Plan: | 't Zwarte Wegje |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0342.BPSTB0007-0301 |
Initiatiefnemer is voornemens om op een locatie ten noorden van ’t Zwarte Wegje te Soesterberg 15 woningen te realiseren. Het plangebied is op dit moment nog onbebouwd. Het gewenste plan behelst het doortrekken van ’t Zwarte Wegje, waarbij aan weerskanten woningen worden gerealiseerd. Het vigerende bestemmingsplan staat de bouw van de woningen niet toe. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling die de bouw van de woningen mogelijk maakt.
Omdat de bouw van de woningen niet in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan "'t Zwarte Wegje" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die de voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het toekomstige woongebied ten noorden van het huidige Zwarte Wegje. De toelichting is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan en zal aantonen dat het gewenste initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De toelichting maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plangebied is gelegen aan 't Zwarte Wegje, aan de zuidkant van Soesterberg (gemeente Soest), ten noorden van de A28. Het plangebied is gelegen in een gebied dat overwegend uit woningen bestaat.
Ligging plangebied (bron google earth)
Luchtfoto (bron google earth)
Foto einde 't Zwarte Wegje (bron google earth)
Begrenzing plangebied
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Soesterberg', van de gemeente Soest. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de Raad bij besluit van 04 juli 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied waar de woningen worden gerealiseerd de enkel bestemming ‘Wonen', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' en de gebiedsaanduiding 'geluidzone - snelweg'.
De regels van dit vigerende bestemmingsplan bepalen dat woningen enkel binnen woningvlakken mogen worden gebouwd. Ter plaatse van de gewenste woningen zijn geen woningvlakken opgenomen. Realisatie van de woningen op de gewenste locaties is derhalve in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Het gewenste plan is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het bestemmingsplan ''t Zwarte Wegje' bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders besproken en behandeld om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen. Achtereenvolgens wordt ingegaan op rijksbeleid, provinciaal en regionaal beleid, waterbeleid en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt het plan besproken en hoofdstuk 5 gaat in op de resultaten van de onderzoeken. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet beschreven. In hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid aangetoond en tot slot in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. De paragrafen gaan achtereenvolgens in op de ontstaansgeschiedenis van het gebied, de ruimtelijke hoofdstructuur, de bebouwingsstructuur en de functionele structuur, maar ook op de aspecten groen en ecologie, archeologie en cultuurhistorie, water en verkeer.
In vroegere tijden was er slechts heide. Hier komt de naam Soesterberg ook vandaan. De naam Soesterberg komt namelijk van de berg op de heide (Heiberg) in de gemeente Soest. In de 17e eeuw verlieten vele Soesters Soest, trokken over den Berg en vestigden zich op de heide. De reden van hun vertrek was armoe en zucht naar zelfstandigheid. Het waren voornamelijk kleine boeren, heiboeren in die tijd genoemd. Hun plaggenhutten stonden in de hei verscholen, ver van de weg. Dit omdat ze bang waren voor de struikrovers die in die tijd veelvuldig "optraden". Op de heide trof men een rijke wildstand aan. Dat betekende dat onder de nieuwe bewoners veel stropers zaten. Vele boeren gingen de bijenteelt beoefenen, terwijl als huisnijverheid veel aan bezembinderij werd gedaan, per slot van rekening was de hei als materiaal dichtbij.
Het dorp ontstond waarschijnlijk rond het kruispunt van de Amersfoortseweg (nu N237) en de oude Postweg van Amsterdam naar Arnhem. Vanouds werd de herberg op dat kruispunt, het 'Huis ten Halve' (halverwege tussen Amsterdam en Arnhem), bevoorraad vanuit Soest. Het dorp kwam bekend te staan als 'Den Bergh'. In 1837 veranderde dat, toen bij Koninklijk Besluit het de naam 'Soesterberg' kreeg. In datzelfde jaar kreeg het dorp zijn eerste geestelijke, pastoor Rademaker. Hij presteerde het om, zonder geld, binnen enkele jaren een kerk te bouwen. Ook deed hij veel voor de naamsbekendheid van Soesterberg.
In 1910 vroegen enkele ondernemers, Lugard en Verwey, toestemming om een deel van de heide aan de noordkant van Soesterberg te mogen gebruiken als start- en landingsplaats voor hun bedrijf voor vliegtuigen. Na bijna twee jaar werd het faillissement aangevraagd voor hun onderneming. Ondertussen werd er wel doorgevlogen, en wel door enkele officieren van de Landmacht die door Lugard en Verwey waren opgeleid als vliegenier. In 1913 werd de Luchtvaartafdeling van de Koninklijke Landmacht opgericht. De vliegheide werd vliegbasis Soesterberg. De basis trok veel toerisme, en het dorp groeide dan ook snel. Telde het dorp in 1900 nog slechts 300 inwoners, na de komst van de eerste vliegtuigen zoals de Aviatik in 1913 werden het er 600. Ook in de jaren erna ontwikkelden de middenstand en de industrie zich. In 1940 telde Soesterberg 2.300 inwoners, in 1965 6.100. In 1973 werd de provinciale weg Amersfoort-Utrecht om de dorpskern heen geleid. Het oudste stukje Soesterberg verdween toen in 1980 het, inmiddels intens verbouwde, Huis ten Halve afbrandde. In het begin van de jaren tachtig van de 20e eeuw werd de autosnelweg A28 geopend, langs de zuidkant van Soesterberg. Tegenwoordig telt Soesterberg circa 7.000 inwoners.
Het plangebied is gelegen aan 't Zwarte Wegje, achter de Kampweg te Soesterberg. Het bebouwingslint aan 't Zwarte Wegje kenmerkt zich door een verscheidenheid aan woningtypen (vrijstaand en tweeaaneen), vormgeving / architectuur en kleurgebruik. Alle voorgevels liggen aan 't Zwarte Wegje. De belangrijkste ruimtelijke structuurdragers zijn de Kampweg en de snelweg A28. De straatbeelden in onderstaande afbeeldingen geven een goed beeld van de huidige situatie.
Het Zwarte Wegje wordt ontsloten aan de Kampweg. Het Zwarte Wegje betreft een erftoegangsweg in een 30 km-zone. Op het kruispunt ter hoogte van het perceel Kampweg 102 vervolgt de Kampweg haar weg in noordelijke richting tot aan het kruispunt Rademakerstraat – Banningstraat – Veldmaarschalk Montgomeryweg – Kampweg. Hier geldt een 50 km-regiem.
Natuur
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied en maakt evenmin uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Groen
In totaal staan in het projectgebied circa 120 bomen met een diameter van meer dan 25 centimeter. Er is een bosopstand ontstaan van overwegend inlandse eiken en grove dennen, qua samenstelling en kwaliteit gelijkend op de oorspronkelijke bosvorming op dit soort zandgronden. De ondergroei wordt gekenmerkt door struiken als taxus, lijsterbes, hulst, Amerikaanse vogelkers, jonge eiken en beuken etcetera.
In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
De functionele structuur wordt voornamelijk bepaald door de functie ‘wonen’. Tevens komen in de omgeving een tweetal maatschappelijke functies (basisschool ‘De Postiljon’ en Centrum voor Mens en Luchtvaart) en een kantoorfunctie (onderzoeksbureau TNO; Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek) voor. Ten noorden van deze basisschool is de Vredeskerk aanwezig.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan ''t Zwarte Wegje' op rijks-, provinciaal- en lokaal niveau. Dit beleid vormt het kader van toetsing van de onderhavige ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de toelichting.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het voorliggende bestemmingsplan past in die lijn.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Soest. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, onder andere ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Een van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.
In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 hoort ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.
In de Visie Erfgoed en Ruimte heeft het rijk beschreven hoe het rijk "het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij stelt en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen" (Rijksdienst Cultureel Erfgoed, 2011, p. 3). Het uitgangspunt is een gebiedsgerichte aanpak. De Visie Erfgoed en Ruimte is een sectorale visie die via de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geborgd is. De borging in de ruimtelijke ordening is door middel van de wetswijzigingen in het kader van MoMo (Modernisering Monumentenzorg) vormgegeven. Per 1 januari 2012 is een aantal wetswijzigingen doorgevoerd gericht op de modernisering van de monumentenzorg (MoMo), waarmee het verplicht werd "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" op te nemen. Dit vormt een aanvulling op de eerdere regelgeving, waarin alleen voor archeologische waarden een dergelijke verplichting was opgenomen. Daarmee wordt een sterkere verankering van de cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening beoogd.
