Plan: | Cartesiusdriehoek, fase 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPCARTSIUSDRIFASE1-VA01 |
De Cartesiusdriehoek is een bedrijventerrein van ruim 15 hectare in Utrecht dat ingeklemd ligt tussen de Cartesiusweg en de sporen naar Amsterdam en Den Haag/Rotterdam. Het gebied behoort tot het erfgoed van de spoorwegen en is eigendom van NS Stations.
De Cartesiusdriehoek wordt getransformeerd naar een gemengd stedelijk gebied. Utrecht is een gewilde stad en groeit snel. Veel vraag gaat uit naar binnenstedelijke locaties waar nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Als eigenaar van het gebied heeft NS Stations besloten om in samenwerking met de gemeente Utrecht het gebied te transformeren naar een stedelijk woonwerkgebied. Hiervoor heeft de gemeenteraad van Utrecht op 21 september 2017 het Koersdocument Cartesiusdriehoek vastgesteld.
Als eerste fase zal het deelgebied zuidoostelijk grenzend aan het CAB-gebouw worden ontwikkeld. In het verleden is deze grond door NS verkocht aan een ontwikkelaar. Aanvankelijk was het plan om op deze locatie studentenwoningen te realiseren. De betreffende marktpartij kreeg de planvorming echter niet financieel rond en heeft de locatie overgedragen aan Keystone Vastgoed. Keystone heeft besloten zich aan te sluiten bij de ambities en uitgangspunten van het koersdocument.
De ontwikkeling van fase 1 bestaat uit circa 322 reguliere woningen, 770 m2 voorzieningen en 11 atelierwoningen. De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
De geplande ontwikkeling voor Cartesiusdriehoek, fase 1 wordt via dit bestemmingsplan juridisch planologisch mogelijk gemaakt. Dit plan loopt vooruit op de herziening van het bestemmingsplan van het overige deel van de Cartesiusdriehoek.
De Cartesiusdriehoek ligt in Utrecht, ingeklemd tussen de Cartesiusweg en de sporen naar Amsterdam en Den Haag/Rotterdam. Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op het eigendom van Keystone en op de locatie waarop de geluidwerende voorzieningen zijn voorzien die noodzakelijk voor de geplande ontwikkeling.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Onherroepelijk | ||
Cartesiusweg e.o. | 12 september 2013 | ||
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 |
De huidige bestemming is Bedrijventerrein en voor het gedeelte langs het spoor geldt de bestemming Verkeer-Railverkeer. De beoogde woningbouw is niet mogelijk op basis van de bestemming Bedrijventerrein. Het gedeelte met de bestemming Verkeer-Railverkeer is meegenomen, omdat de benodigde geluidsschermen niet passen binnen deze bestemming.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
In de bijlagen zijn de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de Structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de nieuwe AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte is in december 2011 in werking getreden.
Conclusie
Het SVIR bevat geen specifieke aandachtspunten voor het plangebied.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
In het Rarro zijn nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen.
Conclusie
In het Barro is aangegeven dat het plangebied gelegen is ter plaatse van de Romeinse Limes. De bescherming hiervan is verder uitgewerkt in de Provinciale verordening. Verder zijn in het Barro geen specifieke regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.
Het plangebied ligt in een radarverstoringsgebied van radarstation Soesterberg, zoals aangegeven in het Rarro. In dit gebied gelden beperkingen voor bestemmingsplannen voor een goede werking van de radar op het radarstation. Het gaat hier om hoogtebeperkingen voor bouwen, bouwwerken en windturbines. De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne. De hoogte van de radarantenne van Soesterberg is 25m +NAP. De ontwikkeling in het plangebied heeft een maximale bouwhoogte van 18 meter. Deze hoogte ligt ruim onder het radarverstoringsgebied. Het Rarro vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Woningbouwbehoefte
Utrecht behoort op dit moment tot één van de sterk groeiende provincies van Nederland. In de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om woningtekort niet verder te laten groeien. In de provinciale ruimtelijke structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van ruim 40.000 (2013-2028) woningen opgenomen, gebaseerd op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven. Dit klopt met de behoefte van 61.000 woningen, zoals die uit de regionale woningmarktmonitor blijkt.
Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten, zoals de Merwedekanaalzone, de 2e Daalsedijk en het Veemarktterrein. Buiten de rode contour zijn in de polder Rijnenburg vanaf 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode zullen worden gerealiseerd. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien.
Uit de actualisering van de Woonvisie blijkt dat in Utrecht nog altijd een woningtekort bestaat. Deze ontwikkeling draagt bij aan vermindering van dit tekort. Er worden maximaal zo'n 330 woningen gerealiseerd in Cartesiusdriehoek, fase 1. Hiervan komen er circa 242 in het Spoorblok en circa 88 (inclusief atelierwoningen) in het Solitair. Het gaat om woningen in verschillende categorieën in een centrumstedelijk woonmilieu.
Behoefte niet-woonfuncties
In het plangebied is voorzien in maximaal 770 m2 aan niet-woonfuncties. Het gaat daarbij om culturele voorzieningen, dienstverlening, sportvoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen en horeca (in categorie D1 t/m 3). Deze voorzieningen zijn gericht op de nieuwe bewoners in de Cartesiusdriehoek en hebben een lokale functie.
Voor het programma in dit bestemmingsplan is een onderbouwing ladder duurzame verstedelijking gemaakt (Bijlage 2 Ladderonderzoek).
Hieruit blijkt dat er behoefte is aan een nieuw onderscheidend stedelijk woon- en leefmilieu in Utrecht, binnen de invloedssfeer van station Utrecht Centraal. Het plangebied biedt hier de basisingrediënten en de fysieke ruimte voor.
De exacte invulling van het niet-woonprogramma in het plangebied ligt niet vast, om de nodige flexibiliteit te bieden. In het bestemmingsplan is 770 m2 beschikbaar voor diverse niet-woonfuncties. Voor de aanvaardbaarheid van effecten per afzonderlijk programma-onderdeel is uitgegaan van de maximum ruimte die het bestemmingsplan biedt.
Op basis van de analyse in het Ladderonderzoek is de conclusie dat er voldoende behoefte is aan de woningbouwontwikkeling met bijbehorende voorzieningen. Enerzijds komt de behoefte voort uit de eigen vraag van de gebiedsontwikkeling, anderzijds uit het feit dat voor bepaalde functies een benedengemiddeld aanbod is gevestigd in de wijk/buurt. De functies passen bij het hoogstedelijke karakter van de herontwikkelingslocatie. Omdat het beoogde hoogstedelijke woonmilieu elders in de stad niet voorhanden is, zal hiervan geen onaanvaardbaar effect uitgaan op het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
De toevoeging van horeca past in het Ontwikkelingskader horeca. Hierin is aangegeven dat met deze zogenaamde wijkhoreca de wijkfunctie en sociale cohesie en sociale controle kan worden versterkt. In het Ontwikkelingskader is voor het Cartesiusgebied aangegeven dat horeca in categorie D1 t/m 3 is toegestaan.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.
De geplande ontwikkeling van de locatie Keystone in de Cartesiusdriehoek vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld en op 12 december 2016 herijkt. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.
De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:
Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
Op 12 december 2016 hebben Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht (GS) de Herijking van de PRS en PRV vastgesteld. De Herijking voorziet de provincie van een actueel ruimtelijk beleidsinstrumentarium, dat ruimte biedt en uitnodigt tot ontwikkelingen die bijdragen aan meer ruimtelijke kwaliteit en aan bescherming van deze kwaliteit, maar ook sturingsmogelijkheden biedt om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen.
De Herijking 2016 bevat een langetermijnvisie voor de provincie: Utrecht2040, Van Strategie naar Uitvoering. De kern van de langetermijnvisie betreft een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht. De visie streeft naar een uitgebalanceerde groei van de kwaliteit van de regio, waarbij binnen stedelijk gebied ruimte is voor goed wonen en werken en een goede bereikbaarheid.
Conclusie
De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek voorziet in een binnenstedelijk project en levert een bijdrage aan de woningbouwopgave en de ruimtelijke kwaliteit en is daarom in overeenstemming met de provinciale structuurvisie en verordening.
Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.
De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:
De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen om bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.
Conclusie
De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek is in overeenstemming met het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling.
In september 2011 is de Economische Visie 2020 'Focus op Kennis en Creativiteit' van de provincie Utrecht verschenen. Er is beschreven hoe de provincie de economische ontwikkeling voor zich ziet en hoe zij daaraan de komende tien jaar een bijdrage wil leveren. De economische visie is een toekomstbeeld met een aantal opgaven en is bedoeld als kapstok voor programma's en projecten op het terrein van economie.
De uitgangspositie voor de economische ontwikkeling van de provincie Utrecht is uitstekend. Vier factoren liggen ten grondslag aan het economische succes van de provincie, ook in de toekomst. Het zijn de grote concentratie aan opleidings- en kennisinstituten, stedelijkheid, cultuur en historie, aantrekkelijke en gevarieerde landschappen en de knooppuntpositie in het hart van Nederland, in de Randstad en vlakbij Schiphol.
De economische strategie van de provincie bestaat uit:
Om onderscheidend te kunnen zijn binnen het grote aantal regio's en steden dat zich toelegt op kennis en creativiteit profileert de provincie zich met een aantal specifieke speerpunten binnen life sciences, de creatieve industrie en de duurzaamheidseconomie. Deze sectoren zijn kansrijk, onderscheidend en belangrijk voor de economische ontwikkeling in de provincie.
Naast de focus op kennis en creativiteit voert de provincie een accommoderingsbeleid voor de gevestigde sectoren als de zakelijke dienstverlening, onderwijs, horeca, zorg, handel en transport. De provincie wil er aan meewerken dat deze sectoren zich duurzaam kunnen ontwikkelen.
Conclusie
De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek draagt bij aan de Economische visie 2020 van de provincie. Het plan biedt ruimte aan (zakelijke) dienstverlening en horeca.
Het Mobiliteitsplan bestaat uit een Mobiliteitsvisie en een Mobiliteitsprogramma en is vastgesteld door Provinciale Staten op 7 juli 2014. De Mobiliteitsvisie bevat de langetermijndoelen om de unieke verbindende knooppuntpositie van de provincie goed te laten functioneren. Daarnaast beschrijft de visie welke rol de provincie op zich neemt om deze doelen te realiseren, zonder dit af te wentelen op toekomstige generaties en andere gebieden. Dit wordt iedere vier jaar geconcretiseerd in een Mobiliteitsprogramma waarin is verwoord welke acties (op kortere termijn) nodig zijn en welke samenhang deze hebben met de langetermijndoelen.
Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de kracht, aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van de provincie. Er wordt ingezet op een mobiliteitsnetwerk dat mensen en goederen snel op hun bestemming brengt, maar dat ook dienstbaar is aan de maatschappelijke behoeftes als duurzame welvaart, leefbaarheid en welzijn.
Van belang hierbij is:
Conclusie
Het plangebied wordt ingericht overeenkomstig het mobiliteitsplan 2015-2028.
De Provinciale milieuverordening 2013 is door Provinciale Staten op 4 februari 2013 vastgesteld en op 1 mei 2013 in werking getreden. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) is de provincie verplicht een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen. De provincie geeft aan deze verplichting invulling via de Provinciale Milieuverordening Utrecht 2013 (PMV).
In de Provinciale milieuverordening zijn grondwaterbeschermingszones en stiltegebieden aangewezen. In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwatervoorziening. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het behoud en de bescherming van stiltegebieden.
Conclusie
Het plangebied wordt niet als een stiltegebied aangemerkt en het plangebied maakt geen deel uit van een grondwaterbeschermingszone. De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek is hiermee in overeenstemming met de Provinciale milieuverordening.
De provincie Utrecht legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021 in het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan).
Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven, ook wel prioriteiten genoemd. De prioriteiten zijn: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Deze prioriteiten dragen rechtstreeks bij aan de kerntaken van de provincie (economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed).
Naast prioriteiten heeft de provincie basiskwaliteiten benoemd voor het bodem-, water- en milieubeleid. Deze zijn bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (inclusief geur en licht) en externe veiligheid. Deze zes basiskwaliteiten zijn voorwaardelijk voor het uitvoeren van de provinciale kerntaken en het realiseren van de ontwikkelopgaven en vormen een stevige basis voor een veilige, gezonde en duurzame woon-, werk- en leefomgeving. Aan de basiskwaliteiten liggen wettelijke normen ten grondslag waarmee de minimumkwaliteit bepaald is. Waar de basiskwaliteiten in bestaande situaties niet voldoen aan de eisen en wensen van het gebruik, biedt het bodem-, water- en milieubeleid handvatten die het oplossen of verminderen van de problemen ondersteunen.
Conclusie
Het plan voldoet aan de eisen van het BMW-plan. Een nadere onderbouwing hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.
De Cultuur- en erfgoednota 2016-2019 'Alles is NU' is in april 2016 verschenen. De provincie staat midden in de maatschappelijke, economische en bestuurlijke dynamiek. In het cultuur- en erfgoedbeleid zijn opgaven geformuleerd aan de hand van trends. De opgaven zijn:
Conclusie
De ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek draagt bij aan de Cultuur – en erfgoednota 2016-2019 van de provincie. Het plan biedt ruimte voor culturele voorzieningen.
Regionaal
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar ambities en visies vastgelegd in de Waterkoers 2016-2021. De koers is een omslag in denken, waarbij het waterschap zich flexibel opstelt en daarbij ruimte laat voor initiatieven uit de samenleving. Andere onderwerpen die in de Waterkoers aan de orde komen zijn waterveiligheid, voldoende water, gezond water, gezuiverd afvalwater en genieten van water.
Conclusie
In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op het aspect water. Er wordt voldaan aan het beleid van het Hoogheemraadschap.
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:
Conclusie
Het plan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling en heeft een hoge ambitie op het gebied van duurzaamheid en gezonde verstedelijking en sluit daarom aan bij het coalitieakkoord.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Ook willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.
De RSU bevat ook een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.
Conclusie
Het plan levert een bijdrage aan de beoogde inbreiding, duurzaamheid, gezondheid en intensief ruimtegebruik en past daarmee in de RSU.
Woonvisie Utrecht beter in balans
In de woonvisie, Utrecht beter in balans, op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad, zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Conclusie
De ontwikkeling voorziet in een gemengd woningbouwprogramma met een aandeel middeldure huur en past daarmee binnen de kaders van de Woonvisie.
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten). Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.
Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.
De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten)' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.
Conclusie
Het huisvestingsbeleid is vertaald in de regels van dit bestemmingsplan.
Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)
In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan geeft ruimte voor niet-woonfuncties om functiemenging te bevorderen en past daarmee binnen dit beleidskader.
Ontwikkelingskader detailhandel (2012)
Het Ontwikkelingskader detailhandel (2012) wordt gebruikt om de detailhandelsontwikkelingen te toetsen en beschrijft op hoofdlijnen de winkelstructuur in Utrecht, de verwachte marktontwikkelingen voor de komende jaren en hoe de gemeente daarmee de komende jaren wil omgaan.
Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur. Op basis van een strakke regie en planologie is de huidige winkelstructuur tot stand gekomen. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. De gemeente wil deze, daar waar mogelijk, ook behouden.
Detailhandel is een dynamische markt. De huidige marktomstandigheden en ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van internetaankopen, beïnvloeden de behoefte aan fysieke winkels, ook in Utrecht. Maar Utrecht groeit en kent een achterstand in het winkelaanbod. Het ontwikkelingskader beschrijft de te verwachten ontwikkelingen en maakt inzichtelijk welke uitbreidingen en toevoegingen van winkelgebieden in Utrecht gepland zijn het komend decennium. Ook beschrijft het kader op hoofdlijnen hoe we als gemeente willen omgaan met detailhandel buiten winkelgebieden. De ambities zijn te onderscheiden in zes hoofdlijnen:
Internetwinkels in of bij woningen:
De vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.
Conclusie
Het plangebied Cartesiusdriehoek, fase 1 voorziet niet in de toevoeging van nieuwe zelfstandige detailhandel. Het Ontwikkelingskader detailhandel vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in een bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 12 april 2018 in werking getreden en door de raad vastgestelde Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 en overgenomen in de bijlage bij de regels, de Lijst van Horeca-activiteiten. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'zachte' tot 'harde' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking voor het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die bedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.
Conclusie
Het beleidskader geeft ruimte voor het realiseren van horeca op bijzondere plekken in de wijk. In het plangebied wordt horeca mogelijk gemaakt in Het Solitair. Dit moet een bijzonder gebouw worden, centraal gelegen in de Cartesiusdriehoek. Horeca levert in het gebied een bijdrage aan het gewenste gemengde karakter van het gebied en past hiermee in het gemeentelijk beleidskader.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan 'Utrecht Stad en land verbonden' is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Conclusie
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is voor het plangebied voorzien in een groene zone als onderdeel van een gewenste verbinding langs de spoorlijnen en de Cartesiusweg. Het plangebied voorziet in een groengebied met de mogelijkheid voor routes voor langzaam verkeer en levert daarmee een bijdrage aan de uitbreiding van het groenareaal en de verbindingen in de stad.
Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Conclusie
De bestaande bomen in het plangebied zijn in beeld gebracht; in hoofdstuk 5 is een bomenparagraaf opgenomen.
Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
Conclusie
Het plangebied ligt in de "Centrale Zone". In de Centrale zone is bebouwing van 15-30 meter toegestaan. In dit bestemmingsplan worden maximaal zes bouwlagen mogelijk gemaakt. De beoogde ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de hoogbouwvisie.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", die in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd wordt. Dit gaat vanzelfsprekend over de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De nota kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
De nota kent drie niveaus; 'open' of 'respect' of 'behoud'.
A. Open
Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:
B. Respect
Essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken worden gerespecteerd. Dit betekent:
C. Behoud
Behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard. Dit betekent:
Conclusie
De ontwikkeling past binnen het beleidsniveau 'open' en heeft de aanduiding 'ontwikkelingsgebied'. In de bijlage van de toelichting is het Koersdocument opgenomen. Dit Koersdocument bevat ook uitgangspunten voor de beeldkwaliteit.
De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.
De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden voor monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.
Conclusie
Het plangebied zelf is onbebouwd. Buiten het plangebied is een industrieel gebouw met cultuurhistorische waarde aanwezig. Dit betreft het CAB gebouw en blijft behouden en krijgt een passende nieuwe functie die recht doet aan de cultuurhistorische waarden van het pand.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Conclusies
In hoofdstuk 5 wordt verder ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Nota stallen en parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto (2019)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.
Het addendum geeft alle locaties aan waar maatwerk voor geldt en geeft een nadere invulling aan mogelijke maatwerkoplossingen. Bij verschillende ontwikkelingen is het noodzakelijk om uit te gaan van een kleiner aantal parkeerplaatsen in het gebied dan op grond van de bijlage Nota Parkeernormen fiets en auto van de Nota Stallen en Parkeren mogelijk is. Op de lange termijn zal de Nota Parkeernormen hierop aangepast worden. Voor de korte termijn is het addendum op de Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. De locaties voor maatwerk zijn het centrumgebied (binnenstad en stationsgebied) en de grote werkgebieden buiten de binnenstad, te weten Papendorp, Oudenrijn, Rijnsweerd, Leidsche Rijn Centrum en de Uithof. Daarnaast zijn er acht binnenstedelijke ontwikkelgebieden aangewezen als maatwerklocatie: belastingkantoor, Kruisvaartkwartier, Merwedekanaalzone, Rotsoord, Tweede Daalsedijk, Veemarkt, Cartesiusdriehoek en Werkspoorkwartier.
Conclusie
Het plangebied ligt in een maatwerkgebied. Voor parkeren in het plangebied worden de parkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren gevolgd (inclusief addendum). In de planregels is een regeling opgenomen over parkeren. Aangetoond moet worden dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. In paragraaf 4.2 Verkeer en openbare ruimte is dit nader uitgewerkt.
Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:
De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.
Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.
Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de ring. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.
Conclusie
Het plangebied wordt ingericht overeenkomstig het mobilititeitsplan 'Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen'.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022
Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Nota Gezondheid voor iedereen-Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022 vastgesteld. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. De speerpunten voor de beleidsperiode die extra gezondheidswinst helpen te realiseren zijn: gezonde leefomgeving, gezond en veilig opgroeien, gezond gedrag, gezond rondkomen, gezond werkgeverschap, psychische gezondheid en gezond ouder worden.
Binnenstedelijke verdichting brengt gezonde kwaliteiten met zich mee zoals het behoud van groen om de stad en autoluwe wijken die actieve mobiliteit en ontmoeting stimuleren en daarmee bijdragen aan gezondheid. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor gemengd wonen en het vergroten van het aandeel sociale en midden huur in de stad. Er ontstaat, met name rond drukke wegen, echter ook een dilemma tussen gezonde lucht en minimale geluidsbelasting enerzijds en verdichting anderzijds.
Er wordt voor gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 voertuigen per etmaal), waarover nog geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mvt/etm) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, wordt in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen. Als dit niet mogelijk is, wordt naar een zo kort mogelijke overbruggingsperiode gestreefd. In een verdichtende stad zijn stille plekken schaars, wij beschermen daarom deze plekken. Ook staan we geen horecavoorzieningen toe in stille hofjes en rustige woonstraten om zo geluidsoverlast te beperken.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Daarnaast worden er passende maatregelen genomen om de gevolgen van klimaatverandering zoals hittestress te beperken door bijvoorbeeld groene daken en gevels te realiseren en door bij de ruimtelijke inrichting voor meer plekken voor verkoeling te zorgen. Wij hanteren hierbij voor de openbare ruimte het principe 'groen tenzij'. Daarnaast is er ook ruimte voor biodiversiteit, dit versterkt de natuurbeleving en daarmee indirect de gezondheid.
Conclusie
Bij de transformatie van de Cartesiusdriehoek wordt op alle mogelijke wijzen gestreefd naar het creëren van een gezonde leefomgeving. De inrichting van dit stukje stad wordt daarmee één van de pronkjuwelen voor gezonde verstedelijking in Utrecht. Het nieuwe Volksgezondheidsbeleid vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.
De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.
De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:
Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.
Conclusie
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de geluidssituatie in het plangebied.
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota speelt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Conclusie
In het plangebied moet rekening worden gehouden met het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Voor het onderzoek met betrekking tot externe veiligheid verwijzen we naar hoofdstuk 5.
Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'
Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.
Conclusie
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de situatie in het plangebied.
Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.
In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:
Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:
Conclusie
Alle woningen worden gasloos. Voor Cartesiusdriehoek, fase 1 is gekozen voor aansluiting op het warmtenet van Eneco (stadsverwarming). De Cartesiusdriehoek wil verder een hogere ambitie voor duurzame energie dan de wettelijke normen. Het wettelijk uitgangspunt voor nieuwbouw zijn momenteel de geldende EPC eisen. Vanaf 2021 zullen nieuwe – strengere – eisen gesteld gaan worden, de BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). Voor de gehele Cartesiusdriehoek is energieneutraal het uitgangspunt.
Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.
Naar verwachting wordt in 2019 een nieuwe regierol voor de gemeente op het gebied van energietransitie vastgelegd (Klimaatakkoord). Dit betekent dat gemeenten in 2021 een transitievisie Warmte en een Regionale Energiestrategie moeten opstellen.
Conclusie
Alle woningen worden gasloos. Voor Cartesiusdriehoek, fase 1 is gekozen voor aansluiting op het warmtenet van Eneco (stadsverwarming).
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven is de vraag naar bouwgrond in Utrecht groot. Deze bouwgrond wordt momenteel van elders (vaak over lange afstand) aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Conclusie
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de situatie in het plangebied.
Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:
Hemelwater en oppervlaktewater
Binnen het plangebied worden verschillende maatregelen genomen voor de opvang en infiltratie van hemel- en oppervlaktewater zoals wadi's, een grote vijver (waarin het water ook zal worden gezuiverd doormiddel van natuurlijke waterzuiveringsfilters) en verlaagde verharde oppervlakten zoals speelpleinen die goed kunnen dienen als extra waterbuffer.
Ook in het kader van klimaatadaptie wordt rekening gehouden met de aanleg van groen, en het beperken van parkeerplaatsen op het maaiveldniveau en bijvoorbeeld het gebruik van open bestrating voor waterinfiltratie. De wadi's en droge sloten die ontwikkeld zullen worden, zijn onderling met elkaar verbonden, waardoor middels overstorten een veilig aaneengesloten waterinfiltratiesysteem ontstaat.
Andere maatregelen om het hemelwater op te vangen en af te voeren is waterberging op de daken (geknepen afvoer), door middel van groene daken en infiltratiekratten/infiltratievelden, open bestrating, bodembedekkers om onkruid en waterverbruik te beperken en het creëren van een gesloten grondbalans.
Al deze maatregelen worden nader toegelicht in de waterparagraaf (paragraaf 5.11).
Conclusie
De gekozen maatregelen in het plangebied voor water sluiten goed aan op de gemeentelijke watertaken.
Koersdocument Cartesiusdriehoek
Op 21 september 2017 heeft de gemeenteraad het Koersdocument Cartesiusdriehoek vastgesteld. Hierin wordt een visie op de transformatie van dit binnenstedelijke bedrijventerrein (15,4 ha) beschreven. In lijn met de Ruimtelijke Strategie is de Cartesiusdriehoek een belangrijke locatie om invulling te geven aan de opgaven voor inbreiding en verdichting in de stad. Dit wordt in het koersdocument geconcretiseerd met een woningbouwprogramma van circa 2.400 woningen in een stedelijk woonmilieu.
Het koersdocument geeft een nieuw perspectief voor de Cartesiusdriehoek. De nieuwe koers bestaat uit een lange termijn visie op de nieuwe identiteit en richtinggevende kaders voor de ontwikkeling. De koers voor de nieuwe Cartesiusdriehoek bestaat uit het creëren van een nieuw toekomstperspectief die – met respect voor het erfgoed en de directe omgeving – een schitterend antwoord biedt aan de stedelijke ambities en de gedeelde waarden die het gebied gaat uitdragen.
Het koersdocument vormt voor NS Stations en de gemeente een gezamenlijk programma en een gezamenlijk route voor vervolgstappen de komende jaren. Concreet gaat het bij de vervolgstappen om het formuleren en vastleggen van de financiële afspraken die volgen uit dit plan in een anterieure overeenkomst, het maken van een planologische onderlegger in een of meerdere overdragen van de openbare ruimte.
Gekozen is om het gebied in te richten naar de principes van ‘healthy urban living’. De ambities voor een gezonde verstedelijking zijn verankerd in een veelheid van elementen waaruit het plan is opgebouwd. Zonder uitputtend te zijn, wordt gekozen voor:
Daarnaast is gekozen om van de Cartesiusdriehoek een duurzame ontwikkeling te maken. Dit raakt vanzelfsprekend ook aan de principes voor gezonde verstedelijking. Voor duurzaamheid wordt een integrale benadering nagestreefd inclusief bodem, geluid, water, stedelijk groen, mobiliteit, luchtkwaliteit, ruimtegebruik, materialen en energie.
De conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de beschreven beleidskaders.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
De Cartesiusdriehoek, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, maakte lang onderdeel uit van de voormalige stadsweide van Utrecht. Deze weide lag ten noordwesten van de Middeleeuwse ommuurde stad en was een ontginning waar de stadsburgers hun vee konden houden. De stadsweide behoort tot de oudste in cultuur gebrachte gronden bij Utrecht. Met de komst van de spoorwegen halverwege de negentiende eeuw werd een grootschalige verandering ingeluid voor het hele gebied ten noordwesten van de oude stad. In 1843 kwam als eerste de spoorlijn naar Amsterdam gereed. In 1858 volgde de spoorlijn naar Rotterdam en in 1863 de spoorlijn naar Zwolle. De trajecten waren eigendom van verschillende spoorwegmaatschappijen, en als belangrijk knooppunt van die lijnen werd Utrecht een plek voor werkplaatsen en industrie. Grondstoffen en producten konden gemakkelijk worden aan en afgevoerd. Met de opening van het Merwedekanaal in 1892 kreeg de industrie in dit stadsdeel nog een extra impuls. Voor de arbeiders werden woonwijken als de Schepenbuurt, Elinkwijk en Majellapark gebouwd.
De Cartesiusdriehoek behoort met de 2e Daalsedijk en Werkspoor tot het erfgoed van spoorwerkplaatsen in Utrecht. De Cartesiusdriehoek was lang in gebruik als rangeerterrein, stapelplaats en lasplaats voor rails. Van cultuurhistorische waarde is het CAB gebouw aan de Cartesiusweg, het voormalige Centraal Autoherstel Bedrijf uit 1949 dat ontworpen is door spoorwegenarchitect Sybold van Ravensteyn. Naast eigenaar van het sporennet was de NS ook grootaandeelhouder van veel bus- en trammaatschappijen. Om al die bussen te onderhouden besloot de NS hier een centrale revisiewerkplaats in te richten. Het gebouw is inmiddels in gebruik door een aantal creatieve bedrijven en voor tijdelijke opslag.
De Cartesiusdriehoek is een bedrijventerrein van circa 16 hectare dat ingeklemd ligt tussen de Cartesiusweg en de sporen naar Amsterdam en Den Haag/Rotterdam. Het plangebied is eigendom van NS Stations. NS stations heeft het voornemen de gronden te verkopen. De Cartesiusdriehoek behoort met de 2e Daalsedijk tot het erfgoed van de spoorwegen in Utrecht, de stad waar het grootste spoorwegknooppunt van Nederland ligt. Van oudsher werd de Cartesiusdriehoek gebruikt als rangeerterrein en werkplaats van de NS. Omdat de NS de werkplaatsen niet meer nodig had werden in de loop der jaren verschillende kavels in het gebied in gebruik genomen door andere bedrijven.
Voor een deel is deze bedrijvigheid nog steeds gerelateerd aan de spoorwegen zoals het recente NVLU van Prorail en spoorwegbouwer VolkerRail van VolkerWessels. Maar inmiddels kent het gebied meer variatie, uiteenlopend van gemeentewerken, autoschade en opslagruimten tot trainingscentrum, creatieve industrie en muziekstudio's.
Van hoge cultuurhistorische waarde is het CAB-gebouw aan Cab-Rondom 90-90A dat een gemeentelijk monument (nr. 3441536) is. Het betreft het voormalige Centraal Autoherstel Bedrijf uit 1949 dat ontworpen is door spoorwegenarchitect Sybold van Ravensteyn. Het gebouw behoort tot een van de eerste naoorlogse grote industriële hallen van Utrecht, is daarmee zeldzaam en heeft unieke monumentale waarden. Het gebouw is van algemeen belang vanwege de cultuurhistorische waarde als karakteristieke werkplaats met kantoor en als onderdeel van het spoorwegerfgoed in Utrecht. Het gebouw is van hoge architectonische waarde als atypisch en eigenzinnig voorbeeld van het traditionalisme en meer specifiek als onderdeel van het (steeds zeldzamer wordende) oeuvre van Sybold van Ravesteyn. Het gebouw is tevens van stedenbouwkundig belang als beeldbepalend object langs de Cartesiusweg en de sporen.
Naast eigenaar van het sporennet was de NS ook grootaandeelhouder van veel bus- en trammaatschappijen. Om al die bussen te onderhouden besloot de NS hier een Centrale Werkplaats in te richten. Het gebouw is inmiddels in gebruik door creatieve bedrijven (Nutrecht, dB Studio) naast opslagruimten (City Box).
Op het terrein dat bestemd is voor de nieuwbouw van Keystone Development (direct naast het CAB-gebied, aan de zuidzijde van het gebouw) staat geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of andere bebouwing, het is een leeg, onbebouwd terrein. Er stonden enkele bedrijfshallen uit de jaren 1960-70, mogelijk voor de laswerkplaats van spoorstaven en de opslag van spoorbielzen langs onder andere de Locomotiefstraat, of voor de transportbedrijven van de NS. Deze hallen zijn in 2013 gesloopt.
In de ondergrond bevinden zich mogelijk oude fundamenten van historische boerderijen, sporen van oude waterlopen (sloten) en de verkaveling van de voormalige polder (zuidelijke deel van polder Lageweide), de exacte plaats daarvan is moeilijk te bepalen op grond van oude kadastrale kaarten, tenzij archeologisch (bureau) onderzoek daarover meer informatie geeft (zie paragraaf archeologie).
De Cartesiusdriehoek is een binnengebied, dat weinig uitnodigend is door de overwegend laagwaardige inrichting met afrasteringen, braakliggende delen en deels povere gebouwen. Tussen de bedrijvigheid zelf bestaat nagenoeg geen samenhang. Activiteiten vinden plaats binnen de gebouwen of de kavels en daarmee zijn er weinig tot geen onderlinge interacties. Doordat delen onbebouwd zijn bestaat het gevoel van een overmaat aan buitenruimte. Al met al maakt dit de driehoek een verborgen, onbekend en onbetreden stuk stad.
Afbeelding 3.1 Bestaande situatie Cartesiusdriehoek (Bron: Koersdocument)
Het gebied heeft geen publieke groenvoorzieningen. Een deel van de Cartesiusdriehoek, waaronder het plangebied van fase 1, is braakliggend terrein dat is ingezaaid met gras. Aan het einde van de Perronlaan staan tegen het spoor aan een aantal grote bomen.
De Cartesiusdriehoek beschikt over een overzichtelijke wegenstructuur op het terrein. De Perronlaan is in de huidige situatie voor het autoverkeer de exclusieve ontsluitingsweg op de Cartesiusweg.
Momenteel is de Cartesiusdriehoek een gemengd bedrijventerrein van 15,4 hectare. Voor een beperkt deel is de bedrijvigheid nog gerelateerd aan de spoorwegen – zoals de verkeersleidingpost van ProRail en een vestiging van spoorwegbouwer VolkerRail. Maar inmiddels kent het gebied een grote variatie aan bedrijven waaronder gemeentewerken, een autoschadebedrijf, een vestiging van PostNL en een trainingscentrum van Falck. In een aantal onopvallende loodsen zijn diverse kleinere bedrijven actief. In het CAB-gebouw zitten opslagruimten en creatieve bedrijven waaronder bierpub Oproer en dB’s met haar muziekstudio’s, café en popzaal. In 2015 is een vestiging van Sligro geopend.
Ten zuiden van de Cartesiusdriehoek bevindt zich een emplacement.
De bestaande functies in het plangebied zullen grotendeels verdwijnen voor de herontwikkeling van de Cartesiusdriehoek. Uitzondering hierop is een aantal creatieve bedrijven in het CAB-gebouw, de Sligro, VolkerRail en de verkeersleidingspost van Prorail.
Het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is onbebouwd.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Cartesiusdriehoek. Het terrein is nu in gebruik als bedrijventerrein. De meeste bedrijven zullen verdwijnen voor de herontwikkeling. Het plangebied voor fase 1 is nu onbebouwd.
Het programma voor de gehele Cartesiusdriehoek bestaat voornamelijk uit wonen aangevuld met werken, maatschappelijke en commerciële voorzieningen en cultuur. In de nieuwe Cartesiusdriehoek wordt stedelijk gewoond. De locatie zal aantrekkelijk zijn voor een mix van doelgroepen die de voorkeur heeft voor stedelijk wonen.
Het totale geraamde woonprogramma in de Cartesiusdriehoek bestaat uit circa 2.200 tot 2.860 woningen (koop en huur). Hiervan zijn minimaal 580 sociale huurwoningen, waarvan circa 500 in de vorm van een collectief huisvestingsconcept voor een bepaalde groep jongeren of ouderen waar wonen, werken, leren en ontspannen geïntegreerd worden.
De voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan betreft de eerste fase van deze ontwikkeling en voorziet in 322 woningen en 11 atelierwoningen, hoofdzakelijk in het middenhuur segment.
Het gaat om 305 woningen met een oppervlakte van 50-80 m2 en 17 woningen > 80 m2 gebruiksvloeroppervlakte.
Daarnaast is er ruimte voor maximaal 770m2 aan voorzieningen in de plint. Het gaat hierbij om culturele voorzieningen, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen of dienstverlening.
Het plan biedt ook de mogelijkheid om op de begane grond, 11 extra (atelier)woningen te bouwen (50-80 m2). Daarom zijn in de regels van dit bestemmingsplan maximaal 322 woningen mogelijk gemaakt en 11 atelierwoningen. Op de begane grond in Het Solitair zijn alleen atelierwoningen toestaan, geen 'gewone' woningen. De atelierwoningen zorgen voor de nodige levendigheid in de plint, net als de andere voorzieningen.
Gebaseerd op de thema’s Enclave-Stedelijk-Ontmoeten en Gezond is in het Koersdocument Cartesiusdriehoek een ruimtelijk raamwerk gemaakt voor de Cartesiusdriehoek. Binnen het ruimtelijk raamwerk zijn bouwvelden gesitueerd die gefaseerd en onafhankelijk van elkaar ontwikkeld kunnen worden. De bouwvelden liggen bijna allemaal direct aan één zijde aan het Cartesiuspark (groen hart) en met de andere zijde naar de groene lus (buitenrand plangebied). De ontsluiting van de diverse bouwblokken is naar de buitenzijde gelegd, zodat het binnengebied autovrij is en ruimte biedt aan het thema Ontmoeten. Gezond is middels directe fiets- en voetverbindingen door het plangebied geborgd. Door compacte gebouwen aan de randen te maken, waar wonen, werken en ontspannen in gehuisvest kunnen worden ontstaat een hoogstedelijk gebied, wat bijdraagt aan de nieuwe identiteit van de Cartesiusdriehoek.
Afbeelding 4.1 Ruimtelijk raamwerk Cartesiusdriehoek (Bron: Koersdocument)
De bouwblokken schermen aan de zijde van de groene lus het geluid af van het spoor. Aan de zijde van het Cartesiuspark openen de bouwblokken zich naar het park zodat alle woningen een relatie hebben met Cartesiuspark. De binnenruimte van de bouwblokken wordt ingericht met collectieve buitenruimtes en privé buitenruimtes. Alle woningen krijgen een eigen buitenruimte in de vorm van een tuin, (dak)terras of balkon.
Dit bestemmingsplan voorziet in een gedeelte van de invulling van de wand langs het spoor (noordelijke deel, aangeduid als spoorblok) en het solitaire element in het Cartesiuspark (aangeduid als solitair).
De ontwikkeling van fase 1 bestaat uit twee bouwblokken: het spoorblok en het solitair.
Het Spoorblok
De spoorblok ontwikkeling bestaat uit een aantal losse bouwvolumes die allemaal anders zijn, maar wel familie van elkaar zijn. Hierdoor ontstaat een gevarieerd beeld. Aan de zijde van het spoor zijn de gebouwen wat groter en vormen zo een wand langs het spoor. Hierdoor wordt het geluid van het spoor zoveel mogelijk afgeschermd, zodat een rustig binnengebied ontstaat. Aan de zijde van het Cartesiuspark zijn de volumes kleiner en ontstaat er een verbinding tussen het park en de binnentuin. Minimaal 40% van deze zijde is open zodat er een goede relatie gemaakt kan worden tussen de collectieve binnentuin en het Cartesiuspark.
Afbeelding 4.2 Ruimtelijke opzet Spoorblok
De bebouwing bestaat uit maximaal 5 bouwlagen met circa 242 appartementen. Onder de gebouwen (en de binnentuin) wordt een (half)ondergrondse parkeergarage gerealiseerd. De toegang tot deze parkeergarage ligt aan de lus.
Afbeelding 4.3 Doorsnede Spoorblok met ondergrondse parkeervoorziening
Tussen en onder de gebouwen door zijn verschillende doorgangen/verbindingen met het binnengebied.
Afbeelding 4.4 Impressie Spoorblok
Het Solitair
In het Cartesiuspark wordt het woonblok Solitair gesitueerd. Dit is een bijzonder vormgegeven en alzijdig georiënteerd gebouw. Het Solitair heeft een hoogte van maximaal 6 bouwlagen.
In dit gebouw komen circa 88 appartementen. Op de begane grond zullen, naast de noodzakelijke bergingen en entree, bijzondere functies worden gerealiseerd, die de centrale plek van het solitair in het binnengebied versterken. De volgende functies zijn mogelijk gemaakt: culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, horeca, dienstverlening en sportvoorzieningen.
Ook is het mogelijk om naast de niet-woonfuncties maximaal 11 atelierwoningen in het blok te realiseren. Gewone woningen zijn op de begane grond niet toegestaan.
Er worden geen parkeerplaatsen gerealiseerd binnen of onder het gebouw. Een fietsenstalling moet uit het zicht worden gerealiseerd en bergingen worden inpandig gerealiseerd. De bewoners van het Solitair en het personeel van de voorzieningen in het Solitair maken gebruik van de autoparkeerplaatsen onder het Spoorblok.
De bezoekers van het Solitair en het Spoorblok parkeren in het parkeerblok dat door de ontwikkelaar van Cartesiusdriehoek fase 2 t/m 6 gebouwd wordt (bouwblok 9).
Fiets
Het fietsgebruik is essentieel onderdeel van het mobiliteitsconcept. Met een excellente situatie voor het fietsgebruik hebben mensen voor korte ritten een goed alternatief voor de auto en wordt de drempel voor OV-gebruik verlaagd (door een verbeterd voor- en natransport). De maatregelen om het fietsen te stimuleren in de Cartesiusdriehoek zijn in lijn met de ambities uit het Mobiliteitsplan van de gemeente en zijn randvoorwaardelijk voor de beperking van het aantal motorvoertuigen in de spits.
Op dit moment is de Cartesiusdriehoek per fiets alleen bereikbaar via het fietspad langs de Cartesiusweg (onderdeel van het doorfietsroutenetwerk). De bereikbaarheid per fiets wordt aanzienlijk verbeterd met de onderdoorgang voor langzaam verkeer naar de 2e Daalsedijk. De fietsafstand naar Utrecht Centraal en de binnenstad wordt hierdoor flink verkort. De Cartesiusdriehoek komt hiermee aan een tweede snelle doorfietsroute te liggen. Voorts is de uiteindelijke inrichting van de fietsroutes in de Cartesiusdriehoek van belang (bestrating, verlichting, begeleiding, geen omwegen e.d.).
Het uitgangspunt is dat het stallen van de fiets binnen de wooncomplexen uiterst comfortabel en zonder belemmeringen is. Het principe daarbij is dat de fietsenstallingen voor bewoners worden geïntegreerd in het appartementencomplex. Het gemak helpt in de keuze om de fiets te pakken. Dit is feitelijk een ontwerpopgave op het niveau van het specifieke gebouw. In zowel het spoorblok als het solitair is voorzien in een inpandige fietsenstalling. Voor bezoekers worden voldoende, logisch gesitueerde en passende fietsnietjes in de buitenruimte toegevoegd.
Verder zijn er mogelijkheden in het gebied om aanvullende fietsvoorzieningen te realiseren en maatregelen ten gunste van elektrische fietsen.
Openbaar vervoer
Een goed openbaar vervoernetwerk is essentieel voor het mobiliteitsconcept, om daarmee een volwaardig alternatief voor de auto aan te kunnen bieden. De Cartesiusdriehoek ligt op slechts twee kilometer afstand van Utrecht Centraal, van waaruit grote delen van de provincie, de Randstad en de rest van Nederland snel en comfortabel per trein te bereiken. En vanaf Utrecht Centraal kan vrijwel de hele stad en regio snel per bus en tram worden bereikt.
Auto
Om te voorkomen dat het verkeer (en OV) vastloopt als gevolg van de planontwikkeling, is beperking van het aantal verkeersbewegingen in de spits randvoorwaardelijk voor de plannen. Het verkeer van en naar de Cartesiusdriehoek moet op de kruisingen op de Cartesiusweg afgewikkeld worden. Daarom wordt het maximale aantal extra verkeersbewegingen vastgelegd ten opzichte van de huidige situatie. De huidige situatie is bepaald door het in 2016 aanwezige aantal m2 BVO te vermenigvuldigen met het kengetal van de verkeersgeneratie van CROW voor de betreffende functies.
Bij vaststelling van het Koersdocument Cartesiusdriehoek heeft de gemeenteraad bepaald dat het aantal motorvoertuigen van/naar het Cartesiusgebied op de drukste momenten van de dag, wordt gemaximeerd op 370 motorvoertuigen per uur. Voor fase 1 betekent het dat het programma maximaal 23 mtv/uur in de spits met zich mee mag brengen.
In de Beleidsregels Autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk, is een rekenmethodiek opgenomen hoe dit moet worden berekend. Om er voor te zorgen dat we ook in de toekomst grip houden op de verkeersgeneratie is er via een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan een verplichte toets aan deze beleidregels opgelegd voor elke bouwaanvraag. Ook bij enkel een gebruikswijziging zal hieraan getoetst moeten worden. Zie verder 7.3.3.
De ontsluiting van Cartesiusdriehoek, fase 1 zal in eerste instantie via de bestaande wegenstructuur plaatsvinden (de Perronlaan). Als de rest van de Cartesiusdriehoek wordt ontwikkeld zal er een nieuwe ontsluiting worden gemaakt langs het CAB-gebouw om het Spoorblok te ontsluiten.
Afbeelding 4.6 Ontsluiting rondom Spoorblok en Solitair
In het Koersdocument zijn maatregelen benoemd om de automobiliteit van toekomstige bewoners en bezoekers te beperken en duurzame vervoerswijzen te stimuleren. Zo wordt bijvoorbeeld ingezet op de inzet van deelauto's, de aanleg van een langzaam verkeer tunnel tussen de Cartesiusdriehoek en de Tweede Daalsedijk, parkeren aan de rand van de wijk voor bezoekers en een parkeertarief dat vergelijkbaar is met de binnenstad.
De gemeente Utrecht maakt bijzonder maatwerk, zoals de maatregelen benoemd in het Koersdocument, mogelijk. Om die reden is bij het bepalen van de parkeereis gerekend met zowel 'standaard' als 'bijzonder' maatwerk. De onderdelen van het bijzonder maatwerk zijn als volgt:
Bij de ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek wordt scherp ingezet op een zo laag mogelijk autogebruik. Dit bestaat uit een autoluwe ruimtelijke inrichting, een uiterst fiets- en voetgangersvriendelijke inrichting, goede ontsluiting met het openbaar vervoer, aanvullende innovatieve mobiliteitsservices en sturend parkeerbeleid conform de Nota Stallen en Parkeren. Er wordt uitgegaan van standaard maatwerk en bijzonder maatwerk.
Hierbij zal voor de gehele Cartesiusdriehoek het Mobility as a Service-concept (MaaS) worden toegepast. Het Cartesius-MaaS zorgt voor een verdere verduurzaming van de mobiliteit van de toekomstige bewoners en bezoekers van de Cartesiusdriehoek. De uitgangspunten zijn als volgt:
In bijlage 3 is het MaaS-concept nader toegelicht. Uit deze notitie blijkt ook dat, door het toepassen van het Cartesius-MaaS, de verkeersgeneratie voor het plangebied maximaal 23 auto's per uur betreft (in de avondspits).
In bijlage 4 is de verkeersgeneratie voor de gehele Cartesiusdriehoek in beeld gebracht. Met bijzonder maatwerk is de verkeerstoename in de ochtend- en avondspits voor het voorlopige programma respectievelijk 293 en 366 motorvoertuigen per uur. Dit past binnen de verkeersgeneratienorm van 370 motorvoertuigen per uur.
Parkeerconcept
In de stedenbouwkundige opzet voor de gehele Cartesiusdriehoek zijn auto's grotendeels uit het zicht. Er zijn dan ook geen parkeerplaatsen langs de straten gesitueerd (met uitzondering van deelauto's en parkeerplaatsen voor invaliden). Het bewonersparkeren wordt gesitueerd binnen de eigen wooncomplexen (half verdiept parkeren). Bewoners komen daarnaast niet in aanmerking voor een parkeervergunning.
Het bezoekersparkeren vindt plaats in een tweetal collectieve parkeergarages (in de noordelijke en zuidwestelijke hoek). Een eventuele derde parkeergarage (in de zuidoostelijke hoek) is nog optioneel; in de uitwerking van de ontwikkelplannen wordt de nut en noodzaak hiervan nader bezien. Met bezoekers worden zowel het bezoek aan de bewoners als het bezoek aan de voorzieningen en de werkruimtes bedoeld. Hiervoor geldt uiteraard betaald parkeren. Het aantal parkeerplaatsen in deze garages wordt nu nog niet vastgesteld. Een business case volgt in de uitwerking van de ontwikkelplannen. Het benodigde aantal parkeerplaatsen is vanzelfsprekend afhankelijk van de precieze programmering van voorzieningen. Bovendien wordt zoveel mogelijk gestuurd op dubbelgebruik.
Parkeernorm
Het mobiliteitsconcept voor de Cartesiusdriehoek gaat uit van een veel lager autobezit en autogebruik dan gebruikelijk. De verkeersgeneratie die het gevolg is van de nieuwe ontwikkelingen moet zodanig laag zijn dat deze nog kan worden afgewikkeld op de vernieuwde Cartesiusweg (westelijke stadsboulevard).
Een lage parkeernorm en het invoeren van betaald parkeren is hiervoor een voorwaarde. Uit een door het bureau Goudappel Coffeng uitgevoerde elasticiteitberekening blijkt dat verreweg het grootste effect op een lager autogebruik wordt behaald met het (fors) verlagen van de parkeernormen. Het verlagen van de parkeernormen zorgt ervoor dat per huishouden of per bedrijf minder (tot in het uiterste geval geen) parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
De gemeente Utrecht hanteert een zone-indeling bij het bepalen van autoparkeernormen. Er is onderscheid gemaakt naar een zestal zones:
A1-gebied = hoogstedelijk gebied met betaald parkeren
A2-gebied = centraal stedelijk gebied met betaald parkeren
B1-gebied = stedelijk gebied met betaald parkeren
B2-gebied = stedelijk gebied zonder betaald parkeren
C1-gebied = suburbaan gebied
C2-gebied = buitenstedelijk gebied
In 2019 heeft de raad besloten dat de Cartesiusdriehoek A2-gebied wordt (dit was B2). Het verlagen van de parkeernorm naar B1-gebied leidt volgens Goudappel tot een (relatief beperkte) afname van het totaal aantal autoritten. Het verlagen naar A2-gebied draagt daarentegen bij aan een afname van maar liefst 50% van het totaal aantal autoritten. De elasticiteitberekening leert dat dit soort fors lagere parkeernormen nodig zijn om binnen het mobiliteitsconcept de gewenste verkeersgeneratie te willen realiseren. Zie Bijlage 5 Notitie verkeer Koersdocument.
De Cartesiusdriehoek kan goed functioneren als centrumgebied. Voorzieningen zijn dichtbij, er zijn hoge dichtheden en goede verbindingen voor fiets, voetgangers en het openbaar vervoer.
In het Koersdocument zijn maatregelen benoemd om de automobiliteit van toekomstige bewoners en bezoekers te beperken en duurzame vervoerwijzen te stimuleren. Met het MaaS-concept (Mobility as a Service) wordt hieraan invulling gegeven. Zo wordt bijvoorbeeld ingezet op de inzet van deelauto's, de aanleg van een langzaam verkeer tunnel tussen de Cartesiusdriehoek en de Tweede Daalsedijk, parkeren op afstand voor bezoekers en een parkeertarief dat vergelijkbaar is met de binnenstad. In 2019 is gestart met de ontwikkeling van de tunnel.
Voor de ontwikkeling is een parkeerbalans opgesteld (zie 4). Hierbij is rekening gehouden met het bijzonder maatwerk en het MaaS-concept, zie paragraaf 4.2.1. Het programma voor het Solitair is nog niet definitief maar op basis van het voorlopige programma zijn er de volgende parkeerplaatsen nodig:
Voor bewoners: 55 parkeerplaatsen
Voor deelauto's: 20 parkeerplaatsen
Voor bezoekers (kortparkeren): 35 parkeerplaatsen
Voor niet-woonfuncties: 9 parkeerplaatsen.
Het plan bevat de volgende parkeerplaatsen:
Het definitief aantal parkeerplaatsen wordt berekend op basis van het gemeentelijke verkeersmodel, zie bijlage 3 en 4.
Dit parkeeraanbod past bij de parkeerbehoefte.
De buitenruimte in de Cartesiusdriehoek bestaat uit vijf onderdelen waarin op verschillende wijzen het groene karakter van het gebied tot uiting komt. De ontsluitingsweg langs het spoor vormt samen met de taluds de groene lus waar de auto te gast is. Het centrale groene midden wordt gevormd door het Cartesiuspark en het Cartesiusplein rondom het CAB gebouw. De ruimte tussen de Cartesiusweg en het CAB-gebouw vormt samen met de stationsomgeving van station Zuilen één geheel. Binnen de bouwblokken zijn collectieve tuinen gesitueerd en iedere woning heeft een privé buitenruimte.
Afbeelding 4.9 Onderdelen openbare ruimte
De stedenbouwkundige opzet van de Cartesiusdriehoek met het autovrije groene middengebied is ideaal voor de voetganger. De nieuwe woonwerkomgeving is als buurt klein genoeg om alles te voet te kunnen doen. Voetgangers krijgen letterlijk onbelemmerde ruimte om buiten te spelen, te wandelen of te sporten. Daarnaast is het belangrijk om de Cartesiusdriehoek voor voetgangers ook goed met de directe omgeving te verbinden. Vrije voetgangerspaden en veilige oversteekplekken maken onderdeel uit van het ruimtelijke raamwerk. De looproutes naar de voorzieningen en de trein- en bushaltes worden zoveel mogelijk gestrekt.
In de openbare ruimte wordt ter hoogte van het spoor richting Amsterdam een geluidsscherm opgericht. Dit scherm wordt gerealiseerd voor de ontwikkeling in de Cartesiusdriehoek in zijn geheel. Het scherm krijgt een hoogte van 5 meter en strekt zich uit van station Zuilen tot aan de nieuwe onderdoorgang bij de Locomotiefstraat. Prorail zal dit scherm bouwen op verzoek van de ontwikkelaars.
Voor nadere informatie over de reden voor het geluidscherm verwijzen we naar paragraaf 5.3 Geluidhinder.
De ontwikkeling leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan sluit goed aan bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in het Koersdocument.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteiten activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Voor ontwikkelingen die de drempelwaarde overschrijden geldt een formele m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van de gehele Cartesiusdriehoek, een ontwikkeling van circa 2.860 woningen en 32.000 m2 aan commerciële voorzieningen. Deze ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarde, daarom is door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld.
Op basis van deze aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling moet het bevoegd gezag (in dit geval het college van B&W van de gemeente Utrecht) een besluit nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen. Het bevoegd gezag neemt dit besluit voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
In de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling Utrecht Cartesiusdriehoek is de conclusie dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er dus geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Het college van B&W heeft op basis van de aanmeldingsnotitie besloten om voor dit bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure toe te passen.
De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 8.
Naar aanleiding van ingediende zienswijzen over geluidreflecties door realisering van het geluidsscherm, is paragraaf 5.3 aangepast. Uit deze paragraaf volgt dat er geen nadelige milieugevolgen te verwachten zijn. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie artikel 5.3). Deze voorwaardelijke verplichting moet worden aangemerkt als een mitigerende maatregel ter voorkoming van nadelige effecten. De conclusies uit de m.e.r.-beoordeling blijven onveranderd.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
Plansituatie
Voor het plangebied is geluidsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6). Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten.
In afbeelding 5.1 zijn de geluidbelastingen vanwege het railverkeerslawaai weergegeven op het maximale bouwvolume dat binnen het plangebied 'wonen' mogelijk is. Dit is een maximale hoogte van 18 meter. De hoogste waarneemhoogte is hierbij 17 meter.
Uitgangspunt is hierbij al de realisatie van een 5 meter hoog scherm. Zonder schermen is de geluidsbelasting maximaal 67 dB. Omdat in de planvorming een ambitiewaarde van 63 dB is gesteld kan hier alleen met hoge geluidschermen aan voldaan worden omdat ook de bebouwing relatief hoog is. In de omgeving van het plangebied wordt uitgegaan van de huidige bebouwing omdat de toekomstige realisatie van de overige bebouwing onvoldoende juridische geborgd is.
Uit de resultaten blijkt dat op meerdere gevels op het bouwblok van zowel kavel 3 als 10 de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden, maar dat er geen sprake is van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. De overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde bevinden zich op de hogere waarneemhoogten. De maximale geluidbelasting bedraagt 59 dB.
De geluidsbelastingen vanwege het railverkeerslawaai veroorzaken overschrijdingen van de voorkeurswaarde van 55 dB uit de Wet geluidhinder op zowel de geplande nieuwbouw in kavel 3 als 10. Het verder verlagen van de geluidbelasting met maatregelen aan het spoor lijkt niet mogelijk. Op enkele locaties wordt niet zonder meer voldaan aan de eis van een geluidluwe gevel uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Dit geldt met name voor de eenzijdig naar het spoor georiënteerde appartementen. Ook op de hoeken van de bouwblokken wordt vaak op de zijgevel niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Met de slimme toepassing zoals inpandige balkons met gesloten balustrades of loggia's kunnen deze gevels geluidsluw gemaakt worden.
Wegverkeer
De toekomstige geluidbelastingen vanwege het wegverkeerslawaai van de Cartesiusweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij kavel 10 met 1 dB. Hiervoor wordt een ontheffing verleend (hogere waarde).
Industrielawaai
Uit de geluidsberekeningen blijkt dat de geluidsbelasting, vermeerderd met de 1,5 dB nog te vullen geluidruimte, op de hogere bouwlagen van de Solitair (kavel 10) de voorkeurgrenswaarde voor industrielawaai met 1 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 51 dB(A). Ook voor het geluid vanwege deze geluidbron is een ontheffing nodig.
Emplacement
De geluidbelastingen vanwege het industrielawaai afkomstig van het emplacement zijn lager dan 55 dB(A) en daarmee kan de situatie conform het gemeentelijk geluidsbeleid beoordeeld worden als een goede ruimtelijke ordening.
Cumulatie
Als er hogere waarden aangevraagd moeten worden in het kader van de Wet geluidhinder is het nodig om de cumulatie van geluid in de beoordeling te betrekken. Het onderzoeken van cumulatie is conform het Reken- en meetvoorschrift alleen van belang als de voorkeurswaarde door meerdere geluidsbronnen wordt overschreden. Alleen bij het Solitair wordt de voorkeurswaarde van twee bronnen overschreden. De maximale cumulatieve waarde bedraagt 57 dB. Aangezien het cumulatieve niveau de grenswaarden die de Wet geluidhinder nog als toelaatbaar acht niet overschrijdt, is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Voorwaarden voor ontheffing
Voor weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai is voor een deel van de woningen een hogere waarde nodig. Er moet dan voldaan worden aan een aantal voorwaarden met betrekking tot een geluidsluwe gevel en de mogelijkheid tot het akoestisch gunstig indelen van woningen. De 'goede RO'-wegen geven procedureel geen problemen maar de geluidsbelastingen vereisen wel gevelmaatregelen om aan het Bouwbesluit te kunnen voldoen.
Reflecties op woningen in de omgeving door geluidscherm
Een geluidsscherm langs het spoor wordt in praktijk altijd geluidsabsorberend uitgevoerd om te voorkomen dat geluidsreflecties tussen scherm en treinstel 'omhoogkruipen' waardoor het geluid deels alsnog over het scherm heen gaat (zie https://www.spoorbeeld.nl/visie-op-geluidsschermen).
Ook is onderzoek uitgevoerd naar geluidsreflecties ten gevolge van de realisering van het geluidsscherm (zie Bijlage 7). Bij toepassing van dergelijke geluidsabsorberende schermen blijft het reflectie-effect naar de andere zijde (Bloemenbuurt) beperkt tot minder dan 0.2 dB, hetgeen als verwaarloosbaar aangemerkt kan worden. Een geluidsscherm kan qua materiaal absorberend zijn (bijvoorbeeld cassettescherm, kokowall of schanskorf) of toch 'hard'(bijvoorbeeld glas) maar door een schuine stand het geluid naar beneden weerkaatsen waardoor het effect hetzelfde is. Laatstgenoemde zou echter misschien toch het geluid van een aankomende trein in verkeerde richting kunnen weerkaatsen waardoor er wel een voorkeur is voor toepassing van absorberend materiaal. In het bestemmingsplan is daarom een zogenoemde voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is geborgd dat het geluidsscherm absorberend wordt uitgevoerd dan wel op andere wijze geluidseffecten worden voorkomen (zie artikel 5.3).
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Wel zijn er hogere waarden nodig.
Kader
De gemeente Utrecht streeft naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moeten we voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
Plansituatie
De ontwikkelingslocatie ligt op bedrijventerein Cartesiusweg. Dit bedrijventerrein is (groten)deels nog in gebruik. Ten noorden van de Cartesiusweg ligt bedrijventerrein Lage Weide. Aan de andere zijde van het spoor ligt de 2e Daalsedijk. Hier is in de huidige situatie ook bedrijvigheid aanwezig. De rondom het plangebied gelegen planologisch toegestane bedrijvigheid is geïnventariseerd. In onderstaande afbeelding is deze bedrijvigheid weergegeven met een aanduiding van de toegestane milieucategorie.
Overige bedrijvigheid rondom het plangebied is als niet relevant beschouwd. Hierbij is ervan uitgegaan dat de locatie 2e Daalsedijk (ten noorden van het plangebied) wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie.
Afbeelding 5.2 Planologisch toegestane bedrijvigheid (met aanduiding milieucategorie)
In onderstaande afbeelding zijn de richtafstanden weergegeven voor de planologisch toegestane bedrijvigheid rondom het plangebied. Hierbij is, gezien de centrumstedelijke ligging en de nabijheid van drukke wegen en spoorwegen, uitgegaan van gemengd gebied. Voor de leesbaarheid zijn alleen de hindercirkels weergegeven die over het plangebied lopen. Voor de overige bedrijvigheid is de afstand tot het plangebied groter dan de richtafstand.
Afbeelding 5.3 Weergave richtafstanden voor de maatgevende bedrijvigheid rondom het plangebied – maximaal planologische situatie
Op basis van de maximaal planologische mogelijkheden is er sprake van een hindercirkel over het plangebied voor de volgende bedrijfslocaties:
De 4 bedrijvenlocaties betreffen Falck, Stadsbedrijven, het CAB-gebouw en een braakliggend terrein. Falck is inmiddels weg uit het gebied. Stadsbedrijven zal in 2020 verdwijnen.
Het Emplacement en een deel van de bedrijvigheid in het CAB-gebouw zullen wel blijven voortbestaan, daar wordt hieronder nader op ingegaan.
Emplacement
Ten zuiden van het plangebied ligt het spoorwegemplacement. Spoorwegemplacementen worden gekwalificeerd als milieucategorie 4.2, met een richtafstand tot woningen (gemengd gebied) van 200 meter. Geluid en gevaar zijn maatgevend voor deze richtafstand, overige milieuaspecten (geur, stof) zijn in dit geval niet relevant. Omdat op het emplacement volgens de huidige milieuvergunning geen rangeeractiviteiten met wagons met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, is ook dit aspect in deze situatie niet relevant.
In het geluidsonderzoek is het emplacement nader beschouwd. Hieruit blijkt dat de maximale geluidbelasting 49 dB bedraagt. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het Emplacement wordt niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd.
Afbeelding 5.4 Omliggende bedrijven met feitelijke milieucategorie
CAB-gebouw
Ten noordwesten van het plangebied ligt het CAB-gebouw. In dit gebouw zijn nu diverse bedrijven gevestigd, onder andere opslagruimten en creatieve bedrijven. Het programma van de Cartesiusdriehoek voorziet in een gedeeltelijk gewijzigd gebruik van het gebouw.
In de bestaande situatie is aan de relevante zijde van het gebouw City Box Properties (Shurgard) gevestigd. Dit bedrijf verhuurt opslagruimten en kan gekwalificeerd worden als bedrijf van milieucategorie 2, met een richtafstand tot woningen (gemengd gebied) van 10 meter. Dit bedrijf zal in 2020 verdwijnen.
De overige bedrijven in het CAB-gebouw (Meubel XL, Camelot, dB's, Oproer) liggen op grotere afstand van de nieuwe woningen (meer dan 50 meter) en zijn daarom niet relevant.
Nieuwe bedrijven nabij het plangebied
Het is in principe mogelijk dat zich na de beëindiging van de huidige bedrijvigheid opnieuw bedrijvigheid vestigt nabij de beoogde woningbouw, het bestemmingsplan laat dit immers nog toe. Na terinzagelegging van het bestemmingsplan voor de woningbouw kunnen deze woningen gekwalificeerd worden als “geprojecteerde woningen”. Eventuele nieuwe bedrijvigheid zal vanaf dat moment bij vestiging rekening moeten houden met de aanwezigheid van de woningen. De geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit zullen bijvoorbeeld van toepassing zijn op de nieuw te vestigen bedrijven. Hiermee is geborgd dat het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen niet onevenredig geschaad wordt door nieuwe bedrijvigheid rondom het plangebied.
Bedrijvigheid in het plangebied
In het plangebied (begane grond Solitair) is beperkte mogelijkheid (770m2) voor bedrijvigheid. Het gaat hierbij om aan huis verbonden bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en horeca. Uitgangspunt hierbij is dat de functies geschikt zijn om in een gebied met functiemenging aanwezig te zijn (conform de functiemengingslijst van de VNG).
Op de begane grond van het Solitair is lichte horeca (categorie D3) voorzien. Deze is direct naast woningbouw inpasbaar.
Bij deze horeca kan (via een binnenplanse ontheffing) een terras gerealiseerd worden. Boven de horeca worden appartementen gerealiseerd. Daarom is er onderzoek nodig naar het stemgeluid van het terras. Terrassen worden in de regels alleen toegestaan (via een binnenplanse ontheffing) als aangetoond wordt, dat voldaan kan worden aan de daarvoor maximale geluidniveaus, genoemd in de regels.
De geluidwering van de woningen zal afgestemd worden op de berekende geluidniveaus, zodat in de woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
De exacte invulling van het Solitair zal anders worden dan waar in het onderzoek vanuit is gegaan, maar naar verwachting levert een andere invulling vergelijkbare resultaten op. Op basis van het definitieve ontwerp wordt bepaald of en welke geluidsmaatregelen nodig zijn.
Conclusie
Voor het thema bedrijven en milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. De relevante omliggende bedrijven zullen op korte termijn verdwijnen. Uitzondering hierop is het Emplacement. Hierbij is geluid maatgevend. In het bouwplan worden geluidmaatregelen genomen. Hierdoor ontstaat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en zal het Emplacement niet belemmerd worden.
Binnen het plangebied zijn alleen bedrijven toegestaan die op grond van de functiemengingslijst passend zijn in een woonomgeving.
Als er bij de horeca een terras wordt gerealiseerd, zullen voorzover nodig geluidwerende voorzieningen gemaakt worden bij de bovenliggende appartementen om geluidsoverlast te voorkomen.
Kader
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.
Het landelijk geurbeleid is verwoord in de brief van de minister van VROM aan de Tweede Kamer (juni 1995) welke integraal is opgenomen in de Nederlandse Emissierichtlijn. Het beleid is erop gericht nieuwe geurhinder te voorkomen waarbij de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd orgaan.
Plansituatie
Door de ligging van het plangebied nabij koffieproducent Jacobs Douwe Egberts (JDE) is beoordeeld of er enerzijds bij de ontwikkeling van 'Keystone' (en de Cartesiusdriehoek als geheel) sprake is van een gezond leef- en woonklimaat, en anderzijds of de planontwikkeling de vergunde milieuruimte van JDE niet beperkt. Zie Bijlage 12.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van het, door de gemeente Utrecht beschikbaar gestelde, meest recente geuronderzoek van JDE. Het geuronderzoek van JDE is uitgevoerd voor een melding in het kader van het Activiteitenbesluit voor een uitbreiding van de productiecapaciteit en een aanpassing van de verpakkingslijnen. In het onderzoek is de geuremissie van de volledige inrichting beschouwd.
Het acceptabele hinderniveau veroorzaakt door JDE ter hoogte van geurgevoelige objecten is in de huidige vergunning en in de 'Bestuurlijke Ontwikkel Overeenkomst' die op 7 februari 2006 is ondertekend door (destijds) Sara Lee en de gemeente Utrecht, vastgelegd op 2,4 ouE/m3 als 98 percentiel (in de 'oude' geureenheden is dit 4,8 ge/m3).
Afbeelding 5.5 Geurcontouren JDE
(oranje = vigerende situatie na uitbreiding productiecapaciteit en groen = voor de uitbreiding)
In bovenstaande afbeelding zijn de geurcontouren weergegeven van JDE van het acceptabele hinderniveau voor de situatie voor en na de uitbreiding. In de rechterbovenhoek zijn ook de zuidoostelijkste delen van de plangebieden Cartesiusdriehoek (gele lijn) en 'Keystone' (blauwe lijn) opgenomen.
Uit de afbeelding blijkt duidelijk dat de contour van het acceptabele geurhinderniveau niet verder reikt dan de spoorlijn, en dus niet over het plangebied Cartesiusdriehoek, of over 'Keystone' is gelegen.
Conclusie
Het aspect geurhinder brengt geen belemmeringen met zich mee voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving volgens wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daarvoor moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Bevt voor transport over wegen, spoorwegen en vaarwegen geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee soorten risico's beschreven waarop normen en richtlijnen van toepassing zijn. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt ook een extra afstandsbepaling, het zogenoemde plasbrandaandachtsgebied. Voor bebouwing binnen deze zone gelden extra bouwkundige eisen.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is wanneer een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevt verplicht ertoe dat bij omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van de bestemming, het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.
Plansituatie
De nieuwbouw is gelegen tussen de Cartesiusweg, het spoortraject Breukelen – Lunetten (waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd) en het spoortraject Vleuten – Utrecht. Het plangebied is op minimaal 20 meter ten zuid-westen van het spoortraject Breukelen – Lunetten gesitueerd.
Voor de gehele ontwikkeling van de Cartesiusdriehoek is onderzoek gedaan naar externe veiligheid (zie 13).
Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de conclusie:
Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en in bepaalde gevallen een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is voor het plan Cartesiusdriehoek van toepassing (groepsrisico neemt toe en bedraagt meer dan 10% van de OW).
Verantwoording groepsrisico
Omdat in de nieuwe situatie het groepsrisico hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en met meer dan 10 % toeneemt, moet deze in het ruimtelijke besluit volledig worden verantwoord. Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen te worden beschouwd. In genoemd onderzoek zijn alle elementen beschouwd. Bij dit spoortraject kan een plasbrand of een BLEVE optreden. Ook kan door het ontsporen, lekraken en in brand raken van een wagon met een toxische vloeistof, een toxische (rook)wolk ontstaan. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. In het onderzoek worden de scenario's verduidelijkt. Op basis van de beschouwing worden de risico's aanvaardbaar geacht.
In het onderzoek van Peutz worden diverse aandachtspunten op hoofdlijnen beschreven met betrekking tot de bescherming van personen binnen gebouwen en de zelfredzaamheid:
Deze maatregelen kunnen niet worden geborgd in dit bestemmingsplan. Ze zullen in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) nadrukkelijk aan de orde moeten komen
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.
Plansituatie
Voor de gehele ontwikkeling in de Cartesiusdriehoek is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit (zie Bijlage 15).
Uit het onderzoek blijkt dat:
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Een groot deel van de Cartesiusdriehoek is in 2002 door de gemeente Utrecht aangemerkt als één ernstig geval van bodemverontreiniging (niet spoedeisend). Ook is destijds een bodembeheerplan ingediend, dat beschouwd werd als een raamsaneringsplan. In de loop van de tijd zijn diverse bodemsaneringen en grondwerken uitgevoerd met als consequentie dat de aanduiding “ernstig geval” niet meer adequaat was voor deze situatie.
Om een einde te maken aan de registratie als geval van ernstige bodemverontreiniging voor de gehele Cartesiusdriehoek, zijn de gemeente Utrecht en de Stichting Bodemsanering NS (SBNS, nu opgeheven) overeengekomen om een geïntegreerd evaluatieverslag voor de gehele Cartesiusdriehoek op te stellen. Daarin worden alle saneringen besproken en wordt aangegeven waarom op de plekken waar niet gesaneerd is, geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Het evaluatieverslag is in overleg met de gemeente Utrecht definitief ingediend op 14 april 2016. In het geïntegreerde evaluatieverslag zijn de destijds bekende bodemrapporten en beschikkingen opgenomen. Zie hiervoor rapportage “Cartesiusdriehoek, geïntegreerd evaluatieverslag, projectnummer 406.112, 5 april 2016, Witteveen + Bos, ref. SBNS51-35/16-005.951”(Bijlage 16). Op 21 juli 2016 heeft het bevoegd gezag ingestemd met het evaluatieverslag (beschikkingskenmerk 16.506016, locatiecode AA034400333, Bijlage 18). Hiermee is geen sprake meer van één groot geval van ernstige bodemverontreiniging maar is enkel nog sprake van een enkele lokale restverontreinigingen en/ of is sprake van nazorg of gebruiksbeperkingen. Bij sloop-, bouwrijpmaak- en bouwwerkzaamheden zal rekening gehouden moeten worden met deze verontreiniging in de grond en het grondwater. In hoofdstuk 5 (Referenties, pag. 16 t/m 18) van onderhavig rapport zijn alle referenties van bodemonderzoeken en beschikking opgenomen. In bijlage D is deze referentielijst opgenomen aangevuld met de rapporten en beschikkingen die nadien nog zijn opgesteld of genomen.
Sanering CAB-terrein
Er is sprake van een verontreiniging onder het CAB-gebouw die nu door NS Stations wordt gesaneerd. Het betreft een omvangrijke verontreiniging met oplosmiddelen (gechloreerde koolwaterstoffen) in het grondwater (Wbb-geval 6) waarvan de sanering als spoedeisend is beschikt. Met het saneringsplan “Utrecht CS, CAB-terrein, Wbb 6, SA, Witteveen en Bos, kenmerk 406104, d.d. 18 mei 2016” is door de gemeente Utrecht op 29 juni 2016 ingestemd (beschikking met kenmerk 3469985/160628). Medio juli 2016 is de SBNS gestart met de sanering. De aanpak bestaat uit het stimuleren van de biologische afbraak met aansluitend monitoring om het bereiken van een stabiele eindsituatie aan te kunnen tonen. Van de aanlegfase is een evaluatieverslag opgesteld; “Interim evaluatieverslag sanering CAB-terrein te Utrecht, Witteveen en Bos, kenmerk 406104, d.d. 21 oktober 2016”. De RUD Utrecht heeft per brief (kenmerk Z-16/571766-523112, d.d. 27 juli 2017) ingestemd met de conclusies uit voornoemd evaluatieverslag en onderschrijven daarmee de aanpak. Er is voorzien in een monitoring voor de komende 10 jaar met mogelijk een tussentijdse extra stimulatie van de biologische afbraak.
Restverontreinigingen & aanvullend onderzoek
Op het overige deel van het terrein is een groot aantal saneringen uitgevoerd. Daarbij is in een aantal gevallen een restverontreiniging achter gebleven omdat deze niet volledig kon worden verwijderd. Deze restverontreinigingen zijn weergegeven op de tekening in onderstaande afbeelding. Op delen die niet zijn gesaneerd, is daar waar nodig, aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeken bevestigen dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat ten hoogste bodem met een kwaliteitsklasse industrie is aangetroffen. Binnen het plangebied van Cartesius, fase 1 zijn twee restverontreinigingen aanwezig (nrs. 1 en 2).
Afbeelding 5.6 Restverontreinigingen
Met de beschikking op het geïntegreerd evaluatieverslag kan het raamsaneringsplan als beëindigd worden beschouwd. Er is, met uitzondering van de verontreiniging onder het CAB-gebouw, geen sprake meer van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Op een aantal locaties is een restverontreiniging achtergebleven die geraakt kan worden bij de toekomstige herontwikkeling van het gebied. Bij sloop-, bouwrijpmaak- en bouwwerkzaamheden moet rekening gehouden worden met deze verontreiniging in de grond en het grondwater. Bovenstaande is nader toegelicht in de memo van NS over de status van de bodem (zie Bijlage 19).
Grondwaterverontreiniging Amsterdamsestraatweg 312 - 314
Ten noordwesten van het plangebied is een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. De grondwaterverontreiniging strekt zich uit tot onder het plangebied. Het grondwater in het eerste watervoerende pakket is tot circa 40 m-mv diepte verontreinigd met gechloreerde koolwaterstoffen. Deze grondwaterverontreiniging raakt/is vermengd met de grondwaterverontreiniging onder het CAB-terrein. De grondwaterverontreiniging is beschreven in het rapport Nader bodemonderzoek Amsterdamsestraatweg 312 en 314, Grontmij, nr. 13/99100166/FN, revisie D1, d.d. 23-09-2010. De omvang van de grondwaterverontreiniging is in 2018 door de gemeente geactualiseerd.
Bij sloop-, bouwrijpmaak- en bouwwerkzaamheden zal rekening gehouden moeten worden met deze verontreiniging in de grond en het grondwater.
Afbeelding 5.7 Grond- en grondwaterverontreiniging
Aan de Spoordijk 17 (gelegen buiten het plangebied) heeft een brandoefenlocatie gelegen, waardoor de bodem ter plaatse verontreinigd is met PFAS /PFOA. Deze verontreiniging beperkt zich in de grond tot de brandoefenlocatie. De verontreinigingssituatie is in onderstaande figuur weergegeven.
In het grondwater heeft deze verontreiniging zich net tot buiten de locatie verspreid.
In onderstaande figuur staat de locatie van het plangebied. Deze kaartjes combinerend blijkt dat het plangebied doorloopt tot over het terrein Spoordijk 17. Het deel van dit terrein is verontreinigd met PFAS. NS stations gaat de locatie Spoordijk 17 saneren. Na sanering is het plangebied ook voor PFAS geschikt voor het beoogde gebruik.
Overige bodemaspecten
Het plangebied ligt binnen de Bodemkwaliteitszone “Industrie (zwaar)” van de Nota bodembeheer 2017-2027. Het plangebied is uitgesloten van de Bodemkwaliteitskaart; de ontgravingsklasse van de bovengrond en de toepassingseis is niet vastgesteld. Bij het toepassen van grond moet voldaan worden aan de toekomstige gebruiksfunctie.
Er is sprake van een archeologische verwachting in het plangebied. Dit betekent dat er afhankelijk van de mate van verstoring een vergunning nodig kan zijn. De bodem in het plangebied is minder gevoelig voor zetting. Er moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van enkele gedempte sloten in het gebied.
Het plangebied bevindt zich in de dynamische zone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. Dit betekent dat er diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige stoffen aanwezig zijn en dat er een dieptebeperking voor bodemenergie of boringen geldt tot circa 50 m-mv. Bij een grondwateronttrekking of bemaling moet men rekening houden met saneringsmaatregelen, of er kan aansluiting worden gezocht bij de aanpak van het Gebiedsplan.
Het is verstandig om ook het toekomstig ondergronds ruimtegebruik (bijvoorbeeld voor archeologie, bodemenergie, waterberging, boomwortels, kabels en leidingen, riolering, parkeerkelders, infrastructuur) inzichtelijk te maken, om vooraf te kunnen sturen op eventuele knelpunten met (ander) ondergronds en bovengronds gebruik.
Conclusie
Op basis van de huidige onderzoeksgegevens is er is binnen het plangebied in de bovenste meter(s) geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er zijn twee restverontreinigingen aanwezig. Bij graafwerkzaamheden moet rekening gehouden worden met saneringsmaatregelen bij deze twee restverontreinigingen. Ditzelfde geldt voor bemalingen en onttrekkingen, waarbij aanwezige of nabij gelegen grondwaterverontreinigingen worden beïnvloed. Met in achtneming van deze voorwaarden voor onderzoek en als dit nodig is voor sanering, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het plan. Wel moet mogelijk nog een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd worden in verband met de ouderdom van bestaande onderzoeksgegevens en “nieuwe” stoffen als PFAS /PFOA.
Kader
Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid (nota Bomenbeleid) is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Plangebied
De aanwezige bomen in het plangebied zijn geïnventariseerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 20.
Er zijn circa 40 bomen aanwezig. De Gewone berk en de Canadese populier komen het meeste voor. Vooral de populieren zijn vrijwel allemaal voluit gegroeide exemplaren. Verder komen onder andere voor: walnoot, sierkers en schietwilg.
De conditie van de onderzochte bomen is overwegend redelijk. Vijf bomen hebben een matige conditie. De staat van onderhoud is over het algemeen achterstallig. De kwaliteit van de houtopstand is grotendeels matig. Zo vertonen diverse bomen gebreken, ziekten en aantastingen.
Verschillende bomen zijn niet duurzaam (>15 jaar) te behouden. Veel andere bomen zijn van matige kwaliteit, zoals het ontbreken van een doorgaande top, (natuurlijke) scheefstand of onderstandigheid. Ook komen er veel zaailingen voor van onder andere wilg. Gezien het ontwerp zijn deze bomen niet in te passen. De in het gebied aanwezige populieren komen, vanwege de leeftijd en dikte, aan het eind van hun omlooptijd. Ook zijn ze van matige kwaliteit. Hierdoor zijn ook deze bomen niet in te passen.
Alle 40 bomen worden gekapt omdat deze niet inpasbaar zijn. Deze bomen worden volledig gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen in de binnentuin, het park en langs de groene lus.
Conclusie
De aanwezige bomen, op het terrein zijn van dermate matige kwaliteit, dat deze niet duurzaam in te passen zijn, zeker niet in combinatie met de voorgenomen werkzaamheden. Daarom worden alle bomen gekapt en gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen in de binnentuin, het park en langs de groene lus.
Wettelijk kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht, de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 en de Utrechtse Soortenlijst.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
Beleidsregels: Utrechtse soortenlijst
In de voormalige Flora en faunawet werden soorten beschermd die niet meer beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Hieronder vallen diverse kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. Deze soorten zijn in de Utrechtse soortenlijst genoemd.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid. https://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevin gsvisie /gro e n/2018-Nota-Utrechtse-Soortenlijst.pdf
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).
Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).
Plangebied
Voor het plangebied is een Natuurtoets uitgevoerd (bijlage 22).
Beschermde dier- en plantensoorten
Op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek zijn in bedrijfsgebouwen geen geschikte nestlocaties, verblijfplaatsen, voor huismussen aanwezig. Het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek heeft geen betekenis als broedgebied voor huismussen. Huismussen uit de omliggende wijk aan de overzijde van de Cartesiusweg foerageren incidenteel in het plangebied (deelgebied 2 en deelgebied 9, 3b).
Op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek zijn in bedrijfsgebouwen geen geschikte nestlocaties, verblijfplaatsen, voor gierzwaluw aanwezig. Het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek heeft geen betekenis als broedgebied voor gierzwaluw. De deelgebieden 5 en 6 op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek hebben betekenis voor zomer- en paarverblijven van enkele gewone dwergvleermuizen met een jachtplek bij de bosjes in deelgebied 3B/5 en deelgebied 6. Er zijn geen indicaties dat de bedrijfsgebouwen op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek een functie hebben als kraam- of (massa)winterverblijven voor vleermuizen. Het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek heeft geen betekenis voor kraam- of (massa)winterverblijven voor vleermuizen. De beplanting rond het terrein tussen Spoordijk, Locomotiefstraat en Rijtuigstraat (deelgebied 3B, 5 en 6) vormt geschikte nestgelegenheid voor algemene broedvogels van stedelijk gebied. Als bomen, struiken en ander hoog opgaand groen verwijderd moet worden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen.
De braakliggende terreinen en het opgaande groen in plangebied vormen geschikt leefgebied voor algemeen voorkomende soorten kleine zoogdieren van het ‘Beschermingsregime andere soorten’ waarvoor een vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen. Het plangebied heeft géén betekenis voor andere beschermde soorten grondgebonden zoogdieren.
Utrechtse soortenlijst
De huidige betekenis van het plangebied voor soorten van de Utrechtse soortenlijst is zeer beperkt. Tijdens de veldbezoeken in 2019 is wilde reseda waargenomen, op het braakliggende terrein langs CAB-Rondom. Deze groeiplaats zal met de woningbouw verdwijnen. Verder zijn waarnemingen bekend van resedamaskerbij en wouw, brede wespenorchis, aardaker en zwartsteel.
Aanbevelingen:
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruim 4,5 km afstand van het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Het plangebied ligt in het centrum van Utrecht, omgeven door bebouwing met een drukke verkeersinfrastructuur. Rondom het centrum lopen rijkswegen en de Utrechtse Ring. Verstorende effecten zijn op grond van de afstand niet te verwachten en staan in geen verhouding tot de achtergrond van geluid, licht, emissies van de stad Utrecht. De toekomstige woningbouw draagt bij aan de emissie van stoffen als stikstof, de verspreiding daarvan wordt beperkt door de omliggende bebouwing. Eerdere bedrijvigheid op het terrein van Fase 1 is inmiddels beëindigd met een plaatselijke afname van emissie tot gevolg. Effecten op het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen en verder gelegen gebied zijn er niet. Dit blijkt ook uit de uitgevoerde stikstofberekeningen (27).
Voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase is de bijdrage aan de stikstofdepositie ter hoogte van de omliggende Natura 2000-gebieden 0,00 mol N/ha/jaar. Hierdoor zijn significant negatieve effecten uit te sluiten, en vormt de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstofdepositie geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt op 2,5 km afstand van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aan de rand van de bebouwing van Utrecht. Directe effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing.
Conclusie
Op basis van het verrichte onderzoek is de conclusie dat er voor natuur geen belemmeringen bestaan die de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling in de weg staan.
Algemeen
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Beleidskader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV (Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden, bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
Plangebied
Het plangebied is momenteel in gebruik als bedrijventerrein en voor een groot deel verhard en deels braakliggend (groen). In de toekomstige situatie zal het terrein worden herontwikkeld tot woningbouwlocatie met diverse voorzieningen. In het plangebied zal een groot park worden aangelegd, waardoor circa 30% van het plangebied onverhard/groen zal zijn. De binnenterreinen van de blokken zullen als groene binnentuinen worden aangelegd.
Nieuwe ontwikkelingen dienen “klimaatproof” te worden ingericht. De gemeente en het waterschap stellen aan deze ontwikkeling de volgende eisen:
Met deze eisen kan de herontwikkeling als waterneutraal worden beschouwd. Een uitgebreide waterparagraaf voor de hele Cartesiusdriehoek is opgenomen in21.
Conclusie
Met de ontwikkeling zal een goede waterhuishoudkundige situatie ontstaan.
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist .
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Archeologie in het Plangebied
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting (groen). In gebieden waar een archeologische verwachting (groen) geldt, moet op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 1.000 m2 een vergunning aangevraagd worden.
Afbeelding 5.9 Uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart
Archeologisch bureauonderzoek
Voor het plangebied is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 23) hierin wordt geadviseerd verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren.
Archeologische resten uit de nieuwe tijd C worden direct onder het recente ophoog- of egalisatiepakket verwacht. De oudere archeologische niveaus komen voor vanaf respectievelijk 100 en 360 cm –mv. Gezien de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied (gedeeltelijke sloop bestaande panden, realisatie nieuwe woning- en multifunctionele panden) bestaat er een grote kans dat eventueel aanwezige archeologische resten verstoord, dan wel vernietigd, zullen gaan worden.
Op basis van het bureauonderzoek is in overleg met bevoegd gezag gebleken dat verkennend booronderzoek nodig is.
Archeologisch booronderzoek
Uit het archeologisch booronderzoek (Bijlage 24) blijkt dat voor de zuidwestelijke vleugel van de voormalige bebouwing en het noordelijk aangrenzende, gesaneerde gebied rondom het CAB-gebouw een lage archeologische verwachting geldt voor alle perioden. Dit gedeelte van het plangebied wordt geadviseerd vrij te geven aangaande het eventueel aantreffen van archeologische resten.
Voor de overige gebieden binnen het plangebied geldt een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten vanaf de ijzertijd/Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd B.
Afbeelding 5.10 Archeologische verwachting op basis van booronderzoek (lichtgeel = lage verwachting, oranje = middelhoge verwachting)
Gezien de geplande verstoringen van circa 3 m –mv ter hoogte van het geplande bouwblok en tot circa 1m –mv bij overige ingrepen (en heipalen leiden tot veel diepere verstoring en overige herinrichtingwerkzaamheden (bomen, bestrating etc. Ofwel: alle ingrepen dieper dan 50 cm vallen hieronder (ook heipalen, en soms zelfs ook grootschalige ophoging) bestaat er een gerede kans dat in de gebieden met een middelhoge verwachting eventueel aanwezige archeologische resten verstoord/vernietigd zullen worden door de voorgenomen werkzaamheden.
Een eventueel aanwezige vindplaats zal tijdens de werkzaamheden in meer of mindere mate verstoord gaan worden. Dus wordt in het onderzoek geadviseerd om bij bodemverstoringen die dieper reiken dan 50 cm –mv in de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (zie afbeelding) de archeologische verwachting te toetsen en aan te vullen door middel van een proefsleuvenonderzoek.
Voorafgaand aan dit onderzoek moet een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) worden opgesteld, waarin de eisen waaraan dit onderzoek moet voldoen, worden vastgelegd.
Bovenstaand advies is beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeentelijk archeoloog van de gemeente Utrecht). Het advies is door het bevoegd gezag in z’n geheel overgenomen. Dit houdt in dat er een besluit ligt om een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren voor gebieden met een middelhoge verwachting. Het advies om de zone met een lage verwachting vrij te geven van nader archeologisch onderzoek wordt eveneens overgenomen, met de opmerking dat de begrenzing van de lage verwachting arbitrair is en dat eventuele archeologische resten mogelijk tussen de boringen 10 en 14 nog aanwezig kunnen zijn. Voor zones waarvoor geen archeologische verwachting (meer) geldt, geldt wel de wettelijke meldingsplicht bij toevalsvondsten (artikel 5.10 van de Erfgoedwet).
Conclusie
Voor het hele plangebied moet een dubbelbestemming Waarde archeologie worden opgenomen, omdat deze bestemming gekoppeld is aan onze Archeologische waardenkaart en daarop dit gebied een archeologische verwachting heeft. In de toelichting hierop wordt gespecificeerd in welke zones nader archeologisch onderzoek nodig is en waar niet.
Kader
In het plangebied zullen bodemroerende werkzaamheden worden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werk-plek. Uit dien hoofde dient een onderzoek naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE) te worden uitgevoerd.
Plangebied en conclusie
In het plangebied zijn twee onderzoeken uitgevoerd (Bijlage 25 en Bijlage 26).
In de voor dit vooronderzoek geraadpleegde literatuur- en archiefgegevens, alsmede op de geanalyseerd luchtfoto's, zijn feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van CE binnen het projectgebied aangetroffen. Het projectgebied kan worden beschouwd als verdacht op:
Afwerpmunitie (500 lb, 1000 lb, geallieerd, afgeworpen)
Uit de beschikbare gegevens is gebleken dat er binnen het huidige projectgebied als gevolg van bombardementen door Britse jachtbommenwerpers mogelijk CE in de vorm van afwerpmunitie van 500 lb en 1000 lb (Brits), zijn achtergebleven. Dergelijke CE kunnen worden aangetroffen op een maximale diepte van 5,70m-MV ofwel 4,90 meter-NAP.
Geschutmunitie (min. 2 cm, max. 15 cm, Duits, achtergelaten)
Het bronnenmateriaal heeft uitgewezen dat er binnen het projectgebied verschillende stellingen voor luchtafweer aanwezig waren. Ter plaatse van de op het luchtfotomateriaal gesignaleerde (Duitse) stellingen voor luchtdoelgeschut kunnen CE worden aangetroffen in de vorm van achtergelaten geschutmunitie, tot een diepte van 2,50m-MV ofwel 1,70 meter+NAP.
Weggeslingerde CE (Klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten, munitie voor granaatwerpers, geschutmunitie en raketten)
Het bronnenmateriaal heeft uitgewezen dat er binnen het projectgebied weggeslingerde CE kan worden aangetroffen als gevolg van de ontploffing van een munitieschip. Gezien het zeer beperkte penetrerende vermogen van deze CE zullen deze niet dieper dan 50cm minus huidig maaiveld zijn doorgedrongen. Weggeslingerd CE kan worden aangetroffen op een maximale diepte van 0,30 meter+NAP.
Voorafgaande aan het uitvoeren van de geplande werkzaamheden in verdacht gebied, wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek kan, afhankelijk van de aard van de geplande werkzaamheden, bestaan uit het uitvoeren van een PRA-OCE, het uitvoeren van een opsporingsproces of het nemen van overige beheersmaatregelen.
Kader
Bepaalde leidingen moeten vanuit regelgeving of rijksbeleid in het bestemmingsplan worden opgenomen. Dit is het geval bij bovengrondse hoogspanningslijnen en buisleidingen. Bij andere leidingen bepaald bevoegd gezag of dit wenselijk is.
Conclusie
Er zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied.
Kader
Gezondheid toetsen we op onderstaande punten:
De in het Volksgezondheidsbeleid beschreven milieudruk is onder andere gericht op het garanderen van goede luchtkwaliteit, geringe geluidshinder en een gezonde omgeving met voldoende stilteplekken. Per buurt zijn er accentverschillen in de aandachtspunten. Het gaat daarbij onder andere om het vergroenen van strategische locaties, het beheer en het gebruik van de buitenruimte in combinatie met verkeersveiligheid, het verbeteren van de verkeersdynamiek en aandacht voor gezondheid en het pedagogisch klimaat. Veel van deze aspecten komen in het hoofdstuk milieu aan de orde. Via milieutechnische onderzoek wordt op dit vlak een gezonde en leefbare omgeving gewaarborgd. Deze onderwerpen kwamen terug in de oude Nota Volksgezondheid (Bouwen aan een gezonde toekomst) en hebben in de nieuwe Nota (Gezondheid voor iedereen) een nog belangrijkere plek gekregen.
Plangebied
Bij de transformatie van de Cartesiusdriehoek wordt op alle mogelijke wijzen gestreefd naar het creëren van een gezonde leefomgeving. De inrichting van dit stukje stad wordt daarmee één van de pronkjuwelen voor gezonde verstedelijking in Utrecht. De afstand tot de Cartesiusweg is vanaf de noordwestpunt van het plangebied bijna 100 meter. Het nieuwe Volksgezondheidsbeleid vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.
De diverse aspecten om een gezonde verstedelijking te realiseren krijgen elders in dit koersdocument veel aandacht. Samengevat gaat het om de volgende maatregelen:
Fysieke gezondheidsbevorderende maatregelen:
Veel groene buitenruimten, veel ontmoetingsruimten waaronder binnen elk woonblok, veel fietsvoorzieningen, snelle fietsverbindingen, speelplekken, sport stimulerende maatregelen (zoals hardloop- / wandelrondje langs de lus), veel voorzieningen in de buurt, mogelijkheden voor het aanleg van moestuinen, mogelijke komst vershal etc.
Mentale gezondheidsbevorderende maatregelen:
Het groene en rustige binnengebied, de sociale interactie, het autoluwe karakter, een veilige en schone openbare ruimte.
Gezondheidsbeschermende maatregelen:
Bescherming geluidsoverlast vanaf het spoor, door het positioneren van de (woon)blokken, drastische beperking van het autoverkeer, gevoelige bestemmingen op afstand van de weg, de groene lus waardoor het autoverkeer buiten het plangebied omgaat, duurzame energie, klimaatbestendige maatregelen, etc.
Op een aantal aspecten wil de Cartesiusdriehoek echt excelleren en zich profileren.
Conclusie
Het creëren van een gezonde leefomgeving is een van de belangrijkste uitgangspunten voor de Cartesiusdriehoek. De ontwikkeling sluit aan bij het Volksgezondheidsbeleid.
Kader
Het uitgangspunt van de gemeente Utrecht is te streven naar duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Dit houdt een streven in naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert ook kostenbesparing op en het is goed voor het milieu.
Klimaatneutraal
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Klimaatneutraliteit houdt in dat er op jaarbasis net zo veel energie in het gebied wordt opgewekt als gebruikt. Dit geldt voor:
- de gebouwgebonden energievraag;
- de gebruiksgebonden energievraag en
- het energiegebruik in de openbare ruimte.
Het is daarbij de ambitie de energievraag zo laag mogelijk te houden en de benodigde energie op te wekken met duurzame energiebronnen. Vanzelfsprekend wordt alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd.
In de warmtevisie zijn hiervoor de eerste beleidsregels vastgelegd (Visie warmtevoorziening Utrecht). Concreet betekent dit op dit moment voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte (BENG 1) te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuur warmteafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast dienen voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel het gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw, conform motie 2017/61: Utrecht bouwt BENG.
Op basis van het Utrechtse energieprotocol worden de volgende richtlijnen gesteld:
Warmte koude vraag
Op gebouwniveau zo laag mogelijke energievraag realiseren, voor woningen met energiebehoefte BENG1 = 25 kWh/m2.a. Uitgangspunt is dat het gebied zelfvoorzienend is in de warmte- en koudebehoefte van de bebouwing. Optimalisatie van energievraag, waarbij mogelijk meer energie opgewekt, dan nodig binnen het plangebied. Eventuele energie-overschotten worden (tegen vergoeding) beschikbaar gemaakt voor de omgeving door systemen te koppelen. Door deze koppeling kunnen ook alle gebouwen in het plangebied gedurende de bouwfase – waarin enkele bronnen nog niet operationeel zijn of tijdelijk moeten worden afgeschakeld – van warmte/koude worden voorzien.. Afwijken van deze ambitie kan alleen als onderbouwd kan worden dat het plan dan onhaalbaar wordt en andere gemeentelijke ambities onmogelijk worden.
Als op basis van een onderbouwing blijkt dat het gebied niet zelfvoorzienend kan zijn dan is regeneratie met warmte- of koudebronnen van buiten het gebied mogelijk, zoals stadsverwarming of TEO.
Elektriciteitsvraag
Op gebouwniveau zo laag mogelijke elektriciteitsvraag realiseren. Energieneutraal op gebiedsniveau.
Optimalisatie van de energievraag, waarbij mogelijk meer energie wordt opgewekt, dan nodig is in het plangebied. Eventuele elektriciteits- overschotten worden beschikbaar gesteld aan de omgeving. Als energieneutraliteit op perceels- of gebiedsniveau niet mogelijk is dan is duurzame opwek buiten het plangebied mogelijk, onder strikte voorwaarden.
Voor de concrete vereisten aan onderbouwingen en voorwaarden wordt verwezen naar het Utrechtse Energieprotocol.
Energie ondergrond
Het wordt steeds drukker in de Utrechtse bodem. Door de toenemende vraag naar duurzame energie in Utrecht stijgt ook de vraag naar bodemenergie. Hierdoor is er meer sturing nodig op de verdeling in de ondergrond. Als warmte en koude niet goed verdeeld zijn, dan kunnen minder huizen en woningen gebruik maken van bodemenergie. Daarom heeft de gemeente een verordening interferentiegebieden bodemenergiesystemen vastgesteld, die per 1 november 2018 van kracht is.
Door de verordening regelt de gemeente de verdeling van bodemenergie. Vraag en aanbod in de bodem worden op elkaar afgestemd. Voor een goede diepere grondwaterkwaliteit is er een verbod op het doorboren van de waterscheidende laag tussen 1e en 2e watervoerende pakket (ca. 50 m dieptebeperking). In de bodemverordening staan nadere regels. In het Bodemenergieplan 2e Daalsedijk en Cartesiusdriehoek te Utrecht zijn specifieke randvoorwaarden voor Cartesiusdriehoek opgenomen.
De positie van nieuwe bronnen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden door de provincie in het Bodem-, Water- en Milieuplan (https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/bodemenergie/beleid-bodemenergie). De provincie geeft een vergunning af ten aanzien van bronpositie en gebruik (onttrekking), op basis van o.a. verwachte koude- en warmtevraag van een bepaald gebied of bouwplan. De vergunning is dus een manier om een claim op de ondergrond te borgen.
Circulair bouwen
In Utrecht is circulair bouwen de norm, zoals gesteld in motie 252 te 2016. De Utrechtse ambitie is dat we in 2050 een circulaire, oftewel een oneindig hernieuwbare stad willen zijn. Dit betekent dat we optimaal gebruik van grondstoffen en materialen, duurzame energiebronnen en menselijk kapitaal in onze stad, op een manier die goed is voor inwoners en hun omgeving. We bouwen daarom met minder nieuwe, en zoveel mogelijk hergebruikte en hernieuwbare grondstoffen. De materialen die we gebruiken zijn goed voor de leefomgeving en geschikt voor hergebruik. Gebouwen ontwerpen en construeren we zó dat ze hun waarde behouden, doordat ze zolang mogelijk opnieuw te (her)gebruiken zijn; in hun oorspronkelijke vorm of in delen, voor dezelfde of andere functies.
Klimaatadaptatie
De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen worden verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met hedendaags. In het stedelijk gebied leidt dit met name tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en beperken hittestress in gebouwen en openbare ruimte. Gemeentelijke plannen moeten bijdragen aan voldoende waterberging op eigen terrein en het beperken van hittestress. De ambities ten aanzien van water staan verwoord in paragraaf 5.11.
Om hittestress in gebouwen te voorkomen moet het gebouw zo worden gebouwd, dat gevels koel blijven, een goede ventilatie in het gebouw aanwezig is en in de zomer geen directe zoninval optreed.
Diervriendelijk bouwen
De gemeente heeft ook ambitie om diervriendelijk te bouwen. Onder “diervriendelijk” bouwen wordt verstaan: bouwen met relatief kleine ingrepen, die verblijfsplekken creëren voor verschillende dieren in het stedelijk landschap. Met “diervriendelijk” bouwen wordt de biodiversiteit van de stad vergroot.
Plangebied
De ambitie is om van de Cartesiusdriehoek een duurzame en gezonde gebiedsontwikkeling te maken. In de Cartesiusdriehoek wordt een integrale benadering nagestreefd. Duurzaamheid heeft immers betrekking op een breed palet aan thema's zoals bodem, water, geluid, emissies, mobiliteit, stedelijk groen, ruimtegebruik, materialen en energie. De ambities liggen in ieder geval hoog. NS en gemeente hebben in het koersdocument bewust gekozen voor een duurzame transitie. Dit past binnen het gemeentelijke streven om zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. In het coalitieakkoord is duurzaamheid een belangrijk thema. Concreet wil de stad inzetten op het reduceren van energiegebruik en het opwekken van duurzame energie binnen de gemeentegrenzen, energiezuinige en kwalitatief goede woningen, duurzaam ruimtegebruik door inbreiding/herontwikkeling in bestaand stedelijk gebied, stimuleren van schoon vervoer, verbeteren van de luchtkwaliteit, verminderen van geluidsbelasting en het stimuleren van sport en bewegen in de openbare ruimte. Op nieuwbouwlocaties als deze valt vanzelfsprekend veel winst te behalen.
Het project moet een Integraal prestatiegerichte duurzaamheidsinstrument (GPR) van tenminste een 8 scoren (op een schaal van 1 tot 10). De extra trillingsdempende maatregelen worden niet meegenomen in de berekening. De gemeente Utrecht wenst, in haar streven om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn, aardgas uit te faseren op de plekken waar dit kan. Op nieuwbouwlocaties is het vanzelfsprekend eenvoudig om vanaf het begin aardgasloos te ontwikkelen en duurzame energieconcepten toe te passen. De nieuwe Cartesiusdriehoek wordt dan ook aardgasloos. Nieuwe gebouwen hebben sowieso te maken met steeds hogere duurzaamheidsnormen voor energie. De Cartesiusdriehoek wil echter een hogere ambitie voor duurzame energie dan de wettelijke normen. Wettelijk uitgangspunt voor nieuwbouw zijn momenteel de geldende EPC eisen. Vanaf 2021 zullen nieuwe – strengere – eisen gesteld gaan worden, de BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). Voor de gehele Cartesiusdriehoek is energieneutraal het uitgangspunt.
Voor Cartesiusdriehoek, fase 1 is gekozen voor aansluiting op het warmtenet van Eneco (stadsverwarming). Vanwege de nieuwe biomassacentrale met ingang van april 2019 is dit een duurzame oplossing (40% klimaatneutraal en CO2-reductie van 80.000 ton/jaar) met een opwekrendement (EOR) van 150%. Eneco verwacht dat deze EOR in 2022 (bij de oplevering van de woningen in fase 1) circa zal 200% bedragen.
Circulair bouwen
In fase 1 Cartesiusdriehoek wordt aandacht geven aan circulair bouwen door onder andere deels gerecycled beton toe te passen. De bouwmethode is gericht op efficiënt materiaalgebruik en met na levensduur her te gebruiken materialen wordt deels rekening gehouden.
Klimaatadaptatie
Binnen fase 1 Cartesiusdriehoek is aandacht voor klimaatadaptatie door het toepassen van groen op gevels onderbouw , balkons en daken. Er zijn zones met groter groen (bomen en grote planten) tussen dek en park. Op de groene daken en het groene binnenterrein is waterberging en infiltratie.
Conclusie
De ambitie is om van de Cartesiusdriehoek een duurzame en gezonde gebiedsontwikkeling te maken. Voor fase 1 is gekozen voor aansluiting op het warmtenet van Eneco, er is aandacht voor circulair bouwen en klimaatadaptatie. Er wordt gestreefd naar een GPR op gebouwniveau van 8.
Kader
Voor de beoordeling van de in de woning te verwachten trillingen kan worden uitgegaan van de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssnelheden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006.
Plansituatie
Er is onderzoek verricht naar de te verwachten trillingniveaus vanwege railverkeer in geprojecteerde woningen in de Cartesiusdriehoek (zie Bijlage 28). Deze locatie is gesitueerd op korte afstand van de spoorlijn Utrecht -Amsterdam. Daartoe zijn binnen het plangebied onbemande trillingmetingen in de bodem verricht.
Op basis van de verrichte metingen kan worden geconcludeerd dat de in het kader van trillinghinder in woningen na te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006 zullen worden overschreden.
Teneinde te voldoen aan de criteria van de SBR B dienen de trillingsterkten naar verwachting met een factor 5 gereduceerd te worden. Op basis van ervaring dient een dergelijke mate van reductie normaliter nog als technisch oplosbaar te worden gekwalificeerd. De exacte maatregelen kunnen pas in een later stadium worden gedimensioneerd. Middels deze maatregelen kan een acceptabel woonklimaat worden gewaarborgd zodat qua trillingen geen belemmeringen bestaan om het bestemmingsplan vast te stellen.
Conclusie
Op basis van het verrichte onderzoek wordt geconcludeerd dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen aanvullend onderzoek nodig is naar de trillingshinder en de noodzakelijke maatregelen aan de bebouwing. Teneinde te voldoen aan de criteria van de SBR B dienen de trillingsterkten naar verwachting met een factor 5 gereduceerd te worden. Op basis van ervaring dient een dergelijke mate van reductie normaliter nog als technisch oplosbaar te worden gekwalificeerd.
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkelingen.
Anterieure overeenkomst/exploitatieovereenkomst
Wanneer voor gronden een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, moet volgens artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
In dit geval is het kostenverhaal verzekerd door middel van een anterieure/exploitatie overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, zodat het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Planschade
Ten aanzien van de aansprakelijkheid voor mogelijke planschade is in de genoemde overeenkomst vrijwaring voor de gemeente opgenomen. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Het plan is aan een aantal instanties toegestuurd voor een reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De reacties van het vooroverleg zijn hieronder weergegeven en beantwoord.
1. N.V. Nederlandse Gasunie
Op 26 juli 2019 heeft de Gasunie per e-mail een reactie ingediend.
1.1 De Gasunie heeft het bestemmingsplan getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen leiding van de Gasunie. Hierdoor vormen de leidingen van de Gasunie geen beperking voor het plangebied.
Reactie:
Deze opmerking nemen we voor kennisgeving aan.
2. Prorail
Per brief van 20 augustus 2019 (verzonden op 22 augustus 2019) heeft Prorail een reactie ingediend.
2.1 Paragraaf 5.3 beschrijft de realisatie van een 5 meter hoog scherm. Vanwege het benodigde ruimtebeslag past het scherm niet in het huidige talud. Wanneer het talud voor het geluidsscherm uitgebreid moet worden, komt dit te liggen in de bestemming 'Groen-2'. De bestemming 'Groen-2' maakt geluidwerende voorzieningen alleen mogelijk voor de 'Groen-2' bestemming. ProRail verzoekt om in de bestemming 'Groen-2' een aparte regel op te nemen (vergelijkbaar met artikel 5.1 sub 5), die het mogelijk maakt om binnen deze bestemming ook geluidwerende voorzieningen te realiseren die behoren bij de bestemming 'Verkeer-Railverkeer'.
Reactie:
Artikel 4 lid 4.1 sub 8 van de bestemmingsplanregels staat geluidwerende voorzieningen binnen de
bestemming 'Groen-2' toe. Binnen deze bestemming mogen ook geluidwerende voorzieningen voor het
railverkeer worden gerealiseerd. Hoewel de regel geluidwerende voorzieningen expliciet mogelijk maakt,
wordt aan de toelichting toegevoegd dat binnen de bestemming 'Groen-2' geluidwerende voorzieningen
voor railverkeer zijn toegestaan.
2.2 In paragraaf 5.2 van het Trillinghinderrapport van Peutz (kenmerk HC 5534-5-RA-001 van 6 juni 2018) wordt verwezen naar 3 soorten maatregelen: bron- en overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan het gebouw. Vervolgens wordt in paragraaf 6 de conclusie getrokken dat exacte maatregelen pas in een later stadium worden gedimensioneerd. In de toelichting en regels van het voorontwerp-bestemmingsplan is duidelijk opgenomen dat vervolgonderzoek noodzakelijk is om de exacte maatregelen aan de bebouwing te bepalen. ProRail vraagt om dit aspect in de conclusie van de rapportage van Peutz te verduidelijken om onterechte verwarring rondom bron- en overdrachtsmaatregelen (paragraaf 5.2) te voorkomen.
Reactie:
Voor trillingen is een voorwaardelijke verplichting in de bestemmingsplanregels opgenomen. Deze houdt
in dat het bouwen van bouwwerken voor de functie wonen uitsluitend is toegestaan wanneer minimaal
uit aanvullende trillingsmetingen, conform de SBR-B Richtlijn en een dynamische berekening van de
trillingssterkte blijkt dat de streefwaarden voor Wonen nieuwe situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B
van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.
Wanneer blijkt dat alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen en uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarden voor Wonen in bestaande situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, worden gehaald is dit toegestaan.
In het rapport van Peutz staat dat hoewel bronmaatregelen meestal het meest effectief zijn, dit in de praktijk bij een bestaand spoor vaak niet meer realistisch is. In het rapport worden daarnaast voorbeelden gegeven van maatregelen die aan een gebouw zelf genomen kunnen worden. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat aan de voorwaardelijke verplichting over trillingen wordt voldaan. Hoe (via bron-, overdracht- en/of maatregelen aan het gebouw) aan de relevante richtlijnen wordt voldaan maakt bij de beoordeling of aan de voorwaardelijke verplichting wordt voldaan niet uit. Het is dan ook niet nodig dat de conclusie van de rapportage van Peutz hierop wordt aangepast.
3. Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
Per brief van 29 augustus 2019 heeft de VRU een reactie ingediend.
3.1 Door het planvoornemen wordt meer dan 10% van de oriënterende waarde overschreden en moet het groepsrisico in lijn met artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes verantwoord worden. Het advies van de VRU bespreekt mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de spoorlijn Utrecht-Amsterdam en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid in het plangebied voor de verantwoording van het groepsrisico. De VRU adviseert:
Reactie:
Het bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de aanvraag om omgevingsvergunning. In het kader van
de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouw wordt het bouwplan ook ter toetsing aan
de VRU aangeboden. Aan de hand van deze stukken kan de VRU de thema's veiligheid, bereikbaarheid en
bluswatervoorzieningen nader beoordelen. De door de VRU geadviseerde voorschriften worden aan de
omgevingsvergunning verbonden.
De verantwoording van de hulpverlening is niet nader aangevuld met de toelichting over 'voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp' en over 'zelfredzaamheid'. Deze thema's komen voldoende terug in het rapport 'Cartesiusdriehoek te Utrecht, onderzoek externe veiligheid' van 21 maart 2019 (rapportnummer HC 5534-2-RA-002) dat is opgesteld door Peutz en in de toelichting van het bestemmingsplan. Daarnaast worden deze aspecten beoordeeld bij de aanvraag om omgevingsvergunning.
4. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
Op 2 september 2019 heeft de HDSR per brief een reactie ingediend.
4.1 Het HDSR adviseert om in het gebied een buffercapaciteit te creëren van minimaal 45 mm ten opzichte van het aanwezige verhard oppervlak. Hierdoor ontstaat er minder kans op wateroverlast en dit draagt bij aan de reductie van hittestress en droogte, waardoor er minder kans op wateroverlast ontstaat. Op basis van het toekomstig verhard oppervlak moet de klimaatopgave (in m3) worden berekend en worden aangegeven hoe hier aan wordt voldaan en worden opgenomen in paragraaf 5.11 van de toelichting. Daarnaast adviseert het HDSR om in het plan rekening te houden met de volgende punten:
Reactie:
In lijn met de reactie van de HDSR is paragraaf 5.11 onder het kopje 'plangebied' aangepast. De
aangepaste paragraaf is voor de terinzagelegging –zoals gevraagd- afgestemd met de HDSR. HDSR
heeft inmiddels aangegeven akkoord te zijn met de aanpassingen.
Het plan was voorgelegd aan de wijkraad west. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het bestemmingsplan is globaal van opzet. De begrenzing van de bouwvlakken voor Wonen is vastgelegd. Verder is de hoofdstructuur van de openbare ruimte weergegeven. Binnen de bouwvlakken is ruimte voor een flexibele invulling.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.
Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.
Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.
Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw of vanuit hogere gebouwen.
Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.
Voorwaardelijke verplichting over verkeersbewegingen
Bij vaststelling van het Koersdocument Cartesiusdriehoek heeft de gemeenteraad bepaald dat het aantal motorvoertuigen van/naar het Cartesiusgebied op de drukste momenten van de dag, wordt gemaximeerd op 370 motorvoertuigen per uur. Voor fases 1 geldt dat deze fase maximaal 23 mtv/uur in de spits met zich mee mag brengen. Dit betekent dat de verkeersgeneratie van fases 2 tot en met 6 maximaal 347 mtv/uur in de spits met zich mag meebrengen. Om ervoor te zorgen dat dit vastgestelde aantal motorvoertuigen niet wordt overschreden geldt voor een omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaardelijke verplichting dat met behulp van een berekening moet vaststaan dat het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen dat de aangevraagde ontwikkeling met zich meebrengt niet wordt overschreden. Deze berekening moet worden uitgevoerd aan de hand van de berekeningswijze van de Beleidsregels Autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk. Deze berekeningswijze gaat uit van de aanname dat door het beperken van de hoeveelheid parkeerplaatsen ook de hoeveelheid verkeersbewegingen (de verkeersgeneratie) afneemt.
Algemeen gebruiksverbod
Om te kunnen toetsen of het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen, dat bestuurlijk is vastgelegd, wat de ontwikkelingen in fase 1met zich mogen meebrengen niet wordt overschreden zijn de Beleidsregels Autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk opgesteld. Ook wanneer de woningen en voorzieningen zijn gebouwd, is het belangrijk dat bij het wijzigen van het vergunde gebruik van de gebouwen nog steeds wordt getoetst of hiermee de verkeersgeneratie die fase 1 met zich mag meebrengen, niet wordt overschreden. Dit algemene gebruiksverbod houdt in dat ook wanneer dit bestemmingsplan een ander gebruik in principe toestaat, hiervoor toch een omgevingsvergunning voor het afwijken benodigd is, zodat getoetst kan worden of met de wijziging van het gebruik het totaal aantal aan extra verkeersbewegingen van 23 mtv/uur in de spits niet wordt overschreden. De berekening kan dus ook uitwijzen dat het nieuwe gebruik tot minder of evenveel verkeersbewegingen leidt. Ook dan moet dit via een omgevingsvergunning worden vastgelegd.
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één bestemming. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als plantsoen of als speelplek.
Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De kleinere watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.
De wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming Groen-2. Normaal gesproken kiezen we voor de bestemming Verkeer-Verblijf maar voor het gehele plan Cartesisusdriehoek is de groene uitstraling van het gebied van groot belang. Vandaar dat hiervoor gekozen is. Een weg met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer is toegestaan. Parkeren op straat is beperkt tot specials zoals deelauto's en invalidenparkeerplaatsen. Binnen de bestemming Groen-2 zijn geluidwerende voorzieningen voor het railverkeer ook toegestaan. De rest van de bestemming moet zoveel als mogelijk groen worden ingericht.
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
De spoorlijn heeft de bestemming 'Verkeer-Railverkeer'. In deze bestemming zijn de spoorbaan en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan en ook geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Om nadelige geluidseffecten te voorkomen voor omwonenden als gevolg van de realisering van geluidsvoorzieningen is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Doormiddel van deze voorwaardelijke verplichting is geborgd dat het geluidscherm absorberend wordt uitgevoerd en dat dit scherm ook in stand wordt gehouden.
De beoogde bebouwing van het Spoorblok en Solitair is bestemd als 'Wonen'. De maximale bouwhoogte en bebouwingspercentage zijn aangegeven op de verbeelding. Er mogen in totaal maximaal 322 woningen (dit zijn zelfstandige woonruimtes, maar hiervan mogen er ook maximaal 10 onzelfstandig zijn) en 11 atelierwoningen worden gerealiseerd.
Op grond van artikel 6.5.1. mogen maximaal tien woningen gebruikt worden als onzelfstandige woonruimte. In deze woningen mogen meerdere huishoudens van een woning gebruik maken.
Ter plaatse van de aanduiding (gd) zijn op de begane grond ook voorzieningen toegestaan. Het gaat om culturele voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, horeca (in categorie D3) en dienstverlening. Het maximum oppervlak van deze voorzieningen samen is maximaal 770m2. Autoparkeren is hier niet toegestaan.
Bij het Spoorblok is aan de zijde van het park een 'gevellijn - open verbinding' opgenomen. Ter plaatse van deze gevellijn moet minimaal 40% onbebouwd blijven. Dit om een ruimtelijke relatie tussen het park en de binnentuin te krijgen. Ook is een doorgang door het bestemmingsvlak noodzakelijk.
Aan-huis-verbonden bedrijf
Een onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Deze regeling is niet ook nog als aanvulling bedoeld voor de atelierwoningen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. Aan-huis-verbonden-bedrijven zijn toegestaan onder de voorwaarden dat de vloeroppervlakte niet groter is dan een derde deel van de vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 60 m2. De vloeroppervlakte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag ook niet groter zijn dan 60 m2. Er mogen bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden in categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van bedrijven.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het gebied is een (dubbel)bestemming opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezig bodemarchief. Er dient getoetst te worden aan de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.
Voorwaardelijke verplichting ter uitvoering van het parkeerbeleid
Lid 2 regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop- nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld. De Nota Stallen en Parkeren is gewijzigd via het op 28 maart 2019 vastgestelde addendum Nota parkeernormen fiets en auto.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
De overgangs- en slotregels van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee regels.
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.
In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.
Toepassing Lijst van Bedrijven functiemenging
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven functiemenging is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijven functiemenging wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van Bedrijven functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van Bedrijven functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van Bedrijven functiemenging worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:
De toegepaste Lijst van Bedrijven functiemenging
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven functiemenging. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven functiemenging niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Een horecabedrijf heeft door het komen en gaan van bezoekers invloed op de beleving van zijn omgeving. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het nodig zijn de omgeving te beschermen tegen geluids- en verkeersoverlast als gevolg van horecabedrijven. In hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 is een lijst opgenomen, waarin horeca-activiteiten aan de hand van ruimtelijk relevante criteria zoals de omvang, de ruimtelijke uitstraling en de parkeerdruk naar zwaarte in categorieën zijn ingedeeld. Met 'zwaarte' wordt het normaal te verwachten effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving bedoeld. Bij de zwaarste categorie, discotheek, is het effect het grootst door de grote aantallen bezoekers en de harde muziek en bij de lichtste categorie, lunchroom, is het effect het kleinst, vanwege het kleinschalige karakter en omdat deze vorm van horeca alleen open is, als de winkels open mogen zijn. Het beleid over hotels is niet in het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 opgenomen. De uitleg hieronder gaat alleen over horecabedrijven die geen hotel zijn.
In de regels van het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Lijst van Horeca-activiteiten die inhoudelijk gelijk is aan de lijst in hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018. Bij het opstellen van de lijst is uitgegaan van de volgende begripsomschrijving van een horecabedrijf:
een horecabedrijf is een bedrijf of instelling waar:
De activiteit 'hotel' valt niet onder deze definitie en een coffeeshop of een shishalounge ook niet. Deze activiteiten zijn dus niet in de lijst opgenomen en zijn op grond van de regels van dit bestemmingsplan niet toegestaan. De lijst bevat de volgende categorieën, van 'licht' naar 'zwaar': D3 (lichte horeca plus), D2 (lichte horeca), D1 (middelzware horeca), C (snelle horeca), B (zware horeca), A2 (grootschalige zware horeca) en A1 (grootschalige zware horeca).
Onderscheid tussen de categorieën A2 , A1 en B
Bij de activiteit A2 ligt het accent op zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten, zoals bruiloften, al dan niet met muziek, verstrekking van dranken en etenswaren. Bij de activiteit A1, disco, ligt het accent op het gelegenheid geven tot dansen op muziek, als wezenlijk onderdeel van de inrichting. In een café is het schenken van dranken voor consumptie ter plaatse de belangrijkste activiteit.
Onderscheid tussen de categorieën C en D
Een cafetaria of snackbar (categorie C) is een laagdrempelige inrichting met veel in- en uitgaande bewegingen, die vaak laat open is. Bij deze categorie ligt het accent op het snel verstrekken van etenswaren en alcoholvrije dranken voor consumptie ter plaatse. Bij dit soort gelegenheden nemen bezoekers de gekochte waren ook vaak mee, in plaats van ze ter plaatse te nuttigen. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door geluidsoverlast van bezoekers die komen en gaan, of door bezoekers die buiten de inrichting eten en door stankoverlast.
In restaurants of lunchrooms worden de maaltijden rustig in het pand gegeten. De lichtere variant, categorie D2, richt zich op het winkelende publiek en is gebonden aan de sluitingstijden zoals die gelden voor detailhandel. De lichte horeca plus, categorie D3, is dag- en avondhoreca voor consumptie ter plaatse met een sluitingstijd om 23.00 uur.
Coffeeshop, shishalounge
In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in een maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid. Een coffeeshop is veelal een horecavestiging in de categorie D en past dan alleen in panden met die bestemming.
Een shishalounge is een bedrijf dat zich vooral richt op het aanbieden van een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Daarbij wordt ook wel een drankje en een hapje aangeboden, waarmee zo'n bedrijf horeca-achtig wordt. Dergelijke bedrijven hebben niet de naam een positieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van de leefkwaliteit van een straat. Daar komt bij dat shishalounges zich vaak niet aan winkeltijden houden en zich niet richten op winkelend publiek. In een rustige woonwijk en in een wijkwinkelcentrum zijn dergelijke bedrijven daarom niet gewenst.
Horeca-achtige activiteiten
Afhaalzaak
Een afhaalzaak is een bijzondere vorm van detailhandel. In een afhaalzaak worden etenswaren bereid die niet ter plaatse genuttigd worden. Het horeca-aspect, het bereiden van het voedsel, is een ondergeschikt deel. In bestemmingsplannen worden afhaalzaken apart bestemd, omdat de planologische uitstraling vaak lijkt op een cafetaria, door de openingstijden, de geur, de brommers van de bezorgservice, het komen en gaan van bezoekers en het voor de deur opeten van het voedsel.
Ondersteunende horeca
In de detailhandelsbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Dit is horeca die een relatie heeft met en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Dat moet blijken uit de aard van de hoofdfunctie en uit de omvang van de horecafunctie.
Het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 geeft hiervoor de volgende randvoorwaarden:
Additionele horeca
Additionele horeca is een horeca-activiteit die als vanzelfsprekend hoort bij de hoofdfunctie. Deze activiteit wordt gezien als normale activiteit bij de hoofdfunctie. Voorbeelden van additionele horeca zijn de kantines bij buurthuizen, scholen, sportfaciliteiten, kantoren, bedrijven, theaters, bioscopen en musea. De bestemming is in deze voorbeelden 'maatschappelijk', 'sport', 'kantoor', 'bedrijf' en 'cultuur en ontspanning'. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:4039) volgt dat duidelijk moet zijn waar de additionele horeca-activiteiten mogen plaatsvinden. Daarom is additionele horeca alleen in een bovengenoemde bestemmingen toegestaan, als additionele horeca in de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen is opgenomen.
Kenmerken van additionele horeca zijn:
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.