Plan: | Stationsgebied Mega bioscoop, Jaarbeursterrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPSTATMEGABIOSCOOP-VA01 |
Het Utrechtse Stationsgebied is een van de zes Nieuwe Sleutel Projecten van rijkswege. Hiervoor heeft de gemeenteraad in 2003/ 2004 het (geactualiseerd) Masterplan vastgesteld en in 2006 het Structuurplan Stationsgebied. De Kop van het Jaarbeursterrein behoort tot fase 1 van het project. Het overige deel van het Jaarbeursterrein behoort tot fase 2.
Omdat er lange tijd verschil van mening bestond tussen Jaarbeurs en Gemeente over de voorwaarden waaronder fase 2 tot stedenbouwkundige uitwerking kon worden gebracht, heeft fase 1, waaronder de realisering van de Megabioscoop vertraging opgelopen.
Nu er overeenstemming is tussen Jaarbeurs en gemeente over de herontwikkeling van de rest van het Jaarbeursterrein (ook wel Jaarbeurskwartier genoemd), komt de Megabioscoop in een stroomversnelling.
Jaarbeurs Ontwikkeling BV heeft daarom een verzoek ingediend voor het realiseren van een Megabioscoop met aanvullende aan de bioscoop gerelateerde faciliteiten waaronder horeca. De bioscoop krijgt 14 zalen en circa 3.300 zitplaatsen en wordt gerealiseerd op de locatie van de huidige VIP-parkeerplaats van de Jaarbeurs. Jaarlijks worden 650.000 tot 1.300.000 bezoekers verwacht. De bioscoop krijgt enkele algemene ruimten, waaronder een centraal entreegebied voor de bioscoop en een semi-openbaar doorloop gebied van en naar P3, fietsenstalling en de Centrumboulevard. Deze functies zijn bereikbaar vanuit hetzelfde centrale entree gebied (Plein aan de Centrum boulevard), dat het knooppunt is van het complex.
Jaarbeurs Ontwikkeling BV is eigenaar van de gebouwen, de grond en het semi-openbare terrein binnen het plangebied. De exploitatie van de bioscoop is in handen van Wolff Megabioscoop Utrecht BV.
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de ontwikkeling van de Megabioscoop zoals hier boven beschreven planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast voor een klein deel op beheer van de juridisch planologische situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Het Jaarbeursterrein met de Jaarbeurshallen ligt tussen de Graadt van Roggenweg, Jaarbeursplein, Croeselaan, Van Zijstweg en het Merwedekanaal. Het plangebied ligt op Parkeerplaats 3 ongeveer ter hoogte van de VIP parkeerplaats nabij huidige oostelijke ingang van de Jaarbeurs voor de bestaande hal 8.
Figuur 1. Locatie plangebied aanpassen
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | ||
Actualisering Stationsomgeving | 31 oktober 2013 | ||
Dichterswijk, Croeselaan Uitwerkingsplan Galaxyroom | 17 december 2013 |
Ondanks het feit dat bovengenoemde bestemmingsplannen zeer recentelijk zijn vastgesteld kon in de betreffende plannen nog onvoldoende rekening gehouden worden met de voorgestane ontwikkelingen omdat er nog diverse onderzoeken dienden te worden uitgevoerd. Bovengenoemde bestemmingsplannen worden vanmwege de samenhang met onderhavige ontwikkeling daarom (deels) overschreven door onderhavig plan.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Het kabinet wil dat Nederland goed bereikbaar is en aantrekkelijk om in te wonen en te werken. Daar werkt het Rijk aan, samen met provincies, gemeenten en waterschappen. Als het om ruimtelijke ordening gaat, is het Rijk verantwoordelijk voor de nationale ruimtelijke belangen. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van economisch belangrijke gebieden, een leefbare woon- en werkomgeving en de kwaliteit van het milieu.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ruimtelijke-ordening-en-gebiedsontwikkeling
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het kabinet hoe Nederland er in de toekomst moet uitzien. Zo wil het kabinet dat de belangrijkste economische regio's, woongebieden en werkgebieden goed bereikbaar en leefbaar zijn.
Nederland dient concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te zijn. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ('je gaat er over of niet'). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk versterkt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. De introductie van een nieuwe bereikbaarheidsindicator maakt meer regionaal maatwerk mogelijk.
De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.
Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Doelen ruimtelijk beleid
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) beschrijft het kabinet 3 doelen voor de middellange termijn (de periode tot 2028):
Ladder duurzame verstedelijking
Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder vallen het bestemmingsplan, het inpassingsplan en de provinciale verordening die een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst. Daarnaast kan het verstandig zijn om de ladder voor duurzame verstedelijking ook te gebruiken bij de opstelling van andere ruimtelijke plannen waaronder structuurvisies.
In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) bepaald voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnen stedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag. De vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Wanneer de regionale ruimtevraag in beeld is, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde: kan de vraag binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen?
Alleen wanneer die behoefte in trede 1 is aangetoond, is trede 2 aan de orde.
Kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden? Om deze vraag te beantwoorden biedt de handreiking u handvaten voor de bepaling van:
In trede 2 wordt bekeken of binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan voorzien.
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het zal nodig zijn om op basis van de gebiedspecifieke situatie te bepalen wat ervaren wordt als stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening ruimte de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd.
Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 (bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.
De gebruiker wordt geholpen om de meest duurzame ruimte te vinden voor verstedelijking buiten het (bestaand) stedelijk gebied. Het (potentiële) aanbod aan modaliteiten is sturend. De beantwoording van twee vragen staat centraal:
Betekenis voor het plangebied.
Voor de Megabioscoop zijn uitsluitend trede 1 (aantonen van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte) en trede 2 (oplossing in bestaand stedelijk gebied) aan de orde.
Stap 1: Aantonen behoefte:
De herontwikkeling van het Utrechtse Stationsgebied is aangewezen als een nationaal sleutelproject waarbij het Utrechtse Stationsgebied zich zal ontwikkelen tot multimodaal knooppunt. Voor wat betreft het plan om in dit gebied deze ontwikkeling na te streven kan het volgende worden opgemerkt.
Het bioscoop aanbod in Utrecht bestaat momenteel uit 7 bioscopen met in totaal 3.460 stoelen. Het aantal stoelen per 10.000 inwoners ligt in Utrecht op 109 (stoeldichtheid). In vergelijkbare gemeenten ligt de stoeldichtheid op 149 stoelen. Dat is plus 37% ten opzichte van Utrecht.
Daarmee is het bioscoop aanbod in Utrecht erg laag in vergelijking met andere grote steden steden (Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven). Hierdoor zou men een relatief hoge stoelbezetting verwachten. Echter, ook het bezoekanimo en de bezoekfrequentie in Utrecht is laag vergeleken bij andere gemeenten. Daarbij de bezoek animo in Utrecht de laatste 10 jaar gedaald terwijl hij in de vergelijkbare gemeenten juist toenam.
Het dalende aanbod en het fors dalende animo in Utrecht heeft hoogst waarschijnlijk te maken met de relatief gebrekkige kwaliteit van het bioscoop aanbod in de gemeente Utrecht. Ook de ongunstige zalenmix in Utrecht (7 relatief kleine bioscopen met 2 - 4 zalen met 150 -850 stoelen) geen multiplexen, zorgt vermoedelijk voor het lage bezoekanimo ten opzichte van de vergelijkbare gemeenten. In deze gemeenten zijn immers grote bioscopen met en groter aantal en diversiteit van zalen, waardoor deze flexibeler zijn in het afstemmen van hun filmaanbod op de vraag. Hierdoor kunnen grotere bioscopen een hogere bezettingsgraad realiseren.
De Megabioscoop vervangt een aantal bestaande (verouderde) bioscopen onder andere van dezelfde eigenaar in de binnenstad. Deze bestaande bioscoopzalen zijn op zichzelf te klein om in de toekomst als zodanig rendabel geëxploiteerd te worden. Vanwege de historische structuur van de binnenstad van Utrecht kunnen deze bioscoopzalen op de bestaande locaties niet uitbreiden. Daardoorzijn ze niet aan te passen aan de technische eisen die aan hedendaagse bioscopen worden gesteld. In overleg met de eigenaren van deze panden wordt thans gezocht naar nieuwe (centrum)functies voor deze gebouwen. Gezien de gunstige ligging van deze veelal karakteristieke gebouwen wordt leegstand niet gevreesd. Utrecht heeft een regionale centrumfunctie, in welk kader een Megabioscoop een passende voorziening is.
Uit prognoses blijkt dat het bioscoop bezoek in Nederland de afgelopen jaren, ondanks de crisis en de opkomst van video on demand diensten, is toegenomen. Nieuw aanbod zorgt over het algemeen ook voor een hoger bezoekanimo. Dat is waarschijnlijk ook te danken aan de hogere kwaliteit van de nieuwe stoelen. Sinds 2005 digitaliseert de filmsector in hoog tempo. De digitalisering bied nieuwe kansen op de bioscoop markt o.a. door verbetering van de kwaliteit van het aanbod, grotere diversiteit 3D films e.d. Bezoekers stellen hogere eisen en zijn op zoek naar bijzondere belevingen. Multilexbioscopen bieden betere mogelijkheden om op deze nieuwe wensen in te spelen.
Vergelijkbare complexen zijn op afstanden van 30 tot 40 kilometer gelegen. Met een verwacht bezoekersaantal van 650.00 tot 1.300.000 bezoekers per jaar is de behoefte voldoende aangetoond.
Begin 2013 heeft de gemeente een uitgifteovereenkomst afgesloten met Cinemec en is er in juni 2013 een omgevingsvergunning afgegeven ten behoeve van een bioscoop met 1937 stoelen.
In het ruimtelijke beleid van Utrecht wordt sinds de ontwikkeling van de VINEX locatie Leidsche Rijn ingestoken op de ontwikkeling van Utrecht als stad met twee stadscentra. De monumentale binnenstad in samenhang met het stationsgebied vormt het ene stadshart. Het in aanbouw zijnde centrum van Leidsche Rijn het andere. De komst van deze bioscopen is tevens gebaseerd op het door B&W vastgestelde beleid in het "Ontwikkelings- en toetsingskader grootschalige leisurevoorzieningen gemeente Utrecht". Daarin zijn twee vestigingslocaties aangewezen voor de vestiging van nieuwe grootschalige Leisure voorzieningen namelijk he Jaarbeursgebied en Leidsche Rijn Centrum. Utrecht heeft een bovenregionale centrumfunctie en wil deze positie versterken met een bijpassend niveau aan Leisure voorzieningen.
Er is een benadering van de potentiële bezoekersaantallen in het bedieningsgebied van de Utrechtse bioscopen bepaald (zie vaststellingsrapport). Hieruit blijkt dat de Mega bioscoop en de bioscoop in Leidsche Rijn gezamenlijk ongeveer 80% (respectievelijk 51% en 28 %) van het potentiële bezoekersaantal in het verzorgingsgebied rond Utrecht zullen bedienen. Hieruit blijkt dat er voor beide bioscopen voldoende behoefte is.
Stap 2: Bestaand stedelijk gebied
De Megabioscoop wordt gebouwd op het Jaarbeursterrein dat is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De Megabioscoop vormt de eerste stap in de herontwikkeling van het Jaarbeurskwartier naar een hoogstedelijk centrumgebied (zie paragraaf 4). Een en ander is passend in de Structuurvisie Stationsgebied. Met betrekking tot de financiële haalbaarheid wordt verwezen naar hoofdstuk 6. In de economische agenda voor de stad Utrecht is het de ambitie het Jaarbeurskwartier als grootschalig en modern entertainment gebied te ontwikkelen, waar de Jaarbeurs als “dorpsplein” functioneert en daaromheen vrijetijdsvoorzieningen zoals bioscoop, theater, horeca en casino.
Gebiedsontwikkeling per regio (betekenis voor Utrecht)
Het kabinet heeft voor 9 regio's in Nederland opgaven van nationaal belang uitgewerkt. Het gaat hierbij om doelen die voor Rijk en regio van belang zijn. Voor Utrecht geldt daarbij het volgende:
Utrecht is belangrijk als het gaat om de verbinding van autowegen, spoorwegen en vaarwegen. Station Utrecht Centraal heeft daarbij een centrale rol. Ook speelt de regio Utrecht een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van de topsector Life Sciences. Daarnaast moet ruimte worden gezocht voor ruim 100.000 extra woningen tot 2040. Zo'n 20.000 woningen moeten worden vervangen.
Betekenis voor plangebied
Een aantal stedelijke en landelijke ontwikkelingen is medebepalend voor de aanpak van het Stationsgebied. Utrecht heeft als een van de HSL-locaties een belangrijke rol voor Nederland, hetgeen ook door het rijk is erkend door Utrecht aan te merken als een van de Nieuwe Sleutelprojecten. De komst van de Hogesnelheidslijn (HSL) biedt veel kansen voor de daaraan liggende stations en hun omgeving. Omdat de investeringen in de ontwikkeling van deze gebieden van belang zijn voor heel Nederland, ondersteunt het rijk dan ook de projecten rond de HSL-locaties.
De aanpak van het Stationsgebied staat niet op zichzelf. De hoofddoelstelling is een nieuw centrum van Utrecht te realiseren door het nieuwe Stationsgebied en de oude stad te integreren en synergie tussen beide te realiseren. Ook tussen delen van Utrecht die tot nu toe als losstaand worden ervaren, ontstaat dan samenhang en verbinding. Daardoor krijgt niet alleen het Stationsgebied, maar ook de oude stad de kans zich op een goede manier verder te ontwikkelen.
Daarnaast heeft Utrecht een groot winkelcentrum met regionale en landelijke aantrekkingskracht, een groot beursterrein met landelijke uitstraling dat mogelijkheden biedt zogenaamde «leisure»-functies te ontwikkelen, het grootste openbaar vervoersknooppunt («Railport») van Nederland met nationale en Europese betekenis en een oude stad van groot cultureel belang.
De komende twintig jaar komen zo'n zestig projecten tot uitvoering, waarmee een bedrag van € 3 miljard is gemoeid. Een aantal projecten is al in een ver gevorderd stadium en wacht bijvoorbeeld enkel nog op de definitieve vergunningen (Muziekpaleis, Vredenburgknoop en OV-terminal). Volgens berekeningen van de gemeente Utrecht kunnen de beoogde investeringen in het Stationsgebied vanaf 2010 ongeveer 1.000 tot 1.500 banen (bouwvakkers, overige bouwgerelateerde banen) opleveren.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013- 2018
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
Ruimtelijke ambities
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld.