Het rijk kiest in de Visie Erfgoed en Ruimte voor de komende jaren vijf prioriteiten in zijn gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Deze prioriteiten hebben geen betrekking op het plangebied.
Voor het rekening houden met de overige cultuurhistorische waarden wordt de verantwoordelijkheid bij de gemeenten gelegd.
De Natuurbeschermingswet geeft gebieden een beschermde status. Er wordt onderscheid gemaakt in NB-wetgebieden en Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR-gebieden). Dat zijn de gebieden die door Nederland zijn aangemeld bij de Europese Unie in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Europese wetgeving). Die gebieden worden ook wel de 'Natura- 2000 gebieden' genoemd. De meest nabij gelegen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn het Eemmeer, het Gooimeer, het Naardermeer, de Oostelijke Vechtplassen en de polder Arkemheen. De gehele gemeente Soest ligt buiten de zones die invloed kunnen hebben op de aangewezen Natura-2000 gebieden. Van zogenaamde 'externe werking' zal in het plangebied dus geen sprake zijn.
Vrijwel alle in het wild voorkomende dieren en een aantal planten worden beschermd door de Flora en Faunawet. Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van beschermde soorten.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De EHS bestaat uit:
De EHS is een plan in uitvoering en moet in 2018 klaar zijn. De EHS is opgenomen in de structuurvisie van de provincie Utrecht.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied en maakt evenmin uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)en vormt dan ook geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
Bij ruimtelijke plannen geldt de wettelijke verplichting van een watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld. Onderzoek ten behoeve van het wateradvies moet door de initiatiefnemer worden uitgevoerd. Met andere woorden: De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Samenwerking initiatiefnemer en waterbeheerder
De grootste winst van het watertoetsproces ligt in het gezamenlijk commitment; de vroegtijdige, wederzijdse betrokkenheid tussen initiatiefnemer en waterbeheerder, die uiteindelijk leidt tot het wateradvies van de waterbeheerder en de expliciete afweging van de wateraspecten in het plan. Die afweging en de verantwoording daarvan krijgen bij voorkeur de vorm van een waterparagraaf in het ruimtelijke plan of besluit. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verzilting en verdroging, en alle wateren: rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater.
Watertoetsproces maakt geen nieuw beleid
De inzet van het watertoetsproces is om in elk afzonderlijk plan, met maatwerk, het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het is niet de bedoeling dat overheden met het watertoetsproces nieuw beleid maken of dat het nieuwe procedures met zich meebrengt: het sluit aan bij bestaande procedures en beleid.
In de Wet Verankering en bekostiging Gemeentelijke Watertaken is de verbreding van het gemeentelijke rioolrecht tot een bestemmingsheffing geregeld. Hiermee kunnen gemeenten ook voorzieningen bekostigen voor hemelwaterafvoer en de aanpak van grondwaterproblemen in bebouwd gebied. Gemeenten hebben via een zorgplicht een formele rol in de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Het gemeentelijke grondwaterbeleid moet zijn opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Indien er in het bebouwd gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aanwezige bestemming, dan heeft de gemeente een zorgplicht. Dit betekent, dat de gemeente maatregelen moet nemen waarmee de problemen zoveel mogelijk voorkomen worden. De gemeentelijke zorgplicht geldt alleen als het gaat om maatregelen, die doelmatig zijn en niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of provincie behoren.
Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling van afstromend hemelwater, voor zover de perceelseigenaar dit water zelf niet kan verwerken. Alle voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de gemeentelijke stelsels voor afvalwater, hemelwater en grondwater kunnen uit de verbrede rioolheffing worden bekostigd. Iedere gemeente dient de grondwaterzorgplicht te concretiseren naar de eigen lokale situatie. Er is beleidsruimte om op gemeentelijk niveau vast te stellen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van structurele overlast en welke minimale ontwateringsdiepte gewenst is.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
De trapsgewijze beoordeling van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals de SVIR die op hoofdlijnen omvat, is neergelegd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dit artikel luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Schematisch wordt dit weergegeven op navolgende afbeelding.
Trede 1
De geschatte huishoudenontwikkeling laat zien dat er vooral een groei is van 65-plushuishoudens en van huishoudens met een middelbare leeftijd (30-44 jaar). Verhoudingsgewijs is er vooral een toename van enerzijds huishoudens met een inkomen tussen de €24.000,-- en €34.000,-- en anderzijds huishoudens met een inkomen boven de €47.000,--. Over de samenstelling van huishoudens is op te merken dat vooral het aandeel (paren met kinderen) oftewel gezinnen, toeneemt. Ook is er een aanzienlijke groei van het aandeel alleenstaanden en paren zonder kinderen. Wat betreft de woningvraag tot 2020 valt te concluderen dat er vooral behoefte is aan wonen in dorpse en landelijke woonmilieus. Vraag is er vooral naar eengezinswoningen in de koopsector. In mindere mate is er ook vraag naar meergezinswoningen in de huursector. In de landelijke woonmilieus is er vooral behoefte aan dure woningen, zowel koop als huur, terwijl in de dorpse woonmilieus een gemeleerder beeld zichtbaar is; de nadruk in de vraagontwikkeling ligt daar op het middeldure koopsegment en verder ook nog flink op het duurdere huursegment en het goedkopere koopsegment. In de periode na 2020 (tot 2030) neemt de vraag in absolute zin nog toe ten opzichte van het voorgaande decennium. De verhoudingen binnen die vraag verschillen niet significant van de periode 2010-2020. Het enige opvallende is dat er in het dorpse woonmilieu een nog sterkere vraag komt naar koopwoningen in het middel dure segment.
Bovenstaande bevindingen zijn getoets in 2015 door Adviesbureau Stec Groep, in het kader van de 54 woningen aan de Kampweg. Zij zijn tot de volgende conclusie gekomen voor trede 1: Op basis van de uitgevoerde marktanalyse, waarbij gebruik gemaakt is van het Primos-prognosemodel van ABF Research, blijkt dat de woningbehoefte groter is dan de aanwezige harde plancapaciteit in de regio. In de marktregio Soest, Baarn, Zeist en Amersfoort bestaat een actuele, regionale behoefte van circa 5.375 woningen. Kwantitatief is op dit moment ruim voldoende actuele, regionale behoefte voor de ontwikkeling van de woningbouwplannen. Er is behoefte aan centrum-dorpse woonmilieus met grondgebonden woningen, waarin het plan voorziet.
Trede 2
Het plangebied ligt in Soesterberg binnen bestaand stedelijk gebied. Om die reden hoeven er geen alternatieven te worden afgewogen.
Trede 3
Deze trede van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling hoeft niet te worden onderbouwd omdat het plangebied zich bevindt in bestaand stedelijk gebied.
Conclusie:
Er worden woningen gerealiseerd in het goedkopere en midden segment. De voorgenomen woningbouw aan 't Zwarte Wege sluit aan bij de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De voorgestane ontwikkeling betreft een ontwikkeling binnen de bestaande grenzen van het dorp Soesterberg. Hiermee past de ontwikkeling binnen het rijksbeleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voorts is het plangebied niet gelegen in de EHS of in of nabij een Natura 2000 gebied. Voor de aspecten archeologie en water wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld. In het provinciale beleid richt de provincie Utrecht zich nog steeds primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijven de karakteristieken van het landelijk gebied bewaard en worden zo nodig ontwikkeld.
In de Structuurvisie geeft de provincie Utrecht inzicht in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie tot 2028. De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd. Het plangebied ligt binnen de rode contour van Soesterberg.
Woningbouw
Voor de gemeente Soest geldt een woningbouwprogramma van 1.165 woningen vanuit de structuurvisie. 165 hiervan worden op de voormalige vliegbasis Soesterberg gerealiseerd. De overige 1.000 woningen worden verspreid over diverse woningbouwlocaties binnen de rode contouren van Soest en Soesterberg.
In het ruimtelijk beleid worden de volgende beleidslijnen onderscheiden:
Het ruimtelijk beleid is voor een belangrijk deel ingegeven door het principe van beheerste groei. De aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Daarbij dient de contrastwerking tussen stad en land te worden versterkt. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren.
De provincie streeft onder andere naar de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. Dit kan worden bereikt door in te zetten op duurzame kwalitatief hoogwaardige oplossingen voor ruimtelijke vraagstukken. Leidend hierin is het vinden van een evenwicht tussen leefkwaliteit en de druk op de ruimte.
Voor de gemeente Soest geldt dat er behoefte is aan woningen en bedrijventerreinen. Deze zijn te realiseren door het benutten van de aanwezige rest- en inbreidingscapaciteit en door transformatie.
De provinciale ruimtelijke verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Hierbij kan worden gedacht aan de EHS en de rode contouren. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.
Op 23 november 2009 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Waterplan 2010-2015 en het Deelplan Kaderrichtlijn Water vastgesteld. Het Provinciaal Waterplan beschrijft wat de provincie Utrecht in deze periode wil bereiken op het gebied van waterbeheer. De provincie heeft een toekomstverkenning uitgevoerd naar de ontwikkeling van de watersystemen in de provincie. Daarbij is circa 50 jaar vooruit gekeken. Klimaatverandering en, in het westen van de provincie, bodemdaling zetten door en maken Utrecht kwetsbaar. De toenemende bevolkingsdruk en de economische groei vragen om extra aandacht voor deze problematiek. Geconstateerd wordt dat de provincie, de opgave waarvoor zij zich gesteld ziet, niet alleen kan oplossen. Kernbegrippen in provinciaal beleid zijn: duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. De provincie signaleert daarbij een sterk toenemende dynamiek. Dynamiek in het klimaat en in onze watersystemen. Maar ook een toenemende dynamiek in de maatschappij.
De provincie streeft daarom naar ontwikkeling van duurzame en robuuste watersystemen. In dit beleid staat een tweesporen aanpak centraal. Een ontwikkeling voor de lange termijn, die nu moet worden ingezet. Daarnaast is het belangrijk bestaande kwaliteiten te waarborgen en urgente problemen op te lossen: doen wat nu gedaan moet worden.
Het Grondwaterplan 2008-2013 beschrijft hoe de provincie Utrecht de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en beheert en het gebruik ervan onderwerpt aan wettelijke bepalingen en regelingen. Uitgangspunt hierbij is dat de hoeveelheid en kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur. Het plan speelt in op recente ontwikkelingen als veranderende wetgeving, Europese richtlijnen (Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn, Natura 2000), de aanpak van verdrogingsbestrijding (TOPgebieden) en het toenemend gebruik van de ondergrond voor winning van energie. Twee van de in het oog springende beleidsmaatregelen zijn dat indien na evaluatie blijkt dat als een waterwinning ongewenst is, in het uiterste geval, na zorgvuldige beoordeling en schadeloosstelling, de vergunninghouder zijn vergunning kan verliezen. Daarnaast worden, om de risico's voor de grondwaterkwaliteit rondom drinkwaterwinningen te beperken, bodemwarmtewisselaars rondom deze winningen verboden.
Om doelmatig en efficiënt te werken en om focus aan te brengen in de wensen die regionaal leven is door de regio Amersfoort recent een nieuwe Strategische Agenda 2013 - 2015 opgesteld. Deze Strategische Agenda bepaalt waar de regio zich hard voor maakt. Momenteel zijn de speerpunten van samenwerking: Economie, Recreatie & Toerisme, Ruimte & Wonen, Sociaal Domein en Verkeer & Vervoer. Met name het speerpunt Ruimte & Wonen kan van belang zijn voor het projectgebied aan 't Zwarte Wegje te Soesterberg.
Ruimte en wonen
Het hoofddoel voor wonen is behoud en versterking van het woonklimaat in de regio met aandacht voor de kwalitatieve en kwantitatieve opgaven.
Voor de woningmarkt is het doel voor de korte termijn (2013-2015) om door regionale afstemming meer woningen te realiseren dan zonder afstemming zou kunnen. Voor de lange termijn (tot 2030) is het doel behouden van de aantrekkingskracht van de regio voor bewoners, tegen de achtergrond van een weer aantrekkende vraag naar woningen.
In 2014 heeft in opdracht van de regio Amersfoort een verkenning van de woningbouwprogrammering voor de lange termijn 2013-2040 plaatsgevonden door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Conclusie van het onderzoek is onder andere dat de Regio Amersfoort tussen 2013 en 2040 te maken zal krijgen met een forse uitbreidingsvraag op de woningmarkt van 24.000 tot 45.000 woningen. Het huidige planaanbod is met 25.000 ontoereikend, ook bij lage economische en demografische groei. Om de kracht van de regio te versterken is het van belang de volledige woningvraag op te vangen. Op korte termijn is ruim voldoende plancapaciteit aanwezig, maar ook bij een zeer somber scenario voor de demografische druk, waarbij het planaanbod in absolute aantallen weliswaar ongeveer gelijk is aan de woningvraag, is extra planaanbod wenselijk.
Voor gemeente Soest wordt verwacht dat op lange termijn bij gematigde en hoge groei een fors tekort is aan plannen. Focus bij nieuwe plannen dient te liggen bij de bouw van meergezinswoningen en koopwoningen. In de huidige plannen is 20% 'betaalbare koopwoningen opgenomen met een maximale verkoopprijs van € 225.000,-. Hiermee voldoet het aan de Volkshuisvestelijk norm, welke 4 februari 2016 is vastgesteld
Relatie tot projectgebied
Wat betreft woningbouw wordt voor met name de lange termijn een tekort aan woningen in de gemeente Soest voorspeld. Dit tekort aan woningen betreft voornamelijk koop- en meergezinswoningen. Met voorliggend project worden 15 nieuwe woningen gebouwd die een bijdrage leveren aan het terugdringen van het woningtekort binnen de gemeente.
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) is op 30 september 2015 door het algemeen bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap gaat varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt. Het 'hoe' volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Het WBP is bewust neergezet als een 'programma' en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma sluit het waterschap aan bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft hoe het waterschap werkt aan de wateropgaven. Ook speelt het waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee dit WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico's hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het 'Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug'. Het convenant is een overeenkomst voor de periode 2010-2015, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem (inmiddels Waterschap Vallei en Veluwe), Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en 9 gemeenten waaronder de gemeente Soest. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot (de ondiepe grondwateraanvulling) het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder. De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan de te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
Het plangebied valt binnen werkingsgebied van het convenant Afkoppelbeleid hemelwater Utrechtse Heuvelrug, dat door de gemeente Soest is ondertekend.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Nota Wonen in Soest vastgesteld. In de nota wordt aangeduid dat in de gemeente de druk op de woningmarkt aanzienlijk blijft, ondanks de economische crisis, die de woningmarktdruk meer latent gemaakt heeft. In de nota zet de gemeente in op een betaalbare woningvoorraad. Naast kwantitatieve cijfers over het woningaanbod en de vraag naar woningen, gaat de nota ook in op de kwalitatieve vraag en het kwalitatieve aanbod. Een overall aantal te bouwen woningen voor de komende periode wordt niet genoemd in de nota. Wel wordt ingegaan op:
Hiermee wordt gestuurd op afspraken, vraaggestuurd bouwen en de kwaliteit van het gebied zelf en het aanreiken van handvatten om ontwikkelingen te sturen en om volkshuisvesting leidend te maken waar het ruimtelijke ontwikkelingen betreft. Tenslotte vormt de inhoud van deze nota een uitvoeringsagenda voor de toekomst.
In 2008 heeft de gemeente het Gemeentelijke verkeer- en vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Verkeer- en vervoerstromen zijn de laatste decennia sterk aan verandering onderhevig. Ruimtelijke en economische ontwikkelