|
Zoals ook aangegeven in de Rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de gemeentelijke structuurvisie ontwikkelt Zuidas zich tot internationale toplocatie voor wonen en werken in de metropoolregio Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, de kwalitatief hoogwaardige omgeving en de economische aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor een succesvolle ontwikkeling. Een ontwikkeling waarmee Amsterdam en Nederland de internationale concurrentie aankunnen.
Sinds de vaststelling van het Masterplan Zuidas door de gemeenteraad van Amsterdam in 1998 wordt de ontwikkelingsstrategie voor de Zuidas uitgewerkt in verschillende deelprojecten. Eén van deze deelprojecten is het project Kenniskwartier. Voor het project Kenniskwartier is het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier vastgesteld (raadsbesluit d.d. 16 februari 2011). Het uitvoeringsbesluit geeft de ambities weer voor de ontwikkeling van het Kenniskwartier en vormt daarmee de basis voor onder andere voorliggend bestemmingsplan. Voor de gronden ten noorden van de Gustav Mahlerlaan voorziet het uitvoeringsbesluit in de realisatie van kantoren, woningen en voorzieningen met een totaal oppervlak van 208.000 m2 brutovloeroppervlakte (exclusief parkeervoorzieningen). Binnen dat totaal voorziet het uitvoeringsbesluit in 135.000 m2 kantoren, 55.000 m2 wonen en 18.000 m2 voorzieningen.
Op 18 december 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord vastgesteld (partieel herzien bij raadsbesluit van 30 maart 2016). Het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord voorziet in ontwikkelingsmogelijkheden voor het noordelijke deel van het projectgebied Kenniskwartier, voor de planperiode van tien jaar. Inmiddels zijn een eerste en tweede uitwerking (inclusief een herziening van de tweede uitwerking) door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Hiermee is voorzien in een maximum totaalprogramma van 52.500 m2.
Sinds het uitvoeringsbesluit heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor herziening van het juridisch-planologisch regime gewenst is. Het bestemmingsplan Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook neemt het merendeel van de regels van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord over, aangezien de programmatische en stedenbouwkundige invulling grotendeels gelijk blijft. Dit neemt niet weg dat aanpassing van een aantal regels noodzakelijk is om de gewenste veranderingen mogelijk te maken. Er is wederom gekozen voor een gefaseerde ontwikkeling, met een flexibele programmatische invulling. Met voorliggend bestemmingsplan wordt in juridische zin voorzien in een gemengd woon- en werkprogramma van circa 201.500 m2, waarbij een woningbouwprogramma van maximaal 127.250 m2, een kantoorprogramma van maximaal 67.000 m2 en een voorzieningenprogramma met een maximum van 27.000 m2 flexibel zijn in te passen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de eindontwikkeling van de gronden ten noorden van de Gustav Mahlerlaan (exclusief de eerste en tweede uitwerking). Daarbij is voor een deel van de gronden (het westelijk ontwikkelveld) gekozen voor een nader uit te werken bestemming. De stedenbouwkundige randvoorwaarden op hoofdlijnen, zoals die ook middels het uitvoeringsbesluit zijn vastgesteld, zijn vertaald in de uitwerkingsregels. Via zogenoemde uitwerkingsplannen kan daaraan een nadere detaillering worden gegeven. Bij het bepalen van de uitwerkingsregels is rekening gehouden met enerzijds de nu gewenste gefaseerde ontwikkeling, anderzijds met het eindbeeld. Daarmee wordt voldoende geborgd dat ook later te ontwikkelen programma binnen het gebied kan worden gerealiseerd.
Voor het oostelijk ontwikkelveld en kavel 2i (deltakavel) is gekozen voor een gemengde eindbestemming. Niet alleen de bebouwing wordt hiermee geregeld, maar ook de toekomstige langzaamverkeerroute tussen station Amsterdam Zuid en de VU: de diagonaal. Bovendien wordt voorzien in een groene openbare binnentuin. Deze ontwikkelingen zullen als eerste worden uitgevoerd, gelet op de bouwlogistieke uitdagingen, maar ook gelet op de geluidswerende werking van de A10.
Voor een deel van het plangebied geldt dat dit in het Tracébesluit Zuidasdok is aangewezen als zoekgebied voor een werkterrein. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in bestendiging hiervan voor de duur dat dit nodig is, maar tevens in een eindgebruik als een gemengd gebied van kantoren, wonen en voorzieningen.
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het stadsdeel Zuid. Bij besluiten van de Gemeenteraad van 1997, 29 oktober 2003, 13 juli 2011 en 18 februari 2014, is de Zuidas, waar het bestemmingsplangebied deel van uitmaakt, aangewezen als grootstedelijk project. Hierbij is besloten dat de bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, bij de centrale stad liggen.
Op 12 juni 2013 heeft de Gemeenteraad besloten tot intrekking van de Verordening op de stadsdelen en tot vaststelling van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Deze verordening is op 19 maart 2014 (gewijzigd) in werking getreden. Directe aanleiding voor de wijziging was de wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten).
Op 21 maart 2018 is de Verordening op het lokaal bestuur in werking getreden. Met deze verordening is een nieuwe stap gezet in de ontwikkeling van het bestuurlijk stelsel. Het besluit is mede gebaseerd op de evaluatie van het in het 2014 ingevoerde bestuurlijke stelsel door een onafhankelijke evaluatiecommissie onder leiding van de professor A.F.M. Brenninkmeijer. Amsterdam houdt nadrukkelijk vast aan lokaal bestuur naast het centrale gemeentebestuur. Het stelsel is daarbij tot de kern teruggebracht in die zin dat er in elk van de zeven stadsdelen twee lokale onderdelen zijn ingesteld: een bestuurscommissie die wordt benoemd door het college van burgemeester en wethouders en die de taken en de bevoegdheden uitoefent die voorheen aan de algemene besturen van de stadsdelen waren toegekend en een stadsdeelcommissie die direct wordt gekozen en bestaat uit twee tot vier gebiedscommissies per stadsdeel. Deze stadsdeelcommissies geven zwaarwegende adviezen aan het dagelijks bestuur van het stadsdeel over zaken die spelen binnen hun stadsdeel.
De bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen in het (groot)stedelijk gebied Zuidas blijft onveranderd bij de Gemeenteraad.
Per 14 april 2011 is in de Crisis- en herstelwet het project Amsterdam Zuidas aangewezen in bijlage II (bijlage Aa, nummer 3). Als gevolg daarvan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Dit brengt onder meer met zich mee dat bij een eventueel beroep alle beroepsgronden in het beroepschrift dienen te worden opgenomen en deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Verder verloopt de behandeling van het beroep versneld.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de planregels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de Gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.
In de hoofdstukken 2 en 3 wordt het algemeen kader weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de relatie met de ontwikkeling van Zuidasdok. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de wijze waarop met de uitgevoerde milieueffectrapportage-procedure is rekening gehouden. In hoofdstuk 7 tot en met 16 worden de achtergronden bij de bestemmingsplanregeling beschreven. In hoofdstuk 17 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 18 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 19 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dat laatste hoofdstuk zal een beschrijving worden gegeven van de uitkomsten van het overleg met de artikel 3.1.1 Bro-diensten. Daarnaast wordt, overeenkomstig artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening, een beschrijving gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat bestuurlijk is aangewezen als grootstedelijk projectgebied Zuidas. De ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de A10-Zuid, nabij de afslag S108, en ten noorden van de Gustav Mahlerlaan.
Figuur 2.1: Ligging plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd door aan de noordzijde het talud van de A10, aan de oostzijde door de ontwikkeling van NoMA House/Hourglass aan de Parnassusweg, aan de zuidzijde door de Gustav Mahlerlaan en aan de westzijde door de bebouwing van The Edge.
Figuur 2.2: Plangrens bestemmingsplan
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de plangrens zoals deze op de (digitale) verbeelding is aangegeven.
Ten noorden van de Gustav Mahlerlaan ligt het terrein van de voormalige tennisvereniging Goldstar. De tennisvelden en de erbij behorende bebouwing zijn inmiddels verwijderd. De locatie laat zich het best omschrijven als braakliggend terrein, met aan de oostzijde van het plangebied nog enkele groenvoorzieningen in de vorm van bosschages en bomen.
Aan de westzijde van het plangebied is een tijdelijke sporthal (blaashal) in gebruik. De omgevingsvergunning voor het gebruiken van de sporthal in strijd met het vigerende bestemmingsplan is verleend tot medio 2019.
De infrastructurele hoofdstructuur wordt bepaald door de Parnassusweg (niet direct grenzend aan het plangebied) en de Gustav Mahlerlaan.
Omgeving
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het plangebied van het Tracébesluit Zuidasdok. Dit tracébesluit voorziet in de verbreding en ondertunneling van de A10.Ter plaatse van noordstrook is de A10 deels ongronds gelegen en deels bovengronds. De A10 en sporen worden gescheiden van het plangebied middels een talut.
figuur 2.3: ligging plangebied ten opzichte van het Tracébesluit Zuidasdok.
In het zuiden grenst het plangebied aan de 'middenstrook' van Kenniskwartier. Op de middenstrook zijn nu voetbalvelden van SC Buitenveldert gelegen (bestemmingsplan Kenniskwartier Noord (NL.IMRO.0363.K1004BPGST-VG01) en de voormalig schoolwerktuinen (bestemmingsplan Kenniskwartier Zuid, tweede fase (locatie voormalige schoolwerktuinen), NL.IMRO.0363.K1302BPGST-VG01).
figuur 2.4: ligging plangebied in omgeving in relatie tot andere plangebieden.
Ter plaatse van de voormalige SWT (links onder op figuur 2.4) ontwikkelt de VU gebouwen hoofdzakelijk ten behoeve van universitair en hoger beroeps onderwijs, met laboratoria en onderzoeksruimten, vergader- en congresruimten, bijbehorende kantoorruimten en universiteitsgerelateerde bedrijvigheid. Op termijn worden de huidige voetbalvelden van SC Buitenveldert verplaatst en wordt op deze locatie een woon- en onderwijsprogramma ontwikkeld. De ontwikkelingen van voorliggend programma houden rekening met de ontwikkelingen op de middenstrook. De noord- en middenstrook worden uiteindelijk ontwikkeld tot een gemengd gebied waar wonen, werken, onderwijs en voorzieningen samenkomen.
Het geldende planologisch regime wordt gevormd door het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord (NL.IMRO.0363.K1004BPGST-VG01), vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2013. Op 30 maart 2016 is het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord partieel herzien (NL.IMRO.0363.K1502BPGST-VG01).
Het plangebied van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord wordt globaal begrensd door aan de noordzijde het talud van de A10, aan de oostzijde door de Parnassusweg / Buitenveldertselaan, aan de zuidzijde door de De Boelelaan, aan de zuidwestzijde door de schoolwerktuinen en aan de westzijde door de Gustav Mahlerlaan. Het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord ziet dus zowel op de 'noordstrook' als op de 'middenstrook' van het deelgebied Kenniskwartier.
Ter plaatse van de noordstrook voorziet het vigerende bestemmingsplan in een gemengde uit te werken bestemming. Binnen deze bestemming zijn onder meer kantoren, woningen, dienstverlening, detailhandel, horecavoorzieningen en een hotelfunctie toegestaan. In totaal voorziet het vigerende bestemmingsplan in een gemengd woon- en werkprogramma van 143.000 m2.
Figuur 2.5: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Kenniskwartier Noord
Op grond van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord zijn twee uitwerkingsplannen vastgesteld. Omdat voor deze ontwikkelingen een adequaat juridisch-planologisch kader is opgesteld en vallen deze gronden derhalve buiten de grenzen van voorliggend bestemmingsplan.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om in te spelen op ontwikkelingen en uitdagingen in dit kader heeft het Rijk op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld.
De SVIR kent drie hoofddoelen:
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Bij de inwerkingtreding van de SVIR en het Barro kwamen de Nota Ruimte en de bijbehorende Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid te vervallen.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts dertien nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Deze drie criteria zijn leidend voor het formuleren van ruimtelijk rijksbeleid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
De SVIR stelt in relatie tot het stedelijk gebied onder meer het volgende.
Voor de concurrentiekracht van Nederland is het van belang dat internationaal opererende bedrijven niet alleen in Nederland blijven, maar dat er zich ook meer bedrijven, ondernemers en internationale kenniswerkers blijvend vestigen. Het bieden van een bijhorend vestigingsklimaat is hiervoor noodzakelijk. Het gaat daarbij niet alleen om kwalitatief hoogwaardige ruimte voor werken, verplaatsen en wonen (waaronder differentiatie in woonmilieus, het belang van openbaar vervoer voor de stedelijke regio en multimodaliteit ten behoeve van logistiek), maar ook om voldoende aanbod van onderwijs, cultuur, toegankelijk groen en recreatiemogelijkheden. Dit wordt ook wel de 'quality of life' genoemd. Het Rijk kiest voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur door het integraal benutten en uitbouwen van de kracht van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren, internationale verbindingen en mainports. Daarnaast zijn het borgen van ruimte voor bestaande en nieuwe energievoorziening, ruimte voor buisleidingen voor transport van (gevaarlijke) stoffen en het creëren van een efficiënt gebruik van de ondergrond belangrijke randvoorwaarden. Het eerste door het Rijk aangemerkte nationaal belang is een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief ) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Vanwege de complexiteit van de verstedelijkingsopgave in de stedelijke regio's rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) maakt het Rijk met decentrale overheden afspraken over de programmering van de verstedelijking.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's van de mainports, brainport, greenports en de valleys van nationale betekenis. Gebiedsontwikkelingen van nationaal belang zoals Zuidas (als het grootste internationale zakendistrict), de Structuurvisie Mainport Schiphol Amsterdam Haarlemmermeer, Rotterdam-Zuid en Brainport Avenue rond Eindhoven worden doorgezet. De opgave voor Zuidas is het ontwikkelen van Zuidas als economische toplocatie en infrastructuurknooppunt (weg, spoor en openbaar vervoer) samen met andere overheden).
Zuidas: gebiedsontwikkeling van nationaal belang:
In de Rijksstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt Zuidas gekwalificeerd als
een 'gebiedsontwikkeling van nationaal belang'. Als nationaal belang acht het Rijk
het bewerkstelligen van 'een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland
door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid
van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'. De ontwikkeling van
Zuidas, als economische toplocatie en infrastructuurknooppunt (weg, spoor en openbaar
vervoer) draagt hieraan bij.
Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid, en is voor het overige daarmee niet in strijd omdat het bijdraagt aan de ontwikkeling van Zuidas als gemengd woon- en werkgebied.
De nationale belangen uit de SVIR worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) juridisch geborgd. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.
De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Deze uitbreiding van het Barro heeft voor wat betreft het voorliggende plan uitsluitend consequenties voor wat betreft de binnen het plangebied gelegen primaire waterkering.
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de gestelde bepalingen en is daarmee niet in strijd.
Op 1 juli 2017 is het gewijzigde artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke
ordening (Bro) in werking getreden. Sindsdien luidt artikel 3.1.6, tweede lid, van
het Bro als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied,
een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan
worden voorzien.
De oude ladder voor duurzame verstedelijking
Het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is niet nieuw en werd voorheen
de SER-ladder genoemd. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de 'ladder voor duurzame
verstedelijking' (ladder) toegevoegd aan voornoemd artikel in het Bro en vervolgens
op 1 oktober 2012 in werking getreden. De ladder voor duurzame verstedelijking bevatte
destijds drie treden:
Met het voorheen geldende artikel 3.1.6, tweede en derde lid, van het Bro werd het nationaal ruimtelijk belang geborgd, dat gericht is op zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het genoemde belang maakt deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid zoals neergelegd in de SVIR, en heeft tot doel zorgvuldig of duurzaam gebruik van ruimte, met oog voor toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkeling van de omgeving. Uit gesprekken met onder andere provincies, gemeente, IPO, VNG en verschillende andere stakeholders, blijkt dat de doelen van het instrument worden onderschreven maar dat toepassing van de ladder als lastig wordt ervaren. Daarbij zijn als knelpunten genoemd enkele onduidelijke begrippen, de toepassing bij globale en flexibele bestemmingsplannen, onderzoekslasten en de regionale afstemming. Met de wijziging van artikel 3.1.6 van het Bro is beoogd deze knelpunten zoveel mogelijk op te lossen en de toepassing van de ladder eenvoudiger en lichter te maken.
De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt voor de wijziging is (nog altijd) dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik,
een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt
gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien buiten het bestaand
stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, onder
i, van het Bro verstaan:
Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren,
detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In alle gevallen geldt dat de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling onderbouwd moet worden. Beoogd wordt de vereenvoudiging te bewerkstelligen door de treden zoals die voorheen waren neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, los te laten en het begrip 'actuele regionale behoefte' te vervangen door 'behoefte'. Daarnaast wordt in het derde lid van voornoemd artikel de mogelijkheid geboden de toets aan de ladder door te schuiven naar het moment dat een uitwerkings- of wijzigingsplan wordt vastgesteld.
In het geval een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt,
beschrijft de toelichting de behoefte aan die ontwikkeling. In de motivering van het
bestemmingsplan wordt de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het licht geplaatst van
een goede ruimtelijke ordening en wordt de behoefte aan die ontwikkeling met het oog
op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik
onderbouwd. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied
van de ontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn daarbij bepalend
voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan
de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving. Voor zover de nieuwe stedelijke
ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat de
toelichting, aanvullend op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, tweede lid, van
het Bro, een onderbouwing waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte
kan worden voorzien.
Begrippen en toepassing
Net als onder de werking van de 'oude' ladder bepalen de aard en omvang van de stedelijke
ontwikkeling de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte aan een nieuwe stedelijke
ontwikkeling moet worden afgewogen. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkeling die
worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied als voor nieuwe stedelijke
ontwikkelingen die worden gerealiseerd buiten het bestaand stedelijk gebied, geldt
dat de behoefte moet worden bepaald. Het gaat daarbij niet alleen om de kwantitatieve
behoefte, maar ook om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke
karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling. Bij elk plan hoort een bij dat
plan passende onderbouwing. Dezelfde aard en omvang bepalen ook het afstemmingsbereik.
In beginsel dient voor alle mogelijke bestemmingen gemotiveerd te worden dat sprake
is van zorgvuldig ruimtegebruik, hetgeen bij globale of flexibele bestemmingsplan
snel kan leiden tot hoge onderzoekslasten. Die hoge onderzoekslasten hangen overigens
niet alleen samen met de ladder, maar ook met de eisen die in het algemeen op grond
van het Bro aan de toelichting van een bestemmingsplan wordt gesteld alsmede het onderzoek
dat op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (zorgvuldigheidsbeginsel)
dient plaats te vinden.
Zoals hierboven aangegeven, gelden andere eisen voor de onderbouwing indien deze een
nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied.
Wat tot het bestaand stedelijk gebied moet worden gerekend, volgt uit artikel 1.1.1,
eerste lid, onder h, van het Bro:
Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen,
dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende
openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De definitie bepaalt dat sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing.
De kwalificatie bestaand stedelijk gebied hangt daarbij af van de omstandigheden van
het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de
aard van de omgeving. Onbebouwde gebieden kunnen als stedelijk gebied worden aangemerkt.
Zoals uit de definitie volgt, behoort tot het bestaand stedelijk gebied ook het stedelijk
groen, voor zover dit behoort bij het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing.
Ook sportvelden die als zodanig zijn bestemd kunnen door de feitelijke gebiedssepcifieke
situatie worden aangemerkt als openbare en culturele voorzieningen als bedoeld in
dit artikel en aldus behoren tot het bestaand stedelijk gebied (zie de ABRS, 20 mei
2015, ECLI:NL:RVS:2015:1581, ro. 11.4)
Tot slot is een belangrijke wijziging dat thans in artikel 3.1.6, derde lid, van het Bro de mogelijkheid is opgenomen om ingeval het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht kent, de laddertoets door te schuiven naar de toelichting bij dat wijzigings- of uitwerkingsplan. Dit zou moeten leiden tot een verlichting van de onderzoekslasten. Gevolg hiervan is overigens wel dat de met uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid bestemde locatie, tot het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan, geen onderdeel zal uitmaken van het aanbod/de planologische voorraad bij laddertoetsen voor andere locaties in de omgeving. Hoe groot deze verlichting van onderzoekslasten precies is, zal in de praktijk moeten blijken. Immers, artikel 3.1.6, derde lid, van het Bro laat onverlet dat bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het betreffende bestemmingsplan moet worden onderbouwd dat de behoefte aan de ontwikkeling zich in de planperiode zou kunnen voordoen. Ingeval een uitwerkingsplicht wordt opgenomen in het bestemmingsplan, laat het hier genoemde artikel onverlet dat de behoefte bij het bestemmingsplan onderzocht moet worden. Aangenomen wordt dat de gedetailleerde onderzoekslasten doorgeschoven kunnen worden. Op voorhand kan niet worden gesteld dat dit voor elke situatie opgaat. Het kan mogelijk zijn dat bij het bestemmingsplan direct en ook voor de uit te werken of te wijzigingen gronden een laddertoets wordt uitgevoerd en wordt opgenomen.
Laddertoets Zuidas
Het gebied van de Zuidas kenmerkt zich als een bestaand stedenbouwkundig samenstel
van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel
of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen,
stedelijk groen en infrastructuur. Het toevoegen van een nieuwe stedelijke ontwikkeling
is mogelijk in geval de behoefte daarvan wordt aangetoond. Daarnaast moet de motivering
van de behoefte aan die ontwikkeling in het licht te worden geplaatst van een goede
ruimtelijk ordening en dient deze zich te richten tot het motiveren van de behoefte
aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het
stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. Die behoefte moet vervolgens worden afgewogen
tegen het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Zowel de beschrijving van en het
overleg over de behoefte, alsmede de resultaten worden opgenomen in de toelichting.
In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt ingegaan op de behoefte in relatie tot de functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP 3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.
In het NMP4 is geconstateerd dat het beleid voor gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie biedt dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk worden gehouden. Het kabinet heeft na de vuurwerkramp in Enschede van het externe veiligheidsbeleid een topprioriteit gemaakt. De toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) functioneerde daarbij als coördinator op rijksniveau. De norm voor het plaatsgebonden risico heeft daarom een wettelijke status gekregen, aan de hand van het Besluit externe veiligheid bij inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid, en is voor het overige daarmee niet in strijd.
Op 9 juli 2012 is de Rijksstructuurvisie Zuidasdok vastgesteld. Zuidasdok zorgt ervoor dat de bereikbaarheid van de noordelijke Randstad verbetert en Zuidas een stevige impuls krijgt om zich verder te ontwikkelen als internationale toplocatie en hoogwaardig stedelijk gebied. De doorstroming van de A10 wordt verbeterd door de uitbreiding van de capaciteit van de A10 tussen de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel. Tegelijkertijd wordt het doorgaande verkeer en het bestemmingsverkeer van elkaar gescheiden.
Door een verbeterde doorstroming op de A10 Zuid ontstaat een robuust autonetwerk in de noordelijke Randstad. Ter hoogte van het centrumgebied van Zuidas wordt de A10 ondergronds aangelegd, waardoor de milieukwaliteit in de flanken van Zuidas (de gebieden ten noorden en zuiden van de infrastructuurbundel A10/spoor) verbetert en de barrièrewerking wordt verminderd.
Het huidige station Amsterdam Zuid wordt aangepast tot een kwalitatief hoogwaardige OV-terminal, waar de Noord/Zuidlijn, trams en bussen in geïntegreerd zijn. Niet alleen vanuit de stad en regio is Zuidas goed bereikbaar, door aanlanding van de Hanzelijn en de hogesnelheidstreinen is een groot deel van Nederland beter aangesloten op Zuidas en Amsterdam.
In voorliggend bestemmingplan is bij het bepalen van de situering van nieuwbouw evenals bij het gebruik van de gronden rekening gehouden met de ontwikkeling van het Zuidasdok (zie hoofdstuk 5). Ook bij het bepalen van de plangrens is rekening gehouden met de plangrens van het Tracébesluit en het bestemmingsplan Zuidasdok.
Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In deze structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is door de jaren heen een aantal keer gewijzigd, maar het uitgangspunt is en blijft dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodem fysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie staan drie hoofdbelangen vast:
Tegelijk met de invoering van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 werd in juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld als een van de instrumenten om de beleidsdoelen die de provincie in de structuurvisie heeft gesteld te bereiken. De PRVS is na haar vaststelling vier keer gewijzigd. Bij de vijfde wijziging is besloten om de PRVS opnieuw vast te stellen, om te voorkomen dat er een stapeling van toelichtingen zou ontstaan. Hierdoor was het ook mogelijk om de naam te veranderen in Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV); een benaming die beter aansluit bij overige provinciale verordeningen. Door de term 'structuurvisie' te laten vallen is bovendien verduidelijkt dat de PRV een zelfstandig en, in tegenstelling tot de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040, een voor burgers bindend document is.
Op 1 mei 2018 is een gewijzigde versie van de PRV in werking getreden. In de PRV hebben Provinciale Staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn, ter uitvoering van de Structuurvisie Noord-Holland 2040, algemene regels vastgesteld over onder meer:
Daarnaast zijn regels opgenomen die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat hierbij om een aantal onderwerpen ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening waaronder:
Aan de PRV zijn diverse kaartbeelden verbonden. Ook zijn in bijlagen toetsingskaders voor de toepassing van de provinciale regels opgenomen.
De gemengde ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in overeenstemming met de geldende provinciale planningsopgave voor kantoren (Plabeka, hierover later meer) en onderhavig bestemmingsplan voldoet ook aan de overige regels zoals gesteld in de PRV.
Provinciale Staten hebben op 15 december 2014 het Milieubeleidsplan 2015-2018 vastgesteld.
De basis van het milieubeleid van de provincie is gelegen in het nakomen van wettelijke regels en normen. Daarnaast zet de provincie in op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven. De provinciale visie is vastgelegd in de onderwerpen 'Gezonde Stad en Mobiliteit, Visie op de Ondergrond, Circulaire Economie en Transitie Duurzame Energie'.
Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid, en is voor het overige daarmee niet in strijd.
De Vervoerregio Amsterdam (voorheen Stadsregio Amsterdam) is een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten. De vervoerregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld, waarvan in dit kader vooral het Plabeka relevant is.
Sinds 2005 is in de Metropoolregio 'Plabeka' actief: het Platform Bedrijven en Kantoren. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Vervoerregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. In de Uitvoeringsstrategie Plabeka 2007 - 2030, vastgesteld tijdens de 6e Noordvleugelconferentie op 16 februari 2007, zijn regionale afspraken gemaakt. Doel van deze afspraken is om te komen tot een aanbod van werklocaties dat zo goed mogelijk aansluit bij de vraag naar bedrijventerreinen, kantoren en zeehaventerreinen.
Sinds de vaststelling van de Uitvoeringsstrategie Plabeka is bij verschillende actualiseringen ruim 5,5 miljoen m2 aan kantoorplannen geschrapt door de regiogemeenten. Dit is deels opgevangen middels het herstructureren en herontwikkelen van verouderde bedrijventerreinen en kantoren.
De meest recente actualisatie is de Plabeka Monitor 2015-2016. Hieruit blijkt dat de trend van transformatie in kantoormeters de afgelopen jaren sterk heeft doorgezet. Hierdoor is de kantoorleegstand in de Metropoolregio Amsterdam verder afgenomen. Het hergebruiken van bestaande kantoorvoorraad zorgt ervoor dat de actuele planvoorraad ruim binnen het toegestane maximum blijft en zelfs ruimte overlaat voor het ontwikkelen van nieuwe kantoorvoorraad.
Ter uitvoering hiervan heeft de gemeente de Kantorenstrategie Amsterdam opgesteld. In paragraaf 3.4.6 wordt hierop nader ingegaan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het kantoorprogramma in overeenstemming van de Kantorenstrategie.
Het Regionaal Verkeer en Vervoerplan (RVVP) is in december 2004 vastgesteld door de Regioraad en opgesteld in samenwerking met de zestien gemeenten van de Vervoerregio Amsterdam. De gezamenlijke ambitie is een gezonde en gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat voor inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving.
De mobiliteitsgroei is hierbij een gegeven. Deze groei moet wel worden opgevangen om voldoende recht te doen aan de geformuleerde ambities maar mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid. Beleid is noodzakelijk om niet alleen de bereikbaarheidsproblemen op te lossen maar ook om de veiligheid en leefbaarheid te waarborgen.
Het RVVP gaat uit van een samenhangende aanpak van de bereikbaarheidsproblemen. Er wordt ingezet op het benutten van de sterke kanten van het bestaande aanbod van openbaar vervoer (OV) en wegcapaciteit, maar het kan niet zonder uitbreiding van deze capaciteit en verdere beïnvloeding van de vraag naar mobiliteit. Goed samenspel tussen ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer en vervoer is noodzakelijk.
Jaarlijks wordt voor het RVVP een uitvoeringsprogramma opgesteld en iedere twee jaar wordt het beleidskader geëvalueerd.
Met de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd is in het bestemmingsplan rekening gehouden. In hoofdstuk 7 wordt verder ingegaan op het aspect bereikbaarheid.
De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam (thans Vervoerregio Amsterdam), aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstbestendige keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.
De Gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 17 februari 2011 de Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch Sterk en Duurzaam vastgesteld. De centrale ambitie van de structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Om economisch sterk en duurzaam te zijn en Amsterdam en de regio verder te kunnen ontwikkelen wil Amsterdam onder meer een intensiever gebruik van de bestaande stad en het openhouden van landschap. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte, efficiënter omgaan met energie en vervoer en er hoeft minder landschap te worden aangetast. Daarnaast betekent het ook 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen erbij tot 2040, intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen en ruimte voor waterberging.
Zuidas ontwikkelt zich de komende jaren als het deel van het stadscentrum voor internationaal zakendoen en kennisontwikkeling, maar er zal ook op grote schaal gewoond worden en er komen voorzieningen als winkels, kinderopvang, (internationale) scholen en horeca. Exclusieve retail- en culturele voorzieningen moeten de internationale aantrekkingskracht versterken. Het wordt niet alleen het zakencentrum voor de metropool Amsterdam maar van heel Nederland. Nergens in Nederland zijn vergelijkbare kansen aanwezig voor een internationaal vestigingsmilieu. Amsterdam is de stad met de internationale hoofdkantoren en met Zuidas wordt die positie verder bevestigd. Met het plan voor Zuidas wordt beoogd de stedelijke kwaliteit te realiseren die nodig is om de rol van toplocatie te bestendigen en verder te ontwikkelen.
Figuur 3.1: Zuidas in de Structuurvisie Amsterdam 2040
Zuidas is aangemerkt als metropolitaan kerngebied. Een zeer gedifferentieerd gebied waar sprake is van een optimale menging van wonen en werken met daarin internationale toplocaties voor kantoren, winkels van internationale allure en ook woningen.
Uit het vervolg van deze toelichting zal blijken dat aan de uitgangspunten van de structuurvisie uitwerking wordt gegeven.
Om uitvoering te kunnen geven aan de Structuurvisie Amsterdam 2040 is het belangrijk om goed in beeld te hebben waar de beschikbare ruimte zich in Amsterdam bevindt. Daarom heeft de gemeente Amsterdam in april 2016 Koers 2025: Ruimte voor de stad opgesteld; een integrale en stadsbrede inventarisatie van woningbouwlocaties. Koers 2025 operationaliseert de structuurvisie en de ambitie voor de bouw van 50.000 woningen in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Naast het accommoderen van groei wil Amsterdam kwaliteit aan de stad toevoegen. Door het veranderende karakter van de toenemende bedrijvigheid wordt de klassieke scheiding tussen wonen en bedrijvigheid steeds vager. Gemengd stedelijke milieus, functioneel en duurzaam, zijn het best in staat om aan deze ontwikkeling ruimte te bieden.
Zuidas wordt in Koers 2025 aangewezen als gebied waar mogelijkheden zijn voor nieuwe gebiedsontwikkeling. De ontwikkelingen in Zuidas kenmerken zich bij uitstek door hun gemengde functies, functionaliteit en duurzaamheid en zijn dan ook volledig in lijn met Koers 2025.
Binnen het instrumentarium van de Structuurvisie Amsterdam 2040 (en de Nota Hoogbouw in Amsterdam, vastgesteld door het College van B&W op 10 mei 2011) zijn de uitgangspunten voor hoogbouw in Amsterdam genoteerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden waar hoogbouw wordt gestimuleerd en gebieden waar hoogbouw zeer terughoudend wordt toegepast. Onder hoogbouw wordt verstaan: gebouwen vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving. Onderhavig bestemmingsplangebied ligt in een gebied (langs de ringweg A10/Ringlijn, met name rond de OV-knooppunten) waar hoogbouw wordt gestimuleerd.
Aan de hand van een hoogbouweffectrapportage (HER), waarin de effecten van het hoogbouwplan op het stedelijke landschap in beeld zijn gebracht, wordt beoordeeld of een hoogbouwplan verantwoord is. In bepaalde gevallen is het opstellen van een HER verplicht. Dat doet zich voor in situaties waarin terughoudendheid met hoogbouw wordt beoogd. De Zuidas is als locatie aangewezen waar hoogbouw wordt gestimuleerd. Het doen van een HER is niet verplicht gesteld.
In het kader van het Uitvoeringsbesluit en het voorliggend bestemmingsplan is wel onderzoek gedaan naar een aantal hoogbouwgerelateerde onderwerpen zoals bezonning en windhinder. In hoofdstuk 14 wordt inhoudelijk ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing in en effecten op de omgeving.
De gemeenteraad heeft op 5 oktober 2016 de Visie Zuidas 2016 vastgesteld. In de Visie Zuidas wordt beschreven hoe, waar en waarom er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Zuidas is in korte tijd uitgegroeid tot een uniek stukje Amsterdam met internationale allure, maar wordt ook steeds meer tot een levendige stadswijk. Tegelijkertijd staat Zuidas aan de vooravond van de grootste bouwoperatie uit de geschiedenis van het gebied en komen er duizenden nieuwe woningen en bewoners bij. Bovendien reizen steeds meer mensen via station Amsterdam Zuid van en naar Amsterdam. Het wordt, kortom, op alle mogelijke manieren drukker in Zuidas met een mix van bewoners, studenten, werknemers, reizigers, congresbezoekers en toeristen. Het behouden en versterken van kwaliteit van wonen en werken in Zuidas, gecombineerd met de aanleg van Zuidasdok, is de belangrijkste uitdaging voor de komende periode.
De Visie Zuidas 2016 benoemt daarbij de volgende thema's:
Zuidas in uitvoering
De visie staat in het teken van het voortzetten en versterken van het succes van Zuidas
in een periode met veel bouwactiviteiten. Het is onvermijdelijk dat bewoners en bezoekers
last gaan ondervinden van bouw- en funderingswerkzaamheden, omleidingen en bouwverkeer,
maar de overlast mag niet overheersen. Alle reden om juist nu extra aandacht te schenken
aan hoe we de kwaliteit van het gebied hoog kunnen houden en waar mogelijk kunnen
verbeteren. Door zorgvuldige gebiedsregie en goede communicatie wordt geborgd dat
Zuidas ook tijdens de bouw leefbaar en bereikbaar blijft.
Internationaal en ambitieus
De kracht van Zuidas wordt onder andere bepaald door de perfecte bereikbaarheid, zowel
vanuit de stad als vanuit de regio, en de nabijheid van Schiphol. Daar bovenop maakt
de aanwezigheid van gekwalificeerde werknemers en kennisinstellingen van Zuidas een
gewilde locatie voor internationaal opererende topbedrijven. Het succes en de kracht
van Zuidas als internationale toplocatie wordt met deze visie verder uitgebouwd en
versterkt. Het internationale karakter wordt op straat voelbaar en zichtbaar, door
hoogwaardige voorzieningen, hotels, kunst en cultuur. Het 'Kenniskwartier', een menging
van universitaire- en stedelijke voorzieningen, bedrijven en wonen, zal een belangrijke
plek krijgen in de internationale en ambitieuze Zuidas.
Een levendige woonwijk
Het is de ambitie om van Zuidas een gemengd woongebied te maken voor jong en oud;
een wijk met een grote verscheidenheid aan nieuwe, lichte woningen in een hoog stedelijke
omgeving en met een moderne en kosmopolitische sfeer. Om de verblijfs- en woonkwaliteit
in Zuidas te garanderen wordt blijvend ingezet op meer levendigheid en voldoende voorzieningen,
zoals scholen, zorgfuncties en winkels.
Verbonden door groen en water
Een belangrijke voorwaarde voor een gezonde en leefbare Zuidas is de aanwezigheid
van voldoende en kwalitatief hoogwaardig groen en water. Dat is niet alleen belangrijk
vanwege recreatieve functies, maar ook om Zuidas bestendig te maken tegen extreme
regenbuien en hoge temperaturen en een habitat te bieden aan flora en fauna. Daarom
worden er plekken in het groen of bij het water aangelegd, worden bestaande plekken
verbeterd en worden het groen en water beter met elkaar verbonden. De samenhangende
structuur van groen en water wordt een belangrijke drager van de identiteit van het
gebied.
Kiezen voor fiets en OV
Het aantal vervoerbewegingen neemt de komende jaren flink toe. De ambitie om de bereikbaarheid
van Zuidas te behouden en tegelijkertijd een aantrekkelijk verblijfsgebied te vormen,
dwingt tot het maken van expliciete keuzes. Fiets en openbaar vervoer krijgen meer
ruimte als aantrekkelijke alternatieven voor het autogebruik. Met een aantal reeds
geplande (in het kader van Zuidasdok) en beoogde ingrepen (op lange termijn) wordt
de OV-bereikbaarheid vergroot. Fietsen van en naar Zuidas en het stallen van fietsen
wordt zo snel, goedkoop, veilig en gemakkelijk als mogelijk. We onderzoeken de Daklaan;
een verhoogde fietsverbinding in een groene setting. Tot slot wordt bestaande en voorziene
infrastructuur slimmer en efficiënter benut. Het bedrijfsleven speelt hierbij een
belangrijke rol.
In de op 30 oktober 2008 door het College van burgemeester en wethouders vastgestelde Woonvisie Amsterdam tot 2020: Wonen in de Metropool wordt Amsterdam in zijn regionale context bezien, worden de Amsterdamse ambities per woningmarktgebied geanalyseerd, de knelpunten op een rij gezet en worden keuzes gemaakt. Kern van het Amsterdamse woonbeleid blijft de ongedeelde stad, maar Amsterdam wil ook topstad, emancipatiestad, een betaalbare stad, een zorgzame stad en een duurzame stad zijn. In de woonvisie wordt gezocht naar een balans tussen al deze ambities.
Zuidas wordt in de komende jaren een duurzaam internationaal stadscentrum en een voorbeeldproject van duurzaam bouwen. Dit krijgt vorm in energiebesparing, duurzame energie, het gebruik van duurzame materialen, kwaliteit en een hoogwaardige openbare ruimte en architectuur. Zuidas wil benadrukken dat het bij duurzaamheid ook om mensen gaat. Er zijn initiatieven om de diversiteit van mensen die binnen Zuidas wonen, werken of studeren te bevorderen en een afspiegeling te laten zijn van de Amsterdamse samenleving. Zuidas wil daarnaast ook bedrijven en instellingen inspireren om duurzaam te ondernemen.
Met het in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouwprogramma wordt uitvoering gegeven aan het in de visie geformuleerde beleid. Gelet op de veranderingen op de woningmarkt die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan ligt het voor de hand niet alleen in te zetten op grote woningen, maar ook de realisatie van kleinere woningen te faciliteren. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een woonprogramma.
Gemeenten zijn verplicht om bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwplannen de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, om te toetsen of het plan voorziet in een actuele behoefte binnen de regio. De Stadsregio Amsterdam (thans Vervoerregio Amsterdam) heeft op 18 oktober 2016 de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Stadsregio Amsterdam opgesteld. Deze handreiking is een aanvulling op de bestaande, landelijke handreikingen, toegespitst op de situatie in de stadsregio Amsterdam.
Het doel van de ladder is zorgvuldig ruimtegebruik en het voorkomen van leegstand en overprogrammering uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Leegstand en overprogrammering zijn voor wat betreft wonen in de regio Amsterdam echter niet zozeer van toepassing. Er is een enorme vraag naar woonruimte binnen de regio en vooralsnog zijn er voor de komende tien jaar nog niet genoeg (harde) plannen die in deze behoefte kunnen voorzien.
De onderbouwing van de woningbehoefte binnen de regio kan zowel kwantitatief als kwalitatief zijn. Met kwantitatieve behoefte wordt bedoeld: de vraag naar woningen binnen de regio, uitgedrukt in cijfers, afgezet tegen het aanbod van woningen binnen de regio, uitgedrukt in cijfers. Met kwalitatieve behoefte wordt bedoeld: de vraag naar woningen binnen de regio, onderscheiden naar type woningen, woonmilieu en/of segment, afgezet tegen het aanbod van woningen binnen de regio, onderscheiden naar type woningen, woonmilieu en/of segment. Bij het aanbod van woningen worden zowel de reeds bestaande woningen als de in uitvoering zijnde of geplande bouw van woningen binnen de regio meegewogen.
De provincie Noord-Holland heeft de gemeenten binnen de Stadsregio Amsterdam (thans Vervoerregio Amsterdam) gevraagd gezamenlijk een Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) op te stellen voor de periode 2016 tot en met 2020. Dit komt voort uit de provinciale Woonvisie uit 2010, waarin als doelstelling is opgenomen dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De gemeenten die deel uitmaken van de thans Vervoerregio Amsterdam werken nauw samen om de woningbehoefte voor de gehele regio adequaat op te vullen. Hiertoe is in het regionale portefeuillehouders-overleg Ruimte en Wonen van 30 juni 2016 de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020 vastgesteld. De thema's in deze samenwerkingsagenda zijn woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling, om de kwantitatieve behoefte aan woningen, maar vooral ook de kwalitatieve behoefte aan woningen in kaart te brengen.
Het RAP brengt de regionale vraag naar woningen in beeld en zet deze vraag af tegen het (geplande) aanbod van woningen. De woningmarkt in de regio Amsterdam kent een sterke samenhang en een gedeeld gezamenlijk belang. De regio is internationaal gezien zeer sterk met veel groeipotentieel en een goede concurrentiepositie. Deze sterke positie van de regio is ontstaan dankzij een veelheid aan factoren, waarbij de hoge kwaliteit van leven een belangrijke rol speelt. Een aantrekkelijke en diverse woningmarkt maakt hier deel van uit. Veel mensen willen dan ook graag in de regio wonen. Dat biedt tegelijkertijd kansen en uitdagingen. De vraag naar woningen is in alle segmenten groter dan het aanbod.
Bij het in kaart brengen van de actuele regionale behoefte is het belangrijk om niet alleen rekening te houden met de behoefte anno nu, maar ook met de behoefte in de nabije toekomst. Het gaat daarbij vooral om toekomstige huishoudensgroei en de woningvraag die daar het gevolg van is. De onderstaande tabel geeft aan dat het aantal huishoudens en daarmee de kwantitatieve woningbehoefte in de regio Amsterdam de komende jaren fors toeneemt.
Indicatieve woningbehoefte per deelregio Amsterdam
Bron: Provinciale prognose Noord-Holland 2015, toegepast op WiRA 2015, bewerking
RIGO 2016
Voor de regio Amsterdam als totaal wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2015-2020 geraamd op ca. 45.000 woningen en voor de periode 2015-2025 op ca. 87.000 woningen. Dat komt neer op een toename van ruim 9.000 woningen per jaar.
Voor een adequaat onderzoek naar de actuele regionale behoefte is het niet alleen belangrijk om de actuele vraag naar woningen te onderzoeken, maar dient deze vraag afgezet te worden tegen de in uitvoering zijnde of geplande bouw van nieuwe woningen, om te zien of na de realisatie van deze woningen nog wel voldoende vraag resteert. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen harde plancapaciteit, waarmee gedoeld wordt op het geplande woningaanbod dat in vastgestelde plannen is opgenomen en zachte plancapaciteit, waarmee gedoeld wordt op woningbouwplannen in voorbereiding.
Uit de onderstaande tabel blijkt dat er een tekort is aan harde plannen voor de regio Amsterdam. Hiermee wordt aangetoond dat er nog ruimte, of sterker, noodzaak is voor het vaststellen van nieuwe plannen als het onderhavige.
Woningbehoefte afgezet tegen plancapaciteit in drie marktregio's
Bron: Provinciale prognose Noord-Holland 2015, toegepast op WiRA 2015, Monitor
Plancapaciteit 2016, bewerking RIGO 2016.
Naast de kwantitatieve behoefte is het eveneens belangrijk om de kwalitatieve behoefte te onderzoeken. Ten aanzien hiervan maakt het RAP duidelijk dat er meer aanbod nodig is in alle typen en prijsklassen woningen, om tegemoet te komen aan de vraag van de verschillende groepen woningzoekenden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een woonprogramma.
In 2011 werd met vaststelling van de Kantorenstrategie beleid geformuleerd om de kantorenmarkt gezonder te maken en het totale aanbod van kantoorvloeroppervlak terug te dringen. Hierbij werd sterk ingezet op transformatie en herontwikkeling van leegstaande kantoren en het beperken van nieuwbouw. Deze inzet is succesvol gebleken met een daling van de leegstand van 18 % naar 12,8 % per 1 januari 2017. Sinds 2015 is de dynamiek op de kantorenmarkt weer sterk toegenomen en dit vroeg om een actualisering van de huidige strategie en onderzoek naar de doelmatigheid hiervan. De veranderingen op de kantorenmarkt, maar ook de banengroei en een Brexit zijn aanleiding geweest om de in 2011 vastgestelde Kantorenstrategie te actualiseren.
Amsterdam als economische motor
Amsterdam huisvest een aantal grote en bovengemiddeld snel groeiende dienstensectoren
waarin de Metropoolregio Amsterdam (MRA) een comparatief voordeel heeft ten opzichte
van de rest van Nederland. De belangrijkste hiervan is de zakelijke en financiële
dienstverlening. Ook de industrie IT- en softwaredienstverlening droeg relatief sterk
bij aan de economische groei van Amsterdam. De werkgelegenheid nam in 2016 in de hele
MRA toe met 2,3 %. De stijging is bijna geheel toe te schrijven aan Amsterdam. Op
Zuidas groeide het aantal banen het snelst. Amsterdam past in een mondiale trend waarbij
internationaal georiënteerde kennisintensieve steden zoals Londen, Parijs en Stockholm
een substantiële werkgelegenheidsgroei kennen en zich ontwikkelen als economische
motoren voor de omliggende stedelijke regio. Deze trend heeft alles te maken met de
opkomst van de kennis- en innovatie-economie. Amsterdam is een internationaal knooppunt,
heeft twee universiteiten en diverse kennisinstellingen en kennisintensieve bedrijven.
De stad zet zoveel mogelijk in op stedelijke ontwikkeling nabij multimodale knooppunten.
Door op deze locaties in te zetten op groei wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen
en zijn werkplekken in de toekomst sneller en beter bereikbaar voor inwoners van de
regio en daarbuiten. De Zuidas ontwikkelt zich hierin steeds meer tot een gemengd
woon- en werkgebied met voorzieningen.
Uitvoeringsstrategie 3.0: Ruimte voor Werken in de MRA van Morgen: 2017-2030
Om een gezonde kantorenmarkt te behouden en overmaat terug te dringen en te voorkomen
wordt binnen de MRA samengewerkt door het Platform bedrijven en kantoren (Plabeka).
De programmatische afspraken die in het verleden voor het planaanbod kantoren zijn
gemaakt met de Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040 zijn vervangen door een nieuwe
Uitvoeringsstrategie Plabeka 3.0. Hiermee is een herijking gemaakt van de vorige strategie
om zo goed mogelijk te kunnen blijven inspelen op de ruimtelijk-economische ontwikkelingen
en de veranderde kwalitatieve en kwantitatieve ruimtevraag.
Kwantitatieve raming
De vraagramingen van de Kantorenstrategie 2011 en de Uitvoeringsstrategie 2011 zijn
door de grote dynamiek achterhaald. Dit heeft geleid tot het rapport Vraagraming en
vraagverdieping Metropool Regio Amsterdam (mei 2016). Op basis van dit rapport is
de vraag naar nieuw kantoorvloeroppervlak in de Uitvoeringsstrategie geraamd op 515.000
m² tot 2050, waarvan 230.000 m² groei op formele kantoorlocaties van 2017 tot 2030
en 225.000 m² voor groei op formele kantoorlocaties van 2030 tot 250 en 60.000 m²
voor groei elders binnen Amsterdam. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de uitbreidingsvraag
als gevolg van Brexit. Door de transformatie van kantoren naar andere functies, zoals
wonen (die tot 2019 naar verwachting 250.000 m² bedraagt) en de grote vraag naar kantoren,
onder andere als gevolg van de Brexit, zal de leegstand van 11,5 % dalen naar een
frictieleegstand van 8 % in 2019. Frictieleegstand is de leegstand die ontstaat doordat
vraag en aanbod in de tijd niet altijd direct op elkaar aansluit.
Kwalitatieve raming: Juiste kantoor op de juiste plek.
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat er nog steeds behoefte is aan kantoren op locaties
waar sprake is van functiemenging, die bovendien goed bereikbaar zijn. Dit betreft
met name een kwalitatieve vraag. Het juiste kantoor op de juiste plek. Behoefte aan
kantoorruimte bestaat vooral bij bedrijven in ICT, communicatie en zakelijke dienstverlening,
maar ook bij innovatieve kantoorconcepten op meer informele plekken in de stad. Op
gewilde locaties, met name in het Centrum, de Arenapoort en Zuidas is de vraag naar
kantoorruimte groot.
Er is vooral behoefte aan een kwalitatieve sturing waarbij het uitgangspunt is: het juiste kantoor op de juiste plek. In Ruimte voor de Economie van Morgen (collegebesluit d.d. 18 juli 2017) worden drie kantorenmilieus onderscheiden:
De geactualiseerde kantorenstrategie behelst onder meer:
Selectiebeleid voor kantoren
Het college heeft op 6 september 2016 een selectiebeleid bij kantoorontwikkeling vastgesteld
waarbij openbaar, meervoudig selecteren de hoofdregel is. Op 24 januari 2017 heeft
het college vervolgens uitgangspunten vastgesteld voor kantoorgebruikers op de Zuidas.
Uitgangspunten voor eindgebruikers die zich willen vestigen op nieuwe kavels moeten
passen binnen de Visie Zuidas 2016 en de daarin geformuleerde criteria. Bij de selectie
van ontwikkelaars wordt getoetst aan de in Zuidas gewenste hoge kwaliteit, waarbij
in het licht van een kwalitatieve beoordeling de volgende elementen een belangrijke
rol spelen:
De selectie van kavels komt tot stand via openbare gronduitgifte en alleen bij uitzondering
kan hiervan worden afgeweken via de hardheidsclausule. In dat geval moet naast de
criteria uit de Visie Zuidas 2016 ook sprake zijn van een initiatief dat van belang
is voor de doorontwikkeling van de Zuidas als toplocatie die concurrerend is met vergelijkbare
(internationale) zakencentra én het initiatief moet bijdragen aan de versterking van
de ruimtelijke-economische structuur van Nederland.
Het doel is dat Zuidas dé toplocatie van Nederland en concurrerend ten opzichte van
vergelijkbare zakencentra in Europa blijft. In voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien
in een kantoorprogramma dat past binnen de kantorenstrategie en de ontwikkeling van
Zuidas als internationale toplocatie. In voorliggend bestemmingsplan wordt een kantoorprogramma
mogelijk gemaakt en is in lijn met de kantorenstrategie.
Uit het meest recente analyserapport van de kantorenmarkt op Zuidas, de Zuidas Office Monitor (editie 2017, H1), komt naar voren dat de aanhoudende vraag van kantoorgebruikers en het lage leegstandspercentage er de afgelopen jaren toe hebben geleid dat nieuwe bouwplannen worden gerealiseerd. Het rapport geeft aan dat door de nog steeds toenemende dynamiek de behoefte aan uitbreiding van de kantoorvoorraad nog steeds actueel is. Dit is ook nodig om nieuwe (grootschalige internationale) gebruikers de kans te geven zich op Zuidas te vestigen of om bestaande gebruikers uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Een behoorlijk deel van het voorziene kantoorvloeroppervlak moet nog gebouwd en opgeleverd worden, wat tot gevolg heeft dat het direct beschikbare aanbod van kantoren beperkt is. Dit leidt tot een leegstandpercentage van slechts 4,3 %. Het rapport geeft tevens aan dat de realisatie van woningen en voorzieningen de leefbaarheid en het multifunctionele karakter van het gebied versterkt.
Op 23 mei 2012 heeft de Gemeenteraad de ruimtelijke detailhandelsbeleidsnota Amsterdam Winkelstad: Een kwaliteit aan winkelgebieden 2011-2015 vastgesteld. De eerste hoofddoelstelling is het koesteren en verder versterken van het gevarieerde winkelmilieu van Amsterdam. Hierdoor wordt de aantrekkingskracht op (nieuwe) bewoners en zakelijke en toeristische bezoekers vergroot. De tweede hoofddoelstelling is het versterken en borgen van de fijnmazige structuur van winkelgebieden met aanbod in dagelijkse artikelen. Zo blijven deze winkelgebieden op aanvaardbare afstand toegankelijk voor bewoners.
Met het detailhandelsbeleid spant de gemeente zich in om de delicate, broze balans tussen een gevarieerd en vernieuwend winkelmilieu enerzijds en het kunnen doen van de dagelijkse boodschappen dicht bij huis anderzijds zoveel mogelijk in tact te houden.
Het beleid sluit op veel punten aan bij het vorige beleid, omdat het vorige beleid succesvol was. De leegstand is bijvoorbeeld over de hele linie relatief laag. De regionale afstemming wordt gecontinueerd. Wel zijn er andere accenten gelegd. Zo wordt in het nieuwe beleid gestimuleerd dat er meer grotere winkelunits komen in sommige winkelgebieden. Terughoudendheid blijft van kracht met betrekking tot brancheverruiming op perifere winkellocaties.
Het detailhandelsbeleid maakt onderdeel uit van de Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch Sterk en Duurzaam (17 februari 2011). Het detailhandelsbeleid Amsterdam Winkelstad geldt voor de hele stad en is gericht op de periode 2011-2015. Dit detailhandelsbeleid blijft van kracht als algemeen kader. Voor de nadere invulling van het beleid dient getoetst te worden aan de detailhandelsnota zoals opgenomen onder paragraaf 3.4.7.2.
Op 20 december 2017 heeft de gemeenteraad het nieuwe detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022 vastgesteld: Sterke winkelgebieden in een groeiende stad. Het beleid is een aanvulling op de meer algemene kaders van het regionale detailhandelsbeleid en het Amsterdams Ondernemersprogramma 2015-2018: Ruimte voor ondernemers.
Het beleid heeft twee hoofddoelstellingen:
Voor de verschillende in het beleid onderscheiden typen winkelgebieden gelden in heel Amsterdam algemene beleidsuitgangspunten. Een van de belangrijkste daarvan is dat het winkelaanbod in Amsterdam geclusterd wordt in winkelgebieden en dat nieuwe losse winkelvestigingen in beginsel zijn uitgesloten. Hieraan ligt een aantal redenen te grondslag. In de eerste plaats heeft clustering van winkels voordelen voor ondernemers én consumenten: alle benodigde boodschappen zijn vlakbij elkaar verkrijgbaar. In de tweede plaats profiteren ondernemers in winkelconcentraties van elkaars bezoekersstromen. Verder is het voor de overheid efficiënter en duurzamer om een concentratie van winkels te faciliteren met bijvoorbeeld laad- en losplekken voor bevoorrading, voorzieningen voor fietsen et cetera. Het clusteren van detailhandel, en daarmee efficiëntere bevoorrading, draagt indirect bij aan de ambities van Amsterdam voor een schonere luchtkwaliteit. Naast algemeen beleid wordt een specifieke koers gevolgd voor detailhandel in verschillende gebieden.
Een aanvulling op het detailhandelsbeleid is het Amsterdams Ondernemers Programma 2015-2018: Ruimte voor ondernemers! (AOP 2015-2018), dat op 17 december 2015 door de Gemeenteraad is vastgesteld. Daarin wordt gesteld dat ondernemers voor Amsterdam een belangrijke motor voor de economie vormen. Ruimte voor ondernemerschap is een belangrijke randvoorwaarde. Goede vestigingsvoorwaarden worden bepaald door diverse ruimtelijke- en omgevingsfactoren. Dit geldt ook voor de detailhandel. Niet alleen zorgt de detailhandel zelf voor veel (directe) werkgelegenheid, zo nam het aantal banen in de detailhandel in de afgelopen tien jaar met acht procent toe, ook de horeca en de toerismebranche profiteren op hun beurt van winkelende bezoekers. Daarnaast maakt detailhandel het bezoekmotief en het vestigingsklimaat aantrekkelijker, hetgeen toeristen, allerhande bedrijven en mensen kan motiveren om naar Amsterdam te komen. Het detailhandelsbeleid vergroot de kwaliteit aan winkelgebieden in Amsterdam en biedt de beste garantie om de werkgelegenheid in de detailhandel te behouden en te vergroten.
Eén van de uitgangspunten van het AOP 2015-2018 is het jaarlijks monitoren van de leegstand in winkelgebieden. Uit de Barometer Winkelleegstand Amsterdam 2016, die de winkelleegstand in Amsterdam in kaart brengt, blijkt dat het relatief goed gaat met de Amsterdamse detailhandel. In vergelijking met het landelijk gemiddelde is de leegstand laag, zowel in aantal winkelverkooppunten, als in vierkante meters winkelvloeroppervlak. Zo is de leegstand detailhandel in Amsterdam naar het aantal winkelverkooppunten 3,6 %, tegen een Nederlands gemiddelde van 7,9 %, en is de leegstand detailhandel in Amsterdam naar vierkante meters winkelvloeroppervlak 6,5 %, tegen een Nederlands gemiddelde van 8,3 %. Kijkend naar de cijfers binnen de verschillende Amsterdamse deelgebieden ziet men dat de leegstandcijfers voor de Zuidas zo goed als nihil zijn. De leegstand detailhandel in Buitenveldert/Zuidas (er wordt een gecombineerde weergave getoond voor deze gebieden) naar het aantal winkelverkooppunten is 1,2 %, en de leegstand detailhandel in Buitenveldert/Zuidas naar vierkante meters winkelvloeroppervlak is 2,1 %.
Op 7 juni 2017 heeft de Gemeenteraad de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt van de Nota is dat bewoners en werknemers bij nieuwbouw geen parkeervergunning voor het parkeren op straat krijgen. De parkeerbehoefte dient aldus op eigen terrein te worden opgevangen.
Zuidas wordt aangemerkt als A-locatie. A-locaties kenmerken zich door een zeer goede bereikbaarheid per openbaarvervoer. Gebieden die dicht bij een intercitystation zijn gelegen worden als A-locatie aangemerkt. In deze gebieden schrijft de gemeente voor woningen alleen een maximumparkeernorm voor, geen minimumnorm.
De belangrijkste uitgangspunten voor nieuwe bestemmingsplannen met betrekking tot nieuwbouw op A-locaties zijn:
De parkeernormen zoals opgenomen in voorliggend bestemmingsplan zijn in overeenstemming met de Nota Parkeernormen Auto. In hoofdstuk 7 wordt verder op het beleid ten aanzien van autoparkeren voor het plangebied ingegaan.
Op 15 maart 2018 heeft de gemeenteraad de Nota parkeernormen fiets en scooter vastgesteld. Bij nieuw te bouwen woningen is de verplichting om een (fietsen)berging te realiseren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Voor niet-woonfuncties moet de realisatie van fietsparkeervoorzieningen worden vastgelegd middels bestemmingsplannen. De Nota dient ter onderbouwing van de normen die in het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Op basis van de kencijfers van het landelijke kennisinstituut CROW zijn fietsparkeernormen ontwikkeld voor niet-woonfuncties. Voor niet-woonfuncties wordt het bovendien verplicht om voldoende en goede fietsparkeervoorzieningen te realiseren op eigen terrein. De parkeernormen zoals opgenomen in voorliggend bestemmingsplan zijn in overeenstemming met de Nota parkeernormen fiets en scooter. In paragraaf 7.4 wordt verder op het beleid ten aanzien van fietsparkeren voor het plangebied ingegaan.
De algemene ambities zoals verwoord in de Visie Zuidas 2009 (voorganger van de Visie
Zuidas 2016) hebben een vertaling gekregen in het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier
(vastgesteld door de Gemeenteraad op 16 februari 2011). Het uitvoeringsbesluit geeft
de ambities weer voor de ontwikkeling van het deelgebied Kenniskwartier bestaande
uit de gronden van de toenmalige tennisvereniging Goldstar, sportclub Buitenveldert,
VU en VUmc. Het uitvoeringsbesluit voorziet in een integrale afweging tussen de verschillende
opgaven in het gebied in programmatisch en ruimtelijk opzicht.
Figuur 3.2: afbeelding uit het Uitvoeringsbesluit uit 2011
Voor zover deze betrekking hebben op het plangebied en de daarin voorgenomen ontwikkeling
van voorliggend bestemmingsplan wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijk-functionele
en stedenbouwkundige aspecten die vanuit het uitvoeringsbesluit grotendeels in de
verdere concretisering van het plan zijn meegenomen.
Voor het project Kenniskwartier is het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier vastgesteld (raadsbesluit d.d. 16 februari 2011). Het uitvoeringsbesluit geeft de ambities weer voor de ontwikkeling van het Kenniskwartier en vormt daarmee de basis voor onder andere voorliggend bestemmingsplan. In het onderstaande wordt achtereenvolgens ingegaan op de ruimtelijk-functionele uitgangspunten (4.1.1), de stedenbouwkundige uitgangspunten (4.1.2) en de wijzigingen ten opzichte van het uitvoeringsbesluit (4.1.3).
Ruimtelijke aspecten
Doel van het uitvoeringsbesluit is het formuleren van een integraal stedenbouwkundig
raamwerk en flexibel ontwerp voor het gehele deelgebied Kenniskwartier. Het uitvoeringsbesluit
vormt de basis voor de uitvoering van concrete bouwprojecten en daagt uit tot een
duurzame en architectonische invulling van hoge kwaliteit.
De volgende doelstellingen zijn onderdeel van de gebiedsvisie voor het gehele deelgebied Kenniskwartier:
Het deelgebied Kenniskwartier heeft de potentie om uit te groeien tot een hoogwaardig stedelijk milieu met een rijk en gemengd programma. Binnen dit gemengde programma is het een ruimtelijke opgave om in hoge dichtheden voldoende woonkwaliteit te realiseren.
Programmatische aspecten
In het uitvoeringsbesluit is voor de gronden ten noorden van de Gustav Mahlerlaan
(minus de 39.000 m2 bvo ten behoeve van de kantoorfunctie, gerealiseerd in de vorm van The Edge) de volgende
indicatieve verdeling van het programma aangegeven:
Figuur 4.1: afbeelding uit Uitvoeringsbesluit 2011
Auto- en fietsparkeren
De uitgangspunten van de Zuidas voor autoparkeren gelden ook voor het deelgebied Kenniskwartier.
Voor kantoren geldt een norm van 1 parkeerplaats per 250 m² bvo, deels 1 parkeerplaats
per 125 m2 bvo. Voor woningen een norm van 1,25 parkeerplaats per woning (inclusief bezoekersparkeren).
Dit komt overeen met 1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Voor het aantal parkeerplaatsen voor voorzieningen wordt in Kenniskwartier maatwerk
gehanteerd. In beginsel dienen autoparkeerplaatsen ondergronds te worden gerealiseerd.
Voor kantoren is het streven voor ten minste 40 % van de werknemers een inpandige
fietsstalling te realiseren. Voor woningen geldt een richtlijn van een fietsparkeerplek
per 25 m2 (met een maximum van 5 plaatsen). In de openbare ruimte dient rekening gehouden te
worden met bezoekersparkeren. Hiervoor geldt als richtlijn 0,5 fietsparkeerplek per
woning.
Ten tijde van het opstellen van het uitvoeringsbesluit was er nog geen definitief besluit genomen over de scoop van Zuidasdok. Voor de voorkeursbeslissing Zuidasdok uit 2012 was de gedachte dat de gehele infrastructuurbundel ondergronds zou worden gebracht. In het huidige plan voor Zuidasdok blijven de trein- en metrosporen bovengronds.
In het noorden van de noordstrook wordt uitgegaan van de maximale bouwhoogtes die het Luchthavenindelingbesluit Schiphol biedt. Dit betreft 58,5 - 66 meter. De bouwhoogte loopt richting de Gustav Mahlerlaan af. Aan de zuidzijde van de noordstrook wordt voorzien in een basisbebouwing van 35 meter, met hoogteaccenten.
De uitstraling van de Gustav Mahlerstraat is van belang. Aan de Gustav Mahlerlaan wordt uitgegaan van vaste rooilijnen en de voorzieningen in de plint zijn gericht op deze straat. Er wordt voorzien in een aantal openbare ruimtes, waarvan twee pleinen.
Figuur 4.2: afbeelding uit Uitvoeringsbesluit 2011.
Verder zijn de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden van belang:
Figuur 4.3: afbeelding uit Uitvoeringsbesluit 2011.
In het uitvoeringsbesluit is de identiteit van Kenniskwartier vastgelegd. Kenniskwartier wordt een sterk gemengd gebied met wonen, werken, onderwijs, en grootschalige (VUmc) en kleinschalige voorzieningen. Wat betreft stedenbouw is ingegaan op de rangorde in openbare ruimte, (actieve) plinten, flexibiliteit van bebouwing en omgevingskwaliteit. Het doel en de ambities zoals omschreven in het uitvoeringsbesluit zijn nog steeds actueel. Na vaststelling van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier in 2011 heeft zich echter een aantal ontwikkelingen voorgedaan die invloed hebben op de programmatische en stedenbouwkundige uitgangspunten voor de noordstrook. Deze uitgangspunten zijn van invloed op de regels zoals gesteld in voorliggend bestemmingsplan. In het onderstaande wordt ingegaan op de wijzigingen sinds het uitvoeringsbesluit:
Project Zuidasdok
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Programmatische wijziging
Het uitvoeringsbesluit gaat uit van een gemengd gebied waarin wordt gewoond, gewerkt
en geleefd in een hoogwaardig milieu. Gelet op de ontwikkelingen van de afgelopen
jaren wordt een (kleine) verschuiving aangebracht in het gemengde programma, waarbij
er een accent wordt gelegd op wonen. Er is een toenemende vraag aan woningen in Amsterdam
in het algemeen, en Zuidas in het bijzonder. Dit is ook vastgelegd in de Visie Zuidas
2016.
Met voorliggend bestemming wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van maximaal 201.500
m2 bvo functionele bebouwing ten noorden van de Gustav Mahlerlaan. Binnen dat totaal
kan een gemengd woon-werkprogramma wordt ontwikkeld waarbij per functie de volgende
maxima brutovloeroppervlakte zijn gesteld: 67.000 m2 kantoren, 127.500 m2 wonen en 27.000 m2 voorzieningen.
Gewijzigde wet- en regelgeving
Zuidas heeft de ambitie om een levendig woonmilieu te creëren. Daarom moet ruimte gemaakt worden, met name op ooghoogte (de plinten) voor voorzieningen: alledaagse voorzieningen, publiekstrekkende voorzieningen, en andere specifieke voorzieningen voor de directe omgeving.
Figuur 4.4: voorbeeldverkaveling oostelijk ontwikkelveld en kavel 2i, met inrichting toekomstige openbare ruimte (inclusief Zuidasdok).
Programmatische invulling oostelijk ontwikkelveld
Voor het oostelijk ontwikkelveld wordt voorzien in een gemengd programma van wonen,
werken en voorzieningen, in totaal ongeveer 82.500 m2.
Aan de Gustav Mahlerlaan ligt het accent op woningen met voorzieningen in de plint. Aan de A10-zijde ontstaat een hybride gebouw waarin verschillende functies worden gecombineerd. Gelet op de geluidbelasting van de A10 kan het niet geluidbelaste programma als afschermde bebouwing dienen.
Aan de noordelijke zijde wordt in een voorzieningenprogramma voorzien, waaronder een bioscoop met aanverwante voorzieningen. Deze voorzieningen zullen grenzen aan het toekomstige dokplein, dat een levendige plek wordt en bovendien dicht bij het station Amsterdam Zuid is gelegen. De bioscoop op Zuidas is een stadsbioscoop die vooral publiek trekt uit de directe omgeving en Amsterdam. Een slimme bioscoopformule die gericht is om een mix van doelgroepen aan te trekken en waarin beleving centraal staat is essentieel. Hiervoor is een aanvullend voorzieningenprogramma wenselijk dat de bioscoop versterkt en de plek stedelijk maakt. Deze voorzieningen kunnen verschillend worden gepositioneerd in het totaalvolume, maar niet direct grenzend aan het binnenhof.
De diagonaal wordt een langzaamverkeerroute van station Amsterdam Zuid naar de VU. De Gustav Mahlerlaan is een belangrijke stadstraat die doorloopt vanuit het centrum van Zuidas. Aan deze twee straten komt op de begane grond de nadruk te liggen op voorzieningen. Op de bovengelegen bouwlagen zijn hoofdzakelijk woningen toegestaan. Voor een mix van functies is ook voorzien in kantoren. Deze worden bij voorkeur in de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de A10 gerealiseerd. Dit is een zichtlocatie en bovendien kan dit programma dienen als geluidafschermde bebouwing.
Figuur 4.5: schematische weergave van het programma in het oostelijk ontwikkelveld.
Programmatische invulling westelijk ontwikkelveld
Qua opzet is het westelijk ontwikkelveld een spiegeling van het oostelijk ontwikkelveld.
Echter zal hier minder de focus op voorzieningen liggen, maar meer op wonen en kantoren.
Er zal ongeveer 82.500 m2 aan programma ontwikkeld kunnen worden. Hoe dit precies wordt verdeeld is nog niet
bekend. Zuidasdok heeft de mogelijkheid om een deel van de kavel te gebruiken als
werkterrein, de kavel kan hierna worden ontwikkeld. Het betreft een uit te werken
bestemming, hiervoor zal in een latere fase een uitwerking voor moeten worden gemaakt.
Programmatische invulling kavel 2i
Door de positie van het gebouw, op de kruising van de Gustav Mahlerlaan, diagonaal
en het dokplein, waar veel verschillende verkeerstromen elkaar kruisen is een plint
met voorzieningen van groot belang. Er wordt uitgegaan van een gemengde ontwikkeling
van circa 30.000 m2. Binnen Zuidas wordt een verkenning gedaan naar het huisvesten van een bibliotheek,
kavel 2i is één van deze locaties. Hierdoor is er nog niet bekend wat de precieze
invulling van het programma wordt. Het is in ieder geval een combinatie van voorzieningen
in de plint met wonen en/of werken en/of een bibliotheek.
Met deze ruimtelijk-functionele uitgangspunten wordt de noordstrook ontwikkeld als een gemengd woon-werkgebied, dat aansluit op de de rest van de ontwikkeling van Kenniskwartier, waaronder de middenstrook en de VU-campus, waar kennis en innovatie een belangrijke drijfveer vormen. De noordstrook sluit aan op de juridisch-planologische mogelijkheden op de middenstrook en vormt hiervoor geen belemmeringen.
Zuidas en daarmee het Kenniskwartier wordt bebouwd in een hoge dichtheid. De gebouwinvullingen geven samen met de structuur openbare ruimte het nieuwe gezicht van het Kenniskwartier en daarmee van Zuidas als geheel. Kenniskwartier maakt onderdeel uit van het gedeelte van Zuidas ten zuiden van de A10. In de stedenbouwkundige uitwerkingen van de deelgebieden Kenniskwartier wordt typologisch aangetakt aan verworvenheden van het reeds gerealiseerde deel van Zuidas in deelgebieden Mahler en Gershwin. Kernidee is hiermee samenhang in de stedenbouwkundige opbouw van Zuidas als geheel te verkrijgen. Het Kenniskwartier is hiermee deel van een groter stedenbouwkundig ensemble.
Kenniskwartier wordt ontwikkeld als een locatie met stoere, creatieve en informele woon- en werkmilieus. Langs de Gustav Mahlerlaan verrijst een reeks van gebouwen met een eigen identiteit en verschillende bouwhoogten en architectuur. Levendigheid in nieuwbouw ontstaat door royale, goed ontworpen, multi-inzetbare plint en ook door toevoeging van bijzondere functies die gemeenschappelijk gebruikt.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet ter plaatse van het oostelijk ontwikkelveld en kavel 2i in een eindbestemming. Voor het westelijk ontwikkelveld is een uit te werken bestemming opgenomen. De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn voor het oostelijk ontwikkelveld en kavel 2i verder uitgewerkt.
Figuur 4.6: voorbeeldverkaveling oostelijk ontwikkelveld
Oostelijk ontwikkelveld
Het oostelijk ontwikkelveld kent drie hoogteaccenten die het dambordpatroon volgen
zoals ingezet voor de deelgebieden ten zuiden van de A10. De basisbebouwing heeft
een bouwhoogte van maximaal 50 meter aan de A10-zijde en 30 meter aan de zijde van
de Gustav Mahlerlaan. Een goed woonklimaat is een belangrijk uitgangspunt. Aangezien
de kavel is gelegen aan een 'harde buitenkant' (de A10 en Gustav Mahlerlaan), wordt
voorzien in een 'zachte' binnenkant (het groene binnenhof). Hiermee ontstaat een prettig
verblijfsklimaat met voldoende ruimte voor bezonning, leefruimten en de menselijke
maat.
Het binnenhof van het oostelijk ontwikkelveld is groen, openbaar toegankelijk en biedt ruimte voor bomen in volle grond. Deze groene zone is niet toegankelijk voor auto's. Aan het binnenhof grenzen voordeuren van de beganegrondwoningen en portieken en daar liggen de margestroken van de panden. Deze worden daar waar deze niet voor de ontsluiting van het gebouw worden gebruikt ingezet als openbare buitenruimte voor grondgebonden woningen. Het binnenhof is bereikbaar via de diagonaal (middels een onderdoorgang in de bebouwing) en via de gracht, die gelegen is tussen het westelijk en oostelijk ontwikkelveld.
Onderdeel van een prettig woonklimaat is voldoende ruimte voor voorzieningen een toegankelijke plint (de eerste bouwlaag). Dit is vooral van belang voor de Gustav Mahlerlaan en de diagonaal. De diagonaal wordt een belangrijke route van het station Amsterdam Zuid naar de VU, en wordt ingericht voor langzaamverkeer. Naast een belangrijke doorgangsroute wordt de diagonaal ook een plek waar het prettig is om te verblijven.
De ondergrondse parkeergarage van de noordelijke kavel noordzijde van de kavel vindt plaats via de noordelijke ontsluitingsroute, die ten noorden van het westelijk ontwikkelveld loopt.
Westelijk ontwikkelveld
Het westelijk ontwikkelveld is in basis een spiegeling van het oostelijk ontwikkelveld.
Het is van belang dat de beide binnenhoven met elkaar worden verbonden, zodat de ruimtes
elkaar versterken. Hoe de gebouwen aan de ze ruimte grenzen moet in de uitwerking
verder worden vastgelegd. De maximale bouwhoogte komt voort uit de hoogtebeperking
vanuit het Luchthavenindelingbesluit (Lib), hier zal volgens het principe van het
dambordpatroon in de uitwerking verder vorm aan moeten worden gegeven.
Kavel 2i
Kavel 2i is een driehoekige kavel grenzend aan de diagonaal, het dokplein, de Clara
Schumannstraat en de Gustav Mahlerlaan.
Aan de kant van de Gustav Mahlerlaan is een hoogte accent beoogd passend in de hoogbouwstructuur van Zuidas, het dambordpatroon.
Om optimaal gebruik te maken van de geluidluwe zijden en bezonning in de diagonaal en het dokplein, wordt een trapsgewijze bebouwing mogelijk gemaakt. Hierdoor ontstaat ruimte om bovenop de basishoogte van maximaal 40 meter aan de noordzijde, een bredere basis van de toren (circa 30 - 60 meter) te maken, hierdoor kan de bovenkant van de toren (circa 60 - 92 meter) aan de zuidzijde smaller worden uitgevoerd. De noordpunt van het gebouw markeert de overgang van het dokplein naar de diagonaal, dit verdient speciale aandacht bij de uitwerking van het gebouw. Hier is het mogelijk om tot 40 meter hoogte een klein accent op de kop te maken.
Voorzieningen in de plint en toegangen op de begane grond zijn wenselijk om een prettig verblijfsklimaat te realiseren. Dit is vooral van belang voor de Gustav Mahlerlaan en de diagonaal. De diagonaal wordt een belangrijke route van het station Amsterdam Zuid naar de VU, en wordt ingericht voor langzaam verkeer. Naast een belangrijke doorgangsroute wordt de diagonaal ook een plek waar het prettig is om te verblijven. De ondergrondse parkeergarage wordt ontsloten via de Clara Schumannstraat.
Zoals reeds vermeld, is een deel van het park bij het Tracébesluit Zuidasdok aangewezen als gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet'. Overeenkomstig artikel 5 van het Tracébesluit Zuidasdok gaat het hier om tijdelijke maatregelen en voorzieningen.
Onder tijdelijke werken worden in artikel 5 van de besluittekst van het Tracébesluit Zuidasdok onder andere begrepen:
In het tweede lid is bepaald dat binnen de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' de op de detailkaarten aangegeven maximale oppervlakte beschikbaar is ten behoeve van de in het eerste lid omschreven tijdelijke werken.
Tot slot is in het derde lid bepaald dat tijdelijke werken niet langer in stand gehouden mogen worden dan zes maanden na de ingebruikname van het tracé.
Over deze zoekgebieden voor werkterreinen is in de toelichting bij het Tracébesluit aangegeven dat waar deze niet samenvallen met een maatregelvlak voor de situatie na de realisatie van het Tracébesluit, de aanduiding als zoekgebied voor een werkterrein de bouw- en gebruiksmogelijkheden op grond van het vigerende planologische kader (bestemmingsplan, beheersverordening of Wabo-afwijkingsbesluit) onverlet laat. Na voltooiing van de werkzaamheden worden de tijdelijke maatregelen en voorzieningen ongedaan gemaakt en herleeft de oude bestemming. De inpassingsplicht van artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet is in deze situaties niet van toepassing.
Dat de inpassingsplicht in deze situaties niet van toepassing is, laat onverlet dat door de gemeente Amsterdam voor de zoekgebieden bestemmingsplannen kunnen worden vastgesteld die op de flankenontwikkeling zijn gericht. De (zoekgebieden voor) werkterreinen worden daarbij ingepast conform artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet.
De realisatie van Zuidasdok is een belangrijke verbetermaatregel als het gaat om het terugdringen van geluid vanwege de A10. In paragraaf 8.4.1 wordt verder ingegaan op de geluidsbelasting van de A10.
In het kader van de milieueffectrapportage (m.e.r.) behorende bij het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord-West (vastgesteld door de Gemeenteraad op 14 juli 2011 en onherroepelijk) heeft een beoordeling plaatsgevonden van de milieueffecten die zijn te verwachten vanwege de ontwikkeling van de Zuidas Flanken. Met afronding van de m.e.r.-procedure is de m.e.r.-plicht als procedure uitgewerkt. Het Milieueffectrapport (MER) bevat die informatie die nodig is om de gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben in de besluitvorming behorende bij het betreffende bestemmingsplan te betrekken.
Inmiddels is een aantal bestemmingsplannen vastgesteld, dat eveneens betrekking heeft op de Zuidasontwikkeling, waarbij de informatie van het MER telkens betrokken is.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de achtergronden en uitkomsten van de m.e.r.. In de hierop volgende hoofdstukken 7 tot en met 16 wordt per relevant onderwerp vervolgens ingegaan op de wijze waarop het plan voldoet aan de ter zake doende wetgeving en de wijze waarop, voor zover aan de orde, negatieve milieueffecten worden ondervangen. Daarbij zal tevens, voor zover aan de orde, worden ingegaan op aanvullend onderzoek dat heeft plaatsgevonden.
Voorliggend bestemmingsplan past binnen het onderzochte programma van het MER Zuidas- de Flanken en zal niet zal leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Om die reden behoeft geen (geactualiseerd) milieueffectrapport te worden opgesteld.
Volledigheidshalve is het Milieueffectrapport MER Zuidas - de Flanken, deel A en deel B, als bijlagen 1 en 2 toegevoegd.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een Milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.
De categorieën en besluiten waarvoor een directe m.e.r.-plicht, dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, zijn aangewezen in het Besluit m.e.r. Het project Zuidas kwalificeert onder de huidige regeling niet als één van de gevallen waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. Wel is sprake van een project waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Op grond van die beoordeling moet worden besloten of er een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling van de Zuidas Flanken is een milieueffectrapportage uitgevoerd, resulterend in het Milieueffectrapport MER Zuidas - De Flanken. Met de uitkomsten van dit Milieueffectrapport wordt ook in voorliggend bestemmingsplan rekening gehouden.
Het plangebied Zuidas Flanken ligt aan weerszijden van de infrabundel (A10 Zuid, trein, metro en tram) van Amsterdam. Naast de A10, trein- en metrostations en tramhaltes is de Zuidas op zeer korte afstand gelegen van de binnenstad van Amsterdam en van Schiphol.
Plangebied MER Zuidas - de Flanken
In het MER is uitgegaan van een ontwikkelingsprogramma, bovenop de reeds aanwezige functies, van ca. 763.000 m2 wonen, zo'n 837.500 m2 kantoren en ca. 360.500 m2 overige voorzieningen. In het MER zijn de effecten van dit ontwikkelprogramma in beeld gebracht. Daarnaast is gekeken naar de effecten van een alternatief met 85% van het voorgestelde programma en een alternatief met 115% van het voorgestelde programma. Hiermee wordt de bandbreedte van gevolgen van een grotere en kleinere ontwikkeling inzichtelijk gemaakt.
De referentiesituatie en de alternatieven zijn met elkaar vergeleken en beoordeeld op diverse milieuaspecten en criteria. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de volgende zevenpuntsschaal:
Om tot een beoordeling te komen is de beschrijving van de effecten gegeven. De beschrijving van de effecten vormt de onderbouwing van de beoordeling. In veel gevallen is gebruik gemaakt van expert judgement om tot een beoordeling te komen. Onderstaande tabel met de effectvergelijking geeft aan dat op diverse milieuaspecten en criteria de alternatieven niet verschillen van de referentiesituatie (score neutraal) en dat op een aantal criteria de alternatieven wel verschillen van de referentiesituatie, maar onderling geen verschil in effectbeoordeling laten zien.
Effectbeoordeling
Voor de criteria waarbij een verschil optreedt ten opzichte van de referentiesituatie
wordt in het MER een onderbouwing van de beoordeling gegeven. Voor een volledige beschrijving
wordt verwezen naar het MER.
Het MER geeft maatregelen aan ter beperking van de nadelige milieugevolgen van de voorgenomen activiteit. Het gaat met name om maatregelen die betrekking hebben op de verbetering van het stedelijk wegennet ter bevordering van de bereikbaarheid en maatregelen op het gebied van geluid. Voor wat betreft verkeer zijn reeds veel maatregelen genomen. Middels een programmatische aanpak met periodieke monitoring wordt voortdurend gezorgd dat, voor zover nodig, nieuwe maatregelen tijdig zullen worden getroffen (zie hierover ook paragraaf 7.2). Voor wat betreft geluid worden maatregelen over het algemeen per bestemmingsplan bepaald. Daarnaast zal het project Zuidasdok voor wat betreft de beperking van geluidhinder aanzienlijke positieve gevolgen hebben voor grote delen van de Zuidas Flanken.
Verder zijn optimalisaties mogelijk. Deze worden echter niet noodzakelijk geacht ter beperking van de nadelige milieugevolgen van de voorgenomen activiteit. Het betreft maatregelen die betrokken kunnen worden bij de concrete plan- en besluitvorming per deelproject binnen de Flanken en die veelal ook reeds in het kader van een goede ruimtelijke ordening per plan aan bod komen. Daarbij kan per plan en besluit worden afgewogen welke maatregelen in het bestemmingsplan worden geborgd en welke bij de verdere planuitwerking aan bod kunnen komen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen, kantoor en voorzieningen, waarmee Kenniskwartier noordstrook wordt ontwikkeld als (onderdeel van) een gemengde stadswijk. Naast plintvoorzieningen (onder meer detailhandel, dienstverlening en horeca) maakt voorliggend bestemmingsplan het mogelijk om een vestiging cultuur en ontspanning (een bioscoop met aanvullend voorzieningenprogramma, maximaal 7.000 m2) en een vestiging van maatschappelijke dienstverlening (waar het afhankelijk van nadere besluitvorming mogelijk is een bibliotheek van maximaal 11.000 m2) te realiseren.
Voornoemd programma past ruimschoots binnen de bandbreedte van het programma dat in het MER Zuidas – de Flanken is onderzocht. De ontwikkelingen die sinds het opstellen van het MER hebben plaatsgevonden geven geen aanleiding tot onderzoek naar andere alternatieven. In het MER is evenwel geconcludeerd dat, uitgaande van de beoogde programma, een aantal maatregelen noodzakelijk is.
Een bioscoop en vestiging van een biliotheek, voorzieningen die middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn voorzieningen die logischerwijs onderdeel uitmaken van een gemengde stadswijk. Volledigheidshalve is in het kader van het MER Zuidas - de Flanken nader bezien of realisatie van deze voorzieningen, mede in relatie tot de aanbevelingen uit het MER, aanleiding geeft om het MER te herzien.
Verkeer
Op het gebied van de verkeersafwikkeling bleken maatregelen ten aanzien van een aantal
kruisingen noodzakelijk. Deze zijn inmiddels uitgevoerd.
Een bioscoop en bibliotheek kennen een beperkte verkeersaantrekkende werking die de uitgangspunten van het MER niet overschrijdt.Voor de bioscoop en bibliotheek wordt, gelet op de zeer goed bereikbare locatie met OV of fiets, niet voorzien in exclusieve autoparkeerplaatsen.
De bioscoop zal geen regionale functie bekleden, maar bedient het publiek uit de omgeving (Zuidas, Zuid, Buitenveldert) dat grotendeels met OV en fiets zal komen. Een bioscoop op deze locatie is daarmee van een geheel andere orde dan bijvoorbeeld de bioscoop in het Arena gebied, die goed bereikbaar is met de auto. Ook een bibliotheek is, vanuit de aard van de voorziening, gericht op publiek uit de omgeving (bv. studenten van de VU en bewoners uit de omgeving).
Kenniskwartier noordstrook is gelegen op loopafstand van station Amsterdam Zuid, waar ook de Noord/Zuidlijn rijdt en waar tevens bus en tram halteren. Los van het niet realiseren van exclusieve parkeerplaatsen voor de voorzieningen (dubbelgebruik van parkeerplaatsen voor andere functies of het gebruik van openbare parkeervoorzieningen is wel toegestaan) wordt ingezet op voldoende goed bereikbare en gebruiksvriendelijk fietsparkeervoorzieningen.
In zijn algemeenheid geldt in Zuidas dat ontwikkelaars in tenders worden uitgedaagd om een duurzaam mobiliteitsconcept te ontwikkelen en wordt gewerkt met initiatieven zoals MaaS (Mobility as a Service). Met deze maatregelen wordt in Zuidas ingezet op het terugdringen van autogebruik (verschuiving van de modal split) en het ontmoedigen van autogebruik. Ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit en het uitdagen in tenders kunnen gunstige effecten hebben op de bereikbaarheid van Zuidas. Dergelijke maatregelen zijn echter niet noodzakelijk voor een aanvaardbare verkeerssituatie.
Geluid
Voor geluid is in het MER een aantal maatregelen genoemd zoals de mogelijkheid tot
het plaatsen van geluidschermen langs de A10 of het toepassen van geluidarm asfalt
om het geluidniveau van de De Boelelaan te verlagen. De genoemde voorzieningen zijn
geen geluidgevoelige functies en geluidreducerende maatregelen voor deze functies
zijn dan ook niet noodzakelijk.
Concluderend worden met voorliggend bestemmingsplan woningen, kantoren en voorzieningen mogelijk gemaakt die passen binnen de gemengde stadswijk die Zuidas wordt en zoals is onderzocht in het MER Zuidas – de Flanken. De aandachtspunten en maatregelen uit het MER zijn betrokken en uitgevoerd. Voorgaande leidt tot de beoordeling dat het voorliggende bestemmingsplan niet zal leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en dat om die reden geen (geactualiseerd) milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld dan wel dat aanvullende eisen in voorliggend bestemmingsplan worden gesteld.
Gelet op de programmatische bandbreedte waarnaar in het kader van het MER onderzoek is gedaan, de kennis die de afgelopen jaren met betrekking tot verschillende thema's is opgedaan op basis van (regulier) aanvullend onderzoek en het aanvullend onderzoek dat in het kader van voorliggend bestemmingsplan heeft plaatsgevonden, is de conclusie dat alle benodigde milieutechnische informatie voor de besluitvorming voorhanden is.
Op het gebied van de verkeersafwikkeling bleken maatregelen ten aanzien van een aantal kruisingen noodzakelijk. Deze zijn inmiddels genomen. Voor Zuidas is gekozen voor een programmatische aanpak, waarbij middels monitoring en actualisatie van verkeerskundig onderzoek tijdig in beeld wordt gebracht welke knelpunten zich kunnen voordoen, zodat ook maatregelen tijdig kunnen worden genomen. Deze aanpak wordt onverminderd voortgezet.
Alle overige aspecten hebben vooral betrekking op de concrete plan- en besluitvorming per deelproject. Hieraan wordt in het voorliggende bestemmingsplan de nodige aandacht besteed. In de hierna volgende hoofdstukken wordt hier nader op ingegaan.
In het kader van het MER Zuidas - de Flanken is een verkeersstudie uitgevoerd door de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de Gemeente Amsterdam d.d. 17 januari 2011 (opgenomen als bijlage in het MER Zuidas - de Flanken deel B, zie bijlage 2). Hierin is onderzoek gedaan naar de effecten op het gebied van verkeer en vervoer van de ontwikkeling van de Zuidas Flanken. In deze verkeersstudie zijn meerdere modelvarianten onderzocht. In relatie tot voorliggend bestemmingsplan is modelvariant 2 van belang waarbij het programma van de Zuidas Flanken voor 100% wordt gerealiseerd. Ontwikkeling van het programma van dit bestemmingsplan maakt hier onderdeel van uit. De effecten op het gebied van verkeer en vervoer zijn verder beschreven in het rapport deel B behorende bij MER.
Uit het verkeersonderzoek in het kader van het MER bleek dat bij de totale plantoevoeging een aantal knelpunten zou ontstaan. Het programma zoals onderzocht in het kader van het MER zal echter gefaseerd worden gerealiseerd en ook een langere ontwikkelingstermijn in beslag nemen dan 10 jaar. Het onderzoek in het kader van het MER gaf geen inzicht in het moment waarop knelpunten zich zouden gaan voordoen. Om die reden is een aanvullende verkeersstudie Zuidas 2011 gedaan. Daarin is aan de hand van verwachte programma-oplevering gekeken naar het moment waarop en waar knelpunten zijn te verwachten. Dit heeft geleid tot het Actieplan weginfrastructuur 2011, waarin aan de hand van een programmatische benadering wordt zorggedragen voor een tijdige aanpak van de infrastructuur. Bij vaststelling van het Actieplan weginfrastructuur 2011 is tevens aangegeven dat het onderliggend verkeersonderzoek periodiek zou worden geactualiseerd. Deze programmatische aanpak met betrekking tot bereikbaarheid wordt sindsdien bestendig toegepast.
Tegelijk groeide ook het besef dat behoud en verder verbeteren van de bereikbaarheid van Zuidas gezamenlijk moet worden opgepakt met de gebruikers van Zuidas. Bedrijfsleven en gemeente werken daarom samen aan de bereikbaarheid van de Amsterdamse Zuidas. Daartoe is medio 2012 een nieuwe impuls gegeven aan de Taskforce Bereikbaarheid Zuidas. De Taskforce bestaat uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en instellingen in Zuidas en de overheid. Onder andere de RAI, de VU en het WTC zijn vertegenwoordigd in dit gremium. Op vrijdag 15 februari 2013 is het Convenant Bereikbaarheid Zuidas ondertekend door de partijen aangesloten bij de Taskforce.
De Taskforce is betrokken geweest bij de actualisaties van de verkeersstudie 2011 die in 2013, 2014 en 2017 zijn uitgevoerd. Uit het meest recente Verkeersonderzoek Zuidas 2017 blijkt dat als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (die niet waren voorzien in de studies uit 2011, 2013 en 2014) er nieuwe aandachtspunten en één knelpunt zal optreden waarvoor maatregelen nodig zijn. In het verkeersonderzoek is een verkenning naar de oplossingsrichtingen opgenomen.
Om de programmatische aanpak en de bereikte resultaten beter toe te lichten wordt eerst een samenvatting gegeven van de eerdere verkeersonderzoeken. Daarna worden de uitkomsten van het Verkeersonderzoek Zuidas 2017 behandeld. Tevens wordt het samenwerkingsverband en de afspraken van het Convenant nader toegelicht. Daarna wordt ingegaan op andere verkeergerelateerde onderwerpen, zoals openbaar vervoer, langzaam verkeer en parkeren.
Het grootschalige karakter van het project Zuidas, in combinatie met de lange doorlooptijd en de grote mate van onvoorspelbaarheid van wijze waarop de daadwerkelijke ontwikkeling plaatsvindt, noodzaakten tot een programmatische aanpak. Daarmee is in 2011 gekozen voor een werkwijze ter onderbouwing van juridisch-planologische besluiten. Deze werkwijze zal onverkort worden voortgezet.
Het doen van onderzoek is een belangrijk onderdeel van de werkwijze, maar de programmatische aanpak behelst meer. Behalve te onderzoeken welke knelpunten zich kunnen voordoen, wordt ook bekeken welke maatregelen mogelijk zijn, wordt in beeld gebracht wanneer de knelpunten zich kunnen voordoen, zodat maatregelen ook tijdig kunnen worden genomen, en ook daadwerkelijk worden genomen. Dit vraagt om periodieke actualisatie van onderzoeken, maar ook bijsturing van onderzoeken wanneer zich bijvoorbeeld programmatische wijzigingen voordoen.
Met de programmatische aanpak is de afgelopen jaren werk gemaakt van de daadwerkelijke verbetering van de bereikbaarheid van Zuidas. Een groot aantal knelpunten is reeds aangepakt, verdere verbetering is in voorbereiding. Daarmee onderstreept de programmatische aanpak ook dat de gemeente het goed bereikbaar maken en houden van de Zuidas serieus aanpakt. Potentiële knelpunten zijn en worden in beeld gebracht, zodat maatregelen tijdig konden en kunnen worden genomen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de programmatische aanpak in de praktijk zeer goed functioneert.
De programmatische aanpak zoals die tot op heden is gehanteerd, kende een aantal stappen:
Hiermee was in beeld gebracht dat het totale project gerealiseerd kon worden, welke knelpunten er op langere termijn (2020) zouden gaan optreden, en welke knelpunten er op korte termijn (2015) zouden optreden.
Op basis van deze gegevens is het Actieplan weginfrastructuur 2011 opgesteld. Hierin zijn per knelpunt ook de maatregelen beschreven, en is een kostenraming voor de benodigde oplossingen en op hoofdlijnen een planning van de aanpak opgenomen. Uitgangspunt is daarbij dat het potentiële knelpunt wordt aangepakt voor het knelpunt zich zou voordoen. Het actieplan is door de gemeenteraad vastgesteld (Actieplan weginfrastructuur, vastgesteld door de gemeenteraad 14 juli 2011). Vervolgens is ook met de daadwerkelijke aanpak van de knelpunten begonnen.
Een programmatische aanpak vraagt (behalve om een actieplan) ook om monitoring, en waar nodig, bijsturing. In het actieplan is aangegeven dat periodiek monitoring en actualisatie zal plaatsvinden. Het actieplan geeft daarmee een aanzet tot de werkwijze van programmatische aanpak, en is inhoudelijk een onderdeel daarvan.
Reeds in 2013 is het verkeersonderzoek geactualiseerd (Verkeersstudie 2013 Zuidas Flanken, 10 april 2013). Reden voor actualisatie waren onder meer aanpassingen in het gemeentelijk verkeersmodel, maar ook een aangepaste vastgoedprogrammering en -fasering. Bij de actualisatie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
De actualisatie borduurde daarmee voort op de eerdere bevindingen. De studie bracht geen nieuwe knelpuntlocaties in beeld. Wel bleken de voorgenomen maatregelen met betrekking tot enkele eerder in beeld gebrachte knelpunten niet afdoende. Hiervoor zijn aanpassingsvoorstellen gedaan. Deze konden nog worden betrokken bij de uitvoering van de te nemen maatregelen. Ze zijn als aanvulling op het actieplan beschouwd. Omdat zich geen nieuwe knelpunten voordeden was het niet nodig in beeld te brengen wanneer de knelpunten zich zouden voordoen. Dat was voor de bestaande knelpunten immers reeds bekend.
Ook in 2014 was er aanleiding tot actualisatie van de verkeersstudie. Daarin zijn eveneens eerder voorziene maatregelen als reeds genomen betrokken. Het Verkeersonderzoek Zuidas 2017 is het eest recente verkeersonderzoek. Het verkeersonderzoek wordt besproken in paragraaf 7.2.4).
Op zichzelf zijn de eerdere studies daarmee achterhaald, ware het niet dat telkens in de opeenvolgende studies is voortgeborduurd op de voorgaande studie, in die zin dat de daarin voorgestelde maatregelen als reeds genomen werden beschouwd. Dit past binnen de hiervoor gekozen programmatische aanpak. Tegelijkertijd is voor een goed begrip van het laatste onderzoek enig inzicht in de bevindingen van eerdere studies noodzakelijk. Om die reden zijn de betreffende studies ook als bijlage aan voorliggende toelichting toegevoegd, en zal voorafgaand aan een bespreking van de bevindingen van het Verkeersonderzoek Zuidas 2017 in paragraaf 7.2.3 eerst kort een inhoudelijk overzicht worden gegeven van de daaraan voorafgaande studies.
In het MER is voor het eindbeeld van de flankenontwikkeling van Zuidas geconstateerd dat een aantal knelpunten zal optreden indien geen maatregelen worden genomen. Voor wat betreft het autoverkeer wordt geconstateerd dat bij volledige realisatie van modelvariant 2 een aantal kruispunten moet worden aangepast.
Effect op verkeersintensiteiten op het wegennet Geconcludeerd werd dat de ontwikkeling vooral effect zou hebben op de belasting van het wegennet ten zuiden van de A10. De beide uiteinden van de De Boelelaan, de aansluitende wegen (Amstelveenseweg en Europaboulevard), de Beethovenstraat (tussen Gustav Mahlerlaan en de De Boelelaan) en de aansluitingen op de A10 lieten het grootste effect zien. Ten noorden van de A10 (richting Amsterdam-Centrum) was het effect van de Flanken op de verkeersintensiteiten beperkt.
Intensiteit / Capaciteit Een maat voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling is de verhouding tussen I (intensiteit) en C (capaciteit) op een wegvak. De I/C-verhoudingen zijn in betreffende verkeersstudie bepaald voor de avondspits. I/C-verhoudingen worden uitgedrukt in een getal tussen de 0 en de 1, waarbij een getal dicht bij 1 duidt op een kans op vertraging.
In het studiegebied bleek de A10 in de referentiesituatie reeds een hoge I/C-verhouding te hebben. Ondanks de relatief kleine toename van de belasting van de A10 is daardoor de I/C-verhouding van de A10 en van enkele toe- en afritten aan de hoge kant. De I/C-verhouding bij de diverse op- en afritten van de A10 zou verslechteren ten opzichte van de referentiesituatie. Ook op de A10 in het oostelijke deel was een verschuiving waar te nemen van de I/C-verhouding. Het ging echter om een toename van slechts 0.01 bij de I/C-verhouding voor de A10.
Kruispunten In het stedelijk gebied is de capaciteit van kruisingen over het algemeen meer maatgevend voor de doorstroming van het verkeer dan de capaciteit van de wegvakken. Om deze reden werden in een kruispuntenanalyse alle relevante kruispunten in Zuidas beschouwd.
Uit het onderzoek bleek dat binnen Zuidas maatregelen nodig zouden zijn. Wanneer de knelpunten zich zouden voordoen, was niet onderzocht. Daartoe werd in 2011 een aanvullende studie gedaan.
De verkeersstudie Zuidas 2011 (zie bijlage 3) is in feite een nadere uitwerking van de verkeersstudie die in het kader van de MER Zuidas - Flanken was opgesteld. In deze verkeersstudie is onder andere een analyse gemaakt van de intensiteiten van het (auto)verkeer en de capaciteit van de weginfrastructuur in relatie tot de feitelijk verwachte vastgoedontwikkeling van de Zuidas Flanken. Daarbij zijn twee fases beschouwd: verkeerskundige effecten bij verwacht programma 2015 en verkeerskundige effecten bij verwacht programma (eindbeeld) in 2020.
Het beeld kwam grotendeels overeen met dat wat uit het MER naar voren kwam. Op enkele onderdelen bleek er sprake van een te verwachten beperkte verslechtering of verbetering.
In de studie werd geconcludeerd dat er een aantal infrastructurele maatregelen genomen moest worden om het autoverkeer van de flanken op een acceptabele wijze afgewikkeld te krijgen. Op basis daarvan is een actieprogramma vastgesteld (Actieplan weginfrastructuur Zuidas 2011, zie bijlage 4). Daarin staan de maatregelen beschreven, waarbij per maatregel een situatieomschrijving van het knelpunt wordt weergegeven, de voorgestelde oplossing, een kostenraming voor deze benodigde oplossing en een planning op hoofdlijnen.
In paragraaf 7.2.5 wordt ingegaan op de stand van zaken van het nemen van maatregelen.
De verkeersstudie 2011 werd middels de Verkeersstudie 2013 Zuidas - Flanken geactualiseerd (zie bijlage 5). Een belangrijke wijziging ten opzichte van het vorige model is dat niet langer wordt uitgegaan van het doorgaan van de kilometerheffing. Ook werd een aangepaste vastgoedprogrammering en een aangepaste fasering van de ontwikkeling van dit programma (het gevolg van marktontwikkelingen) in de actualisatie betrokken.
Evenals de verkeersstudie van 2011 was het onderzoek met name gericht op de autobereikbaarheid en de vraag of de infrastructuur van het onderliggend weggennet toereikend is om de groei van het autoverkeer, als gevolg van de ontwikkeling van Zuidas, op te vangen. In de Verkeersstudie 2013 is beoordeeld of de maatregelen uit het Actieplan nog toereikend en/of noodzakelijk waren. In de Verkeersstudie 2013 zijn de voorgestelde maatregelen uit het Actieplan weginfrastructuur 2011 om die reden, voor zover nog niet genomen, als reeds genomen betrokken. Uitgegaan werd van een eindjaar 2023.
Geconstateerd is dat er zich, ten opzichte van de in het actieplan reeds gesignaleerde te verwachten knelpunten, naar verwachting geen nieuwe knelpuntlocaties zouden gaan voordoen. De meeste in het actieplan opgenomen maatregelen bleken nog altijd afdoende. Op een drietal locaties werden er, wanneer er geen (ten opzichte van het actieplan aangepaste) maatregelen zouden worden genomen, problemen verwacht met de doorstroming in modeljaar 2023:
In paragraaf 7.2.5 wordt ingegaan op de stand van zaken van het nemen van maatregelen.
In 2015 heeft met de afronding van de Verkeersstudie Zuidas 2014 wederom een actualisatie van de onderzoeken plaatsgevonden (zie bijlage 6). Reden voor actualisatie was dat enkele projecten eerder of met een ander programma zouden worden uitgevoerd dan in 2011 en 2013 was voorzien. De Verkeersstudie 2014 is dan ook vooral een actualisatie van het verkeersonderzoek op basis van gewijzigd ruimtelijk programma.
Ook het programma dat voorliggend bestemmingsplan Beethoven, tweede fase mogelijk maakt, is in de Verkeersstudie 2014 opgenomen.
Om de doorstroming op de kritieke kruispunten te verbeteren, is een aantal maatregelen ontwikkeld:
Aansluiting Amstelveenseweg / s108-zuid:
Aansluiting Amstelveenseweg / s108-noord:
De kruising De Boelelaan Oost / Van Leyenberglaan / Beethovenstraat
De kruising Vivaldistraat / De Boelelaan Oost:
De aansluiting De Boelelaan Oost / Europaboulevard / s109-zuid:
Europaboulevard tussen de Rooseveltlaan en de Kennedylaan:
Aldus zijn de knelpunten die in de Verkeersstudie 2014 worden gesignaleerd te voorkomen door het tijdig doorvoeren van maatregelen.
In augustus 2017 is het Verkeersonderzoek Zuidas 2017 voor de gehele Zuidasontwikkeling, waarin het programma van de totale Zuidasontwikkeling (waar het programma uit voorliggend bestemmingsplan onderdeel van uit maakt) is opgenomen, gereed gekomen (bijlage 7). Ten opzichte van de eerdere verkeersstudies maakt deze verkeersstudie gebruik van een nieuw verkeersmodel (Verkeersmodel Amsterdam, VMA).
Het programma van voorliggend bestemmingsplan is in deze actualisatie van de verkeersstudie meegenomen. Hierbij is van belang op te merken dat met name het programma voor kantoren bepalend is (verkeer in de ochtendspits). Bij voorzieningen wordt met algemene kengetallen gewerkt. Bij de volgende versies zal het programma in de verkeersstudies worden geactualiseerd naar aanleiding van de concrete invulling van de noordstrook.
Het Verkeersonderzoek Zuidas 2017 is een vervolg en verdieping op eerdere verkeersonderzoeken (in 2011, 2013 en 2014) en het Actieplan Weginfrastructuur 2011, en de noodzakelijke maatregelen die daarin werden benoemd. In eerdere verkeersonderzoeken (2011. 2013 en 2014) zijn maatregelen benoemd die noodzakelijk waren om de bereikbaarheid van Zuidas op peil te houden. De maatregelen uit het Verkeersonderzoek Zuidas 2011 zijn geborgd in het Actieplan uit datzelfde jaar. Daarop volgend zijn verdere maatregelen benoemd in de verkeersonderzoeken uit 2013 en 2014.
De huidige stand van zaken is dat alle maatregelen uit het Actieplan 2011 zijn of worden uitgevoerd. De laatste openstaande maatregel uit het Actieplan 2011 betreft de verbreding van de De Boelelaan Oost, welke momenteel in uitvoering is. Aanvullend daar aan zijn extra maatregelen benoemd in de verkeersonderzoeken van 2013 en 2014. De meeste daarvan zijn inmiddels in uitvoering of zijn in tijd belegd. Volledigheidshalve wordt de stand van zaken per hoofdmaatregel kort benoemd:
Naar aanleiding van het Verkeersonderzoek Zuidas 2017 zijn de volgende conclusies geformuleerd. Voor de verkeerskundige onderbouwing, waaronder de uitgangspunten van het onderzoek, de resultaten van de modelberekeningen wordt verwezen naar het verkeersonderzoek dat als bijlage 7 bij het bestemmingsplan is gevoegd.
Algemeen beeld De groei van het programma in Zuidas zet, conform bestaande en toekomstige plannen fors door. Het totale programma in Zuidas groeit van iets minder dan 1,9 miljoen vierkante meter bruto vloeroppervlak in 2015 tot iets minder dan 3,5 miljoen vierkante meter bij een volledig ontwikkelde Zuidas (uitgaande van de huidige inzichten). Dit leidt tot een toename van het aantal inwoners met ruim 600% en arbeidsplaatsen met 57%. Ook het aantal studenten groeit. Het aantal arbeidsplaatsen stijgt echter in absolute zin nog altijd meer dan het aantal inwoners en dit blijft (zeker voor wat betreft autoverkeer) de dominante groep. Al deze nieuwe bewoners, bezoekers, werknemers en studenten betekenen extra verkeersbewegingen. De verdeling over de verschillende vervoersmiddelen verandert conform de voorspellingen niet of nauwelijks. Voor autoverkeer betekent dit dat het aantal ritten per dag groeit met circa 80% per 2030.
Het verkeersnetwerk in Zuidas is, mede als gevolg van eerder vastgestelde aanpassingen en de realisatie van Zuidasdok, vanaf 2027 over vrijwel de gehele breedte in staat om die groeiende hoeveelheid verkeer te verwerken. In de huidige situatie zit er op veel kruispunten nog iets meer lucht dan in de toekomst (ongeacht uitgevoerde of nog uit te voeren aanpassingen aan het stedelijk wegennet). De druk binnen het stedelijk wegennet neemt daardoor licht toe. Een belangrijk verschil met de huidige situatie is echter de capaciteit van de A10, en de op- en afritten. Op dit moment vormen, met name tijdens de avondspits, de opritten van de A10 flessenhalzen in het systeem. Deze hebben, door de drukte op de A10 zelf en de configuratie van de opritten te weinig capaciteit om het verkeer uit Zuidas te kunnen verwerken. Daardoor stroopt, bij ernstige incidenten op de A10-zuid, het verkeer op en staat het af en toe vast tot op de Mahlerlaan. Na aanleg van Zuidasdok, met parallelstructuur puur voor bestemmingsverkeer, zal deze uitstroom wel vlot verlopen. Ondanks de toenemende drukte op de weg, stijgt hierdoor de gemiddelde reistijd vanuit de Zuidas tot op de op- en afritten nauwelijks tussen nu en 2030.
Van belang is nog op te merken dat in de verkeersonderzoeken berekeningen worden uitgevoerd naar de belasting van het verkeersnetwerk als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen die op Zuidas worden voorzien. Tijdelijke situaties zoals de realisatie van Zuidasdok zijn hierbij niet meegenomen. Allereerst zijn dit tijdelijke werkzaamheden die een kortere periode in beslag nemen dan de planhorizon van voorliggend bestemmingsplan. Bovendien zijn de gevolgen van dit bouwverkeer niet maatgevend, aangezien de groot deel van het programma dat met de verkeersstudie is onderzocht nog niet is gerealiseerd. Ten slotte wordt het meeste bouwverkeer via aparte (en veelal ongelijkvloerse) bouwwegen geleid waardoor het stedelijk wegennet ontlast wordt. Bereikbaarheid van Zuidas en mobiliteit is een belangrijk punt geweest in de aanbesteding en is in het contract met de aannemer Zuidplus vastgelegd.
Specifieke aandachtspunten Zoals in hoofdstuk 4 en 5 van de Verkeersstudie Zuidas 2017 benoemd resteren er echter, ondanks de aanleg van Zuidasdok nog een aantal aandachtspunten (plekken waar meer capaciteit/kwaliteit wenselijk is). De aandachtspunten zijn:
Specifieke knelpunten
Ten opzichte van eerdere verkeersonderzoeken Zuidas is er sprake van één niet eerder
opgetreden knelpunt, namelijk de werking van de kruising Buitenveldertselaan / De
Boelelaan. Voor deze kruising geldt dat, voordat tram 16/24 wordt doorgetrokken naar
station Amsterdam Zuid (naar verwachting rond 2025) een oplossing moet worden gevonden.
Deze veroorzaakt namelijk het grote probleem op dit kruispunt.
Proces en maatregelen Het geconstateerde knelpunt, en de meeste van de geconstateerde aandachtspunten treden pas op na een periode van meer dan vijf jaar. Er hoeft dan ook geen apart Actieplan Weginfrastructuur te worden opgesteld. Wel behoeft de huidige inzet op gedragsverandering ten behoeve van het bereikbaar houden van Zuidas, die onder andere samen met de Taskforce Bereikbaarheid Zuidas wordt gepleegd, extra inspanning. Daartoe hebben de Taskforceleden een jaar geleden een convenant ondertekend, hetgeen nu samen met onder andere gebiedsstichting Hello Zuidas en de Green Business Club Zuidas wordt omgezet naar concrete maatregelen en acties.
Voor de fysieke knel- en aandachtspunten geldt dat ze idealiter in samenhang moeten worden bekeken. Het knelpunt doet zich niet op korte termijn voor. De verwachting is dat dit op zijn vroegst in 2025 zal plaatsvinden. Om die reden is het nog niet nodig om nu uit de drie benoemde oplossingsrichtingen een definitieve variant te kiezen. Wel is het verstandig om daar alvast op voor te sorteren.
De aanpak van knelpunten is gegarandeerd via de programmatische aanpak ten aanzien van verkeer. De gemeente heeft zich (richting de Taskforce Bereikbaarheid, zie paragraaf 7.2.6) en middels de bestemmingsplannen die voor Zuidas zijn vastgesteld gecommitteerd aan het periodiek actualiseren van Zuidasbrede verkeersonderzoek, waarbij is afgesproken dat knelpunten die binnen een vijf jaar optreden worden aangepakt.
Op het moment dat de knelpunten binnen een periode van vijf jaar optreden, zal een actieplan worden opgesteld worden met een concrete oplossing. Bij de totstandkoming van deze oplossing zullen de VU en andere stakeholders worden betrokken. Aanpassingen van de infrastructuur vergen verkeersbesluiten, die verkeerskundig onderbouwd moeten zijn en waar tegen bezwaar en beroep mogelijk is. Voor nu is van belang dat vaststaat dat een oplossing van het knelpunt ter zijner tijd mogelijk is.
Om de bereikbaarheid van Zuidas te blijven garanderen is het voorstel om samen met de VU en het VUmc, de Taskforce Bereikbaarheid Zuidas, betrokken overheden (Gemeente Amsterdam, Vervoerregio) en openbaar vervoersbedrijven op zoek te gaan naar de beste mix van maatregelen die recht doet aan de verschillende belangen. Insteek is om hierbij de twee aandachtspunten en het knelpunt in samenhang te beschouwen, aangezien ze alle drie invloed op elkaar hebben en zich concentreren in deelgebied Kenniskwartier. Daarbij dienen alle aspecten (kwaliteit van doorstroming voor verschillende vervoersmiddelen, ambities, verkeersveiligheid, stedenbouwkundige kwaliteit en leefbaarheid) in acht te worden genomen. Door nu te starten kan een ideale mix aan maatregelen worden gezocht en kan worden bezien wat een slimme uitvoeringsfasering is, onder andere in relatie tot de werkzaamheden in het kader van Zuidasdok en in de Zuidas om cumulatieve uitvoeringshinder te voorkomen.
Inmiddels zijn de meeste maatregelen zoals in het actieplan uit 2011 aangegeven reeds genomen. De verbreding van de De Boelelaan Oost is in 2017 (op basis van de meest actuele inzichten van de Verkeersstudie 2014) in gewijzigde vorm uitgevoerd. De aanpassingen aan de afrit s109-noord is uitgevoerd, zij het in gewijzigde vorm op basis van de meest actuele inzichten Verkeersstudie 2013. Aanpassing van de afrit s109-zuid wordt meegenomen in de werkzaamheden Zuidasdok waarbij direct rekening wordt gehouden met het nieuwe snelwegontwerp (zie hierna).
Wat betreft de aanpassingen die in het Verkeersonderzoek 2013 naar voren kwamen, zijn de aanpassingen aan de Van der Boechorststraat / Mahlerlaan / De Boelelaan aan de noordzijde van de kruising uitgevoerd. Aanpassing aan de zuidzijde is in de zomer van 2016 voor zover mogelijk uitgevoerd. Aanpassingen op de Van der Boechorststraat zijn afhankelijk van de ontwikkelingen bij het VUmc en het VU-terrein ten zuiden van de De Boelelaan West.
Voor wat betreft de s109-zuid stelde het Verkeersonderzoek 2013 geen fysieke maatregelen voor, maar gedragsverandering. Daaraan werkt de Taskforce Bereikbaarheid. Uit Verkeersstudie 2014 kwam echter alsnog de noodzaak voor een derde opritvak naar voren (i.c.m. derde rechtsaffer vanaf de De Boelelaan Oost). Dit derde opritvak neemt Zuidasdok mee in de uitvoering, waarna ook de De Boelelaan Oost hierop wordt aangepast. Dat kan pas na oplevering Zuidasdok, maar is technisch al voorbereid (er is een groenstrook aangelegd ter plekke van dit vak en er is met kabels en leidingen reeds rekening mee gehouden).
Op basis van de studie 2014 kwam nog een aantal nieuwe maatregelen en aanpassingen van reeds voorziene maatregelen naar voren. Aanpassingen aan de Beethovenstraat / Van Leijenberglaan / De Boelelaan Oost zijn (in licht gewijzigde vorm o.b.v. inzichten Verkeersstudie 2014) meegenomen bij de verbreding de De Boelelaan Oost. Hetzelfde geldt voor aanpassing van de kruising Vivaldistraat / De Boelelaan Oost.
De aanpassingen van de aansluiting Amstelveenseweg / s108-zuid worden in tijd zo gepland dat zo efficiënt mogelijk wordt gefaseerd in relatie tot de uitvoering van Zuidasdok (werk met werk maken, minimale hinder). Aanpassing van de aansluiting Amstelveenseweg / s108-noord wordt uitgevoerd door aannemer Zuidasdok.
Aanpassing van de Europaboulevard tussen de Rooseveltlaan en de Kennedylaan moet nog worden gepland. Werkzaamheden worden afgestemd op werkzaamheden Zuidasdok (werk met werk maken), om overlast te minimaliseren.
Al met al kan worden geconstateerd dat daadwerkelijk werk wordt gemaakt van de bereikbaarheid van Zuidas. Maatregelen worden in beeld gebracht en tijdig genomen. Er wordt zo veel als mogelijk geprobeerd de overlast die tijdens het nemen van maatregelen aanwezig is te voorkomen. Daarbij wordt rekening gehouden met het moment waarop werkzaamheden plaatsvinden en wordt een zo optimaal mogelijke fasering nagestreefd, teneinde de hinder zo beperkt mogelijk te laten zijn.
Zoals in paragraaf 7.1 aangegeven is medio 2012 de Taskforce Bereikbaarheid Zuidas opgericht. Het gaat om een samenwerkingsverband tussen de gemeente en het bedrijfsleven. Aanleiding voor de samenwerking is het besef dat zowel de verdere ontwikkeling van de Zuidas alsook het behoud van een optimale bereikbaarheid van het gebied een gezamenlijk belang is, met een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Zuidas is dé internationale toplocatie van Nederland, een grootstedelijk duurzaam centrumgebied dat ook de komende decennia nog volop in ontwikkeling is. Doel van de ontwikkeling van Zuidas is om de internationale concurrentiepositie van Nederland en Amsterdam verder te versterken en de bestaande kwaliteit van een uniek gemengd stedelijk gebied te behouden en te versterken. De keuze voor de verdere ontwikkeling is mede bepaald door de zeer goede multimodale bereikbaarheid van Zuidas. Het behoud van deze bereikbaarheid op basis van alle modaliteiten is essentieel en hangt samen met de aard van de locatie: een hoogstedelijk centrummilieu, waar door alle ontwikkelingen die in het gebied plaatsvinden steeds meer mensen gebruik van zullen maken.
Het is evident dat er spanning bestaat tussen de optimale bereikbaarheid en verdere succesvolle duurzame ontwikkeling van Zuidas. Er kan niet worden volstaan met uitsluitend het nemen van verkeerskundige maatregelen. Om de bereikbaarheid van het gebied via verschillende modaliteiten ook in de komende jaren te behouden en waar mogelijk te verbeteren, is inzet van alle stakeholders nodig. Zij kunnen immers invloed uitoefenen op de mobiliteit van gebruikers. Om dat efficiënt en effectief te kunnen doen is een nauwe samenwerking noodzakelijk. Een en ander heeft geresulteerd in een convenant tussen het bedrijfsleven en de overheid.
Middels het Convenant Bereikbaarheid Zuidas verplichten partijen zich tot een actieve inzet in de bereikbaarheidsopgave van Zuidas en wederzijdse controle van elkaars verantwoordelijkheden. De primaire doelstelling van het convenant is om de bereikbaarheid van Zuidas zoveel mogelijk te waarborgen en waar mogelijk te optimaliseren. Als uitgangspunt geldt het verbeteren dan wel behouden van de bereikbaarheid van Zuidas op basis van alle modaliteiten (auto, OV, fiets) op een kwalitatief goede manier.
Voorop staat dat de betrokken partijen zoveel mogelijk samenwerken met stakeholders die niet direct bij het convenant aangesloten zijn, maar zich wel inspannen om Zuidas bereikbaar te houden via alle modaliteiten (bv. Stichting Hello Zuidas, Green Business Club e.d.). Specifiek relevant voor de programmatische aanpak van te verwachten knelpunten is verder dat de Taskforce in overleg elke twee jaar een werkplan opstelt met daarin de maatregelen en acties die in het kader van het convenant ondernomen moeten worden en regelmatig monitort of dit de bereikbaarheid van Zuidas ten goede komt zodat waar nodig tijdig bijgestuurd kan worden.
Daarmee wordt aangesloten bij de programmatische aanpak zoals verwoord in het Actieplan weginfrastructuur 2011. Een tijdige signalering van mogelijke nieuwe knelpunten is op deze wijze ook vanuit de zijde van het bedrijfsleven geborgd. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan het actieplan daarop worden geactualiseerd.
Parkeren - algemeen
In Zuidas geldt op deze locatie het uitgangspunt dat in de openbare ruimte geen parkeervoorzieningen
aanwezig zijn of worden geplaatst. Een ontwikkeling dient op eigen terrein in de parkeerbehoefte
te voorzien of men kan gebruik maken van openbare/publiektoegankelijke parkeergarages.
Dit is vastgelegd in de Nota Parkeernormen Auto.
Voor nieuwe ontwikkelingen is de Nota Parkeernormen Auto dus het stadsbrede kader. Voor kantoren en wonen is in deze Nota een maximale parkeernorm voorgeschreven. Voor voorzieningen is sprake van maatwerk, waar onder andere de ligging en ov-bereikbaarheid moet worden betrokken. In het kader van een goed bereikbare en duurzame Zuidas wordt ingezet op een strenge parkeernorm. Om alle functies in Zuidas goed bereikbaar te houden is het noodzakelijk om, naast goede voorzieningen voor openbaar vervoer en langzaam verkeer, het aantal autoverplaatsingen zo beperkt mogelijk te houden. Dit geldt vooral voor Kenniskwartier, omdat via dit gebied een deel van de Zuidas wordt ontsloten richting de A10. Een strikt parkeerbeleid draagt bij aan het beperken van het aantal autoverplaatsingen.
Binnen Zuidas wordt, naast het waar mogelijk hanteren van een strenge parkeernorm, ook gestuurd op duurzame mobiliteit, dus het inzetten op slim en efficiënt gebruik van de beschikbare ruimte met voorrang voor ov en fiets. Zuidas stimuleert kantoorgebruikers om andere slimmere en innovatieve mobiliteitskeuzes te maken om hiermee het aantal verkeersbewegingen te beperken, bijvoorbeeld door MaaS (Mobility as a Service). MaaS is een project dat uitgaat van gebruik in plaats van bezit: in plaats van het bezitten van een (dure) leaseauto, kies men zelf hoe te reizen en wordt alleen betaald voor wat men verbruikt. Dit geldt niet alleen voor werknemers op Zuidas, maar ook voor bewoners. De ontwikkelende partij wordt uitgedaagd om dit gedachtengoed toe te passen op de kavels.
Parkeren - Kenniskwartier
Het oostelijk ontwikkelveld en kavel 2i hebben een goed bereikbare ligging; dicht
bij het openbaar vervoer en een goede bereikbaarheid met de fiets. Station Amsterdam
Zuid met trein, de Noord/Zuidlijn, metro, bussen (stads- en regio) en tram is slechts
op enkele minuten lopen gelegen vanaf de kern van de kavels.
Figuur 7.1: looproute naar het station vanaf de kern van het oostelijk ontwikkelveld.
Met Zuidasdok wordt bovendien een nieuwe stap gezet in het bereikbaar houden van station Amsterdam Zuid in de toekomst. De tram en bus krijgen een nieuwe locatie en er worden inpandige fietsenstallingen gerealiseerd.
De ligging van de ontwikkeling ten opzichte van het openbaar vervoer is mede bepalend voor de gehanteerde parkeernorm voor voorzieningen en bezoekers van woningen (zie kopje 'Parkeren - voorzieningen en bezoekers').
Parkeren - wonen en kantoren
Conform de Nota Parkeernormen Auto worden in voorliggend bestemmingsplan voor de functies
wonen en kantoren de volgende parkeernormen gehanteerd:
Voor de parkeernormen geldt, zoals ook vastgelegd in de planregels, dat de parkeernorm aangeeft wat het aantal parkeerplaatsen is dat exclusief ten behoeve van de aangegeven functie mag worden gebruikt.
Parkeren - voorzieningen en bezoekers
Kavel 2A is de kavel die grenst aan de A10 en zal als eerste kavel van het plangebied
op de markt worden gezet. Binnen dit kavel wordt in een gemengd programma voorzien
van wonen, werken en voorzieningen. Hoewel het bestemmingsplan het programma per kavel
niet expliciet vastlegt is, gelet op de ligging, dit kavel bij uitstek geschikt voor
een kantoor- en voorzieningenprogramma, want dit programma kan als niet-geluidgevoelig
als afscherming worden gebruikt voor de andere kavels. Dit gemengde programma biedt
ook kansen voor parkeren en eventueel dubbelgebruik. Voor zover op de overige kavels
voorzieningen worden gerealiseerd zullen de voorzieningen in omvang beperkt zijn,
gelet op de oppervlakte van de kavels. Dubbelgebruik van parkeerplaatsen voor verschillende
functies is daar minder aan de orde.
Voor de verschillende functies is de parkeervraag voor kavel 2A middels een parkeerbalans geanalyseerd (bijlage 8). Uit de analyse is naar voren gekomen dat de maatgevende momenten van de bezettingsgraad van parkeerplaatsen ten behoeve van kantoren en woningen op relevante momenten anders is dan de maatgevende momenten van de bezettingsgraad van parkeerplaatsen ten behoeve van voorzieningen en bezoekers van woningen. Met andere woorden: voor de verschillende functies wordt op andere tijden gebruik gemaakt van parkeerplaatsen. Bovendien zijn er in de directe omgeving van het oostelijk ontwikkelveld verscheidende openbare parkeergelegenheden beschikbaar. In deelgebied Mahler is een Q-park parkeergarage aanwezig waar tegen betaling kan worden geparkeerd. Maar bijvoorbeeld ook onder het kantoorgebouw The Edge zijn parkeervoorzieningen aanwezig die in het weekend door een ieder tegen betaling kunnen worden gebruikt.
De analyse gaat uit van een realistische invulling van het programma op kavel 2A. Een verschuiving van het programma leidt niet tot nadelige verkeerskundige effecten, aangezien voor voorzieningen geen parkeerplaatsen worden toegestaan. Enkel dubbelgebruik met kantoren is toegestaan. Voor woningen wordt geen dubbelgebruik voorzien, dus deze functie is daarin niet leidend.
Deze omstandigheden, in combinatie met de ambities van Zuidas op het gebied van duurzaamheid en mobiliteit, maken dat het onwenselijk wordt geacht om aparte parkeerplaatsen te realiseren voor de voorzieningen en bezoekers van woningen. In de planregels is dan ook opgenomen dat voor voorzieningen en bezoekers van woningen geen aparte parkeerplaatsen gerealiseerd mogen woden.
Parkeren - conclusie
Gelet op de goed bereikbare ligging ten opzichte van het OV, de mogelijkheden tot
dubbelgebruik en de beschikbare openbare parkeergarages in de omgeving is het uitsluiten
van het realiseren van exclusieve parkeerplaatsen voor voorzieningen en bezoekers
van woningen aanvaardbaar. Deze regel is in overeenstemming met de Nota Parkeernormen
Auto.
In de MobiliteitsAanpak Amsterdam 2030: Amsterdam Aantrekkelijk Bereikbaar wordt geschetst hoe de gemeente Amsterdam de stad in de toekomst goed bereikbaar wil houden. Amsterdam staat de komende jaren voor de uitdaging om meer bewoners, banen en bezoekers op te vangen. Hierdoor is ook een verder groei van de mobiliteit noodzakelijk. Het openbaar vervoer speelt hierin een belangrijke rol.
Het openbaar vervoer houdt ook in de toekomst een belangrijke functie om de dichtbevolkte stad goed te laten functioneren. Met de groeiende regio en de toenemende woon/werk afstanden wordt het belang van het regionaal openbaar vervoer (trein) alleen maar groter. Het stedelijk openbaar vervoer (tram, bus, metro) krijgt – vooral buiten de spits – steeds meer een functie voor toeristen en andere bezoekers van de binnenstad. Dit gebruik zal naar verwachting toenemen. Binnen de spits heeft het stedelijk openbaar vervoer een belangrijke rol in het aan- en afvoeren van reizigers van en naar de treinstations. Ook Amsterdammers die zich over langere afstanden binnen de stad verplaatsen blijven afhankelijk van goed stedelijk openbaar vervoer. In de aansturing van het openbaar vervoer door de overheid (het Rijk voor het spoor en de Vervoerregio Amsterdam voor het stads- en streekvervoer) vraagt deze veranderende situatie in combinatie met schaarsere middelen om duidelijk andere keuzes.
De groei van werkgelegenheid en hoger onderwijs concentreert zich rond knopen als de Zuidas. Het gaat vooral om spits verplaatsingen over steeds grotere afstanden. Gezien de grote reizigersaantallen zal vooral de trein in combinatie met de metro de groei moeten opvangen. Met aantrekkelijk ingerichte loop routes kan lopen een groter aandeel in het natransport krijgen. Stedelijk OV en in bescheiden mate de fiets zorgt voor de rest van het natransport.
Het onderhavige plangebied is zeer goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Het plangebied ligt op enkele minuten lopen van station Amsterdam Zuid (trein en metro). Ook metrostation Amstelveenseweg ligt in de nabijheid. Verder zijn er zowel tram- als bushaltes in de directe nabijheid.
Met de bouw van Zuidasdok investeren zowel het Rijk als de gemeente Amsterdam in verdere verbetering van de bereikbaarheid én kwaliteit van het gebied, ook op het gebied van openbaar vervoer. Met de aanlanding van de Noord/Zuidlijn en de vernieuwde Amstelveenlijn zal bovendien het aantal reizigers dat via station Amsterdam Zuid van en naar Amsterdam reist enorm groeien.
De fiets is niet meer weg te denken uit Amsterdam. De afgelopen twintig jaar is het gebruik van de fiets door Amsterdammers spectaculair gegroeid; het aantal fietsritten is met meer dan 40 procent toegenomen. Deze ontwikkeling wordt door de gemeente met luid gejuich ontvangen want de fiets neemt in verhouding tot andere vervoerswijzen weinig ruimte in en is bovendien zeer milieuvriendelijk. Toch is het aantal fietsvoorzieningen de afgelopen jaren achtergebleven bij de ontwikkeling van de fiets als vervoersmiddel. Dit was reden voor de Gemeenteraad om op 19 december 2012 het Meerjarenplan Fiets 2012 – 2016 vast te stellen. Dit plan bevat een aantal maatregelen en voornemens om de fietsvoorzieningen in Amsterdam weer op peil te krijgen.
Het Meerjarenplan Fiets 2012 – 2016 kent een tweedeling tussen maatregelen tot en met 2016 en maatregelen tot en met 2020. Voor wat betreft Zuidas voorzien de planmaatregelen in het voornemen om bij station Amsterdam Zuid een nieuwe inpandige fietsenstalling te bouwen die plaats biedt aan 3.000 fietsen, ter vervanging van de fietsenrekken die worden verwijderd in verband met de bouwwerkzaamheden aan de ondertunneling van de A10. De maatregelen tot en met 2020 kennen zelfs het voornemen om de capaciteit bij station Amsterdam Zuid te vergroten tot ruim 8.000 fietsen. De ondergrondse fietsenstalling onder 'de Vijfhoek' die ruimte biedt aan circa 3.750 fietsen, is in mei 2018 geopend.
Zoals in paragraaf 3.4.9 beschreven geldt bij nieuw te bouwen woningen de verplichting om een (fietsen)berging te realiseren zoals is vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Voor niet-woonfuncties moet de realisatie van fietsparkeervoorzieningen worden vastgelegd middels bestemmingsplannen.
Zuidas is op grond van de Nota aangewezen als gebied met gemiddeld fietsgebruik. Voor de normen voor fietsparkeerplaatsen wordt in dit bestemmingsplan dan ook verwezen naar de normen die de Nota stelt voor gebieden met gemiddeld fietsgebruik. De normen zijn in de bijlage bij de regels opgenomen.
Om te voorkomen dat fietsen in de openbare ruimte worden gestald, is bovendien een goede bereikbaarheid van de fietsparkeervoorzieningen op maaiveldniveau van belang.
Uit zowel het onderzoek dat is gedaan in het kader van het MER als uit nader onderzoek is gebleken dat op termijn, als gevolg van de totale Zuidasontwikkeling, een aantal infrastructurele knelpunten zal ontstaan. Het programma dat middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt maakt onderdeel uit van het flankenprogramma, en draagt daarmee dus bij aan het ontstaan van de knelpunten. De knelpunten zelf liggen echter niet in het plangebied. Het tijdig oplossen van de knelpunten is daarentegen essentieel.
Om hieraan concreet uitvoering te geven is inmiddels een Actieplan weginfrastructuur vastgesteld, dat voorziet in de te nemen maatregelen. Hierin wordt voorzien in een tijdige aanpak van de te verwachten knelpunten. Uitgangspunt daarbij is dat op basis van een reële concrete ontwikkelingsplanning bekeken is wanneer welke te verwachten knelpunten worden opgepakt.
Het aantal auto- en fietsparkeerplaatsen is bepaald conform het parkeerbeleid.
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wgh gelden zones rond geluidbronnen met mogelijk een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen.
Wanneer een nieuw (of herzien) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidgevoelige bebouwing in de geluidzone van een (spoor)weg of industrieterrein te realiseren, is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing noodzakelijk.
Indien de door de Wgh aangegeven voorkeursgrenswaarde voor geluidbelasting wordt overschreden, kan een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het College van burgemeester en wethouders (en in een aantal gevallen Gedeputeerde Staten). Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting (artikel 110a, zesde lid, van de Wgh en artikel 1.5 van het Besluit geluidhinder (Bgh). Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.
Op grond van artikel 74 van de Wgh bevinden zich langs alle wegen van rechtswege geluidzones waarbinnen de geluidbelasting als gevolg van de weg aan het gestelde in de wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:
De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.
Aantal rijstroken | Geluidzones stedelijk gebied | Geluidszones buitenstedelijk gebied a |
Weg met één of twee rijstroken | 200 meter | 250 meter |
Weg met drie of meer rijstroken | 350 meter | n.v.t. |
Weg met drie of vier rijstroken | n.v.t. | 400 meter |
Weg met vijf of meer rijstroken | n.v.t. | 600 meter |
Tabel Breedte van geluidzones langs autowegen in stedelijk gebied, Bron: artikel 74
van
de Wet geluidhinder
a buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing
van de hoofdstukken VI (zones langs
wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg
als bedoeld in het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover
liggend binnen de zone langs die
autoweg of autosnelweg.
In artikel 76 van de Wgh is geregeld dat bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructie van een weg) van de Wgh in acht moeten worden genomen.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien de waarde niet hoger is dan de maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde en mits deze hogere waarde kan worden verleend (zie paragraaf 7.2.5).
Naast bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wgh tevens maxima gesteld aan binnenwaarden. Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de verlening van en omgevingsvergunning voor bouwen.
Type Geluidsgevoelig gebouw |
Voorkeurs grenswaarde [dB] |
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB] | |
Woning | 48 | buitenstedelijk: 53 | binnenstedelijk: 63 |
Andere geluidsgevoelige gebouwen | 48 | buitenstedelijk: 53 | binnenstedelijk: 63 |
Tabel Geluidhindernormen wegverkeer bij nieuwbouw
Op basis van artikel 110g van de Wgh mag er op de geluidbelasting vanwege een weg, op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, een aftrek worden toegepast in verband met het stiller worden van het verkeer in de toekomst.
De aftrek bedraagt maximaal (artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012):
Op grond van artikel 106b van de Wgh bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting als gevolg van de spoorweg aan het gestelde in de wet dient te worden getoetst.
Type Geluidsgevoelig gebouw |
Voorkeurs grenswaarde [dB] |
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB] |
Woning | 55 | 68 |
Onderwijsgebouwen a | 53 | 68 |
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b | 53 | 68 |
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c | 53 |
68 |
Tabel Geluidshindernormen railverkeerslawaai bij nieuwbouw Lden.
In hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is Swung-1 (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid - deel 1) opgenomen. Op grond hiervan worden voor rijksinfrastructuur geluidproductieplafonds vastgesteld. Deze cijfers zijn samen met de bijbehorende brongegevens opgenomen in het digitaal raadpleegbaar openbaar geluidregister. Met de productieplafonds wordt een maximum gesteld aan het geluid dat door de betreffende infrastructuur mag worden geproduceerd. De bijbehorende brongegevens zijn de grondslag voor de op grond van de Wgh uit te voeren berekeningen van het te verwachten geluid ter plaatse van geluidgevoelige functies. Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten welke liggen op 50 meter afstand van de weg op vier meter hoogte). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan een geluidgevoelige functie worden gerealiseerd indien een hogere waarde is verleend tot de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting. Voorwaarde voor een hogere waarde is in ieder geval dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.
Wanneer de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met aan de betreffende zijde(n) een dove gevel (een gevel zonder te openen delen of met slechts incidenteel te openen delen). Ook is het in een dergelijke situatie mogelijk een zogeheten vliesgevel te realiseren. Daarmee wordt bereikt dat op de daadwerkelijke gevel, inclusief de te openen delen, sprake is van een toelaatbare geluidbelasting. De geluidwaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit 2012 neergelegde norm.
Bij blootstelling aan verschillende geluidbronnen tegelijk (bijv. spoor en weg) moeten de bronnen eerst bij elkaar worden opgeteld voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld. De Wgh geeft voor een dergelijk cumulatieve geluidbelasting geen aparte grenswaarden en evenmin een standaard toetsingsmethode. Wel moet worden gemotiveerd op welke wijze het bevoegd gezag rekening houdt met deze samenloop (cumulatie). Overigens speelt het vraagstuk van de cumulatieve geluidbelasting alleen als voor één of meer van de geluidbronnen een hogere waarde wordt gevraagd. Indien een woning zich in de invloedssfeer bevindt van twee wegen, die elk onder de voorkeursgrenswaarde blijven, dan bestaat er geen plicht tot het berekenen van de cumulatieve geluidwaarde.
Conform het gemeentelijk geluidbeleid is er sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximum toelaatbare ontheffingswaarden (gecumuleerde geluidbelasting). Op plaatsen waar dit wordt geconstateerd zijn woningen alleen mogelijk indien dove gevels of gebouwgebonden geluidschermen worden toegepast.
De realisatie van het project Zuidasdok zal tijdelijk zorgen voor overlast, waaronder begrepen geluidoverlast. De bouw van het project Zuidasdok is erop gericht dat het gebied als een 'complete stad in elke fase' wordt beleefd. Er wordt dan ook gebouwd met respect voor de omgeving. De bouw dient uiteraard te voldoen aan wet- en regelgeving en er worden aanvullende eisen gesteld over de maximaal toegestane hinder. Verder is de aannemer van het bouwcontract al in de aanbestedingsfase uitgedaagd om met creatieve oplossingen te komen om de hinder voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken.
Bouwwerkzaamheden veroorzaken altijd geluid en trillingen, vooral bij het inbrengen van funderingspalen, dam- en diepwanden. Met name voor de tunnels moeten, veel funderingspalen worden aangebracht. De geluid- en trillinghinder moet altijd binnen de wettelijke kaders blijven en daarnaast krijgt de aannemer van het bouwcontract aanvullende eisen opgelegd, bijvoorbeeld ten aanzien van niet-geluidsgevoelige bestemmingen zoals bijvoorbeeld de kantoren en hotels. Om het verkeersnetwerk overdag in stand te kunnen houden is het mogelijk nodig om ook tijdens de nacht te werken. Dat kan geluidhinder tijdens de nacht betekenen.
Vergunningplichtige bouwactiviteiten moeten voor het geluid van bouw- en sloopwerkzaamheden voldoen aan het toetsingskader van het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit stelt eisen aan de geluidniveaus vanwege bouw- en sloopwerkzaamheden op geluidgevoelige gebouwen en terreinen. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat bouw- en sloopwerkzaamheden op werkdagen en op zaterdag tussen 07:00 en 19:00 uur worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag, de vergunningverlener, kan van deze eisen ontheffing verlenen mits bij de uitvoering gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare technieken. Als handvat aan het bevoegd gezag voor het behandelen van verzoeken om ontheffing heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied op 19 februari 2013 (met erratum van 25 april 2013) een 'Richtlijn Bouwlawaai' opgesteld.
Het Bouwbesluit 2012 bevat tevens voorschriften met betrekking tot trillingen voor geluidgevoelige bestemmingen. De aannemer van het bouwcontract moet deze voorschriften ook naleven voor niet-geluidgevoelige bestemmingen tussen Amstel en Schinkel.
In juli 2016 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam het 'Amsterdams Geluidbeleid 2016, hogere waarde Wet geluidhinder' vastgesteld. Het uitgangspunt van het beleid is dat iedere woning een stille zijde moet hebben. Een stille zijde is een zijde waarbij de voorkeurswaarde (in ieder geval ter plaatse van te openen ramen en/of deuren) van de Wet geluidhinder (Wgh) niet wordt overschreden. Aan de stille zijde worden bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd, zodat met open raam of deur geslapen kan worden. Alleen ingeval van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan worden afgeweken van dit principe.
Het bestemmingsplan Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook kent aan de gronden een gemengde bestemming toe, waarbinnen wonen in beginsel overal is toegestaan. Er is derhalve sprake van geluidgevoelige functie(s). Op verzoek van de gemeente Amsterdam is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ter plaatse van de beoogde woningen, zowel vanwege het stedelijk wegennet, als vanwege de A10 en de sporen (bijlage 9). In de volgende paragrafen staan de uitkomsten van dit onderzoek.
Voor de ontwikkeling van de noordstrook van Kenniskwartier bevinden zich in de zones van de volgende geluidsbronnen:
Middels het akoestisch onderzoek zijn de geluidbelasting en maatregelen in twee varianten van in beeld gebracht:
Met de realisatie van Zuidasdok wordt de A10 Zuid ter plaatse van het centrum van de Zuidas ondergronds gebracht. Ten oosten van het plangebied is de tunnelmond gelegen, daarna loopt de rijbaan op naar maaiveld. Ter plaatse van de bestemming Gemengd is de A10 dus nog (deels) onder maaiveld gelegen.
Ook worden geluidschermen gerealiseerd. Naast de wettelijk verplichte geluidschermen worden ook extra geluidschermen geplaatst. Zie onderstaande afbeelding. In het blauw (3 meter hoog) en rood (8 meter hoog) zijn de schermen zoals opgenomen in het Tracébesluit Zuidasdok aangegeven. Deze schermen hebben een hoogte op basis van de wettelijke normering, conform de zogeheten doelmatigheidseisen en zijn verder opgehoogd ter verdere verbetering van de geluidsituatie.
Figuur 8.1: Overzicht geluidschermen Tracébesluit (rood: 8 meter hoog en blauw: 3 meter hoog)
Op de A10 zal op basis van het Tracébesluit Zuidasdok ook geluidreducerend dubbellaags ZOAB (Zeer Open Asfaltbeton) worden aangelegd. Desondanks worden binnen het bestemmingsplangebied de maximale ontheffingswaarde dan wel de voorkeursgrenswaarde (48 dB) voor geluid afkomstig van de A10 plaatselijk overschreden. Ter plaatse van kavel 2A tot en met 68 dB Lden zonder aftrek, 66 dB na aftrek art. 110g Wgh.
Vanwege de geluidbelasting van de A10 zijn (in de eindsituatie) aan de noord- en westzijde van de eerstelijnsbebouwing aan de A10 dove gevels benodigd. Ook zijn aan de tweedelijnsbebouwing vanaf een hoogte van 75 meter dovel gevels benodigd, voor zover wordt voorzien in een geluidgevoelige functie.
Indien wordt uitgegaan van de gebouwen afzonderlijk zijn ook aan de west- en noordzijde van de tweedelijnsbebouwing dove gevels benodigd.
Gustav Mahlerlaan
De geluidbelasting vanwege de Gustav Mahlerlaan bedraagt ten hoogste 62 dB Lden zonder aftrek, 57 dB Lden na aftrek. Deze hoogste geluidbelasting treedt op ter plaatse van de zuidgevels van
de zuidelijke kavels. Deels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, aan de maximale
ontheffingswaarde van 63 dB wordt overal voldaan. Voor die gevels, waar niet wordt
voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en waarvoor vanwege de A10 geen dove gevel benodigd
zijn, zijn hogere waarden benodigd.
De Boelelaan
De geluidbelasting vanwege de De Boelelaan bedraagt ten hoogste 54 dB Lden zonder aftrek, 49 dB Lden na aftrek. Deze geluidbelasting treedt op op enkele verdiepingen ter plaatse van
de zuidgevels van de kavels 2D en 2E. Deels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden,
aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt overal voldaan. Voor deze gevels
zijn hogere waarden benodigd.
Buitenveldertselaan/Parnassusweg
De geluidbelasting vanwege de Buitenveldertselaan/Parnassusweg bedraagt ten hoogste
56 dB Lden zonder aftrek, 51 dB Lden na aftrek. Deze geluidbelasting treedt op ter plaatse van de zuidgevel en deels de
oostgevel van kavels 2i. Deels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, aan de
maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt overal voldaan. Voor deze gevels zijn hogere
waarden benodigd.
Geluidbeperkende maatregelen
Geluidbeperkende maatregelen in de vorm van geluidschermen zijn bij bovengenoemde
wegen, evenals langs de meeste binnenstedelijke wegen elders, redelijkerwijs niet
toepasbaar. Het beperken van de snelheid is ook een mogelijkheid om het verkeerslawaai
te beperken. Een snelheidsverlaging is echter niet aan de orde omdat in stedelijke
verkeersplannen niet is voorzien in een snelheidsverlaging op de wijkontsluitingswegen.
Het terugdringen van het verkeer leidt eveneens tot onvoldoende geluidreductie. Verkeersplannen van onder meer de gemeente voorzien hier niet in.
De geluidbelasting vanwege spoorweglawaai bedraagt ten hoogste 62 dB Lden, deze geluidbelasting treedt op ter plaatse van kavel 2A, waar echter al een dove gevel vanwege de A10 benodigd is. Deels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt overal voldaan. Voor die gevels, waar niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en waarvoor vanwege de A10 geen dove gevel benodigd zijn, zijn hogere waarden benodigd.
De geluidbelasting vanwege metrolawaai lijn 50, hier te beoordelen als wegverkeerslawaai, bedraagt ten hoogste 59 dB Lden zonder aftrek, 57 dB Lden na aftrek. Deze geluidbelasting treedt op ter plaatse van kavel 2A, waar echter al een dove gevel vanwege de A10 benodigd is. Deels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt overal voldaan. Voor die gevels, waar niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en waarvoor vanwege de A10 geen dove gevel benodigd zijn, zijn hogere waarden benodigd.
De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum bedraagt ten hoogste 67 dB. Deze geluidbelasting treedt op ter plaatse van de noordzijde van kavel 2A. De op het wegverkeerslawaai afgestemde grenswaarde van LVL,cum = 66 dB (63+3) wordt deels overschreden. Daar waar deze overschrijdingen plaatsvinden, zijn op basis van de geluidbelastingen vanwege de A10 al dove gevels benodigd. Om die reden zijn op basis van de gecumuleerde geluidbelastingen geen extra maatregelen benodigd.
In het bestemmingsplan is de regeling opgenomen dat daar waar in de solitaire situatie de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden, gevels zonder te openen delen (dove gevels) dan wel vliesgevels verplicht zijn voorgeschreven. Op grond van het bestemmingsplan mag aldus nog niet uitgegaan worden van de afschermende bebouwing. Bij het bepalen van de fasering van het gebied is de akoestische situatie echter een belangrijk uitgangspunt geweest. Dit betekent dat de afschermende bebouwing als eerste wordt gerealiseerd. Het bestemmingsplan voorziet in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid inhoudende dat indien is aangetoond dat ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel dat er wordt voldaan aan de vastgestelde hogere waarden middels een omgevingsvergunning van de eis van een dove gevel/vliesgevel kan worden afgeweken.
Het gemeentelijk beleid kent als uitgangspunt dat elke woning een stille zijde dient te hebben. Deze eis in in de bestemmingsplanregels overgenomen. In de situatie dat woningen tweezijdig zijn georiënteerd (type doorzonwoningen) beschikken veel woningen binnen het plangebied over ten minste een stille zijde, ook in de solitaire situatie van de kavels. Indien woning eenzijdig zijn georiënteerd dienen aan de woningen, die zijn gelegen aan gevels met een hogere waarde of een dove gevel, aanvullende gebouwmaatregelen te worden getroffen, bijvoorbeeld (verglaasde) balkons of loggia’s. Eenzijdig georrienteerde woningen aan de zijde van de A10 zijn aanvaardbaar mits goede geluidvoorzieningen worden getroffen teneinde een goed leefklimaart te bewerkstelligen. Aangezien in het bestemmingsplan de eis wordt gesteld dat elke woning dient te beschikken over tenminste een stille zijde, wordt een goed leefklimaat geborgd. Bovendien is het gelet op de ligging van de woningen mogelijk om goede geluidmaatregelen te treffen (bijvoorbeeld een vliesgevel).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Er kunnen in dat verband belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge deze wet is de specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen, waarin luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd. De kern van deze regeling wordt gevormd door een landelijke programmatische aanpak, die ervoor zorgt dat, in de meeste gevallen, niet meer per project aan luchtkwaliteitsnormen hoeft te worden getoetst.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wm kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat als gevolg van de uitvoering van hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt:
Het hierboven gestelde is niet relevant indien hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt is beschreven in, dan wel betrekking heeft op een ontwikkeling die is beschreven in het vastgesteld Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor de in dit programma opgenomen ontwikkelingen is berekend wat de effecten zijn op de luchtkwaliteit. Vervolgens is in het programma een pakket maatregelen opgenomen waarmee de negatieve gevolgen van deze ontwikkelingen worden gecompenseerd.
Grenswaarden
In bijlage 2 van de Wm zijn de grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels voor de
diverse stoffen opgenomen. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste
grenswaarden in onderstaande tabel weergegeven.
Stof | Maatgevend beoordelingscriterium | Grenswaarde (µg/m3) |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 |
Fijn stof (PM10) | 24-uurgemiddelde concentratie | 50, mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden; dit is gelijk aan een grenswaarde van 32,1 ìg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie PM10 |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 |
Tabel 1: bijlage 2 bij de Wet milieubeheer
Bij de berekening geldt een plaatsafhankelijke aftrek voor de jaargemiddelde norm voor fijn stof. Voor Amsterdam bedraagt deze aftrek 6 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde zes overschrijdingen per jaar. Met deze aftrek mag de dagnorm derhalve 41 keer worden overschreden. Bij overschrijding van de grenswaarden is het van belang of sprake is van een niet in betekenende mate-project (nibm-project). Als de bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie van zowel fijn stof als stikstofdioxide niet groter is dan 3%, draagt een project niet in betekenende mate bij aan de concentratie in de lucht van fijn stof en stikstofdioxide. Voor nibm-projecten vindt ten aanzien van de overschrijding van luchtkwaliteitsnormen geen verdere toetsing meer plaats.
Als de bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie van fijn stof en stikstofdioxide groter is dan 3 % draagt het project in betekenende mate bij aan de concentratie in de lucht van fijn stof en stikstofdioxide. De volgende vraag is dan of het project is aangesloten bij het NSL. Als een project past binnen de omschrijving waarmee het in het NSL is opgenomen, wordt een eventueel optredende verslechtering van de luchtkwaliteit aangepakt door de maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit die eveneens onderdeel uitmaken van het NSL. Aldus wordt voorkomen dat uiteindelijk sprake is van een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en de luchtkwaliteit aan het vaststellen van een bestemmingsplan in de weg staat.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wm kan een bestemmingsplan van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de lucht van fijn stof en stikstofdioxide worden vastgesteld indien het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen, of in elk geval niet in strijd is met het NSL.
Het NSL is gericht op het bereiken van de grenswaarden die worden overschreden (artikel 12 van de Wm). In het NSL zijn zowel nationale generieke maatregelen, als regionale maatregelen opgenomen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Het programma benoemt en beschrijft projecten die naar verwachting worden ontwikkeld in de periode waarop het NSL betrekking heeft. Door de negatieve effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit af te zetten tegen de positieve effecten van alle in het programma genoemde maatregelen op de luchtkwaliteit, wordt getoetst of een project past binnen het NSL. Bij een bevestigend antwoord op deze vraag vindt voor het betreffende project geen aparte toetsing aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit meer plaats.
Op 6 december 2016 is besloten dat het NSL tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet (naar verwachting in 2019) van toepassing is (Besluit tweede verlenging NSL). Het project Zuidas is in het NSL opgenomen met IB-nummer 724 en wordt in het NSL getypeerd als een gemengd project.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in een uitbreiding van het woningbouw, kantoor- en voorzieningenprogramma met maximaal 201.500 m² brutovloeroppervlakte. De programmatoevoeging maakt deel uit van het Zuidasprogramma zoals dat is aangemeld voor het NSL. Gezien het nog resterende programma voor wonen, kantoren en voorzieningen past het programma, waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet, ruimschoots binnen de uitgangspunten van het NSL.
Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is in januari 2009 in werking getreden. Met dit besluit wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Het besluit heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.
Tot de gevoelige bestemmingen behoren scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat het besluit is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen zijnde kinderen, ouderen en zieken.
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.
Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan indien die leidt tot een toename van niet meer dan 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft. Hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven.
In de uitwerkingsregels van dit bestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen waarmee uitvoering wordt gegeven aan de richtlijn. In beginsel zullen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit middels de planregels zijn uitgesloten. Wel kan in uitwerkingsplannen worden geregeld dat middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid medewerking worden verleend aan de vestiging van gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Bovenstaande toetsing en advisering van de GGD wordt daarbij als criterium opgenomen.
Op 11 maart 2015 heeft de Gemeenteraad de Agenda Duurzaamheid 'Duurzaam Amsterdam' vastgesteld. In het coalitieakkoord 'Amsterdam is van iedereen' heeft de verduurzaming van Amsterdam een prominente plaats gekregen. Een duurzamer Amsterdam wordt gezien als uitgangspunt voor hoe we de stad willen ontwikkelen en voor de kansen die we willen creëren. De Agenda Duurzaamheid formuleert ambities, doelen en uitwerkingsrichtingen. Ook luchtkwaliteit heeft een belangrijke plaats gekregen in de Agenda Duurzaamheid.
Amsterdam wil verder gaan dan het voldoen aan landelijke en Europese normen. De focus wordt verschoven van de 'norm' naar 'gezondheid', waarbij niet alleen de meetbare normen maar ook de gezondheidseffecten voor de individuele Amsterdammer worden bekeken.
Om de luchtkwaliteit in Amsterdam verder te verbeteren wordt ingezet op een pakket aan maatregelen. Het gebruik van de fiets wordt gefaciliteerd door de aanleg van veilige fietsroutes en voldoende fietsenstallingen. De Agenda Duurzaamheid richt zich ook op het schoner krijgen van het gemotoriseerde verkeer in Amsterdam. De milieuzones worden strenger en het aantal oplaadpunten voor elektrische auto's blijft groeien. De ambitie is om vanaf 2025 uitstootvrij of in ieder geval zo schoon mogelijk te rijden in Amsterdam.
De Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam is op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders. Op 10 december 2013 heeft het College besloten om de Gemeenteraad voor te stellen om de werking van de richtlijn uit te breiden. De Gemeenteraad heeft hiermee ingestemd, door op 22 januari 2014 de Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit (inclusief een 'Afwegingskader verkeersstromen in relatie tot de gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit') vast te stellen als aanvullend toetsingskader op de Structuurvisie Amsterdam 2040.
Uitgangspunten van de richtlijn zijn dat:
Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren dan is een advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overig spelende belangen.
Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, dat als gevoelige bestemming aanduidt gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgings-, verpleeg- of bejaardentehuis.
De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke besluit, alleen betrekking op nieuwe situaties. De richtlijn is niet van toepassing bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming, indien de toename eenmalig is en niet meer dan 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt.
Per 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Nu dit van kracht is, hoeven de hierin opgenomen projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde programmatoetsing plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen het NSL. Een nadere toets is niet aan de orde. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen strijd is met de betreffende regeling in de Wet milieubeheer.
Wat betreft gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit wordt niet direct voorzien in vestiging van dergelijke functies. Dit is in de planregels als zodanig vastgelegd. Wel is er een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Daarbij dient echter rekening te worden gehouden met de criteria die daarvoor ook in het gemeentelijk beleid zijn opgenomen. Daarmee wordt voorzien in uitvoering van de vastgestelde richtlijn.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving in relatie tot het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen in inrichtingen, het transport van gevaarlijke stoffen via openbare wegen, water- en spoorwegen en buisleidingen, het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen of activiteiten, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal tien mensen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand beschouwd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval.
Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen. Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het GR te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.
Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windturbines.
Gezien de ligging in de nabijheid van de rijksweg A10, waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt, valt een stijging van het groepsrisico als gevolg van de realisatie van het plan niet uit te sluiten. In het plangebied worden geen risicovolle bedrijven of activiteiten toegestaan.
Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaan uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid bij het bouwen van (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen.
In verscheidene besluiten is gedefinieerd wat onder (beperkt) kwetsbare objecten moet worden verstaan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld gebouwen bestemd voor het verblijf van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten of gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen aanwezig zijn, zoals kantoorgebouwen groter dan 1.500 m2, winkelcentra, maar ook grootschalige kampeer- en recreatieterreinen. Woningen, woonschepen en woonwagens zijn eveneens kwetsbare objecten, tenzij het gaat om verspreid liggende woningen, woonschepen of woonwagens; dat zijn beperkt kwetsbare objecten. Kleinere kantoorgebouwen, winkels en sporthallen zijn eveneens beperkt kwetsbare objecten. Om effectief omgevingsgericht beleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar kwetsbare objecten aanwezig zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan locaties waar zich ongevallen kunnen voordoen. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de A10, waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In het plangebied worden geen risicovolle bedrijven of activiteiten toegestaan.
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Per 1 april 2015 is de Wet basisnet in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen geïntegreerd. Doel van de Wet basisnet is om een duurzaam evenwicht te bieden tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de infrastructuur, de ruimtelijke ontwikkelingen langs die infrastructuur en de veiligheid voor omwonenden. Het basisnet is een netwerk van infrastructuur (wegen, hoofdspoorwegen en vaarwegen) die voor het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen van belang is.
In de Regeling basisnet is de ligging van het risicoplafond voor het plaatsgebonden risico (PR) en (indien ingesteld) de ligging van het risicoplafond voor het groepsrisico (GR) bepaald. Per wegvak, spoortraject en vaartroute wordt de afstand bepaald waar het PR-contour niet meer dan 10-6 mag zijn (PR-plafond) en (indien ingesteld) waar het PR-contour niet meer dan 10-7 of 10-8 mag zijn (GR-plafond).
Regelmatig wordt door de minister van Infrastructuur en Milieu onderzocht of en in hoeverre vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen één of meer risicoplafonds worden overschreden. Indien nodig worden maatregelen getroffen aan de vervoerszijde. De maatregelen kunnen variëren van technische aanpassingen aan het vervoer tot aan aanpassingen aan de infrastructuur, met als ultimum remedium: routering.
De ruimtelijke regels ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De regeling in het Bevt kan samengevat worden als volgt:
Plasbrandenaandachtsgebied
In de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) gelden naast de hierboven genoemde motiveringsplicht,
aanvullende bouweisen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten op grond
van het Bouwbesluit 2012 en de Regeling Bouwbesluit 2012 om personen te beschermen
tegen gevolgen van ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Plasbrandaandachtsgebieden
zijn in het Bevt aangewezen als gebieden waar bij het realiseren van (beperkt) kwetsbare
objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval
met brandbare vloeistoffen.
Op buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het PR. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedgebied toelaat, dient tevens het GR te worden verantwoord.
In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteit en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
Om als Amsterdam eenduidig met externe veiligheidsrisico's om te kunnen gaan, moet duidelijk zijn met welke risico's van gevaarlijke stoffen rekening moet worden gehouden, hoe (groeps)risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen worden meegewogen in de besluitvorming en welke maatregelen kunnen worden getroffen om deze risico's te beperken. Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam biedt hiervoor een handreiking zodat besluitvorming omtrent en verantwoording van externe veiligheidsrisico's inzichtelijker en makkelijker wordt. Het beleid schept een beeld van aanwezige risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen, waar deze zich bevinden en welke acties er worden genomen om deze risico's te beperken.
Voor de A10 Zuid geldt dat het GR de oriëntatiewaarde overschrijdt. Met het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) is overeenstemming bereikt over het reduceren van risico's langs de A10 Zuid. De aanleg van de Westrandweg biedt de mogelijkheid om de A10 Zuid te ontlasten.
Na realisatie van het project Zuidasdok loopt de A10 ter hoogte van Zuidas deels ondergronds. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat de tunnel wordt aangewezen als categorie C. Het vervoer van gassen (stofcategorie GF3, zoals LGP) mag in dat geval geen gebruik meer maken van de A10 Zuid en vervoer van dergelijke stoffen zal dan niet meer plaatsvinden. De meest logische route voor het vervoer van GF3 zal dan via de A9 langs Amstelveen zijn. In het project Schiphol Amsterdam-Almere wordt hierin voorzien. Het wijzigingstracébesluit A9 Badhoevedorp-Holendrecht voorziet in een verdiepte ligging ter hoogte van Amstelveen. Er worden geen beperkingen aan de A9 gesteld, anders dan risicoplafonds, waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen hierlangs niet meer zou kunnen plaatsvinden.
Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam hanteert de lijn waarbij voor nieuwe situaties met overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR als specifieke beslispunten worden voorgelegd aan het dagelijks bestuur. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid worden vooralsnog verantwoord geacht omdat met het toenmalige Ministerie van I&M maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico's.
Er heeft in 2010 een Zuidasbrede inventarisatie plaatsgevonden van de toename van het groepsrisico (GR) als gevolg van de Zuidasontwikkeling en de mogelijke maatregelen (Externe veiligheid op de Zuidas, 11 januari 2010, zie bijlage 11).
Het projectgebied van Zuidas ligt binnen het externe veiligheid-invloedgebied van de A10 zuid waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Om deze reden moet een verantwoording van het GR worden opgesteld voor de bestemmingsplannen van de deelgebieden. De verschillende onderdelen van de Zuidasbrede inventarisatie kunnen hiervoor gebruikt worden. Het is opgesteld voor de volgende deelgebieden: Amsterdam RAI, Fred. Roeskestraat, Gershwin, Ravel, Strawinsky, Vivaldi, Kenniskwartier en Beethoven.
Zelfs bij een maximale benutting van de gebruiksruimte in 2020 is er geen plaatsgebonden 10-6 contour aanwezig. Langs de A10 Zuid is daarom geen plaatsgebonden 10-6 contour berekend als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen legt daarmee geen ruimtelijke belemmeringen op aan de ontwikkeling van de deelgebieden. De realisatie van de programma's van de deelgebieden leidt wel tot een toename van het GR en tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde ter hoogte van verschillende projecten. Om deze reden zijn richtlijnen opgesteld voor de verantwoording van het GR. Daarbij zijn maatregelen voorgesteld ter beperking van de risico's en is gekeken naar mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening (in paragraaf 10.5) wordt nader op de planspecifieke maatregelen ingegaan.
In de Zuidasbrede inventarisatie is tot slot een aantal aandachtspunten opgenomen in het kader van externe veiligheid. Het is van belang om deze punten op te nemen in de verantwoording van het GR voor het betreffende project. Samengevat zijn dit:
In aanvulling op de Zuidasbrede inventarisatie heeft tevens onderzoek plaatsgevonden naar de effecten vanwege het voorliggend plan. Onder meer de vaststelling van de Tracébesluit Zuidasdok, waarmee de A10 Zuid ter hoogte van (een deel van) het plangebied wordt ondertunneld, heeft effect op de externe veiligheid. Ten behoeve van het projectgebied Kenniskwartier Noord (bijlage 12) en het plangebied van voorliggend bestemmingsplan Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook (bijlage 13) is nader onderzoek gedaan naar de externe veiligheidsaspecten.
Plaatsgebonden risico
In bijlage 1 van de regeling Basisnet zijn voor wegen behorende tot het Basisnet afstanden
vastgelegd voor de zogeheten veiligheidszone (de 10-6 plaatsgebonden risicocontour).
Voor wegvak N12 is de afstand '0' vermeld. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico
vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de weg niet meer bedragen
dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de
ontwikkeling van Kenniskwartier noordstrook.
Groepsrisico
Het groepsrisico is berekend voor de huidige en toekomstige situatie. De mate van
overschrijding van het groepsrisico wordt uitgedrukt als de maximale factor tussen
de berekende fN-curve en de oriëntatiewaarde fN2 = 10-2 voor meer dan 10 slachtoffers.
Een factor 15.2 betekent bijvoorbeeld dat de berekende frequentie van de fN-curve
maximaal 15.2 keer de waarde van de oriëntatiewaarde is (bij een bepaald aantal slachtoffers).
De huidige factor ten opzichte van de orientatiewaarde is 15,2. In de toekomstige
situatie is dit factor 19,4. Door de ontwikkeling van Kenniskwartier Noord neemt het
groepsrisico toe.
Na realisatie van het project Zuidasdok waarbij een deel van de A10 als categorie C-tunnel wordt uitgevoerd, neemt het groepsrisico af tot 0.04 keer de oriëntatiewaarde. Dit komt enerzijds doordat er in deze situatie geen transport van GF3 plaatsvindt over de A10-Zuid en anderzijds door de afschermende werking van de tunnel.
Plasbrandaandachtsgebied
In het Besluit externe veiligheid inrichting en in het eindrapport basisnet weg is
voor rijksinfrastructuur het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geïntroduceerd. Het PAG
is het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van (kwetsbare) objecten,
rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 meter voor
het PAG wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In de Regeling
basisnet is voor de A10-Zuid een PAG voorgeschreven.
De gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn deels gelegen binnen het PAG (circa 1,5 meter). Om deze reden is onderzoek gedaan naar de hittestraling op de gevels als gevolg van een ongeval met brandbare stoffen. Van belang is op te merken dat voor zover bebouwing mogelijk wordt gemaakt binnen het PAG de rijbaan verdiept is gelegen (zie onderstaande figuur).
Bij de berekening zijn conservatieve aannames gedaan over de uitgangspunten (geluidscherm biedt geen bescherming, vloeistof blijft liggen in plaats van dat het de tunnel instroomt, wind staat richting het gebouw). De conclusie luidt dat het warmtestralingsniveau op het gebouw ruimschoots onder de 10 kW/m2 blijft. Bij een warmtebelasting kleiner dan 10 kW/m2 is brandoverslag niet waarschijnlijk.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen zal aandacht aan dit onderwerp moeten worden besteed. Niet valt uit te sluiten dat op grond van het Bouwbesluit 2012 binnen het PAG gevelmaatregelen aan de gebouwen moeten worden getroffen.
De verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen:
Hieronder wordt ingegaan op de mogelijk te nemen maatregelen. Het gaat daarbij om bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen voor zelfredzaamheid. Ook wordt ingegaan op de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
Routering vervoer van gevaarlijke stoffen
Het in gebruik stellen van de Westrandweg heeft geleid tot vermindering van het aantal
transporten met brandbaar gas over de A10 Zuid waarmee het groepsrisico (GR) aanzienlijk
daalt. De vervoerders gebruiken de Westrandweg en A9 als voorkeursroute naar het zuiden
en het oosten.
Ontwikkeling Zuidasdok
In maart 2016 is het Tracébesluit Zuidasdok getekend. In het Tracébesluit staat vermeld
dat de tunnel voor wat betreft de toegankelijkheid voor vervoer van gevaarlijke stoffen
wordt ingedeeld in categorie C. Voor categorie C is vervoer van brandbare (en explosieve)
gassen niet toegestaan. Dit betekent dat onder andere LPG niet mag worden vervoerd
door de tunnel, met als gevolg dat het GR afneemt. Het vervoer van bijvoorbeeld benzine
en diesel is wel toegestaan.
Effectgerichte maatregelen zijn voornamelijk bouwkundig van aard. Deze maatregelen zijn gericht op het reduceren van het aantal gewonden als gevolg van brand of explosies. In hoofdstuk 6 van de Zuidasbrede inventarisatie zijn ter beperking van een plasbrand en voor het vrijkomen van toxische dampen bouwkundige maatregelen voorgesteld. De aanleg van geluidschermen kan, afhankelijk van het soort, bijvoorbeeld de uitstroming van een plas brandbare vloeistoffen beperken. Een eventuele andere bouwkundige maatregel is dat geprojecteerde gebouwen op meer dan 30 meter van de weg worden geplaatst (buiten het invloedgebied van een plasbrand), gemeten vanaf de rand van de linker- of rechterrijstrook.
Andere denkbare maatregelen zijn:
In het plangebied zijn in het voorliggende bestemmingsplan gebouwen gepland binnen 30 meter van de A10 Zuid (zie ook paragraaf 10.4.2). Onderzoek heeft uitgewezen dat de hittestraling op de gevel als gevolg van een ongeval met brandbare stoffen waarschijnlijk niet tot een zodanige hittestraling met brandoverslag tot gevolg. Dit is mede het gevolg van de verdiepte ligging van de hoofdrijbaan.
Met betrekking tot zelfredzaamheid wordt gekeken naar de zelfredzaamheid van mensen en de mogelijkheden om te kunnen vluchten. De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en tevens in staat zijn te vluchten. Kinderen, ouderen en minder validen zijn voorbeelden van verminderd zelfredzame mensen. Organisatorische maatregelen zijn van belang om adequaat op te treden bij calamiteiten.
Onderliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe functies mogelijk specifiek voor mensen met beperkte zelfredzaamheid.
Voldoende bedrijfshulpverleners
In de kantoren en voorzieningen dienen voldoende bedrijfshulpverleners aanwezig te
zijn met voldoende bijgehouden kennis om in het geval van een calamiteit adequaat
te kunnen optreden. Deze gebouwen kunnen dan snel en onafhankelijk van de hulpdiensten
geëvacueerd worden.
Gebouwuitgangen haaks op de risicobron
De mogelijkheden om een pand te verlaten zijn ook van belang in het kader van zelfredzaamheid.
Voorgesteld wordt dat aanwezigen het gebouw en vervolgens het gebied in tegengestelde
richting van de A10 kunnen ontvluchten.
Gebiedsontsluiting
In de Zuidasbrede inventarisatie is verder per deelgebied de ontsluiting beschreven
van het langzaam en het gemotoriseerd verkeer. Voor de zelfredzaamheid is het van
belang dat aanwezigen het gebied via een andere route kunnen ontvluchten dan de aanrijdroute
van de hulpdiensten. Bij project Kenniskwartier vormt de ontsluiting van het plangebied
geen nader aandachtspunt.
Voor de hulpverlening wordt gekeken naar:
Deze onderdelen zijn in de Zuidasbrede inventarisatie nader toegelicht.
Bereikbaarheid
Bij de mogelijkheden voor zelfredzaamheid is al stilgestaan bij de ontsluiting. Het
is aan te bevelen dat een plangebied via twee routes bereikbaar is voor motorvoertuigen.
Eén ingang voor de hulpdiensten om het gebied te bereiken en één uitgang voor de vluchtenden
om het gebied te verlaten.
Bluswatervoorziening
In hoofdstuk 6 van de Zuidasbrede inventarisatie wordt kort ingegaan op de inzet van
bluswater bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Uit de notitie van de gemeente Amsterdam
(Bluswatervoorzieningen in de Zuidas, februari 2008) blijkt dat de aanwezigheid van
voldoende bluswater een aandachtspunt is voor ontwikkeling van de Zuidas. Naast de
algemene bluswatervoorziening op de Zuidas, moeten ook de individuele gebouwen beschikken
over voldoende blusvoorzieningen. Hiertoe moet overleg plaatsvinden tussen de ontwerpers
en de brandweer.
Hulpverleningscapaciteit
Het aantal mogelijke slachtoffers (gewonden) bepaalt of de brandweer en de geneeskundige
hulpverlening in geval van het maatgevende scenario de hulpvraag aankunnen. Opschaling
vindt plaats wanneer dit noodzakelijk geacht wordt. De brandweer en de geneeskundige
hulpverlening kunnen in de huidige situatie aan maximaal 200 – 250 slachtoffers hulp
bieden in een bepaald gebied. Door de Zuidasontwikkeling neemt de hulpvraag bij incidenten
toe. Hiermee stijgt ook de kans dat de hulpvraag bij een ongeval met gevaarlijke stoffen
het hulpaanbod overschrijdt.
De brandweer is gevraagd om advies uit te brengen. De brandweer heeft geen aanleiding gezien om advies uit te brengen met betrekking tot de ontwikkelingen in het Kenniskwartier.
In de huidige situatie wordt de oriëntatiewaarde van het GR overschreden. Als gevolg van dit bestemmingsplan neemt het GR nader toe. Het feitelijke GR zal, mede door de ontwikkeling van Zuidasdok, in de nabije toekomst beduidend onder het berekende GR liggen.
Bovendien is daar waar de bebouwing binnen het PAG van de A10 Zuid ligt (voor circa 2 meter) de hoofdrijbaan verdiept gelegen.
De ontwikkeling van kavels langs de A10, als onderdeel van Zuidas, is voor de gemeente Amsterdam een belangrijke ruimtelijke ontwikkeling. De ontwikkeling van de Zuidas sluit aan bij de gedachte over een duurzame stad waarbij intensief en efficiënt gebruik wordt gemaakt van de schaarse ruimte.
Gelet op het feit dat het groepsrisico afneemt na aanleg van de tunnel wordt geconcludeerd dat het aanvaardbaar is om voor voorliggend bestemmingsplan de overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico te laten voortduren.
Het te ontwikkelen programma in combinatie met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A10 Zuid leidt tot een toename van het groepsrisico tot over de oriëntatiewaarde. Om deze reden zijn de stappen van de verantwoordingsplicht doorlopen, waarbij de aspecten zoals beschreven onder de vorige paragraaf zijn betrokken.
Bij het toekennen van gevoelige bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten
wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijk ordening moet
voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd.
Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening
is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de
vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit
in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid
van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen
nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Het bestemmingsplan maakt slechts in beperkte mate nieuw gebruik mogelijk. Voor een
groot deel wordt de bestaande situatie opnieuw vastgelegd. Bodemonderzoek voor deze
bestaande situaties is in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde. Bij
eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal
bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit
blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt
de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.
Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op trillingen als gevolg van treinverkeer over het spoor.
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit en Besluit uniforme saneringen). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.
De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.
De wet bestaat uit een tweetal regelingen:
Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebied specifieke beleid. Deze normen zijn voor Amsterdam opgenomen in de Nota Bodembeheer die op 4 april 2012 door de Gemeenteraad van Amsterdam is vastgesteld.
Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebied specifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico's en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders.
Bodemkwaliteitskaart Amsterdam
Voor de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam zijn 6 zones gedefinieerd op basis van
bodemkwaliteit en ophooggeschiedenis. Elke bodemkwaliteitszone heeft een bepaalde
kwaliteit, die consequenties heeft voor het toegestane grondverzet en de kwaliteit
van de grond die er op mag worden aangebracht, afhankelijk van de bodemfunctie. Binnen
een zone liggen soms meerdere bodemfuncties, die elk een ander beschermingsniveau
en dus een eigen Lokale Maximale Waarde vragen.
Voor Amsterdam zijn diverse bodemkwaliteitskaarten opgesteld die behoren bij de Nota Bodembeheer. Op één van deze kaarten is het plangebied aangewezen als zone 1 gebied.
Uitsnede zonekaart Nota Bodembeheer
De gronden gedefinieerd als zone 1 hebben een bodemkwaliteit die voldoet aan de achtergrondwaarde. Deze grond is in principe geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.
Zone 1-grond mag altijd zonder bodemonderzoek, op basis van de bodemkwaliteitskaart worden ontgraven (in principe is een melding op grond van artikel 28 van de Wbb vereist indien meer dan 50 m³ wordt ontgraven) en toegepast (hiervoor is altijd een melding Besluit bodemkwaliteit vereist, ongeacht de hoeveelheid).
In de Nota bodembeheer is tot doel gesteld de grond in het plangebied schoon te houden en er is voor dit gebied geen gebied specifiek beleid ontwikkeld. Grond die toegepast wordt in dit gebied moet schoon zijn, ongeacht de bodemfunctie.
Er bestaan geen wettelijke normen voor trillingshinder als gevolg van het treinverkeer over het spoor. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
Voorliggend bestemmingsplan maakt op een afstand van circa 75 meter vanaf het spoor onder meer woningen mogelijk. Het aspect trillingen is van belang in het kader van een goed woon- en leefklimaat. Door de relatief grote afstand is door eventuele aanpassingen in de constructie eventuele trillingshinder goed op te lossen. Nader onderzoek is in deze fase, zonder gebouwontwerp, niet zinvol. Middels een nadere eisen-regeling kan dit aspect een rol spelen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Het onderwerp trillingen kan in een vroeg stadium van de planontwikkeling al worden meegenomen.
Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding aan te nemen dat de bodemkwaliteit gevolgen heeft voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan (dat voor een substantieel deel reeds is gerealiseerd). Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, conform de watertoets.
De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek brengt.
De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in acht worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
De waterparagraaf moet inzicht geven in de vertaling van het waterbeleid naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding en wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en waarborgt de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld, met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken, lozen en onttrekken van water, varen, aanmeren, evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie alsmede uitbreidingsplannen.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning.
In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn bij het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.
Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. het IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en het IJmeer, de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, het Buiten IJ, het Afgesloten IJ en het Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het Rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk. Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist.
In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn geen waterstaatswerken aanwezig die in beheer zijn bij het Rijk.
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de behartiging van aan het waterschap opgedragen taken. In december 2011 is de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.
De Keur van het Hoogheemraadschap AGV is gericht op het beschermen van de wateraanvoer en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 3.13, onder a, van de Keur is het verboden om zonder vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap in stedelijk gebied meer dan 1.000 m2 verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 m2 te laten toenemen.
Legger
De legger is een openbaar register van het Hoogheemraadschap AGV waarin wordt bepaald
aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten
voldoen en dient als uitwerking van de Keur. De legger heeft geen invloed op voorliggend
bestemmingsplan.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Als bijlage bij het Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden.
In de Watervisie 2021: Buiten de oevers (november 2015) zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem. Aan de hand van de thema's veilig, schoon en voldoende is beleid vastgesteld voor de lange termijn (2040) en prioriteiten voor de planperiode (2016-2021). Het Uitvoeringsprogramma 2016-2021 (december 2015) geeft aan wat de concrete maatregelen zijn om de lange termijn doelstellingen te verwezenlijken.
Thema Veilig
Beperken van slachtoffers en economische schade via preventie en gevolgenbeperking,
door:
Thema Schoon en Voldoende water
Het voorkomen van verontreiniging, overlast en tekort, door:
Op 8 oktober 2015 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) het Waterbeheerplan AGV 2016-2021: Waterbewust en Waterrobuust vastgesteld. Het betreft het tweede waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap AGV in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van het Rijk, de provincie en het waterschap.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken, te weten nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn, wat de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRA) 2016-2021 staat vermeld hoe deze drie zorgplichten voor de komende jaren door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Het doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen. Het GRA 2016-2021 heeft de volgende uitgangspunten:
Stedelijk afvalwater
Hemelwater
Grondwater
In de Visie Zuidas 2016 is uitgebreid aandacht besteed aan het thema water in het hoofdstuk 'Verbonden door groen en water'. Water is een belangrijke voorwaarde voor het stedelijk leven. Door klimaatverandering lopen de temperaturen in de stad op en worden regenbuien extremer. Water heeft een dempende werking op temperaturen in de stad en kan effectief zijn in het (tijdelijk) bergen van regenwater. Bovendien is meer, diverser en goed verbonden water belangrijk voor een divers dier- en plantenleven.
De bergingscapaciteit van water is belangrijk. Daarom wordt het water in samenhang ontworpen. Dat geldt voor grondwater, oppervlaktewater en hemelwater in zowel de openbare ruimte als privéruimte. Bij extreme regenbuien moet Zuidas regenbestendig zijn: het water wordt op de kavels zelf opgevangen en geborgd. Daarnaast maken we een aantal plekken geschikt voor waterberging bij piekbuien. In Kop Zuidas leggen we bijvoorbeeld in de straten een slim systeem aan van waterbergende groenstroken.
Binnen Zuidas wordt ingezet op een robuuste waterstructuur die de verblijfskwaliteit verhoogt en functioneel is voor het goed afvoeren van regenwater en voor regulering van het grondwater. In ieder geval moet de afvoer van grondwater via het rioolstelsel worden voorkomen. In Zuidas worden bovendien alle plannen op hun bijdrage aan een goed stadsklimaat getoetst. Ontwikkelende partijen en de gemeente moeten hun inzet op het verbeteren van het microklimaat zichtbaar maken, bijvoorbeeld door de aanleg van groene daken of binnentuinen.
De ontwikkeling van de noordstrook van het Kenniskwartier is al voorzien in het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier 2011. In het kader van dit Uitvoeringsbesluit is een watertoets uitgevoerd. Er heeft zich een aantal wijzingen voorgedaan ten opzichte van de situatie ten tijde van het Uitvoeringsbesluit. Een van deze wijzigingen is een aanpassing van de waterstructuur. Dit heeft hydraulisch gezien een positief effect. In de watertoets die in het kader van voorliggend bestemmingsplan is opgesteld (bijlage 14), is onderstaande samenvatting gegeven over de onderwerpen waterkering, hemelwater, oppervlaktewater en grondwater.
Het plangebied ligt binnen dijkring 14. Voor dijkring 14 is, in het kader van de Waterwet, een overstromingsrisico vanuit de rivieren en de zee bepaald van 1/10.000 jaar.
Uit de Legger van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi- en Vecht (AVG) blijkt dat nabij het projectgebied zich aan de noordzijde van de A10 een secundaire directe verholen waterkering bevindt. De huidige ontwikkelingen hebben geen invloed op de waterkering. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ook de de aanleg van de duiker onder de A10 (buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan) zich niet in de beschermingszone van de waterkering bevindt.
De aanleg van de verbindende duiker onder de A10 (door Zuidasdok) zorgt voor een toename van de robuustheid van het gecombineerde watersysteem (twee afstromingsrichtingen en gemalen). Daarnaast wordt ook de gemaalcapaciteit van het gemaal bij de Begraafplaats Buitenveldert aangepast. Dit heeft een positief effect op het laagst gelegen deel van de Binnendijkse Buitenveldertse polder waarbinnen kwetsbare en maatschappelijk belangrijke functies gevestigd zijn.
In het gebied wordt meer oppervlaktewater gegraven, dit heeft een positief effect op de waterbalans in het gebied. Voor de Zuidas wordt een waterboekhouding bijgehouden met alle nieuwe ontwikkelingen en water oppervlaktes (m2) per peilvak. De waterbalans van de Binnendijkse Buitenveldertse polder is positief (wateroverschot) tijdens en na de ontwikkelingen in de Kenniskwartier noordstrook.
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en waterbodem tegen te gaan wordt vanuit de Keur AGV het gebruik van uitlogende materialen tijdens de bouwen gebruiksfase voorkomen en worden emissies naar het oppervlaktewater van PAK, lood, zink en koper tegengegaan. Bij het beheer zal ook zo min mogelijk gebruik worden gemaakt van middelen die kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- of grondwater.
Door de aangepaste waterstructuur komt er een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving van de nieuwe watergangen (het gebied ten noorden van de De Boelelaan tussen de Amstelveenseweg en de Parnassusweg). Ten opzichte van de situatie uit het Uitvoeringsbesluit 2011 daalt de maatgevende grondwaterstand met enkele decimeters (circa 0,2 à 0,4 meter), dit heeft een positief effect op de hoeveelheid ontwatering.
In de tussentijdse situatie met maximale bebouwing van de kavels en de ondergrondse parkeergarages is de watergang nog niet aangelegd. Voor een tussentijdse situatie lijkt de ontwatering (+/- één meter) daarom ook voldoende te zijn. In de tijdelijke situatie dient bij de aanleg van bomen en kabels en leidingen dus rekening te worden gehouden met de grondwaterstand. In de eindsituatie is de watergang wel aanwezig in de noordstrook. Wanneer wordt uitgegaan van een maaiveldniveau van -0,3 meten NAP wordt in deelgebied Kenniskwartier in de eindsituatie in 2030 voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm voor het bouwen met kruipruimtes en een optimale groeisituatie gecreëerd voor de groei van bomen.
Het klimaat verandert en daarom wordt ook de freatische grondwaterstand berekend met een klimaattoeslag uit het klimaatscenario WH2050. De huidige inrichting lijkt ook voor de toekomst met klimaatverandering te voldoen aan de huidige eisen die gesteld worden. Om ook in de huidige situatie toch voldoende ontwatering te hebben en voldoende bewortelbare ruimte te hebben voor de definitieve bomen is in de Gustav Mahlerlaan een DT-riool aangelegd.
Naar verwachting zullen in de toekomst extreme regenbuien door klimaatverandering vaker voorkomen. Amsterdam wil de bestendigheid van de stad op het gebied van hemelwater verder verbeteren, om deze reden is in het GRPA de verplichting opgelegd om gebieden Rainproof in te richten. Het plangebied moet daarom zodanig worden ingericht dat extreme neerslag niet tot overlast zorgt in het plangebied of in de omgeving.
De meeste neerslag in het gebied zal bij extreme neerslag vanuit het noorden naar het zuiden stromen in verband met de verschillen in maaiveldhoogten. Er moet voorkomen worden dat de Gustav Mahlerlaan hierdoor teveel water krijgt te verwerken. Daarnaast is het van belang dat vanuit het plangebied er geen water richting de Parnassusweg mag stromen omdat dit een hoofdverkeersroute is.
In de transformatie en fasering van het gebied zullen kavels eerder worden opgeleverd dan de buitenruimte. Dit is een reden om watervertragende maatregelen op kavelniveau vast te leggen (bijvoorbeeld middels een waterneutrale bouwenvelop). Waterrobuustheid van nieuwbouw is een uitgangspunt van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en dient expliciet gemaakt te worden in de kavelregels.
Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er niet toe leiden dat te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.
Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben (externe werking).
Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen (soortenbescherming).
Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.
Er is één wettelijke regeling van belang, te weten de Wet natuurbescherming.
De Wet natuurbescherming (Wnb) heeft als doel te komen tot één integrale en vereenvoudigde regeling van de natuurbescherming. Hierbij is de Europese regelgeving als uitgangspunt genomen. Wanneer geen specifieke natuurbescherming in de Europese regelgeving is voorzien worden op rijksniveau regels vastgelegd, zodat een consistent, samenhangend en transparant stelsel van regels op het gebied van natuur ontstaat.
Gebiedsbescherming
In de Wnb zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische
hoofdstructuur (Natura 2000-gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt
in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (externe werking) moet worden onderzocht
of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien
het bestemmingsplan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van een
Natura 2000-gebied verslechtert of een significant verstorend effect heeft (dit wordt
de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient een vergunning op grond van
de Wnb te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde
Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied is gelegen.
Indien het plan mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient bovendien een passende beoordeling te worden gemaakt. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat voor het plan geen alternatieven zijn, sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en is voorzien in compenserende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wnb beschermt vele in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren. De
wet kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. De Wnb bevat verbodsbepalingen
met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde diersoorten,
hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Voor van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels geldt dat het verboden is om nesten, rustplaatsen of eieren te vernielen. Ook is het verboden om vogels te verstoren, tenzij de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van de soort.
Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een op grond van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wnb. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Economische Zaken en Klimaat of de provincie een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de minister van (destijds) LNV heeft goedgekeurd. Hoewel de gedragscode zijn basis vindt in de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervallen, is de werking van de gedragscode door de staatssecretaris van Economische Zaken ambtshalve verlengd. Bij naleving van deze gedragscode geldt dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer geen andere bevredigende oplossing bestaat, geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan en de ontheffing nodig is met het oog op in de Wnb bepaalde belangen.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Wnb kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de Wnb onuitvoerbaar.
Aangezien de ontwikkelingen van de deelgebieden met elkaar samenhangen, en bovendien grenzen aan het projectgebied van Zuidasdok, is besloten om de beschermde flora- en fauna in het gehele Zuidas- en Zuidasdokgebied integraal te onderzoeken. Het voordeel hiervan is dat er een integraal overzicht is van de te beschermen soorten, waar de soort voorkomt en op welke locatie aanvullend onderzoek noodzakelijk is.
Het natuuronderzoek Zuidas-Zuidasdok is in december 2017 gereedgekomen (bijlage 15). Hieronder worden de bevindingen weergegeven van de onderzoeksresultaten.
In het verleden heeft er een paartje boomvalken gebroed in de noordstrook van het Kenniskwartier. Ieder jaar heeft het paartje in de nabijheid van het nest van het voorgaande jaar gebroed, doch is de boom waarin de nestlocatie zich bevindt, ieder jaar een andere geweest. In onderstaande afbeelding staan de exacte nestlocaties van de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 weergegeven.
Inmiddels zijn de bomen ter plaatse van de eerste en tweede uitwerking van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord (de gronden aan de oostzijde van de noordstrook en direct ten westen van de Parnassusweg) gekapt.
De in 2016 als geschikt voor roofvogels gekwalificeerde gebieden zijn opnieuw nagelopen, in vier rondes te beginnen vanaf maart 2017. Bij deze rondes is met name gekeken naar de mogelijke aanwezigheid van de boomvalk. Alle gecontroleerde nesten bleken leeg te zijn of door een kraai bewoond te worden (zie bijlage 15). Ook andere (beschermde) roofvogels zijn niet aangetroffen in het plangebied. In 2018 is het onderzoek herhaald en zijn wederom geen roofvogels in het plangebied aangetroffen (zie bijlage 16).
Sinds de Wet natuurbescherming van kracht is, geldt er voor kleine marters (boom- en steenmarter, wezel, hermelijn en bunzing) geen vrijstelling meer bij ruimtelijke ontwikkelingen in de Provincie Noord-Holland. Dat betekent dat boom- en steenmarter, hermelijn, wezel en bunzing vanaf 1 januari 2017 ontheffingsplichtig zijn. De taluds van de A10 en delen van de Zuidasflanken kunnen als ecologische verbinding tussen de verschillende groengebieden worden gebruikt. Ook in voorliggend plangebied is onderzoek uitgevoerd naar de vaste verblijfplaatsen voor marterachtigen.
Voor het onderzoek naar vaste verblijfplaatsen en mitigatiemogelijkheden heeft de Provincie Noord-Holland een handreiking gepubliceerd (op de website van de RUD NHN). In het bestemmingsplangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn sporenbuizen neergelegd en zijn er cameravallen geplaatst. Het onderzoek is in augustus 2017 gestart en eind september 2017 afgerond. In het Kenniskwartier zijn er geen pootafdrukken die van een kleine marter kunnen zijn in de sporenbuizen vastgelegd. De uitkomsten hebben geen aanleiding gegeven om dit onderzoek in 2018 te herhalen.
Voor overige beschermde soorten geldt dat op basis van eerdere ecologische onderzoeken, gegevens uit de Ecologische Atlas van Amsterdam en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is gebleken dat voorliggend plangebied geen geschikt leefgebied is voor overige soorten.
Van nieuwe bebouwing kan een zekere schaduwwerking uitgaan. De effecten daarvan op de bestaande omgeving moeten bij vaststelling van een bestemmingsplan worden betrokken. Er bestaan geen landelijk wettelijk vastgelegde normen of eisen waaraan plannen ten aanzien van de bezonning in relatie tot bestaande functies moeten voldoen. In het Bouwbesluit is wel regelgeving voor daglichttoetreding opgenomen maar dit heeft geen betrekking op schaduwwerking van het ene gebouw op het andere.
Ten einde de resultaten van het bezonningsonderzoek te kunnen beoordelen kan gebruik gemaakt worden van een TNO-norm. Deze norm (of een afgeleide daarvan) wordt door verschillende gemeenten gehanteerd bij het uitvoeren van een bezonningsstudie bij een gebiedsontwikkeling. De gemeente Amsterdam hanteert als richtlijn een aan de TNO ontleend criterium dat de nieuwbouw zodanig moet zijn gesitueerd dat de zon op de eerste dag van de lente dan wel de eerste dag van de herfst tussen 10.00 uur en 18.00 uur tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag op één gevel van een woning moet kunnen bereiken. Bij de beoordeling van de schaduweffecten van de geplande nieuwbouw is de situatie weergegeven op 21 maart/september en 21 juni (hoogste zonnestand).
In bijlage 17 zijn de situaties voor deze maatgevende data aangegeven. Uitgegaan is van de maximale bouwhoogte voor de bestemming Gemengd zoals deze volgt uit de verbeelding bij het bestemmingsplan. Voor de bestemming Gemengd-uit te werken is een voorbeeldverkaveling opgenomen. Dit geldt niet alleen voor de noordstrook, maar ook voor de middenstrook, waar een woon- en onderwijsprogramma wordt ontwikkeld. In dit kader zijn ook de effecten voor de middenstrook onderzocht.
Gezien de ligging van de geprojecteerde uitbreiding ten opzichte van bestaande bebouwing is er geen sprake van onaanvaardbare schaduwwerking op de voorziene ontwikkelingen. Het plan voldoet aan de gehanteerde criteria.
Rondom hoge gebouwen kan windhinder optreden. Er kan sprake zijn van verhoogde windsnelheden die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam maken. Op grond van onderzoek (computeranimatie of windtunnelonderzoek) kan vooraf worden vastgesteld of bij een bepaald stedenbouwkundig ontwerp windhinder zal optreden en zo ja, welke maatregelen kunnen worden getroffen om windhinder te voorkomen of te beperken. Ter voorkoming van windhinder kunnen maatregelen worden getroffen in de openbare ruimte of aan het gebouw zelf.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt bebouwing mogelijk gemaakt met een maximale bouwhoogte van variërend tot 95 meter + NAP. Dat op plekken rondom de toekomstige bebouwing windhinder kan optreden is niet ondenkbaar.
Of en waar windhinder uiteindelijk kan optreden is echter sterk afhankelijk van de architectonische uitwerking. De mate waarop windhinder optreedt en de toepasbaarheid en effectiviteit van eventuele maatregelen is eerst goed te onderzoeken op bouwplanniveau. Het gaat bij maatregelen veelal om kleinschalige ingrepen. Maatregelen blijken, voor zover nodig, altijd goed mogelijk. Met voorliggend uitwerkingsplan worden de stedenbouwkundige randvoorwaarden geboden, waarbinnen het bouwplan verder uitgewerkt kan worden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de noordstrook is een windtunnelonderzoek uitgevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van een voorbeeldverkaveling en is onderzocht in hoeverre in het plangebied windhinder is te verwachten (bijlage 18). Hierbij zijn de voorziene ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied in aanmerking genomen. Zoals het voorziene woon- en onderwijsprogramma op de middenstrook. Uit het windonderzoek blijkt, kort gezegd, dat het windklimaat op basis van het criterium voor loopgebied in het gehele gebied goed is. Ook het windklimaat op basis van het criterium voor slentergebied is, met uitzondering van de noordwestelijke hoek, goed.
Aangezien de verkaveling op een aantal punten is gewijzigd ten opzichte van de eerdere uitgangspunten, is een geactualiseerd onderzoek naar het windklimaat uitgevoerd (bijlage 19). Op een aantal punten treedt een lichte verslechtering op van het windklimaat, maar desalniettemin wordt geconcludeerd dat de wijzigingen van de stedenbouwkundige opzet ten opzichte van de eerder onderzochte situatie geen grote impact hebben op het te verwachten windklimaat. Bovendien is de verwachting dat het als matig te beoordelen windklimaat in de werkelijke situatie gunstiger uit zal pakken als in de openbare ruimte ook de geplande begroeiing aanwezig is. Met het windonderzoek is aangetoond dat het windklimaat niet aan uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat.
Er is gekozen in de planregels een regeling op te nemen die erin voorziet dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen. Hiermee wordt geborgd dat bij de verdere uitwerking windhinder een aandachtspunt is dat nadrukkelijk wordt betrokken. Voor zover nodig, wordt op deze wijze tevens voorzien in de juridische middelen om eventuele noodzakelijke maatregelen af te dwingen.
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) is gebaseerd op paragraaf 8.2.1 van de Wet luchtvaart (Wl). Met het Lib wordt met kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het Lib bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van het gebruik van gronden en de (hoogte van) bebouwing, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.
De genoemde beperkingen betreffen:
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen of andere in het besluit aangewezen gebouwen. Deze typen beperkingen komen niet voor in het Zuidasgebied.
In artikel 8.8, eerste lid, van de Wl is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan het Lib in acht moet worden genomen. Met een bestemmingsplan kan van (de toetshoogten van) het Lib worden afgeweken indien van de minister van Infrastructuur en Milieu de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft; de zogenoemde verklaring van geen bezwaar (VVGB). Indien (de bouwhoogten van) het bestemmingsplan is strijd zijn met de maatgevende toetshoogte in verband met de radar, is het vaststellen van het bestemmingsplan mogelijk indien uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.
Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte zoals opgenomen in bijlage 4 (maatgevende toetshoogte) en 4a (maatgevende toetshoogte radar) bij het Lib.
Figuur 14.1: Uitsnede hoogbouwkader Zuidas, ter plaatse van het plangebied
Op 5 november 2014 heeft de Gemeenteraad het Hoogbouwkader Zuidas vastgesteld. In het Lib is bepaald dat indien een object hoger is dan de maximale waarde (maatgevende toetshoogte), dit object is toegestaan indien het is opgenomen in het Hoogbouwkader Zuidas. Dit geldt eveneens voor de maatgevende toetshoogte radar, onder voorwaarde dat zeker is gesteld dat de radar bij Soesterberg operationeel wordt voor de civiele luchtvaart, aan welke voorwaarde inmiddels is voldaan.
Maatgevende toetshoogte
Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het Lib zijn op gronden die zijn aangewezen
op de kaart in bijlage 4 bij het Lib geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de
op de kaarten aangegeven maximale waarden. In afwijking van de aangegeven waarden
kan, op grond van artikel 2.2.2, vierde lid van het Lib, een object dat hoger is worden
toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar
(VVGB) als bedoeld in artikel 8.9 van de Wl.
In onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke maximale waarden zijn toegestaan.
Firguur 14.2: Uitsnede hoogtebeperkingen 'Maatgevende kaart toetshoogte', bijlage 4 bij het Lib (webtool
De maximaal toelaatbare bouwhoogtes op basis van de maatgevende toetshoogte lopen op van circa 51 meter + NAP ten westen van het plangebied tot ongeveer 54 meter + NAP aan de oostgrens van het plangebied.
Ter plaatse van het plangebied wordt een maximum bouwhoogte voorzien van ca. 95 meter + NAP Dit is inclusief ondergeschikte bouwdelen als technische ruimten en technische installaties. De maximale bouwhoogte steekt daarmee door de maximaal toelaatbare maatgevende toetshoogte van het Lib.
Het Hoogbouwkader Zuidas stelt bouwplannen met, ter plaatse van onderhavig plangebied, een maximale hoogte van 80 meter + NAP vrij van een nadere toetsing. Aangezien het bouwplan de maximale hoogte van het Hoogbouwkader Zuidas overschrijdt is een VVGB noodzakelijk.
Op 1 februari 2018 is een VVGB verkregen zodat het Lib geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan (bijlage 20 en 21).
Maatgevende toetshoogte radar
Op grond van artikel 2.2.2a, eerste lid, van het Lib zijn op gronden die zijn aangewezen
op de kaart in bijlage 4a bij het Lib objecten toegestaan die hoger zijn dan de in
die bijlage aangegeven maximale waarden, mits uit een positief advies van de Inspectie
Leefomgeving en Transport blijkt het object geen belemmering vormt voor het functioneren
van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.
In onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke maximale waarden zijn toegestaan.
Figuur 14.3: Uitsnede hoogtebeperkingen 'Maatgevende toetshoogte radar', bijlage 4a bij het Lib
De maximaal toelaatbare bouwhoogtes op basis van de maatgevende toetshoogte in verband met de radar lopen op van circa 44 meter + NAP ten westen van het plangebied tot ongeveer 46 meter + NAP aan de oostgrens van het plangebied.
Het Hoogbouwkader Zuidas stelt bouwplannen met, ter plaatse van onderhavig plangebied, een maximale hoogte van 80 meter + NAP vrij van een nadere toetsing. Aangezien het bouwplan de maximale hoogte van het Hoogbouwkader Zuidas overschrijdt is een positief advies noodzakelijk.
Op 1 februari 2018 is een VVGB verkregen zodat het Lib geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan (bijlage 20 en 21).
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving, waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van Amsterdam en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de wetgeving (Erfgoedwet) is dat het erfgoed in de bodem wordt beschermd. Dit betekent onder andere dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dicht bebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.
Voor een optimale integratie van archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast, en de Erfgoedwet geïntroduceerd. De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 in werking getreden. De Monumentenwet is per 1 juli 2016 vervallen, maar het deel dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving blijft via het overgangsrecht in de Erfgoedwet van toepassing tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Op grond van de Erfgoedwet dient de Gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat op bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in kaart te brengen, kunnen bij bouwprojecten toevalvondsten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 5.10 van de Erfgoedwet). Deze plicht houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek uit te voeren, bij vondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie (BMA) per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
Bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen dienen gemeenten bovendien op grond van de Wet ruimtelijke ordening de Provinciale Ruimtelijke Verordening in acht te nemen.
Op 10 april 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, die wordt gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen, gewijzigd vastgesteld. In de leidraad is een aantal onderwerpen opgenomen die voortvloeien uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (oud) die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. De Leidraad is niet bedoeld als een document met normstellende voorschriften.
Met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd verantwoord omgaan met het verleden. De Noord-Hollandse landschappen moeten optimaal worden gebruikt door het benutten van hun kenmerkende kwaliteiten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Het basisuitgangspunt is daarmee 'behoud door ontwikkeling'. De leidraad is hiervoor het meetpunt en geeft richting aan het ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit. In de leidraad staat aangegeven welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Het grootstedelijk gebied Zuidas is in de leidraad niet aangewezen als aardkundig monument, aardkundig waardevol gebied dan wel archeologisch gebied van provinciaal belang.
Figuur 15.1: links: aardkundige monumenten en waardevolle gebieden, rechts: archeologische gebieden van provinciaal belang. Bron: Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
De informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken. Ten aanzien van de archeologische waarden is de informatiekaart een herziening van de voorheen geldende Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).
De Amsterdamse Erfgoedverordening is op 16 december 2015 vastgesteld en schrijft voor dat in de toelichting behorende bij een bestemmingsplan ten minste de (bovengrondse) cultuurhistorische waarden en (ondergrondse) archeologische waarden in het plangebied worden beschreven en dat wordt beschreven op welke wijze in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige waarden.
Het in beeld brengen van de aanwezige cultuurhistorische of archeologische waarden gebeurt middels een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen het plangebied en een advies met betrekking tot de aanpak en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van de aanpak staat een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen. Een dergelijke regeling houdt in dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen (bouwregels) dan wel voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of andere werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd, een rapport dient te overleggen. In dat archeologisch rapport moet de archeologische waarde van het terrein waar de aanvraag op ziet in voldoende mate zijn vastgesteld. Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen. In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor (zie uitgebreider bijlage 22).
Door Bureau Monumentenzorg & Archeologie van Amsterdam (BMA) is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek, plangebied Kenniskwartier, BO 10-039 Amsterdam juni 2010, inclusief erratum, zie bijlagen 22 en 23). De onderzoeksresultaten zijn nog altijd actueel. Voor zover het wettelijk kader gewijzigd is, is dit in de toelichting bij onderhavig bestemmingsplan aangegeven. Concluderend kan het archeologisch bureauonderzoek ten grondslag worden gelegd aan voorliggend bestemmingsplan (bijlage 24).
Het onderzoek heeft betrekking op het gehele zogenoemde deelgebied Kenniskwartier. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is daarvan een onderdeel. Met het onderzoek is het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart gebracht, waarmee een beeld is verkregen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn.
De historisch topografische kartering heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van het Kenniskwartier. Van dit ruimtelijke en landschappelijke beeld is een archeologische verwachting opgesteld die omgezet is naar een beleidskaart. De kaart biedt een specificatie van de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg.
De beleidskaart maakt onderscheid tussen een zone met een hoge archeologische verwachting, een zone met een lage archeologische verwachting en een zone die vrijgesteld is van verder archeologisch onderzoek. Elke zone kent een specifieke normering om vast te stellen of en in welke mate eventueel archeologisch veldonderzoek nodig is in eventuele bouwplanontwikkeling.
Figuur 15.2: Beleidskaart archeologie
Binnen vrijwel het gehele plangebied van voorliggend bestemmingsplan geldt een lage verwachting: nader onderzoek is nodig met uitzondering van bodemingrepen die betrekking hebben op een oppervlak kleiner dan 10.000 m2 of die minder diep gaan dan 1,20 meter onder het maaiveld. De niet geel aangegeven gebieden zijn vrijgesteld van nader onderzoek.
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan BMA gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Door BMA is in 2012 ook een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd voor het gebied Kenniskwartier (Cultuurhistorische verkenning en advies Kenniskwartier, Amsterdam 2012, zie bijlage 25). Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan maakt daarvan onderdeel uit. Door BMA is aangegeven dat de conclusies uit het rapport nog altijd onverkort van toepassing zijn (bijlage 26). Met betrekking tot het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de volgende constateringen en aanbevelingen van belang.
Vanuit cultuurhistorisch perspectief kent de zone ten noorden van de De Boelelaan met schoolwerktuinen, een braakliggende terrein op de plaats waar voorheen tennisvelden lagen, voetbalvelden en het talud van de Ring A10 een rationalistische opzet, die niet veel verschilt van die van andere sportterreinen. De zone bezit dan ook een geringe cultuurhistorische waarde, afgezien dan van de schoolwerktuinen die vanuit de opvattingen over natuur onderwijs vanuit onderwijskundig opzicht betekenis hebben. Maar de ligging van deze tuinen is niet aan deze locatie gebonden. Bovendien liggen deze buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Voor het bestemmingsplan heeft BMA daarom ook geen aanbevelingen.
De conclusies en adviezen zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Uit het archeologisch bureauonderzoek zoals dat door Bureau Monumentenzorg & Archeologie is uitgevoerd, volgt dat er voor het plangebied twee verschillende verwachtingzones zijn te onderscheiden:
De zone met een lage verwachting is ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden op de verbeelding van het bestemmingsplan bestemd met een dubbelbestemming Waarde-archeologie. Aan die bestemming is een beschermende regeling gekoppeld. In de artikelgewijze toelichting (paragraaf 17.5) wordt nader op de opgenomen regeling ingegaan.
Vanuit cultuurhistorisch perspectief zijn er verder geen aandachtspunten die in de planvorming concreet een plaats zouden moeten krijgen.
Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Duurzaamheid staat bij de provincie hoog in het vaandel. De provincie wil zoveel mogelijk
bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie
het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen
en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame
energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet
worden vergroot.
Artikel 33 (Energie en duurzaam bouwen) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, warmte- en koude opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa. Nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking dient daarnaast aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.
De provincie betrekt duurzaamheidsaspecten bij de ontwikkeling van beleid zoals beschreven
in het Milieubeleidsplan 2015-2018.
Gemeente Amsterdam
Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Amsterdam wil een inhaalslag maken
op het gebied van duurzaamheid. De inhaalslag wordt behaald door in goede samenwerking
met partners uit de stad (bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen),
niet alleen voor het creëren van breed maatschappelijk draagvlak, maar ook om de energie
en doorzettingskracht die al aanwezig zijn in de samenleving te versterken. Op 11
maart 2015 heeft Amsterdam de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire
economie en een klimaatbestendige stad vastgesteld (Agenda Duurzaamheid"). De Agenda
Duurzaamheid is uitgerust met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen, langs
vijf transitiepaden, met als rode draad de filosofie van de circulaire economie: innovatie,
meer doen met minder, slimmer en hernieuwbaar. Bij de vertaling van deze vijf thema's
in ambities en doelen is de onderlinge samenhang en de samenhang met andere beleidsdoelen
betrokken. In de Agenda Duurzaamheid is beschreven hoe met een integrale aanpak de
doelen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door in te gaan op de financiering van de
transitie naar een duurzaam Amsterdam en door het monitoren van het proces voor te
stellen. De agenda besluit met een uitvoeringsprogramma samengevat op doelen, richting
en maatregelen.
In het Duurzaamheidsplan Zuidas (2008) is een groot aantal concrete plannen en acties opgenomen. Deze zijn opgehangen aan acht aandachtsgebieden, waarbij voor elk aandachtsgebied doelstellingen zijn geformuleerd. Voor elk aandachtsgebied is tevens een aantal concrete maatregelen of acties benoemd. De aandachtsgebieden zijn:
Zuidas wil in 2030 behoren tot de top tien van duurzame stedelijke centra in Europa. Daarnaast heeft de Zuidas de ambitie verder te groeien tot een internationale koploper, die gebruik maakt van de Amsterdamse identiteit en voorziet in woningen, kantoren en voorzieningen van een hoge standaard op het gebied van duurzaamheid. Daarbij horen gebouwen van hoge kwaliteit en een aantrekkelijke omgeving met een uitstekende infrastructuur: een resultaat dat meer is dan de som der delen.
Duurzaamheid in Zuidas is voorts verweven in andere milieuaspecten zoals de keuze van intensief ruimtegebruik, gebruik van het openbaar vervoer, langzaam verkeer, duurzaamheid van het watersysteem.
Om Zuidas steeds duurzamer te maken werken de in Zuidas gevestigde bedrijven en organisaties en de gemeente Amsterdam samen. Nieuwe fietsfaciliteiten, duurzame, nieuw opgeleverde kantoor- en woongebouwen en veelvuldig gebruik van Warmte Koude Opslag en zonnepanelen als energiebronnen, zijn enkele conclusies uit het Duurzaamheidsverslag Zuidas 2015. In 2015 is de gezamenlijke ambitie uitgesproken om Zuidas in 2020 tot de meest duurzame business- en woonomgeving van Europa te laten behoren.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Er wordt beoogd met dit bestemmingsplan een flexibele regeling voor de ontwikkeling van het gebied vast te leggen. Het bestemmingsplan is dan ook een relatief globaal plan. De essentiële voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening zijn vastgelegd, maar het plan is waar mogelijk flexibel. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor ontwikkelingen in de toekomst, zonder dat de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt.
Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten, die onderdeel uitmaakt van de algemene gebruiksregels. De regeling wordt veelal aangeduid als 'bedrijvenregeling', hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.
Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft aan de hand van de SBI-codes (standaard bedrijfsindeling) een lijst gemaakt waarin de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk.
Daar waar milieuhinderlijke en milieugevoelige functies zijn gemengd, zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In een gemengd gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Op voorwaarde dat alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan (zoals het geval is in het onderhavige plangebied) kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een 'rustige woonwijk'. Dit omgevingstype houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een 'rustig buitengebied', een stiltegebied of een natuurgebied.
De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan. Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Binnen de betreffende bestemmingen zijn, verwijzend naar de Staat van Inrichtingen, functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 2.
Naast toetsing aan de bestemmingsregels (met name de bestemmingsomschrijving: past de functie daarbinnen?) zal de toetsing van hinder van een zich in het bestemmingsplangebied nieuw te vestigen functie in eerste instantie door middel van een indicatieve toets aan de Staat van Inrichtingen plaatsvinden. Daarbij is de toetsing uit te breiden naar actuele hinder, met name indien sprake is van een van elders verplaatste functie. Bezien kan dan worden of aanvullende eisen moeten worden gesteld en eventueel de afwijkingsregels kunnen worden toegepast op grond waarvan een functie voor wat betreft de milieuhindercategorie lager kan worden ingeschaald dan indicatief aangegeven.
Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat op een aantal locaties niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of de maximaal toelaatbare waarden zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Daar waar dat het geval is, wordt in de planregels voorgeschreven dat, indien bebouwing wordt opgericht ten behoeve van geluidgevoelige functies, deze bebouwing dient te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel.
Ook is conform het Amsterdams geluidbeleid voorgeschreven dat elke woning dient te zijn voorzien van een stille zijde, zijnde een zijde waarbij sprake is van maximaal de voorkeursgrenswaarde.
Algemeen
De verbeelding is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen
het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes cq. volumes staan
aangegeven. De verbeelding heeft, in samenhang met de regels, een bindend karakter.
Als ondergrond voor de verbeelding is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De verbeeldingen zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.
Hieronder volgt per opgenomen artikel een toelichting. Daar waar het betreffende artikel vanwege de erin opgenomen regeling dit vraagt zal uitgebreid worden ingegaan op die regeling. Voor de overige artikelen wordt volstaan met een meer beperkte uitleg.
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.
Hier is van belang op te merken dat de bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil (zijnde NAP volgens de definitiebepaling) en ondergeschikte bouwonderdelen worden meegerekend met de maximale bouwhoogte. Dit heeft ermee te maken dat enkele bouwhoogten de maximale bouwhoogte betreffen zoals opgenomen in de verklaring van geen bezwaar Wet luchtvaart.
Bestemmingsomschrijving
Er wordt in hoofdzaak voorzien in een kantoor- en woonbestemming. Dit blijkt ook uit
de maximale metrages per functie. Daarbij wordt voorzien in een voorzieningenprogramma.
Het programma betreft hoofdzakelijk voorzieningen welke naar hun aard en functie bijdragen
aan de levendigheid in het gebied. Het gaat om voorzieningen zoals culturele voorzieningen,
detailhandel, zakelijke en consumentverzorgende dienstverlening, ambachtelijke bedrijven,
en diverse vormen van horeca. Naast deze (plint)voorzieningen wordt ook voorzien in
ontspanning en vermaak (een bioscoop met aanvullend voorzieningenprogramma) en de
mogelijkheid tot het realiseren van een vestiging maatschappelijke dienstverlening
(een bibliotheek). Het betreft functies die verenigbaar zijn in een gemengd gebied,
en leggen derhalve geen beperkingen op voor ontwikkelingen in de omgeving.
Verder is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat parkeervoorzieningen mogelijk zijn. Tot slot worden die functies mogelijk gemaakt die betrekking hebben op zaken van algemeen nut en de inrichting van de openbare ruimte en verblijfsruimten.
Bouwregels
Met betrekking tot het bouwen van bovengrondse gebouwen is op de verbeelding de minimale
en maximale bouwhoogte aangegeven (a, onder 1). Voor de bouwhoogten van maximale 80
meter + NAP geldt dat deze maximale 2 meter mogen worden overschreden ten behoeve
van liftschachten (a, onder 2). Voor de hogere bouwhoogten geldt dit niet, aangezien
die bouwhoogten de maximale hoogten op grond van de verklaring van geen bezwaar Wet
luchtvaart betreffen.
De specifieke bouwaanduiding-1 ziet op een onderdoorgang ten behoeve van de toegankelijkheid van de kavel (a, onder 3). In ieder geval mag ter plaatse van deze bouwaanduiding vanaf maaiveld tot een hoogte van 7,3 meter geen bebouwing worden opgericht. De onderdoorgang mag echter ook langer of hoger worden. Ondersteuningsconstructies zijn toegestaan, mits de onderdoorgang aan de noordzijde van de kavel bereikbaar blijft voor nood- en hulpdiensten. Hieronder worden ook mede onderhoudsvoertuigen van Rijkswaterstaat verstaan. De specifieke bouwaanduiding-2 ziet op een onderdoorgang tussen de diagonaal en het openbare binnenhof (a, onder 4). Hiervoor geldt dat ter plaatse van deze aanduiding op een punt geen bebouwing mag worden opgericht met een minimale hoogte van 4 meter, gemeten vanaf maaiveld, en een minimale breedte van 3 meter.
Ten behoeve van de geluidafschermende functie van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de A10 is bepaald dat de bebouwing aaneengesloten dient te worden gerealiseerd (a, onder 5).
De minimale bouwhoogte ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-3 is onder meer gesteld is het kader van het geluidklimaat (a, onder 6). Voor de minimale bouwhoogte voor de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de A10 geldt dat deze niet over de gehele breedte hoeft te worden gerealiseerd. Dit betekent dat de minimale bouwhoogte naar de noordzijde (richting A10) of zuidzijde (richting het binnenhof) mag aflopen, zolang de minimale bouwhoogte op elk punt tussen de west- en oostzijde aanwezig is, en de functie als geluidafschermende bebouwing aldus wordt bereikt. Bovendien is bepaald dat de minimale bouwhoogte op een punt 15 meter mag zijn, met een maximale breedte van 10 meter.
Ter plaatse van de minimale bouwaanduiding-4 geldt op voornoemde redenen ook een minimale bouwhoogte, maar dan van 20 meter (a, onder 7). Voor deze bebouwing geldt dat de minimale bouwhoogte aan de zijde van de diagonaal/Gustav Mahlerlaan aanwezig dient te zijn, maar richting het binnenhof mag aflopen.
Voorbeeldverkaveling van het oostelijk ontwikkelveld. Hierop is te zien dat de minimale bouwhoogte mag aflopen richting binnenhof.
Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-5 geldt een gevarieerde maximale bouwhoogte (a, onder 8). Deze bouwhoogte bestaat uit een denkbeeldige lijn vanaf de zuidelijke grens van de aanduiding (maximaal 92 meter) naar de noordelijke grens van de aanduiding (maximaal 40 meter). De maximale bouwhoogte is in onderstaande afbeelding weergegeven. Aangezien onder a, onder 10 is bepaald dat op kavel 2i een maximum brutovloeroppervlakte van 35.000 m2 mag worden gerealiseerd, kan het volume zoals in onderstaande afbeelding is weergeven nooit helemaal opgevuld worden.
Verbeelding van de maximale bouwhoogte van kavel 2i (deltakavel).
Voor de specifieke bouwaanduiding-6 geldt een minimale bouwhoogte van 20 meter (a, onder 9).
De maximum brutovloeroppervlakte is voor de bestemming Gemengd is 112.500 m2 (a, onder 10). Binnen dit totaal maximum, geldt ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-6 een maximum brutovloeroppervlakte van 35.000 m2. Deze oppervlaktes zijn exclusief parkeerplaatsen.
Indien gebouwen worden gebruikt ten behoeve van een geluidgevoelige functie geldt dat op sommige zijden een dove gevel of vliesgevel verplicht is (a, onder 11). In bijlage 3 van de regels staat aangegeven voor welke zijden deze verplichting geldt. Deze zijn op de afbeeldingen in het rood aangegeven. Daarbij is uitgegaan van de kavels in solitaire situatie, en is aldus geen verplichte bouwvolgorde vastgelegd. Conform het Amsterdamse geluidbeleid dient elke woning te beschikken over tenminste één stille zijde (a, onder 12)
Voor balkons geldt dat de bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden, waarbij voor verschillende zijdes een andere regeling is opgenomen (a, onder 13).
De bovengenoemde beperkingen ten aanzien van gebouwen gelden niet voor gebouwen die worden gebruikt ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok (onder b).
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelet een maximale bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf maaiveld (onder c). Ook hiervoor geldt dat deze beperking niet geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok (onder d).
Voor ondergrondse gebouwen geldt een maximale bouwdiepte van drie ondergrondse bouwlagen (onder e).
Gebouwde parkeervoorzieningen zijn ondergronds toegestaan, waarbij de toegang tot de gebouwde parkeervoorzieningen aan de noordzijde of westzijde van het bestemmingsvlak dient te worden gerealiseerd. Bovendien mag niet rechtstreeks op de Gustav Mahlerlaan worden ontsloten (f, onder 1). Ook zijn parkeervoorzieningen bovengronds toegestaan, maar alleen aan de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de A10, met een maximale diepte van 20 meter, gemeten vanaf de noordelijke bestemmingsgrens (f, onder 2).
Fietsparkeervoorzieningen dienen inpandig te worden gerealiseerd (g, onder 1) en zijn zowel ondergronds als bovengronds toegestaan (g, onder 2).
Afwijken van bouwregels
Daar waar de regels van het bestemmingsplan een dove gevel of geluidwerend vlies voorschrijven,
kunnen burgemeester en wethouders hier middels een omgevingsvergunning van afwijken
indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel vastgestelde
hogere waarden. De bebouwing van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de A10 heeft
namelijk een geluidafschermende werking op de overige kavels. De eis van een dove
gevel aan de tweedelijnsbebouwing kan in dat geval komen te vervallen.
Nadere eisen
Ter voorkoming van windhinder, overlast van bevoorrading, in verband met de zelfredzaamheid
of ter beperking van trillingshinder als gevolg van treinverkeer kunnen burgemeester
en wethouders aan een bouwplan nadere eisen stellen. In dat kader kan een wind-, trillings-
of akoestisch onderzoek van de initiatiefnemer worden verlangd.
Specifieke gebruiksregels
Binnen de bestemming zijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit niet toegestaan (onder
b).
Voor de functies zijn de volgende gebruiksbepalingen opgenomen.
Er geldt een totaalmaximum van 112.500 m2 brutovloeroppervlakte (onder c). Voor wonen geldt gezamenlijk met de bestemming Gemengd - uit te werken een maximum van 127.500 m2 bvo (c, onder 1) en voor kantoren gezamenlijk met de bestemming Gemengd - uit te werken een maximum van 67.000 m2 bvo (c, onder 2). Voor ontspanning en vermaak geldt, binnen de bestemming Gemengd, een maximum van 7.000 m2 bvo (c, onder 3). Voor kort gezegd, de overige functies geldt een gezamenlijk maximum bvo van 7.000 m2, waarbij eveneens de eis is gesteld dat de maximale vestigingsgrootte 1.000 m2 bedraagt (c, onder 4). Voor culturele voorzieningen geldt het maximum van 1.000 m2 bvo overigens niet (c, onder 5). Onder de begripsomschrijving van ontspanning en vermaak worden ook culturele voorzieningen verstaan. Een vestigingsgrootte van maximaal 1.000 m2 bvo legt een ongewenste beperking op.
Voor de verschillende vormen van horeca, geldt in afwijking van het bovenstaande een totaalmaximum van 3.500 m2 bvo (c, onder 6). In afwijking van het bovenstaande geldt voor detailhandel een totaalmaximum van 2.250 m2 en voor detailhandel in levensmiddelen een totaalmaximum van 350 m2 bvo (c, onder 7 en 8). Gelet op onder meer de beperkte laad- en losvoorzieningen is een grotere supermarkt niet wenselijk. Voor ambachtelijke bedrijven en ateliers geldt ook een afwijkend totaalmaximum, te weten 1.000 m2 (c, onder 9). Ook is in afwijking van en in aanvulling op het bovenstaande een vestiging van maximaal 11.000 m2 maatschappelijke voorzieningen toegestaan (c, onder 10). Dit om een vestiging van een bibliotheek mogelijk te maken binnen Zuidas. Horeca II (nachtclub) is alleen toegestaan in de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de A10 (d, onder 11).
Qua situering van functies is de eis gesteld dat woningen aan de zijde grenzend aan de bestemming Verkeer-1 (de diagonaal) en de Gustav Mahlerlaan op de eerste bouwlaag niet zijn toegestaan (onder d), hierbij is een uitzondering gemaakt voor entrees. Voor kantoren geldt dat alleen aan de diagonaal entrees van kantoren op de eerste bouwlaag niet zijn toegestaan (onder e). Ook hierbij is een uitzondering gemaakt voor entrees.
Om de functie van het binnenhof te waarborgen zijn hoofentrees aan deze bestemming niet toegestaan. Voor woningen is een uitzondering gemaakt (onder f). Voor woningen geldt dus dat deze (bijvoorbeeld ook grondgebonden woningen) aan het binnenhof mogen worden gerealiseerd.
Voor ontsluitingswegen is een maximum van 30 km/u opgenomen (onder g). Laden en lossen dient voor de functies kantooe, ontspanning en vermaak én een vestiging van maatschappelijke dienstverlening groter dan 1.000 m2 inpandig te geschieden (onder h).
Ten behoeve van autoparkeervoorzieningen is opgenomen dat dit uitsluitend is toegestaan in gebouwde parkeervoorzieningen (i, onder 1). Voor wonen is alleen een maximum parkeernorm opgenomen, te weten van een parkeerplaats per woning (i, onder 2). Hiervoor geldt dat deze parkeerplaatsen uitsluitend voor de functie wonen mogen worden gebruikt. Het gebruiken van deze parkeerplaatsen voor een andere functie is in strijd met het bestemmingsplan, en tegen dit gebruik kan dan ook handhavend worden opgetreden. Dubbelgebruik van deze parkeerplaatsen is dus niet toegestaan. Voor de functie kantoren is eveneens alleen een maximum parkeernorm opgenomen, te weten van één parkeerplaats per 250 m2 bvo (i, onder 3). De parkeerplaatsen die ten behoeve van de functie kantoor worden gerealiseerd mogen wél mede gebruikt worden ten behoeve van andere functies. Denk aan dubbelgebruik in de avonden en weekenden door van bezoekers van de voorzieningen. Voor voorzieningen mogen geen exclusieve parkeerplaatsen worden gerealiseerd (i, onder 4). Deze bezoekers en gebruikers kunnen gebruik maken van de parkeerplaatsen van kantoren (dubbelgebruik) of de openbare parkeervoorzieningen in de omgeving. Parkeerplaatsen ten behoeve van kort parken en taxistandplaatsen zijn uitgezonderd van de maximale parkeernorm (onder j).
Ten slotte wordt in de regels verwezen naar de normen in bijlage 2. Deze normen dienen voor fietsparkeren in acht te worden genomen (onder k).
Werkterrein Zuidasdok
Los van bovengenoemde functies, dient opgemerkt te worden dat over een deel van de
gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen. In de bouwregels is
opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder
a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur Zuidasdok heeft
medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd is. Voor zover
in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld, gelden deze niet
voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok. In de specifieke
gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde functies kunnen worden
gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de reservering als werkterrein
niet langer nodig is.
Bestemmingsomschrijving
Met deze bestemming wordt het binnenhof bestemd als groene invulling.
Vanzelfsprekend zijn groenvoorzieningen toegestaan, maar ook pleinen, voet en fietspaden
en nutsvoorzieningen. Op een deel van deze gronden rust een functieaanduiding 'parkeergarage'.
Binnen deze functieaanduiding mogen ondergrondse parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.
Ook zijn bijbehorende bouwwerken zoals speelvoorzieningen, staatmeubilair en objecten
van beeldende kunst toegestaan.
Bouwregels
Gebouwen niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn wel toegestaan met
een hoogte van maximaal 5 meter, gemeten vanaf maaiveld (onder a). De maximale afmetingen
voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voor het werkterrein Zuidasdok
ter plaatse van de gebiedsaanduiding uitgezonderd (onder c). Ondergrondse gebouwen
zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van ondergrondse parkeervoorzieningen en ter
plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage'.
Specifieke gebruiksregels
Verwezen wordt naar de algemene gebruiksregels in artikel 11.
Werkterrein Zuidasdok
Los van bovengenoemde functies, dient ook bij deze bestemming opgemerkt te worden
dat over een deel van de gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen.
In de bouwregels is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1,
eerste lid, onder a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur
Zuidasdok heeft medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd
is. Voor zover in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld,
gelden deze niet voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok.
In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde
functies kunnen worden gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de
reservering als werkterrein niet langer benodigd is.
Bestemmingsomschrijving
De bestemming Verkeer-1 regelt hoofdzakelijk de bestemming voor de 'diagonaal' de
doorgangsroute voor langzaamverkeer tussen station Amsterdam Zuid en de VU. Binnen
deze gronden zijn pleinen en verblijfsruimten toegestaan, evenals voet- en fietspaden,
groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en nutsvoorzieningen. Ook laad- en
losvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt.
Bouwregel
Binnen de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht met
een maximale bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf maaiveld.
Specifieke gebruiksregels
Verwezen wordt naar de algemene gebruiksregels in artikel 11.
Bestemmingsomschrijving
De bestemming Verkeer-2 regelt de voetgangersontsluiting van de westelijke toren van
de eerstelijnsbebouwing en de ontsluiting van autoverkeer voor de tweedelijnsbebouwing
(zuideijke kavels). Binnen deze gronden zijn in- en uitritten van ondergrondse parkeervoorzieningen
toegestaan, net als pleinen en verblijfsruimten, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen,
waterlopen en waterpartijen, bruggen en nutsvoorzieningen. Ook laad- en losvoorzieningen
zijn mogelijk gemaakt.
Bouwregels
Binnen de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht met
een maximale bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf maaiveld. Voor bruggen is een bouwhoogte
van 8 meter, gemeten vanaf maaiveld, toegestaan. Voor het werkterrein Zuidasdok geldt
deze beperking niet ter plaatse van de gebiedsaanduiding niet.
Specifieke gebruiksregels
Verwezen wordt naar de algemene gebruiksregels in artikel 11.
Werkterrein Zuidasdok
Los van bovengenoemde functies, dient opgemerkt te worden dat over een deel van de
gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen. In de bouwregels is
opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder
a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur Zuidasdok heeft
medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd is. Voor zover
in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld, gelden deze niet
voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok. In de specifieke
gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde functies kunnen worden
gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de reservering als werkterrein
niet langer benodigd is.
Artikel 7 Gemengd - uit te werken
Bestemmingsomschrijving
De begripsomschrijving is dezelfde als Gemengd als eindbestemming.
Er wordt in hoofdzaak voorzien in een kantoor- en woonbestemming. Dit blijkt ook uit
de maximale metrages per functie. Daarbij wordt voorzien in een voorzieningenprogramma.
Het betreft hoofdzakelijk voorzieningen welke naar hun aard en functie complementair
zijn aan de kantoor- en woonfunctie en bijdragen aan de levendigheid in het gebied.
Het gaat om voorzieningen zoals detailhandel, zakelijke en consumentverzorgende dienstverlening,
en diverse vormen van horeca. Naast deze (plint)voorzieningen wordt ook voorzien in
ontspanning en vermaak (een bioscoop met aanvullend voorzieningenprogramma) en een
vestiging van maatschappelijke dienstverlening (een bibliotheek). Verder is in de
bestemmingsomschrijving opgenomen dat parkeervoorzieningen mogelijk zijn. Tot slot
worden die functies mogelijk gemaakt die betrekking hebben op zaken van algemeen nut
en de inrichting van de openbare ruimte en verblijfsruimen
Uitwerkingsregels
Het tweede lid geeft de regels waaraan burgemeester en wethouders verder uitwerking
moeten geven. Dat kan middels één of meerdere uitwerkingsplannen. gelet op de omvang
van het gebied is te verwachten dat de uitwerking in meerdere uitwerkingsplannen zal
plaatsvinden. De uitwerkingsregels zijn onderverdeeld in regels met betrekking tot
bouwen, regels met betrekking tot gebruik en overige regels.
Volledigheidshalve wordt benadrukt dat een uitwerkingsplan integraal onderdeel is van het bestemmingsplan, en dat de in het bestemmingsplan opgenomen inleidende en algemene regels, zoals opgenomen in hoofdstuk 1, 3 en 4 van de regels van dit bestemmingsplan, onverkort van toepassing zijn op een uitwerkingsplan.
Regels met betrekking tot bouwen
Zowel bovengrondse als ondergrondse bebouwing mag binnen het gehele bestemmingsvlak
worden gerealiseerd, met als maximale bouwhoogte in beginsel de hoogte zoals aangegeven
op de verbeelding. Burgemeester en wethouders stellen bij het uitwerkingsplan nadere
regels met betrekking tot de situering van gebouwen (a, onder 1). Ook met betrekking
tot de minimale en maximale bouwhoogte kunnen nadere regels worden gesteld (a, onder
2).
Voor bovengrondse gebouwen geldt dat deze een gezamenlijk maximaal brutovloeroppervlakte mogen hebben van 90.000 m2 (onder b). Met betrekking tot de situering van dit programma worden nadere regels gesteld in de uitwerkingsplannen. Dit betekent dat per afzonderlijk uitwerkingsplan regels ten aanzien van het maximum bouwprogramma of functie mogen worden gesteld.
Er kunnen regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het aaneengesloten realiseren van bebouwing (onder c). Het uitgangspunt van aaneengeslotenheid kan bijdragen aan een beter woon- en leefklimaat voor het erachter gelegen gebied. Het gaat daarbij met name om geluidgevoelige functies. Afhankelijk van de in dat erachter gelegen gebied kan die noodzaak echter afwezig zijn, namelijk wanneer er geen geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt. In dat geval kan worden afgezien van het voorschrift van aaneengeslotenheid. Ook indien er geen noodzaak bestaat omdat er geen sprake blijkt van een te hoge geluidsbelasting kan van het voorschrift van aaneengeslotenheid worden afgezien in het uitwerkingsplan.
Voor ondergrondse gebouwen geldt dat deze een maximum bouwdiepte van drie bouwlagen mogen hebben. In beginsel is er geen reden hieraan in het uitwerkingsplan nadere regels te stellen (onder d). Voor wat betreft ondergrondse gebouwen kan verder worden opgemerkt dat het daarbij gaat om alle ondergrondse gebouwen, dat wil zeggen met inbegrip van eventuele gebruiksruimten ten behoeve van bovengronds programma maar vooral ook parkeervoorzieningen.
Voor gebouwde parkeervoorzieningen kunnen nadere regels worden gesteld, over de ontsluiting
(e, onder 1), waarbij in ieder geval wordt uitgesloten dat parkeervoorzieningen rechtstreeks
op de Gustav Mahlerlaan mogen worden ontsloten, en over de situering van ondergrondse
en bovengrondse parkeervoorzieningen (e, onder 2). Vanwege het bepaalde onder c volgt
reeds dat deze een maximum bouwdiepte mogen hebben van drie bouwlagen.
Het bestemmingsplan maakt middels een uitwerkingsplicht wonen mogelijk. Op grond van
de Wet geluidhinder moeten onder andere woongebouwen worden beschouwd als geluidsgevoelige
gebouwen. Met betrekking tot woningen is de Wet geluidhinder van toepassing (zie hoofdstuk
8 van de toelichting). Uitgangspunt van de Wet geluidhinder is dat de daarin opgenomen
regeling eerst van toepassing is op in dit geval het uitwerkingsplan. Hoewel dit in
beginsel ook reeds rechtstreeks volgt uit de wet zelf, wordt hiermee beoogd invulling
gegeven aan het bepaalde in artikel 76 van de Wet geluidhinder dat bij de vaststelling
van een uitwerkingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden in acht moeten worden
genomen van de Wet geluidhinder. Daarbij is voor een tweetal situaties bepaald op
welke wijze daarbij invulling dient te worden gegeven aan het gemeentelijk beleid.
Indien de voorkeursgrenswaarden zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 76 van
de Wet geluidhinder worden overschreden, kunnen op basis van het tweede lid hogere
waarden worden vastgesteld (f, onder 1). Bepaald is dat wanneer dat het geval is,
in de uitwerkingsregels wordt opgenomen dat wanneer het woningbouw betreft, elke woning
in elk geval wel dient te voldoen aan het vereiste van ten minste één stille zijde.
Mochten hogere waarden niet volstaan, dan kan een dove gevel worden voorgeschreven
(f, onder 2). Voor die gevallen is eveneens bepaald dat dan in geval van woningbouw
sprake dient te zijn van ten minste één stille zijde per woning.
Behalve met betrekking tot gebouwen, dienen er tevens regels te worden gesteld ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze regels hebben betrekking op de situering alsmede op de hoogte ervan. Voor wat betreft de bouwhoogte geldt daarbij een maximum van vijf meter, gemeten vanaf maaiveld (onder g).
Aangezien een goede uitsluiting van belang is, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de situering en breedte van ontsluitingswegen (onder h).
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van bij het plan te geven regels ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kunnen stellen. Het gaat met name om nadere eisen die gesteld moeten worden op bouwplanniveau. Ten aanzien van een aantal onderwerpen en onderdelen is deze mogelijkheid opgenomen (onder j).
Regels met betrekking tot gebruik
Ook voor wat betreft het toegestaan gebruik is er gekozen voor een zo groot mogelijke
flexibiliteit. Dit blijkt reeds uit het bepaalde in het eerste lid. Desondanks is
er ook aan het gebruik een aantal regels te stellen, waarbinnen nadere uitwerking
plaats dient te vinden. ook voor wat betreft het gebruik geldt als uitgangspunten
het vastgestelde uitvoeringsbesluit. Voor zover dat vanuit oogpunt van goede ruimtelijke
ordening nodig wordt geacht, is daaraan nu reeds een aantal nadere regels gesteld.
In de specifieke gebruiksregels is allereerst aangegeven dat het gestelde in artikel 11 in acht dient te worden genomen (onder b). In dat artikel is een aantal algemeen geldende regels opgenomen, bijvoorbeeld de maximale categorie als bedoeld in de Staat van Inrichtingen behorende bij de regels. Deze zijn evenzeer van toepassing op het uitwerkingsplan.
In verband met de situering van geluidsgevoelige functies, en het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidsgevoelige functies worden in een uitwerkingsplan nadere regels gesteld, een en ander ter voldoende aan het bepaalde in de Wet geluidhinder (onder c). Met name is van belang dat wordt uitgesloten dat in een gebouw dat in beginsel niet voor geluidsgevoelige bestemmingen is bedoeld, en waar een voor geluidgevoelige functies te zware geluidsbelasting op de gevel aanwezig is, middels een flexibele bestemmingsregeling zonder enige restrictie tevens geluidsgevoelige functies kunnen worden gevestigd. Dit kan op verschillende wijzen gebeuren. Het is mogelijk dat aan bepaalde bebouwing slechts de mogelijkheid wordt gegeven van vestiging van niet-geluidgevoelige functies. Het is eveneens mogelijk om in beginsel alle functies mogelijk te maken, maar de vestigingsmogelijkheid voor geluidgevoelige functies middels een nadere regeling afhankelijk te stellen van het voldoen aan de wettelijke normen, dan wel het gerealiseerd zijn van dove gevels. Het is aan het college hieraan bij de uitwerking nadere invulling te geven.
Onder de toegestane functies zoals die in het eerste lid van het artikel zijn aangegeven kunnen in beginsel tevens functies worden verstaan die vallen onder het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) (onder d). In lid 1.31 van de begripsbepalingen is aangegeven welke functies daaronder vallen. Deze zijn in de regel niet zonder meer toegestaan. wettelijk is bepaald dat er in elk geval geen sprake mag zijn van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit (zie paragraaf 9.2.3). Aanvullend daarop is er de gemeentelijke Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam (zie paragraaf 9.3.2). Onderdeel van de richtlijn is het uitgangspunt dat binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd. Dit is een aanvulling op het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit en geldt los van de vraag of sprake is van een (dreigende) overschrijding. Verder geldt als uitgangspunt dat bij drukke stedelijke wegen binnen een afstand van 50 meter geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. van die uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. De in het beleid gestelde bijzondere omstandigheden kunnen slechts in beeld worden gebracht in het kader van een concrete situatie. Voorliggend nog uit te werken plan is daarvoor te globaal, en mogelijk zal ook een uitwerkingsplan daarvoor nog niet direct in kunnen voorzien. Aan de andere kant is het wenselijk flexibiliteit in te bouwen om, voor zover mogelijk, ook bepaalde vormen van gevoelige functies, zoals bij voorbeeld kinderdagverblijf, in dit gebied mogelijk te maken. Daarin is voorzien middels de regel dat burgemeester en wethouders in de uitwerking regels stellen omtrent de mogelijkheid van binnenplanse ontheffing ten behoeve van de vestiging van gevoelige bestemmingen. Als voorwaarde voor toepassing van die binnenplanse ontheffingsmogelijkheid wordt in het uitwerkingsplan gesteld dat er geen sprake mag zijn van een (dreigende) overschrijding en dat de GGD om advies is gevraagd.
In lid 7.1 van de bestemmingsregels is aangegeven welke functies binnen de gronden met de bestemming Gemengd - uit te werken mogen worden gevestigd. Dit is niet onbeperkt. Allereerst is middels de regels met betrekking tot het bouwen al gesteld dat bovengrondse gebouwen gezamenlijk maximaal een brutovloeroppervlakte mogen hebben van 83.500 m2. Het is echter nodig aan de toegestane functies nog nadere beperkingen te stellen, waarbinnen in uitwerkingsplannen vervolgens nader uitwerking wordt gegeven. Daartoe worden voor de verschillende functies per functie maxima gesteld ten aanzien van het maximum brutovloeroppervlakte dat is toegestaan. Voor wonen geldt bovendien dat een maximum aantal is opgenomen. Het gaat bij wonen en kantoren om oppervlakten gezamenlijk met de bestemming Gemengd. Middels uitwerkingsplannen kan daaraan een verder gedetailleerde invulling worden gegeven.
Het kan in verband met een goede ruimtelijke ordening nodig zijn nadere regels te stellen aan de situering van bepaalde functies (onder e). Bijvoorbeeld de situering van woonfuncties ten opzichte van niet-geluidgevoelige bebouwing kan bepalend zijn voor het wel of niet bereiken van een optimale leefomgevingskwaliteit en daarmee aanleiding vormen tot een nadere regeling in de uitwerking omtrent de situering ervan.
Ook met betrekking tot de wegen die voor de ontsluiting van het gebied noodzakelijk zijn, worden in de uitwerking nadere regels gesteld. De kaders waarbinnen dat dient te gebeuren zijn opgenomen in de uitwerkingsregels (onder f). Bovendien dienen de wegen vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening een regime te kennen van maximaal 30 km/u.
Met betrekking tot parkeren wordt allereerst gesteld dat dit uitsluitend mag plaatsvinden in gebouwde parkeervoorzieningen (onder g). Er kunnen nadere regels worden gesteld aan het aantal parkeerplaatsen en de situering ervan, waarbij in ieder geval de volgende normen in acht worden genomen: maximaal één parkeerplaats per woning en voor kantoren maximaal één parkeerplaats per 250 m2. Ook voor voorzieningen en bezoekersparkeren voor woningen kan een minimum of maximum parkeernorm worden gesteld.
Parkeergelegenheid ten behoeve van kort parkeren in de vorm van ophalen en wegbrengen, alsmede taxistandplaatsen zijn van de bepalingen onder g uitgezonderd (onder h).
Ten slotte kunnen met betrekking tot fietsparkeren en laden en lossen regels worden gesteld (onder i en j).
Overige regels
In dit lid is bepaald dat de uitwerking kan plaatsvinden middels één integraal uitwerkingsplan,
dan wel middels meerdere uitwerkingsplannen.
Bouwregels
In het derde lid een bouwverbod opgenomen, inhdoudende dat slechts gebouwd mag worden
in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan. Onder verwijzing naar
het vierde lid (zie hierna) is daarbij wel een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (onder
a). Verder is onder b een uitzondering op het bouwverbod opgenomen, namelijk voor
zover het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft. In bouwhoogte zijn deze gemaximaliseerd
op 3 meter, gemeten vanaf maaiveld.
Afwijken van bouwregels
In het vierde lid is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen van het in het derde lid
opgenomen bouwverbod.
Werkterrein Zuidasdok
Los van bovengenoemde functies, dient opgemerkt te worden dat over een deel van de
gronden een gebiedszone 'wetgevingszone - tracéwet' is gelegen. In de bouwregels is
opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder
a, van de Wabo) niet eerder wordt verleend dan nadat de directeur Zuidasdok heeft
medegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer benodigd is. Voor zover
in de bouwregels beperkingen in hoogte of andere eisen zijn gesteld, gelden deze niet
voor bouwwerken en gebouwen ten behoeve van het werkterrein Zuidasdok. In de specifieke
gebruiksregels is bepaald dat de gronden voor de aldaar genoemde functies kunnen worden
gebruikt, indien de directeur Zuidasdok heeft bepaald dat de reservering als werkterrein
niet langer benodigd is.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
De gronden waarvoor een lage archeologische verwachting geldt, hebben een dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 10.000 m2 en dieper is dan 1,20 m onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.
Deze bepaling vormt evenals de overgangsbepaling een van de 'standaardregels' die het Bro als verplicht op te nemen bepaling in een bestemmingsplan voorschrijft en komt dus geheel overeen met de tekst uit het Bro. Het moet verhinderen dat bouwpercelen die slechts voor een bepaald deel mogen worden bebouwd, later alsnog kunnen worden volgebouwd. Nadat een eerste bouwwerk is gerealiseerd, moet deze bepaling voorkomen dat het overgebleven open terrein opnieuw als het totale bouwperceel kan worden beschouwd.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Dit artikel maakt bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een afwijkingsprocedure. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel (toen nog ontheffings)procedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een ontheffing te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.
In de algemene bouwregels is een regeling getroffen ten aanzien van de in het plangebied te realiseren ondergrondse parkeervoorzieningen. De situatie kan zich voordoen dat bovengronds niet direct wordt voorzien in het maximaal toelaatbare programma. Omdat de parkeernorm in beginsel een relatie legt tussen aantal parkeerplaatsen en programma, kan dit betekenen dat er in eerste instantie (bij een niet maximaal ingevuld bovengronds programma) een lager aantal parkeerplaatsen zou mogen worden gerealiseerd en in gebruik genomen dan in de eindsituatie (met het volledige bovengronds programma gerealiseerd). Het is niet reëel ervan uit te gaan dat een op basis van een deel van het eindprogramma gedimensioneerde ondergrondse parkeervoorziening, bij toevoeging van programma in een later stadium wordt uitgebreid. De mogelijkheid dient te bestaan bij aanvang van eerste bouw direct te voorzien in een grotere dimensionering van de parkeervoorziening ten behoeve van in de toekomst nog te realiseren bebouwing. De regeling onder b voorziet in die mogelijkheid. De regeling betreft alleen het oprichten, en niet het gebruik. Dat wordt geregeld in de algemene gebruiksregels.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal algemeen geldende regels opgenomen.
Allereerst is in dit artikel in aanvulling op het algemene gebruiksverbod in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een aantal specifieke activiteiten uitgezonderd.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Met dit voorschrift kan het College van burgemeester en wethouders omgevingsvergunningen verlenen om af te wijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn.
Overigens zijn hierbij overschrijdingsmogelijkheden voor wat betreft de bouwhoogte buiten de regeling gelaten. Dit vanwege de maximale bouwhoogte die het Luchthavenindelingbesluit toestaat. Aangezien die reeds in de bouwregeling van de bestemming Gemengd op sommige plekken volledig wordt benut, kan daarvoor niet in extra mogelijkheden worden voorzien. Voor de overige bestemmingen geldt dat de betreffende regeling geen toegevoegde waarde zou hebben. Er is sprake van een conserverende regeling voor de bestaande situatie, dan wel van bestemmingen die nauwelijks tot geen bebouwing kennen.
Artikel 14 Algemene procedureregels
Bij de toepassing van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in dit artikel een procedure voorgeschreven.
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wro, wordt de zogeheten uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals geregeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) direct bij wet voorgeschreven. Om die reden zijn geen procedureregels opgenomen met betrekking tot de wijzigingsmogelijkheid.
In de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in dit artikel aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.
In dit artikel zijn overgangsregels opgenomen, die evenals de anti-dubbeltelregel behoren tot de standaardregels uit het Bro.
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de Gemeenteraad.
Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Alhoewel reeds lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. De Grondexploitatiewet (Grex) dient het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen.
De Grex is als aparte wet tot stand gekomen, maar uiteindelijk ingepast in hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is daarmee sinds 1 juli 2008 van kracht. In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de aanvraag omgevingsvergunning ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld exploitatieplan, tenminste: als het noodzakelijk was een exploitatieplan op te stellen.
In artikel 6.12, eerste lid, van de Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), een exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. Echter, er gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12, tweede lid, van de Wro. De belangrijkste uitzondering is dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie 'reeds anderszins is verzekerd'.
Ingevolge artikel 6.12 van de Wro besluit het bevoegd gezag of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel. In het plangebied wordt dus voldaan aan de vereiste van 'reeds anderszins verzekerd' zijn.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen de Wro omdat die wet het uitgangspunt van het privaatrechtelijke spoor voorop stelt. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van die gronden.
Kostenverhaal met behulp van erfpacht past daarom binnen het wettelijk voorziene systeem voor het verhaal van de kosten van de grondexploitatie. De gemeente ontvangt immers een vergoeding voor het gebruik van de gronden. Uit deze vergoeding kunnen de kosten van de grondexploitatie worden bekostigd. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt extra programma toegestaan en is een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten gewijzigd ten opzichte van het voorgaande planologisch regime. In dit kader is bij de voorbereiding van het bestemmingsplan een planschaderisicoanalyse opgesteld (bijlage 27). Hieruit is naar voren gekomen dat planologisch nadeel niet wordt verwacht ten gevolge van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
In het kader van het bestuurlijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan:
Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan:
Hieronder wordt de inhoud van de binnengekomen reacties samengevat. Tevens is daarbij aangegeven op welke wijze met de reacties in het bestemmingsplan rekening is gehouden.
Verder is met betrekking tot de planvorming op meerdere momenten de gelegenheid geboden aan eenieder tot het geven van een reactie op de planvoornemens. In paragraaf 19.4 wordt hier nader op ingegaan.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gedeputeerde Staten onderscheidenlijk de minister kunnen bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist.
De provincie Noord-Holland heeft bij brief van 19 oktober 2010 (2010-48396) aangegeven in welke gevallen een vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro met de provincie niet vereist is. Gelet op de bestemming die middels het bestemmingsplan aan de gronden wordt gegeven wordt volstaan met op te merken dat het project behoort tot deze gevallen.
Het toenmalige ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft bij brief van 22 december 2011 (kenmerk IENM/BSK-2011/168837) aangegeven dat ze uitsluitend bestemmingsplannen die nationale belangen raken voor vooroverleg wil ontvangen. Gelet op de bestemming die middels het bestemmingsplan aan de gronden wordt gegeven wordt volstaan met op te merken dat het project geen nationaal belang raakt.
In het kader van het bestuurlijk overleg zijn geen reacties ontvangen.
In het kader van het maatschappelijk overleg zijn de volgende reacties ontvangen:
De Taskforce is een samenwerkingsverband tussen overheden en bedrijfsleven, met als doel de bereikbaarheid te verbeteren. In dat verband wordt de Taskforce gevraagd mee te denken over voorgenomen ontwikkelingen en werkzaamheden die van invloed zijn op de bereikbaarheid van de Zuidas. Met betrekking tot dergelijke ontwikkelingen en werkzaamheden wordt de Taskforce geconsulteerd bij de totstandkoming van bestemmingsplannen en gevraag om een schriftelijke reactie. Deze reactie wordt vroegtijdig in het besluitvormingsproces gevraagd en betrokken bij de verdere uitwerking, planvorming en besluitvorming.
Het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid heeft op grond van Verordening op het lokaal
bestuur een adviesrol ten aanzien van bestemmingsplannen.
Allereerst vraagt het DB bij toekomstige besluitvorming over het vestigen van een
bibliotheek in Zuidas aandacht voor mogelijke gevolgen voor de huidige bibliotheken
in Zuid, en met name Buitenveldert. Hierbij dient opgemerkt te worden dat voorliggend
bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor een vestiging van 11.000 m2 aan maatschappelijke voorzieningen. Of in de noordstrook van Kenniskwartier een vestiging
van de OBA wordt gerealiseerd, en welke eventuele gevolgen dit heeft voor de andere
vestigingen in Zuid, is afhankelijk van nadere besluitvorming. Noch de vestiging van
de OBA ter plaatse noch een besluit omtrent de vestiging van een bibliotheek in Buitenveldert
wordt met voorliggend bestemmingsplan gemaakt.
Het DB vraagt aandacht voor de BLVC-criteria tijdens de bouw en ontwikkeling van het gebied, mede gelet op de bouwwerkzaamheden door Zuidasdok. BLVC staat voor Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie. Voor Zuidas is een BLVC-kader opgesteld dat bij alle gronduitgiftes dient te worden nageleefd. Uitgangspunt voor het verplicht stellen van BLVC-plannen is dat maatregelen ten behoeve van de bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie al vroeg in de planvorming ter sprake komen en daardoor integraal deel uitmaken van het project.
Het DB merkt naar tevredenheid op dat groenvoorzieningen zijn geborgd in het bestemmingsplan. Dit is van belang voor de leefbaarheid van het gebied. Ten aanzien van duurzaamheid vraag het DB aandacht in de nadere uitwerking en tenders.
Ten slotte vraagt het DB aandacht voor invalidenparkeren en fietsparkeren. Hierover dient opgemerkt te worden dat invalidenparkeerplaatsen niet met voorliggend bestemmingsplan worden geregeld, maar dat dit conform de geldende regelgeving wordt opgelost. Voor fietsparkeren is de eis gesteld dat dit inpandig dient te worden opgelost. De normen uit de Nota parkeernormen fiets en scooter zijn van toepassing verklaard. In de openbare ruimte zijn fietsparkeervoorzieningen voor kort parkeren mogelijk.
Op 28 maart 2018 zijn tijdens de programmatische wijziging ten opzichte van het vorige bestemmingsplan aan de Taskforce toegelicht en waarbij is geconstateerd dat de verkeerskundige effecten hiervan voldoende zijn onderzocht via de Verkeersstudie Zuidas 2017.
Zoals in hoofdstuk 6 is aangegeven is er ten behoeve van de Zuidas Flanken een m.e.r.-procedure doorlopen. Op grond van artikel 7.13 van de Wet milieubeheer (zoals deze gold voor 1 juli 2010) is op 28 april 2010 kennisgegeven van de startnotitie m.e.r. ten behoeve van de Zuidas Amsterdam - Flanken. De startnotitie heeft met ingang van 29 april 2010 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eenieder is de mogelijkheid geboden zienswijzen naar voren te brengen. In de Nota van Beantwoording zienswijzen en adviezen Startnotitie MER Zuidas - Flanken is aangegeven op welke wijze de zienswijzen zijn betrokken in het Milieueffectrapport (MER), dan wel worden betrokken bij de verdere ruimtelijke planvorming. De Nota van Beantwoording maakt onderdeel uit van het Besluit Reikwijdte en detailniveau MER Zuidas Amsterdam - Flanken. Inmiddels is deze procedure afgerond.
Daarnaast heeft op niveau van het projectgebied inspraak plaatsgevonden in het kader van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier. Het Uitvoeringsbesluit is op 11 februari 2011 vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam.
Op grond van artikel 1.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen tot het voorbereiden van onder andere een bestemmingsplan vooraf kennis worden gegeven. Die plicht geldt alleen indien bij de voorbereiding van dat bestemmingsplan geen MER wordt opgesteld. Aangezien er reeds in het kader van de startnotitie m.e.r. de mogelijkheid is geboden zienswijzen naar voren te brengen en een ieder bovendien in de gelegenheid is gesteld tot het geven van een reactie op het uitvoeringsbesluit, is ervan afgezien die mogelijkheid nogmaals in het kader van dit bestemmingsplan te bieden.
De ontwikkelingen die het voorontwerpbestemmingsplan mogelijk maakt zijn in mei en juni 2018 besproken met de betrokken stakeholders (eigenaren, huurders en bewoners) in de omgeving. Met sommige stakeholders hebben vervolggesprekken plaatsgevonden. Bovendien zijn op 9 juli 2018 in de middag en avond een openbare informatiebijeenkomst georganiseerd waarin de omgeving is geïnformeerd over de ontwikkelingen in Kenniskwartier, die onder andere met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Het bestemmingsplan 'Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook' met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1702.BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.
Een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen of het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.
Rapport, zoals bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, gelezen in combinatie met de Erfgoedwet, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan.
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee (kans)speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld.
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.
Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noordstrook aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen et cetera.
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.
Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Een bouwkundige constructie waarin,
De eerste volledige bouwlaag op of boven maaiveld.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.
Wonen of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen het geluidwerende vlies en de gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen het geluidwerende vlies en de gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlakte van de achterliggende woning(en).
Categorieën van gevallen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
Fastfoodverkoop (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.
Een bijzondere bouwlaag, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 1 meter boven het gemiddeld aangrenzende maaiveld is gelegen.
Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers, voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.
Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor zover in artikel 16, lid 16.1, sub a, van de planregels in de aanhef wordt gesproken over een omgevingsvergunning voor het bouwen krachtens welke gebouwd kan worden, wordt daaronder mede verstaan een bouwvergunning verleend op basis van de Woningwet (oud).
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning, waaronder begrepen culturele voorzieningen, muziek- en dansscholen, oefenruimten, creativiteitscentra, bioscopen en naar de aard daarmee te vergelijken activiteiten.
Het minimum- of maximum aantal parkeerplaatsen dat (exclusief) ten behoeve van de aangegeven functie mag worden gebruikt.
Onder het peil wordt verstaan: het N.A.P., tenzij anders in de planregels aangegeven.
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Zuidas-Kenniskwartier Noordstrook van de gemeente Amsterdam.
Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
Een gevel of geveldeel met een geluidsbelasting van maximaal de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder.
Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
vanaf peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met inbegrip van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2, onder a onder 11, voor (delen van) een gebouw indien is aangetoond dat ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel dat er wordt voldaan aan de vastgestelde hogere waarden.
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende
De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 5 meter, gemeten vanaf maaiveld.
De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Het gebruik van de in lid 6.1 genoemde gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' ten behoeve van de functies als genoemd in lid 6.1, onder b tot en met j, is niet eerder toegestaan dan nadat door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.
De voor Gemengd - uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Burgemeester en wethouders moeten het plan, voor zover het betreft gronden als bedoeld in lid 7.1, uitwerken met inachtneming van de volgende regels:
De uitwerking van de bestemming Gemengd - uit te werken kan in zijn geheel dan wel in delen plaatsvinden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.3 teneinde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, mits het bouwplan past in een ontwerpuitwerkingsplan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter bescherming van de in lid 8.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 8.1 aanwezig zijn.
Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter.
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 11.1, aanhef en onder b, ten behoeve van het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
Op de gronden aangewezen als 'wetgevingszone - tracéwet' zijn de bepalingen van artikel 3, 4, 6 en 7 van toepassing voor zover die betrekking hebben op de gronden aangewezen als 'wetgevingszone - tracéwet'.
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning om af te wijken van de bouw- dan wel gebruiksregels kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders nemen bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3, lid 3.4 en artikel 8, lid 8.3, de volgende regels in acht: