direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bartóklaan, Schönberglaan, Oog in Al
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Er is een verzoek gedaan om mee te werken aan een ontwikkeling voor de bouw van een appartementencomplex van 43 wooneenheden op de hoek Bartóklaan 5 en Schönberglaan 2.
In een later stadium is door de initiatiefnemer verzocht om het plangebied uit te breiden met de ernaast gelegen locatie Schönberglaan 8 voor de bouw van 8 grondgebonden woningen.

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is deze ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen, is met dit bestemmingsplan aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0001.png"
Afbeelding 1: overzichtskaart van de stad Utrecht met daarop de locatie van het plangebied

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de buurt Welgelegen in de wijk Oog in Al. De ontwikkeling wordt begrensd in het noordwesten door bebouwing aan de Leidseweg, het zuidwesten door het Peter Schathof, het zuidoosten door de Schönberglaan en in het noordoosten door de Bartóklaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0002.png"
Afbeelding 2: luchtfoto met daarop de globaal de begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het gebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad   Onherroepelijk  
Actualisering 2015, Oog in Al en Lunetten   26 november 2015   17 augustus 2016  

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie met een beschrijving van onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de aanwezige functies. In dit hoofdstuk is ook de planbeschrijving opgenomen. De noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 staat onder andere de juridische toelichting op de planregels.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijks- Provinciaal en regionaal beleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte, ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij dit AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de nieuwe AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte is in december 2011 in werking getreden.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 tweede lid Bro)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van voorbereiding van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies, waaronder de provincie Utrecht, hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd.

Plangebied
Utrecht behoort op dit moment tot één van de weinige sterk groeiende provincies van Nederland. Het aantal woningzoekenden is groter dan het aanbod. In de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is destijds opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om het woningtekort niet verder te laten groeien. De toevoeging van de 43 appartementen en de 8 grondgebonden woningen past binnen de regionale ruimtevraag.
De ontwikkeling aan de Bartóklaan, Schönberglaan voldoet aan een behoefte. Het gaat om een locatie in verstedelijkt gebied.

Conclusie
Uit het bovenstaande is duidelijk dat deze nieuwe stedelijke ontwikkeling de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorstaat.

2.1.3 Nationaal milieubeleidsplan (NMP4)

In 2001 verscheen de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). Het NMP4 geldt voor de periode 2001-2030. In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de toekomstige generaties en op mensen in arme landen.

Het milieubeleid voor de komende periode is gebaseerd op een aantal leidende beginselen:

  • duurzame ontwikkeling: de dimensies milieu, economie en sociale kwaliteit worden in hun onderlinge balans beheerd;
  • preventie: nadelige gevolgen van activiteiten moeten worden voorkomen;
  • voorzorg: niet pas in actie komen tegen ernstige bedreigingen als het wetenschappelijk bewijs is geleverd;
  • bestrijding aan de bron;
  • de vervuiler betaalt;
  • ALARA: As Low As Reasonably Achievable; de beste bescherming die in redelijkheid gevraagd kan worden.
2.1.4 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op drie pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd zal worden. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad willen wij onder andere opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Plangebied
Het Rijks- en provinciaal en regionaal beleid richt zich op landelijke en provinciale en regionale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied, in de vorm van verouderde bedrijventerreinen in wijken aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie. Aspecten als het terugdringen van het woningtekort en het versterken van de woonkwaliteit zijn in dit beleid opgenomen.

Dit plan voldoet aan de doelstellingen van het Rijks- en provinciale en regionale beleid. Aangezien dit bestemmingsplan zich richt op nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied, is het Rijks- en provinciaal en regionaal beleid verder te globaal voor dit project.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Collegeprogramma 'Utrecht maken we samen'

In april 2014 is het collegeprogramma 2014-2018 'Utrecht maken we samen' verschenen. Het collegeprogramma bevat doelstellingen voor de thema's:

  • meer ruimte voor eigen initiatief;
  • werken aan werk;
  • beter onderwijs;
  • duurzame Domstad;
  • zorgen voor elkaar;
  • groei in evenwicht.
2.2.2 Ruimtelijke Strategie 2016: Utrecht kiest voor gezonde groei!

De Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU) is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht.

Utrecht groeit en wil die groei vooral faciliteren door inbreiding. Het streven is de openbare ruimte beter te benutten en grotere betekenis te geven als plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

2.2.3 Structuurvisie Utrecht 2015-2030

In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.

  • De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
  • Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
  • De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken.

De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn in het ontwikkelingsbeeld 2015.

Plangebied
De Bartóklaan en Schönberglaan liggen in Oog in Al en hier geldt het perspectief Binnentuin. De doelstellingen van dit perspectief zijn:

  • het creëren van een veilige en leefbare omgeving;
  • het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
  • het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.

De opgave voor de binnentuin ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende wijkstructuren, waarbij de woonfunctie domineert. Elementen van rust, sociale cohesie en stabiliteit dragen bij aan de kwaliteit van de binnentuin.

In de ontwikkelingsrichting 2015 is Oog in Al aangeduid als 'stedelijk en groen stedelijk woonmilieu'. In dit type gebied is er een lage graad van functiemenging, met een accent op rustig stedelijk wonen. De ruimte voor stedelijke voorzieningen en grootschalige werkgelegenheid is in dit milieu beperkt.

2.2.4 Woonbeleid
2.2.4.1 Woonvisie Wonen in een sterke stad

In de actualisatie van 2015 van de Woonvisie  Wonen in een sterke stad 2009-2019 zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt : 'Bouwen aan een gezonde toekomst', 'Werken aan werk' en 'Samen maken we de stad'. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken, daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. De gemeente streeft naar een stad waar iedereen passend, betaalbaar, gezond en toekomstbestendig kan wonen. De speerpunten zijn:

  • betaalbaarheid;
  • aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag;
  • voldoende aanbod middeldure huur -, middeninkomens, middeldure vrije sectorhuur;
  • duurzame woningvoorraad;
  • energiezuinige, kwalitatief goede woningen met lage woonlasten.
2.2.4.2 Huisvestingsbeleid, woningsplitsing en omzetting

Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij is ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.

De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.
In de algemene regels over bouwen en gebruik van dit plan is deze regeling terug te vinden.

2.2.5 Groen, ecologie en bomenbeleid

Gemeente Utrecht heeft een Groenstructuurplan 'Stad en Land verbonden' voor de periode 2007-2030 vastgesteld in 2007 ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.

De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.

In de Wet natuurbescherming moet worden getoetst om de in het wild levende flora en fauna te beschermen.

De Nota Bomenbeleid sluit aan op het Groenstructuurplan en is opgesteld omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek kennen. Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.

Voor de periode tot 2030 zet de gemeente in op behoud en ontwikkeling van de bomenstructuur, middels twee beleidsdoelstellingen:

  • waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • de bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg voor beheer en onderhoud. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.

Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
Binnen het plangebied worden 2 bomen gekapt en 10 nieuwe aangeplant, zie paragraaf 3.2.2.1 van deze toelichting.

2.2.6 Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht'

In de Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht', die in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'. Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:

  • een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld;
  • er is ruimte voor vernieuwing;
  • bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.
2.2.7 De Utrechtse Erfgoedagenda

De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht gaat de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed om. En zal dit blijven doen.

De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.

De nabij het plangebied aanwezige monumenten zijn beschreven in paragraaf 3.1.1.2 van deze toelichting.

2.2.8 Gemeentelijke archeologiebeleid

Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, danwel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoekverplichting geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen.

Rijksmonumenten worden niet verstoord. Voor gemeentelijke monumenten geldt een onderzoekplicht en gelden bouwregels bij elke ontwikkeling. In gebieden met een hoge waarde geldt een onderzoekplicht en gelden bouwregels bij ontwikkelingen groter dan 25 m2 en dieper dan 30 cm. Bij ontwikkelingen groter dan 100 m2 geldt hier tevens een aanlegvergunningsstelsel. In gebieden met een hoge verwachting verschuiven deze grenzen naar respectievelijk 100 m2 en 250 m2, waarbij de diepte in de categorie van 100 m2 tot 250 m2 geen rol speelt. In gebieden met een lage verwachting is er een onderzoekplicht en gelden er bouwregels bij ontwikkelingen groter dan 250 m2, in deze gebieden is er een aanlegvergunningsstelsel bij ontwikkelingen groter dan 5000 m2. Wanneer er in een gebied geen verwachting is, gelden er geen nadere eisen of regels.

De onderzoeken in het gebied hebben enkele tientallen nederzettingsterreinen uit de IJzertijd tot de Late Middeleeuwen opgeleverd. Voor een deel zijn deze verwerkt in de Archeologische Monument Kaart (AMK) die door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) wordt bijgehouden, zie Bijlage 14 bij deze toelichting. De status van de terreinen op de AMK, met uitzondering van wettelijk beschermde of te beschermen terreinen, is niet bepalend of beperkend voor het gemeentelijk beleid inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Voor het plangebied zullen de archeologische waarden de komende maanden zoveel mogelijk in samenspraak met de RACM worden gedigitaliseerd en geclassificeerd volgens het instrumentarium dat de gemeente in de bestemmingsplannen zal kunnen gebruiken voor de bescherming van archeologisch erfgoed. Op dit moment wordt dit instrumentarium aangepast naar de nieuwe eisen van de nieuwe wet.

Conclusie

  • Nieuwe functies zullen verenigbaar moeten zijn met duurzaam behoud van de archeologische resten in de bodem.
  • In het algemeen moet bij vergunningaanvragen (voor beschermde monumenten en eventueel in het kader van een aanlegvergunningenstelsel) worden uitgegaan van behoud van de bestaande maaiveldsituatie (of beperkte ophoging), aanzienlijke beperkingen ten aanzien van bodemingrepen (hooguit kleinschalige verstoringen in de bovenste 30 cm) en handhaving van het grondwaterpeil.

Plangebied
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als een gebied van archeologische verwachting waarvoor bij graven tot 1000 m2 geen vergunning hoeft te worden aangevraagd.
Paragraaf 4.11 van deze toelichting gaat hier nader op in.

2.2.9 Verkeer
2.2.9.1 Nota Stallen en Parkeren

De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad, zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Plangebied
Binnen het plangebied geldt geen betaald parkeren. De Bartóklaan vormt de grens tussen niet-betaald en betaald parkeren. Onder paragraaf 3.2.3 van deze toelichting is opgenomen aan welke norm deze ontwikkeling moet voldoen voor een goede parkeerbalans.

2.2.9.2 Slimme Routes, Slim Regelen, Slim Bestemmen

De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld.

Het plan bestaat uit 3 delen:

  • 1. Slimme Routes gaan over het handiger inrichten van de verbindingen voor voetganger, fiets, bus, tram, trein en auto. Bijvoorbeeld met doorfietsroutes, het kwaliteitsnet goederenvervoer en knooppunten.
  • 2. Slim Regelen gaat over het slimmer organiseren van de stromen voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto’s. Bijvoorbeeld door verkeerslichten op elkaar af te stemmen, persoonlijke reisinformatie en informatie geven over vrije parkeerplaatsen voor auto’s en fiets.
  • 3. Slim Bestemmen zorgt dat nieuwe woningen, kantoren en bezoekersfuncties op de juiste plekken komen en dat deze goed worden ontworpen. Dit draagt bij aan slimmer vervoer en bijvoorbeeld goede bevoorradingsmogelijkheden.

De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:

Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.

Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.

Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de Nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.

Plangebied
Rondom het plangebied ligt de Leidseweg, waarvoor als standaardsnelheid 30 km per uur geldt met ruimte voor fietsers en de auto wordt gezien als een gast.

2.2.10 Milieubeleidskaders
2.2.10.1 Geluidnota Utrecht 2014-2018

De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip 'een goede ruimtelijke ordening' vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
In paragraaf 4.3 van deze toelichting is deze ontwikkeling aan de Geluidnota getoetst.

2.2.10.2 Nota externe veiligheid

De Nota externe veiligheid is in 2007 vastgesteld en gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting en/of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

2.2.10.3 Nota Bodembeheerplan 2012-2022 'Grondig Werken'

In 2012 is de Nota Bodembeheerplan 2012-2022 'Grondig Werken 3' vastgesteld. Het doel van deze Nota bodembeheer 2012-2022 is het beleidsmatig vaststellen van de voorwaarden waaronder grond en baggerspecie op of in de bodem kunnen worden toegepast. Het Besluit bodemkwaliteit kent een generiek en gebiedsspecifiek bodembeleidskader. De gemeente Utrecht heeft zoveel mogelijk het landelijk vastgestelde generieke beleid gevolgd. Alleen om belemmeringen voor hergebruik op basis van lokale omstandigheden zoveel mogelijk weg te nemen, is gebiedsgericht beleid geformuleerd. Dit beleid is vertaald in de geactualiseerde en gebiedsspecifieke Bodemkwaliteitskaart 2011-2021.

De Nota bodembeheer 2012-2022 gaat in op verschillende situaties van hergebruik van grond, zoals grond afkomstig van uitgezonderde gebiedsdelen en verdachte locaties evenals grond afkomstig van een andere gemeente. Er zijn procedures beschreven, bijvoorbeeld dat er door middel van vooronderzoek moet worden nagegaan of er sprake is van een lokaal afwijkende bodemkwaliteit. En dat het grondverzet, met uitzondering van enkele gevallen van kleinschalig grondverzet, moet worden gemeld aan het landelijke Meldpunt bodemkwaliteit, die dit dan doormeldt aan de gemeente Utrecht. Ten slotte zijn in de Nota bodembeheer de controle en handhaving van het opgestelde beleid beschreven.

Voor gemeente Utrecht is voor de volgende punten gebiedsgericht beleid ingevuld:

  • het creëren van extra mogelijkheid voor hergebruik van grond door gebruik te maken van de kwaliteit tot de maximale waarde van de bodemfunctieklasse in plaats van de betere ontgravingsklasse:
    a. voor een deel van Leidsche Rijn (tot bovengrens klasse 'Wonen');
    b. voor gemeentelijke hoofdwegen in het oostelijke deel van de stad (tot bovengrens klasse    'Industrie');
  • het wegnemen van knelpunten door de generieke normstelling voor PCB's, waarbij de woonnorm gelijk is aan de achtergrondwaarde en waarbij de door laboratoria gehanteerde detectiegrenzen dikwijls deze normen overschrijden;
  • het beleid richten op het voorkomen van ongecontroleerde verspreiding van arseen uit veenlagen.

Daarnaast is bestaand beleid voortgezet:

  • hergebruik van grond met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen in gebieden met voormalige boomgaarden en kassen in de Leidsche Rijn;
  • stringenter beleid voor asbesthoudende grond ter plaatse van kinderspeelplaatsen en volkstuinen.
2.2.10.4 Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'

Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.

2.2.10.5 Plan Gemeentelijke Watertaken

Het Plan Gemeentelijke Watertaken 2016 -2019 beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.
2.2.10.6 Volksgezondheid 'Bouwen aan een gezonde toekomst'

De nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' is in 2015 vastgesteld. In deze nota wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. De stad wordt uitgenodigd om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. Er wordt gewerkt aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel, gezonde leefstijl en gezond gedrag.

2.2.10.7 Duurzaamheid en Programma Utrechtse Energie

De gemeente heeft op basis van een aantal beleidsnotities duurzaamheid verankerd bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit stedelijke beleid kan of een verzwaring zijn van wettelijke vastgelegde (minimale) normen of een gemeentelijke invulling van beleid waar geen wettelijke normen voor zijn.

De belangrijkste zijn de Kadernota Duurzaam bouwen, het Milieubeleidsplan en het coalitieakkoord 2014-2018. Deze verankering heeft vervolgens haar doorvertaling gevonden in meer toegesneden of specifiekere richtlijnen en afspraken.

Duurzame stedenbouw is een verzameling van allerlei kwaliteitsaspecten in de stedenbouwkundige opzet en bij bouwplannen die een bijdrage kunnen leveren aan duurzaamheid.  Dat kan op vele vlakken liggen: behoud van bestaande waarden (landschapsstructuren, bodemgesteldheid, natuurwaarden); meervoudig ruimtegebruik of functiemenging; toepassen van duurzame bouwmaterialen; afvalscheiding; beperken van afval; afkoppelen van water en natuurlijk energiebesparing of toepassen van duurzame energie.

Het streven moet zijn om op de diverse milieuthema's meer kwaliteit te halen dan het minimale, het wettelijk verplichte. Per locatie en per project moet gekeken worden wat in dat specifieke geval de mogelijkheden en kansen zijn. 

Energie
Het programma Utrechtse energie ondersteunt sinds 2011 bewoners en bedrijven in de stad om energie te besparen en duurzame energie op te wekken. Binnen de gemeente is sindsdien een forse stap gezet: energiemaatregelen (besparen en opwekken) zitten standaard in onderhoudsprogramma's voor eigen gebouwen. Daarnaast zijn er allerlei instrumenten om te stimuleren dat bewoners en bedrijven daadwerkelijk aan de slag gaan.

De ambitie van een klimaatneutraal Utrecht over 15 jaar is te behalen wanneer het landelijk en Europees beleid voldoende stabiele ondersteuning geeft.  Utrecht heeft de ambitie om op den duur geen fossiele energie meer te gebruiken. I n 2020 willen we als stad 20% van onze energie zelf duurzaam opwekken en 30% CO2 besparen.

Deze en overige milieubeleidskaders die gelden voor het plangebied, worden per milieuonderdeel beschreven in Hoofdstuk 4 van deze toelichting.

2.2.11 Visie Welgelegen

Op 18 december 2014 is de Visie Welgelegen door de gemeenteraad vastgesteld. De visie heeft betrekking ook op de subwijk Welgelegen van Oog in Al. Onder Welgelegen verstaan we het gebied tussen de Leidsche Rijn, Pijperlaan, Weg der Verenigde Naties en het Merwedekanaal.

De visie stuurt niet of nauwelijks op een ruimtelijk-functioneel eindbeeld, maar op een beperkt aantal essenties:

  • ruimtelijke en functionele ambities voor de lange termijn;
  • bestaande kwaliteiten van Welgelegen;
  • stedelijke doelen die richting geven aan de ontwikkelingen in Welgelegen;
  • ruimtelijke en functionele kaders voor ontwikkelingen binnen Welgelegen.

In de visie zijn vier richtlijnen opgenomen, namelijk:

  • groen raamwerk: het groene raamwerk binnen Welgelegen moet openbaar worden en de basis vormen voor het langzaam verkeersnetwerk. Langzaam verkeerspaden en zichtlijnen kunnen samenvallen en rijgen Welgelegen aaneen. De huidige boomsoorten zijn de basis voor het raamwerk en deze worden aangevuld. Er is een doorlopende bodembedekker;
  • synergie: de gebouwen en de groene, openbare ruimte versterken elkaar. Er zit samenhang in de richting van de gebouwen en de omgeving. De gebouwen zijn gericht op de openbare ruimte. Parkeren is hoogwaardig opgelost en belemmert de beoogde synergie tussen de bebouwing en openbare ruimte niet. Bezoekersparkeren is landschappelijk ingepast tussen de rooilijnen van de gebouwen en niet langs de ontsluitingswegen;
  • samenhang in opbouw: het gebied krijgt een gradiënt in groen en bebouwing tussen noord en zuid. Van noord naar zuid loopt de gemiddelde bouwhoogte op en komt er meer groene ruimte tussen de gebouwen;
  • levendigheid door functiemenging: een mix aan functies moet de levendigheid vergroten. Wonen is de hoofdfunctie. Functiemenging kan door een andere functie in de plint of bijvoorbeeld een kantoorpand tussen de woongebouwen. Er komt een mix aan doelgroepen en aan gebruikstijden.

De visie heeft betrekking op de lange termijn.

Plangebied
Dit bestemmingsplan draagt bij aan een doelstelling van een mix aan doelgroepen en aan de versterking van de woonfunctie de wijk. De ontwikkeling past binnen de visie Welgelegen.

2.2.12 Parkzone Amsterdam-Rijnkanaal

Op 11 februari 2016 heeft de gemeenteraad het ontwikkelingskader Parkzone Amsterdam-Rijnkanaal opgesteld. Hierin wordt de ambitie neergezet om de oevers van het Amsterdam-Rijnkanaal te ontwikkelen tot een groene en recreatieve parkzone. Door deze ontwikkeling krijgt de stad er een bijzonder park bij, op een locatie die steeds meer midden in de stad komt te liggen.

Het Amsterdam-Rijnkanaal heeft veel kwaliteiten die betekenis kunnen geven aan Utrecht. Het biedt met haar wateroppervlak een uniek uitzicht en geeft het gevoel buiten te zijn middenin de stad. Er gebeurt veel, dagelijks varen honderden vrachtschepen over het kanaal. Het kan een zeer levendige parkzone worden op een centrale plek in de stad, waar Leidsche Rijn straks op natuurlijke wijze één geheel vormt met de stad.

Gezonde toekomst
Het realiseren van een aantrekkelijke recreatieve en groene zone op deze centrale plek in de stad past in de ambitie om te bouwen aan een gezonde toekomst, zie paragraaf 2.2.10.6 van deze toelichting. De parkzone vergroot de recreatiemogelijkheden, nodigt uit tot bewegen en ontmoeten en draagt bij aan een beter leefklimaat. Het verbindt aanliggende woon- en werkbuurten en de stad met de recreatiegebieden en gemeenten rondom ons. Het is in de toekomst een plek voor veel inwoners van Utrecht. De komende jaren liggen er kansen om de herkenbaarheid van de zone te vergroten, het routenetwerk te verbeteren, zowel stedelijk als regionaal, en bijzondere plekken te realiseren.

Plangebied
Het Amsterdam-Rijnkanaal ligt op loopafstand van het plangebied. Het biedt de bewoners van deze ontwikkeling gelegenheid om dichtbij huis te recreëren en te genieten van deze parkzone.

2.3 Conclusie

De ontwikkeling aan de Bartóklaan, Schönberglaan voldoet aan de verstedelijkingsopgave van het centrale en regionale beleid. De wijziging van de bestemmingen bedrijf en maatschappelijk naar wonen is geheel in de lijn van de algemene en meer op de locatie toegespitste visie van de gemeente. Het plan voorziet in de bouw van 43 appartementen en 8 grondgebonden woningen, waarmee het eveneens tegemoet komt aan het gemeentelijk woon- en huisvestingsbeleid.
Het plangebied ligt in de nabijheid van het Park Oog in Al, het Amsterdam-Rijnkanaal, het Merwedekanaal en de Leidsche Rijn, die zijn aangemerkt als verbinding in de stedelijke groenstructuur. De radialen, oevers en bermen zijn voor het stedelijk groen van belang vanwege hun potentie om vlakken in het groen te verbinden en om continue lijnen in de groenstructuur te verzorgen. Het bomenbeleid van de gemeente staat deze ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie en planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

3.1.1 Beschrijving van het plangebied

De Bartóklaan en Schönberglaan liggen ten zuiden van de Leidsche Rijn, in het westen van Utrecht, in de wijk Oog in Al en in de buurt Welgelegen.

De buurt Welgelegen
Welgelegen vormt samen met Oog in Al, Halve Maan en Den Hommel de wijk Oog in Al. Tussen de vier buurten bestaan functionele verschillen: Oog in Al en Halve Maan zijn in hoofdzaak woonbuurten; Den Hommel is de kleinste en biedt, naast een woonfunctie, sportmogelijkheden en (maatschappelijke) dienstverlening; Welgelegen onderscheidt zich functioneel als buurt.

Welgelegen is de enige buurt waar zich overwegend grootschalige (bovenwijkse) werkgelegenheid bevindt en waar de woonfunctie ondergeschikt is. Door de aanwezigheid van verschillende vormen van werkgelegenheid, door de functiemenging van werken, wonen en maatschappelijke dienstverlening is Welgelegen gevarieerd. Het gaat om een gebied in transitie, van werkgebied naar die van wonen. Doordat de bedrijven zich uit het gebied terugtrekken neemt dit onderscheidende verschil met de andere buurten geleidelijk af. Ook de gemeente Utrecht als werkgever is in oktober 2014 uit het gebied verhuisd naar het Stationsgebied.
Rondom het plangebied bevinden zich nog enkele bedrijven, zoals een bouwbedrijf en enkele garagebedrijven.

Verschillende bedrijven concentreerden zich in het verleden aan de Bartóklaan en Schönberglaan, maar de meeste bedrijven op deze locatie worden nu vervangen door woningbouw.

Bestaande functies in het plangebied
Het bedrijfsgebouw aan de Bartóklaan 5 wordt momenteel gebruikt als opslagruimte door een bouwbedrijf. Op deze locatie vervangt dit plan de huidige bestemming Bedrijf door een woonbestemming. Aan de Schönberglaan 8 was tot voor kort een stratenmakerschool gevestigd. Om de bouw van 8 grondgebonden woningen op deze locatie mogelijk te maken wordt de bestemming op laatstgenoemde locatie van Maatschappelijk gewijzigd in Wonen.

De bouw van het appartementencomplex en de woningen versterken de woonfunctie in Welgelegen. De 8 grondgebonden woningen sluiten aan op de woningbouw aan de Peter Schathof. De gehele ontwikkeling vormt een sluitstuk van de recent opgeleverde ontwikkeling aan de Schönberglaan.

Het plangebied sluit in het noordwesten aan op het terrein van de garage aan de Leidseweg. De mogelijke effecten van het aanwezige bedrijf en de nabij gelegen verkeerswegen, die van invloed kunnen zijn op het milieueffect binnen het plangebied, worden in Hoofdstuk 4 uitvoerig beschreven.

3.1.1.1 Historische ontwikkeling

Welgelegen behoort van oudsher tot het stroomgebied van de Oude Rijn.

In de 12e en 13e eeuw werd het gebied in cultuur gebracht; de hoger en lager gelegen gronden langs de rivier werden daarmee bruikbaar gemaakt voor landbouw. De benamingen Hoge en Lage Weide getuigen nog van deze kom- en kleigebieden.

Met het verkavelen is ook de Hogeweidse Dijk aangelegd. De Hogeweidse Dijk ging halverwege over in de Groeneweg. Deze kwam met een scherpe knik uit op de Heerenweg die parallel liep met de Oude Rijn. Precies in deze knik is in de 17e eeuw het landgoed Oog in Al aangelegd. Het landgoed lag geruime tijd midden tussen de weilanden. In de periode 1883-1940 werd de buitenplaats verbouwd tot landhuis in een landschapspark. In 1918 kocht de gemeente het landgoed Oog in Al ten behoeve van de uitbreiding van de stad.

In de jaren 1663-1664 werd de Leidsche Rijn (voorheen Leidse Rijn of Leidse Vaart) gegraven als verbindende trekvaart tussen Leiden en Utrecht. Het recht doortrekken van deze verbinding naar Utrecht maakte deel uit van een uitbreidingsplan van burgemeester Hendrik Moreelse.

Langs de Vleutense Wetering en de Leidsche Rijn werd in de 17e, 18e en 19e eeuw industrie gevestigd, waaronder houtzaagmolens, scheepswerven en steenovens. Met de opening van het Merwedekanaal eind 19e eeuw, werd de omgeving Leidsche Rijn interessant als vestigingsplaats en kwamen er vele fabrieken aan beide zijden van de Leidsche Rijn bij.

In de 19e eeuw kwam uitbreiding van de stad al op gang, maar voorlopig vormde het Merwedekanaal nog een grote barrière met slechts enkele overhaalbruggen voor een oversteek.
Een eerste versie van het uitbreidingsplan Oog in Al van H.P. Berlage en N. Holsboer bevatte ook een ontwerp voor een nieuwe woonwijk ten westen van het Merwedekanaal. Later in 1924 volgde een tweede versie, met behoud van industrie aan het Merwedekanaal ten noorden van het park Oog in Al uit het plan van Berlage. Nog steeds is te zien dat het stratenpatroon hier aan de rand van deze lange kavels stokt.

Het plangebied ligt centraal in de buurt Welgelegen.

3.1.1.2 Structuurbepalende elementen

De hoofdstructuur van de wijk Oog in Al wordt in de eerste plaats bepaald door de omsluitende kanalen en infrastructuur: het Amsterdam-Rijnkanaal aan de westzijde, het Merwedekanaal aan de noordoostzijde en de Martin Luther Kinglaan aan de zuidzijde. In tweede instantie zijn de Leidsche Rijn en de stedelijke binnenring structuurbepalend.

De Leidsche Rijn is een historische structuur met een eigen karakteristiek, die een scheiding vormt tussen de buurten aan de noordzijde, Oog in Al en Halve Maan, en de zuidzijde, Welgelegen en Den Hommel. Het complex Park Welgelegen is een oriëntatiepunt vanwege de omvang en de vrije ligging van het gebouw in de vorm van een halve cirkel. Het gebouw ligt aan de hoofdas Pijperlaan op de hoek met de Leidseweg/Leidsche Rijn, waardoor het gebouw de aandacht trekt. Een deel van het bomenbestand in de omgeving maakt deel uit van het voormalige landgoed Welgelegen.

Rijksmonumenten

  • Het sluizencomplex aan het Merwedekanaal dateert van eind 19e eeuw.
  • Het landhuis in Park Oog in Al uit de 18e eeuw met uitgebouwde halfronde kamer uit de aanvang van de 19e  eeuw en verbouwing tot theehuis begin 20e-eeuw. Bij het pand hoort de theekoepel in Park Oog in Al, eveneens van cultuurhistorisch belang.
  • De voormalige fabriek SOL/ Cereol aan de Kanaalweg 91. Deze voormalige olie-en lijnkoekenfabriek uit 1908-09 heeft het karakteristieke uiterlijk van een 'chateau d'industrie'. Het complex is van cultuurhistorisch en architectuur-historisch belang als voorbeeld van karakteristiek industrieel gebouwencomplex en vanwege de beeldbepalende ligging aan het Merwedekanaal en biedt een ontmoeting voor niet alleen omwonenden.

Gemeentelijke monumenten

  • De betonnen silo uit 1932, die behoorde bij de voormalige SOL/Cereolfabriek. De silo is van cultuurhistorisch belang als vroeg voorbeeld van een betonnen silo en behorende bij het fabriekscomplex SOL. Tevens is het een beeldbepalend onderdeel van het complex aan het kanaal.
  • De elevator aan het Merwedekanaal. Deze graanlosinstallatie uit 1978 heeft ook cultuurhistorische waarde als karakteristiek voorbeeld van een bij een veevoederfabriek behorende losinstallatie, nauw verbonden met de voormalige Cereolfabriek.
  • De Duitse bunker gelegen aan de oostzijde van Park Oog in Al, nabij de vijver. Dit is een karakteristieke geschutsbunker uit de Tweede Wereldoorlog, gebouwd volgens een speciaal ontwerp voor de Kriegsmarine. Het geschut bestreek het Merwedekanaal. Oorspronkelijk maakte de bunker deel uit van één van de drie verdedigingslinies rond de stad, voornamelijk als bescherming van de commandocentra van de Duitse Kriegsmarine.
  • Een serie van in totaal acht woonhuizen aan de Pijperlaan 15, 17 en Bizetlaan 2-10, gebouwd rond 1920. De serie woonhuizen is van belang als karakteristiek en een ongeschonden voorbeeld van woningbouw uit de jaren '20 van de 20e eeuw in de landelijke variant van de Amsterdamse School.
  • Het voormalig landhuis Welgelegen, in oorsprong teruggaande tot de 18e eeuw met een bijbehorend landgoed. Het huis is in de tweede helft van de 20e eeuw verbouwd en uitgebreid met zijvleugels. Het pand en de tuin zijn cultuurhistorisch van belang. Een deel van het bomenbestand in de omgeving maakt deel uit van het voormalige landgoed Welgelegen.

Beeldbepalend pand

  • Het Evangelisch-Lutherse rusthuis de Wartburg aan de Pijperlaan, gebouwd in 1940 naar ontwerp van J.A. Wentink in een karakteristieke stijl met witte gevels en een rode pannen dak met dakruiter. Het oude gebouw wordt aan de randen afgeschermd door hoge nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0003.png"
Afbeelding 3: De Wartburg bron: http://www.zorghoteldewartburg.nl/Zorghotel_De_Wartburg 

Cultuurhistorisch Groen

  • Het in 1918 door de gemeente Utrecht aangekochte landgoed Oog in Al met opstallen is naar ontwerp van J.J. Denier van der Gon in 1922 getransformeerd tot stadspark voor de nieuwe middenstandswijk Oog in Al. Het Park Oog in Al is in Landschapsstijl uitgevoerd, waarbij het bestaande huis en enkele bijgebouwen, waaronder de opzichterswoning en de theekoepel, zijn geïntegreerd. Ook is een aantal oudere bomen opgenomen. Het park is van cultuurhistorisch belang vanwege de verbondenheid met het landgoed van Everard Meyster en als gaaf bewaard gebleven voorbeeld van een stadspark uit de jaren twintig van de twintigste eeuw.
  • De restanten van het 18eeeuwse landgoed Welgelegen zijn in delen nog aanwezig in het gebied van Leidseweg, Pijperlaan, Ravellaan, Weg der Verenigde Naties. Daartoe behoort een oude eikenlaan met de leeftijd van rond de 150 jaar en een 'kernbos' met eiken en beuken. Bij de bouw van de kantoren aan de Ravellaan is het omgevingsontwerp geïntegreerd met de restanten van het landgoed en aangevuld met een naoorlogse bomenbestand, waaronder iepen.

3.2 Planbeschrijving

3.2.1 Programma

De ontwikkeling bestaat uit de bouw van een appartementencomplex en grondgebonden woningen. Op de hoek van Bartóklaan 5/Schönberglaan 2 wordt het appartementencomplex gebouwd (zie blauwe ster op onderstaande afbeelding). De woonruimte wordt verdeeld over 43 wooneenheden. De locatie wordt volledig benut. Het complex heeft aan de noordwest- en zuidoostzijde overkragingen, in de vorm van uitstekende balkons.
De ontwikkeling ernaast aan de Schönberglaan 8 is later aan deze ontwikkeling toegevoegd en betreft 8 grondgebonden woningen (zie rode ster op onderstaande afbeelding), 5 woningen en
3 patiowoningen. De grondgebonden woningen vinden aansluiting bij de inmiddels gerealiseerde woningen aan het Peter Schathof/Schönberglaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0004.png"
Afbeelding 4: tekening van het gehele project Peter Schathof, Bartóklaan, Schönberglaan
bron: https://www.nieuwbouw-in-utrecht.nl/project/7051/dewij-welgelegen/

3.2.2 Stedenbouwkundige opzet

Het appartementencomplex past met 4 bouwlagen in de omgeving.
De overkragingen bieden ruimte voor balkons. Een strook aan de noordwestzijde wordt ingericht als doorgang naar het achterliggende woongebied. Deze toegang vanaf de Bartóklaan naar het achterliggende gebied wordt langs de achterzijde van de Schönberglaan 8 doorgetrokken om hulpdiensten ruime toegang te bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0005.png" en afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0006.png"
Afbeelding 5 en 6: impressie van de gevel appartementencomplex bron: Toba architecten & Ingenieurs


 afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0007.png"
Afbeelding 7: sfeerimpressie van de woningen aangrenzende Peter Schathof
bron: https://www.nieuwbouw-in-utrecht.nl/project/7051/dewij-welgelegen/

Het gehele woningbouwprogramma is gevarieerd. Het Peter Schathof bestaat uit grote herenhuizen en twee-onder-een kap woningen en aan de Schönberglaan patiowoningen.

Het appartementencomplex met 43 woningen op de hoek van de Bartóklaan en de
8 grondgebonden woningen, 5 aan het Peter Schathof en 3 aan de Schönberglaan, volgen de bestaande rooilijnen. De architectuur van de grondgebonden woningen sluit aan op de bestaande bebouwing in de omgeving. Door de voorgenomen ontwikkeling krijgt de Peter Schathof een aansluiting op de Bartóklaan. Dit is stedenbouwkundig wenselijk en is altijd in de planvorming voorzien.

De hoogte van het appartementencomplex op de hoek Bartóklaan/Schönberglaan is gelijk aan de bestaande bebouwing aan de Bartóklaan. Deze bouwhoogte is voor deze locatie expliciet voorzien in de Visie Welgelegen. Daarmee past het plan in alle opzichten in de visie en kon worden afgezien van een apart stedenbouwkundig kader.

3.2.2.1 Bomen

Eén boom aan de Bartóklaan, voor de inrit van de Peter Schathof, wordt gekapt. Hiervoor worden twee nieuwe bomen aan beide zijden van de inrit geplant. Aan de Schönberglaan wordt ook één boom gekapt, waarvoor acht bomen terug komen.

3.2.3 Verkeer en openbare ruimte
3.2.3.1 Autoverkeer

Ten zuiden van het plangebied ligt de Ds. Martin Luther Kinglaan/Weg der Verenigde Naties. Deze weg loopt vanaf het centrum van Utrecht naar de A2.

De verkeersader Lessinglaan-Joseph Haydnlaan-Pijperlaan, die het 24 Oktoberplein verbindt met de Majellaknoop, is de belangrijkste ontsluitingsweg van Oog in Al en onderdeel van de stedelijke verdeelring van Utrecht. Aan de noordkant biedt deze weg de enige mogelijkheid om de wijk te bereiken en te verlaten. Aan de zuidkant bieden de Gershwinlaan en de Kanaalweg een mogelijkheid om het plangebied te bereiken en te verlaten. Ten zuidoosten sluit de Pijperlaan bij het 24Oktoberplein aan op de Weg der Verenigde Naties en de Ds. Martin Luther Kinglaan.

Ten noorden van het plangebied ligt de Leidseweg. Deze volgt de Leidsche Rijn. In vergelijking met de andere twee wegen is de functie van deze weg beperkt doordat de weg alleen voor eenrichtingsverkeer toegankelijk is. Ter plaatse van de Pijperlaan wordt de Leidseweg onderbroken en gaat aan de westzijde verder als de Oude Leidseweg.

Het inrijden van het plangebied en Peter Schathof is mogelijk vanuit de Bartóklaan en de Schönberglaan. Voor beide toegangswegen geldt éénrichtingsverkeer en 30 km/uur.

3.2.3.2 Openbaar vervoer

De openbaarvervoerlijnen die door en rondom het plangebied lopen, vallen grotendeels samen met de hoofdwegen. De meeste bussen rijden over de Ds. Martin Luther Kinglaan/Weg der Verenigde Naties. Dit heeft te maken met de ligging van het Centraal Station in het verlengde van dezelfde weg. Over de Weg der Verenigde Naties rijdt ook een tram richting Nieuwegein/IJsselstein.

Over de Lessinglaan-Joseph Haydnlaan-Pijperlaan rijdt één buslijn tussen Centraal Station en de Vlampijpstraat. Ook rijdt er een servicebus door Oog in Al. Deze servicebus zorgt ook voor de verbinding met Lombok en winkelcentrum Kanaleneiland. Daarnaast loopt de buslijn van Overvecht-Noord richting Kanaleneiland-Zuid, eveneens via het Centraal Station, door een klein gedeelte van Welgelegen. Via de Gershwinlaan, Ravellaan en Kanaalweg gaat deze lijn onder de Weg der Verenigde Naties door. De spoorlijnen naar Rotterdam/Den Haag en naar Amsterdam lopen ten noorden van Oog in Al. Er zijn geen stations in Oog in Al zelf.

3.2.3.3 Langzaam verkeer

Ten noorden van het plangebied ligt de Leidseweg, een fietsstraat waar de auto te gast is. Ten oosten van het plangebied loopt een fietsroute langs het Merwedekanaal. De Dafne Schippersbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal biedt Oog in Al een nieuwe fietsroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0008.png"
Afbeelding 8: Dafne Schippersbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal
bron:https://www.google.nl

Aan de overzijde van de Leidsche Rijn loopt eveneens een langzaamverkeerroute, waarvan het deel ten westen van de Debussystraat als fietspad is uitgevoerd en ten oosten van deze straat overgaat in een voetpad. Dit voetpad loopt door tot in park Oog in Al, waar het onderdeel uitmaakt van een verzameling voetpaden. Ten oosten van het plangebied loopt langs het Amsterdam-Rijnkanaal een afzonderlijk voetpad langs het groen. Dit voetpad gaat in het noorden over in meerdere voetpaden die de groene Noordpunt doorkruisen.

Direct nabij het plangebied lopen tussen de kantoren in Welgelegen eveneens enkele langzaamverkeerroutes door het groen, waaronder een vrijliggend fietspad langs de hoofdas
Ds. Martin Luther Kinglaan/Weg der Verenigde Naties richting het centrum. Langs de andere hoofdas Pijperlaan- Joseph Haydnlaan-Lessinglaan liggen aan weerszijden vrijliggende fietspaden.

Ieder appartement heeft 5m2 fietsenberging.

3.2.3.4 Parkeren

Het deel van de wijk Welgelegen dat wordt begrensd door de Weg der Verenigde Naties, de Bartóklaan, Leidseweg en Kanaalweg is onderdeel van betaald parkeergebied.

De ontwikkeling moet voldoen aan de parkeernorm voor auto's en fietsen, die zijn opgenomen in bijlage 1 van de Nota Stallen en Parkeren 2013.

Bij het haaksparkeren wordt in verband met de smalle rijbaan deels gebruik gemaakt van het trottoir voor het in- en uitsteken van de parkeervakken. Er is nauwelijks hoogteverschil tussen rijbaan en trottoir (woonerf).

De ontwikkeling voldoet aan de parkeernorm, wanneer gebruik gemaakt wordt van een verkregen recht op grond van de eerdere functies op de locaties Bartöklaan 5 en Schönberglaan 8 onder de bestemmingen Bedrijf en Maatschappelijk. In Bijlage 1 bij deze toelichting is een berekening van de parkeerbalans opgenomen. Ondanks de verdichting voldoet de ontwikkeling aan de norm voor parkeervoorzieningen.

3.3 Conclusie

Het plangebied ligt op een voormalig binnenstedelijk bedrijventerrein. De omgeving van het plangebied biedt ontspanning en recreatie voor de bewoners. Het appartementencomplex heeft een hoogte die past binnen de omgeving. De architectuur van de grondgebonden woningen sluit aan op de bestaande bebouwing in de omgeving. Voor de twee bomen die binnen het plangebied worden gekapt komen er tien terug.
De wijk Oog in Al is rondom het plangebied goed ontsloten met openbaar vervoer door de ligging ten opzichte van het Centraal Station en tramhaltes aan het verlengde van de Ds. Martin Luther Kinglaan/Weg der Verenigde Naties. Vanuit de wijk is het centrum van Utrecht met de fiets snel te bereiken. Ondanks de verdichting voldoet de ontwikkeling aan de norm voor parkeervoorzieningen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en randvoorwaarden

4.1 Inleiding

4.2 Milieu-effectrapportage

Op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer moet voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu een milieu-effectrapportage worden gemaakt. Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.

Plansituatie 
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 43 appartementen en 8 grond gebonden woningen mogelijk. De grondgebonden woningen sluiten aan bij een eerdere ontwikkeling van 48 grondgebonden woningen. Het totaal aantal woningen blijft onder de het aantal woningen dat genoemd wordt in kolom 2 onder de activiteit genoemd in lijst D onder 11.2 van de bijlage Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet plaats vinden. Gezien de kenmerken, omvang en ligging van het project en effecten volgens de criteria van bijlage III bij de EU-richtlijn, is de conclusie dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Daarom hoeft er geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

Conclusie 
De conclusie is gerechtvaardigd dat er geen Milieu-effectrappportage-procedure noodzakelijk is. Voor deze ontwikkeling volstaat deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.3 Geluidhinder

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • 1. bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • 2. bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • 3. reconstructie van wegen;
  • 4. gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels', kan hierop een uitzondering worden gemaakt. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachte geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

1. iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
2. de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het     aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
3. wanneer de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de     geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op     de geluidsluwe gevel.

Plansituatie
Ten behoeve van het woningbouwplan Bartóklaan 5 (WelgelegenII) is voor de beschouwing van de geluidsaspecten door adviesbureau LBP|Sight een tweetal onderzoekrapporten opgesteld; voor industrielawaai en wegverkeerslawaai. Naar deze onderzoeken staan verwijzigingen in de hierop volgende paragrafen 4.3.1 en 4.3.2.

4.3.1 Wegverkeerslawaai

Het Akoestisch onderzoek wegverkeer van LBP/SIGHT (kenmerk R073017ah.00003. rvh versie 04_001 d.d. 15 juli 2015, zie Bijlage 2 en de aanvulling daarop voor de 8 grondgebonden woningen met het kenmerk V073017ah.00003.rvh, versie 01_002, d.d. 28-7-2016, Bijlage 4 bij de toelichting) gaat zowel in op de wegen die moeten worden getoetst aan de Wet geluidhinder (wegen met een snelheid van 50 km/u of meer) als ook de wegen die alleen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden beschouwd (30 km/u wegen).

De woningen liggen alleen binnen de wettelijke zone van de Weg der Verenigde Naties. De geluidsbelasting vanwege deze weg voldoet met een berekende waarde van 46 dB aan de voorkeursgrenswaarde. Er behoeft dus geen hogere waardenprocedure te worden doorlopen.

De geluidsbelasting vanwege de 30 km/u-wegen bedraagt ten hoogste 54 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Aangezien deze waarde lager is dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB kan dit als acceptabel worden beschouwd.

4.3.2 Industrielawaai

Het Akoestisch onderzoek industrielawaai van LBP/SIGHT (kenmerk R073017ah.00001.tc versie 01_001 d.d. 28 november 2014, zie Bijlage 3 en de aanvulling daarop voor de 8 grondgebonden woningen met het kenmerk V073017ah.00003.rvh, versie 01_002, d.d. 28-7-2016, zie Bijlage 4 bij de toelichting) gaat in op de geluidsemissie van een tweetal naastgelegen bedrijven: garage Stam en de voormalige stratenmakerschool SPGMN op de locatie Schönberglaan 8. Na het geluidonderzoek van november 2014 is het functioneren van de stratenmakerschool gestopt. Op deze locatie worden de 8 grondgebonden woningen gebouwd, die aansluiten op de in aanbouw zijnde woningen aan de Peter Schathof.
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0009.png"
Afbeelding 8: tekening plangebied met de ernaast gelegen garage

Uit onderzoek blijkt dat het geluidsniveau ten gevolge van Garage Stam bij de geplande wooonenheden in het appartementencomplex de grenswaarde van het Activiteitenbesluit met 1 dB overschrijdt en 6 dB hoger is dan de richtwaarde conform het gemeentelijk geluidbeleid. Er kan worden voldaan aan de richtwaarde als op de twee uitlaten van de motoruitlaatafzuiging geluiddempers worden geplaatst die minimaal 8 dB(A) reduceren. De 8 grondgebonden woningen ondervinden deze hinder niet. Zie het aangepaste geluidonderzoek. In artikel 4.6 van de regels van dit plan is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Er is vastgelegd in de regels van dit plan dat de beschreven maatregelen moeten worden getroffen voor de ruimtelijke uitvoering van dit plan.

4.4 Milieuhinder bedrijvigheid

In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moet worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.

Plansituatie
Het Akoestisch onderzoek industrielawaai van LBP/SIGHT van 28 november 2014, zoals hierboven vermeld, (zie Bijlage 3 bij de toelichting) gaat in op de geluidsemissie van een naastgelegen bedrijf: garage Stam. Voor deze conclusies wordt verwezen naar de paragraaf geluid, zie onder 4.3.2 van de toelichting.

4.4.1 Geur en gevaar

Naast de geluidsaspecten zijn voor de garage ook de aspecten geur en gevaar van belang. De richtafstanden voor deze aspecten zijn 10 meter. Uit de situatietekening blijkt dat er zich een weg, inclusief stoep en parkeerplaatsen tussen de garage en de woningbouwontwikkeling bevindt. Daarmee is enige afstand gecreëerd tussen de potentiële hinderbron en de woningbouw, waardoor aannemelijk is dat er geen hinder wordt ondervonden.

Conclusie
Met hierboven aangegeven samengaan van een niet gevoelige functie en gevoelige bestemmingen wordt er een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

4.5 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Op basis van de vigerende regelgeving voor de betreffende activiteit kan de aan te houden afstand tussen de activiteit en het dichtstbijzijnde gevoelige object worden bepaald. Deze afstand moet minimaal in acht worden genomen in bestemmingsplannen.

Plansituatie
In het kader van het bestemmingsplan Oog in Al is in 2014 onderzoek gedaan naar Externe Veiligheid. Daarbij is voor het gehele bestemmingsplan geconcludeerd dat er, behalve het Amsterdam-Rijnkanaal, geen risico veroorzakende activiteiten aanwezig zijn. Het plangebied ligt op ongeveer 750 meter vanaf het Amsterdam-Rijnkanaal; het kanaal ligt te ver om van invloed te zijn op het plangebied. De conclusie is dat er nabij het plangebied geen risicoveroorzakende activiteiten aanwezig zijn. Met dit bestemmingsplan worden ook geen risico-veroorzakende activiteiten toegevoegd.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de ontwikkeling van de appartementen aan te Bartóklaan en de woningen aan de Schönberglaan.

4.6 Luchtkwaliteit

Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld wanneer:

  • aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Plansituatie
Er is een beoordeling van de luchtkwaliteit uitgevoerd voor het woningbouwplan op de hoek van de Bartóklaan 5/Schönberglaan 2, zie de Beoordeling luchtkwaliteit Welgelegen II Bijlage 5 bij de toelichting. Het woningbouwplan ligt op de kruising Bartóklaan/Schönberglaan en aan de Schönberglaan 8. Het verkeer van en naar de appartementen en woningen loopt via de bestaande infrastructuur.

Conclusie
Uit de hierboven genoemde beoordeling blijkt dat het bouwplan niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden na uitvoering van het woningbouwplan en in de toekomst. Hiermee voldoet het bouwplan aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid, onder a van de Wet milieubeheer en vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Bodemkwaliteit

Bij het bestemmingsplan moet getoetst worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en, wanneer er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan, is een 'nieuw geval'. De zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt;
  • overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief;
  • nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen;
  • hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie
Voor het saneringsplan van de Bartóklaan 5/Schönberglaan 2 (Geofoxx, projectnummer 20140248/MKLI, versie 4, definitief, d.d. 15 december 2015, zie Bijlage 6 bij de toelichting) is een beschikking afgegeven (zaaknummer 3306089, locatiecode AA034402015, d.d. 19 januari 2016, zie Bijlage 7 bij de toelichting). Voor wat betreft de zware metalen in de grond is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, geen spoed. Onder voorwaarden is ingestemd met het saneringsplan. Na sloop van de gebouwen en voorafgaand aan de deelsanering moet onderzoek verricht worden naar andere stoffen en asbest.
De huidige bebouwing en een 1-meter-dikke leeflaag op onbebouwde delen vormt voorafgaand aan sloop de isolatielaag voor verontreinigingen. De leeflaag moet bestaan uit kwaliteit woongrond. Als nieuw onderzoek leidt tot meer verontreiniging en de saneringsdoelstelling wijzigt, moet een nieuw deelsaneringsplan worden ingediend.

Ter plaatse van de Schönberglaan 8 en Leidseweg 123 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Geofoxx, projectnummer 20152959/MJAN, versie 1 definitief, d.d. 8 januari 2016 - zie Bijlage 8 bij de toelichting). Uit dit bodemonderzoek blijkt dat de bovenliggende zandlaag ter plaatse van de Schönberglaan 8 niet verontreinigd is. In de diepere kleilaag vanaf 1,5 m-mv is een sterke en heterogene verontreiniging met PAK aanwezig, een matige verontreiniging met lood en lichte verontreinigingen met zware metalen en PCB's. De verontreiniging met PAK vormt een onderdeel van een omliggende verontreiniging in de kleilaag van het voormalige bedrijfsterrein. In deze kleilaag is tevens puin aangetroffen dat asbest bevat. De in 1998 aangetroffen verontreiniging met kwik is niet meer aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium en zink aanwezig. Momenteel vormt de bovenliggende zandlaag een leeflaag, die contact voorkomt met de diepere verontreinigingen, en deze leeflaag moet bij nieuwbouw in stand worden gehouden. Ter plaatse van het aangrenzende perceel Leidseweg 123 zijn lichte verontreinigingen aanwezig in de bovengrond en een matige verontreiniging met zink. De aangetroffen verontreinigingen leiden niet tot onaanvaardbare risico's voor mens en milieu, maar wel tot een gebruiksbeperking. Als er voor de toekomstige herinrichting of bij toekomstig gebruik graafwerkzaamheden plaatsvinden in de diepere sterk verontreinigde kleilaag moet hiervoor een saneringsplan of BUS-melding worden ingediend en moet er een aanvullend asbest onderzoek worden uitgevoerd.

Conclusie 
Er zijn aanvullend een bodemonderzoek en saneringsmaatregelen nodig op de hoek Bartóklaan 5/Schönberglaan 2 om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het toekomstige gebruik wonen. Op de locatie Schönberglaag 8 zijn aanvullend onderzoek en saneringsmaatregelen nodig als er bij graafwerkzaamheden in de verontreinigde kleilaag vanaf 1,5 m-mv plaatsvinden. De aanwezige leeflaag moet intact blijven. Bij grondwateronttrekkingen moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

4.8 Ecologie

Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones zich steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur moet worden gecompenseerd.

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening, in de artikelen 4.11 en 1.12, en de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017, in artikel 5.1.4, stelt regels waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Plansituatie
Ten aanzien van het plangebied zijn onderzoeken uitgevoerd. Een ecologische quickscan door VanderHelm Milieubeheer B.V. projectcode JPUT141509, 9 december 2014, zie Bijlage 9 en aanvullend in oktober 2015 het onderzoek: Vervolgonderzoek vleermuizen, bedrijfshal door Eco-Niche, zie Bijlage 10 en het onderzoek Ecologische Quickscan, Schönberglaan 8, Utrecht van Eco-Niche november 2015, zie Bijlage 11 bij de toelichting.

In het plangebied wordt een gebouw gesloopt voor nieuwbouw. Deze werkzaamheden kunnen een nadelige invloed hebben op de aanwezige flora- en fauna. Er moeten tijdens de werkzaamheden ecologische maatregelen worden genomen om te werken conform de Wet natuurbescherming. Wanneer in het voorjaar of de zomer wordt gewerkt moet voor de start van de werkzaamheden het projectgebied en de directe omgeving ('invloedsfeer van de werkzaamheden') gecontroleerd worden op broedvogels.

Uit het onderzoek naar vleermuizen is geconcludeerd dat het plangebied geen relevante functie voor de waargenomen soorten heeft. Verdere toetsing en maatregelen zijn niet nodig. Het beperken van eventuele verlichting bij bouw- en sloopwerkzaamheden en het uiteindelijke ontwerp zoals lantaarns die naar beneden wijzen, komt altijd ten goede van vleermuizen, maar is hier geen verplichting. In het onderzoek naar de Schönberglaan is geconcludeerd dat de ontwikkeling geen invloed heeft op ongeveer 6 kilometer afstand gelegen het beschermd natuurgebied 'Oostelijke Vechtplassen' en op 4 km afstand van dichtstbijzijnde EHS. Het project zal geen effect hebben op natuurdoelstellingen van bovenstaande. Nader onderzoek van deze doelstellingen en effecten daarop is niet nodig. Op de planlocatie zijn geen strikt beschermde soorten/groepen aangetroffen en worden geen beschermde soorten/groepen of negatieve effecten verwacht met uitzondering van vogels. Op de planlocatie zijn geen nesten van algemene broedvogels aangetroffen, maar deze zijn niet volledig uit te sluiten. Hiervoor moeten maatregelen worden genomen. Voor alle overige soorten is de zorgplicht van toepassing.

Conclusie
Er is geen vrijstelling of ontheffing nodig op grond van de Wet natuurbescherming. Ecologie levert geen belemmeringen op voor de realisatie van de woningen.

4.9 Duurzaamheid

Utrecht wil een duurzame stad zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat de keuzes die nu gemaakt worden, ervoor zorgen dat Utrecht ook in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven.

Utrecht wil in 2030 klimaatneutraal zijn. Nieuwe woningen dienen dan ook met een EPC 0 te worden gerealiseerd. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid. BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.  Specifiek vraagt de gemeente naast het aspect energie aandacht voor klimaatadaptatie, circulair en diervriendelijk bouwen. De gemeente gaat uit van gasloos bouwen. Ook ontwikkelaars van particuliere woningen dienen een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen.

De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen, gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en tenslotte een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.

Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het is goed voor het milieu en levert tevens een kostenbesparing op. Naast energie gaat het duurzaamheidbeleid ook over de milieubelasting vanwege materiaalgebruik (o.a. circulair bouwen), binnenmilieu/gezondheid, ruimtegebruik, diervriendelijk bouwen. Met prestatie-eis gerichte duurzaamheidinstrumenten kan de duurzame kwaliteit van plannen 'gemeten' worden.

Plansituatie
Er zijn afspraken gemaakt over de voorschriften voor nieuwbouw. Deze zijn gebaseerd op het Beleidskader Integrale Woningkwaliteit (IWK-2007) en het convenant voor het stimuleren van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout.

De leefbaarheid in de omgeving gaat er op vooruit doordat de Stratenmakerschool verdwijnt. Deze produceerde lawaai en trillingen door het onderwijzen in het aankloppen van de bestrating tijdens lessen en examens. Doordat dit vervalt wordt comfort voor niet alleen de nieuwe bewoners aan weerszijden van de school, maar ook de direct omwonenden vergroot.

Voor het pand aan Schönberglaan 8, waar de stratenmakersschool is gevestigd, is een asbestinventarisatie gedaan (Lievense CSO, documentcode: 15M1275.RAP002.SU02, versiedatum 04-02-2016, status Definitief V01, zie Bijlage 12 bij de toelichting).

De nauwelijks geïsoleerde school wordt vervangen door goed geïsoleerde woningen. Beperking daarbij is dat het gewenst is dat de woningen qua beeld aansluiten op al gerealiseerde woningen, die minder energiezuinig zijn. Door speciale duurdere isolatie kon toch hetzelfde beeld van de woningen worden behouden zonder storende overgangen. Op het dak worden zonnepanelen aangebracht. Omzetting van primaire energie in warmte en kracht gebeurt zo efficiënt mogelijk. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.

Conclusie
De ontwikkeling draagt bij aan een duurzame ontwikkeling van de stad.

4.10 Water

In de wijk Welgelegen zijn al langer herontwikkelingen gaande, om braakliggende terreinen en aangrenzende gronden met bedrijfsbestemmingen om te vormen naar woonbestemmingen. Voor een groot gedeelte is de woningbouw in Welgelegen gereed. Aan de rand ontstaat er een nieuw plangebied, namelijk de hoek Bartóklaan 5/Schönberglaan 2, waar een appartementengebouw gerealiseerd wordt. Na het verdwijnen van de stratenmakerschool op naastgelegen perceel wordt de Schönberglaan 8 nu ook in het plangebied opgenomen. Hier komen acht grondgebonden woningen in dezelfde stijl als naastgelegen woningen in het inbreidingsproject Welgelegen. Bij deze herontwikkeling moeten de gevolgen voor de waterhuishouding en de oplossingen daarbij in beeld worden gebracht.

4.10.1 Watertoets en waterparagraaf

Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen. De watertoets is opgenomen in Bijlage 13 bij de toelichting). Ruimtelijke plannen moeten op grond van de wet voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

De waterparagraaf bij dit bestemmingsplan is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets ten behoeve van het bestemmingsplan voor de ontwikkeling van de Bartoklaan 5, Schönberglaan 2 en 8 gelegen in de wijk Welgelegen.

4.10.2 Beleidskader

Het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR is gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is in de volgende beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019;
  • Waterschapsbeleid: Waterwet, Waterbeheerplan "Waterkoers 2016-2021", Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur.

De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.

In aanvulling op het beleid in het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019 zijn de ontwerpeisen opgenomen in het Handboek Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie 2014).

Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. De belangrijkste verordening van het waterschap is de Keur.

Plangebied
Het plangebied ligt in de wijk Welgelegen en maakt deel uit van de woonwijk die daar wordt ingebreid. Het plangebied wordt omsloten door de Ravellaan aan de zuid en oostzijde, door de Leidseweg aan de westzijde en door de Bartoklaan aan de noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0010.png" en afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0011.png"
Afbeelding 9: ligging plangebied Afbeelding 10: detail plangebied

4.10.3 Watervergunningen en meldingen

In de onderliggende paragrafen is weergegeven hoe wordt omgegaan met water in het plangebied. Naast de regels voor de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan waarin water, waterbeheer en waterberging zijn toegestaan, blijft de Keur van de waterbeheerder van toepassing bij de inrichting of wijziging van openbaar gebied en bij nieuwe bouwontwikkelingen waardoor een verandering in de waterhuishouding kan ontstaan.

Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.

Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, moet een vergunning op grond van de Keur worden aangevraagd bij het waterschap HDSR. Als de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan worden volstaan met een melding.

Watervergunning – Keur en Waterwet
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten worden in de watervergunning geregeld.

Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig op grond van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.

In het kader van het rioleringsplan dient als de plannen concreter worden, te worden aangegeven of al het regenwater in het plangebied geborgen kan worden of dat een overloop voorziening richting oppervlaktewater zal worden aangebracht waarvoor er voor dit project mogelijk een watervergunning op grond van de Waterwet aangevraagd moet worden.

4.10.4 Waterhuishouding

Oppervlaktewater
Aan de rand van het plangebied ligt de Leidsche Rijn, die hier nog in eigendom is van de gemeente Utrecht. Binnen het plangebied ligt geen oppervlaktewater. Het Hoogheemraadschap hdsr is hier verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van deze watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0012.png"
Afbeelding 11: ligging Leidsche Rijn ten noordwesten van het plangebied

Peilgebied
Het plangebied ligt binnen het peilgebied "Stadspeil Utrecht". Dit peilgebied heeft een vast peil van +0,58 m NAP (zie hieronder afbeelding 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0013.png"
Afbeelding 12: het plangebied ligt binnen het peilgebied 'Stadspeil Utrecht'
bron: Webgispublisher HDSR

4.10.5 Grondwater

1e watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1e WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren.

De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het 1e WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10- 2012). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde stijghoogten en seizoens-variatie verondersteld: droge periode (GLG) = NAP -0.10 m, natte periode (GHG) = NAP +0.20 m en gemiddeld (GGG) = NAP 0.00 m. De grondwaterstroming is westelijk gericht.

Freatisch pakket 
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek moet uitwijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand.

Drooglegging en ontwateringsdiepte 
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen, in het bijzonder bij toepassing van een kelder.

De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, moet conform de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied is +2,00m (maaiveld) – +0,20m (GHG) = +1,80m. Deze voldoet ruim aan de gestelde norm. Het advies van de gemeente is om het maaiveld op te hogen om een ontwateringsdiepte groter dan 1,0 m te realiseren.

4.10.6 Riolering

Aan de zuidwestzijde van het plangebied wordt een nieuwe inbreiding gerealiseerd. Voor deze inbreiding is er een nieuw gescheiden stelsel gerealiseerd, waarbij het hemelwater aangesloten is op de Leidsche Rijn. De nieuwe vuilwateraansluiting(en) kunnen aangesloten worden op dit nieuwe stelsel of op de bestaande dwa (droogweerafvoer) riolering gelegen in de Schönberglaan (zie hieronder afbeelding 13). Het gemengde stelsel voert via een gemaal en persleiding af naar de AWZI op Overvecht.

Alle nieuwe vuilwaterlozers dienen een aparte huisaansluiting te krijgen. Sinds 1 oktober 2012 wordt het aspect rioolaansluiting geregeld in de Omgevingsvergunning Bouw. Het aansluiten van het riool valt als activiteit onder het Bouwbesluit 2012 (waarin alle technische voorschriften voor riolering zijn overgeheveld vanuit de Bouwverordening en de Aansluitverordening) en daarmee onder de Wabo.

Het hemelwater afkomstig van de nieuwbouw mag niet aangesloten worden op het gemengde stelsel en zal aangesloten moeten worden op het nieuwe gerealiseerde hemelwaterstelsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0014.png"
Afbeelding 13: vuilwater en hemelwateraansluitpunten aan de rand van het plangebied
bron: RIOB

4.10.7 Wateropgave

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn op grond van de Keur bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 maatregelen vereist (dit is de ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom).

De voorgenomen ontwikkeling zal geen negatief effect hebben op de waterhuishouding. In het plangebied zal een nieuw appartementengebouw met 43 woningen en 8 stuks grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Zowel het hele kavel van het appartementengebouw, als het kavel waar de grondgebonden woningen op komen te staan, zijn nu geheel bebouwd met loodsen en daardoor voornamelijk bestaande uit verhard en dakoppervlak. Op het kavel waar grondgebonden woningen komen te staan, zullen naar alle waarschijnlijkheid ook tuinen worden aangelegd, waardoor hoeveelheid verhard oppervlak gelijk zal blijven of af zal nemen.

Voor het dak van het appartementengebouw zou een groen dak toegepast kunnen worden. Als er bij het appartementencomplex parkeerplaatsen worden gerealiseerd, kan er overwogen worden om deze uit te voeren in half verharding of waterpasserende verharding, zodat water in het groen kan infiltreren.

Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, dienen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) te worden toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp.

4.10.8 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.

Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en water-robuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Gemeente Utrecht heeft samen met 9 andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Daarom wordt geappelleerd aan een duurzame manier van bouwen waar klimaatadaptie een onderdeel van is. Groene daken en vertraagd afvoeren maken hier een onderdeel van uit.

Conclusie 
Voor deze ontwikkeling is een watertoets doorlopen. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. Bij ontwikkeling en inrichting van het plangebied is de Keur van de waterbeheerder van toepassing. Er geldt een vergunningplicht of meldingsplicht bij onttrekking of lozing van grondwater. In de watervergunning worden alle wateraspecten geregeld. De waterbeheerder HDSR concludeert dat de ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een verbetering van de bestaande situatie. Er is geen toename van verhard oppervlak en het hemelwater wordt in de toekomstige situatie afgekoppeld. Bij het opstellen van het inrichtingsplan onderzoek de gemeente samen met de HDSR de kansen op het gebied van klimaatadaptatie.

4.11 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Deel plangebied Bartóklaan 5 / Schönberglaan 2
Volgens de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht geldt voor het gebied Bartóklaan 5 / Schönberglaan 2 de volgende archeologische waarde/verwachting:

  • Voor het gehele plangebied geldt een archeologische verwachting (groen op de Waardenkaart). Dit betekent dat bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte > 1.000 m2 en dieper dan 50 cm beneden huidig maaiveld onderzoeksplichtig en of vergunningplichtig zijn.


Naar aanleiding van de planvorming heeft het bureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie (BAAC Rapport V-14.0261, oktober 2015, zie Bijlage 14 van de toelichting) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het perceel op de hoek van de Bartóklaan 5/Schönberglaan 8 (zie blauwe ster op onderstaande afbeelding). De rapportage hiervan is, samen met de bij de aanvraag omgevingsvergunning met kenmerk HZ_WABO-14-30174 geleverde gegevens, beoordeeld. De kans dat archeologische waarden op dit perceel geschaad worden door de voorgenomen werkzaamheden is gering. Bovendien hebben de werkzaamheden voor de nieuwbouw een oppervlakte < 1.000 m2 en zullen grotendeels plaatsvinden in geroerde grond.

Deel plangebied Schönberglaan 8
Voor het perceel Schönberglaan 8 is geoordeeld dat nader onderzoek niet uitgevoerd hoeft te worden (zie rode ster op onderstaande afbeelding). Ook op dit perceel is de te verwachten schade van archeologische waarden gering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0015.png"

Afbeelding 14: De ligging van het bestemmingsplangebied (met zwarte begrenzing aangegeven) op de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0016.png"

Conclusie
De gemeente Utrecht geeft het gehele plangebied vrij voor archeologie. Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

4.12 Kabels en leidingen

Kabels en leidingen van essentiële betekenis behoeven planologische bescherming. Voor de veiligheid en het onderhoud rondom hoogspanningsverbindingen worden belemmeringenstroken gehanteerd. In overleg met de netbeheerder moet worden bepaald wat de specifieke zone is. Voor deze hoogspanningslijn geldt een indicatieve zone van 40 m aan weerszijden van de leiding en een belemmeringenstrook met een breedte van 15 m aan weerszijden van de leiding (gerekend vanuit de hartlijn). Binnen deze belemmeringenstroken of zakelijk rechtstroken is de ontwikkeling van nieuwe bebouwing ongewenst.

Andere voorbeelden van kabels en leidingen zijn een stadsverwarming-infrastructuur, gas-infrastructuur of regionale ondergrondse waterverbindingen, duikers of straalpaden. Ook hiervoor wordt rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook. Voor ondergrondse leidingen bedraagt deze 5 m aan weerszijde van de leiding. Binnen deze rechtstrook wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.

De Klicmelding (9806602311/10 15G437869 -1 aanvraagdatum 13-11-2015) is in Bijlage 15 bij de toelichting is toegevoegd.

Plangebied
In het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante leidingen aanwezig.
Respect voor de huidige perceelgrenzen voorkomt dat bij uitvoering van het plan de aanwezige kabels en leidingen verlegd moeten worden.

4.13 Gezondheid

Gezondheid is een thema dat iedere inwoner van Utrecht belangrijk vindt. Gezondheidsverschillen binnen de gemeente Utrecht worden aangepakt door onder andere preventie op het gebied van leefstijl, het aandacht geven aan de jeugdgezondheidszorg en koersen op nieuwe ontwikkelingen in de Utrechtse maatschappij die een positieve bijdrage kunnen leveren aan de gezondheid van alle Utrechters. Ook het welbevinden en controle op het eigen leven hebben effect op gezondheid. Voor de wijken met oplopende gezondheidsproblemen is het streven is om samen naar methodes en oplossingen te zoeken die werken door ondersteuning dichtbij in de vorm van 'de gezonde wijkaanpak'.

Plangebied
Welgelegen is een buurt waar de woonfunctie gemengd was met (bovenwijkse) werkgelegenheid. Door de functiemenging van werken, wonen en maatschappelijke dienstverlening is Welgelegen gevarieerd.

  •      Buitenterrein
    Op dit moment is het onbebouwde gedeelte van het perceel vrij stenig. Vanuit een gezondheidsoogpunt en de Visie Welgelegen is dit niet naar wens. Een kwalitatief groene buitenruimte verbetert de leefomgeving van de bewoners. Het parkeren vindt plaats onder of in het complex zodat de openbare ruimte en de vrije ruimte op het perceel vrij blijft van geparkeerde auto's. Fiets parkeren op het eigen terrein wordt mogelijk gemaakt zodat bewoners gemakkelijk en snel gebruik kunnen maken van de fiets. Bij de 8 grondgebonden woningen is in een tuin voorzien, waarbij een groene aankleding gewenst is. Dit maakt het uitzicht aantrekkelijk ook voor de bewoners van het appartementencomplex.
  •        Geluidbelasting
    Het geluid door de autogarage op het naastgelegen perceel zorgt voor hinder voor de bewoners in het complex. Daarnaast kan de autogarage stankoverlast geven. Een aantal van de 43 appartementen in het complex wordt aan de zijde van de autogarage geplaatst. Dit vraagt om extra geluidswerende maatregelen, vooral voor die appartementen. Hiervoor is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
  •       Dakterras of gemeenschappelijke ruimte
    Een gemeenschappelijke ruimte kan het gevoel van sociale cohesie versterken in een appartementen complex. Op de begane grond komt een gezamenlijke buitenruimte, die alle bewoners kunnen gebruiken. Daarnaast krijgen bewoners een eigen terras bij de voordeur op de galerij, waar bewoners elkaar gemakkelijk tegen kunnen komen.
  •       Bodem 
    Verder onderzoek zal uitsluitsel geven in hoeverre de bodem vervuild en schadelijk voor de gezondheid is. Er is al wel instemming met een saneringsplan voor dit gebied. Wanneer dit correct wordt uitgevoerd hoeft de bodemsanering geen extra belasting voor de gezondheid van de bewoners te zijn. Gezien de oorspronkelijke bestemming van dit gebied is oplettendheid gewenst, gezien de ervaringen met bodemsanering in de buurt op de Leidseweg.

Conclusie
Voor de ontwikkeling van de appartementen en woningen binnen het plangebied worden maatregelen getroffen om het industrielawaai te reduceren. Na de sloop van de gebouwen vinden een aanvullend saneringsonderzoek en -maatregelen tegen de bodemverontreiniging plaats.
De toekomstige bewoners van de beoogde appartementen op de hoek van de Bartóklaan en Schönberglaan en de grondgebonden woningen aan de Schönberglaan 8 vinden in de directe omgeving veel groen en mogelijkheden om te recreëren onder andere in het nabije park Oog in Al en wandelen langs de oevers van het Amsterdam-Rijnkanaal.

4.14 Kwaliteit van de leefomgeving

Naast geluid, lucht, veiligheid en groen wordt de kwaliteit van de leef- en woonomgeving nog door een aantal andere ruimtelijke aspecten bepaald, waaronder de schaduwwerking door belemmering van de zon.

Voor de ontwikkeling van het appartementencomplex is een bezonningsstudie gemaakt (TOBA b.v. d.d. 3 augustus 2017, zie Bijlage 16 bij de toelichting). Ook voor de Schönberglaan 8 is de bezonning bestudeerd (Van Riezen & Partners, Amsterdam, september 2016, zie tweede deel Bijlage 16 bij deze toelichting). Voor het appartementencomplex is een simulatie gemaakt op vier ijkpunten in het jaar: 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december 2016. Er is gebruik gemaakt van 3D-modellen; voor de acht grondgebonden woningen op drie ijkpunten in het jaar: 21 maart/september (nagenoeg vergelijkbaar zoneffect), 21 juni en 21 december.

Plangebied en conclusie
Uit de studie voor het appartementencomlex op de hoek Bartóklaan, Schömberglaan blijkt dat in maart en september de schaduw van het appartementencomplex rond 18:00 uur de bebouwing aan de overkant van de Bartóklaan bereikt. De zon gaat onder tussen 19:39 en 19:51 uur. In juni is er geen schaduwwerking. In december valt om 16:00 uur net voor zonsondergang schaduw op de bebouwing aan de andere kant van de Bartóklaan. De zon gaat in december onder rond 17:25 uur. Uit de studie voor de acht gebonden woningen aan de Schönberglaan 8 blijkt dat deze nieuwbouw slechts een beperkt negatief bezonningseffect heeft.

4.15 Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de bepalingen van de Wet milieubeheer. Ten aanzien van geluid van het naast het toekomstige appartementencomplex gelegen garagebedrijf moeten maatregelen worden getroffen. Geur vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. De bodem binnen het plangebied moet voor uitvoering worden onderzocht en gesaneerd. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering. Ten aanzien van duurzaamheid zijn afspraken gemaakt. Er moet bij grondwaterontrekkingen rekening worden gehouden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen. De afname van de verharding op beide percelen zorgt voor een betere waterafvoer. Er worden in de grond geen archeologische vondsten verwacht, maar wanneer bij de uitvoering van het plan archeologische vondsten worden gedaan moeten deze worden gemeld. De benodigde milieumaatregelen en de aanwezigheid van groen in de omgeving zorgen voor een gezonde leefomgeving voor de toekomstige bewoners op deze locatie. Uit bezonningsstudie blijkt dat er sprake is van een geringe schaduwwerking door het appartementencomplex. In maart en september is er enigszins, in december is er enig effect.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De financiering van dit plan is door een exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaar gedekt. De ontwikkelaar is aansprakelijk voor schade jegens derden en verantwoordelijk voor de tegemoetkomingen in planschade ex artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ontwikkeling.

Voor de beide ontwikkelingen, de bouw van het appartementencomplex aan de Bartóklaan en de bouw van de acht grondgebonden woningen aan de Schönberglaan 8, zijn door Soaz planschaderisicoanalyses gemaakt (Risicoanalyse Planschade Bartoklaan, opdracht 3635840, oktober 2016, referentie 2016-04 indirecte planschade en Risicoanalyse Planschade Schönberglaan te Utrecht, opdracht 3635830, oktober 2016, referentie 2016-04 indirecte planschade), zie  Bijlage 17 bij deze toelichting.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De direct omwonenden aan Leidseweg 123 en 124 zijn persoonlijk door de initiatiefnemer benaderd. Met de eigenaar van Leidseweg 123 is een koop-ruilovereenkomst gesloten om de hoekwoning mogelijk te maken.

De bouwplaats is aangemeld bij 'Bewuste Bouwers', een organisatie die onder meer bevordert dat hinder en hinderbeleving voor omwonenden wordt beperkt. De Nota Bouwhinder van december 2014 zal nogmaals onder de aandacht worden gebracht van het uitvoeringsteam.

5.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan de provincie en het waterschap toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het waterschap had geen opmerkingen. Zowel het waterschap als de provincie hadden geen bedenkingen tegen deze ontwikkelingen.

5.2.2 Advies wijkraad

Het ontwerpplan is voor een reactie toegezonden aan de wijkraad. De wijkraad heeft niet te kennen gegeven dat zij behoefte hebben om iets op te merken ten aanzien van deze ontwikkelingen.

5.2.3 Inspraakresultaten

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 september 2017 tot en met 9 november 2017 ter inzage gelegen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

6.2 Planvorm

Het bestemmingsplan Bartóklaan, Schönberglaan kenmerkt zich door een gedetailleerde opzet.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Ze moeten in de onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen bindende werking, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.3 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • waar nodig: een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
6.3.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • stedenbouwkundige aspecten;
  • landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • milieukundige aspecten;
  • cultuurhistorische aspecten;
  • verkeersaspecten;
  • sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.

Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creeren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.

Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.

Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.

Verkeersaspecten;
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.

Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de bouwhoogte of aan de situering van erfbebouwing.

6.3.2 Voorwaardelijke verplichting

In een bestemmingsplan kan geregeld worden dat een bepaald gebruik slechts is toegestaan als aan een bepaalde voorwaarde wordt voldaan. De Nota stallen en parkeren gaat uit van een voorwaardelijke verplichting. Het ligt dus voor de hand om het (fiets)parkeren in bestemmingsplannen op die manier vorm te geven. Bovendien geeft dat de mogelijkheid om ook bij functiemenging naar het (fiets)parkeren te kijken. Ook daar gaat de nota immers van uit.

6.4 Regeling bijbehorende bouwwerken

6.4.1 Inleiding

In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.

De regeling voor erfbebouwing

Het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt gehanteerd als verzamelterm voor uitbreidingen, zoals aan- en uitbouwen, maar ook voor bijgebouwen, overkappingen en andere soorten bouwwerken met een dak bij een hoofdgebouw. Hierbij gaat het nadrukkelijk niet over dakkapellen, dakramen, erf- of perceelafscheidingen, speeltoestellen, vlaggenmasten en (schotel) antennes.

Vergunningvrije bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan op het voorerf en het zijerf dat in een hoeksituatie langs openbaar toegankelijk gebied ligt. Er mag alleen gebouwd worden in het achtererfgebied.

Achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

De actuele omvang van het hoofdgebouw en de actuele omvang van het perceel bepalen de grootte van het achtererfgebied. Het hoofdgebouw is het gebouw, of gedeelte daarvan, dat gelet op de bestemming uit het bestemmingsplan het belangrijkst is. Bij een woonbestemming is dat de woning met alle daarbinnen opgenomen ruimten, zoals de woonkamer, slaapkamers, keuken, bergruimte en bijkeuken. Een aangebouwde garage of berging, ook al is deze toegankelijk vanuit de woning, maakt geen onderdeel uit van het hoofdgebouw als deze in bouwkundig opzicht is af te splitsen. Alleen als een garage of bergruimte geheel binnen de architectuur van de woning is geïntegreerd en niet bouwkundig kan worden afgezonderd, wordt deze gerekend tot het hoofdgebouw.

In bijzondere situaties kan een deel van een omvangrijk kadastraal perceel in het bestemmingsplan een andere bestemming hebben die niet hoort bij het hoofdgebouw en die het verbiedt deze gronden te gebruiken en in te richten ten dienste van het hoofdgebouw (bijvoorbeeld als er op het perceelsgedeelte een natuur-, bos,- of agrarische bestemming rust). Het kan zijn dat zo’n perceelsgedeelte daarom niet als erf kan worden aangemerkt waardoor er dus ook niet vergunningvrij kan worden gebouwd. Het achtererfgebied ligt achter de lijn die loopt op 1 m achter de voorkant van het hoofdgebouw. Als voorkant geldt de voorgevel. Dit is de gevel aan de voorzijde die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Aan- of uitbouwen aan de voor- of zijgevel, zoals een erker of serre, blijven buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel. De voorzijde van een gebouw is meestal de naar de weg gelegen zijde. Meestal is daar de voordeur of hoofdingang gesitueerd. Kelders blijven buiten beschouwing bij het bepalen van het achtererfgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0017.png"

Onder meer uit planologisch oogpunt mag een achtererf niet helemaal volgebouwd worden. Om de toelaatbare oppervlakte van een vergunningvrij te bouwen bijbehorend bouwwerk te bepalen, wordt uitgegaan van een zogenoemde ‘nulsituatie’. Vanuit die nulsituatie mag een bepaalde hoeveelheid vierkante meters worden bebouwd. Voor die nulsituatie wordt uitgegaan van het hoofdgebouw zoals dat indertijd volgens de vergunning is opgeleverd. Bij dit oorspronkelijk hoofdgebouw mag in het achtererfgebied een bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Om de precieze oppervlakte te bepalen wordt gewerkt met het begrip ‘bebouwingsgebied’. In onderstaand kader is de omschrijving van het begrip ‘bebouwingsgebied’ opgenomen.

Bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

Het bebouwingsgebied bestaat uit het achtererfgebied en daarbij opgeteld de delen van het hoofdgebouw (aan- of uitbouwen of andere uitbreidingen die niet tot het oorspronkelijke hoofdgebouw behoren) die naderhand aan het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn toegevoegd. De grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw telt dus niet mee.

Met de oppervlakte van het bebouwingsgebied wordt met bebouwingspercentages over gedeelten van het bebouwingsgebied bepaald welke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken maximaal bij het oorspronkelijk hoofdgebouw gebouwd mag worden. In onderstaande tabel staat welk maximaal toelaatbaar bebouwingspercentage geldt voor het desbetreffende gedeelte van het bebouwingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0018.png"

Rekenvoorbeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0019.png"

50% van 100 m2 = 50 m2

20% van 200 m2 = 40 m2

10% van 360 m2 = 36 m2 

= 126 m2

minus aanbouw 50 m2 = 76 m2

Op bovenstaand perceel mag er nog 76 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwd.

Bouwhoogten
Er is een onderscheid in de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 4 meter vanaf het oorspronkelijk hoofdgebouw en daarbuiten. De hoogte binnen een afstand van 4 meter moet aansluiten bij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw (maximaal 30 cm boven de hoogte van de vloer van de eerste verdieping). Binnen deze afstand mag het bouwwerk niet hoger zijn dan het hoofdgebouw en ook nooit hoger dan 5 meter. Voor bijbehorende bouwwerken buiten een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw die hoger zijn dan 3 meter, moet de daknok worden gevormd door tenminste twee schuine dakvlakken. De dakvoet (het laagste punt van het schuine dak) mag niet hoger zijn dan 3 meter. De hellingshoek van de dakvlakken mag niet meer zijn dan 55°. De hoogte van de daknok mag niet meer zijn dan 5 meter, waarbij verder voldaan moet worden aan de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.

Binnen een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw, mag het gebruik gelijkwaardig zijn aan dat van het hoofdgebouw. Bij een woning betekent dat er binnen 4 meter bijvoorbeeld een keuken, bijkeuken, serre of uitbouw van de woonkamer mag worden gebouwd. Buiten een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw, mag de aanbouw alleen gebruikt worden voor bijvoorbeeld een berging, garage of plantenkas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPBARTOKLAANOOGINA-VA01_0021.png" 

6.5 Systematiek van de bestemming Wonen

Aan-huis-verbonden bedrijf

Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m². Het bedrijf mag zowel in de woning als in de aanbouwen en bijgebouwen worden uitgeoefend. Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.

Bed & breakfast
Bij de woonbestemming is het eveneens mogelijk om een bed & breakfast te hebben, als ondergeschikte functie bij het wonen. De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met wonen is dan ook uitsluitend toegestaan wanneer de hoofdbewoner minimaal 50% van de woning in gebruik houdt voor wonen.

Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het handhaven van parkeergelegenheid op eigen terrein. Door het toenemend autobezit en het toenemend aantal woninguitbreidingen 'tot het maximaal mogelijke' zou de situatie kunnen ontstaan, dat parkeergelegenheid op eigen terrein vervalt of onvoldoende wordt. In deze gevallen is het wenselijk te kunnen 'sturen' en door middel van het stellen van nadere eisen parkeergelegenheid op eigen terrein te kunnen behouden in de bestemming Wonen. Ook kan het uit een oogpunt van de bebouwingskarakteristiek in de omgeving of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken nodig of gewenst zijn nadere eisen te stellen aan de situering van bebouwing ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens.

6.6 Artikelsgewijze toelichting

6.6.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel wordt beschreven wat onder de begrippen in de regels van het bestemmingsplan wordt verstaan. Waar mogelijk wordt begripsomschrijving uit de SVBP2012 (SVBP=Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) gebruikt. Als een ander begrip of een andere beschrijving nodig is, vindt steeds een afstemming plaats op de begrippen in de andere Utrechtse bestemmingsplannen. In de regels is verder aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van de Algemene Plaatselijke Verordening.

Artikel 2 Wijze van meten

Om te voorkomen dat misverstanden bestaan over hoe en wat gemeten moet worden bij het bepalen van de in de regels genoemde maten, wordt in dit artikel bepaald hoe dat moet gebeuren.

6.6.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen en parkeervoorzieningen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. De wegen hebben een functie voor het bestemmingsverkeer. Binnen deze bestemming zijn voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en waterpartijen mogelijk. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit. Binnen deze bestemming is parkeren mogelijk. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan, bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.

Artikel 4 Wonen

Alle woningen in het plangebied hebben deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. voor het appartementencomplex op perceel hoek Bartóklaan/Schönberglaan geldt een maximale bouwhoogte en is een overbouw van maximaal 1,75m mogelijk voor balkons aan de noordwest en zuidoostzijde. Het plan maakt dakterrassen, met een trap en windschermen onder voorwaarden mogelijk.
Voor de 8 grondgebonden woningen geldt een goot en bouwhoogte, die op de verbeelding staat aangegeven.

Voor een toelichting op de regeling van de bijbehorende bouwwerken, zie paragraaf 6.4. Voor een toelichting op de regeling aan huis gebonden bedrijf, zie paragraaf 6.5.

Binnen de bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee het gebruik van de bestemming pas is toegestaan wanneer aan de gestelde voorwaarde is voldaan. Het geluid van de nabij gelegen bedrijf mag maximaal 45 dB(A) zijn. Door plaatsing van geluiddempers op de uitlaten van de motoruitlaatafzuiging van het bedrijf wordt het geluid met de nodige dB(A) verminderd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

De archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde-Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd. Overtreding van het bestemmingsplan is een strafbaar feit. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarden en verwachtingen conform de Erfgoedwet.

6.6.3 Algemene regels

Hieronder volgt een toelichting op de bestemmingsregels, die in Hoofdstuk 3 zijn opgenomen:

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Het artikel 7.3 neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.

Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan 'KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.'.
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 7.3 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 7.3 lid b een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.
Artikel 7.4 regelt Woningvorming en omzetting.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 8.2 regelt Woningvorming en omzetting.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel biedt het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om voor beperkte overschrijdingen om bestemmingen in het plan te wijzigen.

6.6.4 Overgangs- en slotregels

De overgangs- en slotbepalingen van Hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.

Artikel 11 Overige regels 

Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 12 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 13 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling 'aan huis verbonden beroep'. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

6.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking : bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, wanneer er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Als er immers ter plekke een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.