten en grondopbrengsten ruim € 100 miljoen positief (netto contante waarde op 1-1-2019). Hierbij zijn de totale grondkosten en de totale opbrengsten van de 1e en 2e fase tegen elkaar afgezet.

22.2 Grondexploitatiewet     

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Alhoewel er reeds lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. Een nieuw instrument, de Grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen.

De Grex is als aparte wet tot stand gekomen, maar uiteindelijk ingepast in hoofdstuk 6 van de Wro en is daarmee sinds 1 juli 2008 van kracht. In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de aanvraag omgevingsvergunning ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld exploitatieplan, tenminste: als het noodzakelijk was een exploitatieplan op te stellen.

In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. Echter: er gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".

Ingevolge artikel 6.12 Wro besluit het bevoegd gezag, of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is/zal worden van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel. In het plangebied wordt dus voldaan aan de vereiste van "reeds anderszins verzekerd" zijn.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen de Wro omdat die wet het uitgangspunt van het privaatrechtelijke spoor voorop stelt. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van die gronden.

Kostenverhaal met behulp van erfpacht past daarom binnen het wettelijk voorzien systeem voor het verhaal van de kosten van de grondexploitatie. De gemeente ontvangt immers een vergoeding voor het gebruik van de gronden. Uit deze vergoeding kunnen de kosten van de grondexploitatie worden bekostigd. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 23 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

23.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  1. Ministerie van Infrastructuur & Milieu;
  2. Rijkswaterstaat West-Nederland;
  3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  4. Provincie Noord-Holland;
  5. Provincie Flevoland;
  6. Burgemeester en Wethouders van Almere;
  7. Burgemeester en Wethouders van Diemen;
  8. Burgemeester en Wethouders van Muiden;
  9. Dagelijks Bestuur stadsdeel Noord;
  10. Dagelijks Bestuur stadsdeel Oost;
  11. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, p/a Waternet;
  12. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  13. Monumenten & Archeologie;
  14. Commissie voor de milieueffectrapportage;
  15. GGD;
  16. Gemeente Weesp;
  17. Liander;
  18. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (DMB);
  19. Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

Het bestemmingsplan is op 6 juli 2020 toegezonden aan bovenstaande overlegpartners. De overlegpartners hebben tot en met 17 augustus 2020 de tijd gekregen om hun reactie in te dienen. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de nota vooroverleg, welke is toegevoegd als Bijlage 24 Nota vooroverleg van de toelichting.

23.2 Participatie     

Er wordt geen participatietraject doorlopen. Voor dit bestemmingsplan wordt de procedure ex afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht doorlopen. Inspraak is op grond van artikel 3 onder a van de gemeentelijke inspraakverordening daarom niet noodzakelijk.

23.3 Zienswijzen     

Het bestemmingsplan heeft van 10 december 2020 tot en met 22 januari 2021 als ontwerp ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn er twee zienswijzen en drie ambtelijke reacties binnengekomen. Alle reacties zijn voorzien van een beantwoording en het bestemmingsplan is op ondergeschikte punten aangepast naar aanleiding van de zienswijzen. De volledige beantwoording is opgenomen in Bijlage 25 Nota zienswijzen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan 'IJburg 2e fase - Strandeiland' met identificatienummer NL.IMRO.0363.M1901BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 Additionele horeca     

Horeca waarbij de horecafunctie/activiteit niet de hoofdfunctie/activiteit heeft van het gebouw en waar geen horecabestemming op het gebouw rust zoals (sport)kantines.

1.7 Antenne-installatie     

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 Antennedrager     

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.9 Automatenhal     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.10 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bed & breakfast     

het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt.

1.12 Bedrijf     

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.

1.13 Bedrijf geschikt voor functiemenging     

bedrijf, dat qua aard en invloed op de omgeving past binnen een gemengd gebied met wonen, ook indien gevoelige objecten zijn gelegen:

  • direct naast het bedrijf;
  • in hetzelfde gebouw of een aanpandig gelegen gebouw, indien in dat gebouw gevoelige objecten zijn toegelaten.

1.14 Beperkt kwetsbaar object     

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen;
  3. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen;
  4. winkels, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen;
  5. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder d, vallen;
  7. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel l, onder c, vallen;
  8. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  9. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.15 Beroep aan huis     

Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.

1.16 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.20 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.23 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.26 Mobiliteitshub     

Een gebouwde of ongebouwde parkeervoorziening waarin of waarbij mag worden voorzien in ondersteunende functies, waaronder in ieder geval verstaan:

  1. voorzieningen om auto's, scooters en motors emissievrij te laten functioneren;
  2. voorzieningen ten behoeve van de realisatie van auto deel concept;.
  3. (elektrische)laadvoorzieningen voor fietsen;
  4. opslag van duurzaam opgewekte energie;

met hieraan ondergeschikt de mogelijkheid tot het realiseren van:

  1. voorzieningen voor reparatie en onderhoud van fiets en/of scooter;
  2. voorzieningen voor pakketbezorgdiensten;
  3. maatschappelijke voorzieningen;
  4. horeca van categorie IV;
  5. kantoren;
  6. opslag ten behoeve van particulier gebruik.

1.27 Consumentverzorgende dienstverlening     

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.28 Culturele voorzieningen     

Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.29 Dagrecreatie     

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.30 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 Detailhandel in volumineuze goederen     

Detailhandel in zaken van grote omvang, die vanwege de aard en omvang van deze zaken een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven, keuken-, sanitair- en tegelbedrijven.

1.32 Dienstverlening     

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. zakelijke dienstverlening;
  3. maatschappelijke dienstverlening.

1.33 Dove gevel     

Een bouwkundige constructie waarin,

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.34 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.35 Emissieloos/emissievrij:     

zonder uitstoot van milieuhinderlijke stoffen, waaronder in ieder geval wordt verstaan de uitstoot van CO2, NOx en fijnstof.

1.36 Erf     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.37 Extended stay     

Het bedrijfsmatig aanbieden van logies anders dan in een woning voor kortstondig verblijf van tenminste 1 week tot maximaal 1 jaar aan natuurlijke personen die buiten de gemeente hun hoofdverblijf en vaste woon- of verblijfplaats hebben. Bij extended stay gaat het niet om wonen, maar om een bijzondere vorm van een hotelfunctie.

1.38 Extensief dagrecreatief gebruik     

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.39 Galerie     

Een ruimte uitsluitend bestemd voor de tentoonstelling en verkoop van kunstwerken.

1.40 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 Geluidbelasting vanwege wegverkeer     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.42 Geluidsgevoelige functie     

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.43 Geluidsgevoelige gebouwen     

  1. Woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting, alsmede;
  2. een geprojecteerde woning of ander geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, alsmede;
  3. een woning of ander geluidgevoelig gebouw in aanbouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.44 Geluidgevoelige ruimte     

Deel van een gebouw of andere geluidsgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.45 Geluidsluwe zijde     

De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.46 Geluidwerende vlies     

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.47 Geurgevoelig object     

  1. Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, hieronder mede verstaan;
  2. gronden bestemd menselijk wonen of menselijk verblijf, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, maar deze nog niet is afgegeven, alsmede;
  3. een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf, waarvoor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is afgegeven.

1.48 Gevellijn     

Een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.

1.49 Groenvoorziening     

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.50 Hogere waarde     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.  

1.51 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.52 Horeca I     

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.53 Horeca II     

Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.54 Horeca III     

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.55 Horeca IV     

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.56 Horeca V     

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

1.57 Horeca VI     

extended stay.

1.58 Huishouden     

een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren.

1.59 Inrichting     

inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Indien de Wet milieubeheer komt te vervallen dient gekeken te worden naar de begrippen in diens rechtsopvolger.

1.60 Kamerverhuur     

Het bedrijfsmatig aanbieden van woonverblijf aan meer dan één huishouden of aan meer dan vier personen, niet zijnde logies.

1.61 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.62 Kelder     

Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil is gelegen.

1.63 Kwetsbare objecten     

  1. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen, of
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.64 Langzaamverkeersbrug     

Brug, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.  

1.65 Ligplaats     

Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.66 Logies     

Het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke personen voor bepaald tijd, anders dan in een woning of in de vorm van kamerverhuur.

1.67 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.68 Maatschappelijke dienstverlening     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.69 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van (waterstof)gas, water, afvalwater, elektriciteit, (tele)communicatie, warmte, koude alsmede soortgelijke voorzieningen van algemeen nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes al dan niet ten behoeve van openbaar vervoer, gemalen, zendmasten, (ondergrondse) afvalsystemen, (ondergrondse) infrastructurele voorzieningen, (ondergrondse) pompen en overige voorzieningen ten behoeve van warmte-koude opslag (WKO) en nieuwe sanitatie, en (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de lokale opslag van elektriciteit.

1.70 Ondergeschikt     

Gebruik dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de toegestane hoofdfunctie en hieraan ten dienste staat.

1.71 Ondergronds bouwen     

Het geheel of gedeeltelijk bouwen van een gebouw onder peil.

1.72 Ondergrondse parkeervoorziening     

Parkeervoorziening gelegen onder peil.

1.73 Ontwateringsdiepte     

De afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand.

1.74 Onzelfstandige woonruimte     

Woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen.

1.75 Oorspronkelijke hoofdgebouw     

het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd;

1.76 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.77 Opslag     

Het bedrijfsmatig opslaan van goederen.

1.78 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.79 Pand     

De bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.80 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.81 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'IJburg 2e fase - Strandeiland'.

1.82 Prostitutie     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.83 Prostitutiebedrijf     

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.  

1.84 Rainproof     

Regenbestendigheid door vasthouden en en bergen van regenwater om (later) te infiltreren in de bodem.

1.85 Recreatief medegebruik     

Een recreatief gebruik van gronden tussen zonsopgang en zonsondergang, waaronder verstaan wordt wandelen en verblijven en die de aanwezige natuurwaarden en natuurlijke kenmerken van het gebied niet verstoren.

1.86 Risicovolle activiteit of inrichting     

Een inrichting of activiteit, waarbij volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.87 Seksinrichting     

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.88 Smartshop     

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.89 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,50 meter boven het peil is gelegen.  

1.90 Sportvoorzieningen     

Voorzieningen die benodigd zijn voor het uitoefenen van de ter plaatse bedoelde sport, zoals bijvoorbeeld doelpalen, netten, korven en de opslag daarvan.

1.91 Terras     

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.92 Tramvoorzieningen     

Dienstgebouwen alsmede abri's, tramrails, bovenleidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het tramverkeer.

1.93 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.94 Voorgevelrooilijn     

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.95 Watergang     

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.96 Waterkering     

Natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.97 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, wadi's etc. uitgezonderd steigers.

1.98 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.99 Woonruimte     

Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, alsmede standplaatsen;

1.100 Wonen     

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

1.101 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of maximaal vier personen, of daarmee gelijk te stellen woonvormen.

1.102 Zakelijke dienstverlening     

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus. 

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De bouwhoogte van een windturbine     

Vanaf de voet van de mast tot aan de as van de windturbine.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De brutovloeroppervlakte van een gebouw     

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.7 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager. 

Hoofdstuk 2 Reikwijdte     

Artikel 3 Doelen     

Dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is gericht op:

  1. het ontwikkelen van Strandeiland volgens de principes van het groen/blauw woonmilieu;
  2. het behoud en versterken van natuurlijke, ecologische en cultuurhistorische waarden rond Strandeiland;
  3. het ontwikkelen van een gezond Strandeiland met schone lucht dat uitnodigt tot recreatie, sport en beweging;
  4. het ontwikkelen van Strandeiland als energieleverend eiland met ruimte voor nieuwe energieconcepten;
  5. het ontwikkelen van een klimaatbestendig en klimaatadaptief Strandeiland;
  6. het ontwikkelen van een bereikbaar Strandeiland vanuit het STOMP (Stappen, Trappen, OV, Mobility-as- a service, Particulier autobezit)-principe en ruimte bieden voor nieuwe mobiliteitsconcepten en oplossingen.

3.1 Uitwerking doelen, algemeen     

Bij de bovenstaande doelen wordt op Strandeiland in ieder geval voorzien in:

  1. voldoende mobiliteitshubs om te voorzien in de parkeerbehoefte van bewoners; daarbij dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor bijzondere fietsvormen zoals elektrische fietsen en bakfietsen en voor deelautoconcepten en doelgroepen; binnen gemiddeld 200 m van een woonfunctie wordt voorzien in een mobiliteitshub;
  2. voldoende parkeerplaatsen in openbaar gebied om te voorzien in de parkeerbehoefte van bezoekers en specifieke doelgroepen, waaronder in ieder geval verstaan huisartsen, wijkverpleegkundigen, verloskundigen en vergelijkbare doelgroepen alsmede parkeerplaatsen voor minder validen en deelauto concepten;
  3. ondersteuning van emissieloos rijden door alle parkeerplaatsen technisch voor te bereiden voor ondersteuning van emissieloos rijden; de ambitie is gericht op volledig emissieloos rijden;
  4. een warmtenet dat wordt gevoed door een WKO;
  5. nieuwe sanitatie.

3.2 Inrichting openbare ruimte     

Bij de inrichting van het openbaar gebied wordt;

  1. rekening gehouden met de realisatie van 'het rondje Strandeiland';
  2. rekening gehouden met het klimaatadaptatie door:
    1. het voorkomen van hitte stress,
    2. voorzien in voldoende ruimte voor berging en infiltratie van hemelwater om te voldoen aan de rainproof opgave;
    3. zoveel mogelijk openbaar groen;
  3. gewerkt met het STOMP (Stappen, Trappen, Openbaar vervoer, Mobility- as- a-service, Particulier autobezit) principe voor het indelen van de verkeersruimte; daarbij wordt de inrichting zoveel mogelijk gericht op het voorkomen van hindernissen voor voetgangers, fietsers en minder validen;
  4. voorzien in een natuurvriendelijke inrichting van de zuidoost oever (de oever gericht op het Natura 2000 gebied IJmeer- Markermeer) waarbij het voorkomen van lichtschering richting het Natura 2000 gebied IJmeer-Markermeer als ontwerpprincipe geldt door middel van de realisatie van afschermende beplanting of afschermende objecten.

3.3 Bouwen en gronduitgifte     

Bij het bouwen en gronduitgifte wordt ingezet op:

  1. het verminderen van bouwverkeer door gebruikmaking van een bouwhub;
  2. de realisatie van emissieloze gebouwen;
  3. het minimaliseren van bouwafval;
  4. minimaal 50% circulair bouwen in 2030; de ambitie is 100% circulair bouwen in 2050;
  5. natuurinclusief bouwen;
  6. het realiseren van gebouwen die minimaal energieneutraal zijn; de ambitie is gericht op het bouwen van energieleverende gebouwen;
  7. het realiseren van voldoende hemelwaterberging om het hemelwater op de uitgegeven kavel te verwerken;
  8. het optimaliseren van de mogelijkheid voor duurzame energieopwekking;
  9. aansluiting op het warmtenet;
  10. aansluiting op nieuwe sanitatie.

3.4 Ligging buurten     

De buurten als bedoeld in deze regels zijn als volgt over het eiland verdeeld.

verplicht

Artikel 4 Looptijd     

De looptijd van dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte bedraagt maximaal 20 jaar na inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 3 Bestemmingsregels     

Artikel 5 Bedrijf - 1 (WE kavel)     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De gronden van de bestemming Bedrijf - 1 (WE kavel) zijn uitsluitend bestemd voor:

  1. energievoorziening in de vorm van een Warmte Koude opslag (WKO) en afvalwater zuivering in de vorm van een zuiveringstechnisch werk als bedoeld in de Waterwet, thermische Energie uit Oppervlaktewater (TEO), warmte- en koude distributie;
  2. bijbehorende installaties waaronder in ieder geval verstaan pompinstallaties, gemalen en andere installaties ten behoeve van de bedrijfsprocessen en de bedrijfsvoering.

alsmede voor bijbehorende voorzieningen:

  1. erven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen behorende bij de bestemming;
  4. laad- en losvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  6. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 21 meter.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt maximaal 6 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

5.3 Specifieke regels gebruik     

5.3.1 Strijdig gebruik     

Onder een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. IPPC-installaties;
  2. nieuwe activiteiten die genoemd zijn in onderdeel C en onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage, in de gevallen als genoemd in kolom 2 van die onderdelen,
  3. activiteiten die op grond van in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  4. risicovolle activiteiten..
5.3.2 Milieunormen     

Het gebruik mag niet leiden tot geluid-, geur-, stof- of trillinghinder buiten dat bedrijf, met dien verstande dat:

  1. het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de in onderstaande tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden, waarbij in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur de in de tabel opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

verplicht

  1. trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, niet meer bedragen dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen" van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen;
  2. de aangegeven geluid- en trillingwaarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluids- of trillingmetingen;
  3. indien er binnen een afstand van 10 meter van de grens van het bedrijf geen gevoelige gebouwen zijn toegelaten, geldt dat op een afstand van maximaal 10 meter van de grens van het bedrijf wordt voldaan aan de genoemde normen voor geluid en trillingen;
  4. de normen voor geluid en trillingen niet van toepassing zijn op incidentele bedrijfssituaties als bedoeld in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.
  5. indien vanuit de inrichting emissies naar de lucht plaatsvinden wordt gemeten op de grens van de inrichting, voldaan aan de volgende normen:
    1. 0,5 ouE/m3 of H= -0,5 als 98 percentiel, en
    2. 2 ouE/m3 of 4*H= -0,5 als 99,9 percentiel;

waarbij H=-0,5 gelijk is aan een (uurgemiddelde) geurconcentratie in ouE/m3 die overeenkomt met een hedonische waarde van -0,5;

  1. voor zover wordt voorzien in de productie of opslag van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1 onder g van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, mag de persoongebonden risico contour de bestemmingsgrenzen niet overschrijden, voorts wordt de orientatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.

Artikel 6 Bedrijf - 2 (onderstation)     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De gronden van de bestemming Bedrijf - 2 (onderstation) zijn uitsluitend bestemd voor:

  1. een transformatorstation met een maximum opgesteld vermogen van 320 MVA, waarbij geldt dat het maximum ingeschakelde vermogen niet meer bedraagt dan 200 MVA, ten behoeve van de distributie van energie met bijbehorende voorzieningen;

alsmede voor bijbehorende voorzieningen:

  1. erven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. bergingen en andere nevenruimten;
  4. parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  7. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt maximaal 8 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

6.3 Specifieke regels gebruik     

6.3.1 Strijdig gebruik     

Onder een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. IPPC-installaties;
  2. nieuwe activiteiten die genoemd zijn in onderdeel C en onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage, in de gevallen als genoemd in kolom 2 van die onderdelen,
  3. activiteiten die op grond van in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  4. risicovolle activiteiten;
  5. het in gebruik hebben van het onderstation met een groter ingeschakeld vermogen dan 200 MVA.
6.3.2 Milieunormen     

Het gebruik mag niet leiden tot geluid-, geur-, stof-, trillings- of stralingshinder buiten dat bedrijf, met dien verstande dat:

  1. het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de in onderstaande tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden, waarbij in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur de in de tabel opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

verplicht

  1. trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, niet meer bedragen dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen" van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen;
  2. de aangegeven geluid- en trillingwaarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluids- of trillingmetingen;
  3. de normen voor geluid en trillingen niet van toepassing zijn op incidentele bedrijfssituaties als bedoeld in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.
  4. indien door de bedrijfsactiviteiten magneetvelden ontstaan, worden de volgende magneetveldsterkten in acht genomen:
    1. maximaal 100 microtesla voor niet-woonfuncties, uitgezonderd:
      • basisscholen of scholen voor middelbaar (beroeps-)onderwijs;
      • kinderdagverblijven;
      • ziekenhuizen en overige maatschappelijke voorzieningen waar nachtverblijf wordt aangeboden.
    2. jaargemiddelde 0,4 microtesla ter plaatse van verblijfsruimtes in woningen, alsmede voor:
      • basisscholen of scholen voor middelbaar (beroeps-)onderwijs;
      • kinderdagverblijven;
      • ziekenhuizen en overige maatschappelijke voorzieningen waar nachtverblijf wordt aangeboden.

