|
Het huidige planologisch regime voor het plangebied Havenstraatterrein is versnipperd en verouderd. Om de beoogde transformatie van het Havenstraatterrein naar gemengd woon-werkgebied mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig.
In de afgelopen jaren is in het westelijk deel van Amsterdam Zuid al veel veranderd. Na de restauratie van het Olympisch Stadion volgden de nieuwe woonwijk Olympisch Kwartier Noord, het Park Schinkeleilanden en recentelijk de omgeving van het Stadionplein. De herontwikkeling van het Havenstraatterrein biedt een uitgelezen kans om een hoogwaardige centrumstedelijke locatie toe te voegen aan het populaire Amsterdam Zuid.
In de 'Strategienota voor de herontwikkeling van het Havenstraatterrein', op 25 mei 2010 vastgesteld door het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid en op 5 februari 2011 vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Amsterdam, is besloten het Havenstraatterrein te transformeren naar een hoogwaardig gemengd woon-werkgebied. In de opvolgende fase van het Projectbesluit heeft de stadsdeelraad van Zuid het 'Vernieuwingsplan Havenstraatterrein' vastgesteld, waarin globaal de contouren van het plan zijn geschetst. Het college van B&W heeft in november 2012 kennis genomen van het Projectbesluit. Vervolgens heeft de stadsdeelraad van Zuid op 18 december 2013 het Investeringsbesluit en het bijbehorende ruimtelijk kader vastgesteld. Op 1 oktober 2014 heeft de gemeenteraad van Amsterdam ingestemd met het Investeringsbesluit (zie bijlage 1 bij plantoelichting) en de bijbehorende grondexploitatie vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische vertaling van het Investeringsbesluit.
In de uitspraak van 27 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:960) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het bestemmingsplan "Havenstraatterrein" vernietigd, omdat de wijze waarop de bestaande legale situatie van de historische tramlijn en de bijbehorende functies geregeld was, namelijk via een wijzigingsbevoegdheid, in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Volgens de Afdeling was met de opname van de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen bij het behoud van de historische tramlijn en de bijbehorende functies in het plangebied. Gezien de samenhang van de plandelen waar de wijzigingsbevoegdheid op zag, heeft de Afdeling het gehele bestemmingsplan vernietigd.
Uitgangspunt is het behoud van de historische tramlijn en derhalve zijn voorzieningen in het plangebied verwerkt om de lijn in het gebied te faciliteren. Om de belangen van de tramorganisaties goed in beeld te krijgen en op die manier tot een beter bestemmingsplan te komen, zijn er in de afgelopen periode uitvoerig gesprekken gevoerd met de tramorganisaties. Dit heeft tot enkele wijzigingen in het bestemmingsplan geleid. Verder is de kans aangegrepen om het bestemmingsplan op een paar andere onderdelen te verbeteren.
Omdat de wijzigingen die zijn doorgevoerd gering zijn en niet tot een wezenlijk ander bestemmingsplan leiden, is uitgegaan van het ontwerpbestemmingsplan en is niet een geheel nieuwe bestemmingsplanprocedure gestart. Een groot deel van de wijzigingen uit het vernietigde bestemmingsplan (ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan) zijn in stand gebleven.
De voornaamste wijziging heeft plaatsgevonden in blok 4 waar alsnog bij recht ruimte is gemaakt voor een tramloods van maximaal 1.500 m2. Bovenop de tramloods wordt bedrijvigheid toegestaan. De eerder opgenomen woontoren is komen te vervallen vanwege de vrees dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij die woningen niet kan worden gegarandeerd. Uit akoestische onderzoek bleek dat er een zeer hoge geluidsbelasting is bij de woningen als gevolg van de naast liggende tramremise van het GVB. Omdat bij de woningen boven de tramloods onvoldoende gewaarborgd kon worden dat een stille zijde gerealiseerd zou kunnen worden, is afgezien van woningen op deze locatie. Achter de tramloods voorziet het bestemmingsplan nog steeds in woningen. De wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen in de Nota van wijzigingen (bijlage 30).
Op grond van de Verordening op het lokaal bestuur in Amsterdam (voorheen: Verordening op de bestuurscommissies) hebben de stadsdelen een rol bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voorbereid door het dagelijks bestuur van het stadsdeel en vervolgens overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders die het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aanbiedt.
Het plangebied Havenstraatterrein is gelegen in de gemeente Amsterdam, op een aantrekkelijke locatie nabij de Schinkel, binnen de Ring A10, nabij het stadscentrum en de Zuidas. Het plangebied ligt op de scheiding van de Schinkelbuurt in het noorden, Plan Zuid in het oosten en het Olympisch Kwartier in het zuiden.
Het gebied ligt nabij drie tramlijnen en is via de Amstelveenseweg en de De Lairessestraat gunstig gelegen ten opzichte van het hoofdwegennet van de stad. Ook vormt het Haarlemmermeercircuit een belangrijk busstation voor zowel regionale als stedelijke buslijnen. Daarnaast ligt het plangebied aan de kop van de groene scheg die naar het Amsterdamse Bos leidt, waardoor het plangebied onderdeel is van een druk gebruikte recreatieve fietsroute van het Amsterdamse Bos richting het Vondelpark.
Het terrein dat daadwerkelijk aangepakt wordt, is gelegen rondom het Haarlemmermeerstation, ten zuiden van de tramremise Havenstraat en ten noorden van de Karperweg. De zuidzijde wordt begrensd door de Stadiongracht en de kop van Park Schinkeleilanden. In figuur 1.1 is een luchtfoto van Amsterdam weergegeven waarop de ligging van het plangebied is weergegeven.
Figuur 1.1 - Ligging van het plangebied (vanuit noordoostelijke richting)
Het huidige juridisch-planologisch kader voor het plangebied Havenstraatterrein is verouderd en versnipperd. De regelingen zijn over een lange periode tot stand gekomen. De diverse regelingen hebben ook geleid tot verschillende uitgangspunten. De verouderde regelingen zijn niet geschikt om de beoogde transformatie mogelijk te maken. Het is daarom noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Havenstraatterrein op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan vervangt daarmee geheel of gedeeltelijk de bestemmingsplannen zoals weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 - Overzicht vigerend juridisch-planologisch kader Havenstraatterrein
Voor het grootste deel van het plangebied geldt de Bouwverordening Amsterdam 2013. Ter plaatse van het huidige tankstation aan de Havenstraat geldt het bestemmingsplan Havenstraat (1998). Voor het oostelijk deel van de Karperweg, een deel van het huidige busstation bij de Amstelveenseweg en een deel van de Stadiongracht geldt het bestemmingsplan Stadion- en Beethovenbuurt 2012. Voor een smalle strook langs het terrein van de GVB tramremise en een klein deel van de toekomstige brug over de Stadiongracht geldt het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. (2016). Voor het zuidwestelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan Schinkeleilanden (2002).
Het project Havenstraatterrein is opgenomen in de wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (tiende tranche), die in september 2015 in werking is getreden. Daarin is het aangewezen als ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet. De Crisis- en herstelwet voegt voor ontwikkelingsgebieden een actieve component (een 'plus') aan het bestemmingsplan toe om de milieugebruiksruimte te optimaliseren. De aanwijzing biedt voor de ontwikkeling van het Havenstraatterrein de noodzakelijke ruimte om de gefaseerde ontwikkeling en de geluidsproblematiek goed op elkaar af te kunnen stemmen en tijdelijk van milieunormen af te kunnen wijken. In de twaalfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (september 2016 in werking getreden) is voor Havenstraatterrein de mogelijkheid opgenomen om gebiedsgerichte geluidsnormen vast te stellen voor de periode dat van geluidsnormen wordt afgeweken.
De toelichting van het bestemmingsplan gaat in op zowel de huidige als toekomstige situatie van het plangebied, het beleidskader en omgevingsaspecten, een toelichting op de juridische regeling en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling (planbeschrijving). Hoofdstuk 4 gaat in op het relevante beleidskader. In hoofdstuk 5 t/m 11 komen de diverse omgevingsaspecten aan bod. Hoofdstuk 12 geeft een toelichting op de juridische regeling. In hoofdstuk 13 t/m 15 wordt ingegaan op de economische, technische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De grenzen van het plangebied van het bestemmingsplan zijn weergegeven in figuur 2.1. De grens loopt vanaf de noordoostzijde langs de Havenstraat. Vanaf het punt Havenstraat/ Amstelveenseweg loopt de plangrens in zuidwestelijke richting langs het terrein van de tramremise Havenstraat, tot aan het punt waar de huidige bebouwing aan de Havenstraat stopt. De plangrens loopt vervolgens (vanaf dit punt gezien) in noordoostelijke richting langs de Stadiongracht.
Figuur 2.1 - Begrenzing bestemmingsplangebied
Ter hoogte van de percelen Karperweg 43 - 45 steekt de plangrens de Stadiongracht over, en loopt tot het fietspad Afroditekade, ten behoeve van de aanleg van de nieuwe brug over de Stadiongracht. Aan de noordzijde van de Stadiongracht loopt de plangrens vervolgens weer parallel aan de Stadiongracht, tot het perceel Karperweg 37-41. Daar maakt de grens een knik richting het noorden en vervolgt zich in noordoostelijke over de Karperweg, tot aan de Amstelveenseweg. Langs de Amstelveenseweg ligt de oostgrens van het plangebied, richting het noorden tot de Havenstraat.
Polderontginning
Het plangebied Havenstraatterrein bevindt zich in de voormalige Binnendijkse Buitenveldersche polder. Deze polder maakt deel uit van het Amstelland, het landelijke gebied van Amsterdam rond de Amstel. De strook waarop het huidige plangebied is gelegen was buitendijkse veengrond, de Amstelveenseweg was feitelijk een polderdijk, die werd onderbroken door poldersloten. De ontginning van dit gebied, waarbij de Amstel als ontginningsas werd gebruikt, startte in de elfde eeuw en breidde zich uit in de twaalfde en dertiende eeuw. Aan de kopse kant verrezen boerderijen op huisterpen en ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing. De Amstelveenseweg is een belangrijke achterkade in het middeleeuwse landschapspatroon. Het patroon van dit middeleeuwse landschap in de omgeving van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 - Ontginningspatroon omgeving plangebied
Rand van de stad
Behalve een belangrijk land- en veeteeltgebied was de Binnendijkse Buitenveldersche polder voor stedelingen een gewild buitengebied. Amsterdamse patriciërs lieten langs uitvalswegen buitenplaatsen bouwen. Langs de Amstelveenseweg zijn met name aan de oostzijde buitenplaatsen gebouwd. Tot het begin van de twintigste eeuw behoorde het plangebied Havenstraatterrein tot het landelijk gebied. Ten noorden van het plangebied werd tussen 1885 en 1890 het Huis van Bewaring gebouwd. Vanwege de bevolkingsgroei werden delen van de polder, die tot de gemeente Nieuwer-Amstel behoorde, in 1896 door Amsterdam geannexeerd. Hiervoor werd de bestaande bebouwing langs de Amstelveenseweg gesloopt en werd het terrein met zand opgehoogd. De strook tussen de Schinkel en de Amstelveenseweg werd in het noordelijk deel volgebouwd met de woonblokken.
Haarlemmermeerspoorlijnen
Rond 1890 worden, in reactie op de Locaalspoorwegwet van 1878, plannen gesmeed om een nieuwe spoorlijn aan te leggen in wat later de noordelijke Randstad is gaan heten. De Hollandsche Electrische Spoorweg Maatschappij (HESM) had het plan opgevat om de vlek op de kaart tussen Amsterdam, Haarlem, Leiden en Utrecht op te vullen met een wijdvertakt spoornet. Dit net, de Haarlemmermeer-spoorlijnen genaamd, werd echter pas in 1912 geopend. Op het spoornet reden uitsluitend stoomtreinen, omdat elektrische aandrijving te duur bleek. De Haarlemmermeerspoorlijnen zijn financieel een mislukking geworden. De reizigersaantallen waren te laag en de kosten bleken te hoog. De komst van de autobus, die frequenter reed en goedkoper was en een uitgebreider netwerk kon onderhouden, betekende het definitieve einde voor de trein. De laatste trein naar Amsterdam reed in 1950.
Haarlemmermeerstation
De HESM heeft veel geld gestoken in haar stations en spoorgebouwen en heeft daarmee haar sporen nagelaten. Als grootste station van het net werd in 1915 op de kop van de Amstelveenseweg een station voltooid. Het achterliggende emplacement strekte zich in zuidwestelijke richting uit (zie figuur 2.3 en 2.4). Het station vormde het kopstation op de lijn van Amsterdam via Amstelveen naar Aalsmeer. Tot 1933 werd het station Willemsparkstation genoemd. Omdat het Willemspark destijds werd volgebouwd en daarmee van de kaart verdween en er mogelijk verwarring kon ontstaan met station Weesperpoort is de naam van het station veranderd in Haarlemmermeerstation.
Figuur 2.3 - Haarlemmermeerstation Figuur 2.4 - Spooremplacement
Tramremise Havenstraat
Een jaar voor de voltooiing van het Haarlemmermeerstation werd aan de Havenstraat, direct ten noorden van het plangebied, een tramremise met bijbehorende dienstwoningen gebouwd. Het Gemeentelijk Vervoersbedrijf beschikte in 1914 al over twee remises, maar omdat er ruimtegebrek was besloot het bedrijf aan de zuidwestelijke stadsrand een derde hoofdremise te bouwen. In de jaren twintig was er nog een 10-sporige openluchtremise aan de Karperweg in gebruik zodat de spoorlijn lange tijd ingeklemd lag tussen delen van de tramremise. Het gereedkomen van de spoorlijn en het Haarlemmermeerstation viel in de tijd vrijwel samen met de bouw van de tramremise. Op de plek waar de regionale trein in de stad aankwam kon de reiziger per lokale tram verder de stad in. Rond 1930 werd de remise aan de noordzijde uitgebreid, waarbij een insteekhaven werd gedempt.
Plan Zuid
Begin twintigste eeuw hield de stad ongeveer op bij het Huis van Bewaring. In 1905 bestemde H.P. Berlage in zijn eerste Plan Zuid het Havenstraatterrein tot industriegebied aan de rand van de stad. Dat was voor de HESM reden om juist hier haar spoorwegemplacement met station aan te leggen.
In 1917 zag Berlage het bij de herziening en actualisering van Plan Zuid als een opgave om het gerealiseerde emplacement op te nemen in zijn stedenbouwkundig plan en daarmee met de stad te verbinden (zie figuur 2.5). Op figuur 2.6 is zichtbaar dat het plangebied begin jaren twintig is ingericht als industriegebied met het spooremplacement en de tramremise en dat de Karperweg nog niet is aangelegd. In de actualisering van Plan Zuid moest Berlage de bestaande infrastructuur van het stationsgebied integreren in de stedenbouwkundige ruimte rond een nieuw vorm te geven verkeerskruispunt. Uitgangspunt daarbij was dat hij de Amstelveenseweg als historische dijk met hoge bomen zou respecteren.
Figuur 2.5 - Uitsnede Plan Zuid, 1917 Figuur 2.6 - Kaart Publieke Werken, 1922
Aan de westzijde van het beoogde plein had Berlage te maken met de fragmentarische bebouwing van het Huis van Bewaring, het Haarlemmermeerstation en een villa. Van de drie woningbouwblokken die hij ten zuiden van het spooremplacement projecteerde, werd er slechts een gerealiseerd. In plaats van de andere twee blokken werd hier vanaf de jaren dertig bedrijfsbebouwing, waaronder drukkerij Paragon Moore en een onderstation van het Gemeentelijk Energiebedrijf gebouwd. Berlage heeft het plein uiteindelijk niet kunnen optimaliseren tot een royaal driehoekig knooppunt van vijf straten en aantrekkelijke wanden. In 1950 besloot de gemeente van het kruispunt alsnog een rotonde, het Haarlemmermeercircuit, te maken om zo het veel drukker geworden verkeer beter te kunnen afwikkelen (zie figuur 2.7). Het plantsoen voor het station werd daarbij getransformeerd in een bushalte.
Figuur 2.7 - Luchtfoto Haarlemmermeercircuit
Ontwikkeling vanaf jaren vijftig
Het emplacement achter het station heeft in de loop der jaren diverse veranderingen ondergaan. Hoewel het passagiersvervoer in 1950 eindigde, bleef de Haarlemmermeerlijn tot halverwege jaren zeventig wel voor goederentransport in gebruik. In deze periode werden diverse loodsen op het emplacement gebouwd. De eerste bedrijfjes die zich op het industrieterrein Havenstraat vestigden, handelden in briketten, turf en kolen uit de Limburgse mijnen. Op het terrein bevonden zich dan ook diverse loodsen ten behoeve van kolenopslag. Sinds 1975 heeft de Elektrische Museumtramlijn Amsterdam (EMA) het bijbehorende tracé naar Amstelveen in gebruik voor een recreatieve tramdienst met historische tramstellen, die worden gevoed via een elektrische bovenleiding. De huidige lus achter het station is aangelegd om langszij het station te kunnen stoppen en keren.
Kansen voor herontwikkeling
De gemeente Amsterdam heeft het Havenstraatterrein in 1989 van de Nederlandse Spoorwegen overgenomen. De gemeente is eigenaar van de grond en verhuurt deze. Het Havenstraatterrein is sinds het Algemeen Uitbreidingsplan uit 1935 tot eind jaren negentig van de twintigste eeuw onderdeel geweest van een reservering voor een verkeersverbinding over de Schinkel. De reservering is inmiddels verlegd in zuidelijke richting. In 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten de reservering via de Laan der Hesperiden te laten lopen. Door het vervallen van de reservering op het plangebied is de mogelijkheid ontstaan om na te denken over een nieuwe bestemming voor het Havenstraatterrein. Daarna heeft het toenmalige stadsdeel Oud-Zuid het gebied aangewezen als ontwikkelingsgebied. Er is daarbij ook onderzocht of bouwen op de tramremise mogelijk is. In 2008 heeft de stadsdeelraad het plangebied aangewezen als locatie voor de realisatie van het nieuwe kantoor voor het stadsdeel. Dit is uiteindelijk als gevolg van de fusie tussen de stadsdelen Oud-Zuid en Zuider-Amstel niet doorgegaan.
Het gebied tussen de Havenstraat, de Amstelveenseweg, de Stadiongracht en de Schinkel kan gezien worden als één functionele en ruimtelijke eenheid. Daarbinnen vormt het plangebied een geïsoleerde component. De ruimtelijke structuur wijkt af van de ruimtelijke structuur in de omgeving (zie figuur 2.8).
Figuur 2.8 - Stedenbouwkundige morfologie directe omgeving
De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt gekenmerkt door een langgerekte waaiervorm die op een dusdanige wijze omsloten is door bebouwing en water dat een geïsoleerd gebied is ontstaan. Aan de noordzijde bestaat deze omsluiting uit de grootschalige tramremise, aan de zuidzijde ligt een reeks bouwblokken langs de Stadiongracht. Het plangebied wordt omsloten door het Huis van Bewaring aan de Havenstraat en de wanden van omliggende bedrijven.
De ruimtelijke structuur is grotendeels historisch te verklaren: het plangebied was een restgebied dat, ondanks de oorspronkelijke plannen voor woningbouw, werd aangewezen als industriegebied aan de toenmalige rand van stad. Doordat het voormalige spooremplacement het gebied diagonaal doorsnijdt wordt het gebied in drie deelgebieden geknipt: tramremise Havenstraat, het Havenstraatterrein en bedrijventerrein Karperweg-Zuid (met inbegrip van het jaren twintig bouwblok tussen de Karperstraat en de Amstelveenseweg). Als gevolg van de doorsnijding van het spoor heeft het gebied ten zuiden van de doodlopende Karperweg haar kenmerkende wigvorm.
Aan de zijde van de Amstelveenseweg staan twee markante gebouwen: het Haarlemmermeerstation en de naastgelegen villa. De percelen in het plangebied worden ingeklemd door de Havenstraat in het noorden en de Karperweg en Stadiongracht in het zuiden. Het middengebied bestaat uit langgerekte stroken met kleinschalige loodsen en daartussen de tramsporen van de historische tramspoorlijn. Op het terrein zijn objecten te vinden die horen bij de historische tramspoorlijn, bijvoorbeeld historische tramhaltes, oude verkeersborden, wissels, zitbankjes en het voormalige wisselwachtershuis van het Centraal Station.
De bedrijven zijn georiënteerd op de Havenstraat, in het midden van het plangebied, en deels op de Karperweg. Omdat de achterzijde van de bebouwing ten zuiden van de Karperweg zich bevindt aan de Stadiongracht, is de beleving van het water vanaf de Karperweg beperkt. Langs de Karperweg bevindt zich bedrijfsbebouwing met bouwhoogten variërend van twee tot vier bouwlagen.
In figuur 2.9 is een overzichtsfoto van de huidige ruimtelijke structuur van het plangebied en de directe omgeving weergegeven.
Figuur 2.9 - Ruimtelijke structuur plangebied en omgeving
In de huidige situatie zijn in het plangebied diverse functies aanwezig, waarin bedrijvigheid de overhand heeft. Door de geïsoleerde ligging van het Havenstraatterrein is er in de afgelopen decennia een luwte ontstaan waar het kleinschalige ondernemerschap goed kon gedijen. Opkopers, handelaars, kunstenaars en garagebedrijven zetten op dit moment de toon in het plangebied (zie figuur 2.10). Diverse loodsen worden gebruikt voor opslag en parkeren van auto's. Onder de huidige gebruikers bevinden zich onder meer een klavecimbelbouwer, diverse autoherstelbedrijven en een tankstation.
De meest opvallende gebruiker in het plangebied is de Elektrische Museumtramlijn Amsterdam
(EMA), die in de zomermaanden toeristische ritten in historische tramstellen naar
Amstelveen aanbiedt. In een aantal loodsen in het plangebied worden tramstellen gestald
en onderhouden. In een deel van het Haarlemmermeerstation heeft de EMA haar kantoor
gevestigd. De historische tramspoorlijn draagt bij aan het bedrijvige en 'spoorse'
karakter van het plangebied (zie figuur 2.11).
Figuur 2.10 - Opkopers en handelaars Figuur 2.11 - Historische tramspoorlijn
In het Haarlemmermeerstation bevindt zich verder een horecavestiging. In de voormalige directeurswoning langs de Amstelveenseweg wordt gewoond. Direct grenzend aan het plangebied bevindt zich een aantal karakteristieke stadsverzorgende functies die bijdragen aan het bedrijfsmatige karakter van het plangebied. Aan de Havenstraat bevindt zich de tramremise van het Gemeentelijk Vervoer Bedrijf (GVB), zie figuur 2.12. Aan de Karperweg bevindt zich een 50 kV-station van Liander dat een groot deel van het stadsdeel van elektriciteit voorziet. Aan de Karperweg is ook de Ambulance Amsterdam gevestigd met hoofdkantoor en uitrukpost (zie figuur 2.13). Aan de Havenstraat, schuin tegenover het plangebied, staat het voormalige Huis van Bewaring. Het gebouw is niet meer in gebruik als gevangenis en is getransformeerd tot internationale school (British School of Amsterdam).
Figuur 2.12 - GVB tramremise Havenstraat Figuur 2.13 - Uitrukpost Ambulance A'dam
Naast bedrijvigheid kent het plangebied ook een groene functie. Op en rondom het Havenstraatterrein is in de huidige situatie groen aanwezig, met name aan de zuidwestkant van het plangebied en rondom de villa aan de Amstelveenseweg. Aan de zuidwestkant grenst het plangebied aan het groene Park Schinkeleilanden, de uitloper van de Amsterdamse Bosscheg. In de tuin van de villa aan de Amstelveenseweg en rondom het Haarlemmermeerstation staan enkele waardevolle en beeldbepalende bomen, die dat deel van het plangebied een groen karakter geven (zie figuur 2.14). De huidige groene functie van het plangebied wordt echter niet ten volle benut, omdat deze veelal niet toegankelijk zijn voor het publiek. Ook de oever van de Stadiongracht biedt functionele mogelijkheden (groen, recreatie) die in de huidige structuur niet benut kunnen worden.
De langgerekte structuur van het plangebied komt terug in de bestaande verkeersstructuur. De Karperweg en de Havenstraat zijn de twee belangrijkste wegen die van noordoost naar zuidwest door het plangebied lopen. Aan de zuidwestzijde van het plangebied lopen beide wegen dood. De Havenstraat gaat daar over in een druk gebruikt fietspad dat het plangebied verbindt met de Schinkeleilanden (zie figuur 2.15). Het Park Schinkeleilanden, dat ten zuiden van het plangebied ligt, biedt in de huidige situatie een groene overgang voor de fietsers komend vanaf het Havenstraatterrein.
Figuur 2.14 - Groen rondom villa Figuur 2.15 - Overgang Park Schinkeleilanden Amstelveenseweg
Het merendeel van het in het plangebied aanwezige vastgoed is sterk verouderd en verwaarloosd. De bestaande bebouwing, met uitzondering van het Haarlemmermeerstation en de villa aan de Amstelveenseweg, keren niet terug in het plangebied. De te behouden bebouwing biedt aanknopingspunten voor de herontwikkeling. Door het benutten van het verleden en daarnaast het versterken van de bestaande groene kwaliteiten kan een gebied met een eigen signatuur ontstaan.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied. Eerst worden de ontwikkelingen rondom het plangebied beschreven, vervolgens wordt de ontwikkelingsvisie voor het plangebied beschreven, gebaseerd op het Investeringsbesluit Havenstraatterrein (bijlage 1) en het stedenbouwkundig plan (bijlage 2). Daarna worden de ruimtelijk-functionele uitgangspunten en stedenbouwkundige uitgangspunten voor het plangebied beschreven. Daarbij gaat het om de ruimtelijke spelregels voor de openbare ruimte, het programma en de bebouwing. Aansluitend wordt ingegaan op de vorm van voorliggend bestemmingsplan. Tot slot worden de uitgangspunten voor beeldkwaliteit beschreven.
Door de strategische ligging binnen de Ring A10 nabij het centrum van Amsterdam en de kop van de groene scheg die naar het Amsterdamse Bos leidt heeft het Havenstraatterrein grote potentie. Het Havenstraatterrein valt samen met twee belangrijke bewegingen uit de voorheen geldende Structuurvisie Amsterdam: de uitrol van het centrumgebied en de verweving van het metropolitane landschap met de stad. Via intensiever ruimtegebruik in de stad kan aan veel meer mensen en bedrijven woon- en werkruimte worden geboden. Hierdoor wordt het draagvlak voor voorzieningen vergroot, kan efficiënter worden omgegaan met energie en vervoer en hoeft het landschap niet te worden aangetast.
Rondom het Havenstraatterrein is de stad zich sterk aan het transformeren en verdichten. In de afgelopen jaren is aan de zuidkant van de Stadiongracht het Olympisch Kwartier verrezen, een hoogstedelijke wijk met bijna 1.000 woningen. Direct ten zuiden van het Havenstraatterrein is Park Schinkeleilanden aangelegd, een geliefd recreatiegebied. De omgeving Stadionplein, ten zuiden van het plangebied, is herontwikkeld met woningbouw en stedelijke voorzieningen waaronder een hotel en een supermarkt. Ook de tegenover gelegen voormalige Citroëngebouwen krijgen een nieuwe functie. Een belangrijke infrastructurele ontwikkeling in de nabijheid van het plangebied is de reconstructie van de Amstelveenseweg, tussen het Stadionplein en Zeilstraat (zie verder hoofdstuk 6).
Het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Karperweg-Zuid, het gebied direct ten zuiden van het Havenstraatterrein, gaat uit van behoud van de bedrijfsfunctie. Voor nieuw te vestigen bedrijven geldt dat zij niet mogen conflicteren met de woningbouw op het Havenstraatterrein. Derhalve zijn uitsluitend bedrijven uit milieucategorie 1, 2 en (onder voorwaarden) 3.1 toegestaan. Liander heeft het voorheen aanwezige 50 kV station aan de Karperweg gesloopt ten behoeve van een nieuw onderstation. Op het aangrenzende perceel wordt een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd. Tot slot biedt het bestemmingsplan binnen de bedrijfsbestemming ruimte voor kleinschalige stedelijke voorzieningen. Voor het perceel Karperweg 37-41, direct grenzend aan het beoogde buurtplein aan de Stadiongracht, geldt dat hier via een wijzigingsbevoegdheid een horecavestiging is toegestaan. Een dergelijke ontwikkeling zou goed aansluiten op de ontwikkeling van het Havenstraatterrein. Ten zuidoosten van het plangebied wordt de plint van het bouwblok tussen de Amstelveenseweg en Karperstraat herontwikkeld.
Een belangrijke ontwikkeling ten noorden van het plangebied is de herbestemming van het voormalige Huis van Bewaring aan de Havenstraat (zie figuur 3.1). Het gebouw is sinds 2003 niet meer in gebruik als penitentiaire inrichting. Daarna bood het gebouw enige tijd ruimte aan asielzoekers. In 2017 heeft British School of Amsterdam (BSA) het pand en bijbehorende gronden gekocht met als doel hier een internationale school te vestigen. Het pand is inmiddels verbouwd en de BSA heeft het gebouw in gebruik genomen.
Figuur 3.1 - Huis van Bewaring Havenstraat
Een belangrijke pijler van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 is intensivering van het grondgebruik in Amsterdam, waardoor aan meer mensen woon- en werkruimte kan worden geboden. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in openbare ruimte en er hoeft minder landschap en groen te worden aangetast. Deze intensivering leidt tot de uitrol van het centrumgebied, die zich het sterkst manifesteert via het aantal extra woningen die zullen worden gebouwd in monofunctionele werkgebieden, maar in de nabije toekomst tot het (hoog)stedelijke centrumgebied gaan behoren. Er zullen met name appartementen in een stedelijke, gemengde setting worden gebouwd, waarbij het gaat om locaties die net binnen of buiten de Ringweg A10 zijn gelegen. Het Havenstraatterrein is één van deze locaties met een gunstige ligging, dicht bij het Vondelpark en voorzieningen langs de Zeilstraat.
In de afgelopen jaren is in het westelijke deel van Amsterdam Zuid veel veranderd. Het gebied heeft zich ontwikkeld tot populaire, hoogwaardige centrumstedelijke locatie. Dat is mede te danken aan een aantal succesvolle herontwikkelingstrajecten. Deze ontwikkelingen hebben tevens gevolgen voor het plangebied Havenstraatterrein. In de visie van het stadsdeel bepaalt de huidige dynamiek met het eigen, ruwe karakter van het Havenstraatterrein ook de toekomstige sfeer van het gebied. Daarbij is ruimte voor particuliere bouw en menging van functies. Tegelijkertijd blijven enkele karakteristieke bedrijven en historische gebouwen in de directe omgeving behouden waardoor het gebied ook in de toekomst levendig en gevarieerd is.
Doelstelling is om het Havenstraatterrein uit te laten groeien tot een woongebied met een grote verscheidenheid aan woonvormen, beschikbaar in huur en koop. De verdeling gaat uit van 30 procent sociale huur, 50 procent middensegment en 20 procent vrije sector. De woonfunctie wordt daarbij gemengd met werken: in de plinten is verspreid over het gebied een diversiteit aan bedrijven en voorzieningen gevestigd. Daarmee wordt het karakter dat het gebied nu heeft gecontinueerd. Deze bedrijvigheid is van grote betekenis voor de uitstraling van het Havenstraatterrein.
Het stoere, dynamische karakter van het Havenstraatterrein wordt onder andere bepaald door bedrijvigheid onder en (eventueel) in de woningen. Met name in de gebouwplinten bevindt zich een verscheidenheid aan bedrijven en voorzieningen, zoals ambachtelijke en creatieve bedrijven, maatschappelijke ondernemers zoals een huisartsenpraktijk en kinderopvang, werken aan huis en ateliers. Mogelijk keren enkele van de huidige bedrijven in het gebied terug. Alle woningen en bedrijfsruimten, ook op de bovengelegen verdiepingen, hebben hun entree aan de straat. Deze bedrijvigheid heeft een essentiële betekenis voor de uitstraling van het Havenstraatterrein. Met hun activiteiten zijn bedrijven nadrukkelijk aanwezig in het gebied: vanaf de straat is duidelijk zichtbaar dat hier niet alleen wordt gewoond maar ook gewerkt, en zelfs waaraan.
Juist dankzij deze verscheidenheid en diversiteit straalt het gebied een eenheid uit: het Havenstraatterrein is straks een gebied met een geheel eigen karakter, waarvoor bewoners en bedrijven bewust hebben gekozen. Ook in de architectuur is het bijzondere karakter van het gebied zichtbaar. De plinthoogte is overal minimaal 3,5 meter. De vormgeving van de nieuwbouw is een uiting van de functies. Er is gebouwd in diverse bouwhoogtes, -breedtes en -dieptes (zie figuur 3.2). Dit heeft tot een zeer gevarieerd beeld geleid dat gelijkenis vertoont met de bebouwing langs de Schinkel aan de overkant van het Havenstraatterrein, maar ook aan de diversiteit van de grachtengordel en sommige delen van de Pijp.
Figuur 3.2 - Mogelijk eindbeeld Havenstraatterrein vogelvluchtperspectief
De noordkant van het Havenstraatterrein sluit direct aan op de karakteristieke bouwblokken van Amsterdam Zuid. Het bouwvolume is hierop aangepast. De blokmaat en bouwhoogte is vergelijkbaar met de omliggende bebouwing, zodat deze onopvallend worden ingepast. Richting het zuiden ligt het Havenstraatterrein relatief solitair op een schiereiland aan de Schinkel. Gevarieerde hoogtes zorgen voor een speels en informeer karakter. De zuidpunt (loods) is relatief laag waardoor er een zachte overgang ontstaat naar het park.
De openbare ruimte heeft een toegankelijk en een beetje ruw karakter. Door de lange lijnen structureren de twee oost-west lopende wegen het gebied. Beide wegen zijn verkeersluw doordat er geen doorlopende wegen door het gebied lopen. De Karperweg is een belangrijke verbindende route. De verlengde Havenstraat is vooral een ontsluitingsweg voor de aanliggende woningen en bedrijven en vormt de fietsverbinding tussen de stad en het Amsterdamse Bos.
In de zuidwesthoek van het gebied is het groen en het karakter van de Schinkeleilanden, het Amsterdamse Bos en de Nieuwe Meer het gebied ingetrokken, om te eindigen op een stedelijke ruimte. Vanaf dit pleintje wordt via een brug voor langzaam verkeer over de Stadiongracht een verbinding met het Olympisch Kwartier gemaakt. Het pleintje is een verbindende ruimte: een belangrijke ontmoetingsplek voor meer dan alleen de bewoners van het Havenstraatterrein. Aan de kade van de Stadiongracht meren bezoekers hun bootje af, om langs het water te genieten van de middag- en avondzon. Op het plein kunnen zowel bezoekers als bewoners een drankje drinken of een hapje eten.
De binnenterreinen van de bouwblokken zijn, met uitzondering van een beperkte privé buitenruimte, grotendeels in gebruik als collectieve tuin (zie referenties figuur 3.3 en 3.4). Voor de inrichting is veel ruimte voor eigen initiatief en voor collectieve functies als een moestuin, zandbank, speelvoorzieningen, picknicktafel of barbecue. Een groen binnenterrein is bovendien aantrekkelijk voor alle bewoners van de bouwblokken, is positief voor het opvangen van regenwater en beperkt hittestress. De collectieve ruimte is voor alle bewoners van het bouwblok goed toegankelijk en vormt de centrale ontmoetingsplek voor hen. Woningen die aan deze collectieve tuinen hun entree, buitenruimte, terrassen en balkons hebben, dragen bij aan een levendige en sociaal veilige plek.
Figuur 3.3 - Referentie Zelterstrasse, Berlijn Figuur 3.4 - Referentie De Wending, A'dam
Autoparkeren wordt uit het zicht, in garages onder de bouwblokken en de binnenterreinen, opgelost. Voor bezoekersparkeren is beperkt ruimte in de openbare ruimte beschikbaar. Het aantal fietsen in het plangebied is groot. Voor fietsen en scooters geldt dat parkeren voor de bewoners en werknemers in ondergrondse garages en in het bouwblok in het souterrain wordt opgelost. De fietsen van kinderen van de basisschool in blok 2 worden geparkeerd op het schoolplein. Voor bezoekers worden in de openbare ruimte fietsvoorzieningen aangebracht.
Door de hierboven beschreven kwaliteiten is het Havenstraatterrein niet alleen een gewilde plek om te wonen en werken, maar ook voor een bezoek, of als pleisterplaats op weg naar het Amsterdamse Bos en de Nieuwe Meer. Door die aantrekkende werking wordt het Havenstraatterrein veel meer een onderdeel van de stad. Door de wijze van ontwikkeling en het bijzondere karakter van het gebied is een divers woonmilieu ontstaan waarin verschillende mensen zich thuis voelen; dynamische stedelingen, studenten en starters, maar ook gezinnen en ouderen.
De historische tramspoorlijn heeft in de huidige situatie een belangrijke plek in het plangebied Havenstraatterrein. De tramspoorlijn van het Haarlemmermeerstation richting Amstelveen Bovenkerk loopt dwars door het plangebied en heeft ter plaatse van het Haarlemmermeerstation een keerlus waar de passagiers in en uit kunnen stappen. In diverse loodsen in het plangebied zijn historische tramstallen gestald, waar deze ook worden onderhouden. De historische tramspoorlijn, daaronder niet begrepen de loodsen en werkplaatsen, is aangewezen in het kader van het Besluit bijzondere spoorwegen. De gemeente Amsterdam is eigenaar van de grond. De Vereniging Rijdend Electrisch Tram Museum (RETM) huurt de grond onder de loodsen. De Stichting Elektrische Museumtramlijn Amsterdam (EMA) exploiteert en beheert de tramspoorlijn. De tramstellen, merendeels in eigendom bij de Stichting Beheer Collectie Amsterdam Vervoer Museum (AVM), worden onderhouden door RETM.
In de planvorming is de mogelijkheid voor het behoud van de historische tramspoorlijn in het plangebied altijd het uitgangspunt geweest. Daarbij is uitgegaan van een reservering in blok 1 of blok 4 voor de nieuwe huisvesting en het verleggen van de tramspoorlijn naar de Karperweg. De tramorganisaties hebben gezamenlijk een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Daarin wordt kortweg gesteld dat er huisvestings- en exploitatieproblemen voor de bedrijfsvoering van een museaal trambedrijf ontstaan als uitvoering wordt gegeven aan de beoogde ontwikkeling van het plangebied.
De gemeente is sinds 2010 met de tramorganisaties in gesprek over de inpassing van het museaal trambedrijf binnen de voorstaande ontwikkeling van het Havenstraatterrein. In dit kader heeft de gemeente de tramorganisaties herhaaldelijk verzocht om een solide beleids- en financieel meerjarenplan te presenteren. Deze gegevens worden nodig geacht om inzicht te krijgen welke minimale gebruiksruimte en financiële middelen nodig zijn voor een gezonde bedrijfsvoering van een museaal trambedrijf. Een en ander heeft in 2018 geleid tot een bestemmingsplan met een wijzigingsbevoegdheid, dat met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 27 maart 2019 is vernietigd (ECLI:NL:RVS:2019:960).
Inmiddels (2021) hebben de tramorganisaties een bedrijfsplan ingediend, dat als voldoende basis kan dienen voor een positieve bestemming van de historische tramlijn en de bijbehorende loods. Onderzocht is hoe de spoorlijn in het plangebied kan worden ingepast. De varianten staan beschreven in de notitie Inpassing spoor Havenstraatterrein die als bijlage 40 bij de plantoelichting is gevoegd. Bij alle varianten is uitgegaan van een tramloods in blok 4 vanwege de toegangssporen naar de loods omdat daar de meeste ruimte is om een tramloods van enige omvang te realiseren. De ruimtereservering in blok 1 voor een tramloods is al enige tijd verlaten. Gekozen is voor de basisvariant 1, omdat in deze variant aan de meeste eisen, zoals veiligheid, bruikbaarheid en stedebouwkundige kwaliteit, wordt voldaan.
Met de herontwikkeling van het Havenstraatterrein worden verschillende nieuwe functies mogelijk gemaakt en zal de bestaande ruimtelijke en functionele structuur veranderen. Het programma richt zich op een mix van wonen en bedrijvigheid, waarbij wonen de overhand heeft, om op deze manier een levendige wijk te creëren. Als onderdeel van het ruimtelijk kader, behorend bij het Investeringsbesluit, is een drietal spelregelkaarten opgesteld: openbare ruimte, programma en bebouwing. Figuur 3.5 geeft een weergave van een mogelijk eindbeeld. Ten opzichte van het Investeringsbesluit zijn het ruimtelijk kader en de spelregelkaarten op onderdelen gewijzigd.
De op onderdelen gewijzigde spelregels vormen het kader voor het bestemmingsplan, het in de markt zetten van het gebied en het maken van ontwerpen. De spelregels zijn bedoeld om de publieke belangen in het plangebied veilig te stellen, maar tegelijkertijd ook bewegingsruimte te creëren voor private initiatieven en ontwikkelingen. Daartoe brengt het ruimtelijk kader een scheiding aan tussen de openbare ruimte, die wordt aangelegd en beheerd door de gemeente, en het private domein binnen de bouwblokken. De openbare ruimte is als het ware het 'casco' voor de tussengelegen vier bouwblokken.
Figuur 3.5 - Aangepast ruimtelijk kader
Een aanpassing van het ruimtelijk kader van het Investeringsbesluit betreft de ontwikkeling van een basisschool met bijbehorend schoolplein in bouwblok 2. Deze ontwikkeling heeft ook geleid tot aanpassingen in de spelregelkaarten voor openbare ruimte, programma en bebouwing.
De openbare ruimte vormt het raamwerk voor de ontwikkeling (zie figuur 3.6). Basis voor de structuur van de openbare ruimte is een goede verankering in de omgeving, een heldere ontsluitingsstructuur en een beleefbare cultuurhistorie. In het Investeringsbesluit zijn spelregels opgenomen met betrekking tot de openbare ruimte.
Figuur 3.6 - Plankaart VO openbare ruimte
Infrastructuur
De Karperweg en de verlenging van de Havenstraat vormen samen met twee dwarsverbindingen tussen deze straten een eenvoudige robuuste ontsluitingsstructuur. De Karperweg wordt opnieuw aangelegd. De ambulances van Ambulance Amsterdam moeten ongehinderd kunnen uitrukken, zonder oponthoud tussen hun garage en de kruising met de Amstelveenseweg. Dat vormt een speciaal aandachtspunt bij de uitwerking van het ontwerp van de Karperweg. De verlenging van de Havenstraat vormt, samen met de bestaande Havenstraat, een directe verbinding met het Haarlemmermeercircuit en wordt een comfortabele verbinding voor fietsers op de route Amsterdamse Bos – Vondelpark – binnenstad.
De nieuwe brug voor voetgangers en fietsers over de Stadiongracht zorgt voor een betere verbinding van het Havenstraatterrein met de omgeving van het Stadionplein. De stedenbouwkundige structuur van het Olympisch Kwartier Noord (met bloemperken op de koppen van de straten) blijft gehandhaafd. De brug ligt op de zichtas naar de Marathontoren bij het Olympisch Stadion.
Verblijfsplekken
Naast de infrastructuur wordt de openbare ruimte van het plangebied gekenmerkt door zes bijzondere plekken met een verblijfsfunctie, te weten de kop van het plangebied rond het Haarlemmermeerstation en de villa, de kop van de Havenstraat bij de GVB remise (deze heeft geen verblijfsfunctie), het schoolplein, het pleintje aan de Stadiongracht, de groene uitloper van het Park Schinkeleilanden en een verbindingshof tussen blok 2 en 3:
In het Investeringsbesluit wordt uitgegaan van een gemengd programma voor het gehele plangebied. Om een gemengd programma mogelijk te maken is een aantal spelregels voor het programma van de voorgenomen ontwikkeling opgesteld. Op enkele punten wordt in het bestemmingsplan gemotiveerd afgeweken van de spelregels van het Investeringsbesluit. Uitgangspunt is dat in alle bouwblokken een gemengd programma kan worden gerealiseerd. Op een aantal plekken wordt echter een uitzondering gemaakt door beperkingen op te leggen aan een functie. Om de beoogde functiemenging en levendigheid te realiseren wordt op enkele locaties wonen uitgesloten in de eerste bouwlaag. De plint blijft daardoor beschikbaar voor niet-woonfuncties zoals bedrijvigheid, horeca en kleinschalige detailhandel. Om een goed woon- en leefklimaat te borgen worden bepaalde niet-woonfuncties niet toegestaan op de verdiepingen.
Wonen
Het grootste deel van het plangebied wordt ingericht voor woonfuncties. Daarbij worden woningen in diverse segmenten (sociaal, middensegment en vrije sector) ontwikkeld. Uitgangspunt is dat 30 procent sociale huurwoningen worden gerealiseerd, 50 procent in het middensegment en 20 procent vrije sector. Deze verdeling komt voort uit het Investeringsbesluit (met aangenomen moties) en sluit aan op de Woonagenda 2025 en het Actieplan meer middeldure huur (maandhuur 710 tot 970 euro).
De nieuwbouw van woningen vindt plaats verspreid over het plangebied. Niet op alle plekken is wonen echter toegestaan. Om te voorkomen dat overal op de begane grond wonen wordt gerealiseerd, is wonen op enkele locaties uitgesloten (zie figuur 3.7).
Figuur 3.7 - Geen woonfunctie
Het bestemmingsplan maakt bij recht maximaal 500 woningen mogelijk, gebaseerd op de vastgoed- en programmatische scan bij het Investeringsbesluit. Bij afwijking is het mogelijk om onder voorwaarden meer woningen toe te staan (tot een maximum van 750 woningen). Er kan behoefte zijn aan het ophogen van het maximum woningaantal als uiteindelijk veel kleine woningen worden gerealiseerd. Het maximaal toegestane bouwvolume is daarbij een vast gegeven.
Huisgebonden beroepen, waaronder onder meer arts, tandarts, advocaat en notaris zijn krachtens jurisprudentie toegestaan binnen een woonbestemming. Beroep en bedrijf aan huis en bed & breakfast worden onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Als criterium geldt dat het huisgebonden beroep of bedrijf gezien de aard en omvang geen afbreuk doet en ondergeschikt is aan het woongebruik en geen hinder oplevert voor de woonsituatie. Een aan huisgebonden beroep of bedrijf mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen, maar slechts in de hoofdbebouwing en eventuele aan- en uitbouwen die aan de hoofdbebouwing zijn gerealiseerd. Maximaal 40 procent van het oppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2 per woning mag worden gebruikt voor huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf of bed & breakfast. Daarmee wordt de kleinschaligheid van dergelijke voorzieningen gewaarborgd.
Bedrijven
Een tweede belangrijke functie in het gebied wordt gevormd door bedrijven met bijbehorende ondersteunende kantoorruimte. In de huidige situatie is een aantal bedrijven aanwezig waarvoor in de toekomstige situatie geen plaats meer is. Een diverse invulling van het plangebied, zowel qua woningbouw als qua bedrijven, is gewenst voor het vitale karakter van het plangebied. Verspreid over de blokken is daarom in de plint de vestiging van bedrijven mogelijk. Het kan dan gaan om een verscheidenheid aan bedrijven: een fietsenmaker, ambachtelijke en creatieve bedrijven.
De bedrijven die in het plangebied zijn toegestaan zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Het gaat om bedrijven uit milieucategorie 1 en 2. Onder voorwaarden zijn bedrijven uit milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor bedrijven uit die categorie geldt dat voor geur, gevaar en stof de maximale score 2 bedraagt, de werkzaamheden hoofdzakelijk inpandig en niet in de nachtperiode mogen plaatsvinden en het bedrijf geen gemeenschappelijk vloer/muur mag hebben met een gevoelige functie zoals wonen.
Detailhandel
Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt de vestiging van enkele kleine detailhandelsvestigingen toegestaan in de plint van de gemengde bouwblokken. Daarbij wordt een maximum gesteld van 300 m2 per vestiging, met een totaal maximum van 1.500 m2. Het is van belang dat het gaat om uitsluitend kleinschalige voorzieningen, waarmee ontwrichting van de bestaande winkelstructuur wordt voorkomen en de kleinschaligheid en diversiteit van functies in de plint kan worden gewaarborgd. Het gaat bijvoorbeeld om een bakker of fietsenwinkel. Supermarkten zijn niet toegestaan, gezien de nadelige effecten voor het woon- en leefklimaat en de verkeersaantrekkende werking. Bovendien zijn op loopafstand al voldoende supermarkten aanwezig. Voor ondersteunende detailhandel geldt een maximum van 10 procent van het netto vloeroppervlak, met een maximum van 50 m2.
Horeca
Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt de vestiging van nieuwe horeca toegestaan. Daarbij gaat het uitsluitend om horeca van categorie 3 en 4 (zoals café, koffiebar en restaurant) en zijn horecavestigingen alleen toegestaan binnen de gemengde bouwblokken in de plint. Daarbij wordt een maximum gesteld van 300 m2 per vestiging, met een totaal van 1.500 m2. Daarnaast is ondersteunende horeca toegestaan. Daarbij wordt een maximum gesteld van 30 procent van het netto vloeroppervlak, met een maximum van 30 m2. Een aantal locaties in het plangebied is erg kansrijk voor horeca, waaronder het Haarlemmermeerstation en de naastgelegen villa en de gevelwand van blok 3 dat grenst aan het buurtplein. Op het buurtplein zelf zijn twee kiosken ten behoeve van horeca toegestaan.
Maatschappelijke voorzieningen
Binnen het plangebied bestaat de mogelijkheid een onderwijsvoorziening te realiseren. In het Investeringsbesluit was de inpassing van een integraal kindcentrum in blok 2 of blok 4 voorzien. Uitgangspunt is een volwaardige basisschool inclusief gymzaal, kinderdagopvang, voor- en vroegschoolse educatie en buitenschoolse opvang. Gezien de grote behoefte aan een school in de buurt en de belangstelling van diverse schoolbesturen wordt de vestiging van een school in blok 2 mogelijk gemaakt. Het gaat om een school van 4.000 m2 bvo met een schoolplein. Het schoolplein wordt niet opgenomen in het binnenterrein van het bouwblok, maar wordt aan de rand van het bouwblok gesitueerd. Het schoolplein kan buiten schooltijden worden gebruikt als openbare buitenruimte.
Naast de school in blok 2 worden binnen de gemengde bouwblokken maatschappelijke voorzieningen in de plint toegestaan, zoals een huisartsenpraktijk of een apotheek. Voor maatschappelijk voorzieningen wordt daarbij een maximum gesteld van 300 m2 per vestiging, met een totaal van 1.500 m2.
Consumentverzorgende dienstverlening
In het plangebied wordt ook ruimte geboden voor consumentverzorgende dienstverlening in de plint, zoals een kapper, een beautycentrum/zonnestudio of een fitnessruimte. Dergelijke voorzieningen voorzien in een lokale stedelijke behoefte. Ook voor consumentverzorgende dienstverlening geldt een maximum vloeroppervlak per vestiging van 300 m2, met een totaal maximum van 1.500 m2.
Culturele voorzieningen
Culturele voorzieningen, een vorm van maatschappelijke dienstverlening, zijn toegestaan in de plint. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om expositieruimten, musea, theaters. Ook voor culturele voorzieningen geldt een maximum vloeroppervlak per vestiging van 300 m2, met een totaal maximum van 1.500 m2. De villa naast het Haarlemmermeerstation zou zich bijvoorbeeld prima lenen voor een expositieruimte of een andere functie die een meerwaarde heeft voor de omliggende openbare ruimte.
Binnenterreinen
De binnenterreinen van de bouwblokken worden, met uitzondering van een beperkte privé buitenruimte, grotendeels ingericht als collectieve tuin. Een groene binnentuin is aantrekkelijk voor alle bewoners van de bouwblokken, is positief voor het opvangen van regenwater en beperkt hittestress. Uitgangspunt is dat het bebouwen van de binnenterreinen zo veel mogelijk wordt voorkomen.
Parkeren
Voor parkeren voor bovengenoemde functies geldt dat er op eigen terrein volgens de geldende parkeernormen voor het gebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden: auto's moeten in een ondergrondse parkeergarage worden geparkeerd, voor fietsen en scooters geldt dat deze ook in een souterrain geparkeerd mogen worden (zie verder hoofdstuk 6). Op de spelregelkaart voor programma is een maximum aantal auto-entrees per gevelwand voorgeschreven om te voorkomen dat er te veel garagedeuren vanaf de openbare ruimte zichtbaar zijn.
De bouwhoogte voor het Havenstraatterrein is gevarieerd en is zorgvuldig afgestemd op de bouwhoogten in de omgeving (zie o.a. figuur 3.2). De bestaande bebouwing langs de Karperweg varieert tussen de twee en vijf bouwlagen en de bebouwing langs de Afroditekade kent zeven en acht lagen.
De grenzen van de openbare ruimte vormen het raamwerk voor de bouwblokken. Gezien de grote woningvraag, de goede ligging en de beoogde levendigheid en menging is het vanuit publiek belang noodzakelijk dat op het Havenstraatterrein minimaal een volume wordt gerealiseerd. De spelregels voor bebouwing kennen minima en maxima in het horizontale en verticale vlak (zie figuren 3.8 en 3.9).
Figuur 3.8 - Minimale en maximale bouwhoogte
Figuur 3.9 - Maximale bouwdiepte
Bouwhoogte
De minimale en maximale bouwhoogte zijn per bouwblok vastgelegd in de spelregels (zie figuur 3.8). Door de ligging ten opzichte van de omgeving en de kwaliteiten binnen het plangebied is het noodzakelijk om het bouwvolume te differentiëren.
Voor de kwaliteit van de woningen en de duurzaamheid van het plan is het verder van belang dat een zo groot mogelijk deel van het bouwvolume een goede bezonning heeft. Het plan kent daarom globaal (met uitzondering van blok 1) een hogere bebouwing aan de noordzijde en lagere bebouwing aan de zuidzijde. Bijkomend voordeel van deze opzet is dat geluid vanaf de tramremise vanuit noordelijke richting door de hogere bebouwing wordt beperkt, terwijl de bebouwing goed georiënteerd is op het rustigere zuiden. In aanvulling op deze spelregel uit het Investeringsbesluit is voor de zuidwestzijde van blok 3 als regel gesteld dat deze gevel niet hoger mag zijn dan de noordgevel van datzelfde blok.
Om een gevarieerde buurt te kunnen realiseren is er voor gekozen om zoveel mogelijk ruimte te bieden voor differentiatie van woningtypen. Dit betekent dat de minimale bouwhoogte op een aantal plekken zo laag is dat er herenhuizen of stadswoningen kunnen worden gebouwd. Omdat dit type woningen de levendigheid van het straatbeeld versterkt, is dit vooral mogelijk in blok 2 en 3 langs de Karperweg en aan de oostzijde van het groene autovrije hof.
Plinten
De bouwblokken hebben een verplichte plint van minimaal 3,5 meter hoog. Met het voorschrijven van een minimum plinthoogte worden de kansen op menging van functies ook op langere termijn gewaarborgd en is er veel flexibiliteit voor nieuwe bestemmingen. Bovendien draagt een hoge plint bij aan een aantrekkelijk straatbeeld, met een 'voorname' uitstraling. De uitstraling van de plint wordt in belangrijke mate bepaald door de functionele organisatie en plattegrond van de begane grond. Voor de sfeer in het gebied is het gewenst een levendige straat te creëren. Daarom moeten alle woningen en andere functies op de begane grond een entree aan de straat krijgen. Ook de centrale entrees van appartementen en/of bedrijfsruimten op de bovenliggende verdiepingen moeten om die reden aan de straat liggen.
Bebouwingsgrenzen
Voor de bebouwingsgrenzen zijn in het ruimtelijk kader bij het Investeringsbesluit diverse spelregels opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën:
Gevels die van groot belang zijn voor de beleving van de grotere stedenbouwkundige structuur zijn vastgelegd in een rooilijn waarin verplicht gebouwd moet worden. Het gaat hier om de noord- en oostgevel van bouwblok 1 die een directe relatie aangaat met het Haarlemmermeerstation en de Havenstraat. Ook de noord- en oostgevel van de basisschool in bouwblok 2 zijn vastgelegd omdat deze beeldbepalend zijn als entree van het Havenstraatterrein. Ook de zuidwestgevel van bouwblok 3 en de noordgevel van bouwblok 4 moeten in de rooilijn worden gebouwd.
Bij het grootste deel van de gevels is de overgang van openbare ruimte naar private ruimte vorm gegeven met een flexibele zone van 2 meter tussen de openbare ruimte en de rooilijn (zie figuur 3.10). Binnen deze flexibele zone mag in de eerste 0,8 meter per kavel gerekend vanaf de rooilijn maximaal 70 procent bebouwd worden. Daarnaast is er vanaf de tweede bouwlaag nog 0,6 meter ruimte om maximaal 40 procent extra uit te kragen. In de laatste 0,6 meter is bebouwing niet toegestaan en zijn uitsluitend trappen en hellingsbanen toegestaan.
Figuur 3.10 - Regeling flexibele zone
Figuur 3.11 - Voorbeelduitwerkingen flexibele zone
Een flexibele zone biedt ruimte voor informeel gebruik op het raakvlak van het publieke en private domein. Door de vrijheden in deze flexibele zone ontstaat er extra ruimte voor individuele expressie en extra kansen op een gevarieerd straatbeeld. In figuur 3.11 zijn voorbeelduitwerkingen opgenomen van de mogelijkheden binnen de flexibele zone.
Voor de zuidoostelijke gevel van bouwblok 3, grenzend aan het plein, geldt dat hier niet verplicht in de rooilijn gebouwd hoeft te worden. In het Investeringsbesluit was voor dit geveldeel de verplichting opgenomen om in de rooilijn te bouwen. Omdat deze verplichting een belemmering vormt voor het realiseren van balkons is in het kader van het bestemmingsplan deze verplichting geschrapt. Dit geveldeel van bouwblok 3 springt hier naar voren om de bijzondere ligging van het plein aan de Stadiongracht te accentueren.
Aanvullend op bovenstaande stedenbouwkundige spelregels voor de bebouwingsgrenzen zijn nog enkele gevelregels opgenomen. Voor de gevels waar de maximale toegestane geluidswaarden worden overschreden worden dove gevels voorgeschreven. Op grond van de Crisis- en herstelwet geldt dat voor een gedeelte van de westelijke geveldeel van blok 3 een dove gevel/geluidwerend vlies verplicht is, indien binnen 10 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet aan de geluidsnormen kan worden voldaan. Voor de gevels waar de voorkeursgrensgrenswaarden voor wegverkeersgeluid en de voor het plangebied vastgestelde geluidsniveaus vanwege inrichtingen worden overschreden geldt dat de eerstelijnsbebouwing aaneengesloten moet worden gebouwd om 'geluidslekken' te voorkomen. Hiervan kan onder voorwaarden worden afgeweken. Zie verder paragraaf 7.3 over geluid.
Parkeren
De parkeerbehoefte voor auto's moet ondergronds worden opgelost. Autoparkeren op maaiveld wordt, met uitzondering van bezoekersparkeren in de openbare ruimte, uitgesloten. Per bouwblok geldt voor auto's een maximum aantal entrees naar de parkeergarages. Via een binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden autoparkeren in het souterrain worden toegestaan. Voor parkeren van fietsen en scooters geldt dat naast parkeren in een ondergrondse garage ook parkeren in het souterrain onder de bouwblokken is toegestaan. Het fietsparkeren voor de basisschool mag ook op maaiveld (op het schoolplein) worden opgelost. In figuur 3.12 is de spelregelkaart voor parkeergarages weergegeven. Voor het eerste en vierde bouwblok geldt dat hier maximaal twee ondergrondse parkeerlagen zijn toegestaan. Voor het tweede en derde bouwlblok geldt dat maximaal één ondergrondse parkeerlaag is toegestaan.
Figuur 3.12 - Spelregelkaart ondergronds parkeren
Voor parkeren gelden enkele aanvullende spelregels om het parkeren en de ontsluiting op maaiveld op een stedenbouwkundig verantwoorde manier en op een verkeersveilige manier te regelen (zie figuur 3.13). De entree van de parkeergarage moet gelegen zijn binnen het bouwblok, achter de rooilijn. Daarnaast moet in verband met de verkeersveiligheid ter plaatse van de aangrenzende openbare ruimte rechtstand op eigen terrein worden mogelijk gemaakt.
Figuur 3.13 - Regeling parkeren ondergronds en in souterrain
De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de planregels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
Het voorliggende bestemmingsplan kan worden getypeerd als een globaal eindplan. Dit houdt in dat het bestemmingsplan in hoofdlijnen de stedenbouwkundige structuur vastlegt, maar vrijheden biedt ten aanzien van bijvoorbeeld woningtypen en de situering van woningen. Tegelijkertijd biedt het plan voor de bouwblokken een rechtstreekse bouwtitel, zodat geen extra procedures doorlopen hoeven te worden voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Het ruimtelijk kader voor het plangebied, dat onderdeel is van het Investeringsbesluit (zie bijlage 1 bij plantoelichting), vormt daarbij het uitgangspunt voor het bestemmingsplan. In het kader van het bestemmingsplan is het ruimtelijk kader met bijbehorende spelregelkaarten op onderdelen aangepast. Het principe voor het bestemmingsplan is dat geen onnodige beperkingen worden opgelegd aan ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Verder houdt het plan rekening met recente wetgeving en beleid en speelt het in op maatschappelijke en economische ontwikkelingen.
De ratio achter de keuze voor een globaal eindplan is mede gelegen in het feit dat de woningbouwmarkt in de afgelopen jaren is verschoven van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte markt. Meer dan in het verleden moet de bouwwereld inspelen op de wensen en behoeften van de consument. Daar waar de gemeente Amsterdam tot voor kort inzette op gedetailleerd uitgewerkte bestemmingsplannen, bestaat er nu behoefte aan flexibele bestemmingsplannen. Met dergelijke plannen is het mogelijk snel in te spelen op verandering in de markt, zonder dat daar tijdrovende en kostbare procedures voor nodig zijn. Daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen rechtszekerheid enerzijds en flexibiliteit anderzijds. Welke keuzes hierin gemaakt zijn wordt nader toegelicht in hoofdstuk 12 van voorliggende toelichting.
Aan de hand van de bebouwingstypologie is de stad verdeeld in zogeheten ruimtelijke systemen. Hiervoor zijn uitgangspunten en welstandscriteria opgesteld, waarmee de ontwerper rekening moet houden. In de welstandsbeoordeling wordt niet alleen het bouwwerk op zichzelf bekeken, maar ook aandacht geschonken aan de relatie met de omgeving. De uitgangspunten en criteria voor beoordeling zijn per groep geschreven. Aan de hand van de beschrijvingen, uitgangspunten en criteria zijn bouwplannen te beoordelen, die passen in het karakter van het systeem en de buurt.
Gebieden en gebouwen verschillen in gebruik en van karakter, maar ook in hun belang voor het aanzicht en de identiteit van de stad. Het welstandsniveau is een uitdrukking van de mate van inspanning die bij het opstellen van een plan wordt verwacht ten aanzien van de omgeving en van het bouwwerk op zichzelf. Voor elk gebied is het gewenste welstandsniveau aangegeven, variërend van eenvoudig tot bijzonder. Het welstandsniveau sluit zoveel mogelijk aan bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. Op basis van het ruimtelijk systeem en het welstandsniveau gelden voor een gebied welstandscriteria. Deze zijn onderverdeeld in criteria ten aanzien van ligging, massa, architectonische uitwerking, materiaal en kleur.
Het welstandstandskader Havenstraatterrein, dat als basis dient voor het op te stellen beeldkwaliteitsplan, wordt in het kader van de inspraak ter inzage gelegd. Voor de start van de tenders voor de bouwblokken wordt het welstandskader Havenstraatterrein door de gemeenteraad vastgesteld.
De beleidscontext voor dit bestemmingsplan wordt gevormd door de vigerende beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, regionaal, gemeentelijk en stadsdeelniveau. In dit hoofdstuk is het ruimtelijk relevante beleidskader samengevat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in algemeen ruimtelijk beleid en ruimtelijk relevant beleid voor de functies wonen, bedrijven en kantoren, maatschappelijk, horeca, detailhandel, groen en sport. Per onderdeel wordt tevens geconcludeerd in hoeverre de beoogde planbeschrijving (zie hoofdstuk 3) past binnen het beschreven beleid. Het sectorale beleid en sectorale wet- en regelgeving ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren, milieu, water, natuur en duurzaamheid is opgenomen in de hoofdstukken 5 t/m 11.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze is op 15 september 2020 bekend gemaakt. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) is door deze nieuwe omgevingsvisie vervangen. De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is een instrument van de aankomende Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Het is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie. De inrichting van de NOVI sluit aan op de voorwaarden die op basis van de Omgevingswet aan de visie worden gesteld. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de Omgevingswet bedoeld.
De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.
De Visie
De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip.
De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken. Beschreven wordt een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?
Toelichting
In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.
Uitvoeringsagenda
In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. In de uitvoeringsagenda worden de opgaven centraal gesteld aan de hand van vier prioriteiten. De Uitvoeringsagenda beschrijft de volgende vier prioriteiten:
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal zonder meer samen en ze zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
De NOVI heeft geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de NOVI die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Barro. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen zijn van toepassing op dit bestemmingsplan.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit rijksbeleid.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' ingevoegd als artikel 3.1.6 lid 2. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder geeft invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige en transparante afweging bij ruimtelijke besluiten. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied en de keuzes die daaruit volgen.
Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd, waarbij het toetsingskader lichter in gebruik is geworden. Het doorlopen van de drie motiveringstredes en aantonen van de actuele regionale behoefte is niet meer verplicht. Wel moet voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling worden gegeven. Verder is toegevoegd dat bij nieuwe moederplannen met een wijzigingsbevoegdheid de laddertoets kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigingsplan.
Demografische en economische ontwikkeling
De behoeftevraag naar functies als wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen is in grote mate afhankelijk van de toekomstige demografische en economische ontwikkelingen in het gebied.
Uit het rapport Demografische ontwikkelingen 2010-2040 van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt de Metropoolregio Amsterdam aanhoudend (tot 2040) sterk tot zeer sterk te groeien: 10 procent tot meer dan 20 procent. Ook de huishoudensontwikkeling geeft dezelfde trend met een stevige groei van 20 procent of meer. De verwachting is dat de gemeente Amsterdam in 2040 ruim 50.000 huishoudens meer heeft dan in 2010. De werkzame beroepsbevolking in de Metropoolregio Amsterdam zal toenemen.
Om de concurrentie met andere economisch topregio's aan te kunnen dient het hoogstedelijk centrummilieu doorontwikkeld te worden. Intensivering van het grondgebruik in de stad is hierbij van groot belang. Een grotere mix van wonen en werken, waarbij kansrijke economische sectoren de ruimte krijgen. Meer woon- en werkruimte betekent meer draagvlak voor voorzieningen. Daarbij horen horeca, detailhandel en een diversiteit aan culturele en onderwijsinstellingen. De nieuwe economie bestaat uit een complex van functies: wonen, werken en recreëren.
Beschrijving behoefte
Het Havenstraatterrein is gelegen in bestaand stedelijk gebied, nabij het centrum van Amsterdam. Als gevolg van de transformatie verdwijnt de huidige bedrijfsmatige invulling van het plangebied. De huidige invulling is extensief en laagwaardig (tijdelijke loodsen).
De ontwikkeling van het plangebied tot gemengd woon-werkgebied is opgenomen in de voorheen geldende Structuurvisie Amsterdam, vastgelegd in het Investeringsbesluit Havenstraatterrein en leidt tot een nieuwe bestemming. De ontwikkeling zorgt voor de toevoeging van een kwalitatief hoogwaardig stedelijk milieu, sluit aan op de uitrol van het centrummilieu en voorziet in een aanzienlijke intensivering van het ruimtegebruik (zie hoofdstuk 3). De ruimtevraag, kan in zijn geheel worden opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
De gemeente houdt scherp toezicht op de ontwikkeling van andere projecten in de stad met als doel te voorkomen dat deze projecten met elkaar concurreren. Er wordt gezorgd voor goede contractafspraken met marktpartijen. De interesse van marktpartijen voor het plangebied is onderzocht via een marktconsultatie en door het plan intern te toetsen. Daaruit blijkt dat de belangstelling voor het Havenstraatterrein groot is.
De transformatie van het Havenstraatterrein kan worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Om die reden wordt de behoefte aan de ontwikkeling, die het bestemmingsplan mogelijk maakt, beschreven. Het bestemmingsplan biedt een directe bouwtitel voor wonen, bedrijvigheid, horeca, detailhandel (supermarkten zijn uitgezonderd), een basisschool, maatschappelijke dienstverlening, consumentverzorgende dienstverlening en culturele voorzieningen. Voor deze functies gelden de volgende maximum aantallen en maatvoeringen:
Wonen
De woningbehoefte in de Metropoolregio Amsterdam is zeer groot en voor de komende decennia van structurele aard. De stadsregio behoort landelijk tot één van de weinige regio's in Nederland waar het tot nu toe niet lukt om het woningtekort terug te dringen. Die woningbehoefte heeft veel te maken met de regionale economische ontwikkeling. De Amsterdamse regio is in economische termen de succesvolste van Nederland en wordt gezien als een belangrijke motor van de nationale economie.
Met de partners in de Metropoolregio is afgesproken dat Amsterdam haar woningvoorraad met 50.000 woningen uitbreidt binnen het bestaande stedelijke gebied in de periode 2010-2030. In de periode tot 2050 heeft Amsterdam de ambitie de voorraad met totaal 150.000 woningen uitgebreid te hebben. De druk op de Amsterdamse woningmarkt neem toe. De schaarste zorgt voor stijgende prijzen waardoor de betaalbaarheid voor lagere en middeninkomens verder onder druk komt te staan. De vraag naar woningen in Amsterdam is onverminderd groot, met name in de stedelijke woonmilieus binnen de Ring A10. Het centrum met het aangrenzende Zuid, Oud-West en Oostelijk Havengebied vormen samen de centraal stedelijke zone. De vraag naar stedelijk wonen is hier groot en door de unieke kwaliteiten heeft dit gebied weinig concurrentie in de regio. Veel mensen willen juist hier wonen, de dichtheid van bebouwing, voorzieningen en activiteiten is hier heel hoog.
Gemeentelijke prognoses geven aan dat er 3.000 tot 7.500 woningtoevoegingen per jaar moeten plaatsvinden om in de woningbehoefte te voorzien. Er vestigen zich veel nieuwe mensen in de stad: netto circa 10.000 per jaar. De komende decennia zal het aantal ouderen in Amsterdam fors toenemen. Door het landelijk beleid zullen veel ouderen langer zelfstandig blijven wonen. In bouwplannen zal dan ook ruimte moeten zijn voor nieuwbouw die ook geschikt is voor ouderen. Ook de vraag naar studentenwoningen is in Amsterdam onverminderd groot, zodat de komende jaren de bouw van studentenhuisvesting blijvend gestimuleerd moet worden. Tot slot is behoefte aan ruimte voor zelfbouwers en bouwgroepen.
Naast de woningvraag van nieuwe inwoners wordt met het mogelijk maken van nieuwe woningen ook een doorstroombeweging in de stad in gang gezet. Voor de gezinshuishoudens die nu noodgedwongen in te krappe woningen blijven wonen, ontstaan er mogelijkheden om binnen hun wensen in de stad te blijven wonen. De woningen die zij in verschillende buurten achterlaten zijn geschikt voor kleine huishoudens en starters op de woningmarkt. De middenhuur kan de sleutel vormen voor een betere verdeling van de schaarse woonruimte in Amsterdam. Er zit nu vaak een groot gat tussen de sociale huurprijzen tot afgerond 700 euro per maand en de huurprijzen in de vrije sector. Door veel woningen te bouwen met een middenhuur kunnen de relatief welvarende mensen in een sociale huurwoning verleid worden om te verhuizen. Er moeten meer middensegment woningen worden gebouwd. De gemeente heeft hiertoe in 2017 het Actieplan meer middeldure huur en de Woonagenda 2025 vastgesteld.
De gemeente Amsterdam heeft gezien deze toenemende woningbehoefte de ambitie uitgesproken om vanaf 2018 per jaar minimaal 5.000 woningen te realiseren, waarvan 500 sociale huurwoningen. Om tegemoet te komen aan de grote vraag naar nieuwbouwwoningen is het zaak om hierop in te spelen door woningbouw planologisch mogelijk te maken: de planvoorraad moet worden vergroot. De ontwikkeling van het Havenstraatterrein tot gemengd stedelijk woonmilieu levert een belangrijke bijdrage aan de stedelijke woningbehoefte in de gewilde centraal stedelijke zone. Er wordt met name ingezet op woningen in het middensegment (50 procent), aangezien daar veel vraag naar is terwijl het aanbod daarin nog achterblijft. Er wordt echter ook ruimte geboden voor vrije sector (20 procent) en sociale huur (30 procent).
Bedrijven
In het kader van het Platform Bedrijven en Kantoren wordt gewerkt aan een gezamenlijke strategie voor de planning van kantoor- en bedrijfslocaties in de Metropoolregio Amsterdam. Daarin wordt gezien de kantorenleegstand ingezet op het schrappen van kantorenaanbod, maar ook op transformatie. Binnenstedelijke bedrijventerreinen zijn van belang voor het functioneren van de stad. Dit blijkt uit de beperkte leegstand. Bovendien tonen prognoses aan dat de vraag naar deze binnenstedelijke bedrijventerreinen in de toekomst onverminderd hoog blijft. Hier komt bij dat 70.000 woningen erbij in de stad ook een groeiende vraag naar bouw- en onderhoudswerkzaamheden, naar voedsel en naar diensten met zich mee zal brengen. Het gaat om ambachten, bouwbedrijven, loodgieters, onderhoud- en reparatiebedrijven en toeleveranciers. Dit scala aan bedrijfjes, de stadsverzorgende bedrijvigheid, draagt er in belangrijke mate toe bij dat de stad kan blijven functioneren als volwaardig leefmilieu.
Het Havenstraatterrein is aangewezen als te transformeren gebied naar wonen en werken. Daarbij geldt dat ook ruimte moet worden geboden aan stadsverzorgende bedrijvigheid (zie verder paragraaf 4.4.3). In de huidige situatie zijn in het plangebied overwegend bedrijven gevestigd. Het gaat om een grote mix aan bedrijvigheid. De meeste bedrijven zullen gezien de lage huren in de toekomstige situatie niet kunnen blijven. In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan totaal 5.000 m2 bedrijvigheid. Van belang is dat op het Havenstraatterrein uitsluitend bedrijvigheid kan worden toegestaan voor zover deze mengbaar is met wonen. Door bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 en onder voorwaarden bedrijven uit milieucategorie 3.1 toe te staan wordt echter volop ruimte geboden voor stadsverzorgende bedrijven.
Horeca
Uit de Structuurvisie Amsterdam volgt dat kleinschaligheid kenmerkend is voor Amsterdam en dat wonen, werken en recreëren minder gescheiden zijn in ruimte en tijd. Dit leidt tot een sterk toenemende vraag naar gemengde, kleinschalige milieus. Dat geldt ook voor horecavoorzieningen. Als gevolg van de toename van het aantal inwoners zal de gewenste horecadichtheid moeten toenemen. Het toevoegen van horeca is een lokale afweging.
Het toevoegen van horeca op kleine schaal is wenselijk ter ondersteuning van de woonfunctie in het gebied. Daarbij kan gedacht worden aan een koffiebar, lunchroom of restaurant. Dergelijke horeca voorziet met name in een lokale behoefte, dat wil zeggen de behoefte van de toekomstige bewoners en werknemers in het plangebied en in de omgeving van het plangebied. Het bestemmingsplan maakt horeca van categorie 3 en 4 mogelijk met een maximum vestigingsgrootte van 300 m2. Het totale maximum voor horeca bedraagt 1.500 m2.
Detailhandel
De uitgangspositie van de Metropoolregio Amsterdam voor de ontwikkeling van detailhandel is beter dan in de rest van het land. De economische positie en groeiverwachting zijn in de regio beduidend hoger dan elders, de groei van het inwonertal is tweemaal zo groot als gemiddeld en de leegstand is beduidend lager dan gemiddeld. De ontwikkelingsmogelijkheden voor detailhandel zijn desondanks verminderd. In de Metropoolregio Amsterdam is per saldo ruimte voor een toevoeging van 100.000 m2 winkelvloeroppervlak (wvo) tussen 2020 en 2030. De planvoorraad detailhandel in de regio Amsterdam is circa 150.000 m2 wvo (inclusief wat in aanbouw is). In stadsdeel Zuid ligt voornamelijk de groei van bevolkingspotentieel ten grondslag aan de marktruimte.
Het Havenstraatterrein is geen winkelgebied en wordt dat ook niet: vanwege de enigszins perifere ligging (gelegen in de tweede lijn vanaf de Amstelveenseweg) en de bestaande winkelstructuur is de locatie niet geschikt voor grootschalige detailhandel of (grote) supermarkten. Voor het Havenstraatterrein is draagvlak voor detailhandel voornamelijk afkomstig van de toekomstige bewoners en gebruikers van het gebied en de directe omgeving. Supermarkten zijn niet toegestaan, gezien het reeds aanwezige aanbod op loopafstand. Op grond van het Detailhandelsbeleid kan beperkt ruimte worden geboden voor kleinschalige winkels buiten de aangegeven winkelgebieden. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor grootschalige detailhandel, waar regionale afstemming voor nodig is: uitsluitend enkele kleine vestigingen tot maximaal 300 m2 zijn toegestaan tot een totaal maximum van 1.500 m2.
Basisschool
Uit de gemeentelijke leerlingenprognose blijkt dat het leerlingenaantal in het primair onderwijs de komende jaren toeneemt. Er zijn diverse oorzaken voor deze verwachte groei. Er is een duidelijke toename van het aantal geboortes in de periode 2008-2011: in 2011 woonden er ruim 11.000 0-jarigen in Amsterdam, ruim 10 procent meer dan in 2008. Dit leidt ertoe dat het leerlingenaantal in het primair onderwijs sinds 2013 stijgt. Ook het feit dat gezinnen met kinderen vaker in de stad blijven wonen zorgt voor een toename van het aantal leerlingen. In het schooljaar 2013/2014 gingen er ruim 61.000 leerlingen naar een Amsterdamse basisschool. In 2019/2020 waren dit er ruim 65.000, 4.000 meer dan het huidige aantal (+7 procent), wat neerkomt op ongeveer 160 klassen extra.
Opvallend in stadsdeel Zuid is dat er meer kinderen naar school gaan dan er in het stadsdeel wonen. Dat is het gevolg van de instroom naar Zuid van leerlingen die in andere stadsdelen wonen. De basisgeneratie in Zuid zal de komende jaren naar verwachting toenemen. Als gevolg van de geboortepiek in 2010 hebben we tot 2021 een toename van de basisgeneratie in Zuid gezien en daarmee ook een toename van de leerlingenaantallen. Tot 2030 worden er in Zuid ongeveer 5.000 nieuwbouwwoningen verwacht. De behoefte aan uitbreidingen van scholen en de bouw van nieuwe scholen in Zuid is daarmee aangetoond. Uit het Integraal Huisvestingsplan primair onderwijs stadsdeel Zuid is gebleken dat er concrete behoefte is aan een basisschool op het Havenstraatterrein en is er inmiddels reeds een school geselecteerd.
Dienstverlening en culturele voorzieningen
Door landelijke ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving, demografische ontwikkeling en de transformatie van het Havenstraatterrein met meer woningen, zal de vraag naar het aantal en type voorzieningen veranderen. Daarbij gaat het om commerciële en niet-commerciële voorzieningen. Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de ruimte voor kleinschalige voorzieningen die voorzien in een lokale behoefte. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in maatschappelijke dienstverlening, consumentverzorgende dienstverlening en culturele voorzieningen.
Door de toevoeging van woningbouw op het Havenstraatterrein zal mogelijk behoefte ontstaan aan maatschappelijke functies zoals een medisch centrum, een fysiotherapeut, een huisartsenpost en een apotheek of een Wmo-steunpunt. Hetzelfde geldt voor consumentverzorgende dienstverlening, zoals een fitnessruimte, een kapper of een beautycentrum en culturele voorzieningen zoals een klein museum of een expositieruimte. Ook hier gaat het uitsluitend om het voorzien in een lokale behoefte die voortkomt uit de toevoeging van woningbouw in het plangebied. Dergelijke voorzieningen hebben hooguit een verzorgingsfunctie op wijkniveau. Op grond van het bestemmingsplan zijn geen grootschalige voorzieningen toegestaan. Voor maatschappelijke dienstverlening, consumentverzorgende dienstverlening en culturele voorzieningen geldt dat uitsluitend kleinschalige functies van maximaal 300 m2 bvo zijn toegestaan tot een totaal maximum van 1.500 m2 bvo per functie.
Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Daaruit volgt dat de beoogde ontwikkeling van het Havenstraatterrein voorziet in een behoefte, die zich met name op stedelijk en lokaal niveau manifesteert. De ruimtevraag kan geheel worden opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) gelden hoogtebeperkingen voor een gebied rondom de luchthaven. In de gebiedsdelen waar hoogtebeperkingen gelden mogen op basis van artikel 2.2.2 van het LIB geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de in bijlage 4 bij het besluit aangegeven maximale hoogtes.
Per 1 juli 2015 is het LIB gewijzigd. Een belangrijke reden om het LIB op dit punt te wijzigen heeft te maken met het borgen van de vliegveiligheid. Een deel van het beperkingengebied en de regels voor het gebruik van grond binnen die gebieden is daarom gewijzigd. De wijzigingen hangen samen met gewijzigde of nieuwe internationale regels en hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Het plangebied valt binnen de beperkingenzone waarin hoogtebeperkingen zijn vastgelegd (zie figuur 4.1). De maximum bouwhoogte volgens het LIB bedraagt ter plaatse 46 meter in het noordoostelijke deel van het plangebied. De maximum bouwhoogte loopt in westelijke richting af naar 44 meter. De hoogtematen zijn gerelateerd aan NAP ter plaatse.
Figuur 4.1 - Hoogtebeperkingen LIB Schiphol
Het bestemmingsplan maakt een bouwhoogte mogelijk van maximaal 24 meter. Op basis van de algemene afwijkingsregels is het mogelijk om ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen, ventilatie-inrichtingen en antennes met 3 meter af te wijken van de maximale bouwhoogte. Daarmee is dus maximaal een bouwhoogte van 27 meter mogelijk. De conclusie is dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het LIB.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de 'Omgevingsvisie NH2050' vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:
Met de Omgevingsvisie zijn de wettelijke verplichte provinciale plannen (Structuurvisie, het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, het Milieubeleidsplan en de Watervisie) komen te vervallen.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Op 17 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 van de provincie Noord-Holland in werking getreden. De omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provinciale Omgevingsverordening (POV) geeft een verdere invulling van de hoofdambitie van de Omgevingsvisie, een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De regels geven de kaders waarbinnen deze ruimte voor afweging en maatwerk mogelijk is en zijn in overeenstemming met de ontwikkelprincipes en ambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie. Deze regels zijn er onder andere op gericht om zoveel mogelijk binnenstedelijk te verdichten en het landschap te behouden en beschermen.
In de POV is de provinciale regelgeving (zoals ten aanzien van milieu en luchthavens) beleidsneutraal omgezet ten opzichte van de voordien geldende provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Het beleidsneutrale karakter betekent dat de in de PRV geldende regelgeving zonder aanpassing van de normstelling en met een gelijkwaardig beschermingsniveau is overgezet in de integrale POV. Waar nodig zijn de regels wel verduidelijkt en vereenvoudigd.
De provincie werkt overigens aan de opvolger van de Omgevingsverordening NH2020; de Omgevingsverordening NH2022. Deze zal tegelijk in werking treden met de Omgevingswet, naar verwachting op 1 juli 2022. Ook de Omgevingsverordening NH2022 is gericht op een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, zoals omschreven in de Omgevingsvisie NH2050.
In de provinciale omgevingsverordening is (gelet op artikel 1.1.1 eerste lid onder h. van het Besluit ruimtelijke ordening) het gehele onderhavige plangebied aangemerkt als bestaand stedelijk gebied: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Blijkens de toelichting van de POV zijn gemeenten verplicht om bestemmingsplannen voor het bestaand stedelijk gebied te maken en hebben zij bij de invulling daarvan een grote mate van beleidsvrijheid. Dit laatste geldt zowel ten aanzien van het voldoen aan de huisvestingsvraag als het voldoen aan voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten.
Op grond van artikel 6.24 'Wonen binnen de LIB 5 zone' van de POV geldt dat binnen de 20 Ke contour van Schiphol uitsluitend woningen zijn toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Voor zover een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat binnen die contour wordt in de plantoelichting rekenschap gegeven van het feit dat sprake is van geluid vanwege luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen. Een deel van het plangebied ligt binnen de 20 Ke contour (zie figuur 4.2), zodat artikel 6.24 POV van toepassing is.
Figuur 4.2 - Woningbouw binnen 20 Ke contour
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale verordening. Het bestemmingsplan voorziet in woningbouw binnen de 20 Ke contour in bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 7.3 van de plantoelichting wordt rekenschap gegeven van geluid vanwege vliegverkeer.
Op 8 juli 2021 is de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 'Een menselijke metropool' vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. De Omgevingsvisie beschrijft de gewenste ruimtelijke toekomst van Amsterdam tot 2050. Hierbij is uitgegaan van een aanhoudende groei van de bevolking en economie in de Metropoolregio Amsterdam. De opgave is om de woningmarkt in balans te brengen, de economie te vernieuwen, de werkgelegenheid te herstellen en de verduurzaming en klimaatbestendigheid van de stad te versnellen. Daarbinnen neemt Amsterdam haar verantwoordelijkheid door in bestaand stedelijk gebied ruimte te bieden voor 150.000 extra woningen, 300.000 extra Amsterdammers en 200.000 extra arbeidsplaatsen, plus alle daarbij behorende stedelijke voorzieningen. Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes:
Van uitrol centrumgebied naar een meerkernige en meer diverse verstedelijking
Verdichting door complete en duurzame wijkontwikkeling
Heel Amsterdam een ov-, wandel- en fietsstad
Een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving voor mens en dier
Richting geven op hoofdlijnen en ruimte bieden aan initiatief
De Omgevingsvisie bestaat uit vier delen:
Deze beschrijft de ontwikkeling van Amsterdam en de regio, de grote opgaven en de visie tot 2050, waarbij de hiervoor genoemde vijf strategische keuzes centraal staan.
Dit deel behandelt de ruimtelijke koers bij de visie van de stad als onderdeel van de regio en geeft per stadsdeel een beknopte uitwerking en een adaptieve ontwikkelstrategie op hoofdlijnen. Hier zijn de regionale visiekaart en het ruimtelijk beeld van de stad en agglomeratie opgenomen. Deze zijn als ruimtelijk-programmatisch kader uitgewerkt in een serie kaarten.
Dit deel geeft een overzicht van het Amsterdamse beleid voor de leefomgeving. Per sectoraal thema wordt aangegeven welke nieuwe richtingen verkend moeten worden.
Dit deel gaat over de doorwerking van de omgevingsvisie. Het agendeert veranderopgaven voor onze organisatie en in de samenwerking met samenleving, markt en andere overheden die nodig zijn om de visie uit te voeren.
In de visiekaart die bij de Omgevingsvisie hoort is het plangebied aangewezen als gemengd en centrumgebied.
Figuur 4.3 - Visiekaart Omgevingsvisie Amsterdam 2050 (integraal) en figuur 4.4 - Visiekaart Omgevingsvisie Amsterdam 2050 (uitvergroot)
Delen van Zuid worden steeds meer onderdeel van het stadscentrum. Daarnaast ontstaat rond het station Zuid juist een nieuw centrum van Amsterdam: de Zuidas ontwikkelt zich verder tot hoogstedelijke kern. Zuidas speelt steeds meer een rol van betekenis voor de omliggende gebieden, het functioneren van de stad als geheel en de economische positie van de regio. De internationale bereikbaarheid van deze locatie maakt dat Zuidas een belangrijke rol heeft in de veelzijdige economie van Amsterdam. Zuidas groeit kortom door als het centrum voor internationaal zakendoen en als integraal onderdeel van het stedelijk weefsel, een bestemming voor alle Amsterdammers.
Stadsdeel Zuid is een zeer populaire woonplek. In het hele stadsdeel is daardoor sprake van grote bouwdynamiek. Daarbij is behoud van bestaande kwaliteiten, de leefbaarheid, het groen en kleinschalige voorzieningen, met ruimte voor mogelijkheden voor transformatie het uitgangspunt. Investeren in bestaande buurten blijft hard nodig. In de kwaliteit van woningen, het groen en de openbare ruimte en in de verbindingen, zoals stadsstraten en stadslanen. Deze smeden het staddeel immers aaneen en verankeren Zuid in de omliggende stad. Zuid kent veel bijzonder groen. Zo ligt er een aantal hoogwaardige parken en zijn de twee entrees naar de scheggen een belangrijke kwaliteit.
Figuur 4.5 - Stadsdeelkaart Zuid Omgevingsvisie Amsterdam 2050
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid. De essentiële beleidsonderdelen uit de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 worden bij de desbetreffende thema's besproken.
Koers 2025 - Ruimte voor de stad is op 24 mei 2016 vastgesteld door het college van B&W. Op 14 september 2016 is Koers 2025 besproken in de gemeenteraad. In Koers 2025 is de ambitie neergelegd om tot 2025 binnen de stadsgrenzen de bouw van 50.000 woningen mogelijk te maken door nieuwbouw en voor een deel ook door transformatie van onder meer bedrijventerreinen. Om in de verwachte groei van Amsterdam te kunnen voorzien en de druk op de woningmarkt te verlichten is in Koers 2025 een integrale en stadsbrede inventarisatie gemaakt van concrete en mogelijke woningbouwlocaties. De ontwikkelstrategie richt zich primair op het realiseren van voldoende woningen in kwalitatief hoogwaardige, gemengde stedelijke milieus. Daarin worden drie typen onderscheiden: grootstedelijke centra, gemengde stadsbuurten en groenblauwe woonbuurten. Deze drie milieus worden gekenmerkt door een zeer uiteenlopende dichtheid en functiemenging.
Om te kunnen bepalen waar in de nabije toekomst woningbouwprojecten gerealiseerd kunnen worden, zijn de lopende én de mogelijke gebiedsontwikkelingen in kaart gebracht. Het geheel van mogelijk te ontwikkelen locaties wordt strategische ruimte genoemd. Die ruimte is opgedeeld in 17 bouwstenen: pakketten van samenhangende projecten met gerelateerde infrastructurele maatregelen en planologische-juridische condities.
Figuur 4.6 - Projectvoorstellen Koers 2025
Het Havenstraatterrein is onderdeel van bouwsteen Schinkelkwartier (zie figuur 4.6) en getypeerd als milieutype '(gemengde) stadsbuurt'. Daarbinnen is het Havenstraatterrein aangewezen als lopend project. Het Schinkelkwartier is aangewezen als gebied waarvoor een gebiedsuitwerking wordt opgesteld, gericht op nieuwe projecten. De locatie van de GVB tramremise Havenstraat is aangeduid als strategische ruimte ten behoeve van gebiedsontwikkeling na 2020. In dat kader wordt onder meer onderzocht of toekomstige verplaatsing van de tramremise Havenstraat tot de mogelijkheden behoort.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Startdocument 2015
In het 'Startdocument Stad in Balans' (mei 2015) is een begin gemaakt met het bepalen van de koers en het formuleren van ambities die eraan bijdragen dat Amsterdam en de metropoolregio aantrekkelijk blijven voor alle gebruikers en voor bewoners in het bijzonder. Eén van de voordelen van de groei van de stad, is dat de reeds aanwezige druk op de binnenstad ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen stimuleert in andere delen van de stad. Dit heeft echter ook een keerzijde, namelijk dat de druk op de schaarse ruimte ook daar groter wordt en het evenwicht tussen wonen, werken en recreëren verstoord kan worden. Enerzijds is er behoefte om positieve ontwikkelingen voor de stad te ondersteunen en anderzijds moet de regelgeving toegerust zijn op het bestrijden van nadelige effecten zoals monocultuur en een (te) eenzijdig aanbod van voorzieningen.
In Stad in Balans is de koers uitgezet om de balans tussen rust en drukte, tussen wonen, werken en recreëren en tussen het profijt en de hinder te bewaren. De koers bevat vier strategische richtingen met betrekking tot de thema's verplaatsen, verblijven en recreëren om de groei van Amsterdam en de regio in goede banen te leiden:
Stad in Balans vormt een eerste aanzet om de gemeentelijke ambities, doelen en werkwijzen in beeld te brengen. Een aspect dat veel aandacht krijgt in Stad in Balans is de druk op het schoon en heel houden van de openbare ruimte. Het bestemmingsplan is in het algemeen niet het instrument waarbinnen het schoon en heel houden van de openbare ruimte wordt geregeld, maar het bestemmingsplan vormt hiertoe ook geen belemmering.
Monitoring
Vanuit Stad in Balans is in samenhang met andere monitoren - zoals de Veiligheidsindex en de bereikbaarheidsmonitor - gewerkt aan een monitor die zich richt op de onderwerpen die in het startdocument zijn beschreven.
Stad in Balans 2018-2022
Het programma 'Stad in Balans 2018-2022; Naar een nieuw evenwicht tussen leefbaarheid en gastvrijheid' is een uitwerking van de bestuurlijke ambities en bundelt alle afzonderlijke doelen en maatregelen uit het coalitieakkoord voor de periode 2018-2022. De gemeenteraad ontvangt halfjaarlijks een rapportage met daarin de voortgang van de doelen en maatregelen. Gedurende de looptijd wordt het programma doorlopend aangevuld met nieuwe inzichten, maatregelen, moties en initiatiefvoorstellen. De operationele uitwerking gebeurt in de verschillende betrokken beleidsportefeuilles. Het programma is complementair aan de gebiedsplannen en geeft uitwerking aan de gebiedsagenda's.
Conclusie:
De ontwikkeling van Havenstraatterrein voorziet in kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en een fijnmazig netwerk voor langzaam verkeer. Met de realisatie van het Havenstraatterrein wordt een stuk stad toegevoegd met hoofdzakelijk woningen en een diversiteit aan zelfstandige, naast elkaar bestaande niet-woonfuncties (bedrijven, horeca, culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen waaronder een basisschool, consumentverzorgende dienstverlening en detailhandel). Voor deze niet-woonfuncties gelden maximale maten per vestiging en geldt per gebruikstype een beperkt totaal maximum vloeroppervlak. De niet-woonfuncties zullen daarmee kleinschalig van aard zijn en zich daarmee vooral richten op de bewoners van het Havenstraatterrein zelf. Het bestemmingsplan maakt geen vestiging van toeristische voorzieningen en grootschalige publiekstrekkers mogelijk. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van Stad in Balans.
De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 14 september 2016 de welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam 2016' vastgesteld. In deze nota zijn de inhoudelijke gronden van het welstandstoezicht opgenomen en is inzichtelijk gemaakt wat de toetsingscriteria zijn waarop een bouwplan wordt beoordeeld. Uitgangspunt van de welstandsnota is de verdeling in ruimtelijke systemen (zones waarin de bebouwing een gelijksoortig karakter heeft). Voorbeelden van ruimtelijke systemen zijn: Binnenstad, Gordel 20-40, tuindorpen, woongebieden na 1985 en de IJ-landen. Aan de verschillende ruimtelijke systemen /gebieden zijn passende uitgangspunten en welstandscriteria gekoppeld.
Zowel bestemmingsplannen als welstandsnota's doen uitspraken over de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft de primaire voorschriften: het regelt dat er een bouwwerk met een bepaalde functie en van een bepaalde omvang op een locatie mag komen. Aanvullend op het bestemmingsplan geeft de welstandsnota aanwijzingen voor het uiterlijk van een bouwwerk (secundaire voorschriften). Bouwaanvragen zullen voor dit plangebied getoetst worden aan de uitgangspunten uit de Welstandsnota. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologische kader waar in de advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) tevens rekening mee moet worden gehouden.
Conclusie:
Het bestemmingsplan sluit aan bij dit gemeentelijk beleid, voor het Havenstraatterrein wordt een nieuw welstandskader vastgesteld.
De gebiedsagenda's 2019-2022 van het stadsdeel bevatten de belangrijkste opgaven voor Oud-Zuid, op basis van gebiedsanalyses, specifieke gebiedskennis en bestuurlijke ambities. In de Gebiedsagenda's is het Havenstraatterrein opgenomen als onderdeel van het gebied 3. Oud-Zuid.
Figuur 4.7 - Gebied Oud-Zuid en de ligging van het Havenstraatterrein
Voor gebied Oud-Zuid zijn in de Gebiedsvisie de volgende prioriteiten opgenomen:
Aan het Havenstraatgebied wordt in de Gebiedsagenda specifiek aandacht gegeven onder prioriteit '5. Nieuw- en verbouwplannen die goed in de leefomgeving passen'. Aangegeven is dat "in en rondom Oud-Zuid de komende jaren veel wordt gebouwd en verbouwd. Particuliere eigenaren investeren in hun vastgoed en maken plannen voor het vergroten of veranderen van hun panden. Daarnaast worden in het kader van 'Koers 2025 - Ruimte voor de Stad' plannen voorbereid voor de zuidwestkant van Oud-Zuid. In het Havenstraatgebied worden vanaf 2019 vijfhonderd woningen, een basisschool en voorzieningen gebouwd. De British School zal zich vestigen in het voormalige Huis van Bewaring. Daarvoor is een verbouwing noodzakelijk."
Met betrekking tot het Havenstraatgebied zijn vervolgens de volgende twee doelstellingen opgenomen:
Conclusie:
Het bestemmingsplan sluit aan op de gebiedsagenda. Voor meer concrete acties wordt hier verwezen naar het Gebiedsplan 2020.
De Nationale Woonagenda 2018-2021 bevat de volgende (hoofd)doelstellingen:
Dit bestemmingsplan draagt bij aan deze doelstellingen. Met de ontwikkeling van het Havenstraatterrein wordt het woningaanbod vergroot, worden woningen ontwikkeld met een grote verscheidenheid aan woonvormen (variërend van appartementen tot eengezinswoningen, huur en koop) en de ontwikkeling kan bijdragen aan het beter benutten van de bestaande voorraad doordat Amsterdammers die naar het gebied verhuizen een lege woning achterlaten die weer kan worden bewoond door bewoners die in die leeg gekomen woningen passend wonen.
Conclusie:
Het bestemmingsplan sluit aan bij de doelstellingen in de Nationale woonagenda.
Het provinciaal woonbeleid is onderdeel geworden van de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.
De ambitie van de provincie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Het Havenstraatterrein maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
De provincie zet zich vooral in als procesleider, aanjager en expert. Vanuit die rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken. Gemeenten maken regionale afspraken over woningbouw, die passen binnen de woningbehoefte en mogelijkheden, waarin de speerpunten en opgaven uit het provinciale woonbeleid verder worden uitgewerkt.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit provinciaal beleid.
In 2016 heeft de provincie Noord-Holland de gemeenten in de (toenmalige) Stadsregio Amsterdam gevraagd om, in navolging van de provinciale Woonvisie 2010, een Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) op te stellen voor de periode 2016 tot 2020. Het RAP bevat de thema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Dit zijn de thema's waarop de gemeenten op het gebied van de woningmarkt willen blijven samenwerken.
Aanvullend op het RAP hebben de drie deelregio's Amstelland-Meerlanden, Zaanstreek-Waterland en Amsterdam in de Oplegger Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (juli 2017) een aanvulling gegeven op het regionale bouwprogramma. In de oplegger is onder meer in beeld gebracht wat de actuele woningbehoefte is, hoeveel plancapaciteit er op binnenstedelijke locaties is en hoeveel potentiële buitenstedelijke woningbouwplannen er zijn tot 2025.
Uit de kwantitatieve en kwalitatieve match tussen vraag en aanbod blijkt dat er regionaal een tekort aan harde plancapaciteit is van ruim 17.000 woningen, in vrijwel alle marktsegmenten. Daarmee is voor binnenstedelijke plannen de actuele regionale kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aangetoond. Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling van buitenstedelijke plannen van belang is om te voorzien in de actuele woningbehoefte en dat niet alle woningbehoefte binnenstedelijk kan worden opgevangen.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit regionaal beleid.
Het Amsterdamse woonbeleid tot 2025 wordt gevormd door de Woonagenda, die op 19 juli 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De Woonagenda 2025 is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid tot 2025. Het heeft als uitgangspunten voldoende, betaalbare en goede woningen en bevat 25 acties tot 2025.
De Woonagenda zet in op voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025 en bevat nieuwe stedelijke uitgangspunten voor woningbouwprogrammering. Voor het uitgangspunt 'voldoende woningen' is de ambitie om de woningvoorraad en woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten. De meest in het oog springende actie uit de Woonagenda 2025 is het nieuwe stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering: 40 procent sociale huur, 40 procent middelduur (huur en koop) en 20 procent dure huur en koop. Het college van B&W heeft spelregels vastgesteld om de programmering van 40-40-20 op een goede wijze toe te passen in projecten.
Het uitgangspunt 40-40-20 is niet van toepassing op ruimtelijke projecten waarvoor reeds investeringsbesluiten zijn genomen. Dit vanwege de contractuele relaties met ontwikkelende partijen, het financiële effect op de grondexploitatiebegroting en het voorkomen van vertraging in de woningbouwproductie bij herziening van de plannen. Omdat voor het Havenstraatterrein reeds een investeringsbesluit is genomen, waarin wordt uitgegaan van de verhouding 30-50-20, is het stedelijke uitgangspunt 40-40-20 niet van toepassing.
Het stedelijk kader voor particuliere transformaties is een uitwerking van de Woonagenda 2025 voor wat betreft particuliere initiatieven en bevat de stedelijke kaders voor de realisatie van sociale nieuwbouw en/of middensegment huurwoningen in particuliere plannen. Net zoals de gemeente bij uitgifte van gemeentelijke grond stuurt op woningdifferentiatie, wil de stad ook in de plannen van particulieren, waarbij geen sprake is van nieuwe gronduitgifte maar van eigen grond van particulieren of een reeds bestaand erfpachtcontract, een gedifferentieerd aanbod in de verhouding 40-40-20 bewerkstelligen (met uitzondering van plannen voor 20 of minder woningen).
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Het gemeentebestuur wil tot 2025 in totaal 52.500 woningen bouwen. Dat betekent gemiddeld 7.500 woningen per jaar, waarvan 2.500 sociale- en 1.670 middeldure huurwoningen. Het Woningbouwplan 2018-2025 bevat daartoe de volgende doelstelling en aanpak:
Een groot deel van de geplande 52.500 woningen kan worden gerealiseerd binnen de bestaande plannen. Voor een ander deel zal ruimte worden gevonden in de nog vast te stellen woningbouwprogramma's voor de ontwikkelbuurten (buurten waarin we extra gaan investeren). Daarmee zijn er geen nieuwe locaties nodig.
De woningbouwopgave is kwantitatief en kwalitatief. Het college wil huisvesting bieden aan alle groepen in de stad. De stad wordt duurzaam en bereikbaar voor alle groepen. De kwalitatieve ambities worden evenals de kwantitatieve programmering per project gewogen en vorm gegeven. Voor de doelgroepen jongeren en studenten, ouderen, kwetsbare groepen en zelfbouwers zijn programmateams ingesteld. De opgaves moeten een plek krijgen in de gebiedsontwikkeling als het gaat om nieuwbouw, en in de bestaande voorraad.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
In Amsterdam zijn relatief weinig middeldure huurwoningen (met een maandhuur van € 710 tot € 971). De vraag naar middeldure huurwoningen is de afgelopen jaren enorm toegenomen. De oorzaken hiervan zijn divers: huishoudens met een middeninkomen kunnen niet meer terecht in de sociale voorraad, de flexibilisering van de arbeidsmarkt betekent dat minder huishoudens een woning kunnen kopen en de grote prijsstijgingen in de koopsector hebben tot gevolg dat meer huishoudens zijn aangewezen op een middeldure huurwoning. De verwachting is bovendien dat de vraag naar deze huurwoningen de komende jaren verder zal toenemen. Er is daarom een inhaalslag nodig. De komende jaren moeten er meer middeldure huurwoningen in aanbouw worden genomen. In het Actieplan meer middeldure huur is dit voornemen uitgewerkt. Het is geen nieuw beleid maar het zet in op het versterken van het huidige beleid.
Door voorwaarden te stellen wordt ervoor gezorgd dat de nieuwe woningen langdurig in het middeldure segment blijven, niet na de eerste mutatie verdwijnen naar het dure segment en worden toegewezen aan een omschreven doelgroep. Het vastleggen van deze voorwaarden wordt geregeld in het tenderdocument, het erfpachtcontract en de huisvestingsverordening. Marktpartijen kunnen inschrijven onder de nieuwe voorwaarden voor middeldure huur:
Het woningbouwprogramma op het Havenstraatterrein voorziet in 50 procent woningen in het middensegment. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van het Actieplan meer middeldure huur.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
In 2009 is door de gemeente beleid voor short stay opgesteld (Beleidsnotitie Short stay). Short stay is het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van tenminste vijf nachten en maximaal zes maanden. Doel van dit beleid is om aan de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte tegemoet te komen. Dit beleid is na twee jaar geëvalueerd, wat in juli 2012 geleid heeft tot een geactualiseerd beleid voor short stay. De afweging of het realiseren van nieuwe short stay wenselijk is, vindt plaats in het kader van de benodigde vergunning voor woningonttrekking (Huisvestingsverordening). Stadsdelen kunnen in het kader van het ruimtelijk beleid afwegen dat nieuwbouw ten behoeve van short stay niet of niet geheel past binnen het gewenste ruimtelijk kader.
In 2014 is het short stay-beleid opnieuw geactualiseerd, op grond van een in 2013 uitgevoerde evaluatie van het beleid. Uit de inventarisatie is gebleken dat het aantal short stay-appartementen op 1 januari 2014 ongeveer 800 bedroeg, waarmee het streefgetal uit 2009 is bereikt. Naar aanleiding daarvan is de nieuwe beleidsnotitie vastgesteld, waarin is bepaald dat er 'pas op de plaats' wordt gemaakt en er geen nieuwe vergunningen voor short stay meer zullen worden verleend.
Conclusie:
Het bestemmingsplan maakt geen short stay mogelijk en is daarmee in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) richt zich op het reduceren van de structurele leegstand van werklocaties in de MRA. Binnen het platform werken gemeenten, provincies en ondernemers samen. Er vindt in dat kader regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Sinds de start tien jaar geleden is 75 procent van de bouwplannen voor nieuwe kantoren geschrapt of gefaseerd. Daarnaast is door sloop en herontwikkeling 1,5 miljoen m2 aan bestaande kantoorruimte verdwenen. Voor bedrijventerreinen is 30 procent van de planvoorraad geschrapt en krijgt de kwaliteitsverbetering steeds meer vorm.
Ter uitvoering van de doelstelling van het Plabeka is een uitvoeringsstrategie vastgesteld die periodiek wordt bijgesteld. Op 23 juni 2017 heeft het Plabeka ingestemd met de derde Uitvoeringsstrategie Plabeka, waarin de nieuwe afspraken over de afstemming bedrijfsterreinen en kantoren in de metropoolregio Amsterdam zijn vastgelegd voor de periode 2017 tot 2030. Deze nieuwe afspraken kenmerken zich door een grote mate van flexibiliteit binnen de afgesproken kaders. Deze flexibiliteit is nodig om goed te kunnen blijven inspelen op de economische dynamiek, terwijl de regionale kaders en regionale afstemming moeten zorgen voor een gezonde markt voor kantoren en bedrijventerreinen.
Mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming is er sprake van een toenemende populariteit van meer gemengde multifunctionele gebieden ontstaat. Het betreft centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties en knooppuntlocaties en 'third places' als koffiegelegenheden en dergelijke. Deze toenemende vraag vertaalt zich in de Uitvoeringsstrategie onder meer in een aanzienlijke transformatie-opgave voor zowel kantoren als bedrijventerreinen.
Het bestemmingsplan voorziet in transformatie van een bedrijventerrein naar gemengd woon-werkgebied en maakt geen nieuwe kantoorvestigingen mogelijk. Daarmee sluit het plan aan op de doelstellingen van Plabeka.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze regionale afspraken.
Amsterdam doet zijn best om de productieve economie plaats te blijven bieden in de stad. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid in de stad is van essentieel belang voor een inclusief, vitaal en duurzaam Amsterdam in 2050. Ambachten, maakindustrie en logistieke ondernemingen zorgen voor een divers werkaanbod voor Amsterdammers.
Het is in een snelgroeiende stad als Amsterdam echter onvermijdelijk dat ruimte-extensieve functies zoals bedrijventerreinen plaatsmaken voor verstedelijking, zeker omdat we open landschap zo veel mogelijk willen sparen. Dit moet wel op een verantwoorde manier gebeuren. Verdringing van kwetsbare economische functies moet worden voorkomen. De omgevingsvisie bouwt wat dit betreft voort op bestaand beleid dat recent is ingezet met de Bedrijvenstrategie 2020-2030 om bedrijfsruimte in de stad te behouden en (her)ontwikkelen. Onderdeel hiervan zijn behoud of herontwikkeling van 500.000 m2 bedrijfsruimte in gemengde wijken, reservering van de laatste kavels voor uit transformatiegebieden verplaatsende bedrijven en een bedrijvenloods die bedrijven helpt bij het vinden van een nieuwe geschikte ruimte.
Door grootschalige transformatie van bedrijventerreinen voor de ontwikkeling van woon-werkgebieden verliest Amsterdam veel van haar bedrijventerreinen. Voor een inclusieve Amsterdamse economie waar iedereen in een stad economisch van elkaar kan profiteren moet er voldoende ruimte blijven voor bedrijven die passen in stedelijke woon-werkgebieden. Conform de Bedrijvenstrategie Amsterdam (2020) ligt bij transformatie van bedrijventerreinen naar woonwerk een specifieke ambitie om passende bedrijvigheid te integreren in gebiedsontwikkeling. Dit leidt tot de ontwikkeling van productieve wijken, waarbij met name op de begane grond ruimte is voor ambachtelijke bedrijvigheid, en kleinschalig industriele en logistieke bedrijven die passen in de stad. Dit plan voorziet daarin. Niet alleen dragen deze wijken in de toekomst bij aan de sociaaleconomische samenhang in Amsterdam, deze kleinschalige productieruimtes dragen ook bij een de circulaire transitie waar meer producten lokaal gemaakt, hersteld, gerecycled of hergebruikt moeten worden.
De GVB tramremise blijft gehandhaafd en is als zodanig bestemd. Dat geldt ook voor het Liander transformatorstation. Deze stadsverzorgende bedrijven hebben en houden een bedrijfsbestemming.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Het doel van het kantorenplan 2019-2026, dat op 24 september 2019 door het college van B&W is vastgesteld, is een uitgebalanceerde en toekomstbestendige kantorenmarkt waarin op korte en middellange termijn voldoende kwalitatieve woonwerkmilieus beschikbaar zijn voor de uitbreidingsvraag van 125.000 m2 kantoor per jaar. Voor dit doel gelden de volgende uitgangspunten:
De diversiteit aan bedrijven en vestigingsbehoeften vraagt om diversiteit in werk- en vestigingsmilieus. De ruimtelijk economische visie van Amsterdam (beschreven in 'Ruimte voor de economie van morgen'; zie hierna) geeft aan hoe de ontwikkeling van diverse woon-werkmilieus mogelijk is en kan bijdragen aan een flexibele, robuuste en duurzame economie.
In het Kantorenplan is het Havenstraatterrein opgenomen als een locatie die zich ontwikkelt tot een stedelijk werkmilieu (creatieve en productieve wijken). Om te voorkomen dat het gebied zich ontwikkelt tot een monofunctionele woonwijk en er blijvend ruimte wordt geboden voor werkfuncties, maakt het bestemmingsplan aan huis gebonden kantoor en ondersteunende kantoorruimte mogelijk. Nieuwe zelfstandige kantoren zijn in het plangebied echter niet toegestaan. Daarmee past het bestemmingsplan binnen de visie van het Kantorenplan.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Ruimte voor de Economie van Morgen, vastgesteld door het college van B&W op 18 juli 2017, is de economische uitwerking van Koers 2025 – Ruimte voor de stad. Voor toekomstige gebiedsontwikkeling agendeert het college ruimte voor nieuwe werkgelegenheidsgroei in Amsterdam. Deze ruimte is nodig omdat steden als Amsterdam zich ontwikkelen als economische motoren voor een grotere stedelijke regio. Ruimte voor de Economie van Morgen biedt bouwstenen voor stedelijke menging van kantoren en bedrijven in nieuwe gebiedsontwikkeling, die nader worden uitgewerkt in ruimtelijke projecten en gronduitgifte en de nieuwe kantorenstrategie van Amsterdam.
Om deze groei een plek te kunnen geven zal het vestigingsklimaat van Amsterdam de komende jaren worden versterkt door monofunctionele kantoorgebieden te veranderen tot aantrekkelijke gemengde woon-werkwijken en een deel van de Amsterdamse bedrijventerreinen te transformeren tot nieuwe woonwijken. De algemene ruimtelijk-economische opgaven daarbij zijn:
Om de te ontwikkelen gebieden ruimtelijk-economisch kleur te geven, zijn de economische kansen van de gebieden geïnventariseerd en op een kansenkaart getypeerd (zie figuur 4.8). Daarop wordt onderscheid gemaakt in kantoorgebieden, woon-werkmilieus en productiezones. Kantoorgebieden worden onderverdeeld in internationaal topmilieu, innovatiedistrict en multimodaal knooppunt. Binnen woon-werkmilieus wordt onderscheid gemaakt in woonwijk, creatieve wijk, productieve wijk en stadsstraten. Productiezones bestaan uit bedrijventerreinen en de haven.
Figuur 4.8 - Kansenkaart Ruimte voor de Economie van Morgen
Het plangebied Havenstraatterrein is in Koers 2025 opgenomen als lopend project en om die reden ook niet opgenomen op de kansenkaart van Ruimte voor de Economie van Morgen. De locatie van de GVB tramremise Havenstraat is in Koers 2025 aangewezen als strategische ruimte ten behoeve van gebiedsontwikkeling na 2020 en in Ruimte voor de Economie van Morgen getypeerd als creatieve wijk. Creatieve wijken zijn woon-werkwijken die door menging met kleine zelfstandige kantoorruimtes voorzien in de behoefte aan nieuw stedelijk werkmilieu. Het zijn wijken die in economisch opzicht aansluiten op het bestaande Amsterdamse centrummilieu binnen de Ring A10.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Dit gemeentelijke afwegingskader heeft als doel het beschermen van kleinschalige bedrijvigheid in de wijken binnen de ring A10. Het behoud van kleinschalige bedrijfsruimtes is belangrijk, omdat ze bijdragen aan de leefbaarheid en de functionele diversiteit van stadswijken. De ambitie om bedrijvigheid in de stad te beschermen is overigens ook reeds vastgelegd in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050.
Kleinschalige bedrijfshuisvesting staat in Amsterdam onder druk. De groei van de toeristische en vrijetijdssector van de afgelopen decennia en de prijsstijgingen op de woningmarkt leiden tot een grote vraag naar omzetting van kleinschalige bedrijfsruimte. Door de relatief lage vierkante meter prijs van bedrijfsruimte is omzetting naar een andere functie met een hogere vierkante meter prijs, zoals wonen of kantoren, lucratief. Deze ontwikkeling doet zich vooral voor in het centrumgebied van de stad en binnen de ring A10. Dit wordt versterkt doordat kleinschalige bedrijfsruimten steeds meer worden verkocht door gemeente en corporaties. Daardoor is kleinschalige bedrijfsruimte steeds meer in commerciële handen en sterker onderhevig aan marktwerking. Gezien de financiële aantrekkelijkheid van omzetting is bescherming vanuit het algemeen belang op zijn plaats.
Conclusie:
Het bestemmingsplan maakt binnen de bestemming 'Gemengd' (naast kleinschalige detailhandel, consumentverzorgende en maatschappelijke dienstverlening en horeca) kleinschalige bedrijfsvestigingen mogelijk. Nu het om een ontwikkelplan gaat, waarbij er geen bestaande bedrijfsruimte wordt omgezet is dit Afwegingskader niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Het doel van het gemeentelijk Integraal Huisvestingsplan (IHP) 2016-2020 Primair onderwijs is om te zorgen voor zowel kwalitatief hoogwaardig als kwantitatief voldoende onderwijsaanbod voor de kinderen in Amsterdam.
Het Havenstraatterrein is een van de in Koers 2025 opgenomen ontwikkelgebieden in Amsterdam waar vanwege de groei van het aantal leerlingen tenminste een nieuwe school voor primair onderwijs nodig is. De realisatie van een nieuwe school voor primair onderwijs op het Havenstraatterrein is daarom opgenomen in het IHP met een ruimtereservering.
Conclusie:
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor de ontwikkeling van een basisschool met buitenschoolse opvang en kinderdagopvang en sluit daarmee aan op dit gemeentelijk beleid.
In de Gebiedsagenda Oud-Zuid 2019-2022 (zie ook boven) wordt geconstateerd dat in Oud-Zuid een tekort bestaat aan geschikte woningen voor ouderen, terwijl het aantal ouderen de komende jaren flink zal toenemen. Daarnaast is gebleken dat de maatschappelijke voorzieningen die de wijken bieden niet altijd aansluiten op de vraag. Er is bijvoorbeeld behoefte aan meer ontmoetingsplekken en gezondheidsvoorzieningen, waaronder huisartsenprakijken. Bij zowel herontwikkeling van bestaande buurten als de bouw van nieuwe buurten is het realiseren van een passend voorzieningenaanbod dan ook een van de speerpunten.
Conclusie:
Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte voor de ontwikkeling van maatschappelijke functies en sluit daarmee aan op dit stadsdeelbeleid.
De Regionale Hotelstrategie 2016-2022, vastgesteld door de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 27 november 2013, bevat het regionale afwegingskader voor nieuwe hotelinitiatieven. Uitgangspunt daarbij is 'het juiste hotel op de juiste plek'. De bij de strategie behorende Hotelladder MRA en Kansenkaart vormen de instrumenten om hotelontwikkeling te sturen. In de Regionale Hotelstrategie is aangegeven dat de MRA-gemeenten in afzonderlijke beleidsplannen de gemeentelijke uitgangspunten voor hotelontwikkeling kunnen vastleggen. Dit laatste heeft de gemeente Amsterdam gedaan in de Uitwerking overnachtingsbeleid, dat per 1 januari 2017 in werking is getreden.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit regionaal beleid.
Op 14 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Amsterdam nieuw overnachtingsbeleid vastgesteld, dat per 1 januari 2017 in werking is getreden. Het overnachtingsbeleid is een herziening van de Regionale Hotelstrategie 2016-2022 voor het grondgebied van de gemeente Amsterdam.
Het overnachtingsbeleid is een instrument om mede sturing te geven aan het type toerist dat de stad bezoekt en aan een betere spreiding van bezoekers aan Amsterdam. Het overnachtingsbeleid is van toepassing op zowel nieuw te bouwen projecten als op transformatie of uitbreiding van bestaande locaties. In het kader van het overnachtingsbeleid wordt onder 'hotel' verstaan: pension, (jeugd-)herberg of hostel, reguliere hotels en appartementenhotels met logies-en extended stay-voorzieningen voor een verblijf van maximaal 12 maanden. Het overnachtingsbeleid heeft géén betrekking op bed & breakfast, tijdelijke vakantieverhuur en kamerverhuur voor studenten, anders dan in een hotel, logies- of extended stay verblijf.
Het uitgangspunt is dat vanaf 2017 geen medewerking meer wordt verleend aan hotelinitiatieven die niet meer passen in een bestemmingsplan, behalve wanneer eerder al een direct recht is toegekend. Er geldt echter een tenzij als het een initiatief betreft in een op de kaart (figuur 4.9) aangemerkt gebied waar een uitzondering op het nee-beleid mogelijk blijft. Dan geldt een tenzij als het een bijzonder initiatief betreft, dat voldoet aan de beschreven voorwaarden en past binnen het ruimtelijk afwegingkader. Ter plaatse van het plangebied Havenstraatterrein is hotelontwikkeling niet toegestaan.
Figuur 4.9 - Kaart overnachtingsbeleid
Conclusie:
Het bestemmingsplan voorziet niet in hotels en is daarmee in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Op 21 december 2011 heeft de stadsdeelraad van stadsdeel Zuid het Horecabeleid Zuid 2011 vastgesteld. Het Horecabeleid Zuid 2011 is door de burgemeester vastgesteld en daarmee gemeentelijk beleid. Doelstelling van het horecabeleid is het verlevendigen en aantrekkelijker maken van het stadsdeel en het verruimen van mogelijkheden voor ondernemers, zonder dat het woon- en leefklimaat onder onevenredige druk komt te staan. Om een gericht horecabeleid te voeren, hanteert stadsdeel Zuid in nieuwe bestemmingsplannen een aantal horecacategorieën (zie figuur 4.10). Deze categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluidhinder en sociale veiligheid.
Figuur 4.10 - Horeca categorieën
Om de lichtste categorie horeca IV nader te specificeren, is deze categorie opgesplitst in twee subcategorieën, waarbij in de regel een eetcafé meer belasting oplevert voor het woon- en leefklimaat dan een lunchroom of koffiehuis:
De afgelopen jaren is onduidelijkheid ontstaan over wat de grenzen zijn tussen de horecacategorieën. Dit heeft onder andere te maken met nieuwe trends, concepten en formules waar het beleid niet in voorziet. Voorbeelden zijn onder andere dansen in een restaurant of café en uiteenlopende vormen van zaalverhuur. Deze nieuwe ontwikkelingen passen niet eenduidig binnen de bestaande horecacategorieën. In het Horecabeleid is aangegeven hoe hiermee in het bestemmingsplan wordt omgegaan:
Figuur 4.11 - Vormen zaalverhuur
In het horecabeleid worden twee vormen van ondersteunende horeca onderscheiden, namelijk mengformules en additionele horeca:
Bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsverzamelgebouwen speelt vaak ook de vraag of het mogelijk is om een horecavoorziening in te passen. Horeca in bedrijfsverzamelgebouwen heeft enerzijds het doel als voorziening en verzamelpunt voor de ondernemers, maar horeca maakt het bedrijfsverzamelgebouw ook toegankelijk en transparant voor buurt en omgeving. Daarnaast ondersteunt horeca de exploitatie van het bedrijfsverzamelgebouw. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid wil de ontwikkeling van bedrijfsverzamelruimte stimuleren bij onder andere leegstaande kantoorgebouwen door mee te werken aan een gedeeltelijke bestemmingswijziging, indien aan een aantal criteria wordt voldaan:
Het stadsdeel wil, in het kader van het gemeentelijke initiatief 'Ondertussen', op daarvoor geschikte locaties mogelijkheden creëren voor tijdelijke horeca. Geen definitieve functie, maar een tijdelijke en experimentele functie. Horeca in leegstaande bedrijfsruimte / op braakliggende terreinen en ondersteunend aan de omliggende functies en activiteiten behoort tot de mogelijkheden.
Het horecabeleid bevat tevens gebiedsgericht horecabeleid. Voor het Havenstraatterrein, benoemd als gebied in ontwikkeling (zie figuur 4.12), is bepaald dat ter ondersteuning van de functie van het gebied horeca wenselijk is. Totdat de realisatie start, kan het gebied benut worden voor tijdelijke horeca-concepten. In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor horeca van categorie 3 en 4. Het gaat om vestigingen van maximaal 300 m2 bvo en een totaal maximum van 1.500 m2. In lijn met de ruimte die het horecabeleid biedt, wordt in het bestemmingsplan ook ondersteunende horeca mogelijk gemaakt.
Voor een bedrijfslocatie, die direct grenst aan het Havenstraatterrein, is in het desbetreffende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan horeca van categorie 4 mogelijk is. Deze locatie, gelegen aan het beoogde openbare plein, is uitermate geschikt voor bijvoorbeeld een brasserie, eetcafé of restaurant. Door voor te sorteren op een dergelijke functiewijziging kan in functioneel opzicht aansluiting worden gezocht bij de ontwikkeling van het Havenstraatterrein.
Figuur 4.12 - Uitsnede kaart horecabeleid Zuid
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit stadsdeelbeleid.
Op 15 december 2014 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland het detailhandelsbeleid 2015-2020 vastgesteld. De missie van de provincie is 'het versterken van de detailhandelstructuur in Noord-Holland'. Daarbij behoren de volgende drie hoofddoelstellingen:
De hoofddoelstellingen zijn uitgewerkt in zes beleidsdoelen:
De doelstellingen in het Provinciaal detailhandelsbeleid zijn verder uitgewerkt in het Regionaal detailhandelsbeleid en het Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale detailhandelsbeleid.
In het Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016-2020, dat is vastgesteld door de Regioraad van de Stadsregio Amsterdam op 15 maart 2016, zijn afspraken gemaakt over de gewenste ontwikkeling van de detailhandel op regionaal niveau. In het beleid benoemt de Stadsregio drie speerpunten en zijn beleidsuitgangspunten geformuleerd. De speerpunten zijn:
Uitgangspunt is dat iedere gemeente de lokale detailhandelsstructuur in ruimtelijke termen vastlegt in de gemeentelijke structuurvisie of in een gemeentelijke detailhandelsvisie, die past binnen het regionaal detailhandelsbeleid en binnen het kader dat is vastgesteld in het provinciaal detailhandelsbeleid uit 2014.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het regionale detailhandelsbeleid.
Het Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022: sterke winkelgebieden in een groeiende stad, dat op 20 december 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld en dient mede ter vervanging van eerder vastgesteld detailhandelsbeleid op stadsdeelniveau dat per 19 maart 2016 is komen te vervallen. Met het nieuwe beleid wordt ingespeeld op het veranderde consumentengedrag, waardoor er minder behoefte aan winkels is en de tegelijkertijd plaatsvindende groei van het aantal inwoners en bezoekers. Het nieuwe detailhandelsbeleid houdt rekening met diverse nieuwe ontwikkelingen in het consumentengedrag en het winkelaanbod.
Het detailhandelsbeleid kent twee algemene doelstellingen:
Voor de verschillende in het beleid onderscheiden typen winkelgebieden gelden in heel Amsterdam algemene uitgangspunten. Een van de belangrijkste daarvan is dat het winkelaanbod in Amsterdam geclusterd wordt in winkelgebieden en dat nieuwe losse winkelvestigingen in beginsel zijn uitgesloten. Hieraan ligt een aantal redenen te grondslag. In de eerste plaats heeft clustering van winkels voordelen voor ondernemers én consumenten: alle benodigde boodschappen zijn vlakbij elkaar verkrijgbaar. In de tweede plaats profiteren ondernemers in winkelconcentraties van elkaars bezoekersstromen. Verder is het voor de overheid efficiënter en duurzamer om een concentratie van winkels te faciliteren met bijvoorbeeld laad- en losplekken voor bevoorrading, voorzieningen voor fietsen et cetera.
Figuur 4.13 - Winkelzones detailhandelsbeleid
Amsterdam is onderverdeeld in drie zones: een kernzone, een centrumzone en een stadszone (zie figuur 4.13). De zones verschillen in het al aanwezige winkelaanbod, de stedenbouwkundige structuur en het verzorgingsgebied. Naast de stadsbrede beleidslijnen is voor elk van de drie zones een specifieke koers ingezet. De bij de zones behorende opgaven zijn:
Het plangebied Havenstraatterrein is gelegen in de centrumzone. Voor de centrumzone zijn de volgende gebiedsgerichte uitgangspunten geformuleerd.
Om kleinschalige ondernemers kansen te bieden op meer betaalbare winkelruimte, de winkeldiversiteit te stimuleren of om buurten te verlevendigen, is het onder voorwaarden mogelijk dat kleinschalige verspreide winkels zich in bedrijfspanden vestigen buiten de aangegeven (geclusterde winkels in) winkelgebieden. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:
Deze voorwaarden worden gesteld omdat uitbreiding van het aantal winkelmeters en versplintering van het winkelaanbod een risico is voor een goed functionerende winkelstructuur in de stad. Het beperkt ook de vestigingsmogelijkheden van andere functies in de buurten en het kan een onevenredige belasting van het woon- en leefklimaat betekenen.
Ondergeschikte detailhandel binnen een andere functie zoals een bedrijf, ambacht, dienstverlening of cultuur wordt in het detailhandelsbeleid buiten de winkelgebieden wel mogelijk gemaakt. De ondergeschikte detailhandel mag maximaal 20 procent van het netto oppervlak beslaan, met een absoluut maximum van 50 m2.
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor enkele kleinschalige detailhandelsvestigingen (maximaal 300 m2), met een totaal maximum van 1.500 m2. Supermarkten zijn niet toegestaan, gezien de nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de verkeersaantrekkende werking. Het uitsluiten van supermarkten voorkomt een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Immers in een straal van 750 meter van het plangebied zijn reeds meerdere supermarkten aanwezig, zodat bewoners op loopafstand hun dagelijkse boodschappen kunnen doen.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Op 8 juli 2021 is de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 'Een menselijke metropool' vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Hierbij is besloten dat de Omgevingsvisie de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangt als beleidskader voor ruimtelijke plannen, behoudens hetgeen in de Structuurvisie als kaderstellend is opgenomen voor de Hoofdgroenstructuur, totdat hiervoor nieuwe kaders zijn vastgesteld. De Structuurvisie Amsterdam 2040 is daarmee nog kaderstellend voor de hoofdgroenstructuur.
In de hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd. Ingrepen in de hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld.
De Technische Advies Commissie (TAC) Hoofdgroenstructuur speelt een belangrijke rol in de beoordeling van zowel de regelingen in de bestemmingsplannen als de concrete ontwikkeling van initiatieven in de Hoofdgroenstructuur.
Amsterdamse Bosscheg
Park Schinkeleilanden maakt deel uit van de hoofdgroenstructuur, te weten de Amsterdamse Bosscheg (zie figuur 4.14). De scheggen worden in de structuurvisie aangeduid als onderdelen van het metropolitane landschap rondom de stad. Deze scheggen steken tot in de stad en worden - onder andere vanwege de rust, ruimte en schaal - gebruikt voor recreatie vanuit de stad. Park Schinkeleilanden vormt de verbinding tussen het Vondelpark en het Amsterdamse Bos. Natuur- en Parkeiland - de beide meest noordelijke eilanden in de Schinkel - hebben in 2011 de prestigieuze Groene Stad Award gekregen.
Figuur 4.14 - Uitsnede kaart Hoofdgroenstructuur
De meest zuidelijke punt van het plangebied en het gedeelte direct ten zuiden van het plangebied zijn aangewezen als stadspark. In de structuurvisie worden in het deel instrumentarium uitgangspunten ten aanzien van ontwikkelingen binnen het stadspark gegeven. In figuur 4.15 staat het volledige instrumentarium uit de structuurvisie weergegeven.
Figuur 4.15 - Instrumentarium voor de ontwikkeling van stadsparken
De gewenste beleving van het stadspark is een groene, park- tot tuinachtige omgeving in een stedelijke context, waarbij specifieke voorzieningen voor diverse doelgroepen aanwezig zijn en natuurlijke kwaliteiten en tuin- en landschapsarchitectuur een attractie vormen. De gewenste zonering bestaat uit een entreezone, een parkzone en een parkzone met intensief en extensief gebruikte delen. De beleidsintentie bij stadsparken is gericht op hoge bezoekersaantallen en een hoge gebruiksintensiteit. Voorzieningen en ontsluiting moeten erop afgestemd zijn zoveel mogelijk mensen te bedienen, zonder dat het groene karakter verloren gaat.
Technische adviescommissie (TAC)
Een belangrijke ambitie van het onderhavige plan is om de hoofdgroenstructuur te versterken. Dit gebeurt door het zuidelijk deel van het plangebied een groene invulling te geven evenals de kop van het plangebied rondom het Haarlemmermeerstation. In het kader daarvan is de TAC om advies gevraagd (zie bijlage 25 bij plantoelichting). De TAC is van mening dat in het plan zorgvuldig met de hoofdgroenstructuur is omgegaan en stelt dat juist hier, bij de overgang van stad naar groen, zorgvuldigheid cruciaal is. Onwenselijke ontwikkelingen in de hoofdgroenstructuur dienen daarom onmogelijk te worden gemaakt door deze in de planregels uit te sluiten.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Op 21 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Groenvisie 2020-2050, Een leefbare stad voor mens en dier' vastgesteld. De Groenvisie schetst een beeld van Amsterdam als groene stad en hoe dit zich tot 2050 verder kan ontwikkelen.
Groen in de stad levert een essentiële bijdrage aan de gezondheid en het sociale welzijn van de bewoners. In de visie van Amsterdam wordt daarom gestreefd naar verbinding en verbetering van het groen in de stad, met als doel een sterke groene structuur. De groenstructuur moet bestaan uit een gevarieerd palet van bloemen tot bomen, van rustige tot drukkere gebieden, van ecologisch groen tot speelgroen. In de publieke en in de private buitenruimte moet geleidelijk een samenhangend groen netwerk ontstaan waarin en waarlangs men kan bewegen en elkaar kan ontmoeten. Die groene structuur wordt gerealiseerd door waardevol groen te behouden, groen toe te voegen waar dat kan, en groen zo aan te leggen dat het meer waarde heeft voor mens en dier. Groen draagt ook bij aan de opgave om hitte te dempen en om het toenemende regenwater als gevolg van de verandering van het klimaat op te vangen. En groen draagt bij aan een grotere biodiversiteit. De Groenvisie streeft daarmee naar het beter maken van de stad: een prettiger plek om te leven, gezonder, socialer, ecologisch sterker en duurzamer.
De hoofdlijnen van de Groenvisie zijn verbeeld op een schetskaart met de ambities voor 2050. De schetskaart vormt een bouwsteen voor de Omgevingsvisie en de herziening van de Hoofdgroenstructuur, en vormt het bovenwijkse kader voor uitwerkingen op gebiedsniveau.
Figuur 4.16 - Toekomstperpectief op de groene structuur van Amsterdam
De uitwerking op gebiedsniveau is maatwerk en is afhankelijk van wat gewenst en mogelijk is op een specifieke plek in de stad. De Groenvisie wordt daarom vertaald naar de praktijk van stadsdelen, gebieden en buurten. Per stadsdeel wordt een kaart gemaakt met daarop de kansen voor groen. Projecten die veel kunnen bijdragen aan de ambities van de Groenvisie worden eerder uitgevoerd. De uitwerking per gebied gebeurt in het kader van het Uitvoeringsprogramma Groen. Hiermee is in 2020 een start gemaakt.
Bij de gebiedsuitwerkingen worden de volgende vier principes gehanteerd:
Daarnaast wordt de huidige Hoofdgroenstructuur (HGS), zoals die is opgenomen in de Structuurvisie 2040, geactualiseerd. Met de nieuwe HGS wordt gestreefd naar een aaneengesloten netwerk. Waar mogelijk worden de Ecologische structuur, de Hoofdbomenstructuur, het Groennet en de Groene straten- en padenkaart in de nieuwe HGS geïntegreerd.
Het bestemmingsplan voorziet in een toevoeging van groenvoorzieningen: kop Schinkeleilanden, park rondom villa Amstelveenseweg, het plantsoen tussen bouwblok 2 en 3, collectieve binnentuinen in de bouwblokken en bomen langs de straten.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
In een duurzame stad is een gezond bomenbestand belangrijk. Naast een prettig leefklimaat, zorgen bomen ook voor verkoeling en wateropname. Met behulp van de bomenverordening zorgt de gemeente ervoor dat het volume van het bomenbestand in de stad behouden blijft en dat er zorgvuldig wordt omgesprongen met de bomen. Sinds 1 oktober 2016 geldt er één stedelijke bomenverordening in Amsterdam, waarmee voor alle bedrijven en inwoners in de stad dezelfde regels gelden voor de Amsterdamse bomen ten aanzien van het kappen, het behouden en het beschermen van bomen en de handhaving.
Hierbij geldt ook de verplichting om te herplanten of compenseren bij kap en is het mogelijk om een zogenoemde jaarvergunning aan te vragen. Uitgangspunt van de bomenverordening is 'Kap mits herplant'. Met andere woorden, voor elke gekapte boom moet er een boom terug worden geplant. Als opnieuw planten van een boom bij kap niet mogelijk is of niet gewenst is op de betreffende plek, dan is het mogelijk om ergens anders in de stad te herplanten of de waarde van de gekapte boom wordt in euro's uitgerekend en gestort in het gemeentelijk herplantfonds. Het geld uit het fonds wordt gebruikt voor nieuwe aanplant van bomen. Jaarlijks wordt gerapporteerd aan het stadsbestuur over kap en bijbehorende aanplant en compensatie.
Conclusie:
De resultaten van de bomentoets zijn beschreven in paragraaf 9.5 van deze plantoelichting.
De bouw van 150.000 nieuwe woningen leidt naar verwachting tot de groei van de stad met 250.000 Amsterdammers, van wie bij een gelijkblijvende sportparticipatie ongeveer 150.000 actief (wekelijks) zullen sporten. De ruimtelijke sportopgave bestaat uit voldoende en aantrekkelijke (groene) openbare gebruiks- en verblijfsruimte in buurten en wijken, die uitnodigt tot sportieve activiteiten en sportief medegebruik van pleinen, plekken en routes. Daarnaast voldoende en goed gespreid aanbod aan sportterreinen voor georganiseerde buitensport. Tegelijk moet het bestaande areaal aan sportterreinen continu worden beheerd, ontwikkeld en verduurzaamd.
De omgevingsvisie ziet de grenzen tussen veel stedelijke functies graag zachter worden, ook wat betreft sport en bewegen. Er kan gesport en gespeeld worden in niet daarvoor geprogrammeerd groen, en andersom moeten specifieke voorzieningen als speelplekken en sportvelden natuurinclusief en klimaatadaptief worden vormgegeven. Kortom: verschillende functies en doelen grijpen in elkaar. Zie hiervoor ook de paragraaf Groen uit de omgevingsvisie, waarin een nieuwe hoofdgroenstructuur wordt gepresenteerd. Kleinschalige sport- en speelvoorzieningen horen onderdeel te zijn van de woonomgeving, vooral voor buurtbewoners die afhankelijk zijn van de nabijheid van voorzieningen.
Parken bieden naast ruimte om te spelen en te sporten ook ruimte voor verblijfsrecreatie en natuurwaarden, terwijl de groene en actieve verkeersroutes door de stad en richting de scheggen aantrekkelijke routes vormen om te wandelen, joggen en fietsen (alle drie in de top 10 van meest beoefende sporten in Amsterdam!). De ontwikkeling van de scheggen staat vooral in het teken van landschapsontwikkeling. Op de overgang tussen stad en landschap, in de koppen van de groene scheggen, is het streven om deze poorten naar het landschap nog aantrekkelijker te maken om te sporten en bewegen.
Uitgaande van dit continuüm aan vrijetijdsvoorzieningen voor spelen, sporten en recreëren, moeten we anders gaan kijken naar sportparken. Van oudsher zijn sportterreinen vooral gericht op verhuur aan sportaanbieders. Dit blijft een belangrijke functie, maar gezien de ontwikkelingen in de sportbeoefening en de toenemende gebruiksdruk op het groen in en rond de stad, willen we de grotere Amsterdamse sportparken verder ontwikkelen tot parken om in te sporten, bewegen, spelen en recreëren. Daartoe is het afgelopen decennium een belangrijke stap gezet, door niet langer sportparken integraal te verhuren, maar alleen de gebruiksuren van de velden. Daarmee is het gebruik door andere sportaanbieders, maatschappelijke partijen en particulieren mogelijk geworden en zijn de gemeentelijke sportparken openbaar toegankelijk gemaakt voor publiek en recreatief medegebruik. De ontwikkeling en transformatie van sportparken naar parken om in te sporten, bewegen, spelen en recreëren vergt maatwerk en zal tot stand komen in samenspraak met gebruikers en omliggende buurten.
Met de transformatie van het Havenstraatterrein wordt bijgedragen aan de verbinding tussen het Olympisch Stadion en het Amsterdamse Bos. Het zuidelijk deel van het plangebied krijgt een groene invulling evenals de kop van het plangebied rondom het Haarlemmermeerstation. Hiermee wordt ruimte geboden voor spelen, sporten en recreëren.
Conclusie:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
De sportvisie 2025 'De Sportieve Stad' beschrijft de ambities van de gemeente Amsterdam in de komende jaren. Ambities op het gebied van mogelijkheden voor Amsterdammers om te sporten en ambities voor de inrichting van de eigen interne sportorganisatie van de gemeente Amsterdam. Amsterdam is een alom erkende sportstad die uitnodigt tot (sportief) bewegen door een beweegvriendelijke en -stimulerende inrichting van de openbare ruimte, een duurzame en toegankelijke sportinfrastructuur en een rijk en divers aanbod van sport- en beweegactiviteiten voor alle Amsterdammers. De sportvisie vormt te samen met de ontwikkelagenda zowel de basis voor de doorontwikkeling van de gemeentelijke sportorganisatie als het kader voor de samen met partners en stadsdelen op te stellen uitvoeringsplannen.
De vier pijlers van het sportbeleid zijn:
Deze pijlers zijn uitgewerkt in negen speerpunten, waarvan in het kader van het bestemmingsplan Havenstraatterrein met name van belang is dat een beweeg- en sportvriendelijke openbare ruimte wordt gerealiseerd. De transformatie van het Havenstraatterrein voorziet in toevoeging van kwalitatief openbare ruimte en zorgt voor een fijnmazig netwerk voor voetgangers. Daarmee wordt voorzien in ruimte is voor bewegen.
Naast de Sportvisie 2025 is met betrekking tot sport ook het Sportaccommodatieplan 2015-2022 van belang. In het Sportaccommodatieplan staat waar de gemeente zich in de komende jaren op wil richten als het gaat om sportaccommodaties. Het gaat daarbij over de sporthallen, zwembaden en sportparken, maar ook over de openbare ruimte.
Conclusie:
Het bestemmingsplan sluit aan op dit gemeentelijk beleid.
Archeologie betreft het ondergrondse erfgoed: voorwerpen en structuren die in de bodem zijn bewaard. In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat deze aanwezig zijn, zal hier rekening mee moeten worden gehouden in het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals bovengronds erfgoed, monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwbouwkundige structuren en infrastructuur.
Met ingang van 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht om in hun bestemmingsplannen aan te geven welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en op welke wijze deze worden beschermd. Bij het maken van bestemmingsplannen dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening is gehouden (artikel 3.1.6 lid 5 Besluit ruimtelijke ordening). Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het archeologisch bureauonderzoek en het cultuurhistorisch onderzoek beschreven. Deze rapporten zijn als bijlagen 3, 4 en 31 bij deze plantoelichting opgenomen.
Algemeen
Het archeologisch erfgoed bestaat uit structuren, grondsporen en voorwerpen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlak met dat van de ruimtelijke ordening. Voor een optimale integratie van archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast en de Erfgoedwet geïntroduceerd. De Monumentenwet is per 1 juli 2016 vervallen, maar het deel dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving blijft via het Overgangsrecht in de Erfgoedwet van toepassing.
Rijk
In 1992 hebben de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Deze culturele overeenkomst had tot doel om meer bewustzijn van het Europese erfgoed te creëren en in het bijzonder het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beter in stand te houden.
In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek.
In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. De Erfgoedwet bevat een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zogenaamde meldingsplicht).
Provincie Noord-Holland
Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie Noord-Holland de omgevingsvisie, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (ILC). Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de provinciale omgevingsverordening in acht te nemen. Op de ILC zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. Naast de ILC beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis. De waardestellingen van de ILC en AMK zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben.
Gemeente Amsterdam
De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd. Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed.
Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die Monumenten en Archeologie heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie.
De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.
Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog.
De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de- of 20ste-eeuwse ophogingen (Appendix: Beleidsvarianten). In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
De uitvoering van archeologisch onderzoek is gebonden aan de Beoordelingsrichtlijn Archeologie (BRL SIKB 4000) en daarmee samenhangend de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De KNA gaat uit van een gefaseerde aanpak. Er wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen Bureauonderzoek, een Inventariserend Veldonderzoek en het doen van Opgravingen (Appendix: stroomschema).
Het inventariserend veldonderzoek is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een opgraving wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vindplaats met waardevolle archeologische resten. Archeologisch veldonderzoek wordt, afhankelijk van de bodemingreep en de verwachting, voorafgaand aan of tijdens de civieltechnische werkzaamheden (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied worden vrijgegeven.
Voor archeologisch veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.
Beleidsvarianten en stroomschema
Het archeologisch beleid wordt als maatwerk voor een bepaald plangebied in Amsterdam vastgesteld aan de hand van elf varianten, die een afweging bieden op basis van de aard van de verwachting in combinatie met de specifieke (oppervlakte/diepte) bodemingreep.
Gebieden waar al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn wel indirect van belang voor archeologische planning omdat ze aanwijzingen geven voor de eventuele aanwezigheid van archeologische resten in omliggende gebieden.
Voor de beleidsvarianten, 4, 5 en 7 tot en met 10 geldt dat het dieptecriterium op de uiteindelijke beleidskaart nader wordt gespecificeerd.
Figuur 5.1 - Stroomschema archeologie (land- en waterbodems) Gemeente Amsterdam
Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan heeft M&A een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 bij deze plantoelichting). Met dit onderzoek wordt een overzicht gegeven van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. Deze informatie is samengevat in een archeologisch verwachtingsmodel.
Het bureauonderzoek (BO 15-013 Havenstraatterrein) is door M&A uitgevoerd in januari 2015. Op verzoek is door M&A op 26 oktober 2020 (bijlage 31) bevestigd dat het onderzoek inhoudelijk nog steeds geldig is, maar dat het op beleidsmatig vlak enige actualisatie behoeft. Daartoe zijn in het hierboven aangegeven toetsingskader de actuele beleidskaders weergegeven.
Op basis van de gemaakte inventarisatie zijn binnen het plangebied Havenstraatterrein materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiks- en bewoningsgeschiedenis als landelijk gebied van de 12de tot het begin van de 20ste eeuw. Er kunnen tussen de Amstelveenseweg en de Schinkel sporen aanwezig zijn van bewoning vanaf die tijd tot in de 20ste eeuw. Ten aanzien van de archeologische kwaliteit van de ondergrond van het plangebied moet worden opgemerkt dat het pakket ophogingszand en de 20ste-eeuwse bebouwing eventuele archeologische sporen kunnen hebben aangetast. De inventarisatie heeft geleid tot een archeologische verwachtingskaart voor het plangebied.
Archeologische monumentenkaart
Binnen het plangebied zijn volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geen archeologische monumenten aangewezen. Wel ligt een klein deel van het gebied in een zone met een hoge archeologische waardering (zie figuur 5.2). De Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland (CHW) komt overeen met het AMK-kaartbeeld.
Figuur 5.2 - Archeologische Monumentenkaart
Archeologische verwachtingskaart
In het bureauonderzoek archeologie is een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag voor het plangebied gemaakt (zie figuur 5.3). Het plangebied kent twee verwachtingszones.
Figuur 5.3 - Archeologische verwachtingskaart
Zone A: Bebouwingszone Amstelveenseweg (oranje)
In zone A is de archeologische verwachting getypeerd als hoog. Het betreft een zone aan de Amstelveenseweg waar boerderijen, bijgebouwen en huizen kunnen worden verwacht. De materiële neerslag van deze zone bestaat uit ophogingen, terpen, funderingen, beerputten, tuinen of afvallagen. Deze mogelijke sporen hebben een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang, de archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone B: Binnendijkse Buitenveldersche polder (geel)
Zone B betreft het voormalige poldergebied van de Binnendijkse Buitenveldersche polder. Hiervoor geldt in principe een lage archeologische verwachting, omdat er slechts in wijde verspreiding bewoningssporen kunnen voorkomen. Deze kunnen bestaan uit erven, terpen, verkavelingssporen, sloten en kades uit de ontginningsperiode (12de - 13de eeuw) tot de periode van verstedelijking na 1896. Omdat door verstedelijking en nieuwbouw vanaf het begin van de 20ste-eeuw de kans op verstoring groot is, wordt de lage verwachting bijgesteld naar negatief.
Archeologische beleidskaart
Aan de hand van de archeologische verwachtingskaart is een archeologische beleidskaart gemaakt (zie figuur 5.4). De archeologische beleidskaart is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen zijn gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen.
Figuur 5.4 - Archeologische beleidskaart
De volgende beleidsvarianten (archeologische regimes) zijn daarbij gehanteerd:
Zone A: Beleidsvariant 5 (groen)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of minder dan 2,5 meter onder maaiveld.
Zone B: Beleidsvariant 11 (wit met stippen)
Vanwege de lage verwachting en waarschijnlijk hoge mate van verstoring, geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen.
Toepassing
Voor de zone met beleidsvariant 11 geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen. Voor de zone met beleidsvariant 5 (groen aangeduid in figuur 5.4) geldt uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan de 20e-eeuwse ophoging (2,5 meter). Voor die zone is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen, op grond waarvan bij bodemingrepen met de genoemde omvang een archeologisch onderzoek nodig is.
Erfgoedwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met het gebouwde erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet die in werking is getreden op 1 juli 2016. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wet tot behoud van cultuurbezit. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waardoor deze delen van de Monumentenwet1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Artikel 16 van de Erfgoedwet stelt dat de gemeenteraad een erfgoedverordening kan vaststellen (lid 1). Deze betreft het beheer en behoud van cultureel erfgoed dat van bijzonder belang is voor die gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis (lid 3). Burgemeester en wethouders zijn verplicht een gemeentelijk erfgoedregister van aangewezen cultureel erfgoed bij te houden.
Erfgoedverordening Amsterdam
Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening geldt voor heel Amsterdam en beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam. De Erfgoedverordening regelt voorts de aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten en die van gemeentelijke monumenten.
In de artikelen 22 van de Erfgoedverordening is bepaald dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving van de bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten in het plangebied wordt opgenomen. Tevens moet in de toelichting worden beschreven op welke wijze met de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit
De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart, vastgesteld door het gemeentelijk Bureau Monumenten en Archeologie, laat zien waar de cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Op de waarderingskaarten, die onderdeel zijn van de welstandnota 'De Schoonheid van Amsterdam 2016', zijn de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten volgens de volgende systematiek gewaardeerd.
Architectonische kwaliteit
Op de waarderingskaarten is de architectonische kwaliteit van de bebouwing opgenomen met de volgende ordes:
De binnen orde 1 vallende Rijks- en gemeentelijk monumenten vallen altijd tevens binnen de voor deze monumenten geldende wet- en regelgeving.
Stedenbouwkundige kwaliteit
Omdat het niet alleen om het individuele gebouw gaat, maar ook om stedenbouwkundige samenhang, zijn de stedenbouwkundige kwaliteiten gewaardeerd aan de hand van de volgende zones:
Onder stedenbouwkundige zones wordt het openbaar gebied verstaan, dat wil zeggen straten en pleinen of combinaties dan wel gedeelten ervan, in samenhang met flankerende bebouwing, groen, water en privétuinen die grenzen aan het openbaar gebied. De stedenbouwkundige zones geven bij verbouwingen, uitbreidingen en nieuwbouw een belangrijk houvast bij de beoordeling van de ingreep in relatie tot zijn omgeving.
Door de combinatie van de twee waarderingssystemen kan genuanceerd naar bepaalde bebouwing worden gekeken. Architectuur met een lage waardering in een stedenbouwkundig hoogwaardig gebied vraagt om een zorgvuldiger beoordeling dan in een stedenbouwkundig laag gewaardeerd gebied: ordes en zones versterken elkaar of geven nuancering.
Ensembles en seriebouw
Al sinds de zeventiende eeuw worden in Amsterdam meerdere panden in één bouwstroom neergezet. Als in de vormgeving van de verschillende panden de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat, bijvoorbeeld door een symmetrie die over verschillende gevels loopt, wordt dat een ensemble genoemd. Een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd, vormt seriebouw. Voor ensembles én seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende panden niet mag worden verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige panden.
Algemeen
Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam (M&A) is in de Erfgoedverordening aangewezen als het stedelijk kennis- en expertisecentrum dat gemeentelijke diensten en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam adviseert over de waarde van en de omgang met de bovengrondse cultuurhistorische waarden. In het kader van het bestemmingsplan heeft M&A een Cultuurhistorische verkenning uitgevoerd (zie bijlage 4 bij deze plantoelichting). De Cultuurhistorische verkenning is door M&A in 2021 geactualiseerd. De resultaten van de verkenning worden hieronder toegelicht.
Voor het onderzoek zijn relevante publicaties en andere bronnen met betrekking tot het plangebied geraadpleegd. In de verkenning is een historisch stedenbouwkundige analyse gemaakt die als uitgangspunt dient voor het advies. Vervolgens zijn de in het plangebied aanwezige monumenten geïnventariseerd en andere cultuurhistorische waarden beschreven.
Uit de analyse blijkt dat de cultuurhistorische waarde van het Havenstraatterrein niet zozeer is gelegen in de architectuur van de bebouwing. De waarde ligt veel meer in de historische laag die met de aanleg van het spooremplacement werd aangebracht in de ontwikkeling van de stad en in contrast staat met de planmatige aanleg van Plan Zuid. Als traject voor het transport van niet alleen passagiers, maar ook van goederen naar de dorpen en steden ten zuiden van Amsterdam, onder meer van de kwekerijen naar de veiling van Aalsmeer, verwijst het complex naar een belangrijk aspect in de economische geschiedenis van Amsterdam. Ter hoogte van het plangebied bevond zich in de Stadiongracht het zwembad voor de Olympische Spelen van 1928.
In de bredere context van de zuidelijke groene scheg vormt het Havenstraatterrein de uiterste punt, dat door de aanleg van het park op de Schinkeleilanden extra betekenis heeft gekregen. Van de bebouwing behoren alleen het Haarlemmermeerstation, de directiewoning en het wisselwachtershuisje tot de cultuurhistorisch bijzondere objecten. Het laatste object heeft echter geen relatie met de geschiedenis van het gebied.
Monumenten, betekenisvolle bebouwing en structuren
De in figuur 5.5 weergegeven uitsnede van de Architectonische en stedenbouwkundige waarderingskaart van de gemeente Amsterdam geeft een overzicht van de waarderingen die aan de aanwezige bebouwing uit de periode 1850-1940 is toegekend. De legenda bij deze waarderingskaart is als volgt: orde 1 - paars, orde 2 - rood, orde 3 - oranje, basisorde - geel en geen status - grijs. Met stippellijnen is een viertal stedenbouwkundige zones aangeduid: zone A - paars, zone B - rood, zone C - oranje en basiszone - geel.
Figuur 5.5 - Uitsnede ordekaart Atlas 19-eeuwse Ring
Het Haarlemmermeerstation, een rijksmonument is aangewezen als orde 1. Het naastgelegen bijgebouw, waar de laatste kolenhandelaar woonde, is gebouwd in dezelfde stijl als het station en om die reden ook aangewezen als orde 1. Dit gebouw is een aantal jaren geleden echter gesloopt. De voormalige directievilla is aangewezen als orde 3. Op de hoek met de Karperweg is de inmiddels gesloopte politiepost nog als een orde 3 object aangeduid. In de directe omgeving van het plangebied zijn de GVB tramremise Havenstraat en het Huis van Bewaring aangewezen als orde 3. Het Haarlemmermeercircuit is aangeduid als een stedenbouwkundige zone van orde 1.
Veel van de bebouwing in het plangebied is niet gewaardeerd, omdat deze niet dateert uit de periode 1850-1945. In het kader van de cultuurhistorische verkenning is deze bebouwing alsnog gewaardeerd. Enkele vanuit de geschiedenis van de spoorweg betekenisvolle bebouwing, elementen en structuren staan hieronder beschreven. De overige bebouwing waaronder de verschillende hallen, de benzinepomp en de daarbij behorende gebouwen hebben een geringe architectonische of cultuurhistorische waarde.
In het plangebied staat één rijksmonument: het Haarlemmermeerstation (bouwjaar 1913-1915, architect: H. van Emmerik). Het station is het enige losstaande gebouw dat op het kruispunt georiënteerd is en trekt, ondanks zijn geringe omvang, de aandacht door de expressieve architectuur en de rode baksteen (zie figuur 5.6). Het station was één van de vijf eindpunten van de Hollandsche Electrische Spoorwegmaatschappij (H.E.S.M.). In de architectuur is duidelijk de invloed van K.P.C. de Bazel merkbaar, bij wie Van Emmerik gewerkt heeft en die ook verantwoordelijk was voor het ontwerp van het station in Leiden. Naast de bescherming die het station heeft via de Monumentenwet is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen.
Figuur 5.6 - Haarlemmermeerstation
Het huis aan de Amstelveenseweg 268 (zie figuur 5.7) is stedenbouwkundig van waarde door de samenhang met het complex van het Haarlemmermeerstation. In de loop der tijd hebben wijzigingen aan de beeldbepalende vorm van het dak plaats gevonden en zijn de gevels wit geverfd, allemaal wijzigingen die afbreuk deden aan de architectonische kwaliteit van het huis. Het landelijk karakter, het vroegere gebruik als directeurswoning en de redelijke gaafheid van het interieur dragen bij aan de bijzondere cultuurhistorische waarde van het huis. Van der Burgh is vooral bekend om zijn ontwerpen voor landhuizen buiten Amsterdam. De karakteristieke directiewoning blijft behouden en heeft een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.
Figuur 5.7 - Voormalige directiewoning
Langshal uit het einde van de jaren veertig, gebouwd als onderdeel van elektrodefabriek Nekef, en behorend bij de loodsen waar goederen voor het transport over de Haarlemmermeerspoorlijn werden opgeslagen. Nu in gebruik als stalling voor de museumtram. Het heeft geen architectuur-historische, maar vooral cultuurhistorische waarde als een aan de spoorlijn gerelateerd gebouw (gelijk aan orde 3 waardering). Deze loods blijft in de toekomstige situatie niet behouden.
Voormalig kantoor van firma Regout & Sievers die ook een gedeelte van de naastgelegen loodsen in bezit had. Tegenwoordig in gebruik als woonhuis. Het huis heeft geen architectonische (gelijk aan basisorde), maar vooral cultuurhistorische waarde als een aan de geschiedenis van de spoorlijn gerelateerd gebouw.
Het voormalig wisselwachterhuis van het GVB (zie figuur 5.8) is ontworpen door D. Sleebos in opdracht van Publieke Werken. Deze uitkijkpost stond tussen 1961 en 1983 op het Stationsplein, waarna het bouwwerk werd overgeplaatst naar de huidige locatie. P. Kramer, architect bij PW, ontwierp de voorganger van deze uitkijkpost die lange tijd op de Doelensluis bij het Muntplein heeft gestaan. Met zijn ontwerp won Sleebos in 1961 de eerste Merkelbach-prijs. Het gebouw heeft een hoge architectonische waarde, maar heeft geen relatie met de geschiedenis van de spoorlijn.
Figuur 5.8 - Voormalig wisselwachtershuis/ verkeersleidingspost
Het wisselwachtershuis krijgt in de toekomstige situatie een plek in het plangebied, op de kop van de Karperweg ter plaatse van het plantsoen bij de voormalige directiewoning. Omdat de relatie met de geschiedenis van het plangebied ontbreekt is geen dubbelbestemming opgenomen.
In het cultuurhistorische verkenning is ook geadviseerd over enkele objecten die niet binnen de grenzen van het plangebied staan, omdat de herontwikkeling van het plangebied mogelijk invloed heeft op deze bebouwing. Het gaat om de tramremise aan de Havenstraat, het transformatorgebouw van Liander en het bedrijfsgebouw op Karperweg 37-41.
Het grootste deel van het complex stamt uit 1912, met inbegrip van de dienstwoningen die in 1913 tot stand kwamen. Rond 1930 werd de remise aan de noordzijde uitgebreid, op de plaats waar sinds 1903 houtloodsen van de firma Van Voorst & Co. stonden. De insteekhaven waaraan deze loodsen grensden werd gedeeltelijk gedempt bij deze uitbreiding. Begin jaren zestig werd ook het resterende gedeelte gedempt ten behoeve van een buitenterrein voor de stalling van trams. De uitbreiding bestond uit twee langshallen die haaks op de bestaande remise kwamen te staan en een kopgebouw aan de Havenstraat. Ook werden de dienstwoningen uitgebreid en het portiersgebouw en delen van het muurwerk aan de Havenstraat gerealiseerd. De remise heeft een gemiddelde architectonische waarde, maar ondersteunt door haar functie en ligging het karakter van het Havenstraatterrein als een rafelrand van Plan Zuid.
Onderstation van het voormalige GEB, dat is opgetrokken in een constructie van beton en baksteen. Het verkeert nog grotendeels in oorspronkelijke staat en is daarmee een goed voorbeeld van de vele utilitaire gebouwen die door Publieke Werken zijn ontworpen. Architectonisch en cultuurhistorisch is het gebouw van geringe waarde.
Het fabriekscomplex is opgebouwd uit een dubbellaags gedeelte met kantoren boven een dubbele inpandige garage en een lager gedeelte met werkplaatsen. Het gebouw beschikt nog gedeeltelijk over de oorspronkelijke stalen vensterverdeling en het werkplaatsgedeelte is voorzien van sheddaken. Het complex is typologisch interessant als een kenmerkend voorbeeld van kleinschalige fabrieksbebouwing uit het einde van de jaren dertig, maar heeft een gemiddelde architectonische waarde (gelijk aan een orde 3 waardering). Omdat de makers van de ordekaarten vermoedden dat het complex van na de oorlog dateert, is het niet gewaardeerd.
Aandachtpunten
Naast de huidige staat en de vormgeving van de aanwezige betekenisvolle bebouwing is de wijze waarop de aanwezigheid van de spoorlijn en het emplacement de structuur van het gebied heeft bepaald van cultuurhistorisch van belang. In het cultuurhistorisch onderzoek wordt geadviseerd om bij de herontwikkeling de cultuurhistorische betekenis en de afwijkende morfologische totstandkoming van het gebied als uitgangspunt te nemen. Het gaat daarbij om de volgende aandachtspunten:
Om de historische gelaagdheid te behouden moet rekening gehouden worden met de langgerekte structuur van het plangebied door de aanwezigheid van spoorlijn en emplacement. Daarnaast zijn de open zichtlijnen tussen dit gebied en de uitloper van de groene scheg van belang. De herontwikkeling van het plangebied leidt tot een hoge dichtheid, waarbij bij het stedenbouwkundig ontwerp rekening is gehouden met de historische structuren. Doordat de Karperweg in de nieuwe situatie overgaat in de Park Schinkeleilanden blijven de zichtlijnen naar de groene scheg behouden.
In overeenstemming met het archeologisch bureauonderzoek is voor het gebied waarvoor een archeologische verwachting geldt (beleidsvariant 5) een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningstelsel.
In aansluiting op het cultuurhistorisch onderzoek krijgt de monumentale en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (Haarlemmermeerstation en de voormalige directiewoning aan de Amstelveenseweg) een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie met een bijbehorend sloopvergunningstelsel.
De voorgenomen ontwikkeling van het Havenstraatterrein heeft invloed op de inrichting van de openbare ruimte en leidt tot een toename van verkeersintensiteiten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de verkeerseffecten, waaronder de afwikkeling in en rondom het plangebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op autoverkeer, openbaar vervoer, fietsverkeer en voetgangers. Ook wordt ingegaan op verkeersveiligheid in en nabij het plangebied. Tot slot wordt aandacht besteed aan parkeren. Dit wordt gedaan aan de hand van in 2018 en 2021 uitgevoerde verkeersonderzoeken (bijlagen 5 en 32) en een parkeeronderzoek uit 2021 (bijlage 33).
Op 12 december 2017 heeft de regioraad het Beleidskader Mobiliteit van de Vervoerregio Amsterdam vastgesteld. Het Beleidskader Mobiliteit geeft richting aan de activiteiten en investeringen van de Vervoerregio Amsterdam voor de komende jaren.
Het Beleidskader Mobiliteit geeft richting aan de activiteiten van de Vervoerregio aan hand van vijf strategische opgaven:
Investeringsagenda
De Investeringsagenda Mobiliteit 2019 is de uitwerking van het Beleidskader Mobiliteit. In de investeringsagenda zijn de aparte investeringsagenda's van de 15 regiogemeentes gebundeld tot één samenhangende Investeringsagenda Mobiliteit. De agenda geeft zo een jaarlijks programmaoverzicht met daarin de vertaling van het beleid naar initiatieven, lopende maatregelen en projecten en bevat tevens een bijbehorende planning en begroting. In de Voortgangsrapportage Investeringsagenda Mobiliteit 2019 d.d. april 2020 wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de investeringsagenda na één jaar.
Het Havenstraatterrein en de wegen die van en naar dit bestemmingsplangebied leiden, maken geen onderdeel uit van de investeringsagenda Mobiliteit 2019.
Bestuursopdracht 2020
Eind 2020 heeft het dagelijks bestuur van de Vervoerregio met de Bestuursopdracht 2021 de opdracht gegeven investerend en innoverend de corona-crisis uit te komen. Onderliggend aan de bestuursopdracht zijn er diverse acties die hier invulling aan geven. De acties en bijbehorende thema's betreffen:
In het programma Investeringsagenda Openbaar Vervoer (IAOV) werken de Vervoerregio Amsterdam (voorheen de Stadsregio), de gemeente Amsterdam en het GVB samen aan de betrouwbaarheid van het Amsterdamse openbaar vervoer. Het programma is primair gericht op infrastructurele maatregelen om de doorstroming te verbeteren. Het programma IAOV kent een looptijd van 10 jaar, van 2015 t/m 2024, en heeft een totaal investeringsbudget van 440 miljoen euro.
Vanwege enerzijds de continuïteit van het programma en anderzijds het inspelen op de urgente problematiek van de OV-bereikbaarheid als gevolg van de woningbouwplannen van programma Koers 2025, is het programma opgedeeld in opeenvolgende tranches. In september 2017 is de 'Investeringsagenda OV, Tweede tranche 2017-2021 (Eindrapportage)' gepresenteerd, met een looptijd tot 2021. In deze tweede tranche is een selectie gemaakt van kandidaat-projecten die op grond van inhoudelijke analyse nuttig of noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van het Plusnet OV of voor het ontsluiten van de Koers 2025-gebieden.
Eén van de vier in de IAOV opgenomen projecten waarvoor infrastructuur een randvoorwaarde is om de grootschalige gebiedsontwikkeling per openbaar vervoer goed te ontsluiten, is het Schinkelkwartier. Hier wordt, aan de overzijde van de Schinkel, een omvangrijk woningbouwprogramma gerealiseerd. Gegeven het omvangrijke programma, is een oost-west OV-verbinding met de stad noodzakelijk. De IAOV bevat hiervoor twee opties, te weten een zuidelijke verbinding over de Schinkel (aansluitend op de Laan van Hesperiden) en een meer noordelijke ligging over het tramremise-Havenstraat. De haalbaarheid van deze verbindingen wordt onderzocht.
De Amstelveenseweg, het Haarlemmermeercircuit en het busstation Haarlemmermeerstation zijn onderdeel van het regionale vervoernetwerk. De reconstructie hiervan (zie paragraaf 7.4) draagt bij aan de reeds in de eerste tranche opgenomen doelstellingen voor het Plusnet OV.
Mobiliteit is een opgave op alle schaalniveaus, van internationale verbindingen tot aan de toegankelijkheid van de voordeur. Deel I van de omgevingsvisie (Visie) geeft met de strategische keuze voor duurzaam en gezond bewegen richting aan de inzet op een autoluwe stad, waar gezond bewegen vanzelfsprekend is. In deel II van de omgevingsvisie (Waar) komen alle verkeersnetwerken aan bod, in kaarten met toelichtingen.
In de stad zijn voor bereikbaarheid en interne samenhang de netwerken voor lopen, fietsen en stedelijk openbaar vervoer het belangrijkst. Dit betekent dat er meer ruimte gegeven wordt aan voetgangers (bredere stoepen), fietsers en openbaar vervoer. Het betekent ook minder ruimte voor personenauto's en lagere snelheden en minder geparkeerde auto's. Door regulering van het hoofdnetwerk wordt doorgaand verkeer uit de stad geweerd. De A10 behoudt daarvoor een functie als verdeelring van het stadscentrum. De andere stadsdelen zullen juist meer gebruikmaken van de tweede ring A9-A5. Rondom de stad maken hubs de overstap van regionaal autoverkeer naar stedelijk openbaar vervoer en fiets mogelijk.
In de omgevingsvisie wordt ingegaan op de netwerken voor auto, fiets en OV en de ruimtelijke reserveringen voor alle infrastructuur. De hoofdnetten zijn vastgelegd in het Beleidskader Verkeersnetten. De hoofdnetten zijn bedoeld om de stad bereikbaar te houden, om de bereikbaarheid tussen stadsdelen te garanderen en om het doorgaande autoverkeer op de daarvoor meest geschikte wegen te concentreren.
In de omgevingsvisie wordt de Amstelveenseweg, ter hoogte van het plangebied, tot de stadsstraten gerekend. Stadsstraten zijn straten waar doorgaans veel winkels en horecagelegenheden zijn geconcentreerd en die tevens een voorname rol spelen in het stedelijke fiets-, auto- en ov-netwerk. Voor stadsstraten geldt dat deze een groeiende functie hebben als hoogstedelijke verblijfs- en verkeerzone met een toenemende druk op de schaarse ruimte.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een betere ontsluiting op het Hoofdnet bereikt. Voorliggend bestemmingsplan sluit daarmee aan op de voornemens als geformuleerd in de omgevingsvisie.
Op 13 juni 2013 is de Mobiliteitsaanpak Amsterdam (MAA) vastgesteld door de gemeenteraad. De MAA is het overkoepelende kader voor het mobiliteitsbeleid van Amsterdam in de periode tot 2030. Hierin staat beschreven op welke wijze de economische vitaliteit van Amsterdam op duurzame wijze versterkt kan worden door de bereikbaarheid en de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte te vergroten.
De hoofdlijnen van de nieuwe aanpak in de MAA zijn:
Met het benoemen van plusnetten laat Amsterdam zien waar welke vervoerwijze het meeste prioriteit verdiend, in de toegemeten ruimte op straat, in de voorrangsverlening op kruispunten en bij de inzet van investeringsmiddelen. Op het Plusnet voetganger heeft de voetganger zoveel mogelijk aantrekkelijk en veilig ingerichte ruimte. Het Plusnet fiets is bedoeld voor de wat langere fietsverplaatsingen en verbindt de stadsdelen onderling en met de aangrenzende gemeenten. In het openbaar vervoer is er een onderscheid naar routes waar een hoge snelheid voor de zware verbindende lijnen voorop staat (Plusnet) en routes waar de nadruk ligt op een betrouwbaarder doorstroming (comfortnet). Het Plusnet auto bestaat in de eerste plaats uit de huidige corridors, die zoveel mogelijk lopen op wegen zonder directe aanwonenden. Daarnaast gaat het om de wegen die aansluiten op de op- en afritten van de rijkswegen.
Figuur 6.1 - Amstelveenseweg als Plusnet
De Amstelveenseweg is in de Mobiliteitsaanpak Amsterdam (MAA) opgenomen als onderdeel van het Plusnet Fiets, Plusnet OV en Plusnet Auto (zie figuur 6.1). Daarnaast is het westelijk deel tussen de Zeilstraat en het Haarlemmermeercircuit Plusnet Voetganger. Aan het feit dat alle plusnetten vertegenwoordigd zijn op de Amstelveenseweg toont het belang van de straat aan in het Amsterdamse verkeersnet.
Op 24 januari 2018 heeft de gemeenteraad het Beleidskader Verkeersnetten vastgesteld. In het beleidskader staan eisen en toetswaarden waaraan de verschillende onderdelen van de Amsterdamse verkeersinfrastructuur moeten voldoen. Het is de basis voor investeringen, herinrichtingsplannen en andere maatregelen om de doorstroming van verkeer te verbeteren en het is een toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Het Beleidskader Verkeersnetten is gebaseerd op het Beleidskader Hoofdnetten uit 2005, de MobiliteitsAanpak Amsterdam (2013) en de Uitvoeringsagenda Mobiliteit (2015). Het beleidskader is een beleidsstuk waarin staat aangegeven waar de belangrijkste routes voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto liggen, welk doel ze hebben en aan welke kwaliteitseisen ze moeten voldoen. De functie van de netten is onder andere de stad bereikbaar houden, zorgen voor een goede bereikbaarheid tussen stadsdelen en goede en veilige doorstroming van het verkeer.
In de 'Uitvoeringsagenda Mobiliteit' staat centraal hoe de gemeente Amsterdam de groeiende stad de komende jaren bereikbaar wil houden. In de uitvoeringsagenda worden de volgende prioriteiten gesteld:
De uitvoeringsagenda bevat circa 50 concrete maatregelen, ingrepen in de stad en pilots. Met deze maatregelen worden heldere keuzes gemaakt op basis van maatwerk. Ieder deel van de stad vraagt immers om een andere oplossing. Een groot deel van de maatregelen richt zich op betere doorstroming van het verkeer, voor alle modaliteiten. Zo komen er betere fietsroutes, fietsstraten en meer fietsvriendelijke kruispunten. Om het openbaar vervoer op meer plekken ongehinderd door te laten rijden, voert het college de investeringsagenda OV versneld uit.
Met oog op de ontwikkeling van het plangebied zijn met name de volgende maatregelen relevant:
Er is gewerkt aan een plan voor de reconstructie van de Amstelveenseweg. De reconstructie is niet alleen gericht op de doorstroming van openbaar vervoer en auto, maar ook op het verbeteren van de verkeersveiligheid, door de aanleg van fietspaden. Op het deel van de Amstelveenseweg tussen de Zeilstraat en het Stadionplein zijn zowel de trambaan als de rijbaan vervangen. Het autoverkeer stroomde hier niet goed door en voor het openbaar vervoer viel de situatie ook nog te verbeteren. De reconstuctie van de Amstelveenseweg is inmiddels gereed.
Er wordt geïnvesteerd in het aanleggen van een aantal ontbrekende schakels en routes voor fietsers om zo de verbindingen tussen de verschillende gebieden in de stad te verbeteren. In het Meerjarenplan Fiets wordt een overzicht gepresenteerd van mogelijke nieuwe fietsroutes met daarbij een voorstel om te komen tot realisatie van de routes met de hoogste prioriteit. Voorbeeld van een kansrijke route is de Kostverlorenvaart-route, een van de zogenaamde groene lopers. De volledige aanleg van deze route is erg kostbaar, maar met een aantal kleine ingrepen, wordt de verbinding al een stuk aantrekkelijker.
Met de vaststelling (op 16 juni 2015) van de Investeringsagenda Fiets heeft de Vervoerregio Amsterdam (voorheen de Stadsregio) tot en met het jaar 2025 €200 miljoen voor de fiets gereserveerd. De investeringsagenda geeft aan waar en voor welk bedrag er zo efficiënt mogelijk geïnvesteerd kan worden om de positie van de fiets te waarborgen en te verbeteren op diverse aspecten, zoals bereikbaarheid, verkeersveiligheid en aantrekkelijkheid.
Ten aanzien van het plangebied is relevant dat de investeringsagenda zicht er op richt op dat de fietsvoorzieningen het aanzienlijke groeitempo in hoogstedelijk gebied kunnen bijbenen. Dat betekent in de praktijk het beter benutten van het Plusnet Fiets (bijvoorbeeld spreiding van stromen in tijd, beter afstellen VRI's), het verbeteren van zwakke schakels voor doorstroming, comfort én verkeersveiligheid en stallingen en gerichte uitbreidingen op plekken waar de bereikbaarheid het meest onder druk staat, zoals rond stations en bij een aantal resterende ontbrekende schakels.
Het door de gemeenteraad op 9 september 2015 vastgesteld Kader Fietsparkeren bevat de belangrijkste uitgangspunten van het fietsparkeerbeleid van de gemeente Amsterdam. Het is een nadere uitwerking van de Mobiliteitsaanpak Amsterdam voor het onderwerp fietsparkeren.
Als er nieuw gebouwd wordt (of bij een wijziging van een pand), stelt dit kader eisen aan de fietsparkeervoorzieningen. Doel van het kader is het tegengaan van plekken in de stad waar, zeker op drukke plekken, fietsen soms hinderlijk in de weg staan. Daartoe zijn in het kader de volgende keuzes gemaakt:
Om deze keuzes te bewerkstelligen, bevat het kader de volgende maatregelen:
Ten behoeve van dit laatste is in 2018 de gemeentelijke Nota Parkeernormen Fiets en Scooter vastgesteld (zie hierna).
Het gemeentelijke Meerjarenplan Fiets, vastgesteld door de gemeenteraad in 2017, volgt de ingezette koers uit de hierboven genoemde Mobiliteitsaanpak Amsterdam, Uitvoeringsprogramma Mobiliteit en Kader Fietsparkeren. Het sluit tevens aan bij de opgaven uit de agenda Duurzaamheid, Stad in Balans, Koers 2025 en de Visie Openbare Ruimte.
Het meerjarenplan bevat de volgende doelstellingen:
Met de keuzes, acties en maatregelen uit het Meerjarenplan Fiets wordt geïnvesteerd in de belangrijkste nieuwe fietsverbindingen en fietsparkeeroplossingen waarmee de grootste knelpunten in de stad kunnen worden aangepakt.
Op 14 maart 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter vastgesteld. De nota is gepubliceerd op 19 maart 2018.
Om de stad leefbaar en bereikbaar te houden heeft de beleidsnota als uitgangspunt dat bij nieuwbouw en herontwikkeling zowel het fiets- als het scooterparkeren op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. Ten aanzien van het fietsparkeren bevat de nota bindende beleidsregels voor niet-woonfuncties. Bij de planvorming van bouwinitiatieven is het verplicht om te zorgen voor voldoende en goede parkeervoorzieningen voor fietsen bij niet-woonfuncties.
Voor nieuw te bouwen woningen is de verplichting voor fietsparkeren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 verplicht ontwikkelaars om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren, maar biedt ook ruimte voor gelijkwaardige alternatieven zoals gezamenlijke fietsenstalling. Omdat het fietsparkeren bij woningen in het Bouwbesluit 2012 geregeld is, kunnen geen afwijkende of extra normen worden opgelegd. Het Bouwbesluit 2012 biedt wel ruimte voor gelijkwaardige oplossingen.
De beleidsregels bepalen wat de minimale eisen zijn die voor verschillende niet-woonfuncties worden gesteld aan fietsparkeervoorzieningen. Voor het realiseren van scooterparkeervoorzieningen geldt geen verplichting, maar wordt geadviseerd de normen in de nota toe te passen. Daartoe bevat de nota niet-bindende richtlijnen. Naast de richtlijnen voor het scooterparkeren, bevat de nota ook richtlijnen voor fietsparkeervoorzieningen bij woningen en richtlijnen voor de toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen voor zowel fiets als scooter.
De nota bevat de volgende vijf bindende beleidsregels waaraan de gemeente bouwplannen toetst. De beleidsregels gelden alleen voor niet-woonfuncties.
Figuur 6.2 - Parkeernormen fiets
De negen niet-bindende richtlijnen voor het scooterparkeren, voor fietsparkeervoorzieningen bij woningen en voor de toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen voor fiets en scooter, zijn de volgende:
De Nota Parkeren Fiets en Scooter, inclusief de daarin opgenomen mogelijkheden om van de normen af te wijken, is van toepassing verklaard door in de bestemmingsplanregels te verwijzen naar het vigerend parkeerbeleid voor fietsparkeren. Daarmee is het onderhavige bestemmingsplan in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Op 8 juni 2017 heeft de gemeenteraad de 'Nota Parkeernormen Auto' vastgesteld en per 29 november 2017 gewijzigd. De definitieve nota is gepubliceerd op 22 december 2017.
De nota vervangt al het eerder vastgestelde parkeerbeleid, inclusief de verschillende parkeernormen die gehanteerd werden in de stadsdelen en het Locatiebeleid 2008. Om de stad leefbaar en bereikbaar te houden heeft de beleidsnota als uitgangspunt dat bij nieuwbouw en herontwikkeling de auto's van bewoners en werknemers niet op straat staan. Alle nieuwbouw, van woningen, kantoren en voorzieningen, wordt in de hele stad uitgesloten van parkeervergunningverlening.
Om een evenwicht te vinden tussen marktwerking en overheidssturing en voldoende flexibiliteit in te bouwen voor toekomstige ontwikkelingen, is gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak. Bij het toepassen van de beleidsregels wordt de volgende gebiedsindeling gehanteerd (zie figuur 6.3):
Figuur 6.3 - Gebiedsindeling parkeernormen auto
(Sloop)nieuwbouwplannen en transformatieplannen worden getoetst aan de volgende parkeernormen. Het plangebied Havenstraatterrein is aangewezen als B-locatie. Hier wordt naast een maximumparkeernorm ook een minimumparkeernorm gehanteerd. Ontwikkelaars worden verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. De hier te hanteren parkeernormen voor woningen zijn weergegeven in figuur 6.4.
Figuur 6.4 - Parkeernormen woningbouw
De normen voor woningbouw in het plangebied zijn afhankelijk van de woninggrootte. Voor woningen tot 30 m2 geldt dat minimaal 0,1 parkeerplaats per woning tot maximaal 1 parkeerplaats per woning moet worden gerealiseerd. Voor woningen tussen de 30 - 60 m2 geldt een minimum van 0,3 parkeerplaats en een maximum van 1 parkeerplaats per woning. Voor woningen groter dan 60 m2 is het minimum 0,6 parkeerplaats en het maximum 1 parkeerplaats per woning. Voor sociale huurwoningen en huurwoningen in het middensegment (maandhuur 710 tot 970 euro) geldt geen minimumparkeernorm. Onafhankelijk van de invulling van het parkeerprogramma geldt voor bewoners dat zij geen recht hebben op een parkeervergunning voor de openbare ruimte.
Het is mogelijk om bij een woningbouwontwikkeling op een B-locatie in plaats van reguliere autoparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor deelauto's te realiseren. Een parkeerplaats voor een deelauto vervangt vier reguliere autoparkeerplaatsen. Met het aanbieden van een deelconcept kan de parkeernorm tot maximaal 20 procent worden verlaagd. De parkeerplekken dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Daarbij moet de ontwikkelaar aantonen dat het geleverde deelconcept toekomstvast is. Dit kan bijvoorbeeld door een contract met een aanbieder van deelauto's bij te sluiten. Bij koopappartementen dient de ontwikkelaar duidelijk te maken wat de beoogde eigendomssituatie wordt van de parkeerplaatsen voor deelauto's.
Voor kantoren op B-locaties geldt een maximumnorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bruto vloeroppervlak. Voor voorzieningen worden de parkeernormen gebaseerd op de actuele kencijfers van kenniscentrum CROW, gecombineerd met actuele Amsterdamse gegevens.
Alle nieuwbouwplannen en transformatieplannen worden getoetst aan de parkeernormen. Een deel van deze plannen zal niet (kunnen) voldoen aan de gestelde minimum parkeernormen. Daarom biedt het beleid de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen en vergunningverlening bij nieuwbouw, indien het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein op overwegende bezwaren stuit en/of op andere geschikte wijze in de benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien. Daarbij kunnen in de omgevingsvergunning aanvullende voorwaarden worden opgenomen.
Het beleid bevat de volgende afwijkingsgronden om van de parkeernormen af te wijken:
De Nota Parkeernormen Auto, inclusief de daarin opgenomen mogelijkheden om van de normen af te wijken, is van toepassing verklaard door in de bestemmingsplanregels te verwijzen naar het vigerend parkeerbeleid voor autoparkeren. Daarmee is het onderhavige bestemmingsplan in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
In het Meerjarenplan Verkeersveiligheid 2016-2021, dat op 14 september 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld, staan alle maatregelen die de gemeente Amsterdam treft om de Amsterdamse straten, stoepen en fietspaden nog veiliger te maken. De doelstelling in het meerjarenplan is om in 2020 in het verkeer een kwart minder ernstig gewonden en doden hebben.
Het meerjarenplan richt zich vooral op preventie van ongevallen bij kwetsbare groepen, gedragsverandering in het verkeer en ruimtelijke maatregelen die het verkeer veiliger maken. De in het meerjarenplan voorgestelde maatregelen om het verkeer veiliger te maken, richten zich op infrastructurele aanpassingen, gedrag en op de kwaliteit van voertuigen. Onderling zijn de maatregelen die worden uitgevoerd met elkaar verbonden. Zo werkt een duurzaam veilige weginrichting verkeersveilig gedrag in de hand en heeft de kwaliteit van een voertuig veelal een positieve invloed op het gedrag van de bestuurder.
Jaarlijks verschijnt een monitor Verkeersveiligheid met daarin de resultaten van de aanpak. In samenwerking met de Vervoerregio Amsterdam wordt periodiek een Investeringsagenda Verkeersveiligheid opgesteld.
In de huidige situatie wordt het plangebied Havenstraatterrein via de Havenstraat en de Karperweg ontsloten op de Amstelveenseweg, een belangrijke doorgaande route die de stad met de A10 verbindt. De Amstelveenseweg is onderdeel van Plusnet Auto, OV en Fiets en tevens onderdeel van het Hoofdnet Auto en Fiets.
Het plangebied ligt in de nabijheid van diverse OV-verbindingen en is daarmee goed bereikbaar per openbaar vervoer. Via halte Amstelveenseweg, iets ten noorden van het plangebied is het plangebied bereikbaar met tramlijn 2. Ten zuiden via het plangebied ligt halte Olympiaweg, waarmee het plangebied bereikbaar is via tramlijn 24. Naast deze tramlijnen stoppen in de nabijheid van het plangebied ook verschillende buslijnen. Het Haarlemmercircuit vormt een belangrijke schakel voor zowel verschillende regionale als stedelijke buslijnen. Ook stoppen verschillende buslijnen nabij de eerder genoemde tramhaltes.
In het plangebied is in de huidige situatie geen sprake van een doorgaande autoroute. Via de Karperweg is uitsluitend het zuidelijk deel van het plangebied bereikbaar, het merendeel van de huidige gebruikers van het plangebied maakt gebruik van de Havenstraat. De Karperweg is daarnaast de ontsluitingsweg van de daar gevestigde bedrijven, waaronder de uitrukpost van Ambulance Amsterdam.
Door het plangebied loopt een drukke regionale fietsroute, van het Amsterdamse Bos naar Vondelpark. Deze fietsroute komt via Park Schinkeleilanden het plangebied binnen en loopt via de Havenstraat naar het Haarlemmermeercircuit en de Amstelveenseweg. De meeste opvallende verkeersfunctie in het plangebied is de historische tramspoorlijn. Het beginpunt van de lijn is het Haarlemmermeerstation, de lijn loopt door het plangebied richting Bovenkerk in Amstelveen.
Met de ontwikkeling van het Havenstraatterrein zal de huidige verkeersstructuur aanzienlijk worden gewijzigd. De Karperweg en de Havenstraat blijven echter de twee ontsluitingen van het plangebied op de Amstelveenseweg. De Havenstraat wordt verlengd tot in het plangebied. De Karperweg wordt opnieuw ingericht, waarbij het profiel wordt verbreed. Tussen de verlenging van de Havenstraat en de Karperweg worden twee dwarsverbindingen aangelegd. Op beide straten worden de parkeergarages van toekomstige bebouwing ontsloten.
De straten binnen het Havenstraatterrein worden grotendeels ingericht voor eenrichtingsverkeer: de Karperweg in westelijke richting en verlengde Havenstraat in oostelijke richting. Vanaf de ambulancepost wordt de Karperweg richting de Amstelveenseweg tweerichtingen. Ook de straat tussen bouwblok 1 en 2 wordt ingericht als tweerichtingsverkeer, zodat een logische verkeerscirculatie ontstaat. De ambulancepost aan de Karperweg verdient specifieke aandacht. Uitgangspunt is dat de ambulances niet worden gehinderd door ander verkeer en onbelemmerd richting Amstelveenseweg kunnen rijden. Daartoe wordt uitsluitend het gedeelte van de Karperweg tot de ambulancepost ingericht als tweerichtingsverkeer. Dit wordt nader uitgewerkt in het ontwerp openbare ruimte.
De drukke fietsroute, die momenteel over het Havenstraatterrein loopt, wordt via de verlenging van de Havenstraat geleid. Deze krijgt via de Havenstraat een aansluiting op de Amstelveenseweg. In het zuidwesten van het plangebied komt een openbaar plein aan het water. Over de Stadiongracht wordt een brug voor langzaam verkeer aangelegd die uitkomt op het plein. Deze brug, niet geschikt voor autoverkeer, wordt aangesloten op het bestaande fietspad van de Afroditekade en zorgt voor een directe verbinding met het Olympisch Kwartier Noord.
De historische tramspoorlijn wordt bij recht mogelijk gemaakt in voorliggend bestemmingsplan voor een tracé in de Karperweg richting Park Schinkeleilanden en een keerlus rondom de villa Amstelveenseweg.
De ontwikkeling van het Havenstraatterrein leidt tot een verkeersgeneratie, die afgewikkeld moet worden op de Amstelveenseweg. Aangezien de doorstroming op de Amstelveenseweg niet toereikend was, waren maatregelen nodig om de verkeersafwikkeling van en naar het Havenstraatterrein te kunnen garanderen. De verkeersgeneratie en de verkeersafwikkeling van het plangebied is gekoppeld aan de reconstructie van de Amstelveenseweg en in dat kader uitgebreid onderzocht.
De gemeente Amsterdam heeft de reconstructie van de Amstelveenseweg inmiddels afgerond. De reconstructie van de Amstelveenseweg heeft betrekking op het tracé tussen de Zeilstraat (exclusief het kruispunt) en het Stadionplein (exclusief het kruispunt), zie figuur 6.5. Aanleiding voor de reconstructie was de slechte technische staat van dit deel van de Amstelveenseweg. De aanpak bood ook mogelijkheden om andere ontwerpkeuzes te maken. De doorstroming op de Amstelveenseweg liet namelijk te wensen over. Het verbeteren van de doorstroming, met name ter plaatse van het Haarlemmermeercircuit, was van belang voor het garanderen van de verkeersafwikkeling van het Havenstraatterrein.
Figuur 6.5 - Projectgebied reconstructie Amstelveenseweg
Oude situatie
In de oude situatie laat de doorstroming op de Amstelveenseweg te wensen over. In de spits ontstonden lange wachtrijen van en naar het Haarlemmermeercircuit. Het voornaamste knelpunt bleek het vele fietsverkeer op het circuit te zijn in combinatie met de hoeveelheid autoverkeer. Auto's die op het circuit reden en af wilden slaan, moesten wachten op het fietsverkeer dat verder reed over het circuit (zie figuur 6.6). Dit fietsverkeer heeft immers voorrang. Het was voor automobilisten lang onduidelijk of een fietser daadwerkelijk zijn route vervolgde op het circuit of, net als de automobilist, ook af zou slaan. Dit leidde tot relatief lange wachtrijen. Daarnaast moest het autoverkeer dat naar het circuit toe reed voorrang verlenen aan de vele auto's en fietsers op het circuit.
Figuur 6.6 - Huidige situatie Haarlemmermeercircuit
Uit het verkeersonderzoek Amstelveenseweg/Havenstraatterrein is gebleken dat de doorstroming in de toekomst verder gaat verslechteren. Als gevolg van autonome ontwikkelingen en de ontwikkeling van het Havenstraatterrein zullen de wachtrijen en de gemiddelde verliestijden toenemen.
Aanpassingen
Om het doorstromingsprobleem op de Amstelveenseweg op te lossen en invulling te geven aan de gedachte van de Plusnetten is het Haarlemmermeercircuit ingericht als voorrangsroute. Op basis van de drukte richtingen is prioriteit gegeven aan de noord-zuidverbinding Amstelveenseweg. De andere aantakkende zijwegen moeten hierbij voorrang verlenen aan het verkeer op de Amstelveenseweg. De aansluiting met de Bernard Kochstraat is vormgegeven met een inritconstructie. Op het circuit zijn linksaf bewegingen mogelijk naar de Havenstraat, Cornelis Krusemanstraat en Bernard Kochstraat. Dit links afslaande verkeer kan de doorgaande noord-zuid richting blokkeren. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen, zijn voor deze linksaf bewegingen opstelvakken gemaakt aan de binnenzijde van het circuit. Het aantal doorsteken van tram en bus, die deze opstelruimte beperken, is geminimaliseerd door tram- en bus doorsteken te combineren of direct naast elkaar te leggen. Tussen de doorsteken moet voldoende ruimte zijn om minimaal een auto te kunnen opstellen.
Oude situatie
Op het tracé Amstelveenseweg reden tram 16, twee lokale buslijnen (15 en 62) en zes regionale buslijnen. Op het westelijk deel tussen de Stadionweg en het Haarlemmermeercircuit was geen vrije tram- en busbaan: het openbaar vervoer reed hierdoor samen met het autoverkeer op naar het kruispunt met de Stadionweg. Daarnaast voldeden zowel de tram- als bushaltes niet aan de eisen van halte-toegankelijkheid. Door de ligging van het busstation sneed het busverkeer het auto- en fietsverkeer wanneer het vanaf de trambaan aan de binnenkant van de rotonde naar het busstation aan de buitenkant reed. Dit was zowel verkeersonveilig als slecht voor de doorstroming. Het busstation in de oude vorm was ruim gedimensioneerd (zie figuur 6.7).
Figuur 6.7 - Huidige situatie busstation Haarlemmermeerstation
Het ruimtebeslag van het busstation moest zoveel mogelijk worden beperkt. In de lijnennetvisie 2018 werden voorstellen gedaan voor de lijnvoering van bussen en trams. Zo werd het voorstel gedaan om buslijn 15 om te zetten naar een tramlijn. Voorgesteld werd om het aantal halterende (regio)bussen bij het Haarlemmermeercircuit te halveren. Van de huidige zes buslijnen blijven er nog twee à drie halteren op het Haarlemmermeercircuit. In de NvU Amstelveenseweg was uitgegaan van de lijnvoering volgens de lijnennetvisie 2018. Dat bood kansen om de omvang van het busstation te beperken en de openbare ruimte te optimaliseren en te verbeteren.
Aan de westkant van het deel ten zuiden van het circuit was sprake van langsparkeren aan de linkerkant van de tramsporen. Hierdoor ontstonden potentieel gevaarlijke situaties: het tram- en busverkeer kon hierdoor niet onbelemmerd doorrijden.
Aanpassingen
De tramdoorsteek over het circuit blijft behouden. Het 'rondje om het circuit' om te kunnen keren blijft ook intact. Het busverkeer rijdt over de trambaan rond het circuit. Bussen maken geen gebruik van de doorsteek over het circuit.
Het busstation is verplaatst naar het midden nabij de tramhaltes. Daarmee is de overstap op de tram verbeterd en is ook het doorkruisen van de grote doorgaande stroom autoverkeer verdwenen. Doordat er minder buslijnen zijn gaan rijden, is het busstation compacter geworden. De bushaltes combineren met de tramhalte was niet mogelijk vanwege het aantal buslijnen en omdat het een eindpunt blijft waar een bus moet kunnen wachten. Op basis van deze gegevens zijn er twee bushaltes nodig: voor doorgaande bussen en voor een buffer- of wachtplaats. De verplaatsing van het busstation heeft gezorgd voor meer verblijfsruimte voor het Haarlemmermeerstation.
Andere aanpassingen zijn een vrije trambaan in de huidige ligging ten zuiden van het Haarlemmermeercircuit en een vrije tram- en busbaan bij de aansluiting met de Stadionweg. Dit leidt ertoe dat het openbaar vervoer niet wordt gehinderd door rijdend of wachtend autoverkeer. Tot slot is het wenselijk om het langsparkeren langs de trambaan op het deel ten zuiden van het Haarlemmermeercircuit op te heffen.
Volledigheidshalve wordt gemeld dat in het kader van de reconstructie Amstelveenseweg eerst het nieuwe busstation in het middengedeelte van de Amstelveenseweg is gerealiseerd, alvorens het oude wordt afgebroken. Afhankelijk van de bouwplannen op de Zuidas zou het huidige busstation als buffer beschikbaar kunnen blijven. In het kader van het project Amstelveenseweg is het faseringsplan vastgesteld dat de basis heeft gevormd voor het uitvoeringsplan. In het faseringsplan is rekening gehouden met de bufferfunctie voor bussen tijdens de werkzaamheden op de Zuidas en de ontwikkeling van het Havenstraatterrein.
Oude situatie
De Amstelveenseweg tussen Zeilstraat en Stadionweg is in zijn geheel Plusnet Fiets. In de huidige situatie ligt er tussen de Zeilstraat en het Haarlemmermeercircuit alleen aan de oostkant een vrijliggend fietspad. Dat geldt ook voor de westzijde ten zuiden van het circuit. In de huidige situatie is op het deel ten zuiden van het circuit geen goede oversteek voor fietsers van de westkant naar de oostkant van de Amstelveenseweg en vice versa. Ook is het wenselijk om meer fietsparkeermogelijkheden te realiseren. Het westelijk deel tussen de Zeilstraat en het Haarlemmermeercircuit is Plusnet Voetganger. De ruimte voor voetgangers is hier echter beperkt. Tussen het circuit en de Stadionweg ligt een middendeel dat dient als voetgangersgebied. Dit middendeel wordt weinig gebruikt en is in slechte staat. Mogelijke reden is de beperkte oversteekmogelijkheid om hier te komen.
Aanpassingen
Op de Amstelveenseweg tussen Zeilstraat en Stadionplein is veel fietsverkeer. Als onderdeel van het Plusnet Fiets is het beleidsmatig feitelijk noodzakelijk om bij een reconstructie vrijliggende fietspaden aan te leggen. Ook gelet op de grote aantallen autoverkeer kan op deze manier het fietsverkeer comfortabeler en veiliger over de Amstelveenseweg fietsen. Vrijliggende fietspaden aan beide zijden is mogelijk, al is het dan niet meer mogelijk om meer voetgangersruimte te creëren. Door een verbeterde fietsoversteek te maken op het deel ten zuiden van het circuit wordt het middendeel beter ontsloten.
Het vele fietsverkeer, dat voorrang heeft op het autoverkeer, is een belangrijke oorzaak van de beperkte doorstroming op het Haarlemmermeercircuit. Het fietspad, en daarmee de afslagen naar één van de aanliggende wegen, ligt dicht tegen het autoverkeer aan. Eén van de oplossingen is om het fietspad verder naar buiten te leggen. Hierdoor ontstaat ruimte voor een afslaande auto om op fietsverkeer te wachten zonder dat het circuit hierdoor geblokkeerd wordt. De fietsroute door het Havenstraatterrein komt via de Havenstraat uit op het circuit. Een deel van de fietsers zal mogelijk toch via de Karperweg rijden. Een tweerichtingenfietspad tussen de Karperweg en het circuit zorgt voor een veilige verbinding naar een plek waar fietsers kunnen oversteken.
Voor voetgangers geldt dat de middenberm ten zuiden van het Haarlemmermeercircuit kan worden verbeterd. Op het deel tussen de platanen kan een beter verblijfsklimaat worden gerealiseerd. Een verplaatsing van het busstation naar de middenberm vraagt ook om een betere bereikbaarheid van de middenberm.
In het kader van de NvU Amstelveenseweg is tot een definitief ontwerp gekomen (zie figuur 6.8). Naar aanleiding van de probleemanalyse, de beleidskaders en bovengenoemde variantenstudie bevat het definitief ontwerp de volgende uitgangspunten:
Figuur 6.8 - Uitsnede definitief ontwerp Amstelveenseweg
Concreet leidt dit tot onderstaande ontwerpoplossingen:
Auto
Openbaar vervoer
Fiets
Voetgangers
Met deze ingrepen verbetert de situatie voor zowel het auto- en fietsverkeer als het openbaar vervoer. Daarbij geldt dat vooral de doorgaande verkeerstromen op de Amstelveenseweg worden gefaciliteerd. Het doorstromingsprobleem op het circuit wordt hiermee opgelost. Door de beperkte ruimte en de grote verkeersstromen kan er geen invulling worden gegeven aan het Plusnet Voetganger aan de westkant tussen de kruising met de Zeilstraat en het Haarlemmermeercircuit.
Er zijn verkeersonderzoeken uitgevoerd (bijlagen 5 en 32 bij deze toelichting). Uit het in 2018 uitgevoerde verkeersonderzoek (bijlage 5) en de in het kader daarvan uitgevoerde simulaties blijkt dat de reconstructie van de Amstelveenseweg zorgt voor een sterke verbetering van de doorstroming op de Amstelveenseweg, met als gevolg dat het verkeer van en naar het Havenstraatterrein goed kan worden afgewikkeld. De ontwikkeling van het plangebied zorgt niet voor verkeershinder, al blijven er doorstromingsproblemen bestaan op de Amstelveenseweg. Zo is bijvoorbeeld te zien dat er een continue wachtrij staat in de Kochstraat. De wachtrij in de Krusemanstraat kan steeds snel worden afgewikkeld. Dit is echter niet het gevolg van de ontwikkeling van het Havenstraatterrein.
De verkeerseffecten van de ontwikkeling van het Havenstraatterrein (en de vestiging van de BSA) op de bestaande wegenstructuur in de directe omgeving van het plangebied zijn beperkt. De Havenstraat, de belangrijkste ontsluitingsweg van het te ontwikkelen Havenstraatterrein, kan de hogere intensiteiten als gevolg van de ontwikkelingen goed verwerken. In de praktijk zal dit zich verdelen over de (verlengde) Havenstraat en de Karperweg.
In het geactualiseerde verkeersonderzoek van 2021 (bijlage 32) zijn de ontwikkelingen Havenstraatterrein, British school en de reconstructie Amstelveenseweg – Haarlemmermeercircuit meegenomen. De belangrijkste conclusies zijn dat de verkeerseffecten van de ontwikkeling van het Havenstraatterrein en de vestiging van de British school op de bestaande wegenstructuur in de directe omgeving van het gebied beperkt zijn. Vanwege de lagere parkeernormen is de verwachting dat de werkelijke verkeersintensiteiten lager zullen zijn. De realisatie van de reconstructie zorgt voor een sterke verbetering van de doorstroming op de Amstelveenseweg, met als gevolg dat het verkeer van en naar het Havenstraatterrein goed kan worden afgewikkeld. De Havenstraat, de belangrijkste ontsluitingsweg van het te ontwikkelen Havenstraatterrein, kan de hogere intensiteiten als gevolg van de ontwikkelingen goed verwerken. In de praktijk zal dit zich verdelen over de Verlengde Havenstraat en de Karperweg, waardoor de verkeersintensitetien binnen de grenswaarden van Duurzaam Veilig blijven. Het plangebied wordt goed ontsloten door zowel regionale als stedelijke fietsroutes. Het plangebied is bovengemiddeld ontsloten door middel van het openbaar vervoer, wat een positief effect heeft op het mogelijke gebruik. Deze modaliteit heeft de potentie het autogebruik te doen verlagen.
De verkeersveiligheid in het plangebied is getoetst aan de hand van de geldende basiseisen voor een duurzaam veilig wegennet: functionaliteit van het wegennet, homogeniteit van het verkeer en voorspelbaarheid van het verkeersgedrag. In bijlage 5 is een beoordeling van de verkeersveiligheid opgenomen.
Functionaliteit van het wegennet
De wegenstructuur in het plangebied kent een heldere opzet. Op twee locaties, via de verlenging van de Havenstraat en Karperweg, is de interne verkeersstructuur aangesloten op het hoofdwegennet en functioneert daardoor als vanzelf. Aan de zuidoost zijde wordt het plangebied aangesloten op het fietsnetwerk. De wegen in het plangebied dienen ter ontsluiting van de verschillende functies. Hierop vindt veel uitwisseling van verkeer plaats. De rijloper van het autoverkeer wordt tevens gebruikt door het fietsverkeer. De wegen in het plangebied betreffen op basis van de beschreven kenmerken erftoegangswegen. Erftoegangswegen worden gekenmerkt door menging van verkeerssoorten, lage snelheden (maximaal 30 km/h) en gelijkwaardige kruispunten (verkeer van rechts gaat voor).
Homogeniteit van het verkeer
De eis van homogeniteit van het verkeer kent twee uitwerkingen:
Voor voetgangers in het plangebied zijn langs de wegen aparte voorzieningen opgenomen, waarmee sprake is van scheiding. Voor de oversteekbaarheid zijn in het plangebied, op basis van de te verwachten verkeersintensiteiten, geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Scheiding van overige verkeerssoorten is op de wegen in het plangebied, vanwege de lage snelheid en verkeersintensiteit, niet noodzakelijk. De lage snelheid op de kruispunten in het plangebied wordt bereikt door deze gelijkwaardig te houden (rechts gaat voor).
Belangrijk in dit verband is dat voor de ambulancepost aan de Karperweg een specifieke voorziening wordt getroffen zodat ambulances ongehinderd kunnen uitrukken naar de Amstelveenseweg. Ten aanzien van de basisschool in blok 2 geldt dat het brengen en halen plaats zal vinden in de dwarsstraat tussen de Karperweg en de Havenstraat, zodat auto- en fietsverkeer niet worden gehinderd.
Voorspelbaarheid van het verkeersgedrag
De ontwikkeling in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woningen in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid en stedelijke voorzieningen. Een veel voorkomende combinatie is die van auto- en fietsverkeer. Daarmee wijkt het verkeersbeeld niet af van het gemiddelde beeld in Amsterdam. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe verbindingen voor langzaam verkeer voorzien, dus de voorspelbaarheid van het verkeersgedrag zal niet veranderen.
Voorheen hadden fietsers op het Haarlemmermeercircuit voorrang op het autoverkeer. Dit leidde tot onduidelijke en gevaarlijke situaties. In 2013 is de black spot op het circuit aangepakt door met fysieke maatregelen voor alle verkeerstromen duidelijk te maken in welke richting het fietsverkeer rijdt en door een scheiding aan te brengen tussen het auto- en fietsverkeer van het circuit richting de Zeilstraat. Op enkele delen van de Amstelveenseweg ontbraken vrijliggende fietspaden. Verder waren er weinig goede oversteekplaatsen voor voetgangers. Het busstation lag aan de buitenkant van het circuit terwijl bussen op het circuit op de binnenste baan reden. Om bij het busstation te komen moest het busverkeer dus zowel het auto- als het fietsverkeer kruisen. Door de vele verkeersstromen, de verschillende functies en de verouderde inrichting was de reconstructie van de Amstelveenseweg van belang.
Door de reconstructie van de Amstelveenseweg is de verkeersveiligheid sterk verbeterd. Er zijn vrijliggende fietspaden aangelegd op het deel tussen het Haarlemmermeercircuit en het Stadionplein. De Amstelveenseweg is een voorrangsweg geworden, met als gevolg dat de fietsers geen voorrang meer hebben op het Haarlemmermeercircuit. Dit heeft voor de verkeersdeelnemers tot meer duidelijkheid geleid. Bovendien is het fietspad op het circuit verder naar buiten gelegd zodat sprake is van een betere scheiding van auto- en fietsverkeer op het circuit. De reconstructie Amstelveenseweg omvat ook het verbeteren van de fiets- en voetgangersoversteek op het deel tussen circuit en het Stadionplein. Het huidige busstation is verplaatst en gecombineerd met de tramhaltes in de middenberm van de Amstelveenseweg. Hierdoor wordt het doorkruisen van de doorgaande stroom auto- en fietsverkeer voorkomen en ontstaan er minder conflictsituaties.
De ontwikkeling van het Havenstraatterrein leidt tot een parkeervraag, voor auto's, fietsen en scooters. In geval van bouwen en/of uitbreiden van gebouwen en/of een wijziging van het gebruik met een toename van de parkeerbehoefte moet voldoende parkeerruimte worden aangebracht en in stand worden gehouden. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning dient te worden aangetoond op welke wijze aan de geldende parkeernormen voor het plangebied wordt voldaan.
Bij het berekenen van de parkeervraag zijn de parkeernormen aangehouden, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Auto. Voor het berekenen van de parkeervraag voor fietsen en scooters is de Nota Parkeernormen fiets en scooter aangehouden. Voor bedrijven en voorzieningen zijn op voorhand geen parkeernormen in de nota opgenomen. Hiervoor geldt dat de actuele CROW-kencijfers het uitgangspunt vormen bij het vaststellen van de parkeernormen, waarbij een korting van 25 procent wordt toegepast op de minimumnormen. In de planregels is een dynamische verwijzing naar het vigerende parkeerbeleid opgenomen.
In de Memo parkeren 2021 (bijlage 33) is met de nieuwste parkeernormen naar het aantal benodigde parkeerplaatsen gekeken. Daaruit volgt dat in de nieuwe situatie de parkeervraag voor het woningbouwprogramma (uitgaande van 500 woningen) een bandbreedte heeft van 75 tot 500 parkeerplaatsen. Het is aan de projectontwikkelaar om uiteindelijk het aantal parkeerplekken voor de woonfuncties te bepalen. Naast deze parkeerplaatsen op eigen terrein zijn 50 parkeerplaatsen in openbaar gebied nodig voor bezoekers van de woningen en de overige functies. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de mogelijke korting van 20 procent op de parkeernorm in het geval de ontwikkelaar inzet op een concept van deelauto's. Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren.
Gelet op de inrichting van de gebouwcomplexen in het plangebied (gestapeld, dicht bebouwd) wordt voor fietsparkeren in principe uitgegaan van de normering voor gezamenlijke fietsenstallingen. Daarbij wordt uitgegaan van dubbelgebruik van parkeerplekken zodat een lagere normering gehanteerd kan worden. In de Memo parkeren 2021 is ook ingegaan op het aantal benodigde fietsplekken, zowel binnen de bebouwing als buiten in de openbare ruimte. Het bestemmingsplan heeft voldoende ruimte om deze te realiseren.
In de huidige situatie wordt in het plangebied op diverse plaatsen geparkeerd, deels op straat en deels in loodsen. Deze parkeermogelijkheden verdwijnen als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. In paragraaf 3.8 zijn de bouwregels voor parkeren in het plangebied beschreven.
De parkeerbehoefte voor auto's moet ondergronds (onder de bouwblokken en/of het binnenterrein) worden opgelost. Parkeren van auto's op maaiveld wordt, met uitzondering van bezoekersparkeren in de openbare ruimte, uitgesloten. Via een binnenplanse afwijking kan autoparkeren in het souterrain worden toegestaan, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de parkeervoorzieningen minimaal 5 meter achter de bouwgrens worden gebouwd. Voor parkeren van fietsen en scooters geldt dat parkeren ook in het souterrain is toegestaan. Daarnaast moet in verband met de verkeersveiligheid ter plaatse van de aangrenzende openbare ruimte rechtstand op eigen terrein worden mogelijk gemaakt.
Bij uitzondering kan worden afgeweken van de verplichting om onder eigen terrein in de parkeerbehoefte te voorzien, mits aangetoond is dat op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Om te voorkomen dat door de ontwikkeling van het Havenstraatterrein de parkeerdruk in de omgeving verder zal toenemen zullen in het gebied geen parkeervergunningen voor bewoners en bedrijven worden uitgegeven. Hiermee wordt voorkomen dat de beschikbare parkeerplaatsen op het maaiveld die in beginsel bedoeld zijn voor bezoekers, door vergunninghouders kunnen worden bezet.
De verkeerseffecten van de ontwikkeling van het Havenstraatterrein en de vestiging van de British school op de bestaande wegenstructuur in de directe omgeving van het gebied zijn beperkt. Vanwege de lagere parkeernormen is de verwachting dat de werkelijke verkeersintensiteiten lager zullen zijn. De realisatie van de reconstructie zorgt voor een sterke verbetering van de doorstroming op de Amstelveenseweg, met als gevolg dat het verkeer van en naar het Havenstraatterrein goed kan worden afgewikkeld. De Havenstraat, de belangrijkste ontsluitingsweg van het te ontwikkelen Havenstraatterrein, kan de hogere intensiteiten als gevolg van de ontwikkelingen goed verwerken. In de praktijk zal dit zich verdelen over de Verlengde Havenstraat en de Karperweg, waardoor de verkeersintensitetien binnen de grenswaarden van Duurzaam Veilig blijven. Het plangebied wordt goed ontsloten door zowel regionale als stedelijke fietsroutes. Het plangebied is bovengemiddeld ontsloten door middel van het openbaar vervoer, wat een positief effect heeft op het mogelijke gebruik. Deze modaliteit heeft de potentie het autogebruik te doen verlagen. De parkeerbehoefte wordt ondergronds of in souterrain opgelost.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Een m.e.r. is een uitgebreide procedure, waarbij een uitgebreid onderzoek (MER) naar de milieueffecten (verkeer, geluid, natuur, water, et cetera) wordt uitgevoerd. Een m.e.r.-beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waarvoor een m.e.r. nodig is. In het kader van het bestemmingsplan is een m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 6 bij deze plantoelichting).
In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage, onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. De voorgenomen activiteiten, de realisatie van woningen en de wijziging van een tramrails, zijn niet opgenomen in onderdeel C, wel in onderdeel D onder de categorieën D 11.2 en D 2.2.
Figuur 7.1 - Uitsnede Besluit m.e.r., bijlage onderdeel D, categorie D 11.2
Voor een categorie D 11.2 en D 2.2 activiteit uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een ondergrens voor een m.e.r.-beoordelingsplicht (zie kolom 'gevallen'). De activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt blijven ruimschoots onder de drempelwaarde van categorie D 11.2. In nieuwe situatie is ruimte voorzien voor de historische tramspoorlijn. Er is in dat geval alleen sprake van een wijziging van een tramspoorrails over een lengte van minder dan 5 kilometer buiten een gevoelig gebied (Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland). Dit betekent dat de activiteit, die met het nieuwe bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, onder de drempelwaarden blijft van categorie D 11.2 en D 2.2. Hoewel onder de drempelwaarde wordt gebleven, betekent de enkele omstandigheid dat de activiteit opgenomen is in de bijlage, dat er beoordeeld dient te worden of het project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Het bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, moet worden beoordeeld of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (toets aan Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten). In hoofdlijnen is de voorgenomen ontwikkeling daarbij getoetst aan:
Voor de kenmerken en plaats van het project wordt verwezen naar hoofdstuk 2 en 3 van deze plantoelichting. De m.e.r.-beoordeling is opgenomen als bijlage 6 bij deze plantoelichting. In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten beschreven.
Kenmerken van het project
Voor een beschrijving van de kenmerken van het project wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de plantoelichting en paragraaf 2.1 van de m.e.r.-beoordeling.
Plaats van het project
Voor een beschrijving van de plaats van het project wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van de plantoelichting en paragraaf 2.2 van de m.e.r.-beoordeling.
Kenmerken van het potentiële effect
Hieronder worden kort de effecten op de diverse milieuaspecten beschreven. Daarbij is gebruik gemaakt van diverse onderzoeken die hiervoor zijn uitgevoerd:
Toetsing van onderhavig plan aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn leidt tot de conclusie dat de beoogde ontwikkeling per saldo geen of weinig milieugevolgen zal hebben die niet zijn te voorkomen of te mitigeren. Daarom is voor het betreffende bestemmingsplan geen m.e.r.-plicht aan de orde. De onderzoeksresultaten ten aanzien van de diverse milieuaspecten komen in de volgende paragrafen aan de orde. De resultaten ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie zijn in hoofdstuk 5 beschreven, de resultaten ten aanzien van verkeer en parkeren in hoofdstuk 6.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Om gevoelige bestemmingen in het plangebied toe te kunnen staan dient daarnaast ook rekening te worden gehouden met de te verwachten milieuhinder van nieuwe bedrijven. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruik gemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In deze publicatie worden richtafstanden gegeven tussen hinderveroorzakende bedrijven en woningen. De potentiële hinder wordt aangegeven op basis van de aspecten geur, geluid, gevaar en stof. De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de Staat van bedrijfsactiviteiten, de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan.
De richtafstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten en zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Bedrijven zijn ingedeeld in categorieën oplopend naarmate de potentiële milieuhinder toeneemt (bedrijven uit een hogere milieucategorie zijn toegestaan): zie figuur 7.2. Het omgevingstype speelt hierbij een rol: de afstanden worden in beginsel gehanteerd ten opzichte van een rustige woonwijk. Er kan echter ook sprake zijn van een gemengd gebied (diverse functies naast elkaar). In dat geval kan de richtafstand met een stap verlaagd worden. De richtafstanden zijn indicatief: afwijken is mogelijk, mits goed gemotiveerd.
Figuur 7.2 - Tabel richtafstanden VNG
Op bedrijven in Nederland is de Wet milieubeheer van toepassing. Veel bedrijven hebben echter geen specifieke vergunning meer maar vallen onder het Activiteitenbesluit. Dit besluit omvat een pakket standaardvoorschriften waaraan het bedrijf moet voldoen. Indien noodzakelijk is het mogelijk om maatwerkvoorschriften op te leggen, zodat er specifieke voorschriften gelden. Het is mogelijk dat op basis van de vergunde milieuruimte van bedrijven afgeweken kan worden van de indicatieve VNG richtafstanden. Een voorschrift ten aanzien van geluid in een vergunning of op basis van het Activiteitenbesluit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een kleinere afstand tussen het bedrijf en een gevoelige functie kan worden aangehouden dan op grond van de VNG-lijst wordt geadviseerd.
Het plangebied Havenstraatterrein ligt binnen de ring van Amsterdam en betreft een stedelijk gemengd gebied. De richtafstanden voor een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Dit moet echter wel goed worden gemotiveerd.
Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied te kunnen garanderen, worden bedrijven uit maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Nieuwe bedrijven uit milieucategorie 2 zijn zonder meer toegestaan in het plangebied. Om voorwaarden te kunnen stellen aan bedrijven uit categorie 3.1 is de bedrijvenlijst voor bedrijventerreinen gehanteerd en niet de bedrijvenlijst voor gemengde gebieden. Bovendien staan niet alle bestaande bedrijven in het plangebied op de lijst voor gemengde gebieden. Deze zogeheten Staat van bedrijfsactiviteiten is als bijlage bij de planregels gevoegd.
Voor nieuwe bedrijven uit milieucategorie 3.1 geldt dat deze onder de volgende voorwaarden kunnen worden toegestaan:
Het toestaan van bedrijven met een hogere milieucategorie dan 3.1 is vanwege de mengbaarheid met woningbouw niet wenselijk.
De toetsing van de hinder van een zich in het bestemmingsplangebied nieuw te vestigen bedrijf zal in eerste instantie door middel van een indicatieve toets aan de Staat van bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Daarbij is de toetsing uit te breiden naar de actuele hinder, met name indien sprake is van een van elders verplaatst bedrijf. Er kan worden bezien of aanvullende eisen gesteld moeten worden en of eventueel de afwijkingsregels kunnen worden toegepast op grond waarvan een bedrijf voor wat betreft de milieuhindercategorie lager kan worden ingeschaald.
De inpasbaarheid van woningbouw in het plangebied is beoordeeld in relatie tot de bedrijven in de omgeving van het plangebied. Daaruit volgt dat voor een drietal bedrijven een nadere motivering nodig is: GVB tramremise, transformatorstation Liander en ambulancepost van Ambulance Amsterdam.
GVB tramremise
In de GVB tramremise aan de Havenstraat worden trams gestald in de nachtperiode. De trams rijden ook uit in de nachtperiode. De trams worden tevens onderhouden op deze plek. De tramremise, waarop het Activiteitenbesluit van toepassing is, valt in milieucategorie 3.2 (SBI code 6021.1 493 Bus-, tram- en metrostations en –remises). Daarbij hoort een richtafstand van 50 meter tot gemengd gebied. Geluid is daarbij het maatgevende milieuaspect. Aangezien binnen de richtafstand woningbouw is voorzien zal hiervan gemotiveerd afgeweken moeten worden. Dit is met name relevant omdat het activiteiten betreft die plaatsvinden in de avond- en nachtperiode en het activiteiten betreffen die hoofdzakelijk in de open lucht plaatsvinden. Direct grenzend aan het plangebied bevindt zich een lus waar de trams keren.
Uit akoestisch onderzoek Havenstraatterrein (bijlage 7) blijkt dat in de huidige situatie ter plaatse van de beoogde woningbouw sprake is van aanzienlijke overschrijdingen van de standaardvoorschriften Activiteitenbesluit. Daarbij gaat het met name om piekgeluiden als gevolg van de keerlus. Het onderzoek wijst uit dat maatregelen aan de bron, met name vanwege de geringe afstand tot de bron, onvoldoende effect hebben. De oplossing is derhalve in het plangebied gezocht door ter plaatse van de geluidsbelaste gevels maatregelen (dove gevels danwel vliesgevels) verplicht te stellen. Daarnaast zijn voor maatgevende punten maatwerkvoorschriften vastgesteld, waarmee de geluidsbelasting van de tramremise op de gevels van de beoogde woningbouw wordt gereguleerd. Daarmee vormt de geluidsbelasting van de tramremise geen belemmering voor het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en wordt de bedrijfsvoering van de tramremise niet belemmerd.
Transformatorstation Liander
In het 50 kV transformatorstation van Liander op Karperweg 35 wordt elektriciteit met een hoge spanning omgezet naar elektriciteit met een lagere spanning waarna het verder de wijk in wordt gebracht. Het station valt onder het Activiteitenbesluit. In de huidige situatie valt het station op basis van de VNG lijst met drie transformatoren van 15 MVA in categorie 3.1 (SBI code 4035.C2: elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen van 10-100 MVA). Maatgevend daarbij is het milieuaspect geluid.
In de huidige situatie staan woningen op relatief grote afstand. Uit akoestisch onderzoek (zie paragraaf 7.3) blijkt dat in de huidige situatie sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de standaardwaarde Activiteitenbesluit op de beoogde woningbouw. Om aan de toegenomen capaciteitsvraag te kunnen blijven voldoen, wordt het transformatorstation op dit moment aangepast. De huidige transformatoren worden vervangen door nieuwe transformatoren van maximaal 40 MVA, waarmee het station komt te vallen onder SBI code 4035.C3, waarbij het vermogen 100-200 MVA is. Daarmee komt het station te vallen in categorie 3.2 (richtafstand gemengd gebied 50 meter). Naar verwachting is de aanpassing van het transformatorstation in het tweede kwartaal van 2022 gereed.
De aanwezigheid van het transformatorstation betekent dat woningbouw in principe pas op grotere afstand mogelijk zou zijn. Dit betekent dat, zeker ook gezien het continue karakter van het geluid, gemotiveerd moet worden afgeweken van de VNG-richtafstand van 50 meter op basis van geluid. Vanuit veiligheids- en leveringszekerheidsoogpunt staat echter één transformator altijd op standby om in te kunnen schakelen wanneer er een calamiteit met één van de andere transformatoren is. Het gelijktijdig in te schakelen vermogen van station Karperweg is hiermee dus feitelijk maximaal 80 MVA.
Uit akoestisch onderzoek volgt dat met de vervanging van de oude en de plaatsing in nieuwe trafocellen kan worden voldaan aan de standaardgrenswaarde Activiteitenbesluit. Daarmee wordt gegarandeerd dat de geluidsbelasting van het station geen belemmering vormt voor het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor het milieuaspect gevaar geldt in de nieuwe situatie een richtafstand van 30 meter tot gemengd gebied. Dit houdt verband met het brand- en explosiegevaar van een transformator als gevolg van oververhitting. De transformatoren staan op ruim 50 meter van de beoogde woningbouw, zodat gemotiveerd afwijken van de richtafstand niet nodig is.
Naast geluid en gevaar spelen bij het transformatorstation magnetische veldsterkten een rol. Dit is weliswaar geen criterium bij het bepalen van de richtafstand VNG, maar vanuit eisen van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om ook hiervoor de richtafstand te bepalen op basis van aanvullend onderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden besproken in paragraaf 7.7. Hieruit blijkt dat magnetische veldsterkten geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ambulance Amsterdam
Op Karperweg 19-25 is de ambulancepost van Ambulance Amsterdam gevestigd. Een ambulancedienst, vallend onder het Activiteitenbesluit, is niet opgenomen in de VNG bedrijvenlijst, maar is vergelijkbaar met een brandweerkazerne. Een brandweerkazerne valt onder SBI code 7525.8425, milieucategorie 3.1. Daarbij hoort een richtafstand naar gemengd gebied van 30 meter. Geluid is daarbij het maatgevende milieuaspect.
De VNG richtafstand van de ambulancepost heeft overlap met de beoogde woningbouw in het plangebied. Dit betekent dat gemotiveerd afgeweken moet worden, temeer omdat de ambulances ook 's nachts uitrukken. Binnen 30 meter afstand van de ambulancedienst zijn al sinds lange tijd bestaande geluidsgevoelige functies aanwezig, er is zelfs sprake van een gemeenschappelijke muur met een geluidsgevoelige functie. Wettelijk gezien dient de sirene bij verlaten van de inrichting aan te gaan, echter uit coulance met de buurt gaat de sirene in praktijk aan op het moment dat de ambulances de Amstelveenseweg op rijden.
Uit het akoestisch onderzoek Havenstraatterrein (zie bijlage 7) blijkt dat in de huidige situatie sprake is van een overschrijding van de standaardwaarde Activiteitenbesluit. Om ter plaatse van de beoogde woningbouw een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen en de bedrijfsvoering van de ambulancedienst niet te belemmeren, worden bronmaatregelen getroffen. Deze bronmaatregelen (vervanging roldeursysteem wasstraat en vervanging roldeur parkeergarage) zijn overeengekomen met Ambulance Amsterdam en worden bekostigd door de gemeente Amsterdam. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat als gevolg van deze maatregelen ter plaatse van de beoogde woningbouw wordt voldaan aan de standaardwaarde van het Activiteitenbesluit.
Voorafgaand aan het bouw- en woonrijp maken van het plangebied zullen de bestaande functies verdwijnen. Daartoe zijn/worden door de gemeente de tijdelijke grondhuurcontracten in het kader van de ontwikkeling beëindigd.
In het bestemmingsplan wordt door toepassing van milieuzonering gezorgd voor een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van woningbouw en worden de aanwezige bedrijven in de directe omgeving van het plangebied niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. In het plangebied worden uitsluitend bedrijven toegestaan uit milieucategorie 1, 2 en 3.1. Voor bedrijven uit categorie 3.1 gelden aanvullende voorwaarden. Voor een drietal bedrijven in de directe omgeving van het plangebied geldt dat niet aan de richtafstand voor het aspect geluid kan worden voldaan. Uit nader onderzoek blijkt echter dat gemotiveerd van de richtafstanden kan worden afgeweken. Voor bestaande bedrijven in het plangebied, die hinder kunnen veroorzaken, geldt dat deze tijdig zullen verdwijnen. Daarmee vormt milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het plangebied Havenstraatterrein bevindt zich op een locatie die, zoals op veel plaatsen in de stad, geluidbelast is. Bij het aspect geluid in het bestemmingsplan gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van aan de ene kant bronnen van geluid (zoals industrie, spoor- en wegverkeer) en aan de andere kant bestemmingen die een zekere mate van rust behoeven (zoals woningen). In het kader van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlagen 7 t/m 9), waarin is getoetst aan de Wet geluidhinder en in kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In deze paragraaf worden de onderzoeksresultaten beschreven.
Wet geluidhinder (Wgh)
De Wgh, die vanaf 1979 gefaseerd in werking is getreden, heeft tot doel het voorkomen en beperken van geluidhinder. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van regels ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. Bij industrielawaai wordt de geluidszone bepaald door de 50 dB(A)-contour. Bij verkeerslawaai is de breedte van de zone langs een weg afhankelijk van de ligging van de weg (in stedelijk - of buitenstedelijk gebied) en van het aantal rijstroken. De breedte van een zone is maximaal 600 meter (buitenstedelijk, vijf of meer rijstroken). Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit.
In de Wgh is het begrip zone geïntroduceerd om de kans op geluidsoverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Een zone kan worden gezien als een aandachtsgebied voor geluid langs of rond een geluidsbron, waarbinnen gestreefd moet worden naar een akoestisch optimale situatie. Met de zonering wordt een koppeling gelegd tussen de geluidhinderbestrijding en de ruimtelijke ordening. Voor gronden die in een geluidszone zijn gelegen moeten bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan de daarvoor geldende grenswaarden in acht worden genomen.
De geluidsbelasting wordt gemeten of berekend op de gevel van een woning of een ander geluidsgevoelig object. Voor verschillende bronsoorten (industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer) worden in de Wgh, voor verschillende situaties, de ten hoogste toelaatbare (waarde van de) geluidsbelasting aangegeven. Daarbij is steeds sprake van een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens, de maximale grenswaarde. Het bevoegd gezag kan ook krachtens de Wet geluidhinder een zogenaamde hogere grenswaarde, een waarde hoger dan de voorkeursgrenswaarde, vaststellen. Die vast te stellen hogere waarden mogen niet hoger zijn dan de maximale grenswaarden. In principe moet er echter altijd naar worden gestreefd de voorkeursgrenswaarde aan te houden.
Slechts in onderstaande gevallen kan gemotiveerd, en zo min mogelijk, gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om hogere grenswaarden vast te stellen voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten:
Wet milieubeheer
Op bedrijven is de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing, waarin ook het geluidsaspect wordt geregeld. De grotere bedrijven zijn vergunningplichtig krachtens de Wm, waarbij aan de vergunning voorschriften ter voorkoming en beperking van geluidhinder kunnen worden verbonden.
Voor bedrijven op gezoneerde industrieterreinen wordt daarbij een relatie gelegd met de grenswaarden uit de Wgh, zoals die voor het 'gemiddelde geluidsniveau' gelden op de zonegrens (50 dB(A)) of in geval voor geluidsgevoelige functies hogere waarden zijn vastgesteld (maximaal 55 dB(A)). Voor bedrijven op niet-gezoneerde industrieterreinen is de beoordelingssystematiek beschreven in de 'Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening' van het voormalige Ministerie van VROM, waarbij in het algemeen wordt uitgegaan van een grenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van geluidsgevoelige objecten. Daarnaast biedt het Activiteitenbesluit milieubeheer het bevoegd gezag de mogelijkheid voor een inrichting afwijkende grenswaarden vast te stellen.
Het merendeel van de (kleinere) bedrijven is niet vergunningplichtig krachtens de Wm, maar daarop is het Besluit Algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. In dit besluit zijn ook ten aanzien van geluid algemene regels geformuleerd, die in het algemeen neerkomen op een maximaal toegestane geluidsbelasting van 50 dB(A) ter plaatse van geluidsgevoelige objecten danwel op 50 meter afstand van de grens van de inrichting als er daarbinnen geen geluidsgevoelige objecten aanwezig zijn.
Indirecte hinder
Volgens de 'Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening' kunnen eisen worden gesteld aan het geluid ten gevolge van de indirecte hinder van de inrichting. Onder indirecte hinder wordt verstaan: de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel plaatsvindend buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. Dit betreft in de praktijk met name het geluid door de transportbewegingen van (vracht)wagens. Dit dient beoordeeld te worden als wegverkeersgeluid als beschreven in de Wet geluidhinder. Hiervoor geldt een streefwaarde voor het equivalente geluidniveau LAeq van 50 dB(A). Een maximale ontheffing is – onder voorwaarden – mogelijk tot 65 dB(A), hetgeen in een maatwerkvoorschrift voor de betreffende inrichting kan worden vastgelegd.
Amsterdams geluidbeleid
Amsterdam kent een eigen geluidbeleid gericht op het bevorderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het gaat om geluidbeleid voor het bouwen op geluidsbelaste locaties èn om Amsterdams geluidsbeleid dat uitvoering geeft aan de verplichtingen van de Europese richtlijn omgevingslawaai. In dat verband stelt Amsterdam elke vijf jaar een geluidskaart en een actieplan geluid vast. Dit actieplan geluid is vooral gericht op de beperking van overlast van het (weg)verkeer.
In het Actieplan Geluid Amsterdam is aangegeven wat Amsterdam doet om geluidoverlast in de stad zoveel mogelijk te beperken. Het actieplan richt zich vooral op het geluid van het wegverkeer. Wegverkeer veroorzaakt ook de meeste geluidhinder van de in de richtlijn genoemde bronnen, zoals blijkt uit de resultaten van de Geluidskaart.
Het Amsterdams geluidbeleid richt zich op het realiseren van geluidgevoelige functies binnen de zones zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Ondanks dat de stedelijke omgeving van Amsterdam met zich meebrengt dat op veel plaatsen een hoge geluidsbelasting aanwezig is, moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven. Een hogere waarde kan niet altijd vermeden worden en zelfs een stille zijde is niet altijd mogelijk, maar wel blijft de bescherming van het woon- en leefklimaat van belang. Bij het ontwerpen van een bouwplan dient dat al te worden meegenomen. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, is een goede motivering van groot belang, des te meer naarmate de geluidbelasting hoger is.
Woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld, moeten in principe een stille zijde hebben. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit.
Cumulatie geluidsbelasting
Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Indien een plan binnen de zone van meer dan één geluidbron ligt, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen (art. 110a en 110f van de Wgh).
De Wet geluidhinder stelt geen grenswaarden voor de gecumuleerde geluidbelasting. Conform het gemeentelijk geluidbeleid is er sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.
Voordat hogere waarden worden vastgesteld, is het conceptbesluit hogere waarden ter advisering voorgelegd aan het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA). Het advies van het TAVGA is betrokken bij de besluitvorming en genoemd in het besluit.
Crisis- en herstelwet
De minister van Infrastructuur en Milieu kan een bestaand stedelijk gebied aanwijzen tot ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet. Kenmerk van deze gebieden is dat nog beschikbare milieugebruiksruimte onvoldoende is om een ruimtelijke ontwikkeling tot stand te brengen. Met de aanwijzing tot ontwikkelingsgebied krijgt het bevoegd gezag de beschikking over extra wettelijk instrumentarium om de ontwikkeling toch tot stand te brengen.
Voor een aangewezen ontwikkelingsgebied wordt een bestemmingsplan-plus opgesteld om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken op een plek die binnen de invloedssfeer ligt van een milieubelastende activiteit of om een intensivering tot stand te brengen van in potentie milieubelastende activiteiten. Met de 'plus' maakt de gemeenteraad de nodige milieugebruiksruimte vrij. Dat kan door maatregelen te treffen die wijziging aanbrengen in de bestaande situatie en/of door het tijdelijk toestaan van afwijking van wettelijke normen.
Inhoudelijk dient het bestemmingsplan-plus voor een ontwikkelingsgebied in ieder geval de beschrijving van de volgende elementen te bevatten:
Aanvullend is artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing verklaard voor dit gebied. Op basis van dit artikel is het mogelijk om binnen het bestemmingsplan, voor een periode van maximaal 10 jaar, afwijkende geluidnormen vast te stellen.
Uitgangspunten
Voor wegverkeersgeluid (inclusief het geluid van trams op de openbare weg) geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de zonegrens. Als bovengrens (de wettelijk maximaal toelaatbare geluid-belasting) geldt in deze situatie 63 dB. Geluidsgevoelige objecten die gerealiseerd worden langs een 30 km-weg of in een woonerf worden niet beoordeeld in het kader van de Wgh.
Voor wat betreft het wegverkeersgeluid zijn de Havenstraat, de Amstelveenseweg, de Cornelis Krusemanstraat, de Bernard Kochstraat en de Stadionweg/ Stadionplein zoneringsplichtig krachtens de Wet geluidhinder. De geluidzones rond de A10-Zuid en A10-West zijn 600 meter. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 900 respectievelijk 700 meter van deze wegen. Met betrekking tot de geluidbelasting als gevolg van deze wegen behoeft dan ook niet aan de grenswaarden van de Wgh te worden getoetst.
De 30 km/u wegen in het plangebied, Karperweg en verlengde Havenstraat, zijn buiten beschouwing gelaten. Deze wegen leveren naar verwachting geen relevante geluidbelasting op de gevels van de omliggende woningen. Uit het verkeersonderzoek Havenstraatterrein blijkt namelijk dat binnen het plangebied op deze wegen alleen bestemmingsverkeer voorzien is. Een relatief lage verkeersintensiteit volgt ook uit de voorziene parkeernormen. Binnen het plangebied rijdt het verkeer, met uitzondering van het oostelijk deel van de Karperweg en de straat tussen blok 1 en 2, in een éénrichtingslus, waardoor ook hierdoor de intensiteiten beperkt blijven.
Van de te beoordelen situatie is een akoestisch rekenmodel vervaardigd, waarmee de geluidbelastingen op de bouwblokken in het plan zijn berekend. De berekeningen zijn gebaseerd op het verkeersonderzoek, waarin de reconstructie van de Amstelveenseweg als uitgangspunt is genomen en is gerekend met verkeersintensiteiten als gevolg van de ontwikkeling van het Havenstraatterrein en de vestiging van de British School of Amsterdam in het voormalige Huis van Bewaring Havenstraat. Hiermee zijn de gehanteerde verkeersintensiteiten worst-case.
Voordat de berekende geluidbelasting vanwege wegverkeer (inclusief trams) op de gevel van een geluidgevoelig object wordt getoetst aan de wettelijke grenswaarden, mag een aftrek ex art. 110g Wgh worden toegepast. Door deze aftrek toe te passen, wordt rekening gehouden met de verwachting dat de geluidemissie van motorvoertuigen in de toekomst gereduceerd zal worden.
Onderzoeksresultaten
De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in de bijlagen 7 en 8 bij deze plantoelichting. Vanwege het wegverkeer van de Amstelveenseweg en de Havenstraat zal op de meest noordoostelijk geplande bouwblokken 1 en 2, alsmede het Haarlemmermeerstation een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde optreden. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB zal niet overschreden worden. Het treffen van bron- of afschermende maatregelen is in dit stedelijk gebied voor deze bestaande wegen niet mogelijk zodat het noodzakelijk is voor diverse gevels van blok 1 en 2 en het Haarlemmermeerstation hogere grenswaarden vast te stellen (zie figuur 7.3). Het besluit hogere waarden Wet geluidhinder is in bijlage 11 bij de plantoelichting opgenomen.
Figuur 7.3 - Gevels hogere waarden
In de bij het besluit opgenomen tabel volgt welke hogere waarden voor welke gevels van bouwblokken 1 en 2 en het Haarlemmermeerstation worden vastgesteld. In figuur 7.3 worden de geluidbelaste gevels weergegeven, waaraan in het besluit wordt gerefereerd. Per gevel wordt de hoogst berekende waarde vastgesteld.
Ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder zijn de volgende overwegingen en randvoorwaarden van belang:
Uitgangspunten
In onderhavige situatie is sprake van industriegeluid in het plangebied als gevolg van inrichtingen waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting gelden maximale geluidsniveaus (zie figuur 7.4).
Figuur 7.4 - Standaardgrenswaarden geluid Activiteitenbesluit
Op grond van artikel 2.20 Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag voor een inrichting onder voorwaarden afwijkende grenswaarden vaststellen (zogeheten maatwerkvoorschriften). Daarnaast kunnen volgens de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening eisen worden gesteld aan geluid ten gevolge van indirecte hinder van de inrichting. Dit betreft de nadelige gevolgen voor milieu veroorzaakt door activiteiten die plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting, maar wel aan de inrichting zijn toe te rekenen (bijvoorbeeld transportbewegingen).
In stedelijke gebieden met een relatief hoge dichtheid, drukke infrastructuur en menging van diverse functies, is naleving van de standaardgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde in het algemeen niet nodig om een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Het Activiteitenbesluit biedt ook de mogelijkheid om van een hogere grenswaarde uit te gaan. Naast het Activiteitenbesluit geeft ook de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening voor diverse overeenkomstige gebiedstyperingen voorbeelden van toe te passen hogere grenswaarden voor zowel het tijdgemiddelde geluidniveau als de piekgeluiden. Aan de daarbij gestelde voorwaarde, dat er sprake moet zijn van een gegarandeerd binnenniveau van maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde en 45 dB(A) voor piekgeluiden in de geluidgevoelige ruimten kan, zeker nu het gaat om de realisatie van nieuwe woningen, gemakkelijk worden voldaan. Deze voorwaarde is vanwege piekgeluiden vanwege de tramremise ook opgenomen in de planregels. Een gevelgeluidwering van 20 dB is zonder extra geluidreducerende maatregelen zonder meer haalbaar. Ook de Wgh voorziet in ruimere grenswaarden bij nieuwbouw binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Een dergelijk gebied is vaak niet anders dan onderhavig plangebied.
Met een hogere waarde dan de standaardgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan nog steeds een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. In het akoestisch onderzoek wordt ervan uitgegaan dat voor bedrijven een grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde en 65 dB(A) voor de geluidpieken in de nachtperiode kan worden gehanteerd, op voorwaarde dat maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld. Deze maximale toegestane geluidsniveaus op de gevel zijn in de planregels opgenomen. Bij overschrijding van bovenstaande waarden worden dove gevels verplicht gesteld.
Onderzoeksresultaten
Het dichtstbijzijnde gezoneerde industrieterrein is bedrijventerrein Schinkel. Het plangebied valt echter niet binnen de zone van bedrijventerrein Schinkel, zodat onderzoek niet nodig is. In de directe omgeving van het plangebied zijn wel drie inrichtingen gevestigd waarvan de geluidbelasting zich uitstrekt over het plangebied. Dat zijn de tramremise van het GVB, het transformatorstation van Liander en de ambulancepost van Ambulance Amsterdam (zie figuur 7.5).
Figuur 7.5 - Bedrijven directe omgeving plangebied
GVB tramremise
De GVB tramremise Havenstraat, direct ten noorden van het plangebied, valt onder het Activiteitenbesluit. Het aan- en afrijden van trams wordt als indirecte hinder van de tramremise beschouwd, waarbij de trams op de openbare weg als onderdeel van het wegverkeersgeluid zijn meegerekend.
De geluidbelasting als gevolg van de tramremise op het plangebied is aanzienlijk. Dit geldt zowel voor directe hinder, indirecte hinder als maximale geluidsbelasting (piekgeluiden). Uit de rekenresultaten blijkt dat op gevels van blok 2, 3 en 4 niet voldaan kan worden aan de standaardgrenswaarden van het Activiteitenbesluit. De piekgeluiden als gevolg van het in- en uitrijden van trams in de nachtperiode zijn daarbij vooral maatgevend.
Onderzocht is of door het treffen van bronmaatregelen deze geluidbelasting kan worden teruggedrongen. Als gevolg van de specifieke aard van de bronnen (met name de piekgeluiden van de trams die over de sporen op het buitenterrein van de remise rijden) en de grote oppervlakte van dit buitenterrein, is de enige doeltreffende oplossing een volledige overkapping van het buitenterrein. Dit is echter een maatregel die zodanig kostbaar is, dat dit niet realistisch geacht wordt. Naast de directe hinder afkomstig van de activiteiten op het terrein van het GVB is er ook sprake van indirecte hinder, dat wil zeggen als gevolg van trams die naar of van de remise rijden op de openbare weg.
Een afscherming tussen de remise en het plangebied is ook niet mogelijk: het oppervlak van het buitenterrein in relatie tot de hoogte van de te realiseren gebouwen in het plangebied en de korte afstand tussen de remise en het plangebied leiden er toe dat er op de grens van het plangebied schermen zouden moeten worden gerealiseerd die onrealistisch hoog zijn en (nog los van de kosten) stedenbouwkundig onaanvaardbaar. De onderzochte oplossingen aan de deelbronnen op het terrein van de remise (smeerinstallaties, plaatselijke afscherming) verminderen de geluidbelasting slechts zeer beperkt. Daarmee kan nog steeds niet aan de grenswaarden worden voldaan.
Op grond van deze overwegingen is vastgesteld dat de geluidbelasting van de tramremise als gegeven bij de verdere planontwikkeling moet worden meegenomen. Voor een deel is deze aanvaardbaar (het is een stedelijk gebied waarin een hogere geluidbelasting niet leidt tot een slecht woon- en leefklimaat), voor een ander deel leidt deze tot een beperking van de mogelijkheden tot het realiseren van gevoelige bestemmingen. Als gevolg daarvan zal een deel van de gevels van deze bestemmingen moeten worden uitgevoerd als dove gevels of van voorzet- of vliesgevels moeten worden voorzien.
Ook met de realisatie van loggia's kan met het ontwerp van de gebouwen op de specifieke situatie worden geanticipeerd. Deze gevelmaatregelen en het vereiste binnengeluidniveau worden voorgeschreven in de planregels van het bestemmingsplan.
Om aan te sluiten op de vergunningvoorschriften (inmiddels valt de tramremise onder het Activiteitenbesluit) zijn maatwerkvoorschriften opgelegd. Daaraan gekoppeld zijn voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan maatwerkvoorschriften vastgelegd in het kader van de geprojecteerde woningbouw in het plangebied. Op enkele maatgevende gevels zijn punten gelegd waarop de tramremise aan maximale geluidwaarden moet voldoen. Daarmee wordt verzekerd dat enerzijds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat anderzijds de bedrijfsvoering van de tramremise niet wordt belemmerd.
Aanvullend zijn in de planregels van het bestemmingsplan bouwregels opgenomen: de noordgevels van de bouwblokken dienen hoger te zijn dan de zuidgevels, zodat deze een afschermende functie hebben. Daarnaast moeten de geluidsbelaste gevels, waar niet aan de standaardgrenswaarde wordt voldaan, aaneengesloten worden gebouwd om te voorkomen dat het achterliggende gebied wordt belast.
Liander transformatorstation
Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich langs de Karperweg het transformatorstation van Liander, waarop het Activiteitenbesluit van toepassing is. Derhalve zal het transformatorstation moeten voldoen aan de grenswaarden zoals op genomen in het Activiteitenbesluit. Daarbij is rekening gehouden met een toeslag van 5 dB(A) voor het tijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege het tonale karakter van het geluid van de transformatoren.
Figuur 7.6 - Indicatieve 50 dB(A) contour huidige geluidsbelasting Liander
Figuur 7.7 - Overzicht aanpassing trafogebouw
Het voorheen aanwezige transformatorstation zorgde voor een aanzienlijke geluidsbelasting in het plangebied. Voor grote delen van de geprojecteerde blokken 2 en 3 zou de standaardgrenswaarde van 50 dB(A) worden overschreden (zie figuur 7.6, afkomstig uit Akoestische verkenning studiegebied het Havenstraatterrein Amsterdam Oud-Zuid, voormalige Dienst Milieu en Bouwtoezicht, herziene versie 2011). Hieruit blijkt een geluidbelasting van circa 63 dB(A) etmaalwaarde, inclusief een toeslag van 5 dB voor tonaliteit. Gezien de korte afstand van blok 2 tot de ingang van het terrein van Liander, zou de geluidbelasting ter hoogte van blok 2 in de voorheen bestaande situatie daarom circa 60-63 dB(A) bedragen. Woningbouw op die plekken is derhalve zonder maatregelen niet mogelijk.
Het transformatorstation Karperweg van Liander is een belangrijke schakel in het elektriciteitsnet voor Amsterdam en voorziet een groot deel van stadsdeel Zuid van elektriciteit. De voorheen bestaande vier 50/10kV-transformatoren van 15 MVA, waarvan er één in het gebouw langs de Karperweg is opgesteld, waren oud en niet toereikend voor de toekomstige groeiprognose. Derhalve worden de transformatoren vervangen. De huidige vier transformatoren van 15 MVA worden vervangen door drie exemplaren van 40 MVA. Deze nieuwe, modernere, transformatoren hebben een hoger vermogen, waardoor de belasting per stuk lager ligt. Daarnaast worden de transformatoren geplaatst in het gebouw aan de zuidoostzijde van de inrichting in nieuwe trafocellen (zie figuur 7.7).
In het kader van de aanpassing van het transformatorstation heeft Liander akoestisch onderzoek laten verrichten, dat als bijlage bij het akoestisch onderzoek bij dit bestemmingsplan (bijlage 7) is opgenomen. In dat onderzoek is gerekend met nieuwe transformatoren. De plaatsing van nieuwe transformatoren leidt tot een lagere geluidsbelasting. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat na aanpassing van het transformatorstation zal worden voldaan aan de standaardgrenswaarde op de dichtstbijzijnde geprojecteerde woningbouw. De aanpassingen ter plaatse van het transformatorstation worden op dit moment uitgevoerd. Naar verwachting zijn de nieuwe transformatoren in het tweede kwartaal van 2022 gereed, waardoor zal worden voldaan aan de standaardgrenswaarde.
Ambulance Amsterdam
Ambulancedienst Amsterdam aan de Karperweg 19-25, direct ten zuiden van het plangebied, bestaat uit een kantoor, garage met wasstraat en ambulancezorg. De inrichting heeft twee uitgangen (roldeuren) voor in- en uitrijdende ambulances. De ambulancedienst valt onder het Activiteitenbesluit. Op grond daarvan blijft het geluid van uitrukkende voertuigen voor spoedeisende medische hulpverlening buiten beschouwing bij het bepalen van het geluidsniveau. Wettelijk dient de sirene aan te gaan bij het verlaten van de inrichting. In de praktijk gaat de sirene uit coulance met de buurtbewoners in de meeste gevallen aan ter hoogte van de kruising Karperweg en Amstelveenseweg. Op de locatie worden voertuigen gewassen in een inpandige wasstraat, waarbij de roldeur van de wasstraat geopend blijft. Aankomende en vertrekkende ambulances zorgen dat de automatische roldeur van de parkeergarage opent en sluit. De sluitingstijd van de roldeur leidt ertoe dat het geluid van het achteruitrijalarm van de inparkerende voertuigen en de afzuiginstallatie voor een aanzienlijke geluidsbelasting zorgt.
De geluidbelasting vanwege directe hinder is ter plaatse van blok 1 en 2 hoger dan 55 dB(A) etmaal-waarde. De wasstraat is maatgevend voor deze geluidbelasting. De geluidbelasting vanwege indirecte hinder is op een aantal geveldelen van bouwblok 2 hoger dan 55 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting is echter ruimschoots lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. Daarbij kan worden opgemerkt dat ter plaatse van reeds bestaande bebouwing vergelijkbare niveaus berekend zijn. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau van 70 dB(A) in de dag-, 65 dB(A) in de avond en 60 dB(A) in de nachtperiode worden hiermee overschreden. Bepalend voor de geluidpieken zijn zowel het inpandige achteruitrijalarm van de ambulances als de wasstraat.
Om te voldoen aan de etmaalwaarde van maximaal 55 dB(A) ter plaatse van de geprojecteerde woningbouw zijn maatregelen nodig. Daarbij gaat het om het vervangen van de roldeur van de wasstraat door een vouwdeursysteem, zodat het proces in de wasstraat zich met dichte deuren kan voltrekken. Ook dient bij het achteruit inrijden van de wasstraat het achteruitrijalarm te worden uitgeschakeld. Daarnaast wordt de roldeur van de parkeergarage vervangen voor een deur die sneller sluit na het in- of uitrijden van een ambulance, zodat de geluidpieken van het achteruitrijalarm en de afzuiginstallatie geen problemen meer vormen. De opgegeven isolatiewaarde van de nieuwe deuren bedraagt 20 dB. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat na maatregelen de geluidsbelasting ter plaatse van de omliggende woningen maximaal 45 dB(A) etmaalwaarde bedraagt en daarmee voldoet daarmee aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. De maximale geluidniveaus zijn lager of gelijk aan 60 dB(A).
Met het treffen van deze bronmaatregelen, die worden bekostigd uit de grondexploitatie Havenstraatterrein, kan worden voldaan aan de 55 dB(A) en wordt voldaan aan de standaardgrenswaarde voor piekgeluiden. Deze afspraken over deze bronmaatregelen en de planning zijn vastgelegd in een overeenkomst.
Tijdelijk afwijken geluidsnormen
Op grond van de aanwijzing van het plangebied als ontwikkelingsgebied in het kader van de Crisis- en herstelwet is het mogelijk om tijdelijk, gedurende een periode van maximaal 10 jaar, af te wijken van geluidsnormen. Dit biedt de benodigde flexibiliteit om de gefaseerde ontwikkeling en de geluidsproblematiek goed op elkaar af te kunnen stemmen. Aanleiding is de mogelijke tijdelijke overschrijding van de geluidsnormen op gevels van het derde bouwblok vanwege de tramremise Havenstraat, zolang het vierde bouwblok nog niet is gerealiseerd. Het vierde bouwblok zorgt voor afscherming van het achtergelegen derde bouwblok (zie figuur 7.8). Op grond van artikel 2.19 Activiteitenbesluit geldt voor de betreffende geveldelen van blok 3 dat voor maximaal tien jaar een geluidsniveau van 68 dB(A) vanwege geluidpieken is toegestaan.
Figuur 7.8 - Gevel blok 3 tijdelijke overschrijding
In het geval het vierde bouwblok niet binnen tien jaar gerealiseerd kan worden is als compenserende maatregel in het bestemmingsplan voor het derde bouwblok een verplichting voor een geluidwerend vlies opgenomen. Voor deze compenserende maatregel is een risicoreservering in de grondexploitatie Havenstraatterrein opgenomen. Uitgangspunt van de bouwfasering is echter dat het derde en vierde bouwblok gelijktijdig worden ontwikkeld en dat afwijken van de geluidsnormen daarmee niet aan de orde is. Het college van B&W zal, conform de monitoringsplicht Crisis- en herstelwet, de gemeenteraad informeren over de voortgang van de bouwontwikkeling van het derde en vierde bouwblok en de beoogde maatregelen.
Toetsingskader
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB), een uitvoeringsbesluit van de Wet luchtvaart, stelt in een gebied rondom de luchthaven beperkingen voor het realiseren van geluidsgevoelige objecten zoals bijvoorbeeld woningen en scholen.
Met betrekking tot geluidhinder zijn in bijlage 3 van het LIB twee beperkingengebieden opgenomen, met als doel om de toename van het aantal geluidgehinderden zo veel mogelijk te beperken. Daarbij geldt hoe groter de afstand tot de start- en landingsbanen en de vliegroutes, hoe minder beperkingen er gelden.
Figuur 7.9 - LIB zone 2 Figuur 7.10 - LIB zone 4 Figuur 7.11 - LIB zone 5
In het gewijzigde LIB, dat per 1 januari 2018 in werking is getreden, is de LIB 5 zone ('afwegingsgebied geluid en externe veiligheid', voorheen 20 Ke contour) toegevoegd. Zie figuur 7.11. Daarbinnen geldt dat nieuwe woningbouw locaties buiten bestaand stedelijk gebied niet zijn toegestaan.
Naast het LIB bevat tevens de Provinciale Omgevingsverordening NH2020 (POV) regels ten aanzien van woningbouw binnen de 20 Ke contour. Op grond van artikel 6.24 POV wordt in de toelichting van een bestemmingsplan 'rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen'.
Op basis van de verplichting uit de voorheen geldende Provinciale Ruimtelijke Verordening, die overgenomen is in de POV, heeft de gemeenteraad van Amsterdam op 29 juni 2017 de beleidsregel 'Wonen en vliegen 20 Ke contour Schiphol' vastgesteld. In deze beleidsregel is opgenomen op welke wijze in de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt binnen de 20 Ke contour rekenschap wordt gegeven van de geluidsbelasting ter plaatse. Daarmee wordt op voorhand duidelijkheid gecreëerd voor alle partijen die betrokken zijn bij woningbouw binnen de 20 Ke contour.
Het plangebied Havenstraatterrein ligt buiten het beperkingengebied geluid (LIB 4 zone), maar gedeeltelijk binnen het afwegingsgebied voor geluid (LIB 5 zone). Omdat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt, mag het bestemmingsplan gelet op bovenstaande wet- en regelgeving nieuwe woningen toestaan mits wordt voldaan aan de motiveringsplicht uit de PRV.
Onderzoeksresultaten
In het akoestisch onderzoek is een beschouwing gegeven van luchtvaartgeluid ter hoogte van het plangebied. Het plangebied ligt onder de aanvliegroute van de Schiphol Oostbaan. Deze relatief korte baan wordt hoofdzakelijk gebruikt voor kleine (zakelijke) luchtvaart en wordt alleen in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld harde zuidwestenwind) door grotere toestellen als landingsbaan gebruikt. Deze vliegtuigen komen vanuit noordoostelijke richting over het plangebied. De geluidsbelasting ter hoogte van het plangebied wordt verder bepaald door startende vliegtuigen vanaf de Zwanenburgbaan. Deze vliegtuigen starten in noordelijke richting, maken vervolgens een bocht en vliegen aan de westkant van het plangebied verder in zuidelijke richting.
Het plangebied bevindt zich buiten de LIB 4 zone, zoals blijkt uit figuur 7.10. De buitengrens van LIB 4 zone is bepaald op basis van de berekende 58 dB Lden contour. Het plangebied bevindt zich deels binnen de LIB 5 zone (zie gele contour in figuur 7.11 en rode contour in figuur 7.12). Het vierde bouwblok en een deel van het derde bouwblok vallen binnen de LIB 5 zone. Binnen bestaand stedelijk gebied dient de gemeente, bij het toevoegen van woningbouw binnen de LIB 5 zone, een afweging te maken met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het toevoegen van woningbouw in bestaand stedelijk gebied met oog op luchtvaartgeluid.
Figuur 7.12 - Ligging LIB 5 contour
Voor de geluidproductie van Schiphol gelden normen die in het Luchthavenverkeersbesluit (LVB) zijn opgenomen. Deze geluidsnormen zijn gerelateerd aan de jaargemiddelde geluidbelasting per etmaal (Lden) en per nacht (Lnight). De theoretische geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt tussen de 48 en 50 dB Lden. De feitelijk optredende geluidbelasting wordt ieder jaar berekend. De feitelijke jaargemiddelde geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied bedroeg in 2016 volgens gegevens van het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS) tussen de 51 en 52 dB Lden (zie figuur 7.13). De feitelijke jaargemiddelde geluidsbelasting in de nacht bedroeg in 2016 volgens gegevens van het BAS 38 dB Lnight (zie figuur 7.14).
Figuur 7.13 - Jaargemiddelde geluidsbelasting dB Lden
Figuur 7.14 - Jaargemiddelde geluidsbelasting dB Lnight
Het is mogelijk dat de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied in de toekomst verandert. Enerzijds kan het luchtverkeer toenemen, anderzijds kunnen vliegroutes worden gewijzigd. Bovendien wordt een nieuw stelsel, het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS) ingevoerd waarmee de afgelopen jaren al werd geëxperimenteerd. De gevolgen van mogelijke toekomstige ontwikkelingen zijn op dit moment niet bekend.
Overwegingen
Er zijn geen wettelijke kaders voor de beoordeling van luchtvaartgeluid. De wettelijke mogelijkheden worden begrensd door de LIB 4 zone. De LIB 4 zone heeft tot doel om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door luchtvaartgeluid te voorkomen, omdat dit kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten van inwoners en gebruikers van dit gebied. De buitengrens van de LIB 4 zone is aangewezen op basis van de berekende 58 dB Lden contour. Binnen de LIB 4 zone / boven de 58 dB Lden wordt aldus het geluidniveau zodanig hinderlijk geacht dat woningbouw daar niet of slechts onder beperkte voorwaarden wenselijk wordt geacht.
In het kader van het gelijkwaardigheidsbeginsel (op grond van de Wet luchtvaart en het Luchthavenverkeersbesluit) wordt tevens gekeken naar de 48 dB Lden en 40 dB Lnight contouren. Boven de 48 Lden is de kans dat hinder wordt ervaren groot. Boven het niveau van 40 dB Lnight kan ernstige slaapverstoring optreden. De geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied ligt tussen de 49 en 52 dB Lden en 38 dB Lnight. Hoewel bij deze niveaus bewoners enige geluidhinder kunnen ondervinden, zijn de geluidbelastingen niet zodanig hoog dat het schadelijk is voor de gezondheid, van ernstige slaapverstoring is geen sprake. Op grond van de GES-methodiek wordt, om de impact op gezondheidskwaliteit te beoordelen, geluidsbelasting vanwege vliegverkeer ingedeeld in scores van redelijk tot onvoldoende. Een geluidsbelasting tussen de 49 en 52 dB Lden wordt geclassificeerd als redelijk tot matig. De geluidsbelasting van 38 dB Lnight wordt geclassificeerd als redelijk. De geluidbelastingen worden aanvaardbaar geacht.
Een stedelijk woonmilieu gaat met een hogere geluidbelasting gepaard dan in een rustige woonwijk. Derhalve kan in het plangebied ook een hogere geluidbelasting als aanvaardbaar gezien worden. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de maximaal aanvaardbare cumulatieve geluidsbelasting 66 dB bedraagt. Gelet op de aanwezige geluidsbronnen en de veroorzaakte geluidsbelastingen blijft de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk onder deze waarde zodat geen sprake is van een onaanvaardbare geluidscumulatie. Overigens geldt dat luchtvaartgeluid gezien de zeer lage langtijdgemiddelde geluidbelasting niet relevant voor de cumulatie is.
Hierbij wordt opgemerkt dat geluidhinder een subjectieve ervaring is. De een vindt een bepaald geluidsniveau hinderlijk, de ander niet. Verder is bij het ervaren van hinder ook maatgevend in hoeverre geluid geaccepteerd wordt. De acceptatie van geluid wordt vergroot indien aspirant bewoners van tevoren bewust zijn van de te verwachten geluidbelasting. Gelet hierop zal de gemeente aspirant bewoners actief informeren over luchtvaartgeluid. Dit kan door hierover afspraken met ontwikkelaars en corporaties vast te leggen in de erfpachtovereenkomst. Daarbij worden afspraken gemaakt over het verplicht opnemen van informatie over luchtvaartgeluid in de koop- en huurovereenkomsten en worden makelaars verplicht gesteld om deze informatie te geven.
Noodzaak woningbouw
Zoals beschreven in paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting is de druk op de Amsterdamse woningmarkt groot. Gezien deze woningbehoefte heeft de gemeente Amsterdam de ambitie uitgesproken vanaf 2018 minimaal 5.000 woningen per jaar te realiseren. De schaarste zorgt voor stijgende prijzen waardoor de betaalbaarheid voor lagere en middeninkomens verder onder druk komt te staan. De vraag naar woningen in Amsterdam (met name in het middensegment) is onverminderd groot, met name in de stedelijke woonmilieus binnen de Ring A10. Om tegemoet te komen aan de grote woningvraag moet de planvoorraad worden vergroot. Uitgangspunt van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 en Koers 2025 - Ruimte voor de Stad is dat de ruimte voor nieuwe woningbouw met name in de bestaande stad moet worden gevonden.
Het Havenstraatterrein is een belangrijke locatie binnen de Ring A10 waar nog verdichting kan plaatsvinden. Het plangebied is momenteel in gebruik als extensief bedrijventerrein. Het plangebied ligt op een aantrekkelijke locatie, nabij de Schinkel en op de kop van de Amsterdams Bosscheg. Bijkomend voordeel is dat de grond geheel in eigendom is van de gemeente. In het verlengde van de voorheen geldende Structuurvisie Amsterdam 2040, waarin het Havenstraatterrein al aangewezen was als te transformeren woon-werkgebied, is in 2013 een Investeringsbesluit vastgesteld. Het transformeren van het Havenstraatterrein levert met 500 woningen een belangrijke bijdrage aan de grote stedelijke woningbehoefte binnen de Ring A10. Bovendien is het uitgangspunt dat de helft van deze woningen wordt gerealiseerd in het middensegment.
Maatregelen
Het is niet aan gemeenten om bronmaatregelen te (laten) treffen om het luchtvaartgeluid te verminderen. Door innovatieve ontwikkelingen worden vliegtuigen steeds stiller. Ten aanzien van vliegroutes kan worden opgemerkt dat op luchthaven Schiphol een systeem van geluidpreferent baangebruik wordt toegepast. Dat wil zeggen dat binnen de mogelijkheden van operationele uitvoerbaarheid het vliegverkeer zo veel mogelijk wordt afgehandeld op de banen die de minste hinder veroorzaken (Polderbaan en Kaagbaan). De mate van hinder in het plangebied wordt met name bepaald door het gebruik van de Oostbaan. Deze baan wordt niet 's nachts en overdag alleen in uitzonderlijke gevallen (zoals zuidwesterstorm) door grotere toestellen als landingsbaan gebruikt, omdat dit dan de enige baan is om veilig tegen de wind in te kunnen landen.
Er is nog beperkt ervaring met maatregelen om luchtvaartgeluid te beperken. In het kader van de tenders zullen marktpartijen worden gevraagd hier bij het ontwerp rekening mee te houden. De vorm en materialisatie van gebouwen kunnen reflectie tussen wanden in een straat (en daarmee de geluidsbelasting op de gevel) verminderen. Naast maatregelen om geluidverspreiding te beïnvloeden kunnen ontwerpkeuzes worden gemaakt om de geluidsbeleving te beïnvloeden, zoals het zorgen voor maskerende geluiden of het aanbrengen van vegetatie.
Met een goede geluidisolatie kan een aangenaam geluidsniveau binnen het huis (en met name in de woon- en slaapvertrekken) bereikt worden. Het wettelijke minimumvereiste voor de geluidwering van buitenmuren is 20 dB. Doorgaans hebben gebouwen een betere geluidwering (rond de 25-30 dB), enerzijds vanwege energiebesparing, anderzijds omdat een hogere geluidwering doorgaans vanwege andere geluidbronnen vereist is (vaak vanwege wegverkeersgeluid). Gelet op de te verwachten geluidniveaus en de gebruikelijke geluidwering is het aannemelijk dat binnen de gevoelige vertrekken van woningen een aanvaardbaar binnenniveau zal ontstaan. In het kader van de tender zal aandacht worden gevraagd voor luchtvaartgeluid. Zo mogelijk worden met ontwikkelaars privaatrechtelijke afspraken gemaakt over een hogere isolatie.
Spoorweggeluid
Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone van een spoorweg. De dichtstbijzijnde spoorweg is de spoorweg van Amsterdam-Zuid naar Schiphol. Spoorweggeluid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Scheepvaartgeluid
Het plangebied ligt in de nabijheid van de Schinkel en de Stadiongracht. Op een normale werkdag over de Stadiongracht vindt blijkens de Vaartkaart van Waternet vrijwel geen scheepvaartverkeer plaats. Over de Schinkel varen naar schatting acht schepen per uur met een gemiddelde snelheid van 7 km/u. Een deel daarvan betreft beroepsvaart, een deel pleziervaart. Het bronvermogen van de schepen is relatief beperkt (op grond van de wet- en regelgeving is de maximaal toegestane geluidproductie van schepen voor de beroepsvaart 75 dB(A) op 25 meter afstand, dat van pleziervaartschepen zal veelal minder zijn) en de intensiteit is beperkt. Er zal in het plangebied derhalve geen sprake zijn van hinder door scheepvaart.
Stemgeluid kinderen basisschool
In het plangebied wordt in blok 2 een basisschool met buitenruimte mogelijk gemaakt. Het stemgeluid van spelende kinderen op een schoolplein blijft bij het toetsen aan de geluidsnormen Activiteitenbesluit buiten beschouwing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het stemgeluid echter wel kwalitatief beschouwd. Door het schoolplein aan de buitenkant van het bouwblok te situeren en niet in het binnenterrein wordt geluidhinder voor een belangrijk deel voorkomen. Gelet op het stedelijk karakter van het plangebied zullen de geluidsniveaus een goede ruimtelijke ordening niet aantasten. De geluidbelasting vanwege het schoolplein in het plangebied zal niet anders zijn dan elders bij scholen in een woonomgeving.
Historische trams
De geluidsimmissie van de historische trams is onderzocht via de bijlagen 7 en 9 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Om de trams in het kader van een goede ruimtelijke ordening te kunnen beschouwen, is een rekenmodel gemaakt. In dit model is uitgegaan van 128 ritten (64 heen en terug) door het plangebied over het rechte stuk van het spoor, eens per week, voor 52 weken in het jaar (in plaats van 30 weken in het jaar). Deze splitsen net voor de keerlus. Vervolgens gaan 64 ritten over de keerlus en 64 ritten (32 heen en 32 terug) naar het Haarlemmermeerstation. Voor de snelheid is uitgegaan van 5 km/u. Over de keerlus gaan de trams echter met een snelheid van slechts 2 km/u. Tevens is uitgegaan 3 bakken per tram. Incidenteel rijden er trams in de avondperiode. Voor de avondperiode is uitgegaan van een totaal van 96 ritten (48 heen en 48 terug) in het jaar.
De geluidimmissie is berekend op de gevels van de woningen binnen het plangebied. Hieruit volgt een geluidimmissie van maximaal 37 dB Lden exclusief wettelijke aftrek. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De tramloods kan voldoen aan de streefwaarden van 45 dB(A) in de dag- en 40 dB(A) in de avondperiode.
Brommers en scooters
Door het plangebied loopt een doorgaand fietspad dat ook na de ontwikkeling van het gebied gehandhaafd blijft. De op dit fietspad rijdende brommers of scooters zouden mogelijk voor geluidsoverlast kunnen zorgen. Op grond van de Wet geluidhinder kent een fietspad echter geen geluidszone. Zo worden brommers en scooters ook niet meegerekend als ze onderdeel uitmaken van het overige verkeer, omdat het langtijdgemiddeld geluidniveau daarvan ondergeschikt is aan dat van het overige verkeer.
Olympisch stadion
In het Olympisch stadion worden sportieve en culturele evenementen in de open lucht georganiseerd. Vanwege geluid geldt een indicatieve richtafstand van 100 meter aan te houden. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 350 meter, zodat geen rekening hoeft te worden gehouden met geluidhinder afkomstig van het Olympisch stadion.
Op grond van de Wet geluidhinder dient bij het vaststellen van hogere grenswaarden aandacht te worden besteed aan cumulatie van geluid. In het Amsterdams geluidbeleid is de wijze waarop dit moet worden beoordeeld nader vastgelegd: cumulatie mag niet leiden tot een geluidbelasting die meer dan 3 dB uitstijgt boven de ten hoogste vast te stellen hogere grenswaarde.
In de onderhavige situatie dienen er hogere grenswaarden voor het wegverkeersgeluid te worden vastgesteld. De daarbij ten hoogste vast te stellen grenswaarde is 63 dB, waarmee de maximaal toelaatbare gecumuleerde geluidbelasting uitkomt op 66 dB. Gelet op de in het gebied aanwezige geluidsbronnen (luchtvaartgeluid is gezien de zeer lage langtijdgemiddelde geluidbelasting niet relevant voor de cumulatie) en de daardoor veroorzaakte geluidbelastingen, blijft de gecumuleerde geluidbelasting aanzienlijk onder deze waarde. Vanuit het Amsterdams geluidbeleid gezien is er dan ook geen sprake van onaanvaardbare cumulatie van geluid.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient ook aandacht aan de cumulatie van geluid te worden besteed. Gezien het feit dat er in het onderhavige plangebied sprake is van een stedelijk gebied met intensief gebruik, meerdere functies en drukke infrastructuur in de nabije omgeving, is er vanzelfsprekend sprake van een relatief hoge geluidbelasting. Voor een belangrijk deel van het plangebied geldt dat geluidsluwe binnenterreinen zullen worden gerealiseerd, die van het omgevingsgeluid worden afgeschermd zodat relatief stille binnenterreinen ontstaan.
Verder is relevant dat de geluidbelasting voor het grootste deel van de bronnen in de nachtperiode maatgevend is. Daarnaast is elke inrichting en geluidbron dominant qua geluidbelasting op een van de bouwblokken. De inrichtingen en geluidbronnen liggen namelijk verspreid rondom het plangebied. Bovendien kan, aangezien het nieuw te realiseren woningen betreft, voldoende rekening worden gehouden met het realiseren van een aanvaardbaar geluidniveau in de woningen. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
In het plangebied is sprake van een aanzienlijke geluidsbelasting. Voor een gemengd stedelijk gebied als het Havenstraatterrein is een geluidsniveau van 55 dB(A) etmaalwaarde aanvaardbaar. Ten aanzien van wegverkeersgeluid geldt dat voor een aantal gevels hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Ten aanzien van industriegeluid zijn en worden bronmaatregelen (transformatorstation en ambulancepost) getroffen, gevelmaatregelen voorgeschreven en maatwerkvoorschriften opgelegd (tramremise). In het bestemmingsplan zijn dove gevels, minimale bouwhoogte, aaneengesloten bouwen en binnenwaarde voorgeschreven. Daarmee wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd en wordt de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven niet aangetast. Door de aanwijzing als ontwikkelingsgebied Crisis- en herstelwet is het mogelijk om tijdelijk af te wijken van geluidsnormen. Omdat het plangebied deels binnen het ruimtelijk afwegingsgebied geluid (LIB 5 zone) ligt, is rekenschap gegeven van luchtvaartgeluid en worden aspirant bewoners hier actief over geïnformeerd. Overige geluidsbronnen vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen en buisleidingen). Daarbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. In het kader van het bestemmingsplan heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied onderzoek gedaan naar externe veiligheid (zie bijlage 12 bij deze plantoelichting). De onderzoeksresultaten zijn in dit hoofdstuk beschreven.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's te beperken waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven (bijvoorbeeld LPG-tankstations, ammoniakkoel-installaties en chemische fabrieken).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige redenen worden afgeweken. Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden. Op basis van het Bevi geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. Er dient inzichtelijk te worden gemaakt op welke basis een bepaald groepsrisico aanvaardbaar wordt geacht.
Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR worden als norm genoemd:
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Uit het Basisnet volgt waar nog nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van de normen voor het PR en GR is aangesloten op de normstelling in het Bevi. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan worden getoetst aan de normen voor het PR. Tevens moet het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord. Een deel van de verantwoording GR (i.c. onderzoek naar maatregelen ter beperking van het GR) kan achterwege worden gelaten indien:
ADN, Richtlijn Vaarwegen en BPR
Ingevolge het internationale verdrag 'ADN' (het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren) en het Binnenvaart Politiereglement (BPR) moeten schepen met gevaarlijke stoffen, de zogenaamde kegelschepen, aparte opstel-, tevens wachtplaatsen krijgen. Een onderzoek van het maatgevende verkeersaanbod dient om de noodzaak van dergelijke plaatsen aan te tonen. Bij lage intensiteiten van kegelschepen kan met verkeersmanagement het ligplaats nemen op de wachtplaatsen voorkomen of beperkt worden, waardoor niet altijd een aparte ligplaats voor kegelschepen nodig is. De situering ervan is in het verlengde van de opstel- en wachtruimte of, als dit niet mogelijk is, aan de andere oever. Hierbij gelden minimale afstanden ten opzichte van andere schepen en bebouwing.
In de Richtlijnen Vaarwegen 2017 staat in paragraaf 6.2.5 beschreven welke criteria van toepassing zijn bij het aanwijzen van kegelligplaatsen. De aard van de lading bepaalt het aantal te voeren blauwe kegels. De aan te houden minimumafstanden zijn beschreven in het ADN en overgenomen in het BPR.
Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam
Het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen. Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied. Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen dat door dichtbevolkt gebied gaat.
Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn waarbij voor nieuwe situaties met overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico als specifieke beslispunten worden voorgelegd aan het college van B&W. Reeds bekende overschrijdingen langs de Ringweg A10-Zuid en -West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico's.
Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen bij rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking van het uitvoeringsbeleid moet worden voorgelegd aan het college van B&W.
In en nabij het plangebied bevindt zich een aantal bedrijven met gevaarlijke stoffen. Eén daarvan valt onder het besluit externe veiligheid inrichtingen. Dit is het LPG tankstation Auto Hennis B.V. aan de Havenstraat 7-9. Daarnaast bevindt zich net buiten het plangebied de tramremise waar opslag van gasflessen plaatsvindt. Tevens is op enige afstand van het plangebied een vuurwerkopslagplaats aanwezig. Naast deze risicovolle inrichtingen wordt ook het transport van gevaarlijke stoffen beschouwd. Nieuwe risicovolle inrichtingen zijn op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.
LPG tankstation Auto Hennis B.V.
Binnen het plangebied ligt aan de Havenstraat het LPG-tankstation Auto Hennis BV (zie figuur 7.15). In het kader van de ontwikkeling van het Havenstraatterrein, waar het tankstation is gevestigd, zal het tankstation geheel worden gesaneerd. In het bestemmingsplan is het tankstation wegbestemd. Van een contour voor plaatsgebonden risico is dan ook geen sprake. Ook een verantwoording van het groepsrisico is in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Met de eigenaar van het tankstation zijn afspraken gemaakt ter beëindiging van de huurovereenkomst. Per 30 juni 2011 is de huurovereenkomst beëindigd maar sindsdien wordt het tankstation gedoogd. Op het moment dat de gemeente de grond daadwerkelijk nodig heeft (ten behoeve van de ontwikkeling van bouwblok 1) moet de eigenaar het terrein leeg hebben opgeleverd. Dat is vastgelegd op 15 december 2015. Er zal dan ook geen situatie ontstaan waarin nieuwe woningen bewoond zijn terwijl het tankstation nog aanwezig is in het plangebied.
Figuur 7.15 - Ligging tankstation Havenstraat
Tramremise en werkplaats
Nabij het plangebied ligt aan de Havenstraat de GVB tramremise met werkplaats. Ter plaatse vindt een kleine hoeveelheid opslag van gasflessen plaats. De risico's vanwege deze inrichting vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit (niet onder het Bevi) en zijn dermate beperkt dat geen nader onderzoek noodzakelijk is naar de externe veiligheidsrisico's in het kader van dit plan.
Vuurwerk verkooppunten
Op het Stadionplein en op het Hoofddorpplein zijn vuurwerkpunten gelegen. Beide vuurwerkverkooppunten liggen op geruime afstand van het plangebied. De vuurwerk verkooppunten hebben een bewaarplaats waarin maximaal 1200 kilogram consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen. Binnen het bestemmingsplan moet daarom, gemeten vanaf de bewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen. Er is geen overlap tussen de veiligheidsafstand en het plangebied.
Vaarroute Westpoort - Schiphol
Vanaf industrieterrein Westpoort naar Schiphol vindt transport plaats van kerosine door ondergrondse buisleidingen. Indien het transport van kerosine niet plaats kan vinden door die buisleidingen wordt de kerosine per schip getransporteerd over de Schinkel. Dit vindt incidenteel plaats. De vaarroute is niet aangewezen als transportroute Water van de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Daarom zijn er geen risicocontouren voor PR 10-6 of GR van toepassing voor deze vaarweg. Daarmee zijn bij transport over het water geen relevante externe veiligheidsrisico's aanwezig.
Transport door buisleidingen, weg en spoor
Vanuit transport door buisleidingen of over weg en spoor komen geen externe veiligheidsrisico's naar voren. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Windturbines
In het plangebied bevinden zich geen windmolens/-turbines. In dit bestemmingsplan wordt het plaatsen van windmolens/-turbines ook niet mogelijk gemaakt.
Advies Brandweer
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is de Brandweer Amsterdam-Amstelland in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen (zie bijlage 13 bij deze plantoelichting). Daarbij heeft de Brandweer aandacht gevraagd voor de bereikbaarheid en de blusvoorzieningen in het plangebied.
Het plangebied heeft een tweezijdige ontsluiting (Havenstraat en Karperweg). Indien nodig kunnen nood- en hulpdiensten gebruik maken van het fietspad in Park Schinkeleilanden. Het plangebied als geheel en de bouwblokken afzonderlijk zijn in principe goed bereikbaar voor nood- en hulpdiensten. De brug over de Stadiongracht wordt uitsluitend toegankelijk voor langzaam verkeer, daarmee beperkt gedimensioneerd en dus niet toegankelijk voor voertuigen van nood- en hulpdiensten. Aandachtspunt voor het ontwerp openbare ruimte is dat wordt voorzien in voldoende brandkranen in het plangebied.
Het vliegverkeer van en naar Schiphol brengt veiligheidsrisico's met zich mee. In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten maar de meeste luchtvaartongevallen gebeuren op of in de directe omgeving van een vliegveld. In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn daarom tevens regels opgenomen ten aanzien van externe veiligheid. Met betrekking tot externe veiligheid zijn in bijlage 3 van het LIB twee beperkingen gebieden opgenomen met als doel om het risico van slachtoffers op de grond ten gevolge van een vliegtuigongeluk te minimaliseren:
Figuur 7.16 - LIB 1 zone Figuur 7.17 - LIB 3 zone Figuur 7.18 - LIB 5 zone
In het gewijzigde LIB, dat per 1 januari 2018 in werking is getreden, is de LIB 5 zone ('afwegingsgebied geluid en externe veiligheid', voorheen 20 Ke contour) toegevoegd. Zie figuur 7.18. In de LIB 5 zone ('afwegingsgebied geluid en externe veiligheid', voorheen 20 Ke contour) geldt een verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond.
Overwegingen
Het plangebied ligt buiten de LIB 1 en LIB 3 zone, zodat op grond daarvan geen beperkingen gelden voor het toestaan van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het plangebied valt gedeeltelijk binnen de LIB 5 zone. Gelet hierop dienen gemeenten op grond van artikel 2.2.1.d, lid 2 LIB te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot gevolg dat het plangebied intensiever wordt gebruikt dan in de huidige situatie. Dit betekent dat in het geval van een vliegtuigongeval er meer slachtoffers kunnen vallen dan in de huidige situatie. Dit mogelijk gevolg wordt echter om de volgende redenen aanvaardbaar geacht:
In het kader van de herontwikkeling van het Havenstraatterrein worden de volgende maatregelen getroffen om de zelfredzaamheid en hulpverlening te verbeteren.
Het bestaande LPG tankstation aan de Havenstraat wordt in het kader van de ontwikkeling gesaneerd. In de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die de beoogde ontwikkeling belemmeren. Het bestemmingsplan sluit de vestiging van Bevi-plichtige inrichtingen uit. Overige bronnen leiden niet tot externe veiligheidsrisico's. Omdat het plangebied deels binnen het ruimtelijk afwegingsgebied geluid (LIB 5 zone) ligt en het grondgebruik wordt geïntensiveerd is gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van een vliegtuigongeval. Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Geur kan in de woon- en leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuremissie van bedrijven en geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Geurhinder kan ontstaan als nieuwe geurgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden) nabij bedrijven met een geurpotentieel worden toegestaan of als nieuwe bedrijven met een geurpotentieel zich nabij bestaande woningen kunnen vestigen. Het beoordelingskader voor geur van bedrijven is vastgelegd in richtlijnen en heeft daarmee geen wettelijke status.
Er is geen specifieke wetgeving ten aanzien van geur van bedrijven, met uitzondering van veehouderijen. De bescherming tegen geurhinder van bedrijven (uitgezonderd veehouderijen) is geregeld via het Activiteitenbesluit. Het huidig stankbeleid is verwoord in de herziene Nota Stankbeleid en een brief uit 1995 van de Minister van VROM aan provincies en gemeenten. Sinds 2012 is deze opgenomen in de handleiding geur.
De provincie Noord-Holland heeft geurbeleid vastgesteld voor inrichtingen. De gemeente heeft geen eigen geurbeleid. Het beleid van de provincie is erop gericht om (nieuwe) geurhinder te voorkomen. Het geurbeleid biedt de mogelijkheid dat het bevoegd gezag van dit algemene uitgangspunt afwijkt en een besluit neemt over een acceptabel niveau van geurhinder. Indien op een bepaald moment geen sprake is van een acceptabel hinderniveau, verdient het de voorkeur om maatregelen te treffen om dit acceptabele hinderniveau wel te bereiken. Het treffen van bronmaatregelen wordt hierbij genoemd als beste oplossing, maar geurhinder kan ook worden verminderd of voorkomen worden door het ruimtelijk scheiden van (potentiële) geurbronnen en (potentieel) gehinderden. Het lokale bevoegd gezag bepaalt per specifieke situatie welke mate van hinder nog acceptabel is.
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die potentiële hinderveroorzakers op het gebied van geur zijn. Nader onderzoek naar de inpasbaarheid van nieuwe woningen ten aanzien van het aspect geur wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Ten aanzien van nieuw te vestigen bedrijven in het plangebied geldt dat bedrijven die milieucategorie 2 scoren ten aanzien van geur zijn toegestaan. Dergelijke bedrijven worden inpasbaar geacht in een gemengd stedelijk gebied als het Havenstraatterrein.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Door een project mogen de normen voor luchtkwaliteit niet overschreden worden of, in geval van een bestaande overschrijding, niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om luchtkwaliteitgevoelige bestemmingen te realiseren op locaties waar de luchtkwaliteit slecht is, zoals langs drukke wegen. In het kader van het bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de wettelijke regels voor luchtkwaliteit (zie bijlage 14).
Wet luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer opgenomen. De wet voorziet onder meer in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip 'niet in betekenende mate' (nibm) en gebiedssaldering. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het vaststellen van een bestemmingsplan:
Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is NO2 (jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van PM10 van belang.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3 procent van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet aannemelijk worden gemaakt dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) zijn categorieën van gevallen aangewezen die per definitie niet in betekenende mate bijdragen. Voor deze categorieën van gevallen hoeft geen onderzoek plaats te vinden of hoeft niet aannemelijk gemaakt te worden dat ze niet in betekenende mate bijdragen. Eén van deze categorieën betreft de bouw van 1.500 woningen, waarbij is uitgegaan van een verkeersgeneratie van ten minste 7.500 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Indien een verkeersaantrekkende werking van een project of een planontwikkeling ruim beneden deze 7.500 motorvoertuigbewegingen per etmaal ligt en deze planontwikkeling niet direct valt onder de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, dan is daarmee wel aannemelijk gemaakt dat dit project of plan niet in betekenende mate bijdraagt.
Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam
In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht te verbeteren door bestaande knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit op te lossen. Als Amsterdam zich verder wil ontwikkelen door het realiseren van nieuwe bouwprojecten, dan moet er voldoende (milieu)ruimte worden geschapen. Amsterdam houdt binnen het Actieplan vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad, verbetering van het stedelijk functioneren door een grotere concentratie van de functies wonen, werken en recreëren. Daarnaast houdt Amsterdam vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het Hoofdnet Auto.
Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit
In aansluiting op het nationale Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit heeft de gemeente Amsterdam, in aanvulling op het Actieplan Luchtkwaliteit, de aanpak met betrekking tot gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit (scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen) vastgelegd in een richtlijn. Uitgangspunt van deze richtlijn is dat binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd. Een ander uitgangspunt uit de richtlijn is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal, binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerstelijnsbebouwing worden geprojecteerd (zie figuur 7.19).
Figuur 7.19 - Zonering rondom wegen in omgeving plangebied
Milieuzone vrachtauto's binnen de Ringweg A10
Goederenvervoer is van groot belang voor de economie van de stad. Tegelijkertijd stoot vooral het oudere vrachtverkeer zonder roetfilter relatief veel vervuilende stoffen uit. Daarom heeft de gemeente Amsterdam in samenspraak met de transportsector maatregelen genomen die zorgen voor schonere lucht. Deze maatregelen, waaronder de instelling van de milieuzone voor vrachtauto's, zijn vastgelegd in een convenant. De milieuzone, een uitwerking van het Actieplan Luchtkwaliteit, bestrijkt het grootste deel van de luchtkwaliteitsknelpunten in de stad. Deze knelpunten liggen vooral op de toevoerroutes vanaf de Ringweg A10 de stad in. De milieuzone geldt voor het gebied binnen de Ringweg A10 met enkele uitzonderingen, omdat hier geen luchtkwaliteitsknelpunten zijn. Het plangebied ligt in de milieuzone.
Het bestemmingsplan Havenstraatterrein voorziet niet in meer dan 1.500 woningen. Het plan maakt maximaal 500 woningen mogelijk, waarbij onder voorwaarden kan worden afgeweken tot maximaal 750 woningen. Uit het verkeersonderzoek Havenstraatterrein, waarin tevens rekening is gehouden met de verkeersgeneratie vanwege de British School of Amsterdam (BSA) in het voormalige Huis van Bewaring Havenstraat, blijkt bovendien dat de ontwikkelingen niet meer dan 2.800 vervoersbewegingen per etmaal genereren. Deze verkeerstoename ligt ruim onder de eerder genoemde 7.500 bewegingen per etmaal. Op grond hiervan en gelet op bovenstaande toelichting bij de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, is het aannemelijk dat de voorgenomen ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Conclusie is dan ook dat het bestemmingsplan binnen de grenzen van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) blijft en daarmee is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Figuur 7.20 - 50 meter zone Amstelveenseweg
De Amstelveenseweg, direct ten oosten van het plangebied, is een drukke stedelijke weg. Voor deze weg geldt op grond van de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit dat binnen een afstand van 50 meter geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd (zie figuur 7.20). In de planregels is voor de eerstelijnsbebouwing (het Haarlemmermeerstation en de naastgelegen villa) langs de Amstelveenseweg opgenomen dat hier geen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn toegestaan. Daarmee wordt voldaan aan de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.
Uit het verkeersonderzoek blijkt dat het plan (inclusief de vestiging van de BSA in het voormalige Huis van Bewaring Havenstraat) nergens leidt tot een verkeerstoename van meer dan 2.800 bewegingen per etmaal. Deze verkeerstoename ligt ruim onder de maatgevende 7.500 bewegingen per etmaal. Op grond hiervan en gelet op de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, is het aannemelijk dat de voorgenomen planontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Daarnaast worden binnen de 50 meter zone vanaf de Amstelveenseweg gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit uitgesloten. Luchtkwaliteit vormt dus geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Overal waar elektrische stroom vloeit zijn elektromagnetische velden aanwezig. Dus ook bij alle onderdelen van de elektriciteitsvoorziening, zoals elektriciteitscentrales, stroomverdeelstations, het transportnet van bovengrondse en ondergrondse hoogspannings- en middenspanningsleidingen, in de buurt van transformatorhuisjes maar ook bij leidingen en/apparatuur binnenshuis of naast bijvoorbeeld trein- en tramlijnen. De magnetische veldsterkte, uitgedrukt in microtesla, is mede afhankelijk van de stroomsterkte, de configuratie en opstelling van de afstand tot de stroomvoerende geleiders.
Er wordt veel onderzoek gedaan naar effecten van langdurige blootstelling aan magnetische velden in de woon- en werkomgeving. Er is onderzoek dat er op wijst dat kinderen die langdurig verblijven in de directe nabijheid van een bovengrondse hoogspanningslijn, mogelijk een extra risico lopen op leukemie. Het (mogelijk) verhoogde risico op kinderleukemie tekent zich af bij langdurige blootstelling aan magneetvelden sterker dan 0,4 microtesla bij bovengrondse hoogspanningslijnen. Of het magneetveld ook de oorzaak is van deze correlatie of slechts een maat voor de nabijheid, is niet duidelijk.
In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar magnetische veldsterkte in het plangebied (zie bijlagen 15 en 17 bij deze plantoelichting). De resultaten daarvan worden in deze paragraaf beschreven. In 2019 is nog aanvullend onderzoek gedaan (zie bijlage 35 van de plantoelichting).
De International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft richtlijnen opgesteld voor blootstelling aan magnetische velden. De aanbevelingen van de ICNIRP worden onderschreven door de World Health Organization (WHO) en de Nederlandse Gezondheidsraad. In 1998 heeft het ICNIRP een richtlijn uitgebracht waarin voor 50 Hz magnetische velden een grenswaarde van 500 microtesla werd gesteld voor mensen die beroepsmatig aan magnetische velden worden blootgesteld en een grenswaarde van 100 microtesla voor de algehele bevolking. In 2010 is deze richtlijn geactualiseerd, waarbij deze grenswaarden zijn bijgesteld naar respectievelijk 1000 microtesla en 200 microtesla. In Europa, dus ook in Nederland, wordt ten aanzien van beroepsmatige blootstelling de grenswaarde van 1000 microtesla uit 2010 aangehouden (EU Directive 2013/35/EU). Ten aanzien van blootstelling van de algehele bevolking wordt de grenswaarde van 100 microtesla uit 1998 aangehouden (1999/519/EG). Deze grenswaarden zijn niet wettelijk verankerd.
Specifiek voor hoogspanningslijnen adviseert de Nederlandse rijksoverheid:
” …om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone)”.
Het rijksbeleid richt zich uitsluitend op nieuwe situaties rond bovengrondse hoogspanningslijnen. Dat kunnen nieuw te bouwen woningen zijn of nieuw aan te leggen bovengrondse hoogspanningslijnen. De rijksoverheid probeert het beleidsdoel te bereiken door gemeenten en netbeheerders te vragen om geen gevoelige bestemmingen te realiseren binnen een zone langs bovengrondse hoogspanningslijnen waar het magnetische veld gemiddeld over een jaar hoger is dan 0,4 microtesla. Gevoelige bestemmingen zijn plekken waar kinderen normaal gesproken langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven.
Het college van B&W van Amsterdam heeft op 4 juli 2006 beleid vastgesteld voor magnetische velden veroorzaakt door onderstations en transformatorstations in Amsterdam. Dit beleid is gebaseerd op advies van de GGD. Dat advies maakte gebruik van het TNO onderzoek 'Magnetische veldsterkte metingen uitgevoerd rond diverse onderstations te Amsterdam' (d.d. 7 maart 2006). De kern van het collegebeleid is dat er in nieuwe situaties naar wordt gestreefd dat kinderen niet langdurig kunnen verblijven op plaatsen waar de jaargemiddelde magnetische fluxdichtheid hoger is dan 0,4 microtesla (ìT). Dat betekent dat er bij voorkeur geen nieuwe gevoelige functies waar kinderen langdurige kunnen verblijven (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen) op die plaatsen worden gerealiseerd.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen of nieuwbouw in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningslijnen mogelijk. Het Rijksbeleid is dan ook niet van toepassing op deze situatie. Wel maakt het bestemmingsplan de vestiging van gevoelige bestemmingen waar kinderen langdurig kunnen verblijven, zoals woningen en een school, mogelijk.
Er is onderzoek uitgevoerd naar magnetische veldsterkten op het Havenstraatterrein (zie bijlage 15). Op basis van de momentane metingen en gegevens van historische stroombelasting zijn jaargemiddelde 0,4 microtesla contouren bepaald, waarmee de locaties inzichtelijk zijn gemaakt waar de jaargemiddelde magnetische veldsterkte tenminste 0,4 microtesla bedraagt. Daarbij is gekeken naar het onderstation aan de Karperweg, de tramremise Havenstraat en ondergrondse hoog- en middenspanningskabels in het plangebied. Installaties voor elektriciteitsvoorziening van de GVB tramremise op het remiseterrein dragen nauwelijks bij aan de magnetische veldsterkte buiten het remiseterrein. Daarmee vormt dit geen belemmering voor het plangebied.
Figuur 7.21 - Huidige 0,4 microtesla contour bij transformatorstation
Uit het onderzoek blijkt dat er rondom het (voormalige) transformatorstation Karperweg sprake is van magneetvelden met een jaargemiddelde veldsterkte hoger dan 0,4 microtesla (zie figuur 7.21). Aangezien het toekomstige wegprofiel van de Karperweg 17,5 meter wordt, kan geconcludeerd worden dat er binnen de contour (12 meter op het breedste punt) geen gevoelige functies zoals woningbouw zijn geprojecteerd. Daarmee past de ontwikkeling in het collegebeleid en zijn er geen belemmeringen om woningbouw langs de Karperweg te realiseren. De GGD Amsterdam heeft dit in een advies bevestigd (zie bijlage 16 bij deze toelichting).
Liander voert werkzaamheden aan het transformatorstation uit om het station geschikt te maken voor de voorziene belastinggroei in nabijgelegen gebied. Bij de ombouw wordt een deel van de technische installaties verwijderd en het resterende deel vernieuwd (waaronder de transformatoren). Door de afname van het aantal elektrische componenten en een andere ruimtelijke indeling zal per saldo de invloed van magnetische velden, ondanks de toename van de belasting, verminderen. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de aanpassingen aan het station niet tot een ruimere contour leiden dan weergegeven in figuur 7.21.
De gemeten veldsterkte boven de meeste kabels in het plangebied is relatief laag. Alleen ter plaatse van ondergrondse hoogspanningskabels in de Havenstraat is sprake van hogere waarden dan de gemeentelijke advieswaarde voor jaargemiddelde magnetische veldsterkte van 0,4 microtesla. Deze 50 kV hoogspanningskabels zullen in verband met de herontwikkeling van het Havenstraatterrein in zuidelijke richting worden verlegd (zie verder paragraaf 7.9). Magnetische veldsterkte vormt in de nieuwe situatie geen belemmering voor de ontwikkeling.
Ook enkele 10 kV middenspanningskabels van de Karperweg naar de Havenstraat worden in het kader van de ontwikkeling verlegd. De beoogde kabeltracés worden in mantelbuizen gelegd en lopen ten zuidoosten van blok 1 en 2 en tussen blok 1 en 2. In dat kader nader onderzoek gedaan naar de magneetvelden in de nieuwe situatie (zie bijlage 17). Daaruit volgt dat de jaargemiddelde 0,4 microtesla contour geen overlap heeft met de nieuwe bebouwing (zie figuur 7.22). Wel is sprake van een minimale overlap met het meest zuidoostelijke puntje van het beoogde schoolplein (0,5 m2). Dit vormt echter geen probleem, omdat hier nauwelijks extra blootstelling is doordat kinderen niet langdurig op precies die plek zullen verblijven. Dit is ook door de GGD Amsterdam bevestigd.
Figuur 7.22 - Jaargemiddelde 0,4 microtesla contour bij 10 kV middenspanningskabels
Nu Liander het transformatorstation aanpast, zijn de effecten van de uitbreiding van het transformatorstation beschreven (zie bijlage 35). De conclusie luidt dat het ontwerp aan de in Nederland gehanteerde EU-richtlijn voldoet.
Het bestemmingsplan voorziet in de vestiging van nieuwe gevoelige functies zoals woningbouw en een school. Op enkele plaatsen in het plangebied was sprake van een jaargemiddelde magnetische veldsterkte hoger dan de gemeentelijke advieswaarde van 0,4 microtesla. Binnen de contour rondom het transformatorstation zijn echter geen gevoelige functies voorzien. De uit te voeren wijzigingen aan het transformatorstation leiden niet tot een ruimere jaargemiddelde 0,4 microtesla contour. De 10 en 50 kV midden- en hoogspanningskabels worden vanwege de herontwikkeling verlegd en vormen eveneens geen probleem voor de ontwikkeling. Magnetische veldsterkten vormen dus geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. Bij grond-roerende werkzaamheden (bijvoorbeeld projectmatige ontgraving, funderingsherstel, nieuwbouw of functiewijziging) binnen het plangebied, zal vooraf de kwaliteit van de bodem in beeld moeten worden gebracht. Of sanering moet plaatsvinden, is afhankelijk van de functie van het perceel en de aard van de aanwezige verontreinigingen. In het kader van het bestemmingsplan Havenstraatterrein is uitgebreid onderzoek verricht (zie bijlagen 18 en 35 t/m 39 bij deze plantoelichting). De resultaten daarvan zijn in deze paragraaf beschreven.
Wet bodembescherming
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging. Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen is flexibel: het is niet altijd nodig de hele verontreiniging aan te pakken door de verontreiniging te ontgraven. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak of isoleren. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De bodem wordt geschikt gemaakt voor het voorgenomen gebruik, door de blootstelling en de verspreiding van de verontreiniging te beperken en de nodige beheersmaatregelen te treffen. Wanneer omstandigheden rond de verontreinigde locatie echter om uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat de risico's voldoende worden beheerst.
Nota Bodembeheer Gemeente Amsterdam
Op 7 november 2019 is de 'Nota Bodembeheer Gemeente Amsterdam, Beleidskader voor grondverzet en bodemsanering' in de gemeenteraad vastgesteld. Het betreft een actualisatie van de Nota Bodembeheer Amsterdam uit 2013. De geactualiseerde nota is in werking getreden op 21 november 2019 en bevat een praktische richtlijn voor gemeentelijke organisatieonderdelen, adviesbureaus, aannemers en andere bodemintermediairs en beschrijft hoe in Amsterdam het beste kan worden omgegaan met vrijkomende grond en baggerspecie.
Centraal hoofduitgangspunt in de nota is het 'stand-still principe' dat de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert. De nota biedt wel ruimte voor lokaal maatwerk en gebiedsspecifiek beleid. Daarin is het mogelijk regels aan te scherpen om de bodem in bepaalde situaties nog sterker te beschermen, of regels juist te versoepelen waar dat verantwoord is. Daarnaast behandelt de nota het nieuwe beleidskader voor bodemsaneringen en -onderzoek, waarbij de aanpak van diffuus bodemlood een prominente plek inneemt.
Onderdeel van de nota is de bodemkwaliteitskaart. Elke bodemkwaliteitszone op de kaart heeft een bepaalde kwaliteit, die consequenties heeft voor het toegestane grondverzet en de kwaliteit van de grond die er op mag worden aangebracht, afhankelijk van de bodemfunctie.
Op basis van diverse bodemonderzoeken is een goed beeld ontstaan van de verontreinigingssituatie. Het grootste deel van de onderzoekslocatie betreft het voormalige Haarlemmermeerstation. Op de onderzoekslocatie hebben veel brandstofgerelateerde activiteiten plaatsgevonden. De bovengrond is tot 1 meter over het algemeen matig tot sterk verontreinigd met zware metalen, PAK en plaatselijk asbest (zie figuur 7.23). De ondergrond is van 1 tot circa 3 m -mv overwegend licht verontreinigd, zeer plaatselijk komt een sterke verontreiniging voor met minerale olie en zware metalen. De verontreiniging in de bovengrond is te relateren aan de oude stedelijke ophooglaag: zo worden er matig tot sterke bijmengingen met puin, slakken en sintels waargenomen.
Figuur 7.23 - Algemene verontreinigingssituatie bovengrond (0 – 1,2 m -mv)
Plaatselijk zijn in zowel bodem- als ondergrond spots met mobiele verontreinigingen aanwezig die veelal te relateren zijn aan brandstof gerelateerde producten. Op het terrein zijn tijdens de onderzoeken diverse locaties onderscheiden waar (mogelijk) sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie. Hieronder worden de onderzoeksresultaten beschreven:
De gemeente heeft een raamsaneringsplan opgesteld voor de sanering van het Havenstraatterrein. Dit raamsaneringsplan is gericht op het mogelijk maken van de geplande werkzaamheden voor het bouw- en woonrijp maken van het Havenstraatterrein. De saneringsdoelstelling voor het plangebied is functiegericht saneren, zodat de bodem geschikt wordt voor toekomstig gebruik en blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt. Uitgangspunt daarbij is afdekking met een duurzame deklaag of in geval van sterk verontreinigde grond afgraven van de bovenste laag en aanbrengen van een, conform het Amsterdams bodembeleid, voldoende dikke schone leeflaag.
In het kader van de ontwikkeling van het plangebied worden ondergrondse parkeerkelders gerealiseerd. Hierbij zal verontreinigde grond vrijkomen die hergebruikt of afgevoerd moet worden. De definitieve invulling van de saneringsmaatregelen wordt verder uitgewerkt in de uitvoeringsplannen.
De bodem in het plangebied is matig tot sterk verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK en plaatselijk asbest. Na de sloop van de huidige bebouwing is nog aanvullend onderzoek nodig. In het kader van de ontwikkeling van het plangebied zal functiegericht gesaneerd worden. Dit gebeurt door een afdekking met een duurzame deklaag of in geval van sterk verontreinigde grond, afgraving van de bovenste laag en het aanbrengen van een schone leeflaag. Voor de realisatie van ondergrondse parkeerkelders zal verontreinigde grond vrijkomen die hergebruikt of afgevoerd moet worden. De bodemkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In en nabij het plangebied liggen diverse kabels en leidingen. In het kader van de planvoorbereiding zijn deze kabels en leidingen geïnventariseerd en is beoordeeld of zij vanwege de ontwikkeling van het Havenstraatterrein verlegd moeten worden en zo ja onder welke voorwaarden.
Elektriciteitskabels
Ten zuiden van de Karperweg is een transformatorstation van Liander gevestigd, dat van belang is voor de elektriciteitsvoorziening in een groot deel van stadsdeel Zuid en een belangrijke schakel vormt in het elektriciteitsnet van Amsterdam. In het station wordt hoogspanning omgezet in middenspanning en vervolgens laagspanning. In het station komen daarnaast enkele transportverbindingen voor hoogspanning (50 kV) aan vanuit transformatorstation Zorgvlied en vertrekken vanuit het station enkele hoogspanningsverbindingen naar het noorden, oosten en zuidwesten. De huidige ligging van de elektriciteitskabels vormt een belemmering voor de ontwikkeling van het Havenstraatterrein. Om die reden zullen diverse kabels verlegd moeten worden.
In verband met de ontwikkeling van het plangebied zullen diverse kabeltracés moeten worden verlegd. De hoogspanningskabels vanuit het transformatorstation in zuidwestelijke richting moeten in zuidelijke richting worden verlegd naar het park in het zuiden van het plangebied. De hoogspanningskabels van het transformatorstation in oostelijke richting kunnen blijven liggen in de Karperweg. De midden- en laagspanningskabels en telecomkabels van het transformatorstation in de richting van de GVB tramremise aan de Havenstraat moeten in westelijke richting worden verlegd, zodat deze tussen blok 1 en blok 2 en in de Karperweg komen te liggen. Over de verlegging van deze elektriciteitskabels zijn afspraken vastgelegd met de betreffende nutsbedrijven.
Ten gevolge van de toegenomen vraag naar elektriciteit is het transformatorstation aangepast. De aanpassing betreft het vervangen van de verouderde 50/10 kV-transformatoren (15 MVA) door nieuwe transformatoren met een groter vermogen (40 MVA). Zodoende kan de toekomstige groeiprognose worden opgevangen. Gekoppeld aan de vervanging van de transformatoren zijn diverse kabels en leidingen aangepast om de nieuwe transformatoren aan te sluiten en zijn enkele nieuwe kabels met middenspanning aangelegd. Deze zijn ingepast in bestaande tracés of de nieuwe tracés waarover in het kader van de ontwikkeling van het Havenstraatterrein overeenstemming is bereikt.
Overige kabels en leidingen
In de Havenstraat ligt een drinkwatertransportleiding. Deze leiding blijft liggen, in het bestemmingsplan wordt hiervoor een zonering opgenomen in de vorm van een dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Daarbinnen mogen alleen bouwwerken geen gebouwen worden gerealiseerd, onder voorwaarde dat advies van de leidingbeheerder is verkregen en het belang van de leiding niet wordt geschaad.
Het persriool dat in het midden van het plangebied ligt wordt in overleg met Waternet verwijderd. Deze zal niet meer nodig zijn aangezien het gehele gebied op nieuwe riolering zal worden aangesloten. In verband met de nieuwbouw worden nieuwe kabels en leidingen in het plangebied aangelegd, op kosten van de kabel- en leidingbedrijven. Daarbij gaat het om de aanleg van nieuwe elektra, distributie-leidingen voor drinkwater en een gescheiden rioolstelsel. Het bestaande gemengde rioolstelsel in de Karperweg blijft gehandhaafd voor de huidige aansluitingen. De nieuwe blokken worden op het nieuwe gescheiden stelsel aangesloten. Mogelijk wordt het gebied in de toekomst aangesloten op glasvezel.
De nieuwbouw wordt niet aangesloten op aardgas en de bestaande aardgasleidingen (met uitzondering die van de bedrijven aan de Karperweg) worden verwijderd. Er is onderzocht in hoeverre het rendabel is om het plangebied aan te sluiten op stadswarmte of warmte/koude opslag. In de directe omgeving van het plangebied (Olympisch Kwartier) is reeds stadswarmte aanwezig. Momenteel is nog geen duidelijkheid over de haalbaarheid en inpasbaarheid van stadswarmte in het plangebied, maar dit bestemmingsplan maakt eventuele toepassing van stadswarmte mogelijk. Ook de toepassing van warmte/koude opslag wordt met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
In het plangebied liggen diverse kabels en leidingen, waaronder een aantal transportverbindingen met hoogspanning (50 kV). Een aantal van deze bestaande kabeltracés vormt een belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Om die reden heeft de gemeente afspraken vastgelegd met de betreffende nutsbedrijven over de verlegging van deze kabeltracés, zodat deze geen belemmering meer vormen voor de ontwikkeling van het plangebied. De overige kabels en leidingen in en nabij het plangebied vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid het bestemmingsplan.
In het kader van de planontwikkeling is onderzocht of er mogelijk niet ontplofte explosieven in de ondergrond aanwezig kunnen zijn. De notitie “Havenstraatterrein en GVB-terrein: quickscan conventionele explosieven” is als bijlage 19 bij de plantoelichting gevoegd. In deze paragraaf worden de onderzoeksresultaten beschreven.
Uit het onderzoek volgt dat het plangebied, bestaande uit het voormalige spooremplacement van de Haarlemmermeerspoorlijn, in de Tweede Wereldoorlog geen doelwit was voor bombardementen. Mogelijk waren de tramremise Havenstraat en het transformatorstation strategische doelen. Uit de geraadpleegde bronnen volgt echter niet dat deze doelen zijn gebombardeerd en dat op of in de directe omgeving van het plangebied vliegtuigbommen zijn gevallen. Nabij de Amstelveenseweg is in de jaren tachtig een Duitse bom geruimd. In november 1944 is het SD hoofdkantoor aan de Euterpestraat door de geallieerden gebombardeerd. In de directe omgeving van deze locatie zijn blindgangers bekend.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met trillinghinder. Voor dit plan zijn de GVB-remise en de historische tramlijn relevant.
Voor de remise gelden de voorschriften van het Activiteitenbesluit.
Bovenstaande voorschriften betekenen dat trillingsterktes in woningen tot hooguit Vmax 0,2 mm/s (de A2-waarde in de nacht) toelaatbaar zijn, mits het aantal trillingen niet te hoog is. Trillingsterktes hoger dan Vmax 0,1 mm/s (de A1-waarde bij woningen) zijn in principe voelbaar. De voorschriften gelden in (geluid)gevoelige gebouwen zoals woningen, scholen en bepaalde vormen van gezond-heidszorg. De normen gelden onder andere niet voor kantoren.
Er is onderzoek verricht naar mogelijke trillingshinder. Het doel hiervan is te bepalen of trillinghinder kan optreden in de verschillende bouwblokken van het plan als gevolg van de activiteiten van de GVB-remise en de historische tramlijn. De onderzoeksresultaten voor de GVB-remise zijn in bijlage 20 opgenomen en de onderzoeksresultaten voor de historische tramlijn in bijlage 21. De onderzoeksresultaten worden hier samengevat weergegeven.
GVB-remise
Uit het onderzoek blijkt dat zonder maatregelen in de vier bouwblokken de trillingen van de rijdende trams voelbaar zijn. Voor blok 2 t/m 4 wordt ook verwacht dat de trillingen hinderlijk zullen zijn. De trillingen worden veroorzaakt door het rijden van trams over met name het dichtstbijzijnde spoor (spoor 60) dat over de hele lengte van de remise langs de erfgrens loopt op korte (circa 10 m) afstand van het plan. Ter plaatse van wissels treden sterkere trillingen op.
Het verdient de voorkeur om de bouwblokken met woningen op trillingdempende voorzieningen te plaatsen. Dit betekent een aanpassing van de fundering. Rekening moet worden gehouden met een dominante frequentie van de trillingen van 4 à 5 Hz. Bij blok 2 en 3 zou eventueel het verst gelegen deel (afstand tot erfgrens GVB groter dan 40 m) niet van trillingdemping kunnen worden voorzien mits dit bouwdeel gedilateerd wordt van het trillinggedempte deel. Voor het westelijk deel van blok 4 wordt aanbevolen geen woningen te bouwen aangezien niet verwacht wordt dat voldoende reductie kan worden bereikt met maatregelen. In dit westelijk deel zijn onder andere bedrijven, detailhandel, dienstverlening en horeca voorzien. Hier zullen duidelijk voelbare trillingen optreden waarvoor maatregelen ook aan te bevelen zijn. Bij functies zoals kantoren en bijeenkomstfuncties is het advies het gebouw ook op een trillinggedempte fundering te plaatsen. Ook ‘rustige’ horeca (hotel of restaurant) en ‘rustige’ detailhandel/dienstverlening zouden gehinderd kunnen worden bij de verwachte trillingen indien geen maatregelen worden getroffen.
Historische tramlijn
Uit het onderzoek blijkt dat trillingen vanuit de tramloods voldoende beperkt zijn mits het aantal bewegingen per dag in of uit de loods maximaal 30 overdag is (in verband met eventuele verblijfsfuncties – niet wonen – boven de tramloods). Voor trillingen vanaf het exploitatiespoor zijn wel maatregelen nodig voor de woongebouwen die op een afstand korter dan 12 à 15 m zijn gesitueerd. Het is aan te bevelen om de rijsnelheid te beperken bij kortere afstanden en ook de trambaan trillinggedempt te funderen. Uitgangspunt hierbij is dat geen nachtbewegingen plaatsvinden en dat het aantal trampassages niet meer dan circa 50 overdag is. Als alternatief op de trillinggedempte baan kunnen de woongebouwen op een trillinggedempte fundering worden geplaatst. In dat geval zijn ook meer passages mogelijk.
Gelet op de onderzoeksresultaten is een trillingdempende fundatie van de bouwblokken een effectieve maatregel om trillinghinder te voorkomen. De gemeente zal hier als eigenaar van de grond en opdrachtgever van de planontwikkeling voor zorgdragen via de tender. Hierbij is van belang dat de uitgevoerde onderzoeken gebaseerd zijn op de huidige situatie, waarbij sprake is van een al lang aanwezig spoor en gebouw. Het nieuwe spoor en de nieuwe gebouwen zullen constructief veel robuuster zijn, waardoor trillingen, los van trillingbeperkende maatregelen, minder snel aan de orde zullen zijn.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de plantoelichting een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Daarbij wordt ingegaan op ruimtelijk relevant waterbeleid, taken van de waterbeherende instantie, het overleg met de waterbeherende instantie en het huidige en toekomstige watersysteem. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij ruimtelijke plannen en besluiten. In het geohydrologisch onderzoek (zie bijlage 22 bij deze plantoelichting) is de invloed op de grondwaterstand als gevolg van de ontwikkeling in beeld gebracht. In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten beschreven.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Op grond van de KRW moeten lidstaten er voor zorgen dat een 'goede toestand' van de Europese wateren wordt bereikt. De KRW heeft tot doel om:
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water is dit akkoord in 2008 geactualiseerd. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en de vaker voorkomende extreem natte en extreem droge periodes.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van de Waterwet kan een watervergunning worden aangevraagd.
Nationaal Waterplan (NWP)
Het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het NWP 2016-2021 is de opvolger van het NWP 2009-2015 en vervangt dat plan en de partiële herzieningen hiervan. Op basis van de Waterwet is het NWP voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. In dit nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
In 2014 heeft het Kabinet de nationale deltabeslissingen vastgesteld en via een tussentijdse wijziging van het voornoemde Nationaal waterplan als beleid verankerd. In de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. In 2014 heeft de gemeente Amsterdam de intentieverklaring 'Ruimtelijke Adaptatie' ondertekend, voortkomend uit de Deltastrategie. In haar beleid 'Amsterdam Waterbestendig' onderschrijft de gemeente de noodzaak voor klimaatbestendigheid en een robuust watersysteem, mede in verband met de ambitie om de stad verder te verdichten. Op rijksniveau heeft de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw geadviseerd de wateroverlast in een watersysteem aan te pakken door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren. In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben alle partijen deze aanpak onderschreven. Op grond van 'Amsterdam Waterbestendig' gaat Amsterdam de komende decennia werken aan de volgende opgaven:
Waterbeheerplan waterschap AGV 2016-2021
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf)vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert.
Het waterbeheerplan gaat in op de verantwoordelijkheden van het waterschap: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen de maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het cultuurhistorisch landschap. Het waterbeheerplan is sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht voor de periode 2016-2021.
Keur Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht
De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening: de Keur. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het hoogheemraadschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en risico's voor het watersysteem te voorkomen. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem.
Watervisie Amsterdam 2040
De 'Watervisie Amsterdam 2040' (vastgesteld 14 september 2016) is een uitwerking van de voorheen geldende Structuurvisie Amsterdam 2040. Onder de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 heeft de Watervisie haar gelding behouden. De Watervisie heeft als doel het geven van een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten voor de korte termijn (2018). De Watervisie wordt onder meer ingezet als planologisch-juridisch toetsingsdocument voor ruimtelijke plannen.
In de waterstructuur zijn de structuurbepalende wateren aangeduid, de dempingklassen, de (nieuwe) waterlopen en waterberging, de typologie van de oevers, het ecologisch netwerk, het vaarnetwerk. De waterstructuur bevat structuurbepalende wateren en wateren die vanuit ecologische, cultuurhistorische en/of waterhuishoudkundige redenen van stedelijk belang zijn. In de watervisie wordt sterk ingezet op het vergroten van de economische en belevingswaarde van het water door een vierledige strategie:
Voor het plangebied zijn geen ingrepen in het oppervlaktewater voorgesteld (zie figuur 8.1). De Schinkel, ten westen van het plangebied, is aangemerkt als staande mastroute. Het zuidelijk deel van de Stadiongracht, het Olympiakanaal en de Schinkel zijn aangewezen als hoofdvaarweg. Ter plaatse van de Amstelveenseweg over de Stadiongracht is een nieuwe brug voorzien. Het noordelijke deel van de Stadiongracht, ter hoogte van het plangebied, is aangewezen als onderdeel van het uit te breiden lokaal recreatief vaarnetwerk.
Figuur 8.1 - Uitsnede kaart vaartnetwerk
Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 is op 17 december 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 staat hoe deze drie zorgplichten worden ingevuld. De gemeente Amsterdam en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) hebben de uitvoering van de watertaken gemandateerd aan Waternet. Alle wateraspecten worden door Waternet in samenhang behandeld en uitgevoerd. Door deze samenhang kan Waternet beter bijdragen aan een duurzame omgevingskwaliteit, volksgezondheid en veiligheid.
Doel van het rioleringsplan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Bij het realiseren van haar doelstellingen is de gemeente afhankelijk van de medewerking van anderen: perceeleigenaren kunnen ervoor zorgen dat hun perceel op de juiste wijze is aangesloten op de riolering (geen afvalwater op het hemelwaterriool) en kunnen hun eigen vervuiling beperken.
Voor de hemelwaterzorgplicht is het beleid dat gemeente op termijn een bui van 60 mm in 1 uur kan verwerken zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur. Het gaat hier om een extreme neerslaggebeurtenis, die door klimaatverandering echter vaker zal gaan voorkomen. Hiertoe is het programma Amsterdam Rainproof opgestart. Deze extreme bui kan niet door het riool verwerkt worden. Het overtollige water zoekt zijn weg over het maaiveld en kan daarbij schade aanrichten. Het doel is deze schade te voorkomen. Vooral in nieuwe gebieden liggen kansen om de hemelwatersituatie te verbeteren. Dit kan door water vast te houden op kavels en in de openbare ruimte, water in de bodem te infiltreren, water tijdelijk op te vangen op het maaiveld of door water direct af te voeren richting de watergangen.
Bij het voorkomen of aanpakken van grondwaterproblemen is de gemeente afhankelijk van vele factoren, zoals de bodemopbouw, de wijze waarop het gebied bouwrijp is gemaakt, de inrichting en het gebruik van de grond en de ondergrond. Het beheer van het peil van het oppervlaktewater, de verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap heeft beperkte invloed op het grondwaterniveau.
Voor nieuw in te richten gebieden geldt de grondwaternorm, die aangeeft dat de ontwatering minimaal 90 cm respectievelijk 50 cm moet zijn voor bouwen met respectievelijk zonder kruipruimte. Dit geldt bij een hoge grondwaterstand die gemiddeld eens per twee jaar voorkomt met een overschrijdingsduur van maximaal 5 aaneengesloten dagen. De grondwaternorm geldt voor bebouwing. Voor andere functies zoals wegen en bomen is de beheerder vrij om een eigen ontwateringsrichtlijn te kiezen die aansluit bij het gebruik. Voor wegen is 70 cm gangbaar, bomen verlangen 80 tot 100 cm ontwatering. Voor bestaande gebieden geldt dat er geen verslechtering van de grondwaterstandsituatie mag optreden.
Hemelwaterverordening Amsterdam
Op 26 april 2021 is de Hemelwaterverordening Amsterdam vastgesteld. In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2021 is de ambitie opgenomen om in 2020 een bui van 60 mm in één uur aan te kunnen zonder dat schade aan huizen en vitale infrastructuur ontstaat. Om dit te bereiken zal zowel in de bestaande stad als in nieuw te ontwikkelen gebieden rekening moeten worden gehouden met extreme neerslag. Daarbij is onder meer van belang dat zowel op particulier terrein als op openbaar terrein voldoende waterberging wordt gerealiseerd.
De gemeente en Waternet zorgen ervoor dat het hemelwater in de openbare ruimte snel weg kan stromen. Werkzaamheden in de openbare ruimte worden meteen regenbestendig ingericht. Maar dat is niet genoeg. Een groot gedeelte van de stad bestaat uit privaat terrein. Ook daar kan regenwater tijdelijk worden opgevangen. In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf hun perceel. Dit is alleen anders wanneer het niet redelijk is om te verlangen het hemelwater zelf af te voeren. Om belasting op de openbare riolering terug te brengen, is het belangrijk dat particulieren het hemelwater langer op eigen terrein vasthouden en vertraagd afvoeren.
In de Hemelwaterverordening is daarom verplicht gesteld dat bij nieuwbouw het regenwater op eigen perceel wordt opgevangen en verwerkt. Volgens de verordening is het bij de realisatie van nieuwe bouwwerken (ook vergunningsvrije) verplicht om per vierkante meter minimaal 60 liter hemelwater te bergen op eigen terrein en dit hemelwater over de opvolgende 60 uur vertraagd af te voeren. Dit is te realiseren via een maximum debiet op een pomp of via een geknepen afvoer onder vrij verval. Een waterberging met vertraagde afvoer is relatief eenvoudig aan te leggen en leidt niet tot buitenproportionele kosten.
De bepalingen in de hemelwaterverordening zijn zodanig opgesteld dat ze zoveel mogelijk al voldoen aan de eisen uit de nieuwe Omgevingswet.
Afwegingskader grondwaterneutrale kelders Amsterdam
Amsterdam wil de negatieve gevolgen van de aanleg van kelders voorkomen. Uit onderzoek van Waternet en het Ingenieursbureau van Amsterdam is gebleken dat in grote delen van de stad de effecten van (met name cumulatieve) kelderbouw negatief zijn. Door de barrièrewerking van meerdere kelders naast elkaar wordt de stand en stroom van het grondwater beïnvloed. Dit leidt tot onder- en overlast van het grondwater. Dit heeft negatieve gevolgen zowel in de openbare ruimte als op particuliere percelen. Om hier meer grip op te krijgen is een Afwegingskader grondwaterneutrale kelderbouw opgesteld waarin zowel technische maatregelen als de juridische borging van deze maatregelen is geïnventariseerd.
Het Afwegingskader Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam richt zich op kelders kleiner dan 300 m² en een diepte van maximaal 4 m onder het grondoppervlak (maaiveld) gerekend aan de straatkant. Dit plan voorziet in grotere en diepere parkeerkelders. In dat geval moet door middel van een geohydrologisch rapport worden aangetoond dat deze grondwaterneutraal wordt aangelegd.
Afmeerbeleid voor pleziervaart
De stadsdeelraad van stadsdeel Zuid heeft op 25 april 2012 het Afmeerbeleid voor pleziervaart vastgesteld. Dit beleid is nog steeds van toepassing. Afmeerbeleid is noodzakelijk om klachten over het afmeren van pleziervaartuigen aan niet daarvoor bestemde zaken en schade aan kademuren te voorkomen en onduidelijkheid bij bootbezitters over wat nu wel en niet is toegestaan weg te nemen. Daarnaast is er de wens bij het stadsdeel om voor een aantal locaties om diverse redenen het afmeren te verbieden. Dit beleid reguleert het gebruik van de oevers. Verder biedt het beleid afmeermogelijkheden langs oevers die hiervoor geschikt zijn en waar geen aanleiding bestaat om het afmeren te verbieden.
Waterkeringen
Uit de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi- en Vecht blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving geen waterkeringen aanwezig zijn (zie figuur 8.2). Het gebied valt buiten beschermingszones van de waterkeringen. Er gelden derhalve geen bouwbeperkingen.
Figuur 8.2 - Uitsnede kaart Keur AGV
Watersysteem
Het plangebied maakt deel uit van de Stadsboezem Amsterdam. Uit de Keur van hoogheemraadschap AGV blijkt dat in het plangebied geen waterkeringen, sluizen of gemalen aanwezig zijn. In en nabij het plangebied bevindt zich oppervlaktewater. In het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich de Stadiongracht. Ten westen van het plangebied bevindt zich de Schinkel. Beide zijn primaire keringen met een waterpeil van NAP -0,40 m. De Stadiongracht heeft een bodemhoogte van NAP -2,40 m., de Schinkel heeft een bodemhoogte van NAP -3,10 m. De watergangen mogen niet ondieper worden dan de genoemde bodemhoogten.
Watercompensatie
Als gevolg van de aanleg van extra verharding (zoals bebouwing of wegen) neemt de belasting op het oppervlaktewatersysteem toe aangezien er over de verhardingen een versnelde waterafvoer plaatsvindt. Om wateroverlast te voorkomen moet extra belasting van het watersysteem gecompenseerd worden met de aanleg van extra waterberging. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Hoogheemraadschap AGV hanteert hierbij de regel uit de Keur dat bij aanleg van 1.000 m² of meer extra verharding gecompenseerd moet worden door de aanleg van extra oppervlaktewater ter grootte van 10 procent van het oppervlak van de extra verharding of door alternatieve vormen van berging. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden. Dempingen van oppervlaktewater dienen 1 op 1 gecompenseerd te worden in hetzelfde peilvak.
Het plangebied betreft een bestaand bebouwd gebied, dat reeds grotendeels is verhard. Het bestemmingsplan maakt ten opzichte van de vigerende plannen geen nieuwe verharding mogelijk. De toekomstige situatie voorziet in meer groen dan nu, wat een positief effect heeft op de infiltratie van hemelwater in de grond. Daarnaast wordt overwogen om de kavels waterneutraal te laten ontwikkelen. Er zal dan ook geen sprake zijn van een toename van verharding. Ook maakt het bestemmingsplan het niet mogelijk om bestaand oppervlaktewater te dempen. Ten opzichte van de huidige situatie blijft het oppervlaktewater minimaal even groot. Een geringe toename van water (circa 5 m2) kan als compensatie worden gebruikt voor eventuele brugpijlers/-palen die formeel een demping zijn. Om voornoemde redenen is watercompensatie in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Brug
Over de Stadiongracht wordt een brug voor langzaam verkeer aangelegd. De aanleg van deze brug is vergunningplichtig voor de Keur en om een watervergunning te kunnen krijgen moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Ook de aanpassing van de oever en het graven van oppervlaktewater nabij de brug is vergunningplichtig in het kader van de Keur. De vergunningplicht voor de aanleg van de brug staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan echter niet in de weg.
Waterkwaliteit
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en waterbodem tegen te gaan wordt vanuit de Keur het gebruik van uitlogende materialen tijdens de bouw- en gebruiksfase voorkomen en PAK, lood, zink en koper tegengegaan. Bij het beheer zal ook zo min mogelijk gebruik worden gemaakt van middelen die kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- of grondwater.
Nautiek
Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de Amsterdamse grachten en vaarten. De Stadiongracht is opgenomen in het Uitwerkingsbesluit doorvaartprofielen van de gemeente Amsterdam (27 februari 2008). Het bestemmingsplan voorziet niet in een aanpassing van de doorvaartprofielen. Het profiel van de Stadiongracht wordt niet aangepast. Bij de aanleg van de brug geldt als aandachtspunt de vereiste doorvaarthoogte en breedte onder de brug.
Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet vaak met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. In overleg met Waternet kan worden bepaald of en zo ja wat voor geohydrologisch onderzoek nodig is voor concrete ondergrondse ontwikkelingen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich 4 langdurig gemeten peilbuizen van Waternet. In figuur 8.3 zijn deze peilbuizen met de gemiddeld gemeten grondwaterstanden weergegeven.
Figuur 8.3 - Peilbuizen grondwaterstanden
Aangezien het oppervlaktewaterpeil NAP -0,4 m is, kan uit de gemeten grondwaterstanden worden afgeleid dat er weinig opbolling van de grondwaterstand is. Opbolling van de grondwaterstand is het gevolg van infiltrerend neerslagoverschot. De oorzaak van deze geringe opbolling is waarschijnlijk de grote hoeveelheid aan verhard oppervlak ter plaatse van het schiereiland, waardoor er weinig neerslag in de bodem infiltreert. De andere oorzaak is inzijging. De stroming van het freatisch grondwater is hoofdzakelijk richting de Stadiongracht en de Schinkel.
De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket is circa NAP -3,0 m en ligt daarmee lager dan de freatische grondwaterstand. Zodoende is in verticale richting sprake van inzijging van het freatische pakket naar het eerste watervoerend pakket, waarvan de stijghoogte en de grondwaterstroming wordt bepaald door de diep gelegen Haarlemmermeerpolder.
Ondergronds bouwen mag geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt de gemeentelijke grondwaternorm conform het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam en het Afwegingskader grondwaterneutrale kelders. Met een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de grondwaterstand in omliggende gebieden niet verslechtert.
Het model voor het geohydrologische onderzoek is geijkt op basis van gemeten stijghoogten in het freatisch pakket en het eerste watervoerend pakket in de omgeving van de onderzoekslocatie. Het resultaat van de ijking wordt als voldoende geacht om verdere berekeningen uit te voeren. In de toekomstige situatie is er een toename aan onverhard oppervlak en wordt rekening gehouden met de bouw van 1-laags kelders onder blok 2 en 3 en 2-laags kelders onder blok 1 en 4. In de modellering is echter de meest ongunstige situatie meegenomen waarin de kelders onder alle vier de blokken 2-laags zijn, met het maximale bestemde oppervlak zijn meegenomen en reiken tot een maximale diepte van NAP -5,6 m, en daarmee het freatisch pakket volledig afsluiten.
Op basis van het geohydrologisch onderzoek wordt voor de eindsituatie geconcludeerd dat de freatische grondwaterstand met 0,05 tot 0,15 m stijgt bij een maatgevende neerslag. In het wadzand en eerste watervoerend pakket zijn geen effecten. De toekomstige ontwateringsdiepte is afhankelijk van de toekomstige maaiveldhoogte. De toekomstige maaiveldhoogte wordt naar aanleiding van het advies zodanig gekozen dat overal minimaal aan de grondwaternorm voor kruipruimteloos bouwen wordt voldaan, en dat ook bij wegen en in groengebieden de ontwatering afdoende is om het voorgenomen gebruik mogelijk te maken.
De geplande maaiveldhoogte in het gebied varieert tussen circa NAP +0,4 à +0,5 m (hart Karperweg, lichte ophoging) en circa NAP +0,5 à +0,6 m (hart Havenstraat, geringe maaiveldverlaging). Het drempelpeil van de bouwblokken wordt circa NAP +0,8 m. De toekomstige grondwaterstand in het gebied is maximaal circa NAP -0,3 m (zuidelijk schiereiland NAP -0,05 m). Dit betekent dat de ontwatering in de toekomstige situatie circa 70 tot 90 cm onder maaiveld (schiereiland 65 cm) is en bij de bouwblokken circa 110 cm.
Echter bij het meenemen van klimaatverandering met een toekomstige neerslagtoename (KNMI-klimaatscenario WH 2050) is berekend dat deze ontwatering op termijn afneemt met maximaal 0,15 m met een hoogste grondwaterstand van NAP -0,15 m (schiereiland NAP -0,01 m). De ontwatering in het gebied is dan minimaal 55 cm onder maaiveld en bij de bouwblokken circa 95 cm. Ook is er de wens om enige kunstmatige infiltratie van hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken mogelijk te maken, waardoor de ontwatering verder zou afnemen. De verwachting is dat hiermee rond 2050 ter plaatse van de bebouwing niet kan worden voldaan aan de grondwaternorm van 90 cm voor bouwen met kruipruimte. Wel wordt voldaan aan de norm van 50 cm voor kruipruimteloos bouwen. Zodoende dient op alle bouwblokken kruipruimteloos te worden gebouwd. Dit is opgenomen in het bestemmingsplan.
De grondwatereffecten in de omgeving zijn verwaarloosbaar klein. Ten zuiden van de Stadiongracht zijn er geen grondwatereffecten.
De berekende ontwatering maakt het mogelijk om enig hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken zoals daken, kunstmatig te infiltreren in de ondergrond. Dit heeft een vertragend effect op de afvoer van hemelwater en kan wateroverlast of schade voorkomen. Bovendien heeft een vertraagde waterafvoer een gunstig effect op de hele keten van het watersysteem, omdat het oppervlaktewater minder neerslag ineens ontvangt en daardoor wordt ontlast. Bij de ontwikkeling van de bouwblokken en openbare ruimte wordt onderzocht welke infiltratie maximaal mogelijk is en wordt dit vervolgens opgenomen in de bouwenvelop of het maaiveldontwerp. De randvoorwaarde blijft dat de ontwatering bij de (kruipruimteloze) bouwblokken altijd meer dan 50 cm moet zijn en dat de omgeving geen verslechtering ervaart, naast de genoemde ontwateringsrichtlijnen voor wegen en bomen. Het te verwachten grondwatersysteem in de eindsituatie hangt dus nauw samen met de inrichting van het maaiveld en de invulling van de bouwblokken.
Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan. Het aanwezige gemengde stelsel blijft in de huidige vorm aanwezig. Bij een gescheiden rioleringsstelsel wordt het regenwater gescheiden gehouden van het afvalwater. Het huidige gemengde stelsel in de Karperweg wordt in het kader van de herontwikkeling van Havenstraatterrein opnieuw gelegd. Hiermee wordt de hemelwaterafvoer in de Karperweg naar verwachting al sterk verbeterd. De aanleg van een gescheiden stelsel in de rest van het gebied geeft de mogelijkheid de hemelwaterafvoer verder te verbeteren.
De (hemelwater)riolering dient een bui van circa 20 mm in 1 uur te kunnen verwerken. Extreme neerslag overtreft ruim de hoeveelheid van 20 mm in 1 uur. In een verkenning van het programma Amsterdam Rainproof is onderzocht wat de gevolgen zijn van extreme neerslag. Uit figuur 8.4 blijkt dat bij een neerslag van 100 mm in 1 uur een laag hemelwater van maximaal 0,4 m blijft staan in de Karperweg. Hierdoor ontstaan naar verwachting schades, omdat het water gebouwen instroomt. Ook buiten het plangebied zijn er bij extreme neerslag problemen: de nabijgelegen rotonde Krusemanstraat/ Amstelveenseweg zal deels niet begaanbaar zijn en is samen met delen van de Vaartstraat, Zeilstraat en het oostdeel van de Havenstraat bestempeld als een rainproof knelpunt.
Figuur 8.4 - Verkenning gevolgen bui van 100 mm in 1 uur (Amsterdam Rainproof)
In het ontwerp van het Havenstraatterrein zijn er kansen om een forse verbetering te bereiken in de hemelwatersituatie. Het maaiveldontwerp gaat uit van de volgende oplossingsrichtingen:
Er is een concept maaiveldplan gemaakt. Dit wordt doorgerekend op de hemelwatereffecten bij een extreme bui. Details zoals verkeersdrempels kunnen een sterke invloed hebben op de stromingsrichting van hemelwater. Verder kan de ligging van ondergrondse infrastructuur het aanpassen van maaiveldhoogten enigszins beperken. De optie van water vasthouden kan in het rekenmodel worden meegenomen. Uit de modellering volgt een verfijning van het maaiveldontwerp, met als doel het hemelwater te beheersen en schades te voorkomen bij extreme neerslag. De conclusie is dat de hemelwatersituatie sterk kan verbeteren in het plangebied en dat de bestaande problemen in de omgeving (rotonde) kunnen verminderen. In geen geval is sprake van een verslechtering van de hemelwatersituatie.
Omdat het plangebied in de bestaande situatie reeds grotendeels uit verhard oppervlak bestaat en het aandeel verhard oppervlak naar verwachting niet toeneemt, noch water wordt gedempt, is watercompensatie niet aan de orde. Voor de brug over de Stadiongracht en de aanlandingen is een watervergunning nodig. De waterkwaliteit en de toetsing aan de grondwaternorm vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat bij de realisatie van ondergrondse parkeergarages onder bouwblokken wordt voldaan aan grondwaternorm voor kruipruimteloos bouwen, maar niet aan de norm voor bouwen met kruipruimtes. Er dient dus kruipruimteloos te worden gebouwd. De toekomstige maaiveldhoogte wordt hierop afgestemd. Het is hierbij mogelijk een deel van het hemelwater te infiltreren in de bodem. Het gebied wordt zodanig ingericht dat in het plangebied de hemelwatersituatie sterk verbetert en dat de bestaande problemen in de omgeving (rotonde) zullen verminderen. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is getoetst aan beleid en wet- en regelgeving ten aanzien van flora en fauna. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. De mogelijke effecten van het bestemmingsplan op aanwezige gebieden en soorten zijn onderzocht in het natuurwaardenonderzoek (zie bijlagen 23, 34 en 41). Daarnaast is een bomentoets uitgevoerd (zie bijlage 24), waarin de aanwezige bomen in het plangebied zijn gewaardeerd. De resultaten van deze onderzoeken worden in dit hoofdstuk beschreven.
Wet natuurbescherming: gebiedsbescherming
Onder de Wet natuurbescherming zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling significante gevolgen kan hebben voor dat gebied. Indien het bestemmingsplan significante gevolgen heeft, dient een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
Wet natuurbescherming: soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De wet bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes.
Voor algemene soorten (soorten tabel 1) geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd. Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten, die zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan slechts ontheffing worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing bestaat (naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort).
Gedragscode
In Amsterdam geldt de 'Gedragscode voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud'. Daarin worden de voorzorgsmaatregelen beschreven bij het uitvoeren van werkzaamheden, gericht op de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Bij werkzaamheden zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen plant- en diersoorten. Voor soorten uit tabel 2 en deels tabel 3 is bij naleving van de gedragscode geen ontheffing nodig.
Speciale Beschermingszones
In het kader van de Wet natuurbescherming zijn de mogelijke effecten van de ontwikkeling onderzocht ten opzichte van Natura 2000-gebieden.
Figuur 9.1 - Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden
In de Beoordeling stikstofdepositie (bijlage 34 van de plantoelichting) is zowel de aanleg- als gebruiksfase onderzocht. Beide fasen leiden niet tot een toename aan stikstofdepositie in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen bekend als (Provinciaal) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS), is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen. Het NNN moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. Ontwikkelingen dienen te voldoen aan de hierover in de Provinciaal Ruimtelijke Verordening opgenomen regels. Het plangebied Havenstraatterrein bevindt zich niet in het NNN.
Ecologische structuur Amsterdam
De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 heeft de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangen als beleidskader voor ruimtelijke plannen, behoudens hetgeen in de Structuurvisie als kaderstellend is opgenomen voor de Hoofdgroenstructuur, waaronder de ecologische structuur. De Structuurvisie Amsterdam 2040 is daarmee nog kaderstellend voor de hoofdgroenstructuur. De ecologische structuur voor Amsterdam is opgenomen in onderstaande figuur 9.2. De Ringweg A10, en de Schinkel zijn opgenomen als 'secundaire verbindingen'. Amsterdam wil de ecologische structuur respecteren en verder verbeteren. Daarom is de ecologische structuur van Amsterdam nader uitgewerkt in een ecologische visie. De ecologische hoofdstructuur kan worden verstevigd door ook in de stad taluds van wegen en spoorbanen zo in te richten dat deze aantrekkelijk zijn voor kleine dieren. Binnen het plangebied zijn dergelijke barrières niet aanwezig.
Figuur 9.2 - Ecologische structuur Amsterdam
Voor het natuurwaardenonderzoek is gebruik gemaakt van actuele flora- en faunagegevens uit de Ecologische Atlas van Amsterdam en kennis van de locatie. In de periode januari - september 2013 is het plangebied bezocht. In april 2015 heeft nog een aanvullend locatiebezoek plaatsgevonden. In het najaar van 2016 en in het voorjaar van 2017 is een aanvullende inventarisatie gedaan naar de door de Wet natuurbescherming beschermde (en voor het gebied relevante) soorten: vleermuizen en huismus. De resultaten van de veldbezoeken en de daarbij aangetroffen soorten staan hieronder weergegeven.
Tijdens de veldbezoeken is met behulp van de batdetector onderzoek gedaan naar vleermuizen. Het aantal waargenomen overvliegende dieren duidt niet op een vliegroute. Daarvoor is het aantal te weinig. Tevens zijn er geen verblijfplaatsen in de gebouwen of in de boomholten waargenomen. In het bestemmingsplangebied zijn geen geschikte biotopen aangetroffen voor zomer-, paar-, kraam- en winterverblijven voor vleermuizen.
Voor de grondgebonden zoogdieren bosmuis, huisspitsmuis en egel geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hierbij is echter wel de zorgplicht en een meldingsplicht vrijgestelde soorten van toepassing. Het is noodzakelijk dat er bij de grond, kap- en snoeiwerkzaamheden rekening wordt gehouden met de werkrichting en werkperiode. Werkzaamheden dienen in eén richting te worden uitgevoerd, zo wordt een vluchtmogelijkheid geboden aan de grondgebonden zoogdieren. Het kap- en snoeimateriaal kan worden opgehoopt aan de grens van het werkterrein, hierin vinden de zoogdieren een veilig onderkomen. De aanwezige takkenrillen dienen in de periode september-oktober te worden verwijderd.
Uit het huismusonderzoek van 2017 is gebleken dat er geen huismussen broeden binnen het plangebied. Tijdens de veldbezoeken zijn geen vogelsoorten waargenomen waarvan het nest jaarrond is beschermd. Wel is een nest van een ekster waargenomen, welke beschermd is tijdens de broedperiode (februari - augustus). Andere algemene soorten zoals de merel, winterkoning, koolmees, pimpelmees, heggenmus en kraai zijn tevens te verwachten in het plangebied. Ontheffing voor deze algemene soorten wordt niet verleend, omdat het in de regel mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen. Een controle voorafgaand aan geplande uit te voeren werkzaamheden is daarom noodzakelijk.
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of soorten uit tabel 2 aangetroffen.
In het plangebied zijn de volgende vissoorten waargenomen; zwartbekgrondel en blankvoorn. Voor amfibieën is het gebied, vanwege de ongeschikte kades, ongeschikt. De voorkomende vissoorten in het plangebied betreffen algemene soorten. Hiervoor geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij de uitvoering van de werkzaamheden kan de Gedragscode van Amsterdam worden toegepast. Werkzaamheden aan de waterpartijen dienen in de periode september-november plaats te vinden en werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden in één richting.
In het kader van de tenders voor de bouwblokken wordt ontwikkelaars gevraagd aandacht te besteden aan natuurinclusief bouwen, met als doel de biodiversiteit in het plangebied te vergroten. Daarbij kan gedacht worden aan neststenen voor bijvoorbeeld vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen, maar bijvoorbeeld ook groene daktuinen en gevelbeplanting.
Bij de grond, kap- en snoeiwerkzaamheden is het noodzakelijk dat rekening wordt gehouden met de werkrichting en werkperiode:
De Gedragscode van Amsterdam kan hierbij worden toegepast. Voor alle soorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan diersoorten moet worden voorkomen. Door het opstellen van een ecologisch werkprotocol, die door de aannemer wordt opgenomen in de planning en uitvoering, wordt aantoonbaar aan de zorgplicht voldaan. Het protocol dient door een deskundig ecoloog te worden opgesteld.
In 2021 is opnieuw naar de huidige stand van zaken gekeken. In het memo (bijlage 41) is geconcludeerd dat beschermde soorten nog steeds niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de bomen geïnventariseerd (zie figuur 9.3). Door de bomendeskundige van het stadsdeel is op basis van de inventarisatie en een visuele inspectie in 2012 en aanvullende inspectie in februari 2015 een bevindingenrapport opgesteld (zie bijlage 24 bij deze plantoelichting). In dit onderzoek zijn bomen beoordeeld, waarvoor een omgevingsvergunning voor kappen nodig is. Een groot aantal bomen zal als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied gekapt moeten worden. Daar waar mogelijk worden bomen echter behouden. Sommige bomen zijn verplantbaar en sommige bomen zijn dusdanig beeldbepalend dat deze worden beschermd en hun standplaats zorgvuldig wordt ingepast.
Figuur 9.3 - Inventarisatie bomen plangebied
In de huidige situatie zijn veel bomen spontaan opgekomen. Een groot aantal van de geïnventariseerde bomen behoort tot deze categorie. Deze zaailingen zijn divers in soort en in kwaliteit en vertegenwoordigen geen bijzondere waarde. Voor deze bomen zal te zijner tijd een kapvergunning worden aangevraagd. Deze bomen maken veelal plaats voor bomen die deel uitmaken van het ontwerp van de openbare ruimte, voor bomen die bijvoorbeeld de straten begeleiden of, in de zuidwesthoek van het plangebied, het Park Schinkeleilanden langs de Stadiongracht doortrekken tot aan het plein. In het gebied zijn ook bomen aanwezig die al onderdeel zijn van de huidige straatbeplanting, dit zijn een aantal robinia's langs de Karperweg. Uitgangspunt is dat deze behouden blijven in het nieuwe profiel van de Karperweg. Indien dit niet haalbaar zal blijken, is herplant van grotere exemplaren de beste optie.
Verdeeld over het Havenstraatterrein staan drie wilgen die het behouden waard zijn, waaronder een solitaire wilg (zie figuur 9.4). Op deze locatie is bouwblok 3 gesitueerd. Deze wilg is te verplanten. Uitgangpunt is de wilgen voor te bereiden op het verplanten en deze een nieuwe plek te geven in één van de groene zones in het plangebied, bijvoorbeeld in de groenstructuur langs het water langs de Stadion-gracht. De wilgen markeren daar de overgang van plein naar groenstructuur.
In de nabijheid van de villa langs de Amstelveenseweg staan enkele grote en oude bomen (zie figuur 9.5). Het gaat om een paardenkastanje en een beuk. De bomen zijn ongeveer 80 jaar oud en hebben een levensverwachting van minstens 20 jaar. Deze bomen zijn beeldbepalend voor de directe omgeving en vormen de groene coulissen rondom het huis. Naast deze twee beeldbepalende bomen staan nog drie behoudenswaardige bomen in de tuin van de villa. Deze bomen zijn niet verplantbaar. In de toekomstige situatie zal rondom de villa en het Haarlemmermeerstation openbare verblijfsruimte aangelegd worden.
Figuur 9.4 - Solitaire wilg Figuur 9.5 - Beeldbepalende bomen villa
Direct achter de uitbouw van het Haarlemmermeerstation, naast de entree naar het Havenstraatterrein staan twee bomen die het behouden waard zijn. Het gaat om een esdoorn direct naast de uitbouw, en een beverboom (magnolia) meer richting de entree van het Havenstraatterrein. Deze bomen zijn niet verplantbaar, maar worden indien mogelijk ingepast in het ontwerp openbare ruimte.
Voor de in/uitgang van de GVB-remise staan zeven behoudswaardige platanen. Deze bomen zijn, indien goed voorbereid, verplantbaar. Een deel van deze bomen zal mogelijk verplant moeten worden om de ontsluiting van het Havenstraatterrein mogelijk te maken. Binnen het plangebied zijn de platanen te herplanten. Om de verplanting succesvol te laten verlopen is een voorbereidingstijd van één á twee jaar nodig.
Het plangebied is niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden gelegen, zodat ten aanzien van gebiedsbescherming er geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ontwikkeling. In het plangebied zijn geen beschermde plant- en diersoorten aangetroffen, waarvoor een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig zou zijn. De geplande ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied conflicteren niet met de Wet natuurbescherming, mits rekening wordt gehouden met de zorgplicht voor de aanwezige zoogdieren en vissen en met de broedperiode van de aanwezige vogels. In de tenders voor de bouwblokken wordt aandacht gevraagd voor natuurinclusief bouwen. Als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied zullen diverse bomen gekapt moeten worden. Een aantal beeldbepalende bomen wordt ingepast in het ontwerp openbare ruimte, zo nodig via herplant.
De huidige spoorweginfrastructuur van de historische tram Haarlemmermeerstation Amsterdam – Bovenkerk vice versa wordt in het deel binnen het bedrijventerrein Havenstraat verwijderd. Na een periode van sanering en bouw van een nieuwe woonwijk komt de verbinding terug in een nieuw tracé aan de rand van de woonwijk.
In de huidige situatie is de Museumtramvereniging (Electrische Museumtramlijn Amsterdam) eigenaar van de spoorinfrastructuur en Beheerder conform de Wet bijzondere spoorwegen. Voor het nieuwe tracédeel blijft die Beheerverantwoordelijkheid gelijk en blijft ook het beheer en onderhoud grotendeels bij de vereniging. Het formele eigendom van de sporen komt bij de gemeente te liggen.
Er is onderzoek verricht om vast te stellen of de veiligheid van de bijzondere spoorweginfrastructuur is geborgd in de nieuw te realiseren woonwijk. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 42 bij de toelichting met de daarbij behorende 'hazard log' (bijlage 43). Hieronder wordt op de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek ingegaan.
Voor het nieuwe tracé van de historische tramlijn is een verkeerskundig ontwerp (VO) opgesteld. Hierop is een veiligheidsbeoordeling gedaan. Het doel van deze veiligheidsbeoordeling is het in kaart brengen van de veiligheidsrisico’s en waar nodig het vaststellen van mitigerende maatregelen. Deze veiligheidsbeoordeling dient bij het vervolg van het project te worden geactualiseerd teneinde de veiligheidsrisico’s aantoonbaar te blijven beheersen.
Er zijn geen onoverkomelijke veiligheidsrisico's geïnventariseerd op basis waarvan met de huidige inzichten kan worden gesteld dat hiervoor ontwerpaanpassingen nodig zijn. De veiligheidsrisico's die geïdentificeerd zijn, kunnen met maatregelen voldoende beheerst worden. Er zijn tot dusverre voor de beheersing van veiligheidsrisico's geen veiligheidseisen geïdentificeerd die om aanvullende procedures vragen voor exploitatie, beheer en onderhoud van de historische tramlijn.
Enkele veiligheidsrisico's hebben betrekking op het houden van voldoende afstand tot de trambaan. Bij de nadere detaillering van het ontwerp zal hier verder rekening mee moeten worden gehouden. De diverse actiehouders zullen tijdig betrokken worden om de beheersmaatregelen te kunnen implementeren.
De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om alle ruimtelijke projecten duurzaam te ontwikkelen. In deze paragraaf wordt aan de hand van de beleidsdoelstellingen en de huidige (wettelijke) verplichtingen inzake duurzaam bouwen ingegaan op de mogelijke oplossingen voor duurzaamheid in het plangebied. Deze oplossingen zijn gebaseerd op de doelstellingen uit de gemeentelijke Agenda Duurzaamheid en de Klimaatstrategie, die in de vorige planfase door de voormalige Dienst Milieu en Bouwtoezicht is opgesteld.
Omgevingsvisie Amsterdam 2050
In de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 zijn de ambities voor een duurzame stad opgenomen. Amsterdam neemt met een ambitieuze inzet op klimaatneutraliteit, duurzame energie en een circulaire stad zijn verantwoordelijkheid in het tegengaan van klimaatverandering. Tegelijk dwingt de kwetsbare ligging tot een stevige inzet op klimaatadaptatie. De gevolgen van klimaatverandering zijn nu al merkbaar, met pieken in hitte en droogte, extremere neerslag en op termijn ook zeespiegelstijging. Het klimaatbestendig maken van de bestaande stad vraagt om meer ruimte voor bijvoorbeeld waterberging en verkoelend groen.
Amsterdam levert een maximale bijdrage aan het behalen van de doelen van het Klimaatakkoord
van Parijs. In de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050 staan de langetermijnvisie
op de Amsterdamse energietransitie, de strategie en acties voor de
korte termijn. Er worden vier transitiepaden beschreven: Gebouwde omgeving, Mobiliteit,
Elektriciteit en Haven en industrie. In onder andere de Transitievisie warmte en de
Regionale Energiestrategie (RES) krijgen deze activiteiten nader vorm. Ook de Strategie
Amsterdam Circulair is hierbij van belang.
Het Amsterdamse klimaatbeleid bestaat in hoofdlijnen uit de volgende elementen:
Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG)
Tot 1 januari 2021 werden in het Bouwbesluit eisen gesteld aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsbouw. De belangrijkste eis daarvoor was de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Met ingang van 1 januari 2021 moeten vergunningaanvragen voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
Deze nieuwe bouwregels stellen eisen aan de maximale energiebehoefte, het fossiele energiegebruik en aan de opwek van hernieuwbare energie van gebouwen. Dit betekent dat bij nieuwe woningen en gebouwen niet alleen rekening moet worden gehouden met een goede isolatie van de gebouwschil en energiezuinige installaties, maar ook met de toepassing van duurzame energie.
Duurzaam-herstelplan
Amsterdam en de metropoolregio zijn hard geraakt door de coronacrisis. De economische recessie is voor de gemeente aanleiding geweest om de verschillende onderdelen van de Amsterdamse duurzaamheidsprogramma's tegen het licht te houden en te onderzoeken hoe de voorgenomen en ook mogelijk nieuwe duurzaamheidsmaatregelen een concrete bijdrage kunnen leveren aan economisch herstel op korte en middellange termijn, in termen van investeringen, werkgelegenheid en ook sociale effecten. De uitkomsten van het onderzoek zijn in 2020 door het college vastgesteld in het 'Duurzaam-herstelplan'.
De gemeente wil de verduurzaming in de stad versnellen. De versnelling vraagt om daadkrachtige samenwerking met bewoners, bedrijven, maatschappelijke partijen en kennisinstellingen. Alleen door samenwerking kan voldoende snelheid worden gemaakt in de energietransitie en in de verandering naar een circulaire economie. Het Duurzaam-herstelplan levert een economische impuls aan de verduurzaming van de stad door, langs de ingezette lijnen van de bestaande duurzaamheidsprogramma's, de gemeentelijke investeringen te versnellen.
Hieronder wordt ingegaan op de duurzaamheidsaspecten van de voorgenomen ontwikkeling die relevant zijn voor voorliggend bestemmingsplan.
Intensief ruimtegebruik
De ontwikkeling van het plangebied leidt tot een intensief en daarmee duurzaam ruimtegebruik van het gebied. De schaarse ruimte wordt zo efficiënt mogelijk benut door compact te bouwen. Op veel locaties is sprake van dubbel of meervoudig ruimtegebruik. De hoge bebouwingsdichtheid versterkt het duurzame karakter van het gebied en zorgt voor draagvlak voor voorzieningen.
Duurzame energie
Ten aanzien van duurzame energie is het streven partners (stakeholders, toekomstige bewoners, bestaande eigenaren) te betrekken bij de investering in duurzame energie voor de nieuwbouw en openbare verlichting. Daarnaast kan een monitoringsprogramma opgezet wprden voor het energieverbruik van gebouwen en het energieverbruik van openbare verlichting.
Ook is het toepassen van groene daken binnen het plangebied onderzocht. Groene daken hebben een warmte-isolerend effect waardoor het binnenshuis in de zomer koeler en de in de winter warmer blijft. Door de verdamping hebben groene daken een gunstig effect op de omgevingstemperatuur en op de temperatuur in het bijzonder. In het bestemmingsplan worden groene daken mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan biedt verder ruimte voor andere vormen van kleinschalige opwekking van duurzame energie. In afwijking van de maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse zijn zonneboilers, zonnepanelen en windmolentjes op daken toegestaan. Grootschalige windmolens zijn niet toegestaan.
Het heeft verder de voorkeur om warmte-koudeopslag (WKO) in combinatie met thermische energie uit oppervlaktewater (TEO) voor regeneratie toe te passen, waarbij Waternet mogelijk het TEO regeneratiesysteem beheert en exploiteert. Deze voorkeursoptie zal worden opgenomen in de tender en in collectief verband worden georganiseerd door de ontwikkelaar zelf of samen met Waternet. Dit is een mooie kans voor het Havenstraatterrein omdat op deze wijze optimaal gebruik wordt gemaakt van de directe omgeving om het gebied van duurzame energie te voorzien.
Klimaatadaptatie en hittestress
In het plan wordt geanticipeerd op het veranderende klimaat. De binnenterreinen en de openbare ruimte worden zodanig ingericht dat er voldoende capaciteit is om hemelwater op te vangen en vast te houden. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat de grondwaterstand te hoog wordt. Aan ontwikkelaars van de bouwblokken wordt dit in de tender ook als eis meegegeven. Door voldoende groenvoorzieningen in het plan en minder verharding aan te brengen ten opzichte van de huidige situatie wordt mogelijke hittestress beperkt.
Met het bestemmingsplan wordt een intensief en duurzaam ruimtegebruik in het plangebied gestimuleerd. Daarbij is aandacht voor klimaatadaptatie (waaronder regenbestendigheid) en hittestress. Daarnaast biedt het bestemmingsplan ruimte voor duurzame oplossingen, zoals energieneutraal bouwen, duurzame energie, stadswarmte en warmte-koude opslag. In de tenders voor de ontwikkeling van de bouwblokken wordt deels op duurzaamheid geselecteerd, zodat ontwikkelaars worden uitgedaagd om duurzame plannen te ontwikkelen (bijvoorbeeld energieneutraal, zonnepanelen, vasthouden hemelwater).
Het bestemmingsplan is de juridische vertaling van hetgeen in deze toelichting omschreven staat met betrekking tot ruimtelijk beleid voor het plangebied. De stedenbouwkundige en planologische overwegingen voor dit gebied leiden tot een regeling op basis waarvan het Havenstraatterrein kan worden getransformeerd tot een gemengd woon/werkgebied. De bestemmingsplanregeling is zo opgezet dat geen onnodige belemmeringen worden opgeworpen, maar wel kan worden gestuurd op de essentiële ruimtelijke kwaliteiten voor het gebied en eisen die uit milieuwetgeving voortkomen.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsplanregeling, te weten de verbeelding en de planregels. Daarbij wordt uitgelegd wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de verbeelding en planregels. Daartoe zijn in dit hoofdstuk de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met een of meer planregels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.
De verbeelding is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes en bouwvolumes staan aangegeven. De verbeelding heeft, in samenhang met de planregels, een juridisch bindend karakter. De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik en het gebruik en de vorm van aanduidingen.
Als ondergrond is een recente topografische ondergrond (GBKN) gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. De verbeelding is verder voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens op de verbeelding weergegeven.
De indeling van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels omvat twee artikelen: een artikel met de begripsbepalingen en een artikel dat de wijze van meten bepaalt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels geeft een invulling aan de opgenomen bestemmingen, waarbij in de meeste gevallen het volgende stramien wordt gevolgd:
Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat regels die gelden voor meerdere in het plan opgenomen bestemmingen:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat regels die betrekking hebben op:
In deze paragraaf wordt per artikel uiteengezet op welke wijze het beleid, de regelgeving en het ruimtelijk kader/spelregelkaart zijn vertaald in de regels van het bestemmingsplan Havenstraatterrein.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale taalgebruik.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden.
Artikel 3 Gemengd
Gebruiksmogelijkheden
De beoogde bouwblokken hebben een bestemming 'Gemengd'. Er is gekozen voor een bestemming 'Gemengd' omdat het streven is om een stuk stad toe te voegen, met een diversiteit aan zelfstandige, naast elkaar bestaande functies. Daarbij gaat het om de volgende functies met daarbij bijbehorende maximum aantal of maximum oppervlak:
Voor de basisschool is een specifieke functieaanduiding ter plaatse van blok 2 opgenomen. Voor de functies (met uitzondering van de loods voor de historische tram) waarvan het totaal op 1.500 m2 is gemaximeerd geldt een maximum per vestiging van 300 m2. Daarnaast zijn regels opgenomen voor ondersteunende horeca (maximaal 30 procent van de nvo van de vestiging met een maximum van 30 m2) en ondersteunende detailhandel (maximaal 10 procent van de nvo van de vestiging met een maximum van 50 m2).
Voor het overgrote deel van het plangebied zijn, met uitzondering van wonen en de basisschool, de overige functies uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag. Verder is wonen bijvoorbeeld niet toegestaan op de begane grond van het Haarlemmermeerstation. Hetzelfde geldt voor een groot deel van de plint van blok 1, de locatie van de basisschool in blok 2, de zuidwestelijke hoek van blok 3 en de historische tramloods van blok 4. Zodoende wordt voorkomen dat uiteindelijk overal wonen wordt gerealiseerd en wordt menging van wonen en niet-wonen geborgd. In de villa mag in het geheel niet worden gewoond (behoudens de huidige woonfunctie op grond van het overgangsrecht). Binnen wonen zijn huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast toegestaan. Hiervoor geldt een maximum van 40 procent van het bvo van de woning tot een maximum van 60 m2.
Het plan bevat een afwijkingsbevoegdheid voor het verhogen van de woningaantallen (tot maximaal 750 woningen). Deze afwijkingsbevoegdheid is opgenomen, omdat mogelijk meer kleine woningen gerealiseerd zullen worden. In dat geval is het vanwege de beoogde projectfasering wenselijk het maximum aantal woningen op te kunnen hogen. In de afwijkingsbevoegdheid zijn hiertoe voorwaarden opgenomen.
Voor bedrijven geldt dat deze in de plint zijn toegestaan voor zover zij vallen binnen milieucategorie 3.1, onder voorwaarden dat voor gevaar, geur en stof de maximum milieucategorie 2 bedraagt, bedrijfsactiviteiten niet tijdens de nachtperiode en hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden. De maximum vestigingsgrootte voor bedrijven bedraagt 300 m2 bvo. Bedrijven mogen ondersteunende kantoorruimte hebben tot maximaal 30 procent van de bvo van de vestiging.
Voor de eerstelijnsbebouwing langs de Amstelveenseweg is opgenomen dat hier geen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit (zoals scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen) gerealiseerd mogen worden. Afwijken hiervan is mogelijk mits er geen sprake is van een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en advies is verkregen van de GGD Amsterdam.
Voor parkeervoorzieningen voor auto, fietsen en scooters (niet zijnde parkeervoorzieningen voor bezoekers) geldt dat voldoende ruimte moet worden aangebracht volgens de voor het plangebied geldende parkeernormen. Deze voorzieningen moeten worden aangebracht in een ondergrondse parkeergarage. Uitzondering daarop is dat parkeren voor fietsen en scooters ter plaatse van bebouwing ook in souterrain mag worden opgelost. Bij de situering van deze parkeervoorzieningen moet rekening worden gehouden met de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor situaties waarin blijkt dat de noodzakelijke parkeervoorzieningen niet of in onvoldoende mate op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Daarbij moet worden aangetoond dat op een andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
Bouwmogelijkheden
De basis voor de bouwregels wordt gevormd door het ruimtelijk kader en de spelregelkaart van het Investeringsbesluit. Belangrijke thema's hierin zijn de hoogte van de bebouwing, de plinthoogte, de wijze waarop met parkeren wordt omgegaan en de plaatsing van de bebouwing (al dan niet in de voorgevelrooilijn). Ten aanzien van dit laatste is het de bedoeling dat de bebouwing deels in de bouwgrens moet worden opgericht, anderzijds dat een zekere vrijheid wordt geboden om met de plaatsing van de voorgevel te spelen.
Rondom de vier bouwblokken zijn bouwvlakken getrokken, met uitzondering van de binnenterreinen. Voor de eerste bouwlaag van alle bouwblokken geldt een minimale plinthoogte van 3,5 meter. Binnen ieder bouwvlak is de maximale en minimale bouwhoogte aangegeven. Vaak zijn dit er meerdere. Vanwege de afscherming voor geluid geldt voor een geveldeel van blok 3 een afhankelijke bouwhoogte: de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan de bouwhoogte van de noordwestgevel van het blok.
De bebouwing dient op diverse locaties in de bouwgrens (de buitenste lijn van het bouwvlak) te worden gebouwd. Hiervan kan worden afgeweken onder voorwaarde dat dit akoestisch gezien aanvaardbaar is. Ter plaatse van de aanduiding 'flexibele zone' hoeft niet in de bouwgrens te worden gebouwd. Hier geldt flexibel in te delen ruimte van 2 meter ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Daarbij gelden er wel regels voor de breedte/diepte van de bebouwing. Over een breedte van 70 procent van het bouwperceel mag maximaal 80 cm buiten de rooilijn worden gebouwd en maximaal 1,4 meter over een breedte van 40 procent van het bouwperceel (vanaf de tweede bouwlaag). Met deze regeling wordt beoogd flexibiliteit aan de ontwikkelaar/gebruiker te bieden en een speelse rooilijn te krijgen. Voor gebouwen ten behoeve van de basisschool geldt eveneens een uitzonderingsregeling. Om flexibiliteit te bieden met betrekking tot de inrichting (bijvoorbeeld plein aan straatzijde) is het hier niet verplicht om in de bouwgrens te bouwen.
In verband met de geluidsbelasting vanwege stedelijke wegen en de tramremise moet een aantal gevels als dove gevel worden uitgevoerd, dan wel moeten gevelmaatregelen (geluidwerend vlies) worden getroffen. Middels een aanduiding is aangegeven waar dit geldt. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van geluidsgevoelige bestemmingen kan niet verleend worden als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. Van de verplichting dove gevel kan worden afgeweken als aangetoond is dat dit akoestisch gezien aanvaardbaar is. Bijzondere regeling is die voor de verplichte dove gevel/geluidwerend vlies, indien niet binnen 10 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan alsnog aan de geluidsnormen wordt voldaan. Deze regeling houdt verband met de aanwijzing van het plangebied als ontwikkelingsgebied in het kader van de Crisis- en herstelwet. Op basis daarvan geldt voor enkele geveldelen tijdelijk een afwijkende geluidsnorm.
Voor gevels waar sprake is van een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde of de standaardgrenswaarde geldt dat deze aaneengesloten moeten worden gebouwd. Onderbrekingen zijn echter toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, mits dit akoestisch geen bezwaren geeft.
Voor woningen geldt dat sprake is van minimaal één geluidsluwe zijde, uitgezonderd de hoekappartementen in blok 1 en 2 en het Haarlemmermeerstation waarvoor een afwijkingsbesluit genomen is. Van de verplichting kan worden afgeweken indien dit overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of architectonische aard ontmoet en het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) heeft geadviseerd.
Er zijn bouwregels opgenomen met betrekking tot parkeren voor auto's en fietsen. Door ondergronds parkeren voor te schrijven is parkeren uit het zicht en worden de openbare ruimte (met uitzondering van bezoekersparkeren) en de binnenterreinen hier niet mee belast. Er geldt een maximum aantal in- en uitgangen per gevelwand. Verder gelden nog de aanvullende voorwaarden dat de entree achter de rooilijn moet zijn gelegen en rechtstand binnen het bouwperceel mogelijk gemaakt moet worden.
In verband met de eisen met betrekking tot de grondwaterstand is het niet toegestaan om de bouwblokken van kruipruimtes te voorzien.
Artikel 4 Groen
Structuurbepalend openbaar groen heeft de bestemming 'Groen', 'snippergroen' valt binnen de bestemming Verkeer. In de bestemmingsomschrijving is bepaald welk gebruik binnen deze bestemming mogelijk is: groenvoorzieningen, parkeren en plantsoenen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, terrassen, kunstwerken, waterlopen, waterpartijen en waterberging, werken van beeldende kunst, straatmeubilair, en ondergrondse infrastructuur.
In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat alleen gebouwd mag worden ten dienste van de bestemming. Een specifiek bouwvlak is opgenomen voor het te verplaatsen wisselwachtershuis ter plaatse van het plantsoen op de kop van de Karperweg. De historische tramspoorlijn is in de bestemmingsomschrijving opgenomen.
Binnen de bouwregels worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk gemaakt tot maximaal 12 meter hoog. Deze bouwmogelijkheid is bedoeld voor lichtmasten, zendmasten, vlaggenmasten, sirenemasten en andere bouwwerken die daarmee vergelijkbaar zijn.
Artikel 5 Verkeer
Alle wegen en verblijfsgebieden in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer'. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat binnen deze bestemming onder andere wegen, straten, pleinen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen zijn toegestaan. De historische tramspoorlijn is in de bestemmingsomschrijving opgenomen.
Op het buurtplein aan de Stadiongracht zijn maximaal twee kiosken ten behoeve van horeca van categorie 4 toegestaan. Hiertoe is op de verbeelding een functieaanduidingsvlak opgenomen. Voor de kiosken gelden maximale maten.
In de bouwregels is bepaald dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van kiosken en tramvoorzieningen in de Havenstraat. Ook zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan zoals lichtmasten, bewegwijzering en vergelijkbare bouwwerken. Deze mogen maximaal 12 meter hoog zijn.
Artikel 6 Water
De bestemming 'Water' geldt voor een smalle strook van het plangebied, voor zover overlappend met de Stadiongracht.
De beoogde langzaam verkeersbrug over de Stadiongracht heeft ook de bestemming Water met een functieaanduiding oeververbinding (brug). Deze bestemmingsregeling voorkomt dat water wordt gedempt. Binnen de bestemming 'Water' is een functieaanduiding opgenomen voor een nog te realiseren aanlegsteiger voor pleziervaartuigen. Voor de oeververbinding, pleziervaartuigen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn maximum maten opgenomen.
Artikel 7 Tuin
Voor de binnenterreinen in de gesloten bouwblokken is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Voor de binnenterreinen is een groene inrichting als (collectieve) binnentuin voorzien. Daarmee wordt dit een aantrekkelijke ruimte voor de bewoners van de bouwblokken. Daarom is bouwen alleen toegestaan ten dienste van de bestemming.
Onder de binnenterreinen zijn wel ondergrondse parkeergarages toegestaan. Dat vormt een aandachtspunt bij het afvoeren van hemelwater. Via een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om parkeren ook in een half verdiepte garage op te lossen, onder meer onder voorwaarde dat de garage wordt voorzien van een groen dak.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor situaties waarin blijkt dat de noodzakelijke parkeervoorzieningen niet of in onvoldoende mate op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Daarbij moet worden aangetoond dat op een andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Specifieke maatvoeringsregels zijn opgenomen voor gebouwde terrassen, speelvoorzieningen, erfafscheidingen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Artikel 8 Leiding - Water
Er bevindt zich een hoofdtransportleiding voor drinkwater in het plangebied. Om te voorkomen dat deze leiding wordt beschadigd, wordt het niet toegestaan om daar objecten de grond in te dringen, zelfs als dit conform de daar geldende bestemming toegestaan zou zijn. De leidingbeheerder zal bij ieder individueel geval, waarbij een nieuw bouwwerk wordt geprojecteerd op de gronden die onder deze dubbelbestemming vallen, aangeven of (de bouw van) dit bouwwerk mogelijk schade kan toebrengen aan de leiding. Afhankelijk van dat advies zal wel of geen omgevingsvergunning worden afgegeven. In de planregel zijn de uitzonderingsgronden en toetsingscriteria voor de vergunningplicht beschreven.
Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kan verwijderen indien de leiding is verwijderd of niet langer als zodanig wordt gebruikt.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Het bestemmingsplan kent een dubbelbestemming voor een zone met een archeologische verwachtingswaarde. Een dubbelbestemming dient ter bescherming van een specifiek ruimtelijk belang, in dit geval de bescherming van archeologische waarden. De dubbelbestemming valt over de 'onderliggende' inhoudelijke bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw- en/of van die bestemmingen.
In de regels is daarbij vastgelegd dat voor grondroerende werkzaamheden een archeologisch rapport overlegd dient te worden, op grond waarvan voorwaarden aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. Deze verplichting geldt niet indien werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met zowel een kleiner oppervlak dan 500 m2 als een diepte minder dan 2,5 meter onder maaiveld, op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m2 maar een diepte meer dan 2,5 meter onder maaiveld of op een gebied met een groter oppervlak dan 500 m2 maar een diepte minder dan 2,5 meter onder maaiveld.
Om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te kunnen verwijderen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is toegekend aan het Haarlemmermeerstation (een rijksmonument) en de naastgelegen voormalige directeurswoning. Om deze bebouwing via het bestemmingsplan bescherming te bieden en te voorkomen dat het stedenbouwkundige karakter kan worden aangetast, is een sloopvergunningenstelsel opgenomen waarbij advies van de dienst Monumenten en Archeologie nodig is. Afhankelijk van dat advies zal wel of geen omgevingsvergunning worden afgegeven. In de planregel zijn de uitzonderingsgronden en toetsingscriteria voor de vergunningplicht beschreven.
Om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te kunnen verwijderen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Artikel 11 Waarde - Hoofdgroenstructuur
Een smalle strook grond aan de zuidzijde van het plangebied, die de overgang vormt naar het park Schinkeleilanden, is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur'. Deze dubbelbestemming wordt alleen toegekend aan gebieden die volgens de Structuurvisie Amsterdam 2040 als hoofdgroenstructuur zijn aangewezen.
Ieder nieuw op te richten bouwwerk, al is deze in overeenstemming met de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen, dient ter advisering voorgelegd te worden aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur. Het vergroten van het verhard of bebouwd oppervlak is zonder omgevingsvergunning niet toegestaan. Hiervoor gelden enkele uitzonderingsgronden.
Om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te kunnen verwijderen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Deze regel is met name van belang bij bestemmingen met bouwvlakken waar een lager bebouwingspercentage dan 100 procent is opgenomen. Door deze bepaling wordt ervoor gezorgd dat eerder verleende vergunningen worden meegenomen bij de berekening van het nog te bebouwen oppervlak.
Artikel 13 Algemene bouwregels
In deze regeling zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen, waaronder liftschachten en overstekende daken.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld welk gebruik wel en niet is toegelaten. In 14.1 wordt gebruik dat in strijd is met de bestemming van de grond en de bijbehorende regels verboden. Daarbij gaat het onder andere om seksinrichtingen en bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder of veiligheidsrisico's veroorzaken.
In 14.3 is vastgelegd welk soort bedrijven toegestaan is, indien volgens de regels binnen een bepaalde bestemming het vestigen van bedrijven is toegelaten. Vanuit milieuoverwegingen (geluid, gevaar, geur en stof) als vanuit ruimtelijke overwegingen is het wenselijk niet alle bedrijven toe te laten. Daarom is als bijlage een zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf.
Voor bedrijven die niet op de lijst voorkomen (bijvoorbeeld een nieuwe bedrijfsvorm) is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Een tweede afwijkingsmogelijkheid is opgenomen voor bedrijven die vallen in een hogere categorie dan ter plaatse toegestaan, maar in vergelijking met de bedrijfssoorten die wel zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu door hinder/gevaar.
In 14.4 wordt het college van burgemeester en wethouders verplicht een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels in artikel 14.1 wanneer strikte toepassing daarvan het meest doelmatige gebruik beperkt, zonder dat hiervoor dringende redenen zijn.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
In deze regeling is de mogelijkheid opgenomen wijzigingen in het plan aan te brengen. Overeenkomstig jurisprudentie is deze bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders aan objectieve grenzen gebonden. De opgenomen bevoegdheden hebben onder andere betrekking op het overschrijden van bestemmingsgrenzen en het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Artikel 17 Algemene procedureregels
In deze regeling is bepaald dat de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de wijzigingsbevoegdheden die in het plan zijn opgenomen.
Artikel 18 Overgangsrecht
Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.
Artikel 19 Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting van het bestemmingsplan inzicht geven in de uitvoerbaarheid van het plan. Daaronder wordt ook de economische uitvoerbaarheid begrepen. Bij het beoordelen van de economische uitvoerbaarheid speelt de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen een belangrijke rol. In dit hoofdstuk wordt naast het kostenverhaal op grond van de Wro ingegaan op de grondexploitatie Havenstraatterrein.
Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld. Afdeling 6 van de Wro (grondexploitatie) is erop gericht dat de gemeente kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, kunnen deze ook niet worden verhaald. Een exploitatieplan is verbonden aan het bestemmingsplan en gaat mee in het besluitvormingstraject van een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan kan één of meerdere exploitatieplannen omvatten. Het achteraf vaststellen van een exploitatieplan is niet mogelijk. Voor een te wijzigen bestemming is een eventueel exploitatieplan gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid en dient dus gelijk met het wijzigingsplan te worden vastgesteld.
Bouwplannen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om te weten of het plangebied particuliere gronden bevat en of in het bestemmingsplan op deze gronden de realisatie van bouwplannen mogelijk wordt gemaakt. Het onderdeel grondexploitatie in de Wro heeft namelijk alleen gevolgen voor particuliere grondeigenaren die een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro kunnen realiseren en hiervoor een omgevingsvergunning aanvragen.
Volgens artikel 6.2.1 Bro betreft een bouwplan onder andere:
De gemeente financiert het plan met een grondexploitatie. De grondexploitatiebegroting bij het Investeringsbesluit heeft een positief saldo, wat betekent dat het project de stad geen geld gaat kosten, maar juist gaat opleveren. Dit betekent dat de herontwikkeling zichzelf terugverdient en niet ten laste komt van de gemeente Amsterdam. Door de gronden in erfpacht uit te geven aan ontwikkelende partijen (dit kunnen professionele partijen of particulieren zijn) ontvangt de gemeente nieuwe (erfpacht)inkomsten. Deze inkomsten moeten de kosten dekken van het bouw- en woonrijp maken van het gebied. Ook verwerving van gronden en eventuele vergoedingen aan de huidige gebruikers worden hieruit gedekt. De basis voor vergoedingen zijn de bestaande individuele contracten en de daarbij geldende wetgeving.
Als er meer grondopbrengsten zijn dan kosten, dan wordt de meeropbrengst ten gunste gebracht van het stedelijk Vereveningsfonds, waar het dekking kan bieden voor tegenvallers bij andere projecten in de stad. Grote investeringen in het plangebied worden echter vermeden zolang er geen zekerheid bestaat over de grondopbrengsten.
De kosten van bodemsanering worden uit een apart budget binnen de gemeentebegroting gefinancierd; de zogenaamde 'Stelpost Bodem'.
Op basis van artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De verplichting tot vaststelling van een exploitatieplan geldt niet als het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro). Dat is bijvoorbeeld het geval als de gemeente zelf eigenaar is van de grond of als de gemeente over het kostenverhaal anterieure overeenkomsten heeft gesloten met eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden.
De grond waar het plan betrekking op heeft is grotendeels eigendom van de gemeente Amsterdam (zie figuur 13.1). Deze gronden zijn tijdelijk verhuurd en zijn in figuur 13.1 aangeduid als deelpercelen. Het perceel Karperweg 43 is uitgegeven op grond van een tijdelijk erfpachtcontract. Voor deze gronden, waar het bestemmingsplan een bouwplan (artikel 6.2.1 Bro) mogelijk maakt, geldt dat het verhaal van kosten anderszins is verzekerd.
Figuur 13.1 - Eigendomssituatie plangebied
Eén perceel in het plangebied is eigendom van een particuliere grondeigenaar: Karperweg 45-47 (aangegeven in wit in figuur 13.1). Met de enige particuliere grondeigenaar in het plangebied is op 10 augustus 2017 een definitieve overeenkomst gesloten over aankoop van de grond met als doel hier een plein te realiseren. Voor dit perceel geldt bovendien dat hier op grond van het bestemmingsplan geen bouwplan mogelijk is, zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet aan de orde is.
Aangezien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd en er geen noodzaak wordt gezien om een tijdvak of fasering te bepalen en nadere eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen, heeft de gemeenteraad besloten om af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan.
De gronden in het plangebied zijn grotendeels eigendom van de gemeente Amsterdam of zullen worden verworven. De aanwezige bebouwing dient bij het opzeggen van de huurovereenkomst van de gronden leeg te worden opgeleverd. Nu de huurovereenkomsten opgezegd zijn/zullen worden voor de planontwikkeling, zal er door het bestemmingsplan geen verslechtering plaatsvinden. Er zal dan ook geen planschade optreden.
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is aangetoond. De projectkosten worden gedekt via de bij het Investeringsbesluit behorende grondexploitatie. In het plangebied bevindt zich weliswaar een particuliere grondeigenaar, maar daarmee heeft de gemeente een overeenkomst gesloten over aankoop van de grond. Bovendien wordt op deze grond geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet aan de orde is.
Het bestemmingsplan is het juridische instrument om de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast te leggen. Handhaving is er op gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid. In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten ten aanzien van handhaving van de planregels beschreven.
Handhaving is van belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren, gebruikers en andere rechthebbenden dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan te worden gehouden. In het bestemmingsplan is vanuit de doelstelling tot deregulering gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en de leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan.
Voorwaarde van een goed handhavingsbeleid is dat zowel bij de gemeente Amsterdam als bij de verschillende doelgroepen (eigenaren, gebruikers en omwonenden) draagvlak voor het handhaven van de bestemmingsplanregeling bestaat. Dat houdt in dat de regeling goed leesbaar, duidelijk en concreet moet zijn en niet voor meerdere uitleg vatbaar mag zijn. Het handhavingsbeleid wordt direct, nadat dit bestemmingsplan is vastgesteld, ingezet. Bepaalde zaken, met name het gebruik, kunnen pas na het in werking treden van het plan worden gehandhaafd.
Er is sprake van handhaving indien werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsplanregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:
Aan een langere periode waarin de gemeente Amsterdam niet handhaaft, kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan heeft betrekking op de communicatie met belanghebbenden en het draagvlak voor het plan. In het kader van de planvoorbereiding is gedurende de verschillende planfasen met gebruikers in het gebied, omwonenden, omliggende bedrijven en marktpartijen gesproken. In het kader van het concept Investeringsbesluit en het voorontwerp bestemmingsplan heeft inspraak plaatsgevonden. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording inspraak (zie bijlage 27 bij deze plantoelichting). In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de communicatie met belanghebbenden.
Voorgeschiedenis
Stadsdeel Zuid werkt al jaren aan de planvorming voor het Havenstraatterrein. In eerste instantie betrof dat plannen voor het stadsdeelkantoor voor toenmalig stadsdeel Oud-Zuid. Toen dat niet doorging is begonnen met de eerste voorbereidingen voor het huidige plan: het Strategiebesluit dat in 2011 is genomen. De daarin aangegeven ontwikkelrichting is verder geconcretiseerd in het Projectbesluit dat in 2012 is genomen. In de periode voorafgaand aan het Projectbesluit is een aantal keren met belanghebbenden gesproken. Vanaf begin 2013, ter voorbereiding op het Investeringsbesluit, is met een groot aantal belanghebbenden in de omgeving gesprekken gevoerd over de plannen van het stadsdeel.
De planvorming staat niet op zich, maar ligt in het verlengde van de op 11 februari 2011 door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Amsterdam 2040, waarin het Havenstraatterrein is aangewezen als gebied dat kan worden getransformeerd naar een gemengde bestemming van wonen en werken in de periode 2010-2020. Voorafgaand aan de vaststelling van de Structuurvisie heeft uitgebreide consultatie en inspraak plaatsgevonden.
Marktconsultatie
In maart 2013 is een marktconsultatie georganiseerd om te vernemen hoe marktpartijen het plan voor het Havenstraatterrein beoordelen. Een divers gezelschap van vastgoedexperts, beleggers, bouwers, ontwikkelaars en een woningcorporatie zijn in grote lijnen eensluidend in hun oordeel: kiezen voor een benadering waarin de gemeente geen dichtgetimmerd plan maakt en die in de vorm van bouwenveloppen op de markt brengt, maar een visie op het terrein ontwikkelt en de regie neemt om die visie gestalte te doen krijgen. Daarbij stellen de marktpartijen dat de gemeente tijdig met mogelijke ontwikkelaars moet gaan samenwerken. Op basis van de uitkomst van de marktconsultatie is besloten om in het plan meer ruimte voor flexibiliteit te bieden; er is geen stedenbouwkundig plan ontwikkeld maar spelregelkaarten waarbinnen marktpartijen vrijheid krijgen om een plan te ontwikkelen.
In een tweede marktconsultatie in juni 2013 is het aangepaste plan overwegend zeer positief beoordeeld. De ruimte die aan de marktpartijen wordt gegeven, het deels inzetten op ontwikkeling door grotere partijen en het deels laten ontwikkelen door kleine investeerders en zelfbouwers wordt als kansrijk gezien. Aandacht wordt gevraagd voor het goed in overeenstemming brengen van de visie met de spelregels om te voorkomen dat de spelregels een deel van de ruimte die gegeven wordt in de visie weer teniet doen.
Overleg omliggende bedrijven
In de fase van het Projectbesluit is reeds gesproken met enkele bedrijven in de directe omgeving van het plangebied. In aanloop naar het Investeringsbesluit heeft nader overleg plaatsgevonden met omliggende bedrijven zoals GVB, Liander en Ambulance Amsterdam. Met GVB is uitvoerig gesproken over de planvoorbereiding en de relatie met de tramremise. Daarbij gaat het onder meer over geluidhinder en de erfafscheiding met het plangebied. Met Liander is gesproken in het kader van diverse onderzoeken (geluid en magnetische veldsterkten), waarbij ook hun vernieuwingsplan voor het onderstation aan de orde is geweest. Voor Ambulance Amsterdam is naast het onderwerp geluid een vrije en veilige doorgang op de Karperweg noodzakelijk. Bij de spelregels voor de openbare ruimte is hier rekening mee gehouden. De bedrijven zien ontwikkeling van het plangebied in diverse opzichten als een verbetering, maar belangrijk uitgangspunt is wel dat hun bedrijfsvoering niet wordt belemmerd. Het overleg heeft uiteindelijk geleid tot maatwerkvoorschriften geluid (GVB) en schriftelijk afspraken over benodigde maatregelen, planning en kosten (Liander en Ambulance Amsterdam).
Overleg belangenvereniging en huurders
In de planvoorbereiding van het Investeringsbesluit en het bestemmingsplan is gesproken met de Belangenvereniging gebruikers industrieterrein Haarlemmermeerstation. Na de inspraakperiode is een begeleidingsgroep opgericht waarin het stadsdeel met diverse belanghebbenden heeft doorgepraat over de planvorming. Voorafgaand aan de behandeling in de bestuurscommissie stadsdeel Zuid is het ontwerpbestemmingsplan gepresenteerd aan de belangenvereniging en begeleidingsgroep.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de tijdelijke huurcontracten opgezegd. In de gesprekken is ingegaan op eventuele mogelijkheden voor vervangende ruimte. Er zijn rechterlijke procedures gevolgd in 2017 en 2021. De gemeente is hierbij in het gelijk gesteld.
Overleg tramorganisaties
Zoals beschreven in paragraaf 3.4 is de gemeente al lange tijd in gesprek met de tramorganisaties EMA, RETM en AVM over de inpasbaarheid van de historische tramspoorlijn in het plangebied. De gemeente heeft daarbij de tramorganisaties herhaaldelijk gevraagd om een solide beleids- en financieel meerjarenplan te presenteren. Op 14 februari 2017 heeft de gemeente een brief gestuurd aan de tramorganisaties waarin een laatste mogelijkheid is geboden een overtuigend en solide beleids- en financieel meerjarenplan te komen voor de exploitatie van de historische tramspoorlijn (inclusief stallings- en onderhoudsloods).
De tramorganisatie hebben op 1 mei 2017 een plan ingediend 'Samen bouwen aan het Amsterdams Vervoer Museum'. Zij hebben bij het opstellen van de plannen gebruik gemaakt van de door de gemeente aangeboden ondersteuning. Het plan is gericht op de oprichting en exploitatie van een Amsterdam Vervoer Museum (AVM) dat beoogt de mobiliteitsgeschiedenis van de stad, voor historische tram, bus, metro en veren, te belichten. In dit plan werd echter niet duidelijk gemaakt hoe deze ambitie zich verhoudt tot het vinden van een oplossing voor de door de tramorganisaties gevreesde huisvestings- en exploitatieproblemen die ontstaan bij de beoogde gebiedsontwikkeling van het Havenstraatterrein. Bovendien ontbrak een financiële onderbouwing en begroting bij het opgestelde plan.
Bij alle varianten is uitgegaan van een tramloods in blok 4 omdat daar de meeste ruimte is om een tramloods van enige omvang te realiseren. De ruimtereservering in blok 1 voor een tramloods is al enige tijd verlaten. Gekozen is voor de basisvariant 1, omdat in deze variant aan de meeste eisen, zoals veiligheid, bruikbaarheid en stedebouwkundige kwaliteit, wordt voldaan.
Inmiddels (2021) hebben de tramorganisaties een bedrijfsplan ingediend, dat als voldoende basis kan dienen voor een positieve bestemming van de historische tramlijn en de bijbehorende loods. Onderzocht is hoe de spoorlijn in het plangebied kan worden ingepast. De varianten staan beschreven in de notitie Inpassing spoor Havenstraatterrein die als bijlage 38 bij de plantoelichting is gevoegd. Bij alle varianten is uitgegaan van een tramloods in blok 4 vanwege de toegangssporen naar de loods omdat daar de meeste ruimte is om een tramloods van enige omvang te realiseren. De ruimtereservering in blok 1 voor een tramloods is al enige tijd verlaten. Gekozen is voor de basisvariant 1, omdat in deze variant aan de meeste eisen, zoals veiligheid, bruikbaarheid en stedebouwkundige kwaliteit, wordt voldaan.
Overleg bewoners Afroditekade
Tijdens de planvoorbereiding is een informatieavond georganiseerd voor de bewoners van het Olympisch Kwartier. De bewoners aan de Afroditekade hebben met name zorgen geuit over de beoogde hoogbouw in het plangebied. Hierop is in het kader van het ontwerpbestemmingsplan een hoogbouweffectrapportage opgesteld, waarin de effecten van de hoogbouw uitgebreid zijn onderzocht. Daarbij was vanuit enkele representatieve locaties in appartementen aan de Afroditekade specifiek gekeken naar effecten voor deze bewoners. Hierin werd onder meer ingegaan op schaduwwerking, privacy en uitzicht. Verder is de brug voor langzaam verkeer over de Stadiongracht een aandachtspunt voor deze bewoners. De ingediende zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan, waaronder het schrappen van de hoogbouw.
Inspraak concept Investeringsbesluit en voorontwerpbestemmingsplan
Het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid heeft op 23 juli 2013 het voorontwerpbestemmingsplan en het concept Investeringsbesluit Havenstraatterrein vrijgegeven voor vooroverleg en inspraak. Op 2 augustus 2013 zijn brieven met informatie over de inspraakperiode verstuurd naar alle bij het stadsdeel bekende belanghebbenden bij het project. Op 5 augustus 2013 zijn in een ruime straal rond het projectgebied huis-aan-huis informatiebrieven bezorgd. Vervolgens is de inspraakperiode aangekondigd op de website van het stadsdeel, de stadsdeelkrant en het Parool. Aan belanghebbenden en ingezetenen van het stadsdeel is vervolgens, in de periode 14 augustus tot en met 13 september 2013 de gelegenheid geboden een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan en het concept Investeringsbesluit. Op 29 augustus en 11 september 2013 hebben drukbezochte informatieavonden plaatsgevonden. Tijdens deze informatieavonden konden geïnteresseerden zich laten informeren over het concept Investeringsbesluit en het voorontwerpbestemmingsplan.
Respons inspraak
Binnen de inspraaktermijn zijn 115 inspraakreacties binnengekomen. Bovendien hebben circa 2.000 mensen de petitie “Voor het behoud van industrieterrein Haarlemmermeerstation” ondertekend waarmee zij bezwaar hebben gemaakt tegen de ontwikkeling van het Havenstraatterrein tot gemengd woon-werkgebied. Het grote aantal reacties getuigt van een grote betrokkenheid van omwonenden en gebruikers van het gebied bij de ontwikkeling van het Havenstraatterrein. De reacties zijn geïnventariseerd en vervolgens uitgebreid beschreven en beantwoord in de Nota van beantwoording inspraak. De inspraakreacties hebben aanleiding gegeven om het Investeringsbesluit en het voorontwerpbestemmingsplan op onderdelen aan te passen. Het Investeringsbesluit is op 18 december 2013 vastgesteld door de stadsdeelraad van Zuid. Op 1 oktober 2014 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Investeringsbesluit en de bijbehorende grondexploitatie vastgesteld.
Vervolg
Na de inspraak heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen, als juridisch planologische vertaling van het vastgestelde Investeringsbesluit. In dat kader heeft op 15 september 2015 een inloopavond plaatsgevonden. Een ieder heeft de mogelijkheid gehad om zijn of haar zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen (zie bijlage 27) en betrokken bij de besluitvorming over het bestemmingsplan.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan Havenstraatterrein om reactie verstuurd naar de volgende instanties:
Hieronder zijn de ingekomen reacties samengevat en voorzien van een reactie.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
4.1
De adressant geeft aan geen aanleiding te zien voor het geven van een reactie.
Antwoord:
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
5.1
De adressant geeft aan geen aanleiding te zien voor het geven van een reactie.
Antwoord:
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
Namens Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
9.1
De adressant geeft aan dat in paragraaf 8.2 van de plantoelichting aandacht wordt besteed aan de regels van compensatie van toegenomen verharding. Aangezien de Keur meer regels bevat dan alleen voor verharding verzoekt de adressant om de alinea over compensatie voor verharding weg te laten in paragraaf 8.2 en voor zover nodig op te nemen in paragraaf 8.4 onder watercompensatie.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 8.2 en 8.4 van de plantoelichting dienovereenkomstig zijn aangepast.
9.2
De adressant geeft aan dat in paragraaf 8.3 van de plantoelichting onder peilvakken tekst is opgenomen over peilbuizen en grondwaterstand, terwijl dit geen direct verband heeft met peilvakken. De adressant verzoekt om de tekst te verplaatsen naar paragraaf 8.4 onder grondwater. Onder peilvakken kan worden vermeld dat het plangebied deel uitmaakt van de stadsboezem Amsterdam.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 8.3 en 8.4 van de plantoelichting (nieuwe nummering: 9.3 en 9.4) dienovereenkomstig zijn aangepast.
9.3
De adressant geeft aan dat in paragraaf 8.3 van de plantoelichting het waterschap Amstel, Gooi- en Vechtstreek wordt genoemd. De correcte benaming is hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 8.3 van de plantoelichting dienovereenkomstig is aangepast.
9.4
De adressant verzoekt de tabel en tekst in paragraaf 8.4 van de plantoelichting onder watersysteem over de grondwatersituatie op te nemen in paragraaf 8.5.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 8.4 en 8.5 van de plantoelichting dienovereenkomstig is aangepast.
9.5
De adressant geeft aan dat in de paragraaf 8.4 van de plantoelichting staat dat het bestemmingsplan het niet mogelijk maakt bestaande oppervlaktewater te dempen. Door de wijze waarop de voorgenomen brug is bestemd (bestemming 'Verkeer') is dat echter wel het geval. De adressant adviseert de brug zo te bestemmen dat deze niet impliciet tot demping kan leiden.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond. Het is echter geenszins de bedoeling dat de brug leidt tot demping van oppervlaktewater. In de planregels is dit verholpen door als primaire bestemming Water op te nemen met een functieaanduiding brug.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat de verbeelding en artikel 6.1 (nieuwe nummering) zijn aangepast in de planregels en paragraaf 8.4 van de plantoelichting dienovereenkomstig is aangevuld.
9.6
De adressant geeft aan dat het voornemen tot het bouwen van een brug verder uitgewerkt moet worden in paragraaf 8.4 van de plantoelichting. Deze activiteit is vergunningplichtig voor de Keur AGV 2011 en om een watervergunning te kunnen krijgen moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. De adressant adviseert om dit te verwoorden in de plantoelichting. Daarbij kan ook aandacht worden besteed aan de aanpassing van de oever en het graven van oppervlaktewater nabij de brug, wat ook vergunningplichtig is.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond. In de plantoelichting wordt aandacht besteed aan de vergunningplichtige activiteiten op grond van de Keur AGV 2011.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 8.4 van de plantoelichting dienovereenkomstig is aangevuld.
Namens gemeente Amsterdam
9.7
De adressant geeft aan dat in paragraaf 8.5 van de plantoelichting een stuk tekst dubbel is opgenomen.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 8.5 van de plantoelichting dienovereenkomstig is aangepast.
9.8
De adressant adviseert in paragraaf 8.5 van de plantoelichting te specificeren dat het gaat om de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam, conform het beleidsdocument Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015. De adressant merkt op dat de conclusie niet overeen lijkt te komen met paragraaf 8.5, omdat wordt geconcludeerd dat de ontwateringsdiepte pas bekend wordt zodra de maaiveldhoogte bekend is.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 8.5 van de plantoelichting dienovereenkomstig is aangepast.
9.9
De adressant adviseert om op te nemen dat de toekomstige maaiveldhoogte zodanig wordt gekozen dat overal aan de grondwaternorm wordt voldaan, en ook in groengebieden de ontwatering afdoende is om het voorgenomen gebruik mogelijk te maken.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 8.5 van de plantoelichting dienovereenkomstig is aangevuld.
9.10
De adressant geeft aan dat de Stadiongracht is opgenomen in de Regeling Doorvaartprofielen van de gemeente Amsterdam en dat om die reden een bepaald minimaal doorvaartprofiel en minimale doorvaarthoogte gegarandeerd moet zijn.
Antwoord:
De opmerking van de adressant is gegrond.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan (artikel 6.2.2) en paragraaf 8.5 van de plantoelichting dienovereenkomstig is aangevuld.
10.1
De adressant geeft aan dat de risico's in het plangebied bij voorkeur kunnen worden beschreven door een veiligheidsparagraaf op te nemen in de plantoelichting. Daarin kan worden beschreven op welke wijze rekening is gehouden met veiligheidsaspecten zoals risicobronnen, kwetsbare bestemmingen, bereikbaarheid, bluswater en regionaal risicoprofiel.
Antwoord:
In de plantoelichting is reeds een veiligheidsparagraaf (paragraaf 7.4) opgenomen waarin aandacht is besteed aan een aantal van de genoemde aspecten. Naar aanleiding van het advies is tekst toegevoegd over bereikbaarheid, bluswater en regionaal risicoprofiel.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 7.4 dienovereenkomstig is aangevuld.
10.2
De adressant geeft aan dat een grote brand in gebouwen met grootschalige publieksfuncties een ruimtelijk relevant risico is. Daarbij speelt zelfredzaamheid een grote rol. De adressant adviseert om bij het ontwikkelen van dergelijke gebouwen de brandweer in een vroeg stadium te betrekken.
Antwoord:
In het plangebied zijn geen gebouwen voorzien met een grootschalige publieksfunctie. In de plantoelichting is aandacht besteed aan zelfredzaamheid. In het kader van de aan te vragen omgevingsvergunningen voor de gebouwen in het plangebied zal advies van de brandweer worden ingewonnen.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
10.3
De adressant geeft aan dat ten aanzien van bereikbaarheid het plangebied 2-zijdig ontsloten moet zijn en dat de bereikbaarheid kan worden verbeterd door de aanleg van de fietsbrug. De adressant geeft aan dat deze fietsbrug gebruikt moet kunnen worden door voertuigen van nood- en hulpdiensten.
Antwoord:
In de toekomstige situatie is het Havenstraatterrein bereikbaar via de Karperweg, Havenstraat en Pieter Lastmankade. Een extra alternatief is de ontsluiting via het fietspad over de Schinkeleilanden. Dit pad en de bruggen zijn geschikt voor incidenteel gebruik door zwaarder verkeer bij calamiteiten. De gemeente is dan ook van mening dat toegankelijkheid via de brug over de Stadiongracht, die uitsluitend toegankelijk wordt voor langzaam verkeer en dus beperkt gedimensioneerd wordt, niet noodzakelijk is.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
10.4
De adressant geeft aan dat de wegen in het plangebied zodanig moeten worden ontworpen dat deze gebruikt kunnen worden door voertuigen van nood- en hulpdiensten, waarbij rekening moet worden gehouden met de maten en gewichten van het grootste voertuig van de nood- en hulpdiensten.
Antwoord:
In het bestemmingsplan is een verkeersbestemming opgenomen voor de wegen, waarmee een voldoende breed profiel wordt gegarandeerd voor nood- en hulpdiensten. Bij het ontwerpplan openbare ruimte zal rekening worden gehouden met de maten, gewichten en bochtstralen van nood- en hulpdiensten.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
10.5
De adressant geeft aan dat verkeersaders een onbelemmerde en betrouwbare doorgang moeten bieden aan brandweervoertuigen en dat de brandweerroute zodanig moet zijn ontworpen dat er alternatieven voorhanden zijn.
Antwoord:
Zie beantwoording onder 10.3.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
10.6
De adressant geeft aan dat het crisisadres in de wijk binnen 1 à 2 minuten bereikbaar moet zijn vanaf de hoofdverkeersader, wat eisen stelt aan bijvoorbeeld verkeersvertragende obstakels.
Antwoord:
Het plangebied grenst aan de hoofdverkeersader Amstelveenseweg. Vanaf de Amstelveenseweg is het gehele plangebied in principe binnen 1 à 2 minuten bereikbaar. Bij het ontwerpplan openbare ruimte zal rekening worden gehouden met de bereikbaarheidseis voor de brandweer.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
10.7
De adressant geeft aan dat rekening moet worden gehouden met opstelplaatsen van nood- en hulpdiensten in de buurt van het crisisadres en de afstand tot bluswatervoorzieningen. De groenstrook bij blok 4 moet toegankelijk zijn voor nood- en hulpdiensten.
Antwoord:
De bouwblokken zijn in principe goed bereikbaar voor nood- en hulpdiensten. Bij het ontwerpplan openbare ruimte zal dit als uitgangspunt worden meegenomen. Voor blok 4 geldt dat deze vanaf de noordoostzijde bereikbaar is. Het bouwblok is vanuit zuidwestelijke richting bereikbaar voor nood- en hulpdiensten via het fietspad over Schinkeleilanden.
Conclusie:
Deze reactie geeft aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan, in die zin dat paragraaf 7.4 dienovereenkomstig is aangevuld.
10.8
De adressant geeft aan dat de brandkranen in de huidige situatie ontoereikend zijn voor de nieuwe situatie. Voor de uitwerking van het plan betekent dit dat de bluswatervoorzieningen in samenhang met de bereikbaarheid moeten worden ontworpen. Bij gecompliceerde branden is aanvoer van extra bluswater nodig, de Stadiongracht is hiervoor geschikt mits er opstelplaatsen zijn.
Antwoord:
Bij het ontwerpplan openbare ruimte zal rekening worden gehouden met de benodigde hoeveelheid bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
10.9
De adressant geeft aan geen aanleiding te zien om advies uit te brengen ten aanzien van externe veiligheid, aangezien het LPG tankstation Havenstraat wordt gesaneerd en de vuurwerkopslag in de omgeving niet valt onder externe veiligheid wet- en regelgeving.
Antwoord:
De opmerking van de adressant wordt voor kennisgeving aangenomen.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
Van deze instantie is geen reactie ontvangen.
14.1
De adressant geeft aan dat het plan is getoetst aan de Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van die toetsing concludeert de adressant dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde gasleiding valt en daarmee vaststaat dat deze leiding geen invloed heeft op verder planontwikkeling.
Antwoord:
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
De bestemmingsplanprocedure bestaat uit de fase voorontwerp, ontwerp, vaststelling en beroep. Binnen deze fasering zijn daarnaast het vooroverleg en de reactieve aanwijzing van belang.
Vooroverleg ex artikel 3.1.1
Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeente overlegt met alle betrokken overheden en partijen. Dit vooroverleg dient plaats te vinden voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Ontwerpbestemmingsplan
De resultaten uit het overleg en indien van toepassing uit de inspraak, worden verwerkt in het bestemmingsplan. Dit ontwerpbestemmingsplan wordt door het college van burgemeester en wethouders voor zes weken ter inzage gelegd, in dit geval samen met het ontwerpbesluit hogere waarden. Een ieder kan schriftelijke of mondelinge zienswijzen kenbaar maken. De ingekomen zienswijzen zijn van een beantwoording voorzien, voor het ontwerpbestemmingsplan in bijlage 27 en voor het ontwerpbesluit hogere waarden in bijlage 28.
Vaststelling
Het vastgestelde plan wordt ter inzage gelegd. De wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen in bijlage 30. Gedurende de terinzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.
Reactieve aanwijzing
De provincie en de minister hebben voordat de beroepstermijn ingaat, de mogelijkheid om in te grijpen. Dit wordt een reactieve aanwijzing genoemd en houdt in dat het onderdeel waarop de aanwijzing betrekking heeft, geen onderdeel blijft uitmaken van het plan.
Inwerkingtreding en onherroepelijk bestemmingsplan
Het bestemmingsplan treedt in werking de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is dan tevens onherroepelijk als er geen beroep is ingediend. Is er wel beroep ingediend, dan kan het bestemmingsplan onherroepelijk worden, als de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State een uitspraak heeft gedaan over het ingestelde beroep.
Het bestemmingsplan Havenstraatterrein met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1302BPSTD-VG02 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Boven of in het water aangebrachte of op het water drijvende constructie voor het afmeren van een boot, waarna over de aanlegsteiger naar de wal kan worden gelopen.
Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
Een gelegenheid, die met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal vier personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is.
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden bedrijven daaronder niet begrepen, met dien verstande dat alleen bedrijven conform de toepasselijke regels en Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.
Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd voor de uitvoering van enig bedrijf of beroep dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.
Een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen.
Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, die is gebouwd, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Niet-zelfstandige kantoorruimte die behoort bij en gerealiseerd wordt of is binnen een hoofdfunctie (veelal bedrijf) en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlening.
Een vorm van maatschappelijke dienstverlening, waaronder in ieder geval wordt begrepen: musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard gelijk te stellen voorzieningen.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
met dien verstande dat dove gevels mogen worden onderbroken door verglaasde balkons, loggia's, serres of vergelijkbare voorzieningen.
Bebouwing die vanaf de aangrenzende openbare weg gezien als eerste lijn van de aan de betreffende weg gelegen bebouwing kan worden beschouwd.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een voor publiek toegankelijk kantoor of gelegenheid waarvan het hoofdbestanddeel van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren.
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige functies of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
Een gevel(deel) van een geluidsgevoelig object waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarden Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een verglaasd balkon, loggia of serre of vergelijkbare voorziening wordt gerealiseerd waardoor de voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.
Alle bouwkundige ingrepen aan, in of achter de geluidsbelaste gevel van een geluidsgevoelig object, die leiden tot een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A).
Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, en waarbij de afstand tussen geluidwerend vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerend vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).
Een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
Categorieën van gevallen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), zijnde gebouwen met bijbehorende terreinen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
Een dakbedekking waarop een plantaardige laag is aangebracht, dat wil zeggen een laag die hoofdzakelijk bestaat uit levende planten. Het groene karakter varieert van mossen, sedum, grassen tot een daktuin.
Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.
Een tramspoorlijn met bijbehorende voorzieningen waaronder begrepen rails, bovenleidingen, abri's, hekwerken en voorzieningen verkeersregulering, ten behoeve van de exploitatie van de historische tramspoorlijn Amsterdam Haarlemmermeerstation - Amstelveen Bovenkerk.
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
Een gebouw dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op het gebruik als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
Een inrichting die geheel of in overwegende mate fastfood producten verstrekt, die ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden, daaronder worden in elk geval begrepen: fastfoodrestaurants, cafetaria's, snackbars automatiek, loketverkoop en shoarmazaken.
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning, al dan niet met levende muziek en al dan niet met verstrekking van dranken en kleine etenswaren, daaronder worden in elk geval begrepen: dancing/discotheek, zaalverhuurbedrijven en een sociëteit, (dance)club.
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholische dranken, of anderzijds de uitstraling hebben van een café, daaronder worden in elk geval begrepen: café, bar, cocktailclub. Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak.
Een inrichting die:
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt wel een bed & breakfast begrepen, maar niet detailhandel of horeca.
Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of horeca.
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen aan het kantoor ondergeschikte congres- en vergaderaccommodatie.
Een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak.
Een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen.
Een in de openbare ruimte geplaatst solitair gebouw, van beperkte omvang, welke voor consumptie- en/of detailhandelsdoeleinden mag worden gebruikt.
Bouwwerk ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers.
Een loods met inbegrip van bijbehorende kantoorruimte, opslagruimte, werkkuilen, rails en bovenleidingen voor het stallen, tentoonstellen en onderhouden van historische tramstellen, ten behoeve van de exploitatie van de historische tramspoorlijn Amsterdam Haarlemmermeerstation - Amstelveen Bovenkerk.
Het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, cultureel, welzijn, woonzorg (inclusief een woonzorgcentrum), kinderopvang, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van de diensten worden begrepen.
De periode van 23.00 tot 7.00 uur, waarvoor op basis van het Activiteitenbesluit geluidgrenswaarden gelden voor inrichtingen ter bescherming van geluidsgevoelige objecten.
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de elektronische communicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen voorzieningen voor warmte- en koudeopslag, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
Een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enige andere categorie vaartuigen en niet gebruikt wordt als woonverblijf, niet zijnde een vlot.
Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Ondergrondse kabels en (buis)leidingen waaronder in elk geval worden begrepen ondergrondse voorzieningen ten behoeve van elektriciteits-, warmte/koude- en watervoorziening, riolering, elektronische communicatie en glasvezel.
Niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een vestiging en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de vestiging en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de vestiging.
Niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 3 of horeca van categorie 4, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.
Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste twee wanden.
Een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:
Een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.
Een horizontale opstelruimte in een verdiepte of half verdiepte parkeergarage, waar auto’s voor het uitrijden kunnen stilstaan.
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in elk geval verstaan:
Een horecavoorziening waar de exploitatie hoofdzakelijk bestaat uit het bieden van diensten voor het roken van gearomatiseerde pijptabak met een waterpijp.
Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden, dan wel voor vier personen, indien zij deel uitmaken van meer dan één huishouden, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.
Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1 meter boven peil is gelegen.
De als bijlage opgenomen lijst behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
Een bouwwerk te water dat aan één zijde met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, doch de eigenschap mist om van plaats te veranderen.
Een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar met name levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel - en huishoudelijke artikelen worden verkocht.
Een buiten de besloten ruimte van het horecabedrijf gelegen terrein, al dan niet in of aan de openbare ruimte, waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
Voorzieningen ten behoeve van het tramverkeer, niet zijnde tramverkeer als bedoeld in 1.46, hieronder worden in elk geval abri's, een verkeersleidingspost, tramrails en bovenleidingen gerekend.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Een (deel van een) gebouw waar een niet-woonfunctie, inclusief de daarbij behorende nevenruimten, wordt uitgeoefend en welke door aard en omvang een zelfstandig karakter heeft.
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
(Tijdelijke) opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in het (oppervlakte)watersysteem.
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen voor wat betreft het bouwen en het gebruik te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in deze regels anders is bepaald.
Een verhoogd bouwwerk op een funderingsplaat, oorspronkelijk in gebruik als ruimte van waaruit de spoorwissels werden bediend.
Een complex van één of meer ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf voor maximaal 1 huishouden niet zijnde een object in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Een gebouw of gedeelte van een gebouw waar een specifieke doelgroep, zoals ouderen, woont, die algemene en medische verzorging geniet en waar naast ruimten voor verzorging tevens bij het zorgcentrum behorende ruimten zoals ondergeschikte detailhandel, ondersteunende horeca en overige nevenruimten zijn inbegrepen.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Het totaal aantal vierkante meters in gebruik voor een bepaald doel, al dan niet verspreid over meerdere vloeren.
De oppervlakte van een bouwwerk vermenigvuldigd met het aantal bouwlagen waar een vestiging zich bevindt, bijzondere bouwlagen daarin begrepen (tenzij in de regels anders bepaald), vermeerderd met het oppervlak van de door de vestiging in gebruik genomen bijbehorende bouwwerken.
De bruto vloeroppervlakte van een vestiging, verminderd met de oppervlakten van draagconstructies, separatiewanden, gevels, brandwerende wanden, schachten en ruimten lager dan 1,5 meter.
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in artikel 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van parkeervoorzieningen in de kelder en het souterrain en bijbehorende entrees gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om af te wijken van het bepaalde in 3.2.3 onder a, onder voorwaarden dat:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om af te wijken van het bepaalde in 3.2.3 onder c en d, onder voorwaarden dat:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om af te wijken van het bepaalde in 3.2.3 onder e, onder voorwaarden dat:
Voor de in 3.1 onder a t/m c, genoemde gronden gelden de volgende regels:
Voor bedrijven uit milieucategorie 3.1 als bedoeld in 3.1 onder d gelden de volgende regels:
Voor de in 3.1 onder g genoemde gronden geldt dat ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van gemengd uitgesloten - gevoelige bestemming luchtkwaliteit’ gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit niet zijn toegestaan.
Voor de bij bedrijven behorende kantoorruimte geldt een maximum percentage van 30% van de bruto vloeroppervlakte van de vestiging.
Voor de in 3.1 onder d t/m k genoemde gronden gelden de volgende regels:
Voor zover op grond van het bepaalde in 3.1 geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze uitsluitend toegestaan indien:
Voor ondersteunende horeca gelden de volgende regels:
Voor ondersteunende detailhandel gelden de volgende regels:
Voor parkeervoorzieningen gelden de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om af te wijken van het bepaalde in 3.4.1 onder a, onder voorwaarden dat:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om af te wijken van het bepaalde in 3.4.3, onder voorwaarden dat:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om:
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in artikel 4.1 genoemde gronden mogen, met uitzondering van het bepaalde in 4.2.2, uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht.
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - wisselwachtershuis' geldt dat hier een gebouw met de volgende maximale afmetingen is toegestaan:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van kiosken en tramvoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 6.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.
Voor de in 6.1 genoemde gronden geldt dat aanlegsteigers uitsluitend zijn toegestaan voor het afmeren van pleziervaartuigen met een maximum lengte van 12 meter en een maximum breedte van 4,25 meter.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Voor het bouwen van parkeervoorzieningen in de kelder gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in 7.2.2 parkeervoorzieningen in een half verdiepte kelder te bouwen, onder voorwaarden dat:
Voor parkeervoorzieningen gelden de volgende regels:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om:
Op en onder de in 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), met dien verstande dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een maximum hoogte van 3 meter, onder voorwaarden dat:
Op en onder de in 8.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het bepaalde in 8.3.1 is niet van toepassing op de werken en werkzaamheden, die:
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 8.3.1 mag slechts worden verleend, indien:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door het bestemmingsvlak met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien de leiding is verwijderd of niet langer als zodanig wordt gebruikt en de betreffende leidingbeheerder hierover heeft geadviseerd.
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden overeenkomstig het bepaalde bij de de andere daar voorkomende bestemming(en), met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het bepaalde in 9.2 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
Het bepaalde in 9.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door het bestemmingsvlak met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Op en onder de in 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), na advies van de gemeentelijke dienst belast met monumentenzorg.
Op de in 10.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning één of meer gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen daarvan te slopen.
Het bepaalde in 10.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan slechts worden verleend, indien:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien het betreffende pand of de betreffende panden niet langer is/zijn aangewezen als 'welstandsorde 1, 2 of 3'.
Op en onder de in 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), na advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur.
Op de in 11.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
Het bepaalde in 11.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door het bestemmingsvlak met de dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien gronden niet langer zijn aangewezen als hoofdgroenstructuur, onder de voorwaarde dat de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur hierover heeft geadviseerd.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, koekoeken, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,3 meter bedraagt.
Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Onder verboden gebruik als bedoeld in 14.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:
Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:
Het college van burgemeester en wethouders verleent een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in 14.1 wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat: