Plan: | Ravenswade e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0356.BPLI2017HER001-VA03 |
In 2013 heeft de gemeenteraad van de Nieuwegein voor de bedrijventerreinen De Liesbosch en Laagraven de Beheersverordening Liesbosch vastgesteld.
Op dat moment was de gemeente al druk in gesprek met een aantal marktpartijen die ontwikkelplannen hadden voor de kavel van het voormalige veilingterrein op de Liesbosch. Ook toen al speelde de problematiek van de verkeersontsluiting van het bedrijventerrein. Er is sprake van een hoge verkeersdruk. Met name in de spits in het lastig het bedrijventerrein op en af te komen. Nieuw programma kon (en kan) daarom niet zomaar toegevoegd worden. De raad heeft daarom in de beheersverordening de voorwaarde gesteld dat eerst inzichtelijk gemaakt moet worden welke verkeersmaatregelen precies nodig zijn, voordat er (bouw-)programma toegevoegd kan worden.
Daarnaast is aangegeven dat de marktpartijen die verkeersmaatregelen dienen te betalen en moeten aanleggen voordat er gebruik gemaakt kan worden van het aanvullende programma. Die voorwaarden worden nu ingevuld.
De Liesbosch is een gebied met vrijwel uitsluitend wegen in particulier bezit. De Laagravenseweg (N408) is eigendom van de provincie Utrecht. Dit is een van de redenen geweest dat op initiatief van de provincie een onderzoek is uitgevoerd waarin duidelijk is geworden met welk set aan verkeersmaatregelen welke programmatoevoeging mogelijk is. Bij dit onderzoek heeft de provincie samengewerkt met de gemeente Nieuwegein en de betrokken marktpartijen.
Op 12 mei 2015 heeft de provincie bekend gemaakt wat, wat hen betreft, het maximale ruimtelijke kader is en welk pakket aan bijbehorende verkeersmaatregelen genomen moet worden. Om consensus te bereiken van de verschillende betrokken partijen zijn nog twee aangepaste scenario's, uitgaande van een naar beneden bijgesteld ontwikkelprogramma, doorgerekend. Rijkswaterstaat en de gemeente Utrecht hebben ook schriftelijk ingestemd (zie bijlage 1) met het ontwikkelscenario 1.8, zoals opgenomen in de 'Studie Liesbosch 2016', Movares, inclusief de te nemen fiets- en verkeersmaatregelen.
De herontwikkeling van het voormalige veilingterrein (met maximaal 140.000 m2 bruto-vloeroppervlak) en de daarbij noodzakelijke aanpassingen van het wegen- en fietsnet, is niet passend binnen de beheersverordening. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd (zie ook paragraaf 5.2). Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Het plangebied ligt ten zuiden van Rijksweg A12, op het bedrijventerrein Liesbosch. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de provinciale weg N408 (Laagravenseweg). Aan de west- en zuidkant wordt het gebied begrensd door de Ravenswade.
Het verlengde van de Biezenwade (ten zuiden van het terrein waar de Hornbach is gevestigd) vormt ook een onderdeel van het plangebied. Het plangebied omvat niet alle gronden die nodig zijn voor de infrastructurele maatregelen, omdat de geldende beheersverordening deze maatregelen juridisch-planologisch mogelijk maakt.
Globale ligging plangebied Begrenzing plangebied
Ter plaatse geldt de beheersverordening 'de Liesbosch 2013', welke op 29 mei 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gronden hebben de volgende bestemmingen bedrijventerrein, groen, agrarisch, verkeer, verkeer - verblijfsgebied en water.
Uitsnede beheersverordening
Bedrijventerrein
Op de gronden zijn bedrijven met een maximale milieucategorie 4.2 en groothandelsbedrijven toegestaan. Tevens zijn wegen, straten, wandel- en fietspaden, groenvoorzieningen en water toegestaan.
Voor de gronden gelden verschillende hoogtebepalingen en bebouwingspercentages: deels mogen de panden een maximale goothoogte van 8 meter hebben en deels een goothoogte van 12 meter. De maximaal toegestane bouwhoogte varieert van 10 tot 15 meter.
Voor een groot deel van de gronden geldt de 'specifieke bouwaanduiding – 1'. Op deze gronden mag geen uitbreiding van bebouwing plaats vinden, tenzij aangetoond wordt dat de omliggende verkeersstructuur de verkeerstoename kan verwerken.
Een deel van de gronden hebben een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi'. De aanduiding had betrekking op de Bevi-inrichting 'De Jong Coldstores'. Dit bedrijf heeft haar bedrijfsvoering ter plekke beëindigd en de vergunning is ingetrokken.
Het gehele plangebied valt binnen de 'geluidzone - industrie'. Nieuwe geluidsgevoelige functies zijn niet toegestaan binnen het plangebied.
Strijdigheid met beheersverordening
Groen
De strook grond tussen de bedrijfskavel en de N408 heeft een groenbestemming. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, oeververbindingen, geluidswerende voorzieningen, waterpartijen, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Op deze gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en verharding in de vorm van paden mogelijk.
Strijdigheid met beheersverordening
De beoogde nieuwe ontsluiting vanaf de N408, welke deels over de groenbestemming ligt, is niet passend binnen deze bestemming.
Agrarisch
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De gronden mogen ook gebruikt worden ten behoeve van bijbehorende voorzieningen, als groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen. Op deze gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk.
Het begrip 'toegangsweg' is niet gedefinieerd.
Strijdigheid met beheersverordening
Geen. De beoogde nieuwe ontsluiting ten zuiden van de Hornbach is te beschouwen als toegangsweg van dit deel van het bedrijventerrein.
Verkeer - Verblijfsgebied
De Ravenswade heeft in de beheersverordening de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Deze gronden mogen gebruikt worden ten behoeve van wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen en ondergrondse afvalcontainers. Op deze gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk.
Strijdigheid met beheersverordening
Geen.
Water
De gronden met de bestemming 'Water' mogen gebruikt worden ten behoeve van waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen, infiltratievoorzieningen, afvoer van hoog oppervlaktewater, ijs en sediment, scheepvaart en geleiding en beveiliging van de scheepvaart, met inbegrip van lig-, laad en losplaatsen en andere water- en havengebonden voorzieningen, kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden, taluds, oevers en onderhoudsstroken. Op deze gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk.
Strijdigheid met beheersverordening
Geen.
Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen
Binnen het plangebied zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen aanwezig:
Daarnaast gelden er twee gebiedsaanduidingen: 'veiligheidszone - bevi' en 'geluidzone - industrie'. Zowel de dubbelbestemmingen als de gebiedsaanduidingen vormen geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Het vervolg van deze bestemmingsplantoelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van de bestaande situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de relevante beleidsaspecten van de diverse betrokken overheden, onderverdeeld in de diverse thema's van beleid. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van de beoogde ontwikkeling op het bedrijventerrein. Hoofdstuk 5 is de juridische toelichting. Hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de uitvoerbaarheid. Dit betreft zowel de economische uitvoerbaarheid als de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. De paragrafen gaan achtereenvolgens in op de ligging van het gebied in een groter verband, de ontstaansgeschiedenis van het gebied, de ruimtelijke structuur en de bebouwingsstructuur.
De bedrijfskavel die herontwikkeld wordt, ligt tussen de Ravenswade, de provinciale weg (N408, de Laagravenseweg) en de A12 in. De kavel vormt een onderdeel van het grotere bedrijventerrein Liesbosch / Laagraven. Het bedrijventerrein is sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw ontwikkeld en de bedrijfspercelen en toegangswegen zijn (nagenoeg) volledig in private handen.
Bedrijventerrein de Liesbosch
De Laagravenseweg (N408) vormt in het noorden de doorgaande verbinding met Utrecht en de ontsluiting richting de A12. In het zuiden ontsluit de Laagravenseweg het bedrijventerrein met de rest van Nieuwegein. De Houtenseweg (N409) vormt de verbinding met Houten. De Laagravenseweg buigt na de verbinding met de Houtenseweg af naar het Amsterdam-Rijnkanaal alwaar deze over het kanaal heengaat. Via De Liesbosch en De Liesboschbrug is het plangebied aan de westzijde ontsloten.
Het bedrijfsperceel dat herontwikkeld wordt, is met 20,3 hectare, het grootste perceel op het bedrijventerrein.
Op het bedrijventerrein zijn gebouwen met een maximale goothoogte van 12 meter en een maximale bouwhoogte van 15 meter toegestaan. Deze maximale hoogten zijn ook voor het overgrote deel van het te herontwikkelen bedrijfsperceel van toepassing. Deze maximale hoogten worden in het gebied, begrensd door de Rindwade, de Liesbosch, de Ravenswade en de N408 lang niet altijd benut. De bebouwing op dit deel van het bedrijventerrein is verouderd en heeft een kwalitatief lage uitstraling.
De bebouwing op het bedrijfsperceel dat herontwikkeld wordt voldoet zeer zeker aan het hiervoor geschetste beeld: de bebouwing op het voormalige veilingterrein is verouderd, voldoet niet aan de huidige eisen en is ineffectief voor het voorgenomen gebruik. Het terrein is slecht ontsloten en heeft een verpauperde, verwaarloosde uitstraling. De bebouwing bestaat (overwegend) uit één bouwlaag met een kap en is voor het overgrote deel niet meer in gebruik.
Voor het opnieuw in gebruik nemen van het terrein, dient de bestaande bebouwing gesloopt te worden. Het terrein wordt opnieuw ingericht en de ontsluiting wordt verbeterd. Het perceel wordt efficiënt ingericht voor een nieuwe bedrijfsvoering.
Bestaande bebouwing binnen plangebied
Bedrijven
Het bedrijventerrein is aan te merken als 'gemengd bedrijventerrein'. Vrijwel alle gronden hebben een bestemming waarmee bedrijven met een maximale milieucategorie 4.2 zijn toegestaan.
Een gedeelte van het bedrijventerrein, voornamelijk langs het Merwedekanaal, is aan te merken als 'industrieterrein'. In 1990 is dit deel aangewezen als gezoneerd industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder. Op dit moment bevinden zich op het gezoneerde bedrijventerrein drie zogenoemde grote lawaaimakers.
Het te herontwikkelen bedrijvenperceel is 20,3 hectare groot en is tot voorheen in gebruik geweest als veilingterrein (the Greenery). Het meest noordelijke deel van het perceel, gelegen tegen de A12 aan, is momenteel nog in gebruik als distributiecentrum van de supermarktketen Albert Heijn. Tevens is er een pand nog in gebruik door De Bie Groentenverwerking.
Perifere Detailhandel
Met betrekking tot detailhandel kan worden opgemerkt dat op het bedrijventerrein Liesbosch / Laagraven een groot aantal vestigingen aanwezig is voor volumineuze detailhandel (wonen, keukens, sanitair, auto's, boten, caravans, motoren en grove bouwmaterialen, (grootschalige) bouwmarkten en tuincentra).
Horeca
Op het bedrijventerrein zijn twee zelfstandige horecavestigingen aanwezig: de Oriental Tower en de McDonalds. Beide zijn gelegen aan de Ravenswade nabij de kruising Ravenswade - provinciale weg (N408).
Zichtlocatie
Langs de rand van het gebied zijn er, mede door de ligging op een zichtlocatie langs de snelweg en het Merwedekanaal, kantoren en enkele autoshowrooms ontstaan.
Overig
Ten westen van de Ravenswade is een justitiele inrichting aanwezig.
(Vracht-) verkeer
Bedrijventerrein De Liesbosch ligt ten zuiden van de A12 aan de westkant van de N408 (Laagravenseweg). Het bedrijventerrein wordt voor het gemotoriseerd verkeer primair ontsloten via de Ravenswade op de N408. Via de Liesboschbrug aan de westkant van het bedrijventerrein is ook een ontsluitingsroute, maar die is alleen te gebruiken tussen 10:00-14:00 uur en tussen 19:00-06:00 uur.
Openbaar vervoer
Het bedrijventerrein is vanuit Utrecht, Nieuwegein en Houten met de bus bereikbaar. Er zijn bushaltes langs de N408 ter hoogte van het kruispunt N408 - Ravenswade - Ravensewetering en op de Ravenswade ter hoogte van McDonald's en ter hoogte van de Praxis. Op circa 15 minuten lopen van het bedrijventerrein ligt de sneltramhalte bij P+R Westraven. De sneltram rijdt tussen station Utrecht Centraal en Nieuwegein/IJsselstein.
Fietsverkeer
Aan de noord/oostzijde van het bedrijventerrein ligt een vrijliggend tweerichtingen fietspad langs de A12 en N408. Ten zuiden van de Ravenswade ligt langs de N408 een parallelweg waar fietsers, landbouwverkeer en bestemmingsverkeer gebruik van mogen maken. Fietsers tussen Houten en Nieuwegein/Utrecht kunnen van de fietstunnel gebruik maken ter hoogte van het kruispunt N408-N409.
Op het bedrijventerrein zelf liggen vrijliggende fietspaden langs De Liesbosch, Merwedekanaal, Grote Wade en Biezenwade. Op de Ravenswade zijn fietssuggestiestroken aanwezig.
In de tabel is de hoeveelheid verkeer in de huidige situatie weergegeven voor een etmaal en voor een ochtend- en avondspitsuur. Uit de tellingen blijkt dat werkdagen in het totale studiegebied drukker zijn dan weekenddagen. Op enkele locaties op De Liesbosch, zoals de Veldwade is de zaterdag wel drukker, maar doordat op andere locaties minder verkeer rijdt, zijn de zaterdagen niet maatgevend voor het gehele studiegebied. Voor deze verkeerstudie zijn de intensiteiten van de donderdag aangehouden, omdat deze op de meeste tellocaties de hoogste waarden laten zien. Het drukste ochtendspits uur is van 08:00 tot 09:00 uur en het drukste avondspitsuur van 16.00 tot 17.00 uur. Door onder andere de Hornbach en de McDonald's is er tussen 13.00 en 14.00 uur ook een piek te zien in de verkeerstellingen.
Verkeersintensiteiten 2016 (Bron: Verkeerskundige onderbouwing bestemmingsplan, 8 juni 2017, Witteveen en Bos)
Er zijn twee kruispunten met verkeerslichten aanwezig, de kruispunten N408 - Ravenswade - Ravensewetering en N408 - N409. Met behulp van het programma COCON zijn beide kruispunten doorgerekend met recente verkeerstellingen. Als maximum geaccepteerde cyclustijd is 120 seconden aangehouden. Dit is voor het gemotoriseerd verkeer en voor fietsers het maximum wachttijd. In tabel zijn de resultaten opgenomen.
Wachttijden kruispunten, huidige situatie (Bron: Verkeerskundige onderbouwing
bestemmingsplan, 8 juni 2017, Witteveen en Bos)
Kruispunt N408 - Ravenswade - Ravensewetering
Het kruispunt N408 - Ravenswade - Ravensewetering is in de huidige situatie overbelast in de avondspits. De cyclustijd is gelijk aan de maximum geaccepteerde cyclustijd van 120 seconden. Door de overbelasting ontstaan er lange wachtrijen op de Ravenswade en N408. In de ochtendspits is er nog enige ruimte, maar ook dan komt het door fluctuaties in de verkeersstromen regelmatig voor dat de capaciteit van het kruispunt wordt bereikt. Door pieken in het verkeersaanbod ontstaan er dan wachtrijen op de N408. Ondanks dat er nog enige ruimte in de regeling zit voor de middagperiode, heeft het kruispunt voor het verkeer vanaf de Ravenswade onvoldoende capaciteit en ontstaan er vanaf de middagperiode tot de avondspits regelmatig wachtrijen van enkele honderden meters. Hierdoor is het voor verkeer vanaf de zijwegen en de uitrit van de McDonald's moeilijk om de Ravenswade op te rijden.
Verkeerskundige analyse (Bron: Verkeerskundige onderbouwing bestemmingsplan, 8 juni 2017)
Kruispunt N408 - N409
Het kruispunt N408 - N409 heeft ruim voldoende capaciteit om het verkeer in de huidige situatie af te wikkelen. Wel zorgen de bottlenecks bij de samenvoeging voor de Nieuwegeinsebrug en het zuidelijk gelegen kruispunt N408 - Structuurbaan voor oponthoud, waardoor het verkeer op de N408 richting Nieuwegein niet vloeiend af kan wikkelen. In de ochtend- en avondspits komt het af en toe voor dat de wachtrij terugslaat tot het kruispunt N408 - N409.
Kruispunten Ravenswade - inrit McDonald's en Ravenswade - Veldwade
De kruispunten Ravenswade - inrit McDonald's en Ravenswade - Veldwade (de straat waar onder andere Hornbach aan gevestigd is) zijn de drukste voorrangskruispunten in het gebied. Voor deze twee kruispunten is met het intensiteitcriterium van Slop onderzocht of de kruispunten ongeregeld kunnen blijven of dat er maatregelen (bijvoorbeeld verkeerslichten) nodig zijn om het verkeer af te kunnen wikkelen.
Uit de berekeningen blijkt dat het kruispunt Ravenswade - inrit McDonald's in de ochtendspits voldoende capaciteit heeft, maar dat in de avondspits het verkeer niet goed afgewikkeld kan worden. De slechte afwikkeling wordt veroorzaakt door de lange wachtrijen voor het kruispunt met de N408 (afrijden niet mogelijk). Dit komt overeen met het beeld op straat.
Het kruispunt Ravenswade - Veldwade is minder druk belast dan het kruispunt bij de inrit van de McDonald's. In de ochtend- en avondspits kan het verkeer op het kruispunt Ravenswade - Veldwade volgens het intensiteitcriterium van Slop afgewikkeld worden. Op drukke momenten komt het echter voor dat verkeer vanaf de Veldwade moeilijk de Ravenswade op kan rijden.
Het plangebied is in een verkeerssimulatieprogramma gezet. In de verkeerssimulaties voor de ochtend- en avondspits worden de bevindingen, zoals hiervoor benoemd, bevestigd. Voor een uitgebreide beschrijving van verkeerssimulatie wordt verwezen naar paragraaf 2.3.2 van bijlage 7.
Fietsverbindingen
Op delen van het terrein is een vrijliggend fietspad aanwezig. Op het kaartje hieronder zijn deze 'groen' aangegeven. Langs de Ravenswade is geen vrijliggend fietspad aanwezig. Hier zijn fietssuggestie-stroken aanwezig. Aangezien deze straat één van de drukste straten op het bedrijventerrein is, kan de verkeersveiligheid voor fietsers hier verbeterd worden.
Zoals uit paragraaf 4.2.2 blijkt wordt de ontbrekende schakel van het regionale fietsnetwerk gerealiseerd met de aanleg van een ontsluiting ten zuiden van de Hornbach.
Regionaal fietsnetwerk (bron: De fietskracht van Utrecht, Fietsersbond)
De autonome verkeerssituatie voor het bedrijventerrein is in kaart gebracht. Voor een uitgebreide beschrijving hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van bijlage 7. De autonome verkeerssituatie betreft de situatie in 2030 zonder ontwikkelingen op het bedrijventerrein en zonder infrastructurele maatregelen.
Voor beide kruispunten met verkeerslichten is de wachttijd voor de autonomen situatie 2030 berekend.
Wachttijden kruispunten, autonome situatie (Bron: Verkeerskundige onderbouwing bestemmingsplan, 22 maart 2017, Witteveen en Bos)
De conclusie is dat het wegennet op en rond het bedrijventerrein in de autonome situatie 2030 onvoldoende capaciteit heeft om het verkeer af te kunnen wikkelen. Het kruispunt N408 - Ravenswade - Ravensewetering heeft volgens de capaciteitsberekeningen in 2030 een cyclustijd boven de maximum geaccepteerde cyclustijd van 120 seconden. De leidt tot filevorming in het hele gebied.
Het bedrijventerrein Liesbosch / Laagraven wordt omringd door water. Aan de westkant liggen het Merwedekanaal en het Amsterdam Rijnkanaal. Naast deze grote waterpartijen zijn op, en in de directe omgeving van, het bedrijventerrein ook enkele primaire watergangen aanwezig. Deels evenwijdig aan de provinciale weg (N408) en ten zuiden van de Ravenswade.
De watergang langs de provinciale weg 'begeleid' de groenstructuur. Ten zuiden van de Hornbach is grasland aanwezig.
Aanwezige groen- en waterstructuur
Het noordelijke deel van het plangebied heeft een lage archeologische waarde. Ter plaatse van de nieuwe ontsluiting ten zuiden van de Hornbach geldt een hoge verwachtingswaarde: bij bodemwerkzaamheden van 500 m2 en dieper dan 30 cm dient aangetoond te worden dat er geen archeologische waarden aangetast worden. Wanneer op basis van onderzoek al is aangetoond dat er mogelijk archeologische resten aanwezig zijn, wordt een oppervlaktemaat van 100 m2 gehanteerd.
Er zijn geen cultuurhistorische waarden in het gebied aanwezig.
In 1990 is een deel van het bedrijventerrein Liesbosch aangewezen als gezoneerd industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder. Op dit moment bevinden zich op het gezoneerde industrieterrein drie zoneringsplichtige bedrijven (Van Vliet, Basal Dyckerhoff en Eneco). De aanwezigheid van de zonegrens vormt geen beperking voor de herontwikkeling van het bedrijfsperceel.
Blijkens de Risicokaart van de provincie Utrecht bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen. Daarnaast ligt het plangebied ook niet binnen de veiligheidsafstanden van bestaande stationaire risicobronnen, waardoor het Bevi niet van toepassing is. Wel bevinden zich in de omgeving transportroutes van gevaarlijke stoffen, te weten:
Voor meer informatie hierover, wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2.
Zoals beschreven in paragraaf 4.4.3 worden de grenswaarden van stikstof en fijn stof niet overschreden. Ter plaatse van de bedrijfskavel gelden de volgende waarden (anno 2016):
Jaargemiddelde NO2, PM10 en PM2,5 (Bron: http://geodata.rivm.nl/gcn/)
Voor het bedrijfsperceel dat herontwikkeld wordt is bekend dat hier verdachte locaties aanwezig zijn. Voordat op het perceel (van circa 20 ha) bouwwerkzaamheden plaats gaan vinden, dient bodemonderzoek plaats te vinden. Daar waar sprake is van puinbijmenging in de bodem dient ook gekeken te worden naar eventuele aanwezigheid van asbest. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 4.4.4.
Ten zuiden van de Ravenswade loopt een hoogspanningsleiding. Deze loopt over de kruising van de N408 - Ravenswade heen. De beschermingszone van deze leiding valt buiten het bedrijfsperceel dat herontwikkeld wordt.
Binnen de zone vindt een reconstructie van het wegennet plaats, welke niet gehinderd wordt door de aanwezigheid van de hoogspanningsleiding.
Rond radarstations bestaat een radarverstoringsgebied. In het radarverstoringsgebied moeten objecten met een bepaalde hoogte worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Het voor het plangebied bepalende radarstation is radarstation Herwijnen en de maximale bebouwing zonder radarverstoring is 90 meter (voor radarstation Soesterberg geldt dat bebouwing tot 128 meter hoogte geen radarverstoring veroorzaakt). Zie ook paragraaf 3.1.1 (Barro en Rarro).
De bebouwing op het voormalige veilingsterrein is verouderd, voldoet niet aan de huidige eisen en is niet meer in gebruik. Het omvangrijke terrein is slecht ontsloten en heeft een verpauperde, verwaarloosde uitstraling. Hierdoor is het terrein ontvankelijk voor vandalisme.
Een herontwikkeling van het bedrijfsperceel draagt bij aan een kwaliteitsverbetering: de herontwikkeling van de grond zorgt voor een boost voor verdere upgrading van het terrein.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op één van de nationale belangen uit de SVIR. In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
De Afdeling hanteert een aantal uitgangpunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelike ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
De herontwikkeling van de kavel is daarmee te beschouwen als stedelijke ontwikkeling in stedelijk gebied. De vraag die centraal staat is: is er een behoefte aan de beoogde ontwikkeling?
Het te herontwikkelen perceel is 20,3 ha van omvang. Uit het behoefteonderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat:
De herontwikkeling van de kavel maakt maximaal 140.000 m2 bruto-vloeroppervlak aan bedrijfsruimte mogelijk. Deze voorgenomen herstructurering voorziet daarmee in een zeer specifiek marktsegment, dat elders in de regio niet wordt aangeboden en die derhalve niet verstorend is op de marktverhoudingen in de regio Utrecht.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regels algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro, 2011)
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Het Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor het plangebied:
Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 en Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
Op 4 februari 2013 is de 'Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 (PRV)' vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. Tevens is toen de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS)' vastgesteld. In de structuurvisie worden de ruimtelijke doelstellingen van de provincie Utrecht beschreven. Met de verordening wordt de verwezenlijking van de beschreven doelstellingen beoogd.
Op 12 december 2016 is de laatste herijking vastgesteld. De relevante artikelen uit de verordening zijn:
Artikel 1.6 Mobiliteitstoets
In artikel 1.6 van de verordening is bepaald dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Indien blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets uitgevoerd.
Als de mobiliteitstoets noodzakelijk blijkt, is het aan te bevelen om in ieder geval in te gaan op een aantal algemene aspecten zoals:
Consequentie plangebied
Voor de mobiliteitstoets wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.
Artikel 1.7: cultuurhistorische hoofdstructuur
Dit artikel richt zich op het behouden en zo mogelijk versterken van de samenhangende cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang. De Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de Stelling van Amsterdam zijn door het Rijk aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, in medebewind te beschermen door de provincies.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur. De cultuurhistorische waarde van de linies ligt met name in:
Consequentie plangebied
Het plangebied ligt binnen de 'cultuurhistorische hoofdstructuur - militair erfgoed' (de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW)). Omdat het terrein al decennia lang in gebruik is als bedrijventerrein, zijn de cultuurhistorische waarden van de NHW niet meer herkenbaar en beleefbaar.
De Ravense Wetering (de watergang langs de Ravenswade) heeft nog wel een (beperkte) cultuurhistorische betekenis. In 1914 kwam de hoofdverdedigingslijn langs de Ravense Wetering te liggen. Deze wetering in oostelijke richting volgend, is tussen de forten 't Hemeltje, Vechten, Rijnauwen en Voordorp een nieuwe hoofdverdedigingslijn, uitgezet met een reeks betonnen schuilplaatsen. Daarmee kwam de hoofdverdedigingslijn een stuk verder in oostelijke richting te liggen langs het inundatiekanaal tussen de Lunetten en de Schalkwijkse Wetering. Een laatste oostwaartse opschuiving volgde in 1938 met de aanleg van het Lekkanaal, waarbij op de oostoever een keerkade met enkele kazematten werd aangelegd.
De Ravense Wetering vormt de verbinding tussen het oorspronkelijke Merwedekanaal en het inundatiekanaal ten zuiden en oosten van het bedrijventerrein. Om deze verbinding herkenbaar te houden, wordt bij de uitwerking van de reconstructie van de aansluiting van de Ravenswade op de Laagravenseweg zo veel mogelijk rekening gehouden met de 'ruimte' langs de Ravenswade.
De herontwikkeling van de bedrijfskavel en de te nemen infrastructurele maatregelen doen geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van de NHW. Aanvullend wordt opgemerkt dat in het huidige voorstel voor de Unesco-nominatie de bestaande bedrijventeneinen van Liesbosch (inclusief Ravenswade) en Laagraven buiten de NHW-begrenzing gelaten worden.
Artikel 1.13 Overstroombaar gebied
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.
Consequentie plangebied
Voor een beschrijving van het beleid dat de gemeente voert en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.
Artikel 4.1: stedelijk gebied
In artikel 4.1 van de PRV is vastgelegd dat de kaart 'wonen en werken' aangeeft welk gebied wordt aangemerkt als stedelijk gebied. Een bestemmingsplan dat opgesteld wordt voor een stedelijk gebied, kan regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting van het plan dient een beschrijving te bevatten hoe rekening wordt gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Consequentie plangebied
Het plangebied ligt binnen het stedelijke gebied.
Artikel 4.2: bedrijventerrein stedelijk gebied
De gronden die zijn aangeduid als stedelijk gebied (wonen en werken) zijn ook aangewezen als 'bedrijventerrein stedelijk gebied'. Een bestemmingsplan kan Regels bevatten voor nieuwvestiging van bedrijventerreinen of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maken, mits voldaan kan worden aan de volgende voorwaarden:
In een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan. Tevens dient aangetoond te worden dat er behoefte is aan nieuw bedrijventerrein en dat de uitbreiding in overeenstemming is met het regioconvenant.
De verordening geeft de volgende definitie van bedrijventerrein (artikel 1.1): een terrein van minimaal 1 hectare bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en (niet-) commerciele dienstverlening.
Consequentie plangebied
Met de aanpassing van het bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de herstructureringsopgave welke is voorzien voor het bedrijventerrein Liesbosch/Laagraven in het Reginale Convenant Bedrijventerreinen. Door een intensivering van het ruimtegebruik, het (her-)ontwikkelen van leegstaande panden of braakliggende kavels kan de herstructurering van (delen van ) bedrijventerreinen bijdragen aan de ruimtebehoefte. Verder draagt dit bij aan de verbetering van de verkeersonstluiting van de Liesbosch. Het betreft geen nieuwvestiging of een uitbreiding van een bedrijventerrein.
Regionaal Convenant Bedrijventerreinen Regio Utrecht 2011-2020
Het algemeen bestuur van Bestuur Regio Utrecht heeft op 29 februari 2012 het regionale convenant bedrijventerreinen vastgesteld. Het Regionaal Convenant Bedrijventerreinen legt afspraken, wensen en behoeften van de gemeenten vast en biedt een leidraad voor de toekomst.
De regio Utrecht kent een geschiedenis van samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen. In de Regionaal Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS) en de Regionale Agenda 2011-2014 worden de kwaliteit en de kwantiteit van werklocaties dan ook nadrukkelijk als speerpunten gezien. Efficiënt en zorgvuldig ruimtegebruik, het hanteren van de SER-ladder c.q. een regionaal uitgifteprotocol, het tijdig beschikbaar hebben van voldoende bedrijventerreinen van de juiste kwaliteit en op de juiste locaties gelegen, herstructurering van verouderde bedrijventerreinen en het tegengaan van verrommeling zijn van regionaal belang.
Ruimte is schaars. De keuzen in het ruimtegebruik zijn niet enkel een lokale, gemeentelijke aangelegenheid. De bedrijventerreinenmarkt is een regionale markt. Vandaar de noodzaak om het bedrijventerreinenbeleid regionaal te organiseren. Het is een gezamenlijke inzet om middels onderlinge afstemming te zorgen voor versterking van de regionale economie. Een gezamenlijke en gedeelde visie op bedrijventerreinen in de regio moet als basis dienen voor onderlinge afstemming en samenwerking. Een basis voor toekomstige beslissingen over het gebruik van de ruimte voor bedrijvigheid in de regio, met als doel bedrijventerreinen van goede kwaliteit en noodzakelijke ruimte voor de ontwikkeling van (nieuwe) bedrijventerreinen.
Het bedrijventerrein Liesbosch / Laagraven wordt in het convenant benoemd als onderdeel van de herstructureringsopgave. Door een intensivering van het ruimtegebruik, het (her-)ontwikkelen van leegstaande panden of braakliggende kavels kan de herstructurering van (delen van ) bedrijventerreinen bijdragen aan de ruimtebehoefte.
Consequentie plangebied
De herontwikkeling van een perceel van 20,3 ha, waar momenteel met name leegstaande verouderde opstallen staan, past binnen het regionale convenant bedrijventerreinen. Met de herontwikkeling krijgt een groot deel van een verouderd bedrijventerrein een kwaliteitsimpuls. Tevens worden de bereikbaarheid van het terrein verbeterd door de verschillende infrastructurele maatregelen. Daarnaast wordt met de herontwikkeling van de bedrijfskavel voldaan aan de regionale vraag naar grote bedrijfskavels in de regio.
Door de ligging van het terrein naast de A12 (en centraal in het land), leent de locatie zich goed voor een logistiek centrum.
Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2004 - 2020 (SMPU+)
In het Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2004 - 2020 (SMPU+) wordt het voorgenomen beleid van de provincie Utrecht beschreven om de bereikbaarheidsproblemen, de verkeersonveiligheid en aantasting van de leefbaarheid aan te pakken. In het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid staan drie hoofddoelen centraal:
Voor wat betreft de Laagravenseweg (N408) wordt in het rapport geconstateerd dat het medegebruik van busbanen (i.c. doelgroepenstroken) door vrachtverkeer een betere doorstroming van en naar de daar aanwezige bedrijventerreinen heeft opgeleverd zonder een onaanvaardbare vertraging voor het openbaar vervoer.
Consequentie plangebied
Dit bestemmingsplan draagt bij aan het verbeteren van de doelmatigheid van het verkeerssysteem. De bereikbaarheid en de doorstroming op het bedrijventerrein Liesbosch en de N408 wordt verbeterd door het nemen van de verkeersmaatregelen, zoals benoemd in paragraaf 4.2.2.
Ook de herontwikkeling van het bedrijfsperceel draagt bij aan een kwaliteitsverbetering: momenteel is maar een klein deel van het perceel van 20,3 ha in gebruik. De herontwikkeling van de grond zorgt voor een boost voor verdere upgrading van het terrein.
Opwaardering van het terrein in samenhang met een verbeterde ontsluiting heeft daarmee een positief effect op de ruimtelijke uitstraling van de gemeente Nieuwegein, langs een van de belangrijkste toegangswegen. Het bestemmingsplan draagt bij aan de doelstelling van het SMPU+.
Kwaliteitsnet Goederenvervoer Regio Utrecht
Het kwaliteitsnet is een samenhangend netwerk van verbindingen tussen economische centra waarover goederenvervoer wordt afgewikkeld. Het kwaliteitsnet garandeert een betrouwbare reistijd van deur tot deur, zonder afbreuk te doen aan leefbaarheid en veiligheid. Het kwaliteitsnet is een selectief netwerk waarop het goederenvervoer geconcentreerd wordt. Een selectief netwerk is bedoeld om enerzijds de wegen te ontzien waar vrachtverkeer onwenselijk is. Anderzijds kunnen op de wegen waar vrachtverkeer wel gewenst is gerichte investeringen worden gedaan om het goederenvervoer te faciliteren. Het faciliteren van vrachtverkeer betekent niet dat alle negatieve gevolgen hiervan geaccepteerd worden. Veiligheid en leefbaarheid moeten gewaarborgd blijven. Daarnaast moeten eventuele maatregelen ruimtelijk inpasbaar zijn binnen realistische financiële ruimten.
Consequentie plangebied
De Laagravenseweg (de provinciale weg N408) maakt onderdeel uit van het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer. Met het nemen van de verschillende verkeersmaatregelen (zie paragraaf 4.2.2), neemt de doorstroming op de N408 toe.
Kwaliteitsnetwerk (bron: Gemeentelijk Mobileitsplan +)
Motie 'oplossing voor fietsknelpunt bij het Liesbosch Nieuwegein'
Provinciale Staten heeft bij het vaststellen van de Kadernota 2016 de motie 'oplossing voor fietsknelpunt bij het Liesbosch Nieuwegein' aangenomen (zie bijlage 3). Met de motie wordt aandacht gevraagd voor een knelpunt in het huidige fietsnetwerk, namelijk de gevaarlijke fietsverbinding via de Ravenswade.
Deze gevaarlijke situatie vormt een ontbrekende schakel in de provinciale hoofdfietsroute Houten-Nieuwegein-Utrecht. Het oplossen van dit knelpunt verdient hoge prioriteit. Gesuggereerd wordt om met de oplossing aan te sluiten bij andere ontwikkelingen op het bedrijventerrein.
Consequentie plangebied
Met dit bestemmingsplan worden infrastructurele maatregelen genomen, die tot doel hebben om enerzijds de bereikbaarheid van het terrein te verbeteren en anderzijds de verkeersveiligheid van de fietser te verbeteren. Voor meer informatie over de te nemen verkeersmaatregelen wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.
Europese Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
Voor de KRW zijn ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Vierde Nota Waterhuishouding
Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.
In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:
Provinciaal waterplan 2010-2015
Het waterplan omvat beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt.
De provincie stelt in haar waterbeleid doelen, kaders en normen en houdt toezicht op de uitvoering door de waterschappen. Deze leggen hun waterbeheerplannen ter goedkeuring voor aan de provincie. Ook toetst de provincie de (verbrede) rioleringsplannen van de gemeenten en geeft zij in het kader van de Waterwet vergunningen af voor grote industriële onttrekkingen, drinkwaterwinningen en KWO-systemen.
Daarnaast voert de provincie beleid uit betreffende provinciale vaarwegen en grondwaterbescherming. Voor de ruimtelijke aspecten van het waterbeleid is het provinciale Waterplan een Structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), binnen de watertoets let de provincie op haar belang.
Keur Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
Gemeente Utrecht heeft samen met 8 andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven. Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen
Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de volgende waterthema’s:
Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om gebieden klimaatbestendig in te richten. Dit betekent dat de aan te leggen waterberging wordt gebaseerd op de richtlijn van 45 mm per m2 verhard oppervlak. Conform het beleid van het waterschap is de eis dat de toename aan verharding wordt gecompenseerd (500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied, volgens Algemene regels Keur nr. 14) .
Nieuw toegevoegde bebouwing heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater naar de sloten afstroomt. Hetzelfde geldt bij uitbreiding van (erf-)verharding. In de Keur is daarom opgenomen dat het verboden is om zonder watervergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld af te voeren.
Consequentie plangebied
Voor de watertoets wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.
De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.
De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.
Daarnaast is in de Wet natuurbescherming een herbeplantingsplicht opgenomen bij het tenietgaan van houtopstanden. Dit dient in beginsel plaats te vinden binnen 3 jaar op dezelfde grond waar de bomen hebben gestaan.Provinciale Staten hebben op dit beleidsterrein meer regelgevende bevoegdheden gekregen, waarbij de wetgever een aantal kaders heeft gesteld. De provincie heeft de regels met betrekking tot de herplantplicht vastgelegd in de 'Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017'.
Ecologische Hoofdstructuur
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN/EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017
Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van Utrecht de 'Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017' vastgesteld.
De bescherming van het houtareaal in Nederland werd tot de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming voor het belangrijkste deel geregeld in de Boswet (1963) en bijbehorende besluiten. Met de Wet natuurbescherming is een deel van de bevoegdheden op dit beleidsterrein overgedragen aan Provinciale Staten. Met de Wet natuurbescherming hebben Provinciale Staten op dit beleidsterrein meer regelgevende bevoegdheden gekregen, waarbij de wetgever een aantal kaders heeft gesteld.
De provincie is bevoegd regels te stellen ten aanzien van houtopstanden gelegen buiten de bebouwde kom. Het begrip ‘bebouwde kom’ wordt in de wet verder niet gedefinieerd maar uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II,2011–2012, 33.348, nr. 3, p. 194) blijkt dat het niet de bedoeling is om aan te sluiten bij de begrenzing op basis van de wegenverkeerswet en dat het regime uit de Boswet wordt gehandhaafd.
In artikel 4.2 van de verordening zijn eisen opgenomen voor herplanting. Het doel van deze eisen is om de hoofddoelstelling van het niet achteruit laten gaan van de oppervlakte houtopstanden vorm te geven. Daarnaast is ook de kwaliteit van de houtopstanden van belang. Daarbij wordt gelet op de doelstellingen die de betreffende houtopstand kent. Van belang is bijvoorbeeld dat de houtopstand de functies voor natuur, landschap, houtproductie en recreatie in zekere mate evenwichtig kan vervullen.
De houtopstand dient tenminste vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden te vertegenwoordigen. Hiermee wordt niet bedoeld dat precies dezelfde soorten geplant moeten worden als er voor de velling aanwezig waren. Wel is het de bedoeling dat een houtopstand die een ecologische waarde vertegenwoordigde ook na herplant weer ecologische waarden van minimaal dezelfde kwaliteit kan herbergen.
Consequentie plangebied
De consequenties van het plangebied op de aanwezige natuurwaarden wordt beschreven in paragraaf 4.2.4.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager. De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Erfgoedwet
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Vanaf 1 juli 2016 is de Monumentenwet vervallen en is een deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving overgegaan in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Dit vooruitlopend op de opname van dit gedeelte in de toekomstige Omgevingswet. Het betreft:
Consequentie plangebied
In paragraaf 4.2.5 worden de relevante aspecten voor het plangebied beschreven.
Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen. Ook kan de realisatie van een bedrijf binnen een plangebied van nadelige invloed zijn op woningen buiten het plangebied. In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan.
In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.
Consequentie plangebied
In paragraaf 4.3 worden de consequenties besproken van de milieuzonering.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, woonboten, etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en industrie liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden. Ook als er nieuwe infrastructuur wordt aangelegd, dient akoestisch onderzoek verricht te worden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in (buiten)stedelijk gebied of langs een industrieterrein. Voor geluidsgevoelige bestemmingen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (Lden) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB (53 dB voor autowegen) voor het binnenstedelijk gebied. Met betrekking tot industrielawaai geldt huidig een grenswaarde van (LAr,LT) 55 dB(A) etmaalwaarde.
Consequentie plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan maakt nieuwe infrastructuur mogelijk. Voor de akoestische consequenties hiervan, wordt verwezen naar paragraaf 4.4.1.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Vanaf 1 juni 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi. Informatie uit risicoatlassen en de toepassing van vuistregels uit de circulaire wijzen wijst uit dat over het algemeen sprake is van een laag risiconiveau langs transportroutes. Toch kan soms een nadere beoordeling van met name het groepsrisico nodig zijn.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Vuurwerk
Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.
Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de opslag van zwart buskruit en ontplofbare stoffen die worden gebruikt voor het slopen van gebouwen en fundaties, het uitvoeren van seismisch onderzoek en dergelijke. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.
Besluit ruimte
Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en –regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).
Consequentie plangebied
In paragraaf 4.4.2 worden de voor het plangebied relevante aspecten van externe veiligheid beschreven.
Wet luchtkwaliteit
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
Programmatische aanpak stikstof (PAS)
De programmatische aanpak stikstof (PAS) is een gebieds- en sector overstijgend, integraal programma om de stikstofproblematiek in Nederlandse natuurgebieden het hoofd te bieden. Daarmee wordt enerzijds beoogd dat de natuurdoelen voor Natura 2000 kunnen worden verwezenlijkt en anderzijds dat tegelijkertijd duurzame economische ontwikkeling en cultureel relevante activiteiten mogelijk blijven.
Het programma aanpak stikstof 1 juli 2015-1 juli 2021 verbindt economische ontwikkeling met het op termijn realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van de voor stikstofgevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten voor de Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in dit programma. Het gaat daarbij om het voorkomen van achteruitgang (behoud) en om het op termijn waar nodig realiseren van herstel, om op landelijk niveau een gunstige staat van instandhouding voor deze habitattypen en soorten te bereiken. Het programma bevat daartoe brongerichte maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en herstelmaatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden ook nieuwe economische activiteiten worden toegelaten die stikstofemissie met zich brengen. Deze ruimte voor nieuwe activiteiten wordt 'depositie- en ontwikkelingsruimte' genoemd. Het programma is vastgesteld door de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met Gedeputeerde Staten van de provincies Drenthe, Flevoland, Fryslân, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland, Zuid-Holland en met de Minister van Defensie.
Voor activiteiten die een stikstofdepositie hebben kleiner of gelijk de drempelwaarde geen meldingsplicht of vergunningplicht. De drempelwaarde is vastgesteld op 0,05 mol/ha/jaar. Voor een stikstofdepositie tussen 0,05 - 1 mol/ha/jaar geldt een meldingsplicht. Voor een stikstofdepositie > 1 mol/ha/jaar geldt een vergunningsplicht.
Consequentie plangebied
In paragraaf 4.4.3 worden de voor het plangebied relevante aspecten van luchtkwaliteit beschreven.
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Consequentie plangebied
Voor het plangebied is bodemonderzoek gedaan. In paragraaf 4.4.4 worden de resultaten beschreven.
Structuurvisie Nieuwegein 2030
De structuurvisie beschrijft de ambitie voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen op hoofdlijnen en geeft daarmee een kader voor tussentijdse initiatieven. In het streefbeeld van Nieuwegein in 2030 is het Liesboschterrein aangewezen als een werkgebied en 'upgrading'- gebied. De volgende aandachtspunten zijn relevant:
Uitsnede Structuurvisie Nieuwegein 2030 (bron: Structuurvisie Nieuwegein 2030)
Nieuwegein wil haar regionale positie verstevigen en nog beter gebruik maken van haar centrale en optimale bereikbare ligging in Nederland en langs internationale transportassen.
Voor het bedrijventerrein Liesbosch wordt aanvullend de volgende ambitie verwoord: 'de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen Plettenburg, De Wiers, Rijnhuizen en De Liesbosch zal verbeterd worden door vooral de infrastructuur te verbeteren (bereikbaarheid optimaliseren, aanpak verkeersknelpunten, verbetering openbaar vervoer van en naar bedrijventerreinen, verbeteren van de fietsverbindingen, aanpassen verkeersnormen) en de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte te verhogen. Voor het bestaande bedrijventerrein De Liesbosch wordt gestreefd naar een kwaliteitssprong met een verbetering van de ontsluiting, meer kwaliteit in de buitenruimte en een hoogwaardige bedrijfsmatige invulling'.
Ambitie en opgaven infrastructuur (bron: Structuurvisie Nieuwegein 2030)
De Laagravenseweg (de provinciale weg) wordt in de structuurvisie aangeduid als een te versterken werkas. Een goede verkeersafwikkeling is hiervoor van groot belang.
Consequentie plangebied
Met het nemen van infrastructurele maatregelen wordt het verkeersknelpunt van de kruising N408 met de Ravenswade opgelost. De verkeersafwikkeling van het bedrijventerrein en de N408 wordt vergroot. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (de herontwikkeling van een bedrijfsperceel van 20,3 ha en de daarbij behorende voorwaardelijke verkeersmaatregelen) passen binnen de doelstellingen van de structuurvisie. In paragraaf 4.2.2 wordt beschreven welke verkeersmaatregelen getroffen worden.
Nota Parkeernormen 2011-2015
In februari 2011 heeft de gemeenteraad de nota parkeernormen vastgesteld. Deze maakt onderdeel uit van het verkeersbeleid voor de gemeente Nieuwegein. Het doel van deze nota is het vaststellen van nieuwe parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in Nieuwegein om in de toekomst in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
In de Nota Parkeernormen 2011-2015 zijn de parkeernormen gedifferentieerd, wordt bij het bepalen van de norm veel meer rekening gehouden met locatiespecifieke eigenschappen en zijn er minimum parkeernormen bij vrijstelling. Dit zijn lagere normen dan de standaard parkeernormen die toegepast kunnen worden wanneer uit een mobiliteitstoets blijkt dat die toelaatbaar zijn. Om te voorkomen dat een bouwvergunning om formele reden geweigerd zou moeten worden, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen. De verwachting is dan ook dat de parkeernormen in deze nota veel meer rekening houden met de dagelijkse praktijk.
Bij het bepalen van de parkeerbehoefte voor functies gelden de volgende uitgangspunten:
Consequentie plangebied
Het plangebied ligt binnen de 'geografische afbakening' in de zone 'schil'. In onderstaande tabel wordt de parkeernorm weergegeven voor verschillende bedrijvigheid. De parkeernota geeft de volgende definities voor de verschillende bedrijvigheid:
Parkeernorm (bron: Nota Parkeernormen 2011-2015)
Voor een nadere omschrijving van de consequenties van de Nota Parkeernormen voor het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.5.
Gemeentelijk Mobiliteitsplan+, 2030
In februari 2014 heeft de gemeenteraad het gemeentelijke mobiliteitsplan vastgesteld. Het mobiliteitsplan schetst de visie op het gebied van verkeer en vervoer voor Nieuwegein tot 2030. Verkeer bestaat uit verschillende vervoerswijzen met verschillende belangen die elkaar soms versterken, maar elkaar soms ook in de weg zitten. De 'plus' van het GMP ligt op het terrein van milieu; specifiek lucht en geluid. Een integrale visie, zoals verwoord in het GMP+ moet bijdragen aan het nemen van de juiste maatregelen in het omvangrijke en complexe verkeerssysteem. De doelen van het GMP+ zijn:
Een belangrijke kracht van Nieuwegein is de centraal ligging in Nederland in combinatie met een goede bereikbaarheid. Het mobiliteitsbeleid is erop gericht deze kracht te versterken en te koesteren. Hierbij staat bereikbaarheid van Nieuwegein met volwaardige vervoersalternatieven voor de auto centraal.
Verkeersveiligheid en duurzaamheid zijn daarbij belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk woon-, werk- en verblijfmilieu. Het succes van de auto heeft ook zijn beperkingen: luchtvervuiling, geluidsoverlast, congestie, ruimtebeslag, verkeersveiligheid. Gezien deze beperkingen is het vertrekpunt van de mobiliteitsvisie van de gemeente Nieuwegein het verleiden van mensen om andere vervoersmiddelen dan de auto te kiezen door het aanbieden van volwaardige alternatieven. Dit betekent dat Nieuwegein wel iets te bieden moet hebben om de mensen te kunnen verleiden van andere modaliteiten gebruik te maken. De gemeente kiest er dan ook voor om de rol van de fiets en milieuvriendelijk Openbaar Vervoer te versterken. Daarbij maakt zij gebruik van 4 pijlers:
Goederenvervoer
Gemeente Nieuwegein moet economisch vitaal en aantrekkelijk voor bedrijven blijven. Dit betekent dat er vanuit mobiliteitsbeleid aandacht moet zijn voor stedelijke distributie. Stedelijke distributie omvat al het goederenvervoer met oorsprong of bestemming in de stad, zowel van of naar de ondernemers en publieke instellingen in de stad als naar bewoner/consument.
Naast transport zijn ook andere logistieke activiteiten belangrijk zoals het laden en lossen van goederen. Stedelijke distributie moet in samenhang met bereikbaarheid en leefbaarheid worden bekeken. Weliswaar heeft ze een sterke economische functie, maar haar impact op de maatschappelijke leefbaarheid van de stad kan groot zijn. Het Nieuwegeinse wegennet voor het vrachtverkeer maakt dan ook deel uit van het Kwaliteitsnet Goederenvervoer Regio Utrecht. Het kwaliteitsnet garandeert een betrouwbare reistijd van deur tot deur, zonder afbreuk te doen aan leefbaarheid en veiligheid. Ook op het gebied van goederenvervoer wil gemeente Nieuwegein het gebruik van duurzame vervoerswijzen stimuleren. Ook wil gemeente Nieuwegein in overleg met bedrijven de mogelijkheden van lokale goederen uitleverpunten onderzoeken om vrachtverkeer in verblijfsgebieden te beperken.
De autobereikbaarheid en voldoende aanbod voor parkeren zijn essentiële voorwaarden voor de vestiging van bedrijven op een bedrijventerrein.
Voor de lange termijn, na 2030, zijn voor het gebied rondom de snelweg A12 (de A12 zone) samen met de provincie Utrecht en de gemeente Utrecht en Houten de ambities ontwikkeld om te komen tot een hoogwaardige binnenstedelijke ontwikkeling. Een nieuwe stedelijke zone die zich kenmerkt door een afwisseling van functies (met wonen, werken en voorzieningen) en een goede bereikbaarheid. Hiervoor zal de infrastructuur voor langzaam verkeer, auto en openbaar vervoer een kwaliteitsslag moeten maken. Het beleid en de maatregelen uit het GMP+ dragen hier aan bij.
Fietsnetwerk
Het beleid zet in op het verder verbeteren van het fietsnetwerk. De hoofdstructuur moeten aantrekkelijk zijn in termen van kwaliteit en comfort (snelwegkwaliteit). Onderstaand kaartje geeft het gewenste fietsnetwerk 2030 weer.
Fietsnetwerk Nieuwegein 2030 (bron: Gemeentelijk Mobileitsplan +)
Consequentie plangebied
Het gemeentelijke mobiliteitsplan benoemd concreet twee acties die betrekking hebben op het plangebied:
Zoals beschreven in paragraaf 4.2.2 speelt het voorliggende bestemmingsplan in op beide punten en maakt infrastructurele maatregelen mogelijk die zowel de bereikbaarheid voor autoverkeer als het fietsverkeer verbeteren.
Nota Waterplan Nieuwegein 2006 - 2010
Het Waterplan van Nieuwegein is in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en waterleidingbedrijf Vitens opgesteld en bestaat uit twee delen. In 2004 is de Watervisie Nieuwegein vastgesteld, de beleidsvisie op het waterbeheer van de gemeente. Daarnaast stelt de gemeente jaarlijks een jaarplan Water op. Door ieder jaar een nieuwe uitvoeringsnota op te stellen in plaats van voor meerdere jaren kan beter ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen of nieuw beleid. Samen met de watervisie uit 2004 vormt het jaarplan Water 2017 het Waterplan van Nieuwegein.
Met het waterbeleid en de maatregelen streeft de gemeente naar een watersysteem met voldoende capaciteit en een grote belevingswaarde. Dit betekent dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater goed is en dat er geen overlast meer ondervonden wordt. Daarnaast wil de gemeente ook de aandacht voor het thema water onder haar inwoners vergroten.
Gemeentelijk rioleringsplan Nieuwegein 2014-2018
Voor de planperiode 2014-2018 heeft de gemeente een zogenoemd Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) opgesteld. Ten opzichte van het voorgaande GRP zijn nieuwe taken toegevoegd aan de traditionele zorgplichten voor de rioleringszorg, nl. voor hemelwater en grondwater. Voor de planperiode heeft de gemeente de volgende doelen voor de rioleringszorg:
Alle geformuleerde doelen in het GRP voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn afgeleid van deze vijf hoofddoelen.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert. We krijgen te maken met meer en heftigere regenbuien, langere droge periodes en meer hete zomerse dagen en nachten. Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen moeten we nu al stap voor stap investeren in een klimaatbestendige inrichting van de stad. De gemeente heeft eind 2014 zowel de landelijke als de regionale Intentieverklaring Ruimtelijke Adaptatie ondertekend en is een van de partijen van het regionale samenwerkingsverband Coalitie ruimtelijke adaptatie regio Utrecht. Beleid van de gemeente is om bij herstructurering, renovatie en nieuwbouw inrichtingsmaatregelen mee te nemen die het plan klimaatbestendig en waterrobuust te maken.
Consequentie plangebied
De waterparagraaf wordt in paragraaf 4.2.3 behandeld.
Groenstructuurplan Nieuwegein 2017
Het groenstructuurplan heeft de volgende doelen:
De stad is geen statisch geheel, er zijn altijd ontwikkelingen gaande. Daarom zijn in dit plan ook afwegingskaders en uitgangspunten beschreven. Met behulp daarvan kan het belang van het openbaar groen goed worden meegewogen bij veranderingen in het openbaar gebied. Voor de gebieden met de functie natuur en de lokale ecologische verbinding geldt een nee-tenzij principe (nee, tenzij er sprake is van groot openbaar belang). Voor het overige groen op de Groenstructuur-plankaart geldt ja-mits:
In gebieden die niet op de kaart zijn opgenomen is in ieder geval ruimte voor bewonersinitiatieven en verkoop/verhuur van snippergroen.
Het groenstructuurplan geeft voor hoofdwegen (met een maximale rijsnelheid van 80 km/uur) het gewenste eindbeeld aan dat deze wegen geaccentueerd worden met twee of meer rijen bomen. Deze bomen (tot 20 meter hoog) staan in een groene (midden-) berm. Na een kruising loopt de beplantingsstructuur door.
Consequentie plangebied
De Laagravenseweg (de N408) is een hoofdweg. Langs deze weg zijn 4 rijen bomen aanwezig. Met de realisatie van de nieuwe infrastructuur gaan bomen verloren. Ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan wordt een landschappelijk inrichtingsplan gemaakt voor het groen (en water).
Voor een nadere omschrijving van de consequenties van het Groenstructuurplan voor het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 4.2.4.
Groenstructuurplan
Boombeschermingsplan
In Nieuwegein komt het steeds vaker voor dat binnen de plangrens van ruimtelijke ontwikkelingen bestaande groenstructuren, tuinen en bomen vallen. Het boombeschermingsplan biedt handvatten om dit groen te beschermen en te behouden en, wanneer dat niet mogelijk is, te compenseren. Waardevol groen kan vaak goed in een ruimtelijk plan worden ingepast, als daar in een vroeg stadium van de planvorming rekening mee wordt gehouden. Als het groen niet kan worden ingepast, vergoed de initiatiefnemer de financiële waarde van het groen, en zal de gemeente het elders compenseren.
Het plan Boombescherming in Nieuwegein bestaat uit twee delen:
Consequentie plangebied
Binnen het plangebied zijn geen groenstructuren en/ofgemeentelijke bomen aanwezig die volgens het bomenbeschermingsplan beschermd moeten worden. De te kappen bomen betreffen private bomen (eigendom provincie Utrecht) en hiervoor is het bodembeschermingsplan wel van toepassing. Voor de omschrijving en de consequenties wordt verwezen naar wordt verwezen naar paragraaf 4.2.4.
De gemeenteraad van Nieuwegein heeft op 19 december 2012 de 'Beleidsnota archeologie gemeente Nieuwegein' vastgesteld. De doelstelling van gemeentelijk archeologiebeleid is tweeledig: enerzijds het zorgdragen voor het gemeentelijk, archeologisch erfgoed én anderzijds het verleden onlosmakelijk verbinden met het heden. Conform het Verdrag van Malta moet archeologisch onderzoek niet alleen uitgevoerd worden vanuit een wettelijke plicht ter bescherming van archeologische waarden, maar moet er ook een maatschappelijke invulling gegeven worden aan de resultaten van het onderzoek.
De bodem wordt door archeologen gezien als een enorm, rijk archief waarin gegevens over ons gezamenlijk verleden in zijn bewaard. Uit de periode voordat er geschreven bronnen zijn, is het bodemarchief zelfs het enige archief dat ons informatie kan verschaffen over onze geschiedenis.
De archeologische waarden en de archeologische verwachtingswaarde is door de gemeente Nieuwegein vastgelegd in een gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Consequentie plangebied
Volgens deze beleidskaart ligt het noordelijk deel van het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting en is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen dieper dan 150 cm -mv en een plangebied met een oppervlakte van 10.000 m². Voor het gebied geldt een onbekende archeologische verwachting met betrekking tot het aantreffen van sporen uit het Paleolithicum en Mesolithicum en een lage archeologische verwachting voor alle andere perioden.
Het zuidelijke deel van het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting. Hier is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen dieper dan 30 cm -mv en een oppervlakte van 500 m². De hoge archeologische verwachting heeft betrekking op het aantreffen van sporen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd.
Voor een nadere omschrijving van de aanwezige archeologische waarden wordt verwezen naar paragraaf 4.2.5.
Archeologische beleidsadvieskaart.
Nota bouwen voor de toekomst
Het is van belang om te bouwen met gezonde materialen, het materiaalgebruik te reduceren, zoveel mogelijk te recyclen en grondstofkringlopen te sluiten ('Cradle tot cradle' en 'Circulair Bouwen'). Daarom heeft de gemeenteraad de nota 'Bouwen voor de toekomst; duurzaam bouwen beleid gemeente Nieuwegein' vastgesteld. Hierin is de ambitie geformuleerd om bij nieuwbouw en renovatie te streven naar een milieuprestatieverbetering van 15% of hoger ten opzichte van de op dat moment geldende gebruikelijke bouwstandaard in Nederland.
Naast bovengenoemde prestatie-eis zijn de volgende basismaatregelen vastgesteld:
De milieuprestatie kan bij kleinere en middelgrote (ver)bouwplannen inzichtelijk worden gemaakt met het duurzaam bouwen instrument GPR-gebouw. In dit instrument worden de prestaties beoordeeld en gewogen op de duurzaamheidsthema's: Gezondheid en Gebruikskwaliteit (People), Energie en Milieu (Planet) en Toekomstwaarde (Profit). GPR-gebouw geeft per thema een waardering op een schaal van 1 tot 10, waarbij een 6,0 staat voor de huidige bouwstandaard. Voor Nieuwegein dient de GPR minimaal 6,9 te zijn (op alle thema's) voor een milieuprestatieverbetering van 15% of hoger.
De gemeente streeft naar het vergroten van het aandeel groendaken (zie www.nieuwegein.nl/groendak). Groendaken zorgen niet alleen voor wooncomfort, ze zijn ook mooi om te zien en dragen bij aan waterberging en verkoeling in onze stad. De combinatie met een dakterras levert een hogere belevingswaarde op. De combinatie met zonnepanelen levert een hogere zonopbrengst op.
Energieneutraal Nieuwegein in 2040
Nieuwegein wil in 2040 een klimaatneutrale stad zijn (Coalitieakkoord 2014-2018). Dit sluit aan op het in werking getreden Klimaatverdrag van Parijs. Om klimaatneutraal te worden is het van belang energieneutraal te worden. Daarvoor moet het energieverbruik in de bestaande bouw vergaand worden teruggedrongen en de energievoorziening (warmte en elektriciteit) volledig worden verduurzaamd. Dit betekent onder andere een aardgasloze gebouwde omgeving, waarbij verwarmd wordt via een warmtenet (collectief) of via elektrische warmtepompen (individueel of collectief) of andere duurzame technieken. Verder zal energieopslag op gebouw- of wijkniveau noodzakelijk worden. Het is in ieder geval niet toekomstbestendig om nieuwbouw te ontwerpen op basis van aardgasverwarming. Duurzame alternatieven zijn er al en dienen zo mogelijk nu al te worden toegepast, zo mogelijk ook bij transformaties en verbouwingen. We dagen bouwers uit tot energieneutraal (ver)bouwen en streven daarbij naar borging van ambitieuze afspraken in overeenkomsten. Zo helpen we de markt voor energieneutrale (ver)bouw te versnellen en energieneutrale woningen en gebouwen in Nieuwegein te realiseren. Wellicht is binnen een aantal jaren energieneutraliteit bij transformaties en verbouwingen eenvoudiger te realiseren. Belangrijkste is dat we vanaf nu streven naar energieneutrale gebouwen.
Zoals eerder beschreven vormt het kruispunt N408-Ravenswade in toenemende mate een verkeersknelpunt. Om het voormalige veilingterrein van 20,3 ha te kunnen ontwikkelen, zijn maatregelen aan het wegennet noodzakelijk.
Uitgebreid verkeerskundig onderzoek heeft de oplossingen voor deze problematiek in kaart gebracht. De infrastructurele aanpassingen die worden voorgesteld en ook door de Provincie Utrecht en Rijkswaterstaat zijn onderschreven, verbeteren de bereikbaarheid van het bedrijventerrein sterk. De realisatie van het voorgenomen programma geeft vervolgens een belangrijke aanzet tot een verdere kwalitatieve upgrading van het gebied.
Alle betrokkenen onderschrijven het belang van een goede ontsluiting van het gebied. De te nemen infrastructurele maatregelen zijn randvoorwaardelijk voor de herontwikkeling van het bedrijfsperceel van 20,3 ha. In de regels van dit bestemmingsplan is deze voorwaarde opgenomen als voorwaardelijke verplichting. Kort samengevat komen de maatregelen neer op:
Aanvullend op de maatregelen voor autoverkeer, wordt met dit bestemmingsplan ook de verkeersveiligheid van de fietser verbeterd door de aanleg van vrijliggende fietspaden. Voor de uitgebreidere beschrijving van de te nemen verkeersmaatregelen wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.
Het deel van het plangebied waar geen ontwikkelingen plaats vinden, wordt overeenkomstig de verleende vergunningen bestemd. Dit zijn de bestaande panden aan de Ravenswade 4a-4b. Dit deel van het bestemmingsplan is te beschouwen als een 'conserverend bestemmingsplan'.
Overzicht locaties van verkeersmaatregelen
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van logistieke bedrijvigheid. Het bestemmingsplan maakt algemeen bedrijvigheid met een maximale milieucategorie 3.2 mogelijk; een logistiek centrum is daarmee ook mogelijk. Gezien het feit dat een deel van het gebied een goede zichtlocatie is, de centrale ligging aan de rand van Utrecht en de centrale ligging in het land is het gebied bij uitstek geschikt voor logistieke activiteiten. De ontwikkeling van het omvangrijke perceel zorgt voor extra werkgelegenheid. Een dergelijke ontwikkeling kan ook een boost betekenen voor de verdere upgrading van de nu deels kwalitatief lage uitstraling van het bedrijventerrein.
De plannen omvatten de realisatie van een grootschalig logistiek / distributie centrum met een bruto-vloeroppervlak van maximaal 140.000 m2 op een kavel van 20,3 hectare (ha) groot. De ligging en omvang van het bouwvlak (circa 18 ha) wijzigt niet ten opzichte van de geldende beheersverordening. Maximaal 70% van het bouwvlak mag bebouwd worden (= circa 126.000 m2). Het pand wordt maximaal 30 meter hoog.
Uit het behoefteonderzoek (zie paragraaf 3.1.1 en bijlage 2) volgt dat de voorgenomen herontwikkeling van de locatie in de vorm van één of twee zeer grootschalige bedrijfshallen gericht op logistiek /distributie aansluit bij het beleid van de provincie Utrecht en de structuurvisie van de gemeente Nieuwegein. De voorgenomen herstructurering van de onderzoekslocatie sluit verder goed aan bij de ontwikkeling naar meer en centraal gelegen nationale distributiecentra. Het aanbod aan (locaties voor) grote en ongedeelde panden (niet aangeboden in meer dan 1 unit) is beperkt.
Uit gesprekken met geïnteresseerde marktpartijen is naar voren gekomen dat, gezien de technologische ontwikkelingen het niet enkel wenselijk, maar ook noodzakelijk is uit te gaan van een hogere gebouwhoogte dan momenteel toegestaan in het bestemmingsplan. Afhankelijk van de inrichting kan dit variëren van 25 tot 30 meter. Daar de herontwikkeling van de locatie zich richt op dergelijke moderne distributiecentra dient de bouwhoogte te worden aangepast naar 30 meter.
Dit bestemmingsplan maakt bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 mogelijk met een maximaal bruto-vloeroppervlak van 140.000 m2.. Onder voorwaarden zijn bedrijven met een maximale milieucategorie 4.2 mogelijk. De definitie bedrijf is ten opzichte van de beheersverordening aangepast, zodat deze beter aansluit bij de beoogde doelgroep. Bedrijf is als volgt gedefinieerd in de regels: 'een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, verhandelen, installeren, herstellen en/of het distribueren van goederen en/of de logistiek daarvan dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend mag plaatsvinden als ondergeschikt onderdeel van de inrichting of instelling in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte, herstelde en/of opgeslagen goederen'.
Deze definitie is ook in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Zoals eerder benoemd, is de realisatie van een logistiek centrum op deze locatie alleen mogelijk als er maatregelen worden genomen aan het wegennet. Voor de uitgebreidere beschrijving van de te nemen verkeersmaatregel wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.
Tot de herontwikkeling van het gebied, kunnen de bestaande bedrijven op het terrein hun bedrijfsvoering continueren.
De verkeerssituatie op en rond De Liesbosch is de afgelopen jaren door zowel Witteveen+Bos als Movares meerdere malen onderzocht voor zowel de gemeente Nieuwegein, provincie Utrecht als Laagraven Investment. Deze eerdere studies vormen het kader voor het bestemmingsplan. Het gaat om:
De aanleiding van de eerste studie 'Mobiliteitstoets De Liesbosch' werd gevormd door de voorbereidingen van een nieuw consoliderend bestemmingsplan voor bedrijventerrein De Liesbosch-Laagraven. Hiervoor diende een mobiliteitstoets te worden opgesteld, waarin de modaliteiten (vracht)auto, bus, fiets en voetganger aan bod komen en waarin de aspecten verkeersveiligheid en capaciteit worden uitgewerkt.
In deze rapportage is ingegaan op de beschikbare en berekende verkeersgegevens voor de huidige en toekomstige situatie. Vervolgens is ook een verkenning van mogelijke maatregelen opgenomen en is samen met de gemeente een voorkeursvariant vastgesteld. Van deze voorkeursvariant zijn de effecten op onder andere de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid nader beschreven. Tenslotte zijn ten behoeve van de mobiliteitstoets een vijftal scenario's bekeken, waarbij conclusies en aanbevelingen zijn uitgebracht.
In de 'Verkeerskundige studie uitbreiding bedrijventerrein De Liesbosch/Laagraven' is voortgeborduurd op de Mobiliteitstoets. Hieruit was gebleken dat de nu aanwezige infrastructuur rondom het bedrijventerrein onvoldoende capaciteit heeft om het extra verkeer als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen verwerken. In de verkeerskundige studie is een groter gebied onderzocht, waarbij naast het bedrijventerrein zelf ook de (boven)regionale verkeersstructuur in de omgeving van het bedrijventerrein is betrokken. Bij deze studie waren Rijkswaterstaat, de Provincie Utrecht, de Regio Utrecht, de Gemeente Utrecht, de Gemeente Nieuwegein en de Gemeente Houten betrokken.
Met behulp van het regionale statische verkeersmodel zijn diverse scenario's doorgerekend, waarbij gevarieerd is in het ontwikkelprogramma op De Liesbosch. Hierbij is ook gekeken naar diverse mogelijke maatregelen, welke voor de doorrekeningen zijn gebundeld tot drie maatregel pakketten. Deze leverde in eerste aanleg niet de gewenste doorstroming binnen het gebied en vervolgens zijn nog twee aanvullende scenario's, met minder programma voor ontwikkeling opgesteld, om te onderzoeken of hiervoor wel een acceptabele doorstroming zonder knelpunten mogelijk is.
Deze twee aangepast scenario's scoorden wel beter dan de oorspronkelijke scenario's. Door de verkleining van het programma ontstaat er meer ruimte en is het mogelijk de afwikkeling van het verkeer op De Liesbosch en de provinciale wegen redelijk tot goed te krijgen. Echter richting het verkeersplein Laagraven en de parallelbaan van de A12 richting Den Haag ontstaan nog knelpunten. In het kader van het Tracébesluit A27/A12 worden maatregelen getroffen om de doorstroming te verbeteren. De parallelrijbanen van de A12 krijgen een extra rijstrook (van twee naar drie rijstroken) en de toerit vanaf het verkeersplein Laagraven wordt gesplitst om het aantal weefbewegingen op de parallelrijbaan te verminderen.
Naar aanleiding van de uitgevoerde Verkeerskundige studie en nadere afstemming, heeft de provincie Utrecht op 12 mei 2015 per brief aan de gemeente Nieuwegein laten weten dat zij in kunnen stemmen met de resultaten in het rapport 'Verkeerskundige studie uitbreiding bedrijventerrein De Liesbosch/Laagraven', Movares, 2 oktober 2014. In die studie is vastgesteld dat uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk is tot scenario 3.0+ als de volgende vijf infrastructuurmaatregelen worden getroffen:
Het opheffen van de doelgroepenstroken (maatregel 3) bleek politiek niet haalbaar, dus de doelgroepenstroken zullen gehandhaafd moeten blijven. Het maximaal te ontwikkelen programma op De Liesbosch moest daarom verlaagd worden om de doelgroepenstroken te kunnen handhaven. De bypass vanaf de N408 naar de A12 (maatregel 5) is niet meer relevant, omdat er in het kader van het Tracébesluit A27/A12 andere maatregelen worden getroffen om de doorstroming te verbeteren. De parallelrijbanen van de A12 krijgen een extra rijstrook (van twee naar drie rijstroken) en de toerit vanaf het verkeersplein Laagraven wordt gesplitst om het aantal weefbewegingen op de parallelrijbaan te verminderen. De overige drie maatregelen zijn het uitgangspunt voor deze verkeerskundige onderbouwing van het bestemmingsplan.
Met name vanuit de zijde van Rijkswaterstaat bestonden twijfels of scenario 3.0+, in combinatie met de genoemde verkeersmaatregelen, het gewenste effect zou opleveren. Om consensus te bereiken van de verschillende betrokken partijen zijn in de 'Studie Liesbosch 2016' nog twee aangepaste scenario's, uitgaande van een naar beneden bijgesteld ontwikkelprogramma, doorgerekend. In deze scenario's zijn de eerder genoemde (overgebleven) verkeersmaatregelen meegenomen, zijnde:
1. Aanleg extra ontsluitingsweg voor De Liesbosch ter hoogte van de aansluiting N409 op de N408;
2. Optimalisatie van de verkeersregeling op het kruispunt N408 - Ravenswade;
4. Aanleg van een extra inrit (inprikker) naar het noordelijk deel van het bedrijventerrein vanaf de N408.
In een brief van 7 februari 2017 aan de gemeente Nieuwegein heeft Rijkswaterstaat Midden-Nederland ingestemd met de maximale ontwikkelscenario's 1.5/1.8 zoals die in de 'Studie Liesbosch 2016', Movares, 26 september 2016 zijn opgenomen. Voorwaarde hierbij is wel dat de benodigde infrastructuurmaatregelen voortijdig worden gerealiseerd. Resultaat is dat met de uitbreiding aan infrastructuur maximaal 3.501 motorvoertuigen per werkdagetmaal extra afgewikkeld kunnen worden op en rond De Liesbosch.
Uit de studies van Movares en bestuurlijke afwegingen volgt dat 156.225 m2 (bvo), conform ontwikkelscenario's 1.5/1.8, is toegestaan als maximum voor de nieuw te realiseren bebouwing binnen het plangebied. Gezien de voorgenomen invulling van het plangebied blijkt dat deze omvang niet volledig noodzakelijk is. In het bestemmingsplan wordt voor de nieuw te realiseren bebouwing in het betreffende gebied derhalve een maximum opgenomen van 140.000 m2 (bvo).
Fietsverkeer
Om de veiligheid van het fietsverkeer op het gehele bedrijventerrein de Liesbosch te vergroten wordt op het bedrijventerrein een aantal vrijliggende fietspaden gerealiseerd. Er ontstaat daardoor een nieuwe hoofdfietsroute vanaf de Liesboschbrug via de Ravenswade, Grote Wade, Biezenwade en de nieuwe ontsluitingsweg ter hoogte van de aansluiting N409 op de N408 (ten zuiden van de Hornbach). Fietsverkeer tussen Utrecht en Houten/Nieuwegein heeft in de toekomstige situatie dan een geheel vrijliggende fietsroute over het bedrijventerrein.
Langs de Ravenswade worden de huidige fietssuggestiestroken vervangen door een vrijliggend eenzijdig tweerichtingsfietspad ten zuiden van de rijbaan. Dit is een secundaire fietsroute en is vooral bedoeld om de bedrijven per fiets goed te kunnen ontsluiten.
De realisatie van de ontbrekende schakels op de hoofdfietsroute tussen de Liesboschbrug en N408 heeft een positief effect op de verkeersveiligheid. Door de realisatie van het vrijliggende fietspad langs de Ravenswade wordt de verkeersveiligheidssituatie ook aanzienlijk verbeterd.
De realisatie van de vrijliggende fietspaden is vrijwel op alle locaties passend binnen de geldende beheersverordening. Uitzondering hierop zijn de vrijliggende fietspaden ter plaatse van de inrit van de McDonalds.
De realisatie van de vrijliggende fietspaden, als onderdeel van het fietsnetwerk, vormen onderdeel van de voorwaardelijke verplichting: het pand dat mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan (de herontwikkeling van de bedrijfskavel) mag in gebruik genomen worden nadat de verkeersmaatregelen gerealiseerd zijn. Voor gedetailleerde tekeningen van de te nemen verkeersmaatregelen wordt verwezen naar bijlage 2 van de regels.
Binnen de overeengekomen verplichtingen zijn ondergeschikte wijzigingen ten behoeve van optimalisaties van het ontwerp mogelijk, dit staat de voorwaardelijke verplichting vanuit het bestemmingsplan niet in de weg. Vanuit de gemeente Nieuwegein en de fietsersbond is verzocht om de aansluiting van de zuidelijke ontsluitingsweg op de Biezenwade/Veldwade te optimaliseren met het oog op de verkeersveiligheid voor fietsers. Voor de veiligheid is het van belang dat het conflictpunt tussen fietsers en (vracht)auto's optimaal wordt ingericht. Dit houdt in dat op het voorliggende ontwerp nog beperkte aanpassingen kunnen en zeer waarschijnlijk zullen worden doorgevoerd. Hierbij moet worden gedacht aan het voorkomen van de volgende aandachtspunten:
Bovenstaande optimalisaties zullen in de uitwerking van het definitief ontwerp, los van het bestemmingsplanproces, verder vorm krijgen, waarmee nadere invulling word gegeven aan de wensen van de gemeente Nieuwegein en de fietsersbond.
Daarnaast wordt nog gekeken naar een optimalisatie van de kruising op de Ravenswade ter hoogte van de McDonalds. Deze optimalisatie is nog onderdeel van onderzoek en zal indien wenselijk in de uitwerking van het definitief ontwerp, los van het bestemmingsplanproces, verder vorm krijgen.
(Vracht)autoverkeer
Diverse betrokken overheidspartijen zijn akkoord gegaan met de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein De Liesbosch onder de voorwaarden dat:
In het onderzoek "Verkeerskundige onderbouwing bestemmingsplan" van Witteveen+Bos (bijlage 7) wordt nader ingegaan op de toekomstige verkeerssituatie met de ontwikkeling van een logistiek centrum op de Liesbosch. De hoeveelheid verkeer neemt als gevolg van de ontwikkeling toe ten opzichte van de autonome situatie, maar de capaciteit van het wegennet wordt uitgebreid.
Navolgend worden de relevante delen uit het verkeerskundig onderzoek weergegeven. In bijlage 2 van de regels is het complete ontwerp van de infrastructurele maatregelen opgenomen. Ondergeschikte wijzigingen ten behoeve van een optimalisatie van het ontwerp zijn toegestaan.
Locatie 1
Ontwerp locatie 1
Locatie 2
Ontwerp locatie 2
Locatie 3
Ontwerp locatie 3
Op de ventweg (van locatie 3) kunnen ten behoeve de bereikbaarheid van de aangrenzende agrarische gronden eventueel nog in- en uitritten worden aangesloten, uitsluitend bestemd voor agrarische doeleinden.
De kruispunten met N408 - Ravenswade (locatie 2) en N408 - N409 - nieuwe ontsluitingsweg (locatie 3) zijn met het programma COCON voor de toekomstige situatie doorgerekend. In de tabel zijn de resultaten van de berekeningen weergegeven.
Wachttijden kruispunten, toekomstige situatie (Bron: Verkeerskundige onderbouwing bestemmingsplan, 8 juni 2017, Witteveen en Bos)
Het aantal opstelstroken op het kruispunt N408 - Ravenswade (locatie 2) wordt uitgebreid. De extra capaciteit is nodig om toekomstig verkeer binnen een cyclustijd van 120 seconden af te kunnen wikkelen. Op de Ravenswade komen aparte stroken voor rechtsaf, rechtdoor en twee rijstroken voor linksafslaand verkeer. Daarnaast wordt het aantal opstelstroken voor rechtdoorgaand verkeer op de N408 van noord naar zuid uitgebreid van twee naar drie rijstroken. Net als in de huidige situatie zullen er wel wachtrijen gaan ontstaan, dus er is sprake van een volbelaste situatie.
Op het kruispunt N408 - N409 (locatie 3) blijft het aantal opstelstroken gelijk aan de huidige situatie. Op de nieuwe ontsluitingsweg zijn een aparte rechtsaf en linksafstrook noodzakelijk.
Kruispunten Ravenswade - Veldwade en Ravenswade - inrit McDonald's
Voor de ongeregelde kruispunten Ravenswade - Veldwade en Ravenswade - inrit McDonald's zijn met het intensiteitcriterium van Slop berekening gemaakt om te onderzoeken of de kruispunten ongeregeld kunnen blijven. Voor het kruispunt Ravenswade - Veldwade is dat het geval, maar voor het kruispunt Ravenswade - inrit McDonald's zijn maatregelen nodig om het toekomstige verkeer af te kunnen wikkelen. Het toepassen van een extra brede middengeleider waarbij verkeer (ook LZV's (lange zware vrachtauto's) in twee etappes vanaf de ontwikkellocatie linksaf kan slaan richting de N408, levert een verbetering op qua doorstroming. De doorsteek wordt tevens gebruikt als opstelstrook voor verkeer richting McDonald's waardoor de kans op terugslag richting de N408 zoveel mogelijk wordt beperkt.
De te nemen verkeersmaatregelen zijn opgenomen als voorwaardelijke verplichting: het pand dat mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan (de herontwikkeling van de bedrijfskavel) mag in gebruik genomen worden nadat de verkeersmaatregelen gerealiseerd zijn. Voor gedetailleerde tekening wordt verwezen naar bijlage 2 van de regels.
Openbaar vervoer
In de toekomstige situatie veranderen de busroutes niet ten opzichte van de huidige situatie. De bushaltes op de N408 en de Ravenswade blijven gehandhaafd.
Voor de berekening van de verkeersgeneratie wordt gewerkt met kencijfers van het CROW per netto hectare bedrijfsterrein (zie bijlage 7). Het CROW maakt onderscheid in verschillende type bedrijventerreinen.
Binnen het type 'gemengd terrein' van het CROW vallen bedrijven in de hindercategorieën 1, 2, 3 en 4 die volgens het nieuwe bestemmingsplan zijn toegestaan. Toch kunnen de kencijfers voor 'gemengd terrein' niet voor het gehele gebied worden toegepast, omdat distribueren en/of logistiek ook zijn toegestaan. Het CROW geeft aan dat in dat geval van 'distributieterrein' moet worden uitgegaan. Volgens de kencijfers van het CROW heeft een 'distributieterrein' een grotere verkeersaantrekkende werking dan een 'gemengd terrein'. De verkeerskundige onderbouwing (zie bijlage 7) is uitgegaan van 'distributieterrein' en is daardoor worst case.
De overige type bedrijventerreinen ('hoogwaardig bedrijvenpark', 'zwaar industrieterrein' en 'zeehaventerrein') die in de CROW-publicatie staan, zijn niet direct van toepassing op De Liesbosch. Ze sluiten niet aan bij de beoogde doelgroep (grootschalige logistiek / distributie) en de bedrijfsomschrijving in het nieuwe bestemmingsplan dat bedrijven toestaat die goederen voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, verhandelen, installeren, herstellen en/of distribueren en/of de logistiek.
Voor de verkeerskundige onderbouwing van dit nieuwe bestemmingsplan is uitgegaan van de kencijfers voor 'distributieterrein' voor het nieuw te ontwikkelen gebied en van 'gemengd terrein' voor de bestaande bedrijven direct langs de N408 (waar momenteel Bruynzeel en Paardenkoper gevestigd zijn).
Met dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van een kavel van 20,3 ha mogelijk gemaakt. Bebouwing dient binnen het bouwvlak opgericht te worden. Het bouwvlak (= netto hectare bedrijfskavel) is 18 ha. In de tabel is aangegeven hoeveel verkeer gegenereerd wordt in de toekomst.
Verkeersgeneratie nieuwe situatie (Bron: Verkeerskundige onderbouwing bestemmingsplan, 8 juni 2017, Witteveen en Bos)
Op basis van de kencijfers is bepaald dat er op een gemiddelde weekdag 3.431 mvt/etmaal zijn in de toekomstige situatie. In de huidige situatie rijden er 901 mvt/etmaal (zie bijlage I van het rapport dat als bijlage 7 bij deze toelichting is opgenomen). Dit komt neer op een verschil van 3.431 - 901 = 2.530 mvt/etmaal voor een gemiddelde weekdag. Dit aantal is met de in CROW-publicatie 317 genoemde omrekenfactor van 1,33 omgerekend naar een gemiddelde werkdag: 2.530 * 1,33 = 3.365 mvt/etmaal. Het berekende verschil van 3.365 mvt/etmaal tussen de huidige en toekomstige situatie is dus lager dan de maximaal mogelijke toename (3.501 mvt/etmaal) zoals in het Movares rapport staat vermeld. De verandering van het ontwikkelprogramma past dan binnen het kader van het Movares rapport.
De extra voertuigen worden over het wegennet in het gebied verdeeld. Door de te nemen verkeersmaatregelen, zoals beschreven in paragraaf 4.2.2.2, rijdt het verkeer in de toekomstige situatie andere routes dan nu. Het verkeer wordt herverdeeld over het nieuwe wegennet. Gebleken is dat de intensiteiten op alle wegen toeneemt in 2030 (ten opzichte van 2016) met uitzondering van de Ravenswade.
De toekomstige situatie (de ontwikkeling van de logistieke bedrijvigheid en de daarvoor noodzakelijke infrastructurele maatregelen) is met verkeerssimulatieprogramma VISSIM doorgerekend. De volgende infrastructurele maatregelen zijn meegenomen:
Uit de berekeningen en verkeerssimulaties blijkt dat er met de infrastructurele maatregelen voldoende capaciteit wordt toegevoegd om de huidige overbelasting en het extra verkeer als gevolg van autonome groei en ontwikkelingen te faciliteren. De gemiddelde reistijd per voertuig in het gehele studiegebied is in de plansituatie lager dan in de huidige situatie. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling ten opzichte van de huidige situatie verbetert en dat voertuigen minder tijd nodig hebben om hun bestemming te bereiken.
Dit beeld wordt ook bevestigd door de wachtrijmetingen op de Ravenswade. In de plansituatie is het aantal keer dat er terugslag optreedt naar de N408 gehalveerd ten opzichte van de huidige situatie. Het verkeer op de Ravenswade stroomt dus beter door.
Een logistiek centrum is een arbeidsextensief / bezoekersextensief bedrijf (zie paragraaf 3.2.2). Voor dit soort bedrijven geldt een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per 100 m2 bruto-vloeroppervlak (bvo). Dit betekend dat er 700 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden (0,5 parkeerplaats x 140.000 m2 bvo).
In de plannen voor het logistieke centrum is voorzien in de aanleg van 1.200 parkeerplaatsen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm. Het perceel van 20,3 hectare (waarvan maximaal 126.000 m2 bebouwd mag worden) biedt voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren.
Dit bestemmingsplan maakt ook algemeen bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 mogelijk; bedrijven met een hogere milieucategorie tot 4.2 zijn onder voorwaarden mogelijk. In de regels is een verwijzing opgenomen naar de nota parkeernormen (of diens rechtsopvolger). Ook als in de toekomst een arbeidsintensief bedrijf zich vestigt (waarvoor een parkeernorm van 1,7 per 100 m2 bvo geldt) biedt de kavel van 20,3 ha voldoende ruimte om 2.380 parkeerplaatsen te realiseren. Het parkeren, passend bij de bedrijfsinvulling, moet binnen het kavel worden gerealiseerd.
Uit de berekeningen en verkeerssimulaties blijkt dat er met de infrastructurele maatregelen voldoende capaciteit wordt toegevoegd om de huidige overbelasting en het extra verkeer als gevolg van autonome groei en de gewenste ontwikkelingen te faciliteren. De gemiddelde reistijd per voertuig in het gehele studiegebied is in de plansituatie lager dan in de huidige situatie.
Het is niet zo dat er helemaal geen lange wachtrijen meer ontstaan in de toekomstige plansituatie. Het wegennet op en rond de Liesbosch blijft volbelast maar er is geen sprake van overbelasting, zoals wel het geval is in de huidige autonome situatie.
De extra ontsluitingsweg ter hoogte van de aansluiting N409 op de N408 (ten zuiden van de Hornbach) en de inprikker naar de ontwikkellocatie dragen bij aan de robuustheid van het wegennet (ook in geval van calamiteiten). De herinrichting van de Ravenswade met vrijliggend fietspad en het nieuwe kruispunt bij de inrit van de McDonald's draagt bovendien bij aan het vergroten van de verkeersveiligheidssituatie op het bedrijventerrein. Voor fietsverkeer tussen Utrecht en Nieuwegein/Houten komt er bovendien een nieuwe hoofdfietsroute via de Grote Wade en nieuwe ontsluitingsweg ter hoogte van de aansluiting N409 op de N408 wat een positief effect heeft op de verkeersveiligheid.
Maaiveldhoogte
Er is een inmeting gedaan op locatie. Hieruit is gebleken dat de maaiveldhoogte van het plangebied varieert tussen NAP +1,7 m en NAP + 2,2 m.
Bodem en grondwater
Voor het noordelijk plangebied heeft Aveco de Bondt op 12 juli 2016 een veldonderzoek uitgevoerd naar de bodemsamenstelling en de voorkomende grondwaterstand op de projectlocatie. De resultaten van de onderzoek zijn in bijlage 25 opgenomen. De locatie is in het verleden eind jaren '60 opgehoogd voor de realisatie van het industrieterrein met ca. 2 m zand. Uit het bodemonderzoek volgt dat in de toplaag op de locatie regelmatig nog een laag klei van ca. 0,5 m dikte wordt aangetroffen. Onder het zandpakket bevindt zich het oude maaiveld (klei/veen toplaag van ca. 3 m dikte. Tijdens de boringen is ook de grondwaterstand van dat moment gemeten. Deze varieerde van 0,5 tot 1 meter beneden maaiveld.
Voor het zuidelijke plangebied heeft Aveco de Bondt een veldonderzoek uitgevoerd naar de bodemsamenstelling en de voorkomende grondwaterstand op de projectlocatie (bijlage 8). De bodemsamenstelling van de bovenste 2 – 2,5 meter is in kaart gebracht met handboringen. Hieruit blijkt dat de bovenste 0,50 – 0,70 meter bestaat uit klei-achtig materiaal. Onder deze laag bevindt zich matig tot zeer grof zand. Tijdens de boringen is ook de grondwaterstand van dat moment gemeten. Deze varieerde van 1,0 tot 1,2 meter beneden maaiveld.
Het is duidelijk dat de ontwikkelingslocatie is opgehoogd met 2 meter zand en hieronder een oude maaiveldlaag aanwezig is met een toplaag van klei/veen van 3 meter. Het (nieuwe) maaiveld op de ontwikkelingslocatie heeft een dunne toplaag van klei en de grondwaterstand kan tot minder dan een meter onder maaiveld stijgen. Bovenstaande resulteert erin dat de locatie zich niet goed leent voor infiltratie van hemelwater.
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in een peilgebied met streefpeilen NAP +0,45 m en NAP +0,35 m, respectievelijk in de zomer en de winter. In het noorden van het projectgebied bevindt zich een plas welke in de legger aangemerkt staat als geïsoleerd water. Deze plas is echter niet met bergingsdoeleinden aangebracht en het waterschap heeft er dan ook mee ingestemd dat bij eventuele demping van deze plas geen compensatie is vereist. Langs de N408 lopen diverse tertiaire oppervlaktewateren. Ter hoogte van de kruising tussen de N408 en N409, waar de nieuwe ontsluitingsweg is gepland, zijn de bermsloten onderdeel van het primaire watersysteem van het waterschap.
Overzicht oppervlaktewater legger
Overige (water)belangen
Binnen het gebied zijn geen overige (water)belangen bekend. Dat wil zeggen dat er geen raakvlakken met waterkeringen zijn, dat het plangebied geen grondwaterwingebied betreft en dat er geen persleidingen in de buurt liggen (bron: www.dewatertoets.nl & provincie Utrecht).
Door Aveco de Bondt is een watertoets uitgevoerd waarin de voorgenomen ontwikkeling getoetst is aan o.a. het beleid van het waterschap. De volledige watertoets is als bijlage 9 bijgevoegd.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan en de bestaande beheersverordening bestaat uit twee delen:
In deze paragraaf wordt onder andere beschreven welke watercompensatie nodig is voor beide ontwikkelingen.
Uitbreiding bouwmogelijkheden op de kavel
De bebouwing op het perceel neemt toe. Met het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat maximaal 70% van het bouwperceel bebouwd wordt (= 70% x 18 ha = 12,6 ha). Nog onbekend is wat de toename verhard oppervlak (bebouwing en verharding) door de herontwikkeling zal zijn. Om een indicatie te geven van de bergingsopgave is een worst-case scenario uitgewerkt, waarbij de volledige ontwikkelingslocatie verhard wordt. Er wordt gekeken naar berging in oppervlaktewater (binnen en buiten plangebied), berging in ondergrondse voorzieningen en een combinatie van deze twee.
Wanneer een toename van het verhard oppervlak middels oppervlaktewater gecompenseerd wordt, dient rekening gehouden te worden met een compensatieplicht van 15%, bij voorkeur binnen het plangebied. De her te ontwikkelen kavel is 20,3 hectare. Voor het bestaand bebouwd en verhard oppervlak is 2010/2015 als referentiesituatie aangemerkt.
Aanwezige bebouwing en verharding situatie 2010/2015
De huidige verharding is 14,9 ha. De toename verhard oppervlak is hiermee 5,4 ha. Er zal 8.100 m2 oppervlaktewater moeten worden aangelegd. Wanneer een toename van het verhard oppervlak in ondergrondse voorzieningen (bijvoorbeeld bergingskratten) wordt gecompenseerd, wordt uitgegaan van 45 mm berging per vierkante meter. In geval van 5,4 ha toename verhard oppervlak komt dit neer op 2.430 m3 berging. Wanneer dit in wordt geborgen in kratten van 0,66 meter hoog en 0,8 meter breed/lang, zullen ca. 6000 kratten benodigd zijn. gezamenlijk hebben deze een oppervlak/ruimtebestek van 3.840 m2. Een combinatie van de hiervoor genoemde oplossingen is ook mogelijk.
Ten aanzien van de klimaatambitie van het waterschap om 45 mm voor het geheel verhard oppervlak te bergen, wordt doorverwezen naar de ambitie van de ontwikkelaar. Hiervoor wordt geen eis opgenomen en het is aan de ontwikkelaar hoe hier mee wordt omgegaan. Ter indicatie kan echter op dezelfde wijze een benodigde voorziening worden doorgerekend als voor de compensatie eis. Zo leidt 20,3 ha verharding tot een benodigde berging van 9.135 m3. Dit kan worden geborgen in 22.500 kratten met een gezamenlijk oppervlak van 14.400 m2.
Gezien de omvang van het bouwvlak (18 ha) en het bebouwingspercentage van 70% is 7,7 ha beschikbaar voor de aanleg van wegen, parkeervoorzieningen en watercompensatie. Op eigen terrein is voldoende capaciteit om water te compenseren.
Infrastructurele maatregelen
Ten behoeve van de infrastructurele maatregelen wordt verharding aangebracht en sloten worden gedempt. Dempingen dienen voor 100% te worden gecompenseerd. Extra aan te brengen verharding dient eveneens gecompenseerd te worden (15%).
Met de te nemen verkeersmaatregelen worden geen wijzigingen doorgevoerd in de hoofdstructuur van het watersysteem. Door de ingrepen van de ontsluiting van het bedrijventerrein, is er sprake van:
De watercompensatieopgave bedraagt 1.050 m2 vanwege het dempen van open water en 965 m2 vanwege de toename van het verhard oppervlak. De totale watercompensatieopgave komt daarmee op 2.015 m2.
Overzicht totale watercompensatie in m2.
Idealiter wordt de watercompensatie nabij de nieuw aan te leggen verharding gerealiseerd. Dit is praktisch niet mogelijk voor de zuidelijke ontsluitingsweg (vanwege eigendomsgrenzen en onmogelijkheden voor verdere verwerving). Gekeken is naar een alternatieve invulling die recht doet aan de wateropgave.
Ter plaatse van de nieuwe zuidelijke ontsluitingsweg is het mogelijk om een wadi aan te leggen tussen de hoofdrijbanen en de ventweg. Het oppervlak van de te realiseren wadi bedraagt 475 m2. Voor de wadi is de te realiseren bergingscapaciteit bepalend; deze ligt tussen de 110 en 185 m3 en is afhankelijk van de daadwerkelijke diepte van de wadi.
De benodigde bergingscapaciteit voor een deel van de zuidelijke ontsluiting (3.050 m2) wordt afgewenteld op de wadi. Uitgaande van een bui van 45 mm, is een bergingscapaciteit van 137 m3 nodig. Dit valt ruimschoots binnen de te realiseren bergingscapaciteit van de wadi.
In onderstaande tabel een overzicht van de watercompensatie. Er wordt voorzien in 1.875 m2 open water en een wadi van 475 m2, die een bergingscapaciteit heeft van tenminste 137 m3.
Overzicht watercompensatie
Aan de noordzijde (locatie 1) wordt ruim voldaan aan de gewenste compensatie (449 m2 overschot). In het midden (locatie 2) is sprake van een watertekort (97 m2 watertekort), maar dit wordt ruim gecompenseerd door het overschot aan de noordzijde.
Aan de zuidzijde (locatie 3) blijft sprake van een klein watertekort van 35 m2. In de uiteindelijke definitieve uitwerkingen wordt deze extra berging gerealiseerd in de optimalisatie van de verbreding van de bestaande watergangen, zodat voor het zuidelijke deel de benodigde watercompensatie wordt opgelost.
Dimensionering van de verschillende maatregelen, inclusief uitwerking in dwarsprofielen en doorrekeningen van benodigde maatregelen (waaronder duikerdiameters), worden voor de aanvraag van de benodigde watervergunning uitgewerkt.
In onderstaande uitsneden wordt een voorstel voor de watercompensatie weergegeven. Voor een compleet beeld wordt verwezen naar bijlage 10. Voorgesteld wordt om de watercompensatie als volgt te realiseren:
Voorstel watercompensatie locatie 1 Voorstel watercompensatie locatie 2
Voorstel watercompensatie locatie 3
Duikers
Vanwege het dempen van watergangen door kruisingen van de weg, zijn er duikers nodig om de afwatering en/of wateraanvoer van het watersysteem te waarborgen. Er zijn daarbij de volgende nieuwe duikers voorzien:
Overzicht duikers
Voor meer informatie over de duikers, wordt verwezen naar bijlage 10.
Vuilwater
Het vuilwater wordt gescheiden van hemelwater aangeboden aan het bestaande pompstation voor de afvoer van vuilwater in de omgeving. Hierbij zal worden aangesloten op een deel van de bestaande infrastructuur. Een groot gedeelte van de huidige riolering zal worden verwijderd en vervangen door een nieuw stelsel. Met de gemeente dient nog afstemming plaatsvinden op welke wijze dit exact zal worden ingevuld.
Bouwpeilen
Ten aanzien van het te hanteren bouwpeil dient rekening gehouden te worden met de droogleggingseis van 0,7 meter. De maximale waterstand in de bermsloten is NAP +0,75 m (zomerpeil + 0,30 m peilstijging). Het maaiveld moet daarom minimaal NAP +1,45 m zijn. Aangezien dit in de huidige situatie al het geval is zal dit geen problemen opleveren. Het is met het oog op klimaatverandering en het voorkomen van hevigere buien dan de ontwerpbui wel aan te raden om bebouwing op een hoger niveau te bouwen dan de weg / parkeervoorzieningen. Wanneer er wateroverlast plaatsvindt zal dit minder snel tot economische schade leiden.
Transport hemelwater
Het hemelwater van schone oppervlakken (daken) zal bij voorkeur of via een wadi worden afgevoerd of direct op nieuw aan te leggen oppervlaktewater binnen het plangebied worden geloosd. Voor het hemelwater van de wegen en parkeervoorzieningen zal voor grote delen van de locatie gelden dat dit zal worden afgevoerd via een riolering onder de (weg)verharding. Door kolken langs de wegen en parkeervoorzieningen toe te passen wordt de riolering gevuld. De riolering ligt uiteindelijk in een afschot richting de nog aan te leggen sloten binnen het plan gebied en loopt hier in leeg. Idealiter bevindt het uitstroomniveau van de riolering zich op NAP +0,75 m of hoger.
Zuiveren hemelwater
Wanneer er rechtstreeks op (nieuw aan te leggen) oppervlaktewater geloosd wordt, dient rekening gehouden te worden met de kwaliteit van het lozingswater. Water dat van daken komt kan in een apart stelsel worden verzameld en direct op het oppervlaktewater geloosd worden. Water dat van de weg en de parkeervoorzieningen afkomstig is, is mogelijk verontreinigd. Hiervoor dient een grondpassage, wadi danwel een sedi-pipe oplossing, te worden voorzien. Voor gebieden met opstelplaatsen voor vrachtauto’s geldt dat dit in combinatie met een oliewaterscheider toegepast dient te worden. Op deze wijze wordt vervuiling van het oppervlaktewater tegengegaan.
Vergunningen
Voor de uitvoering van de werkzaamheden zullen een aantal vergunningen aangevraagd moeten worden. Vergunningplichtige activiteiten zijn:
In 2015 is reeds een quick-scan opgesteld voor het gebied van de voormalige Greenery (locatie 1). In bijlage 11 is deze quick-scan bijgevoegd. Op basis van deze quick-scan is geconcludeerd dat in het gebied wel beschermde soorten kunnen voorkomen. Het betreft enerzijds soorten die onder het lichte beschermingsregime vallen, waarvoor men bij de uitvoering rekening dient te houden met de zorgplicht, maar daarnaast ook meer beschermde soorten als vleermuizen en gebouw bewonende jaarrond beschermde vogelsoorten als de huismus en gierzwaluw.
Locatie 1 Locatie 3
In november 2016 is een vervolg onderzoek uitgevoerd, waarbij naast locatie 1 ook locatie 3 is onderzocht (bijlage 12). Uit dit aanvullend onderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus of gierzwaluw zijn aangetroffen. Ook zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld van vleermuizen.
Op basis van de quick-scan is gebleken dat het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van beschermde (natuur)gebieden. Met de voorgenomen plannen is hierdoor geen sprake van (significante) aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden die beschermd zijn in het kader van de NB-wet of kernkwaliteiten van de NNN. Vervolg onderzoek is niet noodzakelijk.
In 2017 zijn de eerdere quick-scans, welke getoets zijn aan de destijds vigerende natuurwetgeving (Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998), geactualiseerd. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet vervangen. Deze wijziging heeft tot gevolg dat sommige soorten niet langer beschermd zijn (o.a. bittervoorn, tongvaren etc.) terwijl andere soorten per 1 januari 2017 wel een beschermde status hebben. Bovendien zijn er in de Wet natuurbescherming een aantal soorten waarvoor in sommige provincies wel of geen provinciale vrijstelling geldt. Binnen het te ontwikkelen gebied zijn geen soorten te verwachten die onder de Wet natuurbescherming strikt beschermd zijn binnen de Provincie Utrecht, uitgezonderd algemeen voorkomende broedvogels.
De invoering van de Wet natuurbescherming heeft geen procedurele consequenties ten aanzien van beschermde soorten flora en fauna voor de beoogde ontwikkelingen binnen industrieterrein de Liesbosch. De actualisatie van de eerdere quick-scans beschrijven hoe eventueel beschermde diersoorten geweerd kunnen worden in het gebied, in afwachting tot het aanvangen van de toekomstige werkzaamheden (bijlage 13). De volgende natuurwaarden zijn in het plangebied aangetroffen tijdens de verschillende natuuronderzoeken.
Vissen & amfibieën
Broedvogels
Vleermuizen
Ten behoeve van de verkeersmaatregelen, moeten bomen gekapt worden. Voor de te kappen bomen geldt een herplantplicht. In deze paragraaf wordt per deellocatie kort toegelicht hoe de situatie is. In bijlage 14 is het landschappelijke inpassingsplan opgenomen.
Bestaande groenstructuur
Locatie 1
Het wegontwerp van de nieuwe noordelijke aansluiting heeft gevolgen voor de vier bomenrijen bestaande uit essen. Er komen twee rijen te vervallen, enerzijds door de wegverbreding, anderzijds door de benodigde ruimte voor watercompensatie (de huidige watergang zal worden verplaatst en verbreed). De vier bomenrijen essen in het noordelijke deel zijn gemiddeld in matige tot slechte staat. De essen hebben last van essentaksterfte, veel dood hout en een matige kroon ontwikkeling.
Locatie 2
Ter hoogte van de bestaande ontsluiting bij Mac Donalds komen twee kwalitatief slechte bomen te vervallen.
Locatie 3
In het zuidelijke deel komen twee rijen eiken te vervallen vanwege de nieuwe zuidelijke aansluiting en een rij in de oostelijke berm een rij eiken in verband met de wegverbreding en de aanleg van het benodigde geluidsscherm. De te kappen zomereiken zijn kwalitatief goed.
Compensatie
In totaal worden 172 bomen gekapt en 189 bomen terug geplant. Daarmee wordt voldaan aan de minimale herplantplicht van 184 bomen. In bijlage 14 is inzichtelijk gemaakt welke bomen gekapt worden en op welke locaties bomen worden herplant.
Locatie 1
Bij het noordelijke deel (locatie 1) gaat het om een stedenbouwkundige inrichting. De gemeente Nieuwegein heeft hiervoor de ‘ontwerpstructuurvisie 2030’ opgesteld. Voor de N408 zijn de volgende kenmerkende onderdelen van de ‘stadsentree’ en de ‘werkas’ van toepassing. Dit betekent een groene entree in de vorm van van minimaal twee bomenrijen. De compensatienorm voor dit deel is 1:1. Door een nieuwe bomenrij op de insteek van het nieuwe talud te plaatsen, zijn er meer mogelijkheden voor natuur.
Daarnaast is een compensatie gezocht in de middenberm. Voor een deel is de middenberm al beplant. Het verder aanvullen van de boomstructuur in de middenberm geeft ‘maat en schaal’ aan het (ver)brede wegprofiel. Ook de open gevallengaten van de boomstructuur van de oostelijke berm (matige kwaliteit essen) kan in het noordelijke deel worden aangevuld met twee rijen eiken. Langs de A12 zone zijn enkele bomen gecompenseerd in aanvulling op de bestaande bomenweide. Deze aanvulling geeft een landschappelijke inpassing van de te ontwikkelen bedrijfskavel.
Locatie 2
Het middendeel heeft een beperkte functie in de boomcompensatie. Het terreintje bij de Mac Donalds krijgt een kwalitatieve opwaardering door enkele bomen. Het overige gebied valt binnen het vrij van bomen te houden gebied van het hoogspanningstracé.
Locatie 3
In het zuidelijke deel worden er 40 bomen ten behoeve van de realisatie van het geluidscherm. Deze bomen dienen met een factor 1,3 gecompenseerd te worden (opslag van 0,3 rekening houdend met de hersteltijd in jaren van 10-50 jaar).
De 52 bomen die terug geplant worden, worden deels gecompenseerd in de noord-westelijke berm (aanvulling op de bestaande boomstructuur) en langs de nieuwe insteker. Ter hoogte van de fietstunnel wordt de boomstructuur langs de N408 hersteld door een gevarieerde bomenweide. Hierbij is rekening gehouden met de gewenste sociale veiligheid van de fietstunnel.
Ten behoeve van de verkeersmaatregelen, moeten bomen gekapt worden. Voor de te kappen bomen geldt een herplantplicht. In deze paragraaf wordt per deellocatie kort toegelicht hoe de situatie is. In bijlage 14 is het landschappelijke inpassingsplan opgenomen. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de herplantplicht.
Ten aanzien van de Wet natuurbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen binnen het onderzoeksgebied, mits de onderstaande aanbevelingen worden opgevolgd.
Vissen & amfibieën
Vleermuizen
Broedvogels
De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden. Deze wet vervangt de flora en faunawet. Voor onderliggend project heeft dit geen consequenties (zie bijlage 13).
In juni 2016 is een archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek verricht voor het plangebied (bijlage 15). Het plangebied is daarbij verdeeld in drie delen:
Ligging onderzochte locaties
Voor het plangebied en de drie zoekgebieden is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het doel hiervan was om op basis van de bestaande gegevens inzicht te verkrijgen in de bodemkundige, geo(morfo)logische, archeologische en historisch-geografische en kenmerken van het plangebied. Op basis van de resultaten hiervan, is een specifiek archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Daarnaast is ook naar de cultuurhistorie gekeken. Het doel van deze cultuurhistorische inventarisatie is om vast te stellen of er in het plangebied mogelijk sprake is van cultuurhistorische objecten of structuren die door de voorgenomen ontwikkeling verstoord dreigen te worden, of dat hierop een verhoogd risico bestaat, en vervolgens aanbevelingen te doen voor een eventueel vervolgtraject. De inventarisatie cultuurhistorie omvat geen nieuwe waardestelling of bouwhistorisch onderzoek van eventueel aanwezige objecten en elementen.
Locaties 1 en 2
Archeologisch bureauonderzoek
De ondergrond van het plangebied en zoekgebieden 1 en 2 bestaat naar verwachting uit rivierkomafzettingen. Voor deze afzettingen geldt een lage archeologische verwachting vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Onder deze rivierkomafzettingen bevinden zich pleistocene afzettingen. Voor deze afzettingen geldt een onbekende verwachting op het aantreffen van bewoningssporen uit het Paleolithicum en het Mesolithicum. In deze perioden was in het gebied geen sprake van permanente menselijke bewoning.
Sporen van jager-verzamelaars die in deze perioden mogelijk door het gebied hebben getrokken kunnen worden aangetroffen in de top van de pleistocene afzettingen (afgezet tot en met de laatste ijstijd). De top van deze afzettingen bevindt zich ter hoogte van het plangebied en de drie zoekgebieden tussen -4 en -2 m NAP (tussen 3,5 en 6 m –mv). De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied en zoekgebieden 1 en 2 is circa +1,5 – +2,0 m NAP.
Voor het plangebied en zoekgebieden 1 en 2 geldt dat een lage archeologische verwachting vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. In geval van bodemroerende ingrepen dieper dan 3 m –mv wordt geadviseerd archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen om de diepteligging en intactheid van de top van de pleistocene afzettingen te toetsen.
Geo-archeologische boringen
Aanvullend zijn er geo-archeologische boringen uitgevoerd voor locatie 1 (bijlage 16). Omdat ter plaatse van locatie 2 een geringe ingreep plaats vindt (een aanpassing van de bestaande infrastructuur), zijn hier geen boringen uitgevoerd.
Het doel van het geo-archeologisch booronderzoek is het verkrijgen van informatie over de diepteligging en de aard van de pleistocene afzettingen en de aard van de laagovergang tussen de pleistocene en holocene ten einde de archeologische verwachting in het gebied voor het Paleolithicum en het Mesolithicum nader te specificeren.
In totaal zijn vijf boorlocaties onderzocht. In alle boringen bestaat de toplaag uit een mengsel van klei, zand en puin. Mede gezien de aard van het bovenliggende materiaal, de huidige maaiveldhoogte en de maaiveldhoogte van het gebied vóór aanleg van het bedrijventerrein (0,1- 0,4 m +NAP), is het zeer aannemelijk dat het gaat om compactie als gevolg van ophoging ten behoeve van de aanleg van het bedrijventerrein.
De top van het pleistocene dekzand is geërodeerd. De mate van erosie lijkt echter beperkt aangezien er nog tekenen van bodemvorming in het dekzand aanwezig zijn. Deze bodemvorming heeft echter plaatsgevonden onder relatief natte omstandigheden (vorming gooreerdgrond). De kans op het voorkomen van archeologische resten uit het Paleolithicum en het Mesolithicum wordt gering geacht. De kans op het voorkomen van archeologische resten uit het Paleolithicum en het Mesolithicum wordt gering geacht.
Locatie 3
Archeologisch bureauonderzoek
Ter hoogte van locatie 3 liggen afzettingen behorende tot de Jutphaas stroomgordel in de ondergrond. Deze afzettingen komen voor vanaf een diepte van +1,7 tot -0,6 m NAP. Maaiveldhoogte is hier circa +1,0 – +1,5 m NAP. Stroomgordelafzettingen kunnen dus direct onder de bouwvoor verwacht worden. De hoge verwachting (zie ook paragraaf 3.2.5) heeft betrekking op bewoningssporen daterend uit de IJzertijd en de Romeinse tijd in de vorm van bijvoorbeeld gebruiksaardewerk, dierlijk botmateriaal, huisplattegronden (paalkuilen) en erfgreppels, maar ook menselijke begravingen (crematiegraven). Er geldt daarnaast een middelhoge archeologische verwachting op bewoningssporen uit het Midden-Neolithicum tot en met de Late Bronstijd. De verwachting voor bewoningssporen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd is laag.
Ook in zoekgebied 3 geldt dat zich onder de rivierafzettingen pleistocene afzettingen bevinden. Voor deze afzettingen geldt een onbekende verwachting op het aantreffen van bewoningssporen uit het Paleolithicum en het Mesolithicum.
In geval van bodemroerende ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 m -mv wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, karterende fase.Bij ingrepen dieper dan 2,5 m –mv wordt geadviseerd hierbij eveneens de diepteligging en intactheid van de top van de pleistocene afzettingen in kaart te brengen.
Archeologisch vooronderzoek locatie 3
Voor locatie 3 is een karterend onderzoek uitgevoerd (bijlage 17). Uit dit onderzoek blijkt:
Kaart resultaten booronderzoek locatie 3 (bron: Archeologisch vooronderzoek De Liesbosch zoekgebied 3 aan de Veldwade te Nieuwegein, gemeente Nieuwegein. Vestigia)
Gronden buiten plangebied
Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie heeft In opdracht van Aveco de Bondt op eerdere archeologische onderzoeken een aanvullend archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (bijlage 18) voor de gronden die buiten het plangebied liggen, maar waar werkzaamheden plaats vinden.
Luchtfoto van de ligging van het systeemgebied de Liesbosch (indicatief, in blauw).
(bron: Google Satellite)
Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd met het oog op de van de ontsluiting van het bedrijventerrein De Liesbosch. Het heeft met name betrekking op de grondroerende werkzaamheden die voorzien zijn voor zover deze buiten de plangrenzen vallen van het nieuwe bestemmingsplan Ravenswade e.o. De grondroerende werkzaamheden bestaan onder andere uit het verwijderen van bestaande verharding, het aanbrengen van nieuwe verharding, het dempen van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en de aanleg van een geluidswal/geluidsscherm..
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek in aanvulling op de eerder uitgevoerde onderzoeken, is de archeologische verwachting voor het noordelijke deel van het plangebied (tot en met de Ravenswade) laag voor alle archeologische perioden. Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie acht in het kader van de voorgenomen ingrepen in het noordelijk deel van het plangebied verdere stappen ten behoeve van de archeologische monumentenzorg niet noodzakelijk).
In het zuidelijk deel van het plangebied zijn ter hoogte van het bestaande wegcunet en de bestaande watergangen geen intacte archeologische resten meer te verwachten. Daarbuiten geldt voor het zuidelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting voor sporen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd en een gematigde archeologische verwachting voor sporen uit het Neolithicum en de Bronstijd. De voorgenomen ingrepen in het zuidelijk deel van het plangebied zijn onder te verdelen in vier groepen:
Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie adviseert om enkel voor de ontgravingen ten behoeve van de watercompensatie voor het zuidelijk deel van het plangebied onderzoek te doen door middel van boringen (verkennende fase). Doel van dit onderzoek is uitsluitend het toetsen in hoeverre in deze gebieden de top van de oever- en beddingafzettingen van de Jutphaas stroomgordel intact zijn. De top van deze afzettingen worden binnen 50 cm –mv verwacht. Voor dit onderzoek kan worden volstaan met één boorraai bestaande uit vier boringen met een onderlinge afstand van 50 meter.
Conclusie
Bij de toetsing van de invloed van de bedrijven op de omgeving is het van belang de omgeving juist te typeren. Ook is het van belang te beschouwen in hoeverre de beoogde ontwikkeling milieugevoelig is ten opzichte van bedrijven buiten het plangebied. Typering is van belang omdat de richtafstand tussen een bedrijfsactiviteit en een rustig gebied groter is dan de richtafstand tussen dezelfde bedrijfsactiviteit en een gemengd gebied.
Gemengd gebied
Het plangebied wordt aan alle kanten omsloten door bedrijvigheid. Ten noorden van de A12 ligt de woonwijk Hoograven van de gemeente Utrecht. Tevens is er één woning aanwezig aan het 2de Veld, nabij de kruising van de N408 met de N409. Vanwege de nabijheid van het bedrijventerrein en de aanwezigheid van de A12 en de N408 en N409, is het woonklimaat van deze woningen te beschouwen als 'gemengd gebied'.
Richtafstanden
In het plangebied wordt een logistiek centrum gerealiseerd. Een logistiek centrum heeft op grond van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" een maximale richtafstand van 30 meter tot een gemengd gebied (en 50 meter tot een rustige woonwijk).
Het bestemmingsplan maakt met een afwijkingsbevoegdheid bedrijven met een maximale milieucategorie 4.2 mogelijk. De aan te houden richtafstanden tot woningen in een 'gemengd gebied is 200 meter. De afstand vanaf het bouwvlak tot de dichtstbij gelegen woningen (ten noorden van de A12) ruim 200 meter.
Milieubelastende functies
De dichtstbij gelegen woningen (ten noorden van de A12) liggen op ruim 200 meter van het logistieke centrum.
In het plangebied zijn geen milieugevoelige functies voorzien. Hierdoor zijn eventuele negatieve effecten op het plangebied van in de omgeving gelegen bedrijvigheid niet relevant. Aangezien er geen milieugevoelige functies worden toegevoegd is er van belemmeringen in de bedrijfsvoering van in de omgeving aanwezige bedrijvigheid tevens geen sprake.
Conclusie
Binnen en buiten het plangebied zijn geen milieubelemmerende functies aanwezig en/of voorzien die een belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied en de omgeving vormen.
Tot de herontwikkeling van het gebied, kunnen de bestaande bedrijven op het terrein hun bedrijfsvoering continueren.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de infrastructuur aangepast. Komend vanaf de afrit van de snelweg wordt een nieuwe afslag ten behoeve van het plangebied gerealiseerd (1), de kruising Ravenswade - provinciale weg wordt aangepast (2) en er wordt een nieuwe ontsluiting ter hoogte van de aansluiting N409 op de N408 gerealiseerd (3). Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom nodig.
gg
Overzicht locaties infrastructurele aanpassingen
Nieuwe afslag (1)
De nieuwe afslag geeft toegang tot het beoogde logistieke centrum. Als gevolg van de herontwikkeling neemt het verkeer op de omliggende wegen toe (zie ook paragraaf 4.2.2.3). Deze verkeerstoename heeft geen significant effect, aangezien de verkeersintensiteit op de Rijksweg A12 en de provinciale weg N408 groot is (zoals als bijlage 7 blijkt rijden op dit deel van de N408 46.920 motorvoertuigen per etmaal. In de autonome situatie groeit dit naar 50.750 motorvoertuigen per etmaal). De verkeersintensiteiten op deze wegen zijn dermate hoog, dat de geluidbelasting afkomstig van deze wegen veruit maatgevend is. Een lichte toename van het vrachtverkeer van en naar het plangebied is in relatie tot de A12 en N408 niet waarneembaar.
Daarnaast is de dichtstbijzijnde woning gelegen op ruim 200 meter van het plangebied (het bedrijfsperceel), aan de noordkant van de Rijksweg A12. De afstand van deze nieuwe afslag tot woningen bedraagt tenminste 650 meter. Een lichte toename van het verkeer ter plaatse van het plangebied is niet waarneembaar bij woningen op een dergelijke afstand.
Geconcludeerd kan worden dat met betrekking tot geluid er geen nadelige effecten naar de geluidgevoelige objecten in de omgeving te verwachten zijn.
Nieuwe ontsluiting (2)
De reconstructie van het kruispunt Ravenswade - N408 is beperkter aan aard. De afstand tot geluidsgevoelige functies bedraagt ten minste 500 meter. Gezien de afstand is nader onderzoek niet nodig.
Nieuwe ontsluiting (3)
De nieuw te realiseren zuidelijk ontsluiting ter hoogte van de aansluiting N409 op de N408, welke de Veldwade met de N408 verbindt, ligt op circa 160 meter afstand van twee woningen (voormalige boerderij) aan het 2-de Veld 6 en 6a. De aansluiting wordt gerealiseerd door middel van een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI). De woningen zijn gelegen binnen de wettelijke zone (artikel 74 van de Wet geluidhinder) van de te wijzigen Laagravenseweg, waar het nieuwe kruispunt wordt gerealiseerd. De afstand van de woningen tot het te wijzigen deel van de Laagravenseweg (nieuw kruispunt) bedraagt circa 50 meter.
De twee woningen aan het 2-de Veld liggen binnen de wettelijke onderzoekszone van zowel de nieuwe ontsluitingsweg als het nieuw te realiseren kruispunt. Daarom is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 19). Doel van het onderzoek is het toetsen van de geluidbelasting als gevolg van de nieuwe weg aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast dient te worden vastgesteld of de realisatie van het nieuwe kruispunt met de N408 een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is.
De afstand van de woningen tot het kruispunt van de N408 en N409 is groter dan 150 meter, een kruispunttoeslag is daarom niet aan de orde.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan onder voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. De maximale ontheffingswaarde bedraagt conform artikel 83, lid 3a Wgh 63 dB voor woningen gelegen binnen de zone van een weg met een binnenstedelijke ligging (nieuwe ontsluitingsweg).
Reconstructie
De Wgh spreekt over een reconstructie van een weg wanneer een fysieke wijziging van een aanwezige weg leidt tot een toename van de geluidbelasting op woningen en/of andere geluidgevoelige objecten van ten minste 2 dB.
Schematische weergave ligging woningen aan het 2-de Veld ten opzichte van nieuwe ontsluiting.
Resultaten onderzoek
Omdat sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, dienen maatregelen afgewogen te worden om de geluidbelasting op de twee woningen te beperken tot de heersende waarde. Omdat voor de woningen niet eerder een hogere grenswaarde is afgegeven, geldt de geluidbelasting uit 2016 (60 dB) als heersende waarde.
In de afweging van geluidbeperkende maatregelen geldt een voorkeursvolgorde. Het treffen van bronmaatregelen heeft de voorkeur. Indien bronmaatregelen niet voldoende effectief of niet mogelijk zijn, kunnen maatregelen in de overdrachtssfeer worden overwogen. Indien bron- en overdrachtsmaatregelen niet voldoende effectief of niet mogelijk zijn, komen maatregelen bij de ontvanger (gevelvoorzieningen) in aanmerking.
Bronmaatregelen
Geluidreductie kan worden bereikt door het verlagen van de rijsnelheid, het verminderen van het aantal voertuigen dat gebruikt maakt van de weg of het aanbrengen van geluidreducerend asfalt.
Gelet op het doorgaande karakter van de Laagravenseweg (N408) is het beperken van de verkeersintensiteit en het verlagen van de rijsnelheid niet aan de orde. Vanwege het remmende en optrekkende verkeer bij kruispunten in de weg is het toepassen van geluidreducerend asfalt niet aan de orde.
Overdrachtsmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen kunnen zijn het aanleggen van een geluidsscherm of –wal. Gelet op de beperkte fysieke ruimte langs de oostzijde van de Laagravenseweg, ter hoogte van de woningen, is een aarden geluidswal niet kansrijk.
Om de benodigde geluidreductie te realiseren zijn berekeningen gemaakt van de toekomstige situatie, inclusief een scherm van 80 meter lang. De hoogte van het geluidsscherm bedraagt 2,0 meter, ten opzichte van de weg. Uitgangspunt voor de afstand tussen de kant verharding van de weg en het scherm is 3 meter.
In bijlage 20 is een nadere beschrijving gegeven van de locatie en de uitvoering van het geluidscherm. Door toepassing van het geluidsscherm wordt voldaan aan de heersende waarde (de geluidbelasting in 2016), die in onderhavige situatie geldt als grenswaarde. Een hogere grenswaarde voor de woningen is niet nodig.
De realisatie van het geluidscherm is als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het in gebruik nemen van de zuidelijke ontsluiting.
Visualisatie (groen) geluidscherm
Het Interprovinciaal overleg (Ipo) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/ transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.
Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart weer.
Risicokaart
Blijkens de Risicokaart van de provincie Utrecht bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen. Daarnaast ligt het plangebied ook niet binnen de veiligheidsafstanden van bestaande stationaire risicobronnen, waardoor het Bevi niet van toepassing is. Wel bevinden zich in de omgeving transportroutes van gevaarlijke stoffen, te weten:
Het plangebied is mogelijk gelegen binnen het invloedsgebied van deze transportroutes. Navolgend wordt hierop ingegaan.
Toetsing plaatsgebonden risico
De hiervoor aangegeven transportroutes van gevaarlijke stoffen, worden getoetst aan het plaatsgebonden risico.
Ad. a Aan de rand van het plangebied loopt de aangewezen route gevaarlijke stoffen van Nieuwegein (N408, Laagravensweg). Op basis van de gegevens van de Risicokaart blijkt dat voor deze weg geen sprake is van een PR10-6-risicocontour.
Ad. b De contour voor het plaatsgebonden risico als gevolg van de Rijksweg A12 is bepaald ten behoeve van het Basisnet weg. Ten noorden van de Liesbosch bedraagt deze 25 meter, gemeten vanaf het midden van de Rijksweg. Daarnaast is er een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Het plangebied is gelegen buiten deze zones.
Ad. c Ten noorden van het plangebied loopt een hogedruk 8 inch stalen leiding van defensie (80 bar). Door deze leiding worden uitsluiten K2- en K3-producten vervoerd. De contour voor het plaatsgebonden risico ligt op 0 meter; daarom wordt voldaan aan de norm.
Ad. d. Ten zuiden van de nieuwe infrastructuur ligt een hogedruk aardgasleiding A-510, die een 100% letaliteitszone heeft van 180 meter.
Toetsing groepsrisico
De hiervoor aangegeven transportroutes van gevaarlijke stoffen, worden getoetst aan het groepsrisico. Daarnaast wordt bepaald of een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is.
Ad. a Het aantal vervoersbewegingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N408 bedraagt maximaal 120 (stofklasse GF3). De handleiding verantwoording groepsrisico geeft voor bedrijventerreinen als kengetal een maximale aanwezigheid van 80 personen/ha. Indien op voorgaande de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) toegepast wordt, blijkt dat het groepsrisico minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde bedraagt. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De beperkte verantwoording is opgenomen in bijlage 21.
Ad. b Het groepsrisico als gevolg van de A12 is ten noorden van het plangebied kleiner dan 0,1 x oriëntatiewaarde (Basisnet weg).
Ad. c Voor de defensieleiding (8 inch, 80 bar; uitsluitend transport van K2 en K3 producten) is het invloedsgebied van het groepsrisico een strook van 31 meter aan weerskanten van de leiding. Een klein stukje van het bouwvlak van het plangebied ligt binnen deze strook (Ravenswade 16A, Albert Heijn). Voor dichtheden tot 100 personen per hectare is geen sprake van een groepsrisico bij dit type leidingen. Het groepsrisico bedraagt dus minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde.
Ad.d De hogedruk aardgasleiding (de A-510) is niet relevant zijn omdat er geen gebouwen mogelijk gemaakt worden in de bestemming verkeer-verblijfgebied.
Met dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van een bedrijfskavel mogelijk gemaakt. Bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 worden mogelijk gemaakt. In lijn met de regeling uit de beheersverordening, maakt dit bestemmingsplan onder voorwaarden nieuwe risicovolle bedrijven mogelijk. Indien aangetoond wordt dat de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting ligt, kan medewerking worden verleend aan een initiatief.
Met de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is ook de omgevingsvergunning van Jumbo gecoördineerd ter inzage gegaan. In de omgevingsvergunning is naar voren gekomen dat onderdeel van de opgeslagen artikelen, zogenaamde ADR artikelen zijn. Dit betreft vooral veel cosmeticaproducten en reinigingsmiddelen. Ten aanzien van externe veiligheid is bij de aanvraag omgevingsvergunning een Kwantitatieve Risico Analyse toegevoegd Geconcludeerd is dat de situatie voldoet aan de grenswaarde en de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en blijft onder de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico er is geen 10-6/jaar contour (de risico's zijn zeer beperkt). Het risico voldoet aan de grenswaarde en de richtwaarde zoals gesteld in Bevi. De berekeningen resulteren enkel in een risico-contour voor het plaatsgebonden risico (PR) van 10-8/jaar (de mosgroene ronde contour in onderstaande figuur).
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat er geen relevant groepsrisico aanwezig is. Binnen het invloedsgebied (binnen de eigen inrichting) liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten en is geen bevolking aanwezig. Het maximale aantal slachtoffers blijft onder de minimum grens (10 personen) als aangegeven in Bevi.
Contour (PR) van 10-8 /jaar behorend bij omgevingsvergunning Jumbo
Op het bedrijventerrein zijn primaire bluswatervoorzieningen (ondergrondse brandkranen) aanwezig. De aanwezige bluswatervoorzieningen bevinden zich in de drinkwaterleidingen in eigendom bij Vitens.
Deze brandblusvoorzieningen zijn ook ten westen en zuiden van de herontwikkelingslocatie aanwezig. Op de herontwikkelingslocatie zelf zijn geen openbaar toegankelijke brandkranen aanwezig. Voor de huidige bebouwing is (in het verleden) wel voorzien in een blusvoorziening.
Bij herontwikkeling van het gebied zullen de nutsvoorzieningen binnen het gebied grotendeels worden verwijderd. Afhankelijk van de aard van de te realiseren inrichting(en) worden nieuwe voorzieningen aangebracht, waaronder adequate brandblusvoorzieningen. Dit wordt te zijner tijd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning(en) bouw en milieu nader beoordeeld. De inrichting(en) dienen aan de gestelde eisen te voldoen. Hierbij vindt overleg plaats met Vitens en de brandweer over de benodigde voorzieningen (waterleidingen van voldoende capaciteit / sprinklerkelders / brandblusputten / e.d.).
Geconcludeerd wordt dat er in de omgeving van het plangebied vier potentiële risicobronnen aanwezig zijn, te weten:
Overige risicobronnen zijn niet relevant voor het plangebied.
Ten aanzien van het risico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N408 is uit onderzoek ten behoeve van de beheersverordening “De Liesbosch 2013” gebleken dat het aantal vervoersbewegingen ver beneden de grenzen zijn gelegen waarbij er sprake is van een plaatsgebonden risico. Voor de contouren van het plaatsgebonden risico ten gevolge van vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 geldt dat het plangebied hierbuiten is gelegen.
Voor het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over zowel de N408 als de A12 geldt dat het groepsrisico minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde bedraagt. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de N408 zijn meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico (op basis van artikel 7 Bevt). De beperkte verantwoording is als bijlage 21 toegevoegd aan deze toelichting.
De contour voor het plaatsgebonden risico ten gevolge van de defensieleiding is 0 meter waardoor geen sprake is van een plaatsgebonden risico. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van het groepsrisico waardoor een verantwoording niet aan de orde is. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘externe veiligheid’ geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe risicovolle bedrijven mogelijk. Op basis van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes hoeft de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico daarom niet kwantitatief inzichtelijk te worden gemaakt.
Indien aangetoond wordt dat de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico binnen het bouwperceel van een eventueel toekomstige risicovolle inrichting ligt, kan gebruik gemaakt worden van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Mocht er gebruik gemaakt worden van deze afwijkingsbevoegdheid, dient de invloed van het risicovolle bedrijf op de hoogte van het groepsrisico berekend (en mogelijk verantwoord) te worden. Een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico kan, onder andere, de bluswatervoorziening vormen.
Voor de Wet luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide en zwevende deeltjes (fijn stof) de maatgevende stoffen. Op basis van de prognoses van het RIVM, gebaseerd op autonome groei en ontwikkeling, dreigen de grenswaarden van stikstof en fijn stof niet te worden overschreden. In redelijkheid kan dit echter niet zonder meer worden gesteld (bijlage 22).
Daar op basis van de beoogde ontwikkeling niet met zekerheid gesteld kan worden dat er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarde van stikstof en/of fijnstof in 2025, is nader onderzoek uitgevoerd (bijlage 23). Uit onderzoek blijkt:
Resultaten directe invloed
Uit het onderzoek blijkt dat de toename van de concentraties stikstofdioxiden als gevolg van de directe invloed van het plan ten hoogste 3,5 µg/m3 bedraagt. Het plan draagt derhalve in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De toename van fijnstof bedraagt maximaal 0,1 µg/m3, deze bijdrage is niet in betekenende mate.
Daar sprake is van een bijdrage die aangemerkt moet worden als in betekenende mate, zijn de berekende jaargemiddelde concentraties en het aantal overschrijdingsdagen getoetst aan de grenswaarden uit de 'Wet luchtkwaliteit'. Gebleken is dat:
Hieruit volgt dat wat betreft de directe invloed van het plan, aan de grenswaarden wordt voldaan.
In verband met de geprognosticeerde dalingen in toekomstige achtergrondconcentraties van stikstofoxiden en fijnstof zijn de concentraties NO2 en PM10 voor 2027 in beeld gebracht. De resultaten bevestigen dat ook in het toekomstig jaar 2027 aan de grenswaarden wordt voldaan.
Resultaten indirecte invloed
Uit de resultaten van het rekenmodel blijkt dat de toename van de concentraties stikstofdioxiden als gevolg van de indirecte invloed van het plan ten hoogste 3,1 µg/m3 bedraagt. De indirecte invloed van het plan draagt derhalve in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De toename van fijnstof bedraagt maximaal 0,4 µg/m3, deze bijdrage is niet in betekenende mate.
Daar sprake is van een bijdrage die aangemerkt moet worden als in betekenende mate, zijn de berekende jaargemiddelde concentraties en het aantal overschrijdingsdagen getoetst aan de grenswaarden uit de 'Wet luchtkwaliteit'. Gebleken is dat in de plansituatie:
Hieruit volgt dat wat betreft de indirecte invloed van het plan, aan de grenswaarden wordt voldaan.
In verband met de geprognosticeerde dalingen in toekomstige achtergrondconcentraties van stikstofoxiden en fijnstof zijn de concentraties NO2 en PM10 voor 2027 in beeld gebracht. De resultaten bevestigen dat ook in het toekomstig jaar 2027 aan de grenswaarden wordt voldaan.
PAS
Uit de inventarisatie blijkt dat alleen sprake is van mogelijke effecten op de natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofuitstoot. Uitstoot van zwaveldioxide wordt vooralsnog niet verwacht. Voor de emissies is gekeken naar de mogelijke bronnen, welke enerzijds bestaan uit vervoersbewegingen van personenauto's van werknemers en vrachtwagens t.b.v. het transport van producten op het terrein en anderzijds de stookinstallaties van de gebouwen.
De stikstofuitstoot van de extra berekende verkeersgeneratie motorvoertuigen per etmaal en de bedrijfsactiviteiten met een maximale milieucategorie 3.2 is onderzocht (zie bijlage 24). Hierbij is rekening gehouden met de extraverkeersgeneratie van scenario 1.8 uit de mobiliteitstoets van Movares: 3.501 extra vervoersbewegingen. Het aantal vervoersbewegingen wordt vervolgens verdeeld over personenauto's (75%) en vrachtauto's (25%).
De NOx –emissie als gevolg van gas- en/of olie gestookte installaties van de toekomstige bebouwing is gebaseerd op gegevens uit de databank van CBS, waaruit emissiefactoren zijn bepaald voor industrie (Donkersloot, 2013; Bouman, 2011). Hierin is voor categorie 3 bedrijven een emissiefactor van 131 kg/ha/jaar vastgesteld.
Uit onderzoek blijkt dat:
Emissie van verkeersbewegingen (intern en extern)
Emissie van bedrijvigheid
Conclusie
Aangetoond is dat categorie 3 bedrijven geen negatief effect hebben op natura-2000 gebieden. Het bestemmingsplan maakt algemeen bedrijven met milieucategorie 3.2 mogelijk.
Bedrijven met een zwaardere milieucategorie (tot 4.2) zijn uitsluitend mogelijk, indien aangetoond wordt dat de stikstofuitstoot van het betreffende bedrijf dusdanig is, dat geen melding- en/of vergunningsplicht geldt. Bedrijven met een zwaardere milieucategorie (tot 4.2) worden met een afwijkingsbevoegdheid van het bevoegd gezag mogelijk gemaakt.
Voor de ontwikkellocatie ter plaatse van de voormalige ‘Greenery’ is in het verleden (2011) een uitgebreid historisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is geconcludeerd dat voor de locatie als geheel een verkennend bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd, waarbij voor specifieke verdachte deellocaties aanvullend onderzoek dient plaats te vinden. Daar waar sprake is van puinbijmenging in de bodem dient ook gekeken te worden naar eventuele aanwezigheid van asbest.
Locatie 1
In november 2016 is onderzoek gedaan naar de (actuele) milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van deellocatie 1. Het onderzoek is in augustus 2017 geactualiseerd (bijlage 25). Daarbij is de algemene bodemkwaliteit vastgesteld, maar is ook specifieke aandacht besteed aan de bekende verdachte deellocaties welke uit het uitgevoerde historisch vooronderzoek (augustus 2011) naar voren zijn gekomen.
Daarnaast is aandacht besteed aan mogelijk op de locatie aanwezige slootdempingen, gronddepots, de aanwezigheid van asbest in de bodem, een verdachte deellocatie op het noordelijke deel van de locatie en de aanwezige funderingslagen (indicatief) welke onder de verhardingen zijn aangetroffen. Tegelijkertijd is door Aveco de Bondt bv een asfaltonderzoek (bijlage 27) uitgevoerd.
In de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk (voornamelijk op het zuidoostelijke onverharde terreindeel) zwakke bijmengingen met puin aangetroffen (welke formeel als verdacht dienen te worden beschouwd voor de aanwezigheid van asbest). Daarnaast zijn op een tweetal locaties asbesthoudende plaatmaterialen op het maaiveld aangetroffen. Verder zijn tijdens de onderzoeken geen bodemvreemde materialen (ook niet ter plaatse van de gedempte sloten), olieproducten of andere bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Het gehele terrein (inclusief de gedempte sloten) is opgehoogd met zand. Mogelijk zijn plaatselijk voormalige lokale slootdempingen (dammetjes) aanwezig in de ondergrond welke overigens tijdens onderhavig onderzoek niet zijn aangetroffen. Indien aanwezig worden deze dammetjes milieuhygiënisch niet als problematisch gezien vanwege het (naar verwachting) immobiele karakter en de diepte waarop deze mogelijk gelegen zijn. Bij graafwerkzaamheden dieper dan de opgebrachte zandlaag dient men hierop bedacht te zijn. Bij het eventueel aantreffen van lokaal afwijkende grond- of puinlagen tijdens deze graafwerkzaamheden wordt geadviseerd deze afwijkende bodemlagen te onderzoeken voordat de werkzaamheden weer worden voortgezet.
Ten behoeve van het bodemonderzoek naar de algemene bodemkwaliteit zijn in de bovengrond plaatselijk sterke verhoogde gehalten met kobalt, koper en/ of nikkel gemeten. Vervolgens zijn ter verificatie aanvullende afperkende boringen verricht, waarna geen verhoogde gehalten meer zijn aangetoond en daarmee niet reproduceerbaar. Daarnaast zijn in de bovengrond enkele licht verhoogde gehalten met kobalt, PAK en/of minerale olie en in de ondergrond kobalt, minerale olie en/ of tolueen gemeten. In de geanalyseerde grondmonsters ter plaatse van vermoedelijke ligging van een gedempte sloot zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen met kobalt, nikkel, PCB en/ of minerale olie.T er plaatse van de opslag met zout is een analyse op chloride uitgevoerd, waarbij in de grond een gehalte van 630 mg/kg d.s. is aangetoond. In de onderzochte grondmengmonsters zijn geen gehalten met asbest gemeten welke de normwaarde (50 mg/kg d.s.) voor nader onderzoek overschrijdt. In het grondwater zijn op diverse terreindelen licht verhoogde concentraties met barium, xylenen en naftaleen en plaatselijk dichloorethenen. Daarnaast is lokaal in een wat ruimer gebied chloride in het grondwater gemeten, waarbij ook licht verhoogde gehaltes cyanide zijn aangetoond.
De aard van de verontreiniging duidt op uitloging door opslag van strooizout. De opslag van strooizout heeft in een (oude) hal plaatsgevonden. Aangezien er géén andere potentiële bron bekend is en gezien de bijmenging met cyanide, kan worden geconcludeerd dat de oorzaak van de chloride verontreiniging in het grondwater samen moet hangen met de voormalige opslag van strooizout. Bovenstaande impliceert dat er sprake is van een nieuw geval van bodemverontreiniging, en niet van een historische bodemverontreiniging. Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt dat de zorgplicht, opgenomen in artikel 13 van de Wet bodembescherming van toepassing is en dat de aanwezige verontreinigingen zoveel als redelijk dienen te worden verwijderd.
Bij aanvullend onderzoek is bij deellocatie 15, machinekamers koelcellen, in het grondwater een verhoogde concentratie ethleenglycol (1.800 µg/l). De concentratie ligt beneden het niveau voor nader onderzoek.. De verontreiniging hangt mogelijk samen met de voormalige koeling van de gebouwen en betreft daarmee mogelijk een nieuw geval van bodemverontreiniging. In het kader van de beëindiging van de activiteiten dient deze dan te worden verwijderd. Derhalve wordt vooruitlopend op de daadwerkelijke herontwikkeling nog aanvullend bodemonderzoek geadviseerd en eventuele sanering van deze lokale verontreiniging voor herontwikkeling.
Daarnaast heeft de gemeente Nieuwgein aangegeven dat ter plaatse van het onverdachte terreindeel F nog aanvullend onderzoek - separate analyses op minerale olie van de deelmonsters van mengmonster MMBG-F - plaats te vinden omdat de (plaatselijke) aanwezigheid van sterk verhoogde gehalten met minerale olie mogelijk zou kunnen zijn. Dit onderzoek dient in ieder geval te worden uitgevoerd vooruitlopend op de voorgenomen nieuwbouw. Mocht onverhoopt blijken dat tot sprake is van een lokale sterke verontreiniging (geval van bodemverontreiniging) dan is sanering van deze lokale verontreiniging voorafgaand aan de nieuwbouw eveneens noodzakelijk.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten zijn er, behoudens lokaal ter plaatse van de hierboven genoemde mogelijk aanwezige lokale verontreinigingen, géén milieuhygiënische beperking voor de voorgenomen herontwikkeling. Ter plaatse van deellocatie 15 en het terreindeel F dient aanvullend onderzoek plaats te vinden ter controle / verificatie. Ter plaatse van de chloride verontreiniging dient een grondwatersanering te worden uitgevoerd om deze verontreiniging zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te verwijderen. Daarnaast wordt geadviseerd om voorafgaand aan de herontwikkeling de op het maaiveld aangetroffen asbesthoudende plaatmaterialen te laten verwijderen door een gespecialiseerd bedrijf.
Conclusie bodem locatie 1
De algehele bodemkwaliteit en de eventuele sanering van de lokale verontreiniging vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouw dient het aanvullend onderzoek c.q. de grondwatersanering te worden uitgevoerd.
Kwaliteit funderingslagen en asfaltverharding locatie 1
Over grote delen van de onderzoekslocatie worden funderingslagen aangetroffen. Deze funderingslagen zijn indicatief beoordeeld en geclassificeerd als toepasbaar (onder voorwaarden). In de indicatief onderzochte funderingsmonsters is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond.
Daar op de locatie ook over grotere delen een asfaltverharding wordt aangetroffen, deels ook in de gebouwen, is besloten tot het uitvoeren van een asfaltonderzoek om na te of het betreffende asfalt al dan niet teerhoudend en daarmee al dan niet herbruikbaar is.
Ligging gebouwen
Voor de uitpandige asfaltverharding is bij het onderzoek naar de boorkernen geen teerhoudendheid aangetoond. Dit geldt ook voor de inpandige deellocaties “gebouw 1-zuid, gebouw 2 en gebouw 3”. Op basis van de onderzoeksresultaten komen de asfaltverhardingen van deze deellocaties in aanmerking voor hergebruik.
Uitzondering hierop vormt de deellocatie “gebouw 1-noord”, waar op diverse plaatsen de betonverharding is afgedekt met een dunne laag asfalt. Op basis van de onderzoeksresultaten hier is geconcludeerd dat de betreffende afdeklaag geen homogene asfaltverharding betreft en dat deze deels teerhoudend is.
Locatie 3
Met de nieuw te realiseren ontsluiting ter hoogte van de aansluiting N409 op de N408 wordt agrarische grond ontwikkeld. De milieuhygiënische kwaliteit van de grond is onderzocht om te bepalen of deze een belemmering vormt voor de aanleg van de nieuwe ontsluiting. Daar aanvankelijk de ligging van de te realiseren ontsluiting nog niet bekend was is de begrenzing van het onderzoeksgebied ruim genomen.
Begrenzing locatie 3
Algemene bodemkwaliteit locatie 3
Ter plaatse van de bovengrond van de onverdachte terreindelen van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten met koper, kwik, lood, zink en/ of enkele individuele parameters OCB gemeten. In de ondergrond zijn alleen licht verhoogde gehalten gemeten met nikkel. Er zijn zowel in de boven- als de ondergrond geen gehalten aangetoond welke de toetsingswaarde voor nader onderzoek overschrijden en derhalve geen aanleiding geven voor het uitvoeren van nader onderzoek.
In het grondwater op de onderzoekslocatie zijn maximaal licht verhoogde concentratie met barium en/ of zink gemeten. Er zijn in het grondwater geen concentraties aangetoond welke de toetsingswaarde voor nader onderzoek overschrijden en derhalve geen aanleiding geven voor het uitvoeren van nader onderzoek.
Opgemerkt wordt dat de bovengrond verdacht is voor de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal vanwege de waargenomen zwakke bijmengingen met bodemvreemd materiaal. Ten behoeve van de voorgenomen graafwerkzaamheden ter plaatse van de ontsluitingsweg dient voorafgaand een verkennend onderzoek asbest te worden uitgevoerd.
Grond ter plaatse van de gedempte sloten locatie 3
Dwars op de onderzoekslocatie waren twee smalle watergangen aanwezig, welke in het verleden gedempt zijn. Ter plaatse van de westelijk gelegen gedempte sloot (sloot 1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Er bestaat geen vermoeden voor de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Ter plaatse van de gedempte sloot, welke verder naar het oosten ligt (sloot 2), zijn sterke verontreinigingen met PCB, minerale olie en asbest gemeten. Aangezien een sterke verontreiniging met asbest is aangetroffen wordt geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Nader onderzoek is verricht.
Met nader onderzoek (bijlage 26) zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd ter plaatse van de geplande ontsluitingsweg:
Algemene bodemkwaliteit onderzoekslocatie
Ter plaatse van de bovengrond van de van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten met koper, kwik, lood, zink en/ of enkele individuele parameters OCB gemeten. In de ondergrond zijn alleen licht verhoogde gehalten gemeten met nikkel. Er is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond. In de boven- als de ondergrond zijn geen gehalten aangetoond welke aanleiding geven voor het uitvoeren van nader onderzoek. datum 15 augustus 2017 referentie R-JOK/205 171145 pagina 24 van 25
In het grondwater op de onderzoekslocatie zijn maximaal licht verhoogde concentratie met barium en/ of zink gemeten. Er zijn in het grondwater geen concentraties aangetoond welke aanleiding geven voor het uitvoeren van nader onderzoek.
Bodem ter plaatse van de gedempte sloten
Ter plaatse van gedempte sloot 1 zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Er bestaat geen vermoeden voor de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Ter plaatse van gedempte sloot 2 zijn tijdens voorgaand onderzoek in de bovengrond (0,0-0,5 m –mv) gehalten met enkele zware metalen, PAK, PCB en minerale olie boven de achtergrondwaarde aangetroffen en een overschrijding van de interventiewaarde met asbest. Daarnaast zijn in de ondergrond (1,00-1,50 m-mv) sterk verhoogde gehalten aan PCB, minerale olie en asbest gemeten. De aangetroffen sterke verontreinigingen betreffen een geval van ernstige bodemverontreiniging, deze is vermoedelijk immobiel van aard en betreft het dempingsmateriaal ter plaatse van de voormalige sloot.
Opgemerkt wordt dat tijdens voorgaand onderzoek de boorpunten niet specifiek zijn gesitueerd ter plaatse van de realiseren ontsluitingsweg (betreft onderhavige onderzoekslocatie). Ten behoeve van de te realiseren ontsluitingsweg is nader onderzoek uitgevoerd om de eerder aangetroffen sterke veront-reinigingen nader in kaart te brengen (specifiek) ter plaatse van de te realiseren ontsluitingsweg. Alleen ter plaatse van de onderzochte gedempte sloot zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan PCB's en minerale olie gemeten. In de bovengrond van de gedempte sloot is asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen (1 stuk, circa 30 gram). Ter plaatse van de gedempte sloot zijn echter geen gehalten (gewogen asbest) aangetroffen boven de interventiewaarde, namelijk: 17,6 mg/kg d.s.
Ter plaatse van de zintuiglijk onverdachte grondlagen (naast en onder de gedempte sloot) en in het grondwater zijn geen verhoogde gehalten met PCB's, minerale olie en/of asbest gemeten.
Ondanks dat tijdens onderhavig nader onderzoek naar PCB's, minerale olie en asbest geen sterk ver-hoogde gehalten zijn aangetroffen bestaat het vermoeden dat het dempingsmateriaal ter plaatse van "gedempte sloot 2" ook aanwezig is ter plaatse van de onderzoekslocatie. Plaatselijk kunnen mogelijk wel sterke verontreinigingen worden aangetroffen. Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en de analyseresultaten bestaat het vermoeden dat de op de onderzoekslocatie aanwezige "gedempte sloot 2" onderdeel is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dit betreft het tracé van de gedempte sloot waar tijdens voorgaand onderzoek (2017) sterke verontreinigingen zijn gemeten. Daarnaast is in het verleden een gedeelte ten zuiden van onderhavige onderzoekslocatie is gesaneerd (zie informatie paragraaf 3.1). Vermoedelijk is ook dit gedeelte onderdeel van de "gedempte sloot 2". Ter plaatse van de gedempte sloot zijn destijds geen verhoogde concentraties in het grondwater gemeten.
Watergangen
Aan beide zijdes van de onderzoekslocatie zijn watergangen aanwezig. De westelijke gelegen watergang is reeds onderzocht tijdens voorgaand onderzoek. De baggerspecie in de westelijk gelegen watergang is getoetst als zijnde van de kwaliteitsklasse 'Klasse Industrie' voor het toepassen op landbodem, 'Klasse A' voor het toepassen in oppervlaktewater en is vrij verspreidbaar op aangrenzende percelen.
Het slib in de oostelijke watergang is getoetst als zijnde van de kwaliteitsklasse 'Niet toepasbaar' voor het toepassen op landbodem, 'Klasse B' voor het toepassen in oppervlaktewater en is vrij verspreidbaar op aangrenzende percelen. De onderliggende vaste waterbodem is getoetst als zijnde van de kwaliteitsklasse 'Altijd toepasbaar' voor het toepassen op landbodem en in oppervlakte en is vrij verspreidbaar op aangrenzende percelen.
Conclusie locatie 3
De grond op de locatie is overwegend licht verontreinigd. Deze lichte verontreinigingen vormen geen beperkingen voor de voorgenomen herinrichting (aanleg ontsluitingsweg).
Indicatief wordt met betrekking tot de hergebruiksmogelijkheden over het algemeen de grond geclassificeerd kwaliteitsklasse "Altijd toepasbaar" tot "klasse Industrie". Ter plaatse is de basisklasse (conform de CROW, publicatie 132) van toepassing.
Enkel ter plaatse van de "gedempte sloot 2" is geconcludeerd dat deze naar alle waarschijnlijkheid deel uit maakt van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor dit gedeelte geldt dat rekening dient te worden gehouden met mogelijk milieuhygiënische beperkingen voor de voorgenomen aanleg van de ontsluitingsweg. Ter plaatse mag niet zonder beschikking gegraven worden. Geadviseerd wordt om voorafgaan aan de werkzaamheden, hiervoor een BUS-melding op te stellen en deze in te dienen bij bevoegd gezag.
De eventuele sanering van de bodem ter plaatse van de "gedempte sloot 2" dient plaats te vinden in het kader van de voorgenomen herinrichting en aanleg van de voorgenomen ontsluitingsweg. Deze sanering vormt geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan. Met de eventuele lokale sanering is (financieel) rekening gehouden.
Voor werkzaamheden ter plaatse van de "gedempte sloot 2" geldt dat rekening moet worden gehouden met plaatselijk sterke verontreinigingen aangetroffen. Op basis van het aantreffen van asbest in de gedempte sloot (in het verlengde van de onderzoekslocatie) dienen de werkzaamheden ter plaatse mogelijk te worden uitgevoerd onder de veiligheidsklasse 3T. De veiligheidsklassen dienen definitief te worden vastgelegd door een veiligheidskundige ten behoeve van een door de aannemer op te stellen V&G-plan. Met ingang van juli 2017 is een nieuwe norm voor het werken verontreinigde grond in werking getreden (CROW, publicatie 400). Deze nieuwe norm kan inmiddels worden toegepast, waarbij opgemerkt wordt dat er sprake is van een overgangstermijn van circa 1 jaar.
Overige locaties
Er vinden ook op andere locatie grondwerkzaamheden plaats voor de voorgenomen verkeersmaatregelen: de reconstructie van het kruispunt Ravenswade - N408 en de aansluitingen van de nieuwe infrastructuur. Dit heeft betrekking op deellocaties van zeer beperkte omvang, die ook bij het eventueel aantreffen van een bodemverontreiniging, de haalbaarheid van het plan niet zullen beperken. Met het oog op de voorbereidingen en de uitvoering, dienen deze (ruim) voorafgaand aan de werkzaamheden te worden onderzocht. Dit onderzoek dient met in achtneming van verkeersmaatregelen (veiligheid) plaats te vinden en wordt bij voorkeur gecombineerd met andere nog te verrichten voorbereidend onderzoek ter plaatse.
Voor en goede ruimtelijke onderbouwing dienen diverse milieuaspecten te worden beschouwd in het afwegingsproces. Een van de aspecten die mogelijk een rol kan spelen is het aspect van Niet Gesprongen Explosieven (NGE).
Niet gesprongen explosieven zijn restanten van explosieven uit oorlogstijd gemaakt voor oorlogsdoeleinden. De risico's van NGE, die al geruime tijd in de bodem liggen (>70 jaar) kunnen lastig worden vastgesteld. Het is aannemelijk dat de explosiviteit is afgenomen terwijl de werking minder voorspelbaar kan zijn geworden. Bij het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden kan sprake zijn van een verhoogd risico op incidenten. Het risico kan grotendeels worden weggenomen door altijd – voordat er grondroerende werkzaamheden plaatsvinden - preventief naar NGE te zoeken.
Vanuit de wet en regelgeving is er geen directe verplichting voor onderzoek naar niet gesprongen explosieven. Het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft een indirecte invloed op eventueel onderzoek naar NGE, daar de opdrachtgever mede verantwoordelijk is voor de veiligheid van de medewerkers en de omgeving. De aanwezigheid van NGE kan verder de openbare orde en veiligheid in gevaar brengen. Vanuit de Gemeentewet is de burgemeester verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde en veiligheid en is deze bevoegd hier in handelend op te treden.
De gemeente Nieuwegein heeft geen beleid ontwikkeld op NGE. Gezien de historie van Laagraven, agrarisch gebied voor en tijdens de oorlog, en de ontwikkelingen die hier reeds hebben plaats gevonden is de locatie niet verdacht voor NGE.
Zoals aangegeven in paragraaf 2.10 valt het plangebied binnen het radar-verstoringsgebied van radarstation Soesterberg en Herwijnen. Radarstation Herwijnen is voor de bouwhoogte het bepalende radarstation. Dit heeft als gevolg dat bebouwing binnen het plangebied niet hoger mag zijn dan 90 meter zonder na te gaan of radarverstoring optreedt. De bouwhoogte van 30 meter, en de hoogte van lichtmasten en technische installaties van maximaal 40 meter, vormen geen problemen voor de werking van de radarstations.
In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
In het Besluit-m.e.r. zijn de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst indicatief. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.(-beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd (oftewel vergewisplicht). Het gevolg van deze wijziging is dat het bevoegd gezag voortaan ook bij kleine projecten van geval tot geval moet beoordelen (vergewisplicht) of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.
Beoordelingscriteria (vormvrije) m.e.r.-beoordeling Bij het uitvoeren van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten:
Bij de m.e.r.-beoordeling volgt de conclusie of het nodig is een m.e.r.-procedure te volgen. Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of er een m.e.r.-beoordeling of zelfs direct een m.e.r. nodig is.
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein wordt onder D11.3 van de bijlage van het Besluit mer benoemd als mer-plichtige activiteit, indien de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.
De herontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft een kavel van 20,3 hectare. Met dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van bebouwing mogelijk gemaakt. De gronden aan de Ravenswade 4a-4b worden met dit bestemmingsplan bestemd overeenkomstig de verleende vergunningen.
Zoals uit de voorgaande paragraven (4.2 tot en met 4.5) blijkt, heeft de beoogde herontwikkeling geen nadelige milieueffecten, indien een aantal (noodzakelijke) verkeersmaatregelen wordt uitgevoerd. De uitvoering van de verkeersmaatregelen zijn met dit bestemmingsplan met een voorwaardelijke verplichting geborgd.
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
Het bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening vervat in een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP 2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO 2012. In het voorliggende bestemmingsplan worden tevens de begrippen uit de Wabo gehanteerd.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.
De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP 2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP 2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
De bestemmingen sluiten aan bij de bestemmingen, zoals die gelden in de beheersverordening.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Het deel van het plangebied waar geen ontwikkelingen plaats vinden, wordt overeenkomstig de verleende vergunningen bestemd. Dit zijn de bestaande panden aan de Ravenswade 4a-4b. Dit deel van het bestemmingsplan is te beschouwen als een 'conserverend bestemmingsplan'. De rest van het plangebied maakt ontwikkelingen mogelijk.
Bedrijventerrein
Op de gronden binnen deze bestemming zijn, naast bedrijfsvestigingen met een maximale milieucategorie 3.2, ook wegen ter ontsluiting van de betreffende bedrijven toegestaan. Tevens zijn fiets- en voetpaden, water, groen, parkeervoorzieningen, nutsgebouwtjes en dergelijke toegestaan. De hoofdontsluitingswegen en het structurele groen en water zijn apart bestemd.
Het bestemmingsplan maakt algemeen bedrijven met milieucategorie 3.2 mogelijk. Bedrijven met een zwaardere milieucategorie (tot 4.2) zijn uitsluitend mogelijk, indien aangetoond wordt dat er geen significant nadelige gevolgen aanwezig zijn voor de relevante Natura 2000-gebieden.
Dit bestemmingsplan heeft, ten opzichte van de beheersverordening, een afwijkende definitie van bedrijf, zodat deze beter aansluit bij de beoogde doelgroep. Bedrijf is als volgt gedefinieerd in de regels: 'een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, verhandelen, installeren, herstellen en/of het distribueren van goederen en/of de logistiek daarvan dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend mag plaatsvinden als ondergeschikt onderdeel van de inrichting of instelling in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte, herstelde en/of opgeslagen goederen'.
De bouwregels voor gebouwen zijn met name op de verbeelding terug te vinden in de vorm van bouwvlakken, maximale goot- en bouwhoogten evenals bebouwingspercentages. Functies of bouwregels die op een enkele locatie voorkomen hebben een eigen aanduiding gekregen.
De her te ontwikkelen bedrijfskavel heeft de 'specifieke bouwaanduiding - 1' gekregen, waarmee maximaal 140.000 m2 bruto-vloeroppervlak aan bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Langs de westelijk en zuidelijk gelegen perceelgrens geldt een lagere bouwhoogte dan op de rest van het perceel. Voor het overige wordt aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in de beheersverordening.
De panden aan de Ravenswade 4a en 4b zijn overeenkomstig de verleende vergunningen bestemd. Dit betekend dat de maximale bouwhoogte is aangepast naar 20 meter en dat voor deze panden bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen zijn toegestaan tot een maximum van 4.000 m2 (maximaal 50% van het bruto-vloeroppervlakte per bedrijf). Dit is geregeld met de aanduiding 'kantoor'.
Groen
Binnen de bestemming 'Groen' zijn is de hoofdgroenstructuur opgenomen. Het overige groen is niet apart bestemd, maar valt binnen andere verkeersbestemmingen. Binnen de bestemming zijn tevens fiets- en voetpaden mogelijk. In de groenbestemming is tevens de mogelijkheid geboden om bijvoorbeeld waterpartijen aan te leggen. Eveneens zijn binnen deze bestemming geluidswerende voorzieningen toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
De ontsluitingswegen op het bedrijventerrein zijn ondergebracht in de bestemming 'Verkeers - Verblijfsgebied (V-VB)'. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van duikers op gronden met een verkeersbestemming zijn ook waterlopen en dergelijke toegestaan. Binnen de verkeersbestemming kunnen ook geluidswerende voorzieningen worden gerealiseerd.
Met deze bestemming wordt aangesloten bij de systematiek uit de beheersverordening, waarin:
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Binnen de dubbelbestemming geldt dat de betreffende dubbelbestemming primair is ten opzichte van de overige voor deze gronden onderliggende bestemmingen. Bebouwing ten dienste van deze samenvallende, secundaire, bestemming is uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag. Daarbij wordt getoetst aan de belangen verbonden met de betreffende leiding.
Waterstaat
Ter bescherming van de in het verordeningsgebied aanwezige kaden en andere voorzieningen ten behoeve van waterstaatswerken is in de regels een dubbelbestemming met omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
Anti-dubbeltelbepaling
Met deze bepaling wordt geregeld dat gronden die bij een eerdere bouwaanvraag in aanmerking zijn genomen niet nog eens bij een nieuwe aanvraag om bouwvergunning worden meegenomen.
Overschrijding bouwgrenzen
In dit artikel wordt bepaald dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, in bepaalde gevallen mogen worden overschreden.
Algemene gebuiksbepaling
Dit artikel geeft aan welk gebruik in strijd is met de bestemmingen.
Algemene aanduidingsregels
Het plangebied ligt binnen een zonegrens. Binnen de zonegrens zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van industrielawaai niet hoger zijn dan 50 dB(A).
Algemene afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan op de in dit artikel genoemde, relatief ondergeschikte punten een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepalingen van de verordening. Het gaat daarbij om het realiseren van nutsvoorzieningen van beperkte omvang, ondergeschikte afwijkingen van diverse in de verordening getrokken grenzen en het in beperkte mate afwijken van de diverse maten en percentages.
Overgangsbepalingen
Dit artikel bevat voorschriften die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. Het gaat hierbij specifiek om de rechtstoestand van bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden en die afwijken van de bebouwingsvoorschriften van dit plan. Tevens heeft dit artikel betrekking op het gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerkingtreding verkrijgen van het bestemmingsplan afwijkt van dat plan.
Slotbepaling
Dit artikel bevat de formele titel waaronder de regels van het onderhavige bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Tevens is in dit artikel de vaststellingsverklaring opgenomen.
Voor uitvoering van de plannen zijn diverse besluiten/vergunningen nodig. Belangrijk zijn de wijziging van het bestemmingplan en enkele omgevingsvergunningen. In het belang van de voortgang is ervoor gekozen om de procedures voor de bestemmingsplanherziening en de omgevingsvergunning voor het bouwen van het distributiecentrum en de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersmaatregelen te bundelen via de coördinatieregeling.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een coördinatieregeling (Afdeling 3.6 Wro) opgenomen. Op basis hiervan kan besluitvorming die nodig is voor de realisatie van ontwikkelingen en projecten, in één voorbereidingstraject gebundeld worden. Hiermee is het mogelijk om de benodigde uitvoeringsbesluiten, zoals omgevingsvergunningen volgens de Wabo, te coördineren met het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan of inpassingsplan.
Voorafgaand moet de gemeenteraad een coördinatiebesluit nemen voor een specifiek besluit of over een categorie van besluiten. De gemeenteraad heeft op 18 mei 2017 besloten de coördinatieregeling toe te passen .
De besluiten worden gezamenlijk voorbereid volgens Afdeling 3.4 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb. De ontwerpbesluiten worden tegelijkertijd ter inzage gelegd. Daardoor kan er in één keer op alle gecoördineerde besluiten zienswijzen worden ingebracht.
Na de vaststelling van de besluiten is beroep mogelijk bij één instantie, namelijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak behandelt de besluiten als één besluit en dient binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift een besluit te nemen.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een bouwplan mogelijk gemaakt.
Vrijwel alle gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Deel van de verkeersmaatregelen vinden plaats op gronden van de provincie of op gronden die in eigendom zijn van een andere private partij. Initiatiefnemer sluit een anterieure overkomst af met de gemeente, waarmee de kosten volledig afgewenteld worden. Met de provincie en de andere private partij worden privaatrechtelijke overeenkomsten afgesloten, waarin afspraken vastgelegd worden over (tijdelijke) overdracht en/ of gebruik van gronden.
Alle kosten van de noodzakelijke infrastructurele maatregelen zijn daarmee voor rekening van de initiatiefnemer. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de aanleg. Met de herontwikkeling wordt er overeenkomstig de wensen van de raad voor dit gebied door private partijen geïnvesteerd in nieuwe infrastructuur en worden nieuwe gebouwen (onder architectuur) gerealiseerd.
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1 van het Bro opgestuurd naar de wettelijke overlegpartners, waaronder de Fietsersbond.
Op grond van artikel 2 van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan twee weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee inspraakreacties ontvangen en vier vooroverlegreacties. In bijlage 28 zijn de reacties samengevat en beantwoord. De ontvangen reacties hebben deels geleid tot het aanpassen van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het vast te stellen bestemmingsplan. In bijlage 29 is de nota van beantwoording opgenomen.