Artikel 7 Gemengd - 1     

7.1 Toegestane activiteiten     

Ter plaatse van de functie Gemengd - 1 zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
  2. het verrichten van inpandige horeca-activiteiten;
  3. het verrichten van horeca-activiteiten op een terras;
  4. het verrichten van maatschappelijke en/of dienstverlenende activiteiten;
  5. het verrichten van detailhandelsactiviteiten;
  6. het verrichten van kantooractiviteiten:
  7. het verrichten van sportschoolactiviteiten;
  8. het in gebruik hebben van een oplaadstation voor openbaar vervoer met daarbij behorende chauffeursvoorzieningen zoals een kantoor en toiletruimte;
  9. het in gebruik hebben van pompgebouwen en installaties ten behoeve van nutsvoorzieningen zoals, een WKO en voorzieningen voor nieuwe sanitatie;
  10. verkeer en verblijven;
  11. energie opwekking en energie opslag;
  12. bouwen en aanleggen ten behoeve van de bestemming;

alsmede voor bijbehorende voorzieningen en activiteiten;

  1. groen;
  2. tuinen en erven;
  3. water;
  4. waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  5. speelvoorzieningen;
  6. verblijfsvoorzieningen en straatmeubilair;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. laden en lossen ten behoeve van de hierboven genoemde activiteiten;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. wegen, fiets- en voetpaden, waaronder ook begrepen een wandelsteiger;
  11. kunstwerken alsmede andere civieltechnische (bouw)werken;
  12. bijbehorende verkeerskundige voorzieningenten behoeve van railverkeer.

7.2 Bouwen     

7.2.1 Hoofdgebouwen     

Ten aanzien van de activiteit bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwen dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  2. het aantal bouwlagen bedraagt maximaal 9 bouwlagen, exclusief bijzondere bouwlagen;
  3. de bouwhoogte van een bijzondere bouwlaag bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 4' (bouwhoogte Pampusbuurt);
  5. de bouwhoogte van (vrijstaande) gebouwen ten behoeve van oplaadvoorzieningen voor het openbaar vervoer bedraagt maximaal 5 meter.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwen dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  1. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan maximaal 50 % van het bebouwingsgebied;
  2. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw op dat perceel.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  2. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 8 Gemengd - 2 (Makerskade)     

8.1 Toegestane activiteiten     

Ter plaatse van de functie Gemengd - 2 (Makerskade) zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  1. het verrichten van bedrijfsactiviteiten geschikt voor functiemenging;
  2. wonen, al dan niet in combinatie een beroep aan huis;
  3. het in gebruik hebben van pompgebouwen en installaties ten behoeve van nutsvoorzieningen zoals, een WKO en voorzieningen voor nieuwe sanitatie;
  4. het verrichten van inpandige horeca-activiteiten;
  5. het verrichten van horeca-activiteiten op een terras;
  6. het verrichten van maatschappelijke activiteiten;
  7. het verrichten van detailhandelsactiviteiten;
  8. het verrichten van kantooractiviteiten:
  9. het verrichten van sportschoolactiviteiten;
  10. verkeer en verblijven;
  11. energie opwekking en energie opslag;
  12. bouwen en aanleggen ten behoeve van de bestemming.;

alsmede voor bijbehorende voorzieningen;

  1. groen;
  2. tuinen en erven;
  3. water;
  4. waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningenwaaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  5. speelvoorzieningen;
  6. verblijfsvoorzieningen en straatmeubilair;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. laden en lossen ten behoeve van de hierboven genoemde activiteiten;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. boothellingen;
  11. wegen, fiets- en voetpaden, waaronder ook begrepen een wandelsteiger ;
  12. kunstwerken alsmede andere civieltechnische (bouw)werken;

8.2 Specifieke randvoorwaarden     

8.2.1 Strijdig gebruik     

De volgende activiteiten zijn in ieder geval verboden:

  1. activiteiten die op grond van artikel 2.1 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als vergunningplichtige inrichting;
  2. nieuwe activiteiten die genoemd zijn in onderdeel C en onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage, in de gevallen als genoemd in kolom 2 van die onderdelen,
  3. activiteiten die op grond van in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken,
  4. risicovolle activiteiten in de zin van het Bevi;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - 1' zijn woningen en andere geluidgevoelige functies uitgesloten;
  6. wonen op de begane grond.
8.2.2 Milieuhinder     
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bedrijfsactiviteit geschikt voor functiemenging te verrichten;
  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld onder a mits wordt voldaan aan de volgende geluid-, geur-, stof- of trillingsvoorwaarden buiten dat bedrijf:
    1. het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de in onderstaande tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden, waarbij in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur de in de tabel opgenomen maximale geluidniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

verplicht

  1. trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, niet meer bedragen dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen" van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen;
  2. de aangegeven geluid- en trillingswaarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluids- of trillingsmetingen;
  3. de aangegeven geluid- en trillingswaarden niet gelden voor woningen behorende bij de betreffende inrichting;
  4. indien er binnen een afstand van 10 meter van de grens van het bedrijf geen gevoelige gebouwen zijn toegelaten, geldt dat op een afstand van maximaal 10 meter van de grens van het bedrijf wordt voldaan aan de genoemde normen voor geluid en trillingen;
  5. De normen voor geluid en trillingen niet van toepassing zijn op incidentele bedrijfssituaties als bedoeld in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai;
  6. buiten de bedrijfskavel mag geen sprake zijn van stof- of geurhinder.
8.2.3 Geluid     
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning binnen het gebied met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4'; een geluidgevoelig gebouw te bouwen.
  2. Het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning als bedoeld onder 1 indien:
    1. uit akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, danwel;
    2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de vastgesteld hogere waarden als opgenomen in Artikel 39 van dit bestemmingsplan, wordt voorzien in ten minste één geluidsluwe zijde, en wordt voldaan aan het Amsterdams geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder; indien dit beleid wordt aangepast, wordt daarbij rekening gehouden met deze aanpassing, danwel;
    3. uit akoestisch onderzoek blijkt dat realisatie van een dove gevel noodzakelijk is voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, wordt voorzien in ten minste één geluidsluwe zijde, en wordt voldaan aan het Amsterdams geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder; indien dit beleid wordt aangepast, wordt daarbij rekening gehouden met deze aanpassing. Als een dove gevel noodzakelijk blijkt zal de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouw' worden verleend onder de verplichting van de realisatie van een dove gevel en het voldoen aan het Amsterdams geluidbeleid, voornoemd.

8.3 Bouwen     

8.3.1 Hoofdgebouwen     

Ten aanzien van de activiteit bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwen dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  2. de bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 5 meter;
  3. het maximum aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.
8.3.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwen dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  1. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan maximaal 50 % van het bebouwingsgebied;
  2. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw op dat perceel.
8.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  2. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 9 Gemengd - 3 (Havenkom)     

9.1 Toegestane activiteiten     

Ter plaatse van de functie Gemengd - 3 (Havenkom) zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  1. wonen, al dan niet in combinatie een beroep of bedrijf aan huis;
  2. het verrichten van inpandige horeca-activiteiten;
  3. het verrichten van horeca-activiteiten op een terras;
  4. het verrichten van maatschappelijke en/of dienstverlenende activiteiten;
  5. het verrichten van detailhandelsactiviteiten;
  6. het verrichten van kantooractiviteiten:
  7. het verrichten van culturele activiteiten;
  8. het verrichten van sportschoolactiviteiten;
  9. het in gebruik hebben van pompgebouwen en installaties ten behoeve van nutsvoorzieningen zoals, een WKO en voorzieningen voor nieuwe sanitatie;
  10. energie opwekking en energie opslag;
  11. verkeer en verblijven;
  12. bouwen en aanleggen ten behoeve van de bestemming;

alsmede voor bijbehorende voorzieningen;

  1. groen;
  2. tuinen en erven;
  3. water;
  4. waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningenwaaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  5. speelvoorzieningen;
  6. verblijfsvoorzieningen en straatmeubilair;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. laden en lossen ten behoeve van de hierboven genoemde activiteiten;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. wegen, fiets- en voetpaden;
  11. kunstwerken alsmede andere civieltechnische (bouw)werken.

9.2 Bouwen     

9.2.1 Hoofdgebouwen     

Ten aanzien van de activiteit bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwen dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  2. de bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 5 meter;
  3. het aantal bouwlagen bedraagt maximaal 9 bouwlagen, exclusief bijzondere bouwlagen;
  4. de bouwhoogte van een bijzondere bouwlaag bedraagt maximaal 3 meter;
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwen dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  1. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan maximaal 50 % van het bebouwingsgebied;
  2. de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw op dat perceel.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  2. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 10 Groen - 1     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. dagrecreatieve voorzieningen;
  3. sport- en spelvoorzieningen, waaronder een trapveldje;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' tevens voor railverkeer met bijbehorende voorzieningen;
  5. horeca III en IV, met inachtneming van de regels in artikel 32.6;
  6. voet- en fietspaden;
  7. waterlopen en waterpartijen;
  8. waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  9. straatmeubilair;
  10. kunstwerken, alsmede andere civieltechnische (bouw)werken;
  11. nutsvoorzieningen.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen zijn enkel toegestaan ten behoeve van horeca III en IV;
  2. per bestemmingsvlak is maximaal één gebouw toegestaan;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  4. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 50 m2.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van masten ten behoeve van verkeersregeling en verkeersgeleiding bedraagt maximaal 15 m;
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 11 Groen - 2     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen en water;
  2. fiets- en/of voetpaden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. oevervoorzieningen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw, waaronder het aanlanden van langzaamverkeersbruggen;
  7. objecten van beeldende kunst;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' tevens voor railverkeer met bijbehorende voorzieningen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van masten ten behoeve van verkeersregeling en verkeersgeleiding maximaal 15 m;
  3. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 3 m;
  4. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 12 Maatschappelijk     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke dienstverlening;
  2. kinderdagverblijven en/of buitenschoolse opvang;
  3. clubgebouw inclusief bijbehorende additionele horeca en opslag ten behoeve van naastgelegen bestemming Sport 1;
  4. tramvoorzieningen ten behoeve van de naastgelegen keerlus;
  5. sportscholen;

en de daarbij behorende:

  1. speelvoorzieningen;
  2. tuinen en erven;
  3. bijbehorende bouwwerken;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. in- en uitritten;
  6. laad- en losvoorzieningen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. fiets- en voetpaden;
  9. groen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  11. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 3 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 13 Natuur - 1 (eiland)     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur - 1 (eiland)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud en ontwikkeling van onderwater (natte) natuur, ecologische en landschappelijke waarden;
  2. civieltechnische en waterstaatkundige kunstwerken.

13.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van vaarbegeleiding bedraagt maximaal 5 m.

13.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. af- of aanmeren en/of ligplaats nemen met vaartuigen van welke aard dan ook, uitgezonderd vaartuigen van nood- en hulpdiensten;
  2. zwemmen en vissen.

Artikel 14 Natuur - 2     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud en ontwikkeling van natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden;
  2. ondergeschikt recreatief medegebruik;
  3. civieltechnische- en waterstaatkundige kunstwerken.

14.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

14.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. af- of aanmeren en/of ligplaats nemen met vaartuigen van welke aard dan ook, uitgezonderd vaartuigen van nood- en hulpdiensten;
  2. zwemmen en vissen.

Artikel 15 Recreatie     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dagrecreatie onder andere in de vorm van een strand;
  2. (voet)paden;
  3. strandpaviljoens behorende bij horeca III of IV;
  4. toilet- en douchegebouwen ten behoeve van dagrecreatie;
  5. objecten ten behoeve van de zwem- en waterveiligheid;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  3. speelvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  6. objecten van beeldende kunst;
  7. bij deze bestemming behorende bouwwerken.

15.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Strandpaviljoens zijn toegestaan binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - 1' en 'specifieke vorm van recreatie - 2' waarbij de regels uit artikel 32.6 gelden en aanvullend daarop de volgende regels gelden:
    1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1' geldt dat:
      • er maximaal 3 paviljoens zijn toegestaan;
      • de totale maximum brutovloeroppervlakte 300 m2 bedraagt;
      • de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 2' geldt dat:
      • er maximaal 1 paviljoen is toegestaan;
      • de maximum brutovloeroppervlakte 150 m2 bedraagt;
      • de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt.
  2. Overige gebouwen in de vorm van een toilet- en douchegebouw zijn toegestaan waarbij geldt dat de maximum bouwhoogte 3 meter bedraagt en de oppervlakte per gebouw maximaal 25 m2 bedraagt.
15.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een strandwacht bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 4 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

15.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. aan- of afmeren en/of ligplaats nemen met vaartuigen van welke aard dan ook, uitgezonderd vaartuigen van nood- en hulpdiensten.

Artikel 16 Recreatie - voorlopig     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie - voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dagrecreatie onder andere in de vorm van een strand;
  2. (voet)paden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  6. objecten van beeldende kunst;
  7. bij deze bestemming behorende bouwwerken.

16.2 Bouwregels     

16.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een strandwacht bedraagt maximaal 4 m;
  1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

16.3 Specifieke gebruiksregels     

Het college van burgemeester en wethouders zal de voorlopige bestemming geheel of gedeeltelijk verwijderen indien is gebleken dat het tijdelijke strand verwijderd gaat worden ten behoeve van de ontwikkeling van de betreffende bouwvelden binnen de bestemming Gemengd - 1 en Gemengd - 3 (Havenkom).

Artikel 17 Sport - 1 (sportvelden)     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport - 1 (sportvelden)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sport;
  2. additionele horeca (kantine);

met daaraan ondergeschikt:

  1. speelvoorzieningen;
  2. tuinen en erven;
  3. bijbehorende bouwwerken, zoals dug-outs of tribunes;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  6. laad- en losvoorzieningen;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

17.2 Bouwregels     

17.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximale oppervlakte van gebouwen per bestemmingsvlak bedraagt 250 m2;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van reclamemasten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  4. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

17.3 Specifieke gebruiksregels     

17.3.1 Strijdig gebruik     

Onder een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. zelfstandige horeca;
  2. zalenverhuur.
17.3.2 Toegestaan gebruik     

In aanvulling op het bepaalde in lid 17.1 is het toegestaan om in de bebouwing ten behoeve van additionele horeca dit gebouw ook te gebruiken voor een fysiotherapiepraktijk of kinderdagverblijf waarbij de regels van artikel 32.9 in acht genomen moeten worden.

Artikel 18 Sport - 2 (gebouwde sportvoorzieningen)     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport - 2 (gebouwde sportvoorzieningen)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. binnensport, waaronder in ieder geval wordt verstaan een zwembad met bijbehorende (wellness) voorzieningen en zaalsport;
  2. additionele horeca (kantine);

met daaraan ondergeschikt:

  1. speelvoorzieningen;
  2. tuinen en erven;
  3. bijbehorende bouwwerken;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  6. laad- en losvoorzieningen;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

18.2 Bouwregels     

18.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van reclamemasten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  4. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

18.3 Specifieke gebruiksregels     

18.3.1 Strijdig gebruik     

Onder een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. zelfstandige horeca;
  2. zalenverhuur.

Artikel 19 Sport - voorlopig     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Sport - voorlopig aangewezen gronden zijn tot nader besluit van het college van burgemeester en wethouders bestemd voor:

  1. sport;
  2. ondergeschikte horeca (kantine);

met daaraan ondergeschikt:

  1. speelvoorzieningen;
  2. tuinen en erven;
  3. bijbehorende bouwwerken, zoals dug-outs of tribunes;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  6. laad- en losvoorzieningen;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. groen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningenwaaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

19.2 Bouwregels     

19.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de oppervlakte van gebouwen per bestemmingsvlak bedraagt maximaal 250 m2;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van masten ten behoeve van verkeersregeling en verkeersgeleiding maximaal 15 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

19.3 Specifieke gebruiksregels     

Het college van burgemeester en wethouders zal de voorlopige bestemming geheel of gedeeltelijk verwijderen indien is gebleken dat de permanente sportvoorzieningen zijn gerealisseerd conform de geldende sportnorm (Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen, vastgesteld 2018) van de gemeente Amsterdam. Na het geheel of gedeeltelijk verwijderen van deze voorlopige bestemming gelden ter plaatse enkel de regels van de bestemming Gemengd - 1.

Artikel 20 Verkeer     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen;
  2. waterberging, al dan niet in de vorm van wadi's;
  3. verblijfsgebied, al dan niet in de vorm van een wandelsteiger;
  4. railverkeer uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer';
  5. voet- en fietspaden;
  6. kunstwerken, zoals viaducten, tunnels, bruggen;
  7. parkeervoorzieningen in de vorm van hubs;
  8. bruggen ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  9. horeca van categorie I, II, III en IV, watersportvereniging, kleinschalige bedrijfsactiviteiten, dienstverlening, detailhandel en sportschool, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
  10. terrassen voor zover die behoren tot naastgelegen horecavoorzieningen, niet zijnde horeca van categorie II;

met daaraan ondergeschikt:

  1. lichtmasten;
  2. taluds;
  3. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
  4. geluid- en lichtschermen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. straatmeubilair;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. bijbehorende verkeerskundige voorzieningen al dan niet voor railverkeer;
  9. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.

20.2 Bouwregels     

20.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van de brugpaviljoens ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' bedraagt de bouwhoogte maximaal 6 m.

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van reclamemasten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m;
  3. de bouwhoogte van masten ten behoeve van verkeersregeling en verkeersgeleiding maximaal 15 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
  5. de bouwhoogte van een brug bedraagt maximaal 7 m;
  6. de doorvaarhoogte bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 21 Verkeer - voorlopig     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer - voorlopig aangewezen gronden zijn tot nader besluit van het college van burgemeester en wethouders bestemd voor:

  1. railverkeer met bijbehorende voorzieningen;
  2. vekeers- en verblijfsgebied;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder in ieder geval wordt verstaan maatregelen ten behoeve van rainproof; ;

met daaraan ondergeschikt:

  1. lichtmasten;
  2. taluds;
  3. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
  4. geluid- en lichtschermen;
  5. straatmeubilair;
  6. ondergrondse afvalcontainers;
  7. ondergrondse infrastructuur;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. bijbehorende verkeerskundige voorzieningen al dan niet voor railverkeer;
  10. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.

21.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van masten ten behoeve van verkeersregeling en verkeersgeleiding maximaal 15 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.

21.3 Specifieke gebruiksregels     

Het college van burgemeester en wethouders zal de voorlopige bestemming verwijderen indien is gebleken dat de tijdelijk tramlus geamoveerd kan worden ten behoeve van de ontwikkeling van het betreffende bouwveld binnen de bestemming Gemengd - 1.

Artikel 22 Water - 1 (buitenwater)     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Water - 1 (buitenwater) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. mosselbanken;
  1. behoud en ontwikkeling van natte natuur, ecologische waarden;
  2. zwemmen;
  3. (drijvende) vlonders ten behoeve van zwemrecreatie;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brug;
  5. sluizen, ter plaatse van de aanduiding 'sluis';
  6. vaargeul ten behoeve van recreatievaart uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg';

met daaraan ondergeschikt:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. civieltechnische en waterstaatkundige kunstwerken.

22.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter;
  2. de bouwhoogte van een brug bedraagt maximaal 7 meter;
  3. de doorvaarhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de bouwhoogte sluis bedraagt maximaal 4 meter;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van vaarbegeleiding bedraagt maximaal 5 m.

22.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water uitgesloten - 1' is het gedurende het hele jaar verboden:
    1. te varen en af of aan te meren en/of ligplaats nemen met vaartuigen van welke aard dan ook, uitgezonderd vaartuigen van nood- en hulpdiensten;
    2. te vissen.
  2. Indien ten behoeve van waterrecreatievaart in een vaargeul moet worden voorzien, dan wordt deze vaargeul uitsluitend aangelegd ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg'.

Artikel 23 Water - 2 (Binnenwater)     

23.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water - 2 (Binnenwater)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterrecreatie;
  3. aanleg en behoud van ecologische waarden door middel van bijvoorbeeld plas-dras;
  4. langzaamverkeersbruggen;
  5. ligplaatsen met een maximum van 800 plaatsen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. civieltechnische en waterstaatskundige werken, waaronder sluizen;
  3. steigers;
  4. vlonders;
  5. overige bij de bestemming behorende voorzieningen.

23.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de breedte van een langzaamverkeersbrug bedraagt maximaal 5 m;
  2. ten aanzien van steigers gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1,5 m;
    2. de breedte bedraagt maximaal 1 m;
    3. de lengte bedraagt maximaal 3 m;
    4. de oppervlakte bedraagt maximaal 3 m² per steiger.
  3. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van vaarbegeleiding bedraagt maximaal 5 m.

23.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Binnen deze bestemming zijn enkel vaartuigen toegestaan welke emissieloos kunnen varen.
  2. Alle ligplaatsen beschikken over de technische mogelijkheid om emissieloos varen te faciliteren.
  3. Het is verboden ligplaatsen te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van woonschepen of woonarken.

Artikel 24 Water - 3     

24.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Water - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. boothellingen;
  3. ter plaatse van het bouwvlak tevens voor een overkluizing waarbinnen de functies en activiteiten zoals opgenomen in lid 8.1 toegestaan zijn;

met daaraan ondergeschikt:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. civieltechnische en waterstaatkundige kunstwerken.

24.2 Bouwregels     

24.2.1 Overkluizing     
  1. Uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak is het toegestaan een overkluizing te bouwen;
  2. het maximum aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.
24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 meter.
  2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van vaarbegeleiding bedraagt maximaal 5 meter.

24.3 Specifieke gebruiksregels     

Het is verboden ligplaatsen te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van woonschepen of woonarken.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)     

25.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding met daarbij behorende belemmeringenstrook en voorzieningen(zoals glasvezelverbindingen voor de communicatie tussen de transformatorstations) ten behoeve van de bestemming.

  1. De bestemming 'Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming) ' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
  2. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 28 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming);
    2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 25 Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming).

25.2 Bouwregels     

25.2.1 Verbod     

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de in lid 25.1 genoemde gronden.

25.2.2 Uitzonderingen     

Het is lid 25.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  1. bebouwing ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de hoogspanningsverbinding met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

25.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de betrokken hoogspanningsverbinding en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

25.4.1 Algemeen     

Het is verboden op of in de in Hoofdstuk 3 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van ter plaatse van de in lid 25.1 bedoelde gronden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van beplanting en bomen, waarbij de wortels dieper (gaan) reiken dan 0,80 meter beneden maaiveld;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem dieper dan 0,80 meter beneden maaiveld;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,80 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  5. het rooien van beplanting en bomen waarbij de wortels dieper gaan dan 0,8 meter onder maaiveld.
  6. het aanleggen van drainage dieper dan 1,00 meter beneden maaiveld;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het permanent opslaan van goederen.
25.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. werkzaamheden die verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsverbindingen.
25.4.3 Omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1 kan slechts worden verleend indien de door de betreffende werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de betrokken hoogspanningsverbinding.

25.4.4 Voorwaarden     

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de betrokken hoogspanningsverbinding en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 26 Leiding - Riool (dubbelbestemming)     

26.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Riool (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de ontwikkeling, instandhouding en bescherming van een rioolpersleiding.

26.2 Bouwregels     

26.2.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde     

Op en onder de in 26.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 26.1.

26.2.2 Afwijking van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.2.1 en toestaan dat ten dienste van de andere voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. de belangen van de rioolpersleiding niet onevenredig worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag advies inwint bij de leidingbeheerder.

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

26.3.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming 'Leiding - Riool (dubbelbestemming)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het graven, dempen of verbreden van waterlopen;
  2. het vellen van bomen of opruimen van houtwallen;
  3. het bebossen en beplanten van gronden;
  4. het aanbrengen van boven- en ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  5. het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem en/of gronden;
  7. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze;
  8. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
26.3.2 Toegestane werkzaamheden     

Het verbod als bedoeld in artikel 22.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
26.3.3 Voorwaarden     

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.3.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. de belangen van de rioolpersleiding niet onevenreding worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag advies inwint bij de leidingbeheerder.

Artikel 27 Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)     

27.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden, met in het bijzonder de Stelling van Amsterdam.

27.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 27.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van de dubbelbestemming.

27.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. daardoor de waarden, zoals bepaald in lid 27.1 niet worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de provincie.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

27.4.1 Algemeen     

Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het graven, dempen of verbreden van waterlopen;
  2. het aanbrengen van boven- en ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  3. het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem en/of gronden;
  5. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze;
  6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
27.4.2 Uitzondering     

Het in lid 27.4.1 vervatte verbod geldt niet voor op werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden worden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
27.4.3 Voorwaarden en advies     

De in lid 27.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts en alleen verleend indien:

  1. daardoor de waarden, zoals bepaald in 27.1 niet worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de provincie.

Artikel 28 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)     

28.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. waterkeringen;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
  5. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Algemene regels     

Artikel 29 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 30 Algemene bouwregels     

Bij de in hoofdstuk 3 genoemde functies en activiteiten worden de volgende bouwregels in acht genomen.

30.1 Wonen     

Het maximum aantal woningen binnen het plangebied bedraagt 8000 woningen.

30.2 Begrenzing maximale bouwhoogte     

Voor zover het oorspronkelijk hoofdgebouw een lagere bouwhoogte heeft dan op basis van deze planregels is toegestaan en/of een kleiner oppervlak heeft dan op basis van deze planregels is toegestaan, wordt de maatvoering van het oorspronkelijke hoofdgebouw aangemerkt als de maximale bouwhoogte en/of de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, niet meegerkenend de bouwwerken die vergunningvrij zijn op basis van Bijlage II Bor, artikel 2 en 3.

30.3 Ondergronds bouwen     

Ondergronds bouwen is toegestaan met in achtneming van de volgende regels:

  1. De bouwdiepte bedraag maximaal - 1 m N.A.P.
  2. Bij kruipruimteloos bouwen is de norm voor de ontwateringsdiepte 0,50 m ten opzichte van het maaiveld. De ontwateringdiepte mag met een herhalingskans van 1 keer per 2 jaar gedurende maximaal 5 aaneengesloten dagen overschreden worden.
  3. Voor kruipruimtes bedraagt de ontwateringsdiepte minimaal 0,9 m; indien niet aan deze voorwaarden kan voldaan, wordt het gebouw kruipruimteloos gebouwd.

30.4 Duurzame bouwmaterialen     

Bij het bouwen wordt uitsluitend:

  1. gebruik wordt gemaakt van FSC-gecertificeerd hout;
  2. gebruik gemaakt van niet-uitloogbare materialen in de buitenzijde van bouwwerken.

30.5 Geluid     

De maximale geluidbelasting van woningen en andere geluidgevoelige objecten op de gevel mag niet meer bedragen dan 48 dB;

30.5.1 Hogere waarden     
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning binnen het gebied met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' een geluidgevoelige functie te realiseren of een geluidgevoelig gebouw te bouwen.
  2. Het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning als bedoeld onder a indien:
    1. uit akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, danwel;
    2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de vastgesteld hogere waarden als opgenomen in Artikel 39 van dit bestemmingsplan, wordt voorzien in ten minste één geluidsluwe zijde, en wordt voldaan aan het Amsterdams geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder; indien dit beleid wordt aangepast, wordt daarbij rekening gehouden met deze aanpassing.
30.5.2 Dove gevel     
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning binnen het gebied met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2'; een geluidgevoelig gebouw te bouwen.
  2. Het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning als bedoeld onder 1 indien:
    1. uit akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, danwel;
    2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de vastgesteld hogere waarden als opgenomen in Artikel 39 van dit bestemmingsplan, wordt voorzien in ten minste één geluidsluwe zijde, en wordt voldaan aan het Amsterdams geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder; indien dit beleid wordt aangepast, wordt daarbij rekening gehouden met deze aanpassing, danwel;
    3. uit akoestisch onderzoek blijkt dat realisatie van een dove gevel noodzakelijk is voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, wordt voorzien in ten minste één geluidsluwe zijde, en wordt voldaan aan het Amsterdams geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder; indien dit beleid wordt aangepast, wordt daarbij rekening gehouden met deze aanpassing. Als een dove gevel noodzakelijk blijkt zal de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouw' worden verleend onder de verplichting van de realisatie van een dove gevel en het voldoen aan het Amsterdams geluidbeleid, voornoemd.
30.5.3 Maximaal aantal woningen hogere waarden     

Het aantal woningen dat mag worden gerealiseerd met gebruikmaking van een hogere waarde bedraagt maximaal 2400.

30.5.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen door de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding 2' en/ of de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder.

30.6 Nutsvoorzieningen     

Binnen de in hoofdstuk 3 genoemde functies zijn nutsvoorzieningen toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. de oppervlakte bedraagt maximaal 100 m2;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m;
  3. nutsvoorzieningen zijn enkel toegestaan mits er wordt voldaan aan de regels met betrekking tot milieu zoals deze zijn opgenomen in artikel 32.4.

30.7 Hoogteaccenten     

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van maximaal drie hoogteaccenten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' met inachtneming van de volgende regels:

  1. voor één hoogteaccent bedraagt de maximale bouwhoogte 60m; voor de twee andere hoogteaccenten bedraagt de maximale bouwhoogte 50 meter;
  2. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien blijkt dat sprake is van een aanvaardbaar windhinderklimaat;
  3. de omgevingsvergunningt wordt slechts verleend indien blijkt dat sprake is van een een aanvaarbare bezonningssituatie.

30.8 Windturbines     

  1. Het is verboden om windturbines te bouwen.
  2. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de bouw van een gebouwgebonden windturbine met inachtneming van de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van de windturbine bedraagt maximaal 5 m;
    2. de windturbine veroorzaakt geen nadelige hinder voor vogels en andere fauna;
    3. de windturbine veroorzaakt geen onevenredige aantasting op het windklimaat;
    4. de windturbine veroorzaakt geen geluid-, schaduw- en/of trillingshinder op naastgelegen gevoelige gebouwen.

30.9 Zonneweide     

Het is toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2 (Makerskade) en Gemengd - 3 (Havenkom) één of meer tijdelijke zonneweides te bouwen met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van zonnepanelen bedraagt maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, zoals een traformator, bedraagt maximaal 3 m;
  3. de afstand van een zonneweide tot omliggende (geluid)gevoelige bebouwing bedraagt minimaal 50 m;
  4. met uitzondering van de bijbehorende bijgebouwen blijft de ondergrond onverhard;
  5. de erfafscheidingen van een zonneweide worden faunavriendelijk.

30.10 Beeldkwaliteit     

De ligging van de woningen (blokfiguratie) en de beeldkwaliteit van de woningen dient te voldoen aan de eisen zoals neergelegd in de beleidsregels die zijn opgenomen in het Kwaliteitskader Architectuur Strandeiland, indien deze beleidsregels worden aangepast, wordt rekening gehouden met deze aanpassing.

30.11 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bebouwings- en bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/10 van de breedte van de aangrenzende straat met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg dan wel 2,4 meter boven een rijwielpad of voetpad, dat geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven het aangrenzende straatpeil;
  4. trappenhuizen, dakterrassen, hekwerken en dergelijke mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter;
  5. (warmte)kassen, zonneschoorstenen en overige bouwdelen ten behoeve van duurzaamheidsvoorzieningen alsmede pergola's mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter.

Artikel 31 Algemene aanduidingsregels     

31.1 IJmeerlijn     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - reserveringszone OV' wordt deze zone gereserveerd voor de mogelijke komst van de OV-verbinding IJmeerlijn.

Artikel 32 Algemene gebruiksregels     

Bij de in hoofdstuk 3 genoemde functies worden de volgende gebruiksregels in acht genomen.

32.1 Rookverbod     

Ten behoeve van de bescherming van de volksgezondheid is het verboden te roken, voorzover dit plaatsvindt in een buitenruimte die behoort bij, en ten dienste staat van, onderstaande functies:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. kinderdagverblijven en buitenschoolseopvangcentra;
  3. scholen;
  4. sportvoorzieningen.

Onder een buitenruimte als bedoeld in dit onder de aanhef van dit artikellid wordt in ieder geval verstaan een (binnen)tuin, patio, speelplaats, speelplein of sportveld.

32.2 Stookverbod openbare ruimte     

Ten behoeve van de bescherming van de volksgezondheid is het verboden in het openbaar gebied:

  1. te barbecueën met gebruikmaking van houtskool, hout, of houtproducten;
  2. open vuur te maken.

32.3 Rainproof     

32.3.1 Basisregels     
  1. Ten behoeve van het realiseren van voldoende waterberging en het voorkomen van wateroverlast is het verboden om hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en het erf te gebruiken zonder te voorzien in voldoende waterberging;
  2. aan het bepaalde onder a wordt voldaan indien op het erf wordt voorzien in een minimale waterverwerkingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 erfoppervlak in één uur door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie; hieronder wordt mede verstaan het verwerken van hemelwater dat valt op het dak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken van het betreffende erf, waarbij:mag worden voorzien in het afvoeren van het meerdere naar openbaar gebied, en;.
  3. hemelwater dat valt op het dak van het hoofdgebouw mag worden afgevoerd naar openbaar gebied tot een maximaal debiet van 1 liter/m2/uur.
32.3.2 Afwijken van de basisregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels in lid 32.3.1 onder b indien:

  1. het technische gezien niet mogelijk is om op eigen erf te voorzien in voldoende waterverwerkingscapaciteit.
  2. het kavel te klein is om te voorzien in voldoende waterverwerkingscapaciteit.

32.4 Nutsvoorzieningen en sportscholen     

32.4.1 Algemeen     

Nutsvoorzieningen en sportscholen voldoen aan de volgende regels:

  1. de geluidbelasting op het meest nabijgelegen bestemmingsvlak waar een gevoelige functie is toegestaan mag niet meer bedragen dan is opgenomen in onderstaande tabel:

verplicht

  1. trillingen, veroorzaakt door nutsactiviteiten, in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, mag niet meer bedragen dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen" van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen;
  2. de aangegeven geluid- en trillingswaarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluids- of trillingsmetingen;
  3. indien er binnen een afstand van 10 meter van de nutsactiviteit geen gevoelige gebouwen zijn toegelaten, geldt dat op een afstand van 10 meter van de grens van de nutsactiviteit wordt voldaan aan de genoemde normen voor geluid en trillingen;
  4. buiten de bedrijfskavel mag geen sprake zijn van stof- of geurhinder.
32.4.2 Aanvullende regels voor riool(pers)gemalen     
  1. Indien vanuit installaties voor doorvoeren, bufferen of keren van rioolwater emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt ten opzichte van het meest nabijgelegen geurgevoelige object, gemeten vanaf het emissiepunt, voldaan aan de volgende normen:
    1. 0,5 ouE/m3 of H= -0,5 als 98 percentiel, en
    2. 2 ouE/m3 of 4*H= -0,5 als 99,9 percentiel;

waarbij H=-0,5 is gelijk is aan een (uurgemiddelde) geurconcentratie in ouE/m3 die overeenkomt met een hedonische waarde van -0,5.

32.4.3 Aanvullende regels voor transformatorstations, OV-oplaadstations en voorzieningen voor de opslag van elektriciteit ten behoeve van het openbare elekticiteitsnet     
  1. Indien door de nutsactiviteiten magneetvelden ontstaan, worden de volgende magneetveldsterkten in acht genomen:
    1. maximaal 100 microtesla ter plaatse voor niet-woonfuncties, uitgezonderd:
      • basisscholen of scholen voor middelbaar (beroeps-)onderwijs;
      • kinderdagverblijven;
      • ziekenhuizen en overige maatschappelijke voorzieningen waar nachtverblijf wordt aangeboden.
    2. jaagemiddelde 0,4 microtesla ter plaatse van verblijfsruimtes in woningen, alsmede:
      • basisscholen of scholen voor middelbaar (beroeps-)onderwijs;
      • kinderdagverblijven;
      • ziekenhuizen en overige maatschappelijke voorzieningen waar nachtverblijf wordt aangeboden.

32.5 Wonen     

32.5.1 Gebruiksregels     
  1. Het gebruik van een woonruimte in de vorm van onzelfstandige woonruimte is niet toegestaan.
  2. Het gebruik van een woonruimte ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan.
32.5.2 Afwijken van de gebruiksregels     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning van het bepaalde in lid 32.5.1 onder a afwijken ten einde een woonruimte om te zetten naar een of meer onzelfstandige woonruimten. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.5.1, onder b. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend. De geldigheidsduur wordt gelijkgesteld aan die van de vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening.
32.5.3 Beroep aan huis     

Het uitoefenen van een beroep aan huis is uitsluitend toegestaan indien de woonfunctie blijft overheersen, waarbij geldt dat:

  1. maximaal 50 % van de woning voor beroep aan huis mag worden gebruikt;
  2. de beroepsruimte dient vanuit de woning toegankelijk te zijn, zonder eigen opgang of toegang;
  3. de beroepsfunctie wordt door één of meer bewoners van de betreffende woning uitgeoefend;
  4. de beroepsfunctie mag niet in de tuin of op het erf worden uitgeoefend;
  5. parkeren ten behoeve van beroep aan huis mag niet leiden tot een hogere parkeerdruk in de openbare ruimte;
  6. het gebruik van een beroep aan huis mag niet leiden tot geluid-, geur-, stof- of trillingshinder buiten de woning;
  7. het gebruik van een woonruimte ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan;
  8. risicovolle inrichtingen of activiteiten niet zijn toegestaan.

32.6 Horeca     

32.6.1 Horeca inpandig     

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een horecafunctie te gebruiken.

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor ingebruikneming van een horecafunctie indien:

  1. de horecafunctie is in te delen in horecacategorie I, III en IV;
  2. de horecafunctie past binnen de verdeling als onderstaand weergegeven
    Type horeca ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 1 (horecazone 70%)' ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 2 (horecazone 15 %)' ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 3 (horecazone 15 %)'
    Horeca I 5 vestigingen 2 vestigingen 2 vestigingen
    Horeca III 5 vestigingen 2 vestigingen 2 vestigingen
    Horeca IV onbeperkt onbeperkt onbeperkt
  3. de maximale oppervlakte (bvo) per vestiging mag niet meer bedragen dan:
    1. voor horeca I: 150 m2;
    2. voor horeca III: 200 m2;
    3. voor horeca IV: 250 m2;
  4. er mag maximaal 8000 m2 BVO aan horecafuncties gerealiseerd worden waarbij geldt dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'overig zone - 1 (horecazone 70%)' maximaal 70% van het totaal BVO aan horecafuncties mag worden gerealiseerd, en
    2. ter plaatse van de aanduiding 'overig zone - 2 (horecazone 15 %)' en 'overig zone - 3 (horecazone - 15 %)' per zone maximaal 15% van het totaal BVO aan horecafuncties mag worden gerealiseerd;
  5. de geluidbelasting op nabijgelegen geluidgevoelige functies mag niet meer bedragen dan is opgenomen in onderstaande tabel:

verplicht

  1. het bepaalde onder g (tabel geluidbelasting) geldt niet voor laden en lossen.
  2. in aanvulling op het bepaalde in sub g, geldt dat als er binnen afstand van 15 meter van de horeca-activiteit geen geluidgevoelige functies aanwezig zijn, er getoetst wordt of op maximaal 15 meter van de horeca-activiteit voldaan wordt aan de normen zoals opgenomen in sub g.
32.6.2 Horeca terras     

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een horeca terras te gebruiken; het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor ingebruikneming van een horecaterras indien:

  1. de geluidbelasting op nabijgelegen geluidgevoelige functies mag niet meer bedragen dan is opgenomen in onderstaande tabel:
  2. verplichtin aanvulling op het bepaalde in sub a, geldt dat als er op binnen afstand van 15 meter van de horeca-activiteit geen geluidgevoelige functies aanwezig zijn, er getoetst wordt of op 15 meter van de horeca-activiteit voldaan wordt aan de normen zoals opgenomen in sub a.
  3. ten aanzien van lichthinder geldt dat:
    1. de lichtuitstraling op de gevel tussen 07.00 uur en 23.00 uur niet meer mag bedragen dan 10 lux;
    2. de lichtuitstraling op de gevel tussen 23.00 uur en 07.00 uur niet meer mag bedragen dan 2 lux;
    3. elk armatuur mag niet meer uitstralen dan 10000 cd tussen 07.00 uur en 23.00 uur;
    4. elk armatuur mag niet meer uitstralen dan 1000 cd tussen 07.00 uur en 23.00 uur.
  4. Wordt voldaan aan de eisen in hoofdstuk 6 van het Horecanota Stadsdeel Oost; indien gedurende de planperiode het genoemde beleid wordt herzien, wordt met deze herziening rekening gehouden.
32.6.3 Horeca terras bij additionele horeca     
  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning bij additionele horeca een terras te gebruiken;
  2. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor ingebruikneming van een horecaterras bij additionele horeca uitsluitend voor zover het betreft additionele horeca bij een sportvoorziening met sportvelden en; voor zover wordt voldaan aan het bepaalde in 32.6.2.
32.6.4 Horeca II     

Het bevoegd gezag verleent omgevingsvergunning voor het gebruik van horeca in de horecacategorie horeca II onder de volgende voorwaarden:

  1. horecacategorie II uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
  2. er wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in 32.6.1;
  3. er maximaal één vestiging is toegestaan;
  4. er wordt niet voorzien in een buitenruimte of terras;
  5. het totaal van 8000 m2 BVO aan horecafunctie wordt niet overschreden.
32.6.5 Afwijken horeca     

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van

  1. het bepaalde in de 32.6.1 sub c ten behoeve van grotere horecavestiging van categorie I, III of IV mits:
  2. het totaal aantal m2 bvo van 8000 m2 niet wordt overschreden.
  3. Het bepaalde in 32.6.4 ten behoeve van het toestaan van een tweede vestiging in horeca-categorie II mits wordt voldaan aan het bepaalde in 32.6.4.

32.7 Detailhandel     

32.7.1 Gebruiksregels     

De in hoofdstuk 3 benoemde detailhandel is toegestaan voor zover het totale bvo niet meer bedraagt dan totaal 8000 m2, waarvan maximaal 4000 m2 mag worden gebruikt voor de vestiging van twee supermarkten en met inachtneming van de volgende regels;

  1. detailhandel is enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' of 'gemengd';
  2. detailhandel is enkel toegestaan op de begane grond, waarbij geldt dat detailhandel geclusterd dient te worden aan de Pampuslaan;
  3. iedere detailhandelsvestiging mag niet meer dan 500 m2 bvo bedragen met uitzondering van supermarkten;
  4. Laden en lossen ten behoeve van een supermarkt vindt inpandig plaats.
32.7.2 Afwijken detailhandel     

In afwijking van het bepaalde in 32.7.1 onder a is het toegestaan om één detailhandelsvestiging buiten de aanduiding 'detailhandel' te realiseren mits:

  1. het totaal van 8000 m2 bvo niet wordt overschreden;
  2. de detailhandelsvestiging die buiten de aanduiding komt te liggen, geen supermarkt is;
  3. de detailhandelsvestiging binnen een straal van 700 meter gemeten vanaf de grens van de aanduiding 'detailhandel' komt te liggen.
  4. het bvo niet meer bedraagt dan 500 m2 bvo.
32.7.3 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik als bedoeld in dit plan wordt in ieder geval verstaan detailhandel in volumineuze goederen.

32.8 Kantoren     

De in hoofdstuk 3 benoemde kantoorfuncties en activiteiten zijn toegestaan voor zover het totale bvo niet meer bedraagt dan 10.000 m2, waarbij een maximum van 1.000 m2 per vestiging geldt. 

32.9 Maatschappelijk en dienstverlening     

De in Maatschappelijk, Gemengd - 1 en Gemengd - 3 (Havenkom) genoemde maatschappelijke functies zijn toegestaan voor zover het totale bvo niet meer bedraagt dan 55.000 m2 en met inachtneming van de volgende regels:

  1. in aanvulling op het bepaalde in de aanhef geldt dat dienstverlening niet meer dan 1000 m2 mag bedragen.
  2. in aanvulling op het bepaalde onder a geldt dat maatschappelijke functies, niet zijnde onderwijs niet meer dan 12.500 m2 mag bedragen.
32.9.1 Kinderdagverblijven en scholen     

De geluidbelasting als gevolg van het gebruik van buitenruimten van scholen en kinderdagverblijven op nabijgelegen geluidgevoelige functies mag niet meer bedragen dan is opgenomen in onderstaande tabel:

07.00 - 19.00 u 19.00 - 23.00 u 23.00 - 07.00 u
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)

32.10 Sportscholen     

De in Gemengd - 1,Gemengd - 2 (Makerskade),Gemengd - 3 (Havenkom) en Maatschappelijk genoemde sportscholen zijn toegestaan voor zover het totale bvo niet meer bedraagt dan 5.000 m2, waarbij een maximum van 1.000 m2 per sportschool geldt. Ten aanzien van mogelijke hinder veroorzaakt door sportscholen gelden de regels uit artikel 32.4.

32.11 Culturele voorzieningen     

32.11.1 Gebruiksregels     

De in Gemengd - 3 (Havenkom) genoemde culturele activiteiten zijn toegestaan voor zover het totale bvo niet meer bedraagt dan 5.400 m2, waarbij een maximum van 1.200 m2 per culturele voorziening geldt.

32.11.2 Binnenplanse afwijking     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder 32.11.1 ten behoeve van de realisatie van grotere culturele voorziening mits:

  1. het totaal aantal m2 bvo van 5.400 m2 niet wordt overschreden;
  2. onderzoek aantoont dat de verkeersafwikkeling ter plaatse geen knelpunten oplevert;
  3. parkeren volgends de regels van Artikel 34 Parkeren wordt opgelost;
  4. een grotere voorziening geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat oplevert.

32.12 Verkeer     

Ter voorkoming van geluidoverlast en ter bevordering van de luchtkwaliteit en verkeersveiligheid geldt dat de maximum snelheid op alle wegen binnen het plangebied 30 km/uur bedraagt, behoudens wegen binnen de bestemming Verkeer.

32.13 Verstoring van vleermuizen door lichthinder     

Ter voorkoming van verstoring van de vliegroutes van vleermuizen worden bij gebruik van lichtmasten met een hoogte van meer dan 10 m voorzieningen getroffen om uitstraling naar het Natura 2000 gebied IJmeer- Markermeer te voorkomen; tenzij kan worden aangetoond dat de lichtuitstraling niet reikt tot het Natura 2000 gebied IJmeer- Markermeer.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels     

33.1 Aanvullende afwijkingsregels     

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, mag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, speelvoorzieningen, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
  3. overschrijding van de maximale bouwhoogten met ten hoogste 1 meter;
  4. overschrijding van de in de regels toegestane maximum bouwhoogte:
    1. met ten hoogste 5 meter ten behoeve van liften trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, en;
    2. met ten hoogste acht meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes, en zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie;
  5. overschrijding van de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 2 meter ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen, kleinschalige kassen, zonnepanelen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Artikel 34 Parkeren     

34.1 Aanwijzen mobiliteitshubs     

  1. mobiliteitshubs worden uitsluitend gebouwd of aangelegd binnen het aanduidingsgebied 'parkeergarage';
  2. Voor zover er binnen gemiddeld 200 m van een woonfunctie geen 'parkeergarage' is aangeduid, wijzen burgemeester en wethouders een locatie aan waar een mobiliteitshub wordt gerealiseerd;
  3. Ingeval sprake is van het aanwijzen van een locatie voor een mobiliteitshub als bedoeld onder b, vindt de aanwijzing uiterlijk tegelijk plaats met de gronduitgifte voor de betreffende woning of woningen;
  4. In de hub dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor bijzondere fietsvormen zoals elektrische fietsen en bakfietsen;
  5. Alle parkeerplaatsen beschikken over de technische mogelijkheid om emissievrij rijden te faciliteren;
  6. in de hub dient voldoende ruimte te worden gerealiseerd voor deelauto's.

34.2 Parkeernormen     

  1. Indien voor het bouwen, gebruiken, of voor activiteiten of functies een omgevingsvergunning is vereist, wordt deze alleen verleend indien wordt voldaan aan de Parkeernorm Auto d.d. november 2018 en de Nota parkeernormen fiets/ scooter; daarbij gelden de volgende aanvullende bepalingen:
  2. Indien gedurende de planperiode het onder 34.2 onder a genoemde parkeerbeleid wordt herzien, wordt met deze herziening rekening gehouden.
  3. Voor zover op grond van deze regels voor een activiteit of functie het verplicht is te parkeren in een mobiliteitshub worden de daar beschikbare parkeerplaatsen toegerekend aan de betreffende activiteit of functie.

34.3 Autoparkeren voor bewoners     

  1. Het parkeren van auto's ten behoeve van de bewoners van Strandeiland vindt plaats in een mobiliteitshub.

34.4 Autparkeren voor gebruikers     

  1. Parkeren ten behoeve van niet-woonfuncties vindt plaats op eigen kavel;
  2. Parkeren ten behoeve van niet-woonfuncties binnen de bestemming Gemengd - 2 (Makerskade) vindt plaats op eigen kavel of in een mobiliteitshub;
  3. Parkeren ten behoeve van niet-woonfuncties binnen de bestemming Gemengd - 3 (Havenkom) vindt plaats in een mobiliteitshub.

34.5 Autoparkeren voor bezoekers en doelgroepen     

  1. Autoparkeren voor bezoekers en door het college van burgemeester en wethouders aangewezen doelgroepen zoals minder validen, vindt plaats in een mobiliteitshub of in openbaar gebied;

34.6 Verbod op zelfrealisatie autoparkeerplaatsen     

Het is verboden parkeerplaatsen voor auto's aan te leggen of te bouwen tenzij:

  1. de bouw of aanleg plaatsvindt binnen de aanduiding 'parkeergarage' ten behoeve van de bouw of aanleg van een mobiliteitshub, waarbij geldt dat er per aanduidingsvlak één mobiliteitshub is toegestaan;
  2. de bouw of aanleg plaatsvindt op een locatie die door burgemeester en wethouders is aangewezen als mobiliteitshub;
  3. de bouw of aanleg plaatsvindt ten behoeve van een niet-woonfunctie en de parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein voor zover deze gelegen zijn buiten de bestemming Gemengd - 3 (Havenkom), of;
  4. de bouw of aanleg plaatsvindt op openbaar gebied.

34.7 Wijzigingsbevoegdheid     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen door het aanvullen of schrappen van regels uit artikel Artikel 34 Parkeren indien wijzigingen in het parkeerbeleid of gewijzigde inzichten over het gebruik van mobiliteitshubs hiertoe aanleiding geven.

Artikel 35 Emissie- en immissienormen     

35.1 Emissievrije gebouwen     

Woningen en andere gebouwen worden slechts voorzien van emissievrije verwarmingsmethoden én worden aangesloten op het aangeboden warmtenet.

35.2 Geluid - Binnenwaarde     

De binnenwaarde voor geluid in woningen dient maximaal 35 dB(A) te bedragen, met dien verstande dat wanneer op grond van dit plan een lager geluidsniveau is vereist dit lagere geluidsniveau moet worden bereikt.

Artikel 36 Nadere eisen     

  1. Het bevoegd gezag kan met het oog op de kwaliteitseisen voor het gebied, zoals neergelegd in de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Kwaliteitskader Architectuur Strandeiland nadere eisen stellen aan de activiteiten genoemd in hoofdstuk 3, met betrekking tot:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. de sociale veiligheid;
    3. de externe veiligheid;
    4. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van bebouwing, zoals opgenomen in de beleidsregel Kwaliteitskader Architectuur Strandeiland;
    5. het woon- en leefklimaat (waaronder onder andere wordt begrepen lichthinder).
  2. indien deze beleidsregels worden aangepast, wordt rekening gehouden met deze aanpassing.

Artikel 37 Inrichtingseisen openbaar gebied     

Het bevoegd gezag stelt de volgende eisen aan de inrichting van het openbaar gebied:

  1. inrichting vindt plaats aan de hand van de principes zoals deze zijn vastgelegd in het Plan Openbare Ruimte Strandeiland, vastgesteld d.d 1 december 2020;
  2. Binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2 (Makerskade) en Gemengd - 3 (Havenkom) wordt ten minste 2 ha groen aangelegd;
  3. Het in sub b genoemde groen dient gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
  4. het in sub b genoemde groen betreft hoogwaardig, attractief stedelijk groen waarin met kan verblijven en recreëren;
  5. van het in sub b genoemde groen mag maximaal 40 % verhard, dan wel betegeld worden ten behoeve van paden, valbescherming of andere voorzieningen behorende bij sport en spel.

Artikel 38 Monitoring     

Dit bestemmingsplan en het MER worden gemonitord; de monitoring heeft drie doelen:

  1. toetsen of de (milieu)effecten niet groter of anders uitpakken dan in het MER beschreven;
  2. toetsen of de in het MER voorgeschreven mitigerende/compenserende maatregelen in voldoende mate bijdragen aan het beperken of voorkomen van effecten;
  3. toetsen of de (duurzaamheids)ambities van de gemeente behaald worden.

38.1 Monitoringsplan     

Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan stelt het college van burgemeester en wethouders een monitoringsplan vast. Dit monitoringsplan ziet in ieder geval op de volgende onderwerpen:

  1. natuurinclusief bouwen;
  2. circulair bouwen;
  3. emissievrij bouwen;
  4. energieneutraal bouwen;
  5. energieneutrale gebouwen/ energieleverende gebouwen;
  6. emissievrije gebouwen;
  7. slimme bouwlogistiek;
  8. beperking bouwafval;
  9. klimaatbestendig bouwen: regenbestendig, hittestress en droogte;
  10. de invloed van vaarverkeer op de instandhoudingsdoelen van het nabijgelegen Natura2000 gebied IJmeer/Markermeer;
  11. gerealiseerde woningaantallen en gebruikte hogere waarden;
  12. waterkwaliteit binnenwater;

In dit monitoringsplan wordt in ieder geval beschreven:

  1. welke specifieke en meetbare doelen worden gemonitord; de doelen zijn dusdanig gekozen dat deze een representatief beeld geven van de stand van zaken;
  2. welke informatie verzameld wordt en hoe deze wordt beoordeeld;
  3. de mate waarin reeds gerealiseerde projecten een bijdrage hebben geleverd en/of nog leveren aan het bereiken van de duurzaamheidsambities.

38.2 Monitoringsverslag     

Het college van burgemeester en wethouders stellen een monitoringsverslag vast. Dit verslag wordt ieder geval in 2028, 2034 en 2038 vastgesteld. In het monitoringsverslag wordt beschreven:

  1. de resultaten van de monitoring;
  2. in hoeverre het nodig of mogelijk is ambities tegen elkaar uit te ruilen;
  3. in hoeverre er aanvullende of andere maatregelen nodig zijn om de ambities te bereiken en welke nieuwe inzichten of innovaties beschikbaar zijn die een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de duurzaamheidsambities.

Artikel 39 Hogere waarden     

In aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 3, moeten de volgende hogere waarden in acht worden genomen.

Blok Hogere waarden voor woningen en andere geluidgevoelige functies in de plint Hogere waarden voor andere geluidgevoelige functies
P6 30
P7 30
P8 75
P9 100
P10 125
P11 30
P12 30
P13 75
P14 100
P15 125
P25 90
P26 75
P27 15
P28 50
P29 60
Pxx School voor voortgezet onderwijs
H3 100
H4 100
H5 100
M1 125
M2 175
M3 125
M4 100
M5 125
M6 50
M7 115
M8 25
M9 125
M10 25
M11 50
M12 20
M13 25 Basisschool en kinderdagverblijf
M14 100
M15 25
M16 100
M17 20
M18 50
M19 40
M20 125
M21 25
M22 25
M23 50
M24 10
Totaal 2965

Voor de hogere waarden per gevel wordt verwezen naar Bijlage 3 Kaart hogere waarden.

Artikel 40 Overige regels     

40.1 Verwijzing naar andere wet- en regelgeving     

Voor zover in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar andere wet- en regelgeving, wordt hieronder begrepen de wet- en regelgeving zoals deze geldt op het moment dat dit bestemmingsplan ter visie is gelegd.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels     

Artikel 41 Overgangsrecht     

41.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

41.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 42 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan IJburg 2e fase - Strandeiland.