De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst: centrale ligging in Nederland, aan de rand van de Randstad, aan drie internationale ontwikkelingsassen (grofweg de A1, A2 en A12 volgend), nabij Schiphol en met internationale railverbindingen, aanwezigheid van kennis- en zorgcentra, een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving en een ruim aanbod aan gave en beleefbare landschappen. Dit maakt dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Mensen wonen en werken hier graag. Daardoor is er een ruim aanbod aan gekwalificeerd personeel en kennis.
De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 is beoogd een integrale aanpak die voor het provinciale ruimtelijk beleid te geven die resulteert in drie pijlers:
Vanuit de huidige situatie leiden deze pijlers tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om de provincie Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Provinciale Ruimtelijke Verordening
De provinciale ruimtelijke verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten o.g.v. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.
Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.
De regels van de verordening richten zich primair tot gemeenteraden, verantwoordelijk voor het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. Dit betekent dat bijvoorbeeld vigerende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat géén zogenaamde burgerbindende bepalingen. De normen uit de artikelen moeten eerst "vertaald" worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Pas dan worden burgers daardoor gebonden.
Betekenis voor plangebied
In de Provinciale Stuctuurvisie worden een aantal gebieden aangewezen voor stedelijke ontwikkelingen. De centra van Utrecht en Amersfoort en bij realisering ook in Leidsche Rijn Centrum, worden aangewezen als locatie voor hoogstedelijke ontwikkelingen. Juist de combinatie en verscheidenheid aan functies en hoogwaardige voorzieningen biedt kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid.
Via het verstedelijkingsbeleid wil de provincie de kansen die zich voordoen in de nabijheid van OV haltes zoveel mogelijk benutten. Daar waar meerdere vervoersvormen samenkomen en stedelijke activiteiten kunnen plaatsvinden is sprake van een knooppunt. De knooppunten rondom de stations Utrecht Centraal en Amersfoort Centraal worden door de provincie daarbij als de belangrijkste beschouwd. Het project draagt bij aan een verdere versterking van het Utrechtse stationsgebied als multimodaal knooppunt en past daarmee in het provinciale beleid.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente Utrecht is vastgelegd in de Structuurvisie Utrecht (2004). In de structuurvisie wordt de verwachte en gewenste ruimtelijke ontwikkeling aangegeven van de stad Utrecht. De drie kernkwaliteiten van de stad Utrecht zijn uitgewerkt in de perspectieven de Markt, het Podium en de Binnentuin. Er wordt niet gekozen voor één van deze perspectieven. De kracht ligt juist in de combinatie ervan.
Kern van de Visie
Utrecht ontwikkelt één stad met twee complementaire centra: Utrecht CS (binnenstad en stationsomgeving) en Leidsche Rijn Centrum. Deze twee centra worden onderling verbonden door hoogwaardige infrastructuur en een hoogstedelijk milieu en worden goed aangetakt op het netwerk van de Deltametropool.
Utrecht zet zich in voor onderhoud van de luwere gebieden van de stad. Herstructurering van de naoorlogse wijken is van belang voor het vitaal houden van de bestaande stad. Utrecht streeft naar het realiseren van een complete evenwichtige stad. Daarbij is bereikbaarheid onmisbaar voor het draaiend houden van het stedelijk systeem.
Betekenis voor plangebied
Met de perspectieven voor 2030 is gereedschap ontwikkeld voor het ruimtelijk ordenen van programma en kwaliteiten in de stad. De zwaarste programma's in de marktgebieden, specifieke kwaliteiten op de plaatsen van de podia, en de relatieve rust en leefbaarheid in de binnentuinen.
Om blijvend de benoemde kwaliteiten te behouden zijn de ingrediënten voor een dergelijk recept de volgende:
Deze ingrediënten zijn als het ware een herbevestiging van prioriteiten die al eerder door het college zijn gesteld: stationsomgeving, Leidsche Rijn, herstructurering en bereikbaarheid. De lopende programma's dragen derhalve sterk bij aan de ontwikkelingsvisie voor de lange termijn. Daarmee is een stedelijk kader beschikbaar gekomen, ook voor onderwerpen, keuzes en prioriteiten die in de toekomst zich zullen aandienen.
De Welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.
In de Welstandsnota wordt een onderscheid gemaakt in een drietal beleidsniveaus met een verschillende vrijheid in de omgang met de bestaande stedenbouwkundige structuur en architectuur. Het plangebied is in de nota als ontwikkelingsgebied weergegeven. Ontwikkelingsgebieden zijn gebieden die een nieuwe ontwikkeling gaan of zullen krijgen en door hun ligging, omvang of aard van de ontwikkeling een grote invloed hebben op de omgeving. Het gehele plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'. Dat betekent dat er sprake is van een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld, er ruimte voor vernieuwing is en bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.
Conclusie:
De twee aanduidingen die op de kaart behorende tot de Welstandsnota staan, maken de voorgenomen ontwikkeling van de Mega Bioscoop mogelijk. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling past binnen de kaders die de Welstandsnota biedt. De Welstandscommissie heeft in zijn vergadering van 11 februari 2014 ingestemd met het ontwerp van de Megabioscoop.
Om functiemenging te stimuleren en op de juiste manier te begeleiden heeft de gemeente Utrecht de Notitie Meervoudig Ruimtegebruik (2005) vastgesteld. In deze notitie wordt functiemenging en het combineren van functies gezien als een manier van zuinig ruimtegebruik. Door functies te combineren, door met elkaar gebouwen te delen, door bepaalde gebieden intensiever te bebouwen, door gezamenlijk te parkeren, door gebouwen ´s avonds te gebruiken voor andere activiteiten wordt zuinig om-gegaan met onze ruimte. Daarnaast kunnen combinaties van sociale en recreatieve functies met bijvoorbeeld wonen en werken zorgen voor een groter gevoel van veiligheid, diversiteit en stedelijkheid.
Betekenis voor plangebied
Het plan voorziet in de verdere ontwikkeling van het stationsgebied in Utrecht naar een intensief gebruikt multimodaal vervoersknooppunt met hoog stedelijke voorzieningen. Het is de eerste stap in herontwikkeling van de Jaarbeurs waardoor het huidige Jaarbeurs terrein zal transformeren tot een hoogstedelijk centrumgebied met een grote mate van functie menging.
(Utrecht Experience, Toerisme over grenzen)
Utrecht trekt jaarlijks miljoenen bezoekers, uit binnen- en buitenland. Zij komen naar de stad om te winkelen, musea en evenementen te bezoeken en de historische binnenstad te bekijken. Utrecht is een creatieve historische stad met (inter)nationale uitstraling. Een gezellige stad, die verrassend veelzijdig is. Het mes van toerisme snijdt aan twee kanten. Bezoekers genieten van het vele dat Utrecht te bieden heeft en de stad profiteert daarvan.
In het rapport Utrecht Experience, Toerisme over grenzen staat de strategische visie van de gemeente op hoe we de stad nog toegankelijker en aantrekkelijker kunnen maken voor bezoekers. Daarnaast moet Utrecht ook een prettige stad blijven om in te wonen, te werken en als (toeristisch) bedrijf gevestigd te zijn. Ondanks het feit dat de looptijd van de visie voorbij is, houdt de gemeente vast aan de hoofddoelstellingen van deze visie:
Door de ontwikkelingen in het toerisme en de uitdagingen waar we als stad mee te maken hebben en krijgen, zoals de economische crisis, grote infrastructurele projecten en toenemende concurrentie van andere steden is er wel een beleidsnotitie vastgesteld voor de toeristische promotie en marketing van de stad. De focus blijft specifiek gericht op:
Betekenis voor plangebied
De megabioscoop draagt bij aan de versterking van het toeristisch recreatieve voorzieningenniveau.
(Nota evenementen en festivals in Utrecht, beleid en actieplan 2009 - 2014)
Evenementenstad Utrecht
Utrecht heeft een zeer goede nationale positie als het gaat over evenementen en festivals. De stad staat al jaren in de top drie van evenementensteden. Het aanbod festivals en evenementen in Utrecht is divers en van hoge kwaliteit. Denk aan festivals als de Culturele zondagen, het Nederlands Film Festival, Festival Oude muziek en Spring.
Samenwerking en versterking
In de komende jaren gaan we het evenementenklimaat in Utrecht verder versterken. We doen dit door nauwe samenwerking met het brede Utrechtse aanbod festivals en evenementen Samen met de partijen uit het veld, zoals het Festival Overleg Utrecht (UFO), de marketingstichtingen voor cultuurpromotie en toerisme (SCU en TU) en de samenwerkende Musea gaan we Utrecht als evenementenstad nog beter op de kaart zetten.
Spreiding van evenementen in tijd en plek
Levendigheid in de stad is voor veel mensen juist een reden om in Utrecht te gaan wonen en/of te gaan werken. Evenementen en festivals dragen in belangrijke mate bij tot deze levendigheid. Aan de andere kant zorgen evenementen voor een deel van de bewoners zo nu en dan voor overlast. Doelstelling is spreiding van evenementen in zowel de tijd van het jaar als de plek in de stad te verbeteren. Een betere spreiding zorgt voor minder overlast voor bewoners. Hoewel in het verleden is gebleken dat een spreiding naar andere locaties niet automatisch leidt tot minder klachten. Wat betreft spreiding in locaties moet overigens niet uit het oog worden verloren dat festivals en evenementen nauw verbonden zijn met de plek waar zij plaatsvinden. Ook hun effect is daar sterk van afhankelijk. “Evenementen zoeken locaties en locaties zoeken evenementen. Dat is maatwerk. Een evenement laat zich dan ook niet zomaar ergens heen verplaatsen".
Betekenis voor plangebied
De Jaarbeurs is verreweg de belangrijkste evenementenlocatie van Utrecht. Het organiseren van beursen en evenementen behoort tot de corebussines van dit bedrijf en de vergunningen en faciliteiten van dit bedrijf zijn daar ook op toegesneden. De toekomstige Megabioscoop en de Jaarbeurs zijn o.a. via een foodcourt en de centrumboulevard met elkaar verbonden. Deze verbinding heeft nadrukkelijk tot doel dat beide bedrijven van elkaars faciliteiten gebruik kunnen maken. Hierdoor zal in de toekomst ondermeer het filmfestival een nog stevigere basis kunnen krijgen.
(Ontwikkelings- en toetsingskader voor grootschalige leisurevoorzieningen gemeente Utrecht )
Leisure is een verzamelwoord voor geïntegreerde en grootschalige vrijetijdsvoorzieningen op het gebied van sport, detailhandel, cultuur, toerisme en recreatie. Deze trekken veel bezoekers en verkeer en vragen veel ruimte. De vraag naar leisurevoorzieningen in Utrecht groeit.
Er zijn veel locaties in Utrecht waar eventueel grootschalige, commerciële leisurevoorzieningen gerealiseerd zouden kunnen worden. Hier wordt gekozen voor het realiseren van een zo optimaal mogelijke kwaliteit van ruimte en van leisurevoorzieningen, door het kiezen voor ontwikkeling van twee leisureconcentratiegebieden en vier locaties voor specifieke leisurefuncties. Door de keuze voor ontwikkeling van twee concentratiegebieden van het type vierde generatie leisure (dit is volledige geïntegreerde ontwikkeling van leisure, wonen, werken, detailhandel en kantoren) ontstaat de beste mogelijkheid voor het creëren van een samenhangend aanbod met een goede verblijfskwaliteit en met de beste kansen voor de lange termijn. Deze keuze vereist een gebiedsgerichte benadering met hoge eisen aan de kwaliteit en het functioneren van de openbare ruimte. Deze keuze levert de stad financieel bovendien het meeste op. Het niet toewijzen van locaties voor leisureontwikkeling leidt tot versnippering van grootschalige leisurevoorzieningen over de stad en daarmee tot suboptimale kwaliteit van de leisurelocaties.
De (historische) binnenstad functioneert nu al als een echt leisurecentrum. Dit is de grootste en meest gevarieerde leisurevoorziening van de stad, met sterke elementen als het Museumkwartier, het culturele aanbod, de vele winkels en horecavoorzieningen. Deze functie moet worden gewaarborgd. De binnenstad wordt niet beschouwd als ontwikkelingslocatie voor grootschalige leisure, maar is wel het belangrijkste vrijetijdscentrum van de stad. Nieuwe leisurevoorzieningen in het Stationsgebied dienen complementair te zijn aan de binnenstad.
Er zijn twee locaties aangewezen als leisureverblijfsgebieden met een geïntegreerd aanbod aan vrijetijdsvoorzieningen, namelijk het Stationsgebied en Leidsche Rijn Centrum. Deze gebieden kunnen als leisureconcentratiegebieden worden gerealiseerd met een functioneel samenhangend aanbod, met niet alleen leisure maar ook andere centrumvoorzieningen, in een optimaal op verblijfskwaliteit ingerichte omgeving. Het gaat om realisatie van zogenaamde vierde generatie leisureontwikkeling. Integrale gebiedskwaliteit en interactie met andere voorzieningen zijn voor de lange termijn de sleutelwoorden. Gerichte locatieontwikkeling leidt tot synergie voor de consument (aantrekkelijk aanbod in een aangename verblijfsomgeving), voor de ondernemer (breed exploitatiedraagvlak, wisselwerking met complementaire voorzieningen) en voor de overheid (aantrekkelijke integrale locaties, efficiënt ruimtegebruik, adequate infrastructurele en mobiliteitsaspecten, sociale veiligheid).
Betekenis voor plangebied
De Jaarbeurs is een van de belangrijkste leisurelocaties van Utrecht. Het organiseren van beursen en evenementen behoort tot de corebussines van dit bedrijf en de vergunningen en faciliteiten van dit bedrijf zijn daar ook op toegesneden. Met de komst van de Megabioscoop zal de positie van de Jaarbeurs als leisure locatie worden versterkt. De toekomstige Megabioscoop en de Jaarbeurs zijn o.a. via een foodcourt en de centrumboulevard met elkaar verbonden. Deze verbinding heeft nadrukkelijk tot doel dat beide bedrijven van elkaars faciliteiten gebruik kunnen maken.
Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar
De ambities voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn neergelegd in zeven beleidsprincipes.
I. De gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid;
II. Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen;
III. Levendige centra op knooppunten;
IV. De plaats bepaalt de mobiliteitskeuze;
V. Randstadspoor en HOV (tram) als basis van het OV-systeem;
VI. De fiets als primair vervoersmiddel in de stad;
VII. De stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.
I. De gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid
II. Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen
III. Levendige centra op knooppunten
IV. De plaats bepaalt de mobiliteitskeuze
V. Randstadspoor en HOV (tram) als basis van het OV-systeem
VI. De fiets als primair vervoersmiddel in de stad
VII. De stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard
Nota Stallen en parkeren
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
In Artikel 9 Algemene regel m.b.t. parkeergelegenheid van het bestemmingsplan is een koppeling gelegd met het gemeentelijke parkeerbeleid.
Fietsnota (Verder met de fiets)
De fiets wordt heel veel gebruikt in de stad: een kwart van alle verplaatsingen van, naar en in Utrecht gaat met de fiets. En er ligt een goede toekomst voor de fiets: veel van de autoritten binnen de stad zijn korte ritten. Het is natuurlijk de uitdaging om automobilisten voor die korte ritten op de fiets te krijgen. De gemeente wil fietsen aantrekkelijk maken door een goed fietspadennetwerk in de stad en door te zorgen voor goede fietsstallingen. Hoe de gemeente aankijkt tegen een dergelijk hoofdfietsnetwerk en dat fietsparkeren is beschreven in de fietsnota 'Verder met de fiets'.
Met de Fietsnota 1992 is een stedelijk hoofdfietsnetwerk vastgesteld. In de tien jaar die tussen de Fietsnota 1992 en de fietsnota Verder met de fiets (2003) liggen, heeft de stad zich fors ontwikkeld en zijn diverse voor het verkeer ingrijpende plannen gemaakt en uitgevoerd of in uitvoering. Aan de westzijde van Utrecht wordt Leidsche Rijn gebouwd, in het centrum van Utrecht staat veel op stapel, bijvoorbeeld de ontwikkeling van het stationsgebied, en ook vinden er kleinere ruimtelijke ontwikkelingen plaats, zoals inbreidingen met woningen en herstructurering van het industriegebied Lage Weide/Cartesiusdriehoek. Om met al deze toekomstige ontwikkelingen de stad bereikbaar te houden, is een belangrijke taak weggelegd voor de fiets.
Kern van de fietsnota is dat fietsers zo direct mogelijk, veilig en via logische en aantrekkelijke routes in alle delen van de stad kunnen komen. Daarbij is er natuurlijk ook aandacht voor de recreatieve fietser.
Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan Utrecht is een uitwerking van motie 2004/M86 van de gemeenteraad. Het plan dient voor het behoud en de ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat.
In het plan is een geactualiseerde visie op de stedelijke groenstructuur in 2030 opgenomen. Deze visie is gebaseerd op de ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en ruimtelijke samenhang in het stedelijk groen in en om Utrecht.
Voor de realisatie van de visie is nadrukkelijk gekeken naar de acties van de gemeente en van externe partijen voor de korte termijn (2006 - 2011). De meest kansrijke en belangrijke onderdelen voor ontwikkeling van de groenstructuur zijn:
De visie op de toekomstige stedelijke groenstructuur is één van de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling en voor het beheer van de openbare ruimte. Dit vergt vertaling van de visie naar nota's van uitgangspunten, bestemmingsplannen en beheerplannen in een afwegingskader. Dit kader omvat de randvoorwaarden voor het behoud en de ontwikkeling van de groenstructuur:
Het College van B&W bewaakt de gemaakte afspraken met betrekking tot de stedelijke groenstructuur en de inrichting van de openbare ruimte in de nieuwbouwlocaties.
Bomenbeleid
Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Betekenis voor het plangebied
Het terrein van de Jaarbeurs en met name de Centrumboulevard gelegen op het Jaarbeursterrein ondergaat de komende jaren ingrijpende veranderingen, waarbij de bestaande groenelemente niet allemaal gehandhaafd kunnen worden. Algemene doelstelling is echter dat de Centrumboulevard een hoogwaardige openbare ruimte wordt waarin bomen/groenelementen bij de inrichting zeker een belangrijke rol zullen spelen. In hoofdstuk 5 paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op hoe met de bestaande bomen op het terrein zal worden omgegaan.
Erfgoedagenda
Het college van B&W heeft de Erfgoedagenda 2013 op 2 april vastgesteld. De Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.
De Erfgoedagenda beschrijft zowel onderdelen die reeds in uitvoering zijn als actuele ontwikkelingen, zoals de landelijke modernisering van de monumentenzorg (MoMo) en wijzigingen in de regelgeving. Vraagstukken als energiebesparing, de instandhouding van monumentale kerkgebouwen en 'groene monumenten' krijgen ook aandacht in de agenda. In totaal bestaat de Erfgoedagenda uit ongeveer 60 agendapunten.
Verordening op de archeologische monumentenzorg (2009)
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, danwel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen. Voor nadere informatie omtrent het aspect archeologie wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
Utrecht is een bruisende, aantrekkelijke cultuurstad op weg naar internationale allure. Wij hebben onze Cultuurvisie 2012-2022 - Open Ruimte geactualiseerd met de nota Open Ruimte Benut. Hierbij houden we vast aan de belangrijkste uitgangspunten van de Cultuurvisie 2012-2022: de stad als podium, de stad als creatieve ruimte en de stad als leeromgeving. Daarbij willen we meer ruimte bieden aan excellentie en talent, inzetten op een zo breed mogelijke stimulering en facilitering van cultureel ondernemerschap en met enkele aansprekende evenementen en projecten accenten op het cultuurbeleid markeren.
Masterplan Stationsgebied (2002)
Het Masterplan Stationsgebied biedt het kader voor de ontwikkelingen in het stationsgebied voor een periode tot circa 2020. Het masterplan is een vertaling van Visie A 'Stadshart verruimd' waarvoor een meerderheid van de Utrechtse kiezers in een raadplegend referendum in 2002 heeft gekozen. Eigenschappen van die visie zijn met name twee hoofdroutes van oost naar west, een verbouwd Muziekcentrum aan het Vredenburg, een ondertunneld Westplein en een rustige Catharijnesingel.
De doelstelling is een sterk logistiek knooppunt, hoogwaardige openbare ruimte, architectuur van hoge kwaliteit en intensief ruimtegebruik te ontwikkelen die hun bijdrage leveren aan het nieuwe centrum van Utrecht, dat bewoners, reizigers, winkelend publiek en werkenden beleven als prettig, schoon en veilig.
Conclusie:
De ontwikkeling van een megabioscoop heeft steeds deel uitgemaakt van de plannen voor het stationsgebied. een dergelijke voorziening hoort thuis in het verruimde stadshart.
Structuurplan Stationsgebied (2006)
Het structuurplan Stationsgebied is de juridische vertaalslag van het Masterplan voor het Stationsgebied uit 2003, inclusief de bijbehorende actualisatie uit 2004. De aanpak van het stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen.
De aanpak van het stationsgebied is gebundeld in twee zones, die de dragers zijn van de ontwikkelingen: de Centrumboulevard en de Stadscorridor.
Afbeelding 2.1: Structuurplankaart Stationsgebied
Centrumboulevard
De Centrumboulevard loopt van het Jaarbeursterrein tot het Vredenburg door de OV-terminal en Hoog Catharijne. De Centrumboulevard geeft samenhang en identiteit aan de gebieden en draag bij aan de optimalisering van de wisselwerking tussen openbare en private ruimte. In de Centrumboulevard is de functiemenging complexer. Hoog Catharijne wordt geïntensiveerd, waarbij er veel aandacht is voor de wisselwerking met openbare ruimte.
Stadscorridor
De Stadscorridor verbindt de westelijke delen van de stad met het Stationsgebied en loopt vanaf Leidsche Rijn tot het Vredenburg. De overheersende functies aan de Stadscorridor zijn wonen, winkelen, cultuur en publieke functies, zoals kantoren. De corridor vormt een (HOV)route met functies voor de stadsbewoners.
Het Vredenburg, het Smakkelaarsveld, de strook rond het spoor, het Westplein en de Kop van Lombok worden met elkaar verbonden door kwaliteiten te herstellen en nieuwe betekenissen aan de diverse plekken te geven. Belangrijk is de keuze om bestaande sterke identiteiten hiervoor in te zetten.
Publieke functies als het Muziekpaleis, het Stadskantoor en een moskee bevinden zich langs deze route. Zo wordt een stedelijke, eenduidige route gecreëerd gericht op de inwoners van Utrecht en met functies die primair de stadsbewoners nodig hebben. Het begeleiden van de route met deze nieuwe functies en woningen zorgt bovendien voor een grotere sociale veiligheid.
De gewenste bouwhoogten zijn aangegeven in onderstaande figuur. Het plangebied ligt in de zone L en M. Hier zijn bouwhoogten van 25 meter, tot 45 meter mogelijk.
Afbeelding 2.2: Hoogteschalenkaart Structuurplan Stationsgebied
Voor een goede wisselwerking tussen openbare ruimte en gebouwen is de kwaliteit van de plint van essentieel belang. In het Structuurplan worden daartoe een aantal eisen gesteld. Van belang is dat er op de begane grond publieksfuncties worden gerealiseerd. Verder worden er eisen gesteld aan de vormgeving van entrees en dergelijke.
Bomenvisie Stationsgebied
In deze bomenvisie staat hoe het college van B&W wil omgaan met de ca. 1000 bomen in het Stationsgebied. Deze bomenvisie is de uitwerking van de nota bomenbeleid Utrecht.
De voornaamste elementen van de bomenvisie zijn:
Om de gegevens te monitoren, komt er een bomenbalans Stationsgebied. Deze bomenbalans wordt vast onderdeel van de voortgangsrapportages over het Stationsgebied.
Het plangebied maakt deel uit van de ontwikkelingen rond het stationsgebied. Daarbij wordt gestreefd naar uitbreiding en kwaliteitsverbetering van de bestaande functies zoals de Jaarbeurs.
Aan de Centrumboulevard zal tevens de nieuwe entree Oost van de Jaarbeurs worden gesitueerd tezamen met ondersteunende voorzieningen.
Het plangebied is gelegen in de wijk Zuidwest, deelgebied Dichterswijk. Dichterswijk is het gedeelte tussen de Graadt van Roggenweg - Westplein, de spoorlijn rond Utrecht Centraal Station, de Vondellaan - Balijelaan en het Merwedekanaal. Het uitbreidingsplan van Moreelse voorzag onder meer in het aanleggen van drie evenwijdige grachten ten westen van de Binnenstad waarmee de Catharijnesingel centraal in de stad zou komen te liggen. Uiteindelijk zijn alleen deze grachten gerealiseerd. De ligging van deze (gedempte) grachten is terug te vinden in de structuren van Dichterswijk, onder andere ter plaatse van de Croeselaan, Vondellaan, Mineurslaan en de Kruisvaart.
In dit voormalige hoveniersgebied, vond aan het begin van de twintigste eeuw woningbouw plaats opgezet volgens het gesloten bouwblok principe. In 1918 werd het terrein op de hoek Vondellaan - Croeselaan vrijgegeven voor bebouwing. Particulieren realiseerden er kleinschalige woonbuurtjes. Bovendien vestigden er zich drie kazernes tussen de Croeselaan en de Mineurslaan. In de jaren dertig volgde meer woningbouw. Het karakter van deze woonstraten is te typeren als die van straten binnen een vroeg twintigste eeuwse gesloten en halfopen stedelijk blok. De wat later gerealiseerde delen van de wijk zijn te typeren als een tuinwijk: voornamelijk aaneengesloten eengezinswoningen in twee of drie lagen met kap in traditionele materialen. De bebouwingsrand langs de Vondellaan - Balijelaan is hoger en meer historiserend van aard. Bijzonder in de wijk is het Brederoplein en het daaraan gesitueerde (voormalige) schoolgebouw, vanwege de sterke samenhang tussen de stedenbouwkundige structuur en de architectuur.
In het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig met een monumentale waarde. Wel zijn de nabij het plangebied in 2012 gerealiseerde kantoortorens van de Rabobank aan de Croeselaan beeldbepalend voor (de omgeving van) het gebied.
Op de gemeentelijke Archeologische waardenkaart is het gebied gedeeltelijk aangegeven als gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en gedeeltelijk als gebied met archeologische verwachtingswaarde. In hoofdstuk 5 wordt daar nader op ingegaan.
De rand van het Jaarbeursterrein langs de Graadt van Roggenweg is eind jaren tachtig met de sloop van de Hojellkazerne (hoek Croeselaan - Graadt van Roggeweg) vormgegeven als een relatief zware stedelijke wand richting centrum, uitmondend in een hogere kantoortoren. In de jaren negentig is deze wand verlengd met drie relatief hoge nieuwe kantoorgebouwen die nu voor een belangrijk deel de "skyline" van Utrecht bepalen. In het noorden van het plangebied vormt de Croeselaan met de grootschalige kantoorbebouwing van het zuidelijke stationsgebied een structurerend element.
Dichterswijk met de huidige begrenzing is voor een groot deel in beslag genomen door de Utrechtse Jaarbeurs die officieel op het Vredenburg is begonnen. In de periode tussen de jaren veertig en de jaren zeventig van de vorige eeuw kreeg de Jaarbeurs haar huidige omvang en functie. Verschillende uitbreidingsplannen volgen elkaar snel op. De meest recente grootschalige ontwikkeling is die van het stationsgebied waarbij de nieuwe openbaar vervoersterminal aan het Jaarbeursplein en de Croeselaan is gelegen.
Op het deelgebied Jaabeursterrein bevindt zich de Jaarbeurs Utrecht. Het hallencomplex wordt gebruikt ten behoeve van het faciliteren van beurzen, congressen, evenementen, etc. en maakt gebruik van een gecombineerde interne ontsluiting in de richting van de aanwezige parkeerterreinen van de Jaarbeurs, of de ontsluiting voor langzaamverkeer richting de Utrechtse OV-terminal.
De Jaarbeurs en de gemeente Utrecht zijn reeds enige tijd in gesprek over de integrale (her)ontwikkeling van het Jaarbeursgebied. Ook ambtelijk wordt gestudeerd op stedenbouwkundige inrichtingsvarianten. Ten behoeve van de integrale herontwikkeling van het Jaarbeursgebied zal een nieuwe structuurvisie (Structuurvisie fase 2) worden opgesteld. De plannen zijn nog niet concreet genoeg om mee te nemen in een bestemmingsplan. Zodra deze plannen wel zijn uitgekristalliseerd zal hiervoor een aparte planologische procedure worden doorlopen. De nieuwe entreehal van de Jaarbeurs (entree Osst) en de Megabioscoop lopen middels dit projectbestemmingsplan vooruit op de uitwerking van de Structuurvisie fase 2.
Het Jaarbeursterrein wordt momenteel gekenmerkt door grootschalige vrijstaande bebouwing (solitaire objecten) in een vrije verkavelingsopzet. De architectuur is sober. Vanwege de centrale ligging van de Jaarbeurs in de stad maar ook vanwege de representatieve functie die de Jaarbeurs voor Utrecht heeft wordt er in de plannen voor het stationsgebied gestreefd naar een algehele kwaliteitsverbetering door de versterking van de samenhang tussen de gebouwde en onbebouwde ruimte. De drie belangrijkste pijlers van het Structuurplan Stationsgebied zijn dan ook verbinden, betekenis geven en herstellen. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan hoe deze uitgangspunten in dit plangebied nader vorm gegeven zullen worden.
Jaarbeurs Ontwikkeling BV is voornemens op de planlocatie een bioscoop te ontwikkelen. Wolff Megabioscoop Utrecht BV is voornemens een megabioscoop te exploiteren op het terrein van de jaarbeurs Utrecht. De initiatiefnemers streven ernaar het complex voor het Nederlands Film Festival in 2015 operationeel te hebben.
De planlocatie is onderdeel van een totaalplan voor de herontwikkeling van het Jaarbeursgebied: Jaarbeurs trekt zich terug richting bestaande hallen en richt zich op ontwikkeling van het westelijk gebied en de overzijde van het Merwedekanaal. De ontwikkellocatie van de Gemeente ligt aan de Croeselaan, het oostelijk gebied ter plaatse van de huidige parkeerterreinen P1 en P3 van de Jaarbeurs. Binnen de ontwikkeling worden twee planfasen onderscheiden. De bioscoop is onderdeel van fase 1. De nadruk ligt hier op de ontwikkeling van kunst, cultuur en leisure en entertainment.
De bioscoop is de eerste van een serie toekomstige ontwikkelingen op het Jaarbeursterrein en is gelegen aan de Centrumboulevard. Deze ontwikkeling past in het Masterplan van het Stationsgebied (2003) en het Structuurplan Stationsgebied (December 2006). Hierin is beschreven dat aan het gedeelte van de Centrumboulevard tussen Jaarbeurscomplex en Jaarbeursplein leisure functies, culturele functies en een hotel zullen komen.
Naast de bioscoopzalen komen er ook verschillende horecavoorzieningen (foodcourt) die zich naast de entree van het gebouw zullen bevinden. De horecavoorzieningen zijn zowel vanuit de Bioscoop, als vanaf de Centrum boulevard te betreden zijn. De bioscoop komt in directe verbinding met de Jaarbeurs te staan zodat evenementen ook gebruik kunnen maken van de bioscoop voorzieningen. De Bioscoop draagt hiermee ook bij aan vernieuwing van het Jaarbeurscomplex.
Bioscoop en vernieuwing Jaarbeurscomplex
Grenzend aan de bioscoop realiseert Jaarbeurs Utrecht een nieuw entreegebouw. Deze twee ontwikkelingen samen zijn onderdeel van een reeks ingrepen in en om het Jaarbeurscomplex. In de toekomst is de Jaarbeurs voornemens de hallen ten noorden van de Centrumboulevard, gefaseerd te vernieuwen. De Prins van Oranjehal zal op termijn, doch niet eerder dan 2023, worden herontwikkeld.
De bioscoop komt met de kopse kant tegen de Jaarbeurbeurshallen aan te liggen vrijwel voor de huidige entree en grenst aan de gevel van de toekomstige entree. De gevels van de bioscoop, entreegebouw en de Oranjehal vormen samen de wanden van het aangrenzende plein als onderdeel van de centrumboulevard. De bioscoop past zowel ruimtelijk als functioneel binnen de plannen voor het Stationsgebied: de realisatie van een hoogstedelijk entertainment gebied en de realisatie van de Centrumboulevard.
Het totale programma voor de Megabioscoop bestaat uit maximaal 14.500 m2 bvo, opgebouwd uit 14 zalen, 3300 stoelen en ca.1500 m2 horecavoorzieningen (foodcourt). De programmatische kaders van de bioscoop ligt hiermee in lijn met het programma zoals eerder vastgelegd.
De bioscoop zal als een zelfstandig gebouw met de kopse kant grenzend aan de huidige Entree Oost gerealiseerd worden. Op de begane grond is een koppeling tussen de horecavoorziening en Jaarbeurs mogelijk en op de verdieping staat de foyer in verbinding met de SuperNova ruimte van het Jaarbeurscomplex. Er worden jaarlijks 650.000 tot 1.300.000 bezoekers verwacht.
De hoofdentree van de Jaarbeurs ligt aan de kant van de Croeselaan en het achterliggende station en centrum van Utrecht. De bioscoop komt ten zuidoosten van de huidige entree te liggen en grenst direct aan het Jaarbeurscomplex. Hiermee krijgt het huidige VIP parkeren (voor hal 8) een andere locatie en schuift de ingang van het parkeerterrein P3 op richting Croeselaan, zolang de Kop van het Jaarbeursterrein nog niet ontwikkeld wordt. Het toekomstige deel centrumboulevard grenst direct aan de bioscoop.
Centrumboulevard
De Centrumboulevard is een van de belangrijke oost-west verbindingen in het stationsgebied en loopt van het Merwedekanaal tot Vredenburg, door het hart van het Jaarbeursterrein, de OV-Terminal en door Hoog Catharijne. Hieraan liggen grootschalige functies die nationale betekenis hebben, zoals Jaarbeurs Utrecht en Hoog Catharijne. Samen met de oude binnenstad, die eveneens een landelijke aantrekkingskracht heeft, vormen zij de Centrumboulevard. De diverse bestemmingen krijgen daarin een duidelijk herkenbare identiteit, heldere onderlinge verbindingen en goede wisselwerkingen met de, daarop afgestemde, openbare ruimte. Er komen allerlei functies: zoals wonen, werken, winkels, amusement en openbaar vervoer.
Figuur Centrum Boulevard
De Centrumboulevard is een kralensnoer, een reeks van pleinruimtes en verbindingen met elk eigen vormgeving, identiteit en programma. Het Jaarbeursterrein kent in de toekomst drie pleinen als onderdeel van de Centrumboulevard. Het bestaande expoplein, de Jaarbeurspassage (een openbare ruimte binnen het jaarbeurscomplex) en het nieuwe plein grenzend aan de bioscoop als voorruimte voor de nieuwe entree van de Jaarbeurs. De plek en het type gebruik van de pleinen biedt kansen om hier een eigen Jaarbeurssfeer te creëren.
Pleinruimte voor de bioscoop
De Megabioscoop is zo gesitueerd dat een pleinruimte ontstaat. De gevels van de Megabioscoop, Entreegebouw en Oranjehal vormen de pleinwanden en zullen zich als dusdanig presenteren, met actieve plinten. De megabioscoop verzorgt met haar publieksaantrekkende functie een belangrijke rol in het gebruik, de levendigheid en beleving van het plein.
Figuur kaart rooilijn
Het toekomstige plein heeft een maatvoering van circa 55x110m, vergelijkbaar met de Vredenburgplein. De bioscoop wordt 9m naar achtergeschoven t.o.v. de Centrumboulevard in het verbindingstuk met het Jaarbeursplein waar de breedtemaat 30m is. Bij herontwikkeling van de Oranjehal komt de toekomstige rooilijn 11 m terug te liggen.
Bioscoop
De centrumboulevard bestaat uit pleinen en verbindingen hiertussen. Om dit onderscheid te kunnen maken zijn er verplichte gevelrooilijnen opgenomen die de pleinruimte begrenzen. De bioscoop heeft een strakke rooilijn in de footprint en landt als gebouw op de grond. Incidenteel kraagt de bovenbouw uit ten opzichte van de rooilijn.
Het gebouw heeft een gevellengte van ongeveer 100 m aan de centrumboulevard en varieert in hoogte tussen 17m en 23 m. Het is opgebouwd uit verschillende volumes. De op een na grootste bioscoopzaal is markant op hoek geplaatst en benadrukt hiermee de hoofdentree. De zaal steekt over aan zowel de noordoostzijde als de noodwestzijde op een hoogte van circa 8 met circa 4 en 8 m. De begane grond heeft over de gehele lengte een glazen gevel van circa 5 meter hoog, waar naast de hoofdentree een reeks deuren toegang bieden naar het plein.Hiermee is duidelijk voor interactie gekozen tussen de foodcourt van de megbioscoop en centrumboulevard. De transparante gevel versterkt de uitwisseling met binnen en buiten.
Figuur Impressie Bioscoop
Op de begane grond is een horecavoorzienin (foodcourt) gelegen. Het beslaat ongeveer 2/3 van de gevellengte. Het is zowel vanuit binnenuit als vanaf het plein bereikbaar. Daarnaast zal in het ontwerp van het plein een terrasfunctie opgenomen worden. Op verdieping presenteert de foyerruimte zich aan de centrumboulevard. Ook hier zorgt een transparante gevel voor interactie met binnen en buiten. Hoewel de bioscoop als zelfstandig gebouw gerealiseerd wordt, wordt ter plaatse van de foyer ook een fysieke koppeling met de Jaarbeurs gemaakt. Hierdoor is uitwisseling in programma mogelijk.
Aan de achterzijde van het gebouw wordt intern ruimte expeditie opgenomen, in het verlengde van de expeditie zone van de Jaarbeurs.
Stedenbouwkundige gevolgen
Met de realisatie van de bioscoop wordt de eerste vormen zichtbaar van de herontwikkeling van het Jaarbeursgebied. Ook de centrumboulevard zal op korte termijn op dit onderdeel ingericht worden. Het ondersteunt de gewenste stedenbouwkundige opzet zowel ruimtelijk als functioneel. De bioscoop is vormgegeven als ruimtelijk in het oogspringend gebouw en presenteert zich als wand aan het nieuwe plein van de Jaarbeurs. Functioneel draagt de bioscoop bij aan de voor de Centrumboulevard gewenste actieve uitstraling van gebouwen. Het gebouw heeft een goede interactie met de openbare ruimte en heeft over de volledige gevellengte verbinding op het maaiveld. De bioscoop past in het toekomstig gewenste beeld en gebruik van plek als onderdeel van de herontwikkeling van het Jaarbeursterrein.
Ten aanzien van het verkeer hebben de plannen in het Stationsgebied gevolgen op stadsniveau. Het specifieke plangebied voor de ontwikkelingen in het Stationsgebied is in blauw aangegeven op onderstaande kaart.
De aanwezigheid van het openbaar vervoersknooppunt maakt dat het Stationsgebied met openbaar vervoer zeer goed bereikbaar dient te zijn en dat het functioneert als verbindende schakel tussen de verschillende stadsdelen.
Het autoverkeer dat in het Stationsgebied zelf moet zijn, is vooral afhankelijk van de beschikbare infrastructuur buiten het Stationsgebied. De uitgangspunten van het stedelijke bereikbaarheidsprogramma en het stedelijk beleid zijn randvoorwaarden voor de bereikbaarheid van het Stationsgebied.
De twee invalswegen vanaf de knooppunten Hooggelegen en Westraven zijn dragers voor de bereikbaarheid van het Stationsgebied. De invalsweg vanuit Hooggelegen (Rijksweg A2) loopt via het 24 Oktoberplein naar het Stationsgebied. Vanuit Westraven (Rijksweg A12) loopt een invalsweg via het 5 Meiplein en de Van Zijstweg naar het Stationsgebied. In Afbeelding 4.9 zijn de belangrijkste ontsluitingswegen voor het Stationsgebied opgenomen.
Afbeelding belangrijkste ontsluitingswegen voor het Stationsgebied (2015).
Er is voor gekozen de Graadt van Roggenweg primair te gebruiken voor de ontsluiting van de Binnenstad, Stationsgebied Oost en de wijken aan de oostzijde van de sporen. De twee invalswegen zijn nodig om een té hoge milieubelasting van de daar aanwezige woningen te voorkomen. De Van Zijstweg wordt gebruikt als hoofd ontsluiting van het gebied aan de westzijde van de sporen. In de plannen voor het Stationsgebied is op termijn voorzien in een knip op de Croeselaan. Na het aanbrengen van deze knip zal de Croeselaan uitsluitend gebruikt worden voor bestemmingsverkeer dat in het gebied rond de Croeselaan en het Jaarbeursplein moet zijn.
Als uitwisseling tussen de twee routes functioneert de Overste den Oudenlaan. Op het 24 Oktoberplein wordt duidelijk aangegeven dat de automobilist een keuze dient te maken tussen oostzijde (oude stad) of westzijde (station, Stationsentree-West en Jaarbeursterrein). Deze hoofdstructuur impliceert een duidelijke keuze voor de locatie van parkeervoorzieningen. Studie naar de verschillende varianten om de problemen rond de luchtkwaliteit op te lossen kan nog leiden tot andere inzichten omtrent de oplossingen voor autobereikbaarheid van het stationsgebied.
De verbinding tussen de nieuwe OV-Terminal en het omliggende gebied wordt overzichtelijker gemaakt en de verschillende functies krijgen herkenbare entrees. Er komen verbindingen en entrees vanaf maaiveld, maar ook op +1- niveau wordt de verbinding met de binnenstad verbeterd, waarbij de entrees van en de overgangen naar de OV-Terminal herkenbaarder worden gemaakt. Vanuit de OV-Terminal zijn alle perrons (zowel bus, tram als trein) goed bereikbaar door middel van een vaste trap, roltrap of lift. Daarnaast verbindt de Noorder- en Middentunnel de treinperrons met elkaar.
De routes in het Stationsgebied zijn onderdeel van de hoofdfietsstructuur of sluiten daarop aan. Op cruciale plaatsen, zoals het Smakkelaarsveld en het Westplein, wordt het openbaar vervoer ongelijkvloers gekruist. In het gebied komen voldoende fietsparkeervoorzieningen. De totale behoefte is circa 33.000 stallingsplaatsen. Het merendeel van de toevoeging wordt gerealiseerd bij de OV-Terminal, waar het aantal plaatsen kan groeien van 8.800 naar 22.000. Het aantal plaatsen voor kantoren in het gebied groeit van 8.000 naar 11.500. Het is de verantwoordelijkheid van de bouwers van de kantoren deze plaatsen te realiseren. Voor de overige functies zullen minstens 4.000 stallingsplaatsen nodig zijn. Voor het benodigde aantal stallingsplaatsen wordt, analoog aan het parkeerbalans, ook een fiets parkeerbalans bijgehouden.
Op maaiveldniveau worden goede voorzieningen voor onbetaald fietsparkeren in de openbare ruimte gerealiseerd.
Aspecten die daarbij een rol spelen zijn betaald/onbetaald, bebouwd/onbebouwd, beheerd/onbeheerd en de wijze van handhaving.
Het Randstadspoor en de Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)-banen zijn de dragers van het openbaar vervoer in de stad. Beide systemen kunnen worden gekoppeld aan P&R voorzieningen aan de rand van de stad. De OV-Terminal vormt het knooppunt van het HOV-systeem in het centrum van de stad.
Verkeersontsluiting Plangebied
De ontwikkeling van de Megabioscoop ligt aan de toekomstige Centrumboulevard op loopafstand van de OV terminal en verschillende openbaarveroersmodaliteiten HOV, Tram en bus.
Openbaar vervoer
De Megabioscoop ligt aan de Centrumboulevard die een snelle en comfortabele verbinding verzorgd voor voetgangers tussen de OV-Terminal en de Megabioscoop. De OV-Terminal ligt op loopafstand van de Megabisocoop, waardoor het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief vormt voor bezoekers van de Megabioscoop. De OV-Terminal is het openbaar vervoer knooppunt waar treinen uit alle windstreken, stads- en streekbussen en de tram halteren.
Langzaam verkeer.
De Centrumboulevard verbindt de Binnenstad, via de OV-Terminal en het Jaarbeursterrein met de westelijk van de Jaarbeurs gelegen woonbuurten. Door zijn ligging aan de Centrumboulevard is de Megabioscoop gelegen aan een voor voetgangers comfortabele verbinding met het westen en het oosten
De omliggende wegen, te weten de Van Zijstweg, Croeselaan en Graadt Van Roggenweg maken onderdeel uit van de hoofdfietsroutes van de stad. Deze wegen zijn voorzien van vrijliggende fietsvoorzieningen. De route Van Zijstweg – Croeselaan – Sijpensteijnkade maakt onderdeel uit van de top5 fietsroutes.
De Megabioscoop legt binnen het invloedsgebied van de Stadscorridor. Deze loopt van Leidche rijn via het Westplein, tot Vredenburg en verbindt de westelijke delen van de stad (Leidsche Rijn) met de binnenstad. Ter hoogte van het Westplein kan de fietser die gebruik maakt van de Stadscorridor de Megabioscoop bereiken.
Autoverkeer
De Megabioscoop is gelegen op het terrein van de Jaarbeurs Utrecht. Autoverkeer met de bestemming Megabisocoop gebruikt de routes die ook beschikbaar zijn voor het Jaarbeursverkeer. Parkeerders voor de Megabioscoop maken gebruik van exclusief voor de bioscoop ingerichte parkeerplaatsen op het Jaarbeursterrein en dan in hoofdzaak van een speciaal voor de Megabioscoop aangewezen gedeelte van P3, gelegen tussen de Van Zijstweg en de rij woningen langs de Croeselaan. Dit parkeerterrein zal worden ontsloten vanaf de Van Zijstweg. De ontsluiting van deze parkeerplaats komt op een zo groot mogelijke afstand van bestaande woningen. In paragraaf 4.2.3 wordt een en ander uitgebreid toegelicht.
Door de verplaatsing van Entree Oost is ook een verplaatsing van de aanlooproute vanaf het Jaarbeursplein gewenst. Deze route zal, als onderdeel van de centrumboulevard, aangelegd worden door het Jaarbeurscomplex en over het huidige voorterrein van de Prins van Oranjehal, zodanig dat een nieuwe doorgaande route ontstaat die aantrekkelijk is, en die de periodieke, grote bezoekersstromen op adequate wijze kan faciliteren. Dit vormt de opmaat naar de verdere invulling van de Centrumboulevard na de realisering van Entree Oost.
Toegankelijkheid mensen met een beperking
De Centrumboulevard wordt een moderne hoogwaardige langzaamverkeersroute waarbij vroegtijdig in het ontwerpproces rekening gehouden wordt met de bereikbaarheid van de functies en gebieden. Ook voor personen met minder of geen zicht of die afhankelijk zijn van een rolstoel. Daarom worden ook de belangenorganisaties voor mensen met een beperking daarbij betrokken, zodat gewerkt wordt volgens Agenda 22. De Projectorganisatie Stationsgebied zal dit overleg ondersteunen en organiseren. De verschillende ontwerpen worden met elkaar afgestemd, zodat gewenste voorzieningen consistent door de verschillende projectgebieden worden toegepast. Er zullen op maaiveld entrees voor de aanliggende gebouwen gemaakt worden, die vanaf het openbaar gebied eenvoudig bereikbaar zijn voor personen met een beperking. De Rabobrug wordt ook voorzien van liften om de hoogteverschillen te beslechten.
De Rabobrug wordt vervolgens aan de Westzijde op hoogte verbonden met de OV Terminal, Stationsplein West en de Westflank Noord door middel van een op hoogte gelegen publieke verbindingsroute (Forum). Aan deze route hebben de kantoren aan de zijde van het busstation hun entree. Deze route wordt ingericht conform de richtlijnen voor het openbaar gebied. Het hoogteverschil met het maaiveld kan, naast de liften bij de Rabobrug, tevens worden overbrugd met behulp van de voorzieningen bij het Stationsplein West.
Ook bij de inrichting van dit semi-openbare gebied wordt rekening gehouden met mensen met een beperking. De hoogteverschillen in de openbare ruimten kunnen door openbare liften worden beslecht.
Onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing van dat bestemmingsplan is een afweging van de parkeereffecten. Hieromtrent is door Tauw een rapport opgesteld dat is opgenomen in de bijlage Bijlage 1 Parkeren. Hieronder wordt een samenvatting uit het rapport gegeven.
Gebruik van de parkeerplaatsen in de huidige situatie
De parkeerplaatsen op het Jaarbeursterrein zijn, met uitzondering van de parkeerplaats voor het casino (huidige P6) voor iedereen toegankelijk. Uiteraard parkeren er voornamelijk bezoekers van de Jaarbeurs, maar ook anderen kunnen hier hun auto neerzetten. In de praktijk zijn de parkeerplaatsen het dichtst bij de hoofdingang (P1 en P3) het snelst vol, vervolgens wordt gebruik gemaakt van de parkeerplaatsen aan de andere kant van het Merwedekanaal (P2 en P4).
Gang van zaken op drukke dagen in de huidige situatie
Uiteraard heeft Jaarbeurs er belang bij dat haar bezoekers dichtbij en veilig hun auto kunnen parkeren. Daarom zijn er verschillende mogelijkheden om ook bij topdrukte zoveel mogelijk parkeercapaciteit te bieden. Op drukke dagen (circa 70 dagen per jaar) waarbij de capaciteit van de parkeerplaatsen niet afdoende is, wordt door Jaarbeurs gebruik gemaakt van aanwezige buffercapaciteit in de omgeving en daar waar nodig de transferia en de Maarseveense plassen. Op de snelwegen worden Jaarbeursbezoekers door middel van routingborden naar deze parkeerplaatsen geleid en met pendelbussen naar en van het Jaarbeursterrein gebracht. Deze oplossing wordt structureel gebruikt en heeft in de praktijk zijn nut bewezen. De daar beschikbare parkeercapaciteit blijkt ruimschoots voldoende om de Jaarbeursbezoekers op te vangen.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt het aantal parkeerplaatsen van P3 verminderd door de bouw van de Megabioscoop en wordt er voor de bioscoopbezoekers een aparte parkeerplaats met 495 parkeerplaatsen ingericht. Het aantal bezoekers per dag naar de Megabioscoop zal naar verwachting circa 3.560 bedragen. Dit getal is gebaseerd op het totaal aantal bezoekers per jaar (1,3 miljoen) gedeeld door 365 dagen. In de praktijk zullen verschillen bestaan in het aantal bezoekers per dag. Het is te verwachten dat er in de weekeinden, tijdens de reguliere schoolvakanties, tijdens evenementen bij de Jaarbeurs en in Utrecht meer bezoekers per dag zullen komen dan tijdens andere dagen. Gezien de ligging van de Megabioscoop nabij het Centraal Station van Utrecht in combinatie met de relatief hoge parkeertarieven bij de Jaarbeurs is het te verwachten dat bezoekers veelvuldig gebruik zullen maken van het openbaar vervoer om de Megabioscoop te bereiken.
Om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de voor de Megabioscoop aangewezen parkeerplaats ook daadwerkelijk uitsluitend gebruikt wordt voor bioscoopbezoekers worden de volgende voorzieningen getroffen:
Met de parkeernorm volgens het Structuurplan is de norm voor parkeerplaatsen ten behoeve van de Megabioscoop 0,15 per zitplaats. Bij ca. 3.300 zitplaatsen resulteert dit in 495 parkeerplaatsen. Dit aantal parkeerplaatsen wordt dan ook voorzien en gereserveerd voor bioscoopbezoekers. Deze parkeerplaats is fysiek afgescheiden van de overige parkeerplaatsen maar kan ook dubbel gebruikt worden.
Op basis van de nieuwe parkeernota (Nota Stallen en Parkeren 2013) kan overigens afgeweken worden van het aantal parkeerplaatsen dat uit het structuurplan volgt. In de nota wordt gerekend met andere normen, te weten 0,75 - 8,2pp/100 m2 bvo. Bij 12.600 m2 bvo Megabisocoop resulteert hier een range van 94 - 1033 parkeerplaatsen. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen voldoet dus zowel aan de norm uit het Structuurplan als aan de Nota Stallen en Parkeren 2013.
Alleen voor de situatie tijdens de extreem drukke dagen waarbij in de huidige situatie al uitgeweken moet worden naar de transferia en waarbij dan ook nog bioscoopbezoekers verwacht worden zal voldoende overcapaciteit bij de transferia beschikbaar moeten zijn om ook deze extra personenwagens te kunnen faciliteren. Voor transferium Westraven zijn op doordeweekse dagen circa 800 parkeerplaatsen beschikbaar en in het weekend 1.500 parkeerplaatsen. Voor de Maarsseveense plassen zijn in het weekend 1.500 parkeerplaatsen beschikbaar. Er is daarmee ruim voldoende parkeercapaciteit beschikbaar om op hele drukke dagen inclusief bezoekers van de bioscoop te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.
Schematische weergave ontsluiting (geel) en toegewezen parkeerplaatsen (oranje) tbv Megabioscoop
Met de Jaarbeurs is afgesproken dat in de uiteindelijke situatie vrijwel al haar parkeren aan de overzijde van het Merwedekanaal wordt ingevuld. Dit gaat om 6200 van de totale 6500 Jaarbeursparkeerplaatsen. Voor 300 parkeerplaatsen doet Jaarbeurs onderzoek of deze in het Beatrixgebouw ondergebracht kunnen worden. Dit zijn parkeerplaatsen voor de functies in het Beatrixgebouw, maar hier is dubbelgebruik met de Megabioscoop mogelijk.
Tot 2023 heeft Jaarbeurs de gebruiksrechte op P2 en P3 en kunnen bezoekers van de Megabioscoop hier parkeren. Vanaf 2023 heeft Jaarbeurs haar parkeren aan de overzijde Merwedekanaal en zullen bezoekers van de Megabiscoop hier moeten parkeren. Vanaf 2023 gaat de Gemeente P2 en P3 herontwikkelen voor andere functies.
Fietsparkeren
Op het Jaarbeursterrein komt een fietsenstalling voor 875 plekken. Dit is een tijdelijke voorziening.
Mocht er blijken dat de 875 te weinig zijn, dan is de Jaarbeurs wel verplicht om de 175 fpp extra ook te realiseren (bovengrens). Hierover zijn privaatrechtelijke afspraken gemaakt. Uitgangspunt is dat zij voor hun eigen ontwikkelingen afdoende parkeerplaatsen aanbieden, zowel voor de auto als voor de fiets.
In een bestemmingsplan moet voor een aantal wettelijk verplichte aspecten aangetoond worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere (ruimtelijke) ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling. In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling van Mega bioscoop ingegaan op de verschillende aspecten. De bijbehorende onderzoeksrapportages zullen als separate bijlagen bij dit bestemmingsplan worden gevoegd.
M.e.r.-procedure voor het Masterplan en Structuurplan
Gemeente Utrecht is al lange tijd bezig met de ontwikkeling van het stationsgebied rondom NS-station Utrecht Centraal. De gemeente heeft hiertoe verschillende plannen opgesteld, zoals het Masterplan (2003) en het Structuurplan (2006). Voor deze plannen zijn milieu effect rapportage-procedures (MER) doorlopen om de milieueffecten van de ontwikkeling van het Stationsgebied als geheel in beeld te brengen.
Aanvullend MER voor samenhangende milieueffecten
De planontwikkeling van het Stationsgebied is inmiddels ver gevorderd. Voor de verschillende projectenonderdelen binnen het gehele plan zijn of worden bestemmingsplan- en vergunningsprocedures doorlopen. Aangezien de verschillende ontwikkelingen in het Stationsgebied met elkaar samenhangen, dient bij elke bestemmingsplanprocedure inzicht te worden gegeven in de mogelijke samenhangende milieueffecten met de overige projecten die binnen het Stationsgebied zijn voorzien. Hiervoor is een Aanvullend MER d.d. 18 juni 2007 opgesteld. De relatie tussen de verschillende plannen en MERren is weergegeven in Afbeelding 5.1
Afbeelding 5.1 Relatie tussen de plannen en bijbehorende MER documenten
1e actualisatie aanvullend MER
Bij de 1e actualisatie aanvullend MER (Arcadis, 20 februari 2013, 076280434:E - Definitief B02023.000086.0100 zie bijlage) is beschouwd of het Aanvullend MER uit 2007 nog actueel en bruikbaar is om als integrale milieubeoordeling te fungeren voor de project-bestemmingsplanprocedures. Uit de analyse is gebleken dat er sprake is van voortschrijdend inzicht in de te hanteren basisgegevens voor verkeer en vervoer, waaronder de meest recente verkeerscijfers. Ook is de planontwikkeling van een aantal grotere ontwikkelingen inmiddels ver gevorderd. Hierdoor is enige verfijning van de integrale milieubeoordeling van de thema's verkeer en vervoer, geluid en luchtkwaliteit mogelijk. Als gevolg hiervan zijn de resultaten uit het eerder uitgevoerde verkeersonderzoek en onderzoeken van de verkeer gerelateerde leefomgevingsthema's geluid en luchtkwaliteit niet meer actueel.
Doel 1e actualisatie Aanvullend MER
Het doel van de 1e actualisatie Aanvullend MER is inzicht geven in de samenhangende effecten van alle ontwikkelingen binnen het Stationsgebied. Deze 1e actualisatie van het aanvullend MER staat niet op zich en zal in samenhang moeten worden bezien met de andere relevante m.e.r.-documenten zoals het MER Stationsgebied Utrecht (1e fase), de, ten behoeve van het structuurplan Stationsgebied Utrecht vervaardigde, Strategische Milieu Beoordeling (SMB) Stationsgebied Utrecht en het Aanvullend MER.
Afbakening 1e actualisatie Aanvullend MER
De 1e actualisatie Aanvullend MER richt zich met name op de aspecten verkeer en vervoer, geluid en luchtkwaliteit. De in deze 1e actualisatie Aanvullend MER opgenomen informatie over verkeer en vervoer, geluid en luchtkwaliteit actualiseert de eerder in het 1e fase MER, de SMB en het Aanvullend MER opgenomen informatie over deze thema's. Ook zijn als gevolg van voortschrijdend inzicht de milieuthema's bodem, archeologie en ecologie kort behandeld.
De uitgangssituatie voor voorliggend 1e actualisatie aanvullend MER betreft de ruimtelijke situatie zoals is vastgelegd in het Structuurplan. In de paragrafen 2.5 en 4.2 van dit bestemmingsplan is een beknopte beschrijving van de inhoud van het Structuurplan opgenomen.
Zoals aangeven bevat het aanvullend MER de actuele stand van zaken voor de thema's verkeer en vervoer, geluid en luchtkwaliteit. Voor deze drie thema's geldt dat de verkeersanalyse en de effectbeoordeling is geactualiseerd. Voor de aspecten externe veiligheid, archeologie en bodemkwaliteit zijn nieuwe ontwikkelingen en inzichten beschreven. Daarbij wordt opgemerkt dat de wijzigingen die het bestemmingsplan ten opzichte van het structuurplan mogelijk maakt geen invloed hebben op de resultaten van het aanvullend MER. De wijzigingen zullen geen invloed hebben op de verkeersaantrekkende werking van het plangebied en dus ook niet met de met verkeer samenhangende milieuaspecten geluid en luchtkwaliteit. De aanvullende functies hebben slechts een ondersteunend karakter en geen zelfstandige verkeersaantrekkende werking.
Het Geactualiseerde Aanvullende MER laat zien dat ten aanzien van de verschillende Milieuaspecten de plannen in het Stationsgebied in hun samenhang nog steeds voldoen aan de eisen en randvoorwaarden die daaraan vanuit, onder andere, de milieuwetgeving gesteld worden. De ontwikkeling van het Stationsgebied heeft onder meer tot doel om de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het Stationsgebied te versterken alsmede de leefbaarheid waaronder geluidsbelasting en luchtkwaliteit te verbeteren. Uit de conclusie van het onderzoek blijkt dat aan deze doelstellingen kan worden voldaan. In de onderstaande paragrafen wordt voor het plangebied specifiek op de verschillende milieuaspecten ingegaan.
In opdracht van de Jaarbeurs heeft Tauw op 17 februari 2014, Kenmerk N004-1218988GGV-pws-V03-NL een ten behoeve van dit specifieke project een vormvrije Mer Beoordeling uitgevoerd Bijlage 2 Vormvrije mer-beoordeling die hieronder kort wordt samengevat.
Voorgeschiedenis
In 2007 is de m.e.r.-procedure voor de 'herinrichting kop jaarbeursterrein' doorlopen. Als onderdeel van de herinrichting zijn diverse ruimtelijke ontwikkelingen onderzocht, waaronder ook de megabioscoop. De Commissie voor de m.e.r. heeft het MER getoetst een aangegeven dat de essentiële informatie in het MER inclusief de geschreven aanvulling aanwezig is. Met dit positieve toetsingsadvies is de m.e.r.-procedure afgerond en is aan alle m.e.r.-verplichtingen voldaan.
Sinds 2007 is het plan voor de megabioscoop qua omvang als volgt aangepast:
Daarmee is er geen noodzaak om het MER te actualiseren of aan te passen. Wel is het van belang om op grond van de vigerende wet- en regelgeving te toetsen of het plan nog steeds inpasbaar is. In deze notitie wordt deze toetsing uitgevoerd in de vorm van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De aanleiding hiervoor wordt in de volgende paragraaf toegelicht.
Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. wordt geregeld welke activiteiten m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn en bij welke omvang en omstandigheden dat het geval is (zogenaamde drempelwaarden). Het realiseren van een bioscoop valt onder de definitie van ‘stedelijk ontwikkelingsproject1’, zoals in het Besluit m.e.r. opgenomen in categorie D11.2 (zie onderstaand). Daarom moet, bij het opstellen van het bestemmingsplan, beoordeeld worden of er sprake is van een (plan)m.e.r.-plicht. Voor de realisatie van de megabioscoop is vooruitlopend op de juridische verankering in het bestemmingsplan een vergunning ingediend. Daarom wordt de beoordeling van m.e.r.(beoordelings-)plicht ten behoeve van de vergunning uitgevoerd.
D.11.2:
Aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1. Een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. Een aaneengesloten gebied dat 2000 of meer woningen omvat, of
3. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Met de beoogde omvang van de bioscoop, met een bruto vloeroppervlak van 16.250 m2, wordt geen van deze gestelde drempelwaarden overschreden. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Sinds 1 april 2011 zijn deze drempelwaarden echter indicatief. Dit betekent dat ook als een project onder de drempelwaarden blijft, er wel een toetsing moet worden gedaan of er nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Zijn deze belangrijke nadelige milieugevolgen niet uit te sluiten, dan is er sprake van een ‘vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht’. Deze notitie betreft de vormvrije m.e.r.-beoordeling op grond waarvan het bevoegd gezag inzicht krijgt in mogelijke milieueffecten. Deze beoordeling is opgesteld conform de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, te weten:
1. De kenmerken van het project
2. De plaats van het project
3. De kenmerken van het potentiële effect
Ten behoeve van het vergunningentraject zijn diverse milieuonderzoeken geactualiseerd en/of op nieuw uitgevoerd. De uitkomsten van deze onderzoeken zijn gebruikt voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de bijlage "Vormvrije mer -beoordeling bij de toelichting van dit bestemmingsplan worden toetsingscriteria zoals beschreven onder 1 t/m 3 toegepast op dit project. Voor deze toelichting wordt volstaan met een beschrijving van de onderzoeksvraag en de weergave van de conclusie van de vormvrije m.e.r.- beoordeling.
ad 1 De kenmerken van het project
Bij de kenmerken van het project zijn in het bijzonder in overweging genomen: de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten (de effecten daarvan), het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, ongevallenrisico’s met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.
De conclusie op grond van bovenstaande toetsing is dat de activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Er wordt wel aangeraden nader onderzoek te doen naar de verkeersstromen en -intensiteiten en de hieraan gekoppeld verkeersgerelateerde geluidhinder.
ad 2 De plaats van het project
Beoordeeld is of de realisatie van de megabioscoop negatieve gevolgen heeft voor het bestaande grondgebruik, de relatieve rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen, de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen en het opnamevermogen van het natuurlijke milieu.
De ontwikkeling van de megabioscoop vindt plaats in sterk verstedelijkt gebied op een locatie die reeds een stedelijk gebruik kent. Hierdoor sluit de ontwikkeling aan bij het huidige gebruik en karakter van het gebied.
De conclusie op grond van bovenstaande toetsing is dat de activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het bestaande grondgebruik, natuurlijke hulpbronnen, de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen en het opnamevermogen van het natuurlijke milieu.
ad 3. De kenmerken van het potentiële effect
Van een grensoverschrijdende, complexe en/of onomkeerbare negatieve effecten is geen sprake.
De conclusie op grond van bovenstaande toetsing is dat de activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
De realisatie van megabioscoop heeft als voornaamste effect een verkeersaantrekkende werking met de hieraan gekoppelde verkeersgerelateerde hinder (geluid en luchtkwaliteit).Ten behoeve van het bestemmingsplan wordt geluids- en luchtonderzoek uitgevoerd op grond van actuele verkeersgegevens.
Gezien de eerdere onderzoeksresultaten is het de verwachting dat plan goed inpasbaar is. Bovendien bieden de sectorale wetten voor geluid en luchtkwaliteit voldoende waarborgen om eventuele nadelige gevolgen voor het milieu tijdens de realisatie- en gebruiksfase te voorkomen.
Op grond hiervan luidt de conclusie dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de realisatie van de megabioscoop niet te verwachten zijn. Op grond hiervan is er geen aanleiding een m.e.r.-beoordeling als bedoeld in artikel 7.16 e.v. van de Wet milieubeheer uit te voeren.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
De Megabioscoop is geen geluidsgevoelige functie. Wegverkeerslawaai is niet relevant voor het kunnen ontwikkelen van deze functie ter plaatse. De Megabioscoop heeft echter wel een verkeersaantrekkende werking die geluidshinder kan opleveren voor omliggende woonbestemmingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom wel gekeken naar de invloed die de teokomstige situatie heeft op nabijgelegen woningen. Daarop wordt in de volgende paragraaf verder ingegaan.
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
De toekomstige inrichting van de megabioscoop zal gevestigd worden aan het Veemarktplein in Utrecht. In de omgeving van de inrichting is de Jaarbeurs gelegen. De dichtstbijzijnde woningen zijn aan het Veemarktplein en de Croeselaan gelegen op circa 90 meter van de inrichting.
Akoestisch representatieve bedrijfssituatie
De representatieve bedrijfssituatie betreft de bedrijfssituatie waarvoor de vergunning wordt aangevraagd en waarbij de inrichting volledig in bedrijf is en bestaat uit de hierna omschreven akoestisch relevante activiteiten en installaties:
1. Technische installaties ten behoeve van de luchtbehandeling
2. Bevoorrading van goederen
3. Parkeren van bezoekers
In opdracht van Jaarbeurs Utrecht is door Tauw een akoestisch onderzoek Bijlage 3 Akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de nieuwbouw van de Megabioscoop van de Wolff Megabioscoop Utrecht BV bij de Jaarbeurs. Aanleiding van het onderzoek is de aanvraag van een oprichtingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De gemeente Utrecht heeft bij de aanvraag een akoestisch onderzoek verlangd. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsniveaus ten gevolge van de inrichting op de nabijgelegen woningen.
Technische installaties
Op het dak van de Megabioscoop zal een technische ruimte gerealiseerd worden waarin luchtbehandelingskasten zullen worden geplaatst. In deze technische ruimte zullen ook de afzuigingen van de toiletten worden geplaatst. De technische ruimte zal voldoende geïsoleerd worden zodat er geen akoestisch relevante uitstraling door de gevel en het dak zal zijn. De luchtafvoer en luchttoevoer van de technische ruimte zal plaatsvinden door middel van roosters die worden voorzien van coulissendempers. De installaties zijn van 08.00 tot 03.00 uur continu in bedrijf. De gehanteerde bronvermogens van de roosters gelden als ontwerpeis. Andere technische installaties zijn niet aan de orde. De Megabioscoop zal namelijk gebruik maken van de reeds bij de Jaarbeurs aanwezige installaties voor koeling en verwarming.
Bevoorrading van goederen
Bevoorrading vindt inpandig plaats in de patio aan de zuidzijde van de inrichting door middel van vijf vrachtwagens in de dagperiode. De vrachtwagens komen en gaan via de goedereningang aan de Van Zijstweg. Om bij de bevoorradingslocatie te komen, manoeuvreren de vrachtwagens gedurende 2 minuten per vrachtwagen achteruit in de patio. Het laden en/of lossen duurt 30 minuten per vrachtwagen. De koelmotoren van de vrachtwagens staan aan tijdens het laden en lossen. De geluidsuitstraling van de koelmotoren en het laden en lossen vindt plaats via de opening van de patio. Het rijden van de vrachtwagens vindt plaats op het terrein van de Jaarbeurs en zal in het kader van de milieuneutrale melding van de Jaarbeurs inzichtelijk worden gemaakt.
De Megabioscoop zal gebruik maken van de afvaldienst van de Jaarbeurs. Het ongeperste afval zal in rolcontainers naar de centrale afvalverzameling van de Jaarbeurs worden gebracht. Dit zal echter in het kader van de milieuneutrale melding van de Jaarbeurs inzichtelijk worden gemaakt omdat dit binnen de inrichting van de Jaarbeurs plaatsvindt.
Parkeren bezoekers
De Megabioscoop krijgt een eigen parkeerplaatsen op het zuidwestelijke deel van P3 met een eigen ingang ter hoogte van de goedereningang aan de Van Zijstweg (zie paragraaf 4.2.3 Parkeren). Het bezoekersaantal van de Megabioscoop is maximaal 1,3 miljoen bezoekers per jaar. De verwachting van de exploitant van de Megabioscoop is dat op de piekdagen niet meer dan 5000 bezoekers komen. Deze schatting is gedaan op basis van 3300 stoelen van de Megabioscoop en twee goed bezochte avondvoorstellingen op één dag. Naar ervaringscijfers van de andere bioscopen is een voorstelling nooit geheel uitverkocht.
In de representatieve bedrijfssituatie betekent dit 5.000 bezoekers per dag. De verdeling over de dag-, avond- en nachtperiode is op basis van de filmtijden in het weekend (zaterdag) van een de Megabioscoop in Enschede: 58 % in de dagperiode, 30 % in de avondperiode en 12 % in de nachtperiode.
De geluidseffecten als gevolg van de realisatie van de Megabioscoop zijn in detail onderzocht in het akoestisch onderzoek dat is opgesteld als onderdeel van de vergunningaanvraag van de Megabioscoop.
Uit dat onderzoek blijkt dat de geluidsniveaus als gevolg van technische installatie en verkeer voldoen een de grenswaarden voor inrichtingen. Ook het geluid van verkeer rijdend op de openbare weg (indirecte hinder) voldoet aan de toepasselijke voorkeursgrenswaarde.
Vanwege de realisatie van de Megabioscoop zal een deel van de parkeerplaatsen van P3 van Jaarbeurs Utrecht komen te vervallen. Bovendien wordt een deel van de parkeerplaatsen van P3 toegevoegd aan de Megabioscoop (dit is meegenomen in het akoestisch onderzoek voor de Megabioscoop). Sec voor de Jaarbeurs Utrecht heeft dit positieve geluideffecten omdat er minder personenwagens op P3 parkeren.
Het netto geluidseffect als gevolg van het parkeren van personenwagens op het restant van P3 en de parkeerplaats van de Megabioscoop zal in de dagperiode neutraal zijn omdat in de huidige (vergunde) situatie al sprake is van een volledig volle parkeerplaats. In de avond- en nachtperiode zal wel een lichte toename van geluid zijn omdat er als gevolg van het bioscoopbezoek een toename is van verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Door de parkeerplaatsen ten behoeve van de Megabioscoop en de ontsluiting daarvan te concentreren op de grootst mogelijke afstand tot de woningen aan de Croeselaan is dit effect zoveel mogelijk beperkt. Een en ander zal worden vastgelegd in de milieuvergunning voor de Jaarbeurs.
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Voor het gehele stationsgebied is een integraal onderzoek gedaan naar de externe veiligheid. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage Externe Veiligheid Stationsgebied. Ten behoeve van de verschillende bestemmingsplannen wordt op basis van het bovenstaande rapport per bestemmingsplan een aparte verantwoording gemaakt voor wat betreft de externe veiligheid. Deze verantwoording is opgenomen in de Bijlage 4 Externe Veiligheid Verantwoording
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:
Toetsing plaatsgebonden risico
Op basis van de uitgangspunten van het Basisnet is er rond het spoortraject geen PR=10-6 contour aanwezig. Er hoeft daarom geen toets plaats te vinden naar de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten. Ook is er geen zogenaamd plasbrandaandachtsgebied vastgesteld ter hoogte van het plangebied.
Verantwoording groepsrisico
Zowel de circulaire Rnvgs als het Bevt geven aan dat ontwikkelingen op een afstand groter dan 200 meter nauwelijks bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico en dat in die gevallen kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De megabioscoop bevindt zich op een afstand van ruim 400 meter van de transportas. Een beperkte verantwoording houdt in dat wordt ingegaan op:
Bovenstaande zaken kunnen slechts beperkt in een bestemmingsplan geregeld worden. In de bijlage 4 Externe veiligheid Verantwoording, wordt nader ingegaan op deze punten. In de nadere eisen regeling ten behoeve van de bestemming zal een koppeling gelegd worden met de aanbevelingen uit het verantwoordingsrapport.
Voor de spoorlijn Amsterdam-Utrecht-aansluiting Betuwelijn bestaat volgens het Basisnet geen PR=10-6 contour. Ook zijn volgens het Basisnet geen plasbrandaandachtsgebieden aanwezig.
Gelet op de afstand van de megabioscoop tot de transportas mag er op basis van zowel de circulaire Rnvgs als het ontwerp Bevt van worden uitgegaan dat het plangebied geen bijdrage levert aan het groepsrisico.
Het veiligheidsrisico wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor de plannen:
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Op 1 augustus 2009 zijn de Implementatiewet alsmede het Derogatiebesluit in werking getreden. Met het Derogatiebesluit heeft Nederland van de Europese Commissie uitstel (derogatie) gekregen van de termijnen waarbinnen aan de grenswaarden moet worden voldaan. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat tevens op 1 augustus 2009 van kracht geworden is, heeft ter onderbouwing gediend van de derogatie.
Het NSL is een samenwerkingsprogramma tussen rijk, provincies en gemeenten, dat erop is gericht om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) aan de grenswaarden te voldoen. Het NSL bevat daartoe een omvangrijk maatregelenpakket, met zowel landelijke, regionale als gemeentelijke maatregelen. Op deze maatregelen rust een uitvoeringsplicht. Het NSL heeft een looptijd van 5 jaar (tot augustus 2014).
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
De Megabioscoop maakt onderdeel uit van het NSL, zodat er géén beoordeling van de luchtkwaliteit behoeft plaats te vinden en voldaan wordt aan artikel 5.16 lid 1 onder d Wet Milieubeheer.
Er is echter onverplicht een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd zie bijlage Bijlage 6 Onderzoek luchtkwaliteit Megabioscoop Utrecht, waarbij het effect van de verkeersaantrekkende werking langs de aan- en afvoerwegen op de luchtkwaliteit is beoordeeld. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat langs de relevante aan- en afvoerwegen voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Secundair wordt geconcludeerd dat het effect op de luchtkwaliteit tot een Niet In Betekenende Mate verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
In artikel 5.16 Wet milieubeheer is aangegeven op welke gronden bestuursorganen hun bevoegdheden (die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit) kunnen uitoefenen.
De Megabioscoop maakt onderdeel uit van IBM-project 1312 (Ontwikkeling Stationsgebied) en maakt als zodanig onderdeel uit van het NSL, zodat wordt voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder d van de Wet milieubeheer.
Op basis van de uitgevoerde luchtkwaliteitberekeningen kan worden geconcludeerd dat na realisatie van de Megabioscoop aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder a en c van de Wet milieubeheer wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer om het Bestemmingsplan Megabioscoop vast te stellen.
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Op een deel van de parkeerplaats bij de Jaarbeurs wordt een bioscoop gebouwd. Uit het nulsituatie bodemonderzoek voor de omgevingsvergunning ( Bijlage 7 Bodemonderzoek, Wolff Megabioscoop Utrecht BV/ Jaarbeurs Ontwikkeling BV, Tauw, rapport 17 januari 2014, Kenmerk R001-1218988IHV-pws-V02-NL) blijkt dat er sprake is van lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie in de grond. In het grondwater zijn matig verhoogde gehaltes aan barium aangetroffen en een licht verhoogd gehalte aan naftaleen.
Omdat er sprake is van een puinlaag moet er onderzoek naar aanwezigheid van asbest worden uitgevoerd. Eventueel vrijkomende grond is niet geschikt voor onbeperkt hergebruik. Er moet rekening gehouden worden met meerkosten voor de afvoer van grond.
Verder is bekend dat op de locatie sprake is van een diepere grondwaterverontreiniging met VOCl. Voor een grootschalig gebied rond de binnenstad is sprake van omvangrijke diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen (VOCl). Om deze verontreinigingen te kunnen aanpakken en beheren, om de omgeving te beschermen en om de ondergrond te kunnen benutten, is een beleidsregel en een saneringsplan (Biowasmachine) opgesteld, met een gebiedsgerichte aanpak. Het plangebied ligt binnen dit gebied. Dit betekent dat bij activiteiten die ingrijpen in de ondergrond zoals bouwputbemaling en WKO-systemen (bodemenergie), waarbij verplaatsing van de VOCl verontreinigingen kan plaatsvinden, geen saneringsplan hoeft te worden ingediend, maar volstaan kan worden met een melding activiteit diepere ondergrond. De gemeente Utrecht beoordeelt of de activiteiten binnen de randvoorwaarden van de gebiedsgerichte aanpak uitvoerbaar zijn. Bij een grondwateronttrekking moet verder aandacht worden gegeven aan de matig verhoogde gehaltes aan barium.
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt de bodem geen belemmering voor het plan. De bodemkwaliteit is derhalve passend in relatie tot de functie/bestemming.
In de Flora en fauawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan.
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
In opdracht van de Jaarbeurs bv is ten behoeve van de renovatie en de herinrichting van de entree oost is door Tauw de situatie ten aanzien van de flora en fauna geactualiseerd en heeft een aanvullende bomeninventarisatie plaatsgevonden zie Bijlage 8 Flora en Fauna (Flora, fauna en bomeninventarisatie Jaarbeurs entree-oost Kenmerk R002-4685911RJR-efm-V02-NL) . De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Flora en fauna
Het plangebied maakt geen deel uit van de hoofdgroenstructuur van Utrecht. De Croeselaan is als stadslaan aangegeven op de bomenstructuurkaart Utrecht.
In het plangebied zelf zijn bomen en groenstroken aanwezig. Deze zijn geïnventariseerd samen met de aanwezige flora en fauna (Flora, fauna en bomeninventarisatie Jaarbeurs entree-oost, TAUW, 2012).
Er moeten bomen en groenvakken verdwijnen voor de bouw van de Megabioscoop. Dit groen heeft geen betekenis voor vleermuizen, maar wel voor de huismus, die in de toegangsboog broedt. Het groen in de omgeving van deze nestlocatie is onderdeel van de leefomgeving van de huismus en is daarmee jaarrond beschermd. Er is een mitigatieplan gemaakt voor de huismus, wat erop neerkomt dat voorafgaand aan het weghalen van het groen er nu al geschikte schuil- en foerageerlocaties voor de huismus worden versterkt, met name bij de tuinen van de woningen aan de Croeselaan.
Ten aanzien van de huismus is nader onderzoek noodzakelijk of zij nog steeds nestelen in de toegangsboog van de Jaarbeurs. Indien dat het geval is (en de boog verwijderd moet worden) zal een ontheffing moeten worden aangevraagd voor deze soort. Voor eventueel te verwijderen struiken is een mitigatieplan opgesteld dat in de bijlage bij de regels Bijlage 9 Mitigatie Mus (Kenmerk: N006-1218988XAB-los-V01-NL ) is opgenomen. De te verwijderen struiken zijn overigens niet bijzonder geschikt voor de huismus. De te verstevigen locaties zijn op dit moment al beter geschikt.
De gunstige staat van instandhouding van de huismus op deze locatie zal, mede door het treffen van de mitigerende maatregelen op eigen terrein van de Jaarbeurs, zeker niet in het geding komen. Indien mitigerende maatregelen worden getroffen is geen ontheffing van de Flora en Faunawet nodig.
Op grond van de Wabo is binnen de gemeente Utrecht een kapvergunning (als onderdeel van een omgevingsvergunning) nodig voor bomen met een stamdiameter vanaf 15 centimeter. De stamomtrek of diameter van de bomen moet worden gemeten op 1,30 meter boven de grond. Bij meerstammige bomen geldt dit voor de dikste stam. Het bomenbeleid omvat een visie en nadere regels over hoe het College van B&W omgaat met bomen bij de ontwikkeling van de stad. Ook stelt het kaders aan het beheer en onderhoud van bomen in de stad.
In opdracht van gemeente Utrecht heeft Tauw een bomenparagraaf opgesteld, waarin zowel de resultaten van de bomeninventarisatie als de waarde van de bomen wordt weergegeven. In de onderstaande paragrafen worden daartoe eerst de resultaten van de bomeninventarisatie kort gepresenteerd (op basis van de inventarisatie die eerder is uitgevoerd). Vervolgens wordt een beoordeling gegeven van de waarde van de bomen in relatie tot ecologie, landschap, milieu en cultuurhistorie en de effecten van de herinrichting.
Binnen het plangebied staat een aantal bomen op of langs de parkeerplaats waarvan er 59 worden gekapt. De bomen zijn verschillend in soort, diameter en vitaliteit. In Bijlage 10 Bomenparagraaf wordt per elementnummer aangeduid met welke reden de bomen worden geveld.
De kap van de 59 bomen zorgt voor beperkte aantasting van de (relatief lage) ecologische waarde van het plangebied. Uit nader onderzoek naar de aanwezigheid van de huismus in het plangebied (reeds in uitvoering) zal moeten blijken in welke mate de bomen belangrijk zijn voor deze soort. Indien de bomen van belang blijken voor de huismus, dienen voldoende mitigerende maatregelen te worden genomen alvorens de bomen gekapt kunnen worden.
Aantasting van nesten van algemene broedvogels (overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet) dient te allen tijde voorkomen te worden. Op regionaal niveau hebben de bomen in het plangebied geen enkele (ecologische) functie. Indien de huismus afwezig blijkt in het plangebied, leidt de kap van de bomen niet tot negatieve effecten op de ecologische waarde.
Binnen de groenstructuur (en omgeving er van) zijn de 3 te vellen bomen langs de Van Zijstweg niet extra opvallend, herkenbaar of beeldbepalend voor het landschap. Integendeel zelfs, de matige/slechte staat van de bomen laat geen gezond karakter van de groenstructuur zien. Het grootste deel van de groenstructuur rondom deze drie bomen blijft behouden.
Iedere boom in de gemeente levert een bijdrage aan het wegvangen van fijn stof en het produceren van zuurstof. De bijdrage van de te vellen bomen daarin is met zekerheid niet significant te noemen. De overwegend kleine en jonge bomen zijn ook niet specifiek van belang in verband met een zeer hoge bebouwingsdichtheid en/of weinig groen in het plangebied. Ook hebben de bomen geen buitengewone dempende werking op hinderlijke geluiden van verkeer of industrie. Bovendien blijft een aantal bomen staan, komen er 17 nieuwe bomen bij en zijn er recent jonge bomen geplant, waardoor geen sprake is van een significante achteruitgang in de bijdrage(n) aan luchtkwaliteit en fijnstoffiltering.
De bomen zijn niet van cultuurhistorische- of monumentale waarde. Kap van de bomen leidt daarom niet tot negatieve effecten op de cultuurhistorische waarde van Utrecht.
De te kappen bomen zijn veelgebruikte bomen voor stedelijke beplantingen en komen veelvuldig voor in Nederland. De bomen worden veel gebruikt als straatboom en/of laanboom (Janson, 1994). De bomen zijn niet van (bijzondere) boomkundige waarde(n).
Herplant van bomen
Er zijn vrij recent jonge bomen op het jaarbeurs terrein aangebracht. Deze staan aan de zijde van de Van Zijstweg. Het betreft een 11 tal witte acacia’s (Robinia pseudoacacia). Deze boomsoort staat bekend als een parkboom met een zeer hoge weerstand en mooie verschijning.
Tijdens de geplande beoogde herindeling van het Jaarbeursterrein worden ook nieuwe bomen geplant. Het betreft een 17 tal nieuw te planten bomen, verschillend van soort. Op het moment van schrijven wordt een voorstel uitgewerkt voor de Jaarbeurs directie met de volgende boom- struiksoorten:
De bomen worden geplant bij de ingang van het terrein, langs de centrumboulevard en het voetgangerspad naar de nieuwe bioscoop.
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een uitwerkingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het uitwerkingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het uitwerkingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten zijn volgens de Monumentenwet 1988 beschermde archeologische monumenten. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijksmonument. Voor deze gebieden en voor gebieden van hoge archeologische verwachting en archeologische verwachting geldt de gemeentelijke verordening op de archeologische Monumentenzorg.
Het plangebied Bioscoop Jaarbeursterrein, bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met hoge archeologische verwachting (geel) en archeologische verwachting (groen). Voor het gebied met een hoge archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 100 m2 archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 1000 m2 archeologie-vergunningplichtig zijn en het gebied zonder archeologische verwachting is niet archeologievergunningplichtig.
Uitsnede archeologische waardenkaart, bioscoop jaarbeursterrein
Het plangebied Bioscoop jaarbeursterrein bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting en deels in een gebied met een archeologische verwachting. De hoge archeologische verwachting is gebaseerd op een Oude rijnloop. De archeologische verwachting is gebaseerd op de ligging op de stroomrug waar bewoningsresten uit de prehistorie en Middeleeuwen verwacht kunnen worden.
Voor het gebied met een hoge archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 100 m2 en dieper dan 50 cm.archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een archeologische verwachting geldt dat bodemingrepen vanaf 1000 m2 en dieper dan 50 cm. archeologievergunningplichtig zijn.
Volgens de gemeentelijke verordening op de Monumentenzorg, moet de initiatiefnemer indien hij deze ondergrenzen overschrijdt door een archeologisch onderzoeksrapport moeten aantonen of er al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Indien er sprake is van archeologische waarden, moet de initiatiefnemer deze laten opgraven. Indien hier geen sprake van is, zal het plangebied middels een selectiebesluit archeologisch worden vrijgegeven. Voor het totale plangebied geldt dat indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de Gemeente Utrecht (030-2863990)
In het kader van het bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 11 Watertoets.
Conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voor ruimtelijke plannen de watertoetsprocedure te worden doorlopen. Sinds 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor alle nieuwe ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit document is om er voor te zorgen dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in de ruimtelijke beschouwing meeneemt.
De watertoets heeft drie doelen:
Het plangebied ligt aan de Croeselaan ten zuidwesten van Utrecht Centraal. Binnen het plangebied liggen geen watergangen en groenvoorzieningen zijn beperkt aanwezig. Het terrein is volledig verhard en grotendeels in gebruik als parkeerterrein.
Huidige situatie
Waterkwantiteit
Circa 100 meter ten noorden van het plangebied ligt een watergang, lokaal bekend als de Kruisvaart. Deze watergang ligt ten zuiden van het spoor. De nieuwe bioscoop wordt gebouwd in peilgebied UKR_001, welke een vast peil heeft van NAP +0.58 m. Voor zover bekend zijn er geen problemen met de afvoer van water in het plangebied. Het maaiveld ter plaatse bedraagt circa NAP + 2,30 m
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit van de watergangen in de nabijheid van het plangebied voldoen aan de normen voor water met de functie stedelijk water. De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben weinig invloed op de waterkwaliteit.
Riolering
In de huidige situatie ligt rond de jaarbeurs een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Niet verontreinigd hemelwater wordt afgevoerd naar het schoonwater riool, het afvalwater wordt afgevoerd via het vuilwaterstelsel.
Specifiek voor dit plangebied (Jaarbeursterrein) wordt het hemelwater van de dakvlakken apart verzameld en op het terrein aangeboden op een centraal punt. Het vuilwater van onder andere de sanitaire voorzieningen wordt gescheiden van het hemelwater en is aangesloten op het gemeente riool.
Grondwater
Op basis van de isohypsenkaart van de gemeente Utrecht, blijkt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) nabij het plangebied NAP +0,5 m bedraagt. Op basis van de lokale maaiveldhoogte geeft dit bij de GHG een ontwateringsdiepte van 1,80 m. Dit voldoet aan de normen voor stedelijk gebied.
Toekomstige situatie
Uitgangspunt is dat hemelwater van dakvlakken rechtstreeks op oppervlaktewater geloosd kan worden. Hemelwater van parkeerplaatsen zal gezuiverd moeten worden, voordat het op het oppervlaktewater geloosd mag worden Alle uitgewerkte plannen inzake rioleringsaanpassingen en hemelwaterafvoeren van verharde oppervlakken zullen door de initiatiefnemer ter goedkeuring worden aangeboden aan de gemeente. De gemeente dient primair het rioleringsplan te toetsen en te beoordelen. Daarna kan het worden voorgelegd aan het waterschap (HDSR).
Gezien de omvang van het dakoppervlak en de hydraulische belasting, dient op het Jaarbeursterrein een nieuw en robuust hemelwaterstelsel te worden gerealiseerd dat afvoert naar een bestaand of nieuw lozingspunt op het Merwedekanaal of de Veilinghaven. Omdat het totale terrein omvangrijk is en het huidige hemelwaterstelsel reeds ondergedimensioneert lijkt (er is reeds sprake van wateroverlast), dient het nieuwe en de bestaande hemelwaterstelsel integraal ontworpen en gedimensioneerd worden, bij voorkeur door middel van een hydrodynamisch model.
Waterkwantiteit
In de huidige situatie is het plangebied al volledig verhard. In de toekomstige situatie blijft het verhard oppervlak ongewijzigd. In het kader van het beleid van de waterbeheerder (Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden) is het daarom niet nodig om extra oppervlaktewater te compenseren.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit neemt naar verwachting toe doordat men een deel van het regenwater van het gemengde rioolstelsel afhaalt, waardoor uit het gemengde rioolstelsel minder water zal overstorten op het oppervlaktewater tijdens hevige neerslaggebeurtenissen.
Uitgangspunt voor Wolff Megabioscoop Utrecht BV is dat het hemelwater wat op het gebouw valt, wordt afgekoppeld middels een schoonwaterriool richting het oppervlaktewater. Dit levert een kleine verbetering op voor het watersysteem als geheel. Er vinden geen verder ingrepen plaats in het lokale watersysteem.
Riolering
Voor de afvoer van regenwater van openbare ruimtes en daken hanteert het waterschap het beslisschema 'Directe afvoer regenwater op open water'. Uitgangspunt van dit schema is dat in de meeste situaties het afstromend regenwater schoon is, waardoor het in principe zonder verdere beperkingen in het oppervlaktewater of het hemelwaterstel geloosd mag worden (Dit is ook het voornemen van de opdrachtgever). Het waterschap gaat ervan uit dat voor het onderhavige plan geen zuiverende voorzieningen verplicht zijn. Ter voorkoming van verontreinigingen worden op diverse plekken vet- en slibopvangputten gerealiseerd volgens de geldende eisen voor Wolff Megabioscoop Utrecht BV.
Grondwater
Op basis van de lokale grondwaterstanden (GHG: NAP +0,5 m) en gezien de huidige bebouwing en functies (stedelijk) in het gebied zullen er geen significante veranderingen optreden in de toekomstige situatie. De invloed op de grondwaterstand tijdens de bouw is afhankelijk van de uitvoeringsmethode (open ontgraving of een bemaling binnen damwanden). Het ontrekken van grondwater voor de bouw van het bioscoopcomplex is, afhankelijk van het debiet, vergunning- of meldingsplichtig.
Het plangebied ligt niet in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied. Het dichtstbijzijnde beschermingsgebied ligt op enkele kilometers afstand. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen invloed op de grondwaterbeschermingsgebieden.
In de huidige situatie is het plangebied al volledig verhard. In de toekomstige situatie blijft het verhard oppervlak ongewijzigd. In het kader van het beleid van de waterbeheerder (Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden) is het daarom niet nodig om extra oppervlaktewater te compenseren.
Verwacht wordt dat het gebouw in de gebruikssituatie geen significante op de grondwaterstanden en het watersysteem in de omgeving. Er wordt geen extra wateroverlast of –onderlast in de gebruikssituatie verwacht. De invloed op de grondwaterstand tijdens de bouw is afhankelijk van de uitvoeringsmethode (open ontgraving of een bemaling binnen damwanden). Mogelijk is hiervoor een vergunning of melding noodzakelijk (afhankelijk van het debiet).
Tijdens het informele vooroverleg heeft er contact plaatsgevonden tussen de gemeente en het waterschap. Op 10 februari jl. heeft het waterschap per e-mail gereageerd op de concept waterparagraaf. Onze opmerkingen zijn verwerkt.
HDSR adviseert positief over het voorontwerpbestemmingsplan zie Bijlage 12 Wateradvies HDSR. Het plan voldoet aan onze belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kort gaat het om:
De in het gebied aanwezige kabels en leidingen zijn bekend. Eventuele verlegging vindt plaats voor rekening van de ontwikkelaar. Het betreft overigens gen planologisch relevante kabels en leidingen.
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Het gebouw van de Megabioscoop heeft de principes van duurzaamheid toegepast en leeft de duurzaamheidseisen en de milieu-eisen van de gemeente na. In de bijlage "Visie documente duurzaam bouwen en ondernemen" wordt nader ingegaan op de duurzaamheidsmaatregelen die worden getroffen. Kort samengevat kan hierover het volgende gezegd worden:
Men kan stellen dat de Megabioscoop past in de doelstelling van de gemeente en in de ontwikkelingen van het Jaarbeursterrein.
Dit plan levert waar mogelijk een bijdrage aan de gemeentelijk ambitie op het gebied van duurzaamheid en energiebesparing.
Gelet op de voorgaande paragrafen is aan het aspect gezondheid voldoende aandacht besteed.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. De kosten die gemoeid zijn met de aanleg van de Megabioscoop wordt gefinancierd door een private partij (Jaarbeurs). Met betrekking tot de gemeentelijke kostenverhaal is een anterieure overeenkomst gesloten. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee zeker gesteld.
Planschade
In het kader van het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van de Megabioscoop in dit bestemmingsplan is een risicoanalyse planschade uitgevoerd. De gemeente heeft met de aanvrager een overeenkomst gesloten waarin is bepaald dat kosten van eventuele planschade claims door de gemeente verhaald zullen worden op de aanvrager.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Bij voorbereiding van het bestemmingsplan is de gemeente verplicht om belanghebbende instanties te betrekken. Nu er geen rijks- of provinciale belangen aan de orde zijn is het bestemmingsplan in principe louter ter kennisgeving aan de provincie en de inspectie ruimtelijke ordening toegezonden.
Daarnaast heeft het HDSR aangegeven met het plan in te kunnen stemmen.
De plannen voor de bouw van de Megabioscoop zijn april 2014 gepresenteerd aan de buurt. De reacties waren overwegend positief.
Vanuit de wijkraad is geen advies c.q reactie uitgebracht omtrent het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.
Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:
Het bestemmingsplan Stationsgebied Megabioscoop, Jaarbeursterrein is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat er op gericht is om een programma Cultuur en ontspanning, in de vorm van een megabioscoop, medegebruik in het kader van Jaarbeursdoeleinden en horeca, alsmede het bij die functies behorende (fiets)parkeervoorzieningen mogelijk te maken. Daarnaast worden de in het plangebied bestaande functies Bedrijf - Jaarbeursdoeleinden en Verkeer en verblijfsgebied geactualiseerd. In dit ontwikkelingsplan is er gekozen voor een bestemmingsregeling die voldoende flexibiliteit biedt voor het gebouw binnen het bouwvlak enerzijds en anderzijds de overige functies op een heldere wijze vastlegd.
De dubbelbestemmingen Archeologie en Cultuurhistorische waarden zijn opgenomen om de in het gebied aanwezige waarden afdoende te behouden en te beschermen.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.
Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.
Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creeren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.
Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.
Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
Verkeersaspecten;
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de bouwhoogte of aan de situering van erfbebouwing.
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
Artikel 3 Bedrijf - Jaarbeursdoeleinden
Ten behoeve van de exploitatie van de Jaarbeurs is de bestemming Bedrijf- Jaarbeursdoeleinden opgenomen. In de bestemming is een specifieke regeling opgenomen die dient om de jaarbeursactiviteiten mogelijk te maken. In de bestemming is opgenomen dat de gronden bedoeld zijn voor het het bedrijfsmatig exploiteren van bedrijfsruimte ten behoeve van veilingen, handelsbemiddeling, vakbeurzen, conferentie en manifestatieruimten, evenementen en trademarkt.
Voor wat betreft de bebouwingsmogelijkheden is aangesloten bij de regeling die gold voor in werking treding van dit bestemmingsplan: Maximale bouwhoogte 25 meter binnen het bouwvlak. Het in het plan opgenomen bebouwingsvlak voor deze functie is in uitsluitend gericht op het mogelijk maken van een nieuwe oostelijke entree van de Jaarbeurs.
De onbebouwde gronden in deze bestemming zullen grotendeels deel gaan uitmaken van de zogenaamde Centrumboulevard. Het zal daarom voornamelijk dienst doen als verkeer en verblijfsgebied voor langzaamverkeer. Voor de Bioscoop, het foodcourt en de nieuwe oostelijke entree van de Jaarbeurs zal het gebied als plein worden ingericht.
Artikel 4 Cultuur en ontspanning
Ten behoeve van de Megabioscoop is de bestemming Cultuur en ontspanning opgenomen. Voor een deel is medegebruik ten behoeve van Jaarbeursdoeleinden toegestaan. Tevens is het de bedoeling dat binnen deze bestemming het zogenaamde 'Foodcourt' wordt gerealiseerd dat zowel een rol voor de Jaarbeursheeft als voor de Megabioscoop.
Voor wat betreft de bebouwingsmogelijkheden is geldt een maximale bouwhoogte van 24 meter binnen het bouwvlak.
De centrumboulevard bestaat uit pleinen en verbindingen hiertussen. Om dit onderscheid te kunnen maken zijn er verplichte gevelrooilijnen opgenomen die de pleinruimte begrenzen. De bioscoop heeft een strakke rooilijn in de footprint en landt als gebouw op de grond. Incidenteel kraagt de bovenbouw uit ten opzichte van de rooilijn.
Er is een voorwaardelijke bepaling opgenomen voor wat betreft het treffen van mitigerende maatregelen ten behoeve van de huismus.
Een deel van het huidige P 3 zal als parkeerplaats voor de Megabioscoop worden ingericht.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Voor een archeologisch waardevol gebied geldt het volgende regime:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 9 Algemene regel m.b.t. parkeergelegenheid
Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop- nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type/de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Horeca-activiteiten.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college bij de handhaving van en bestemmingsplan een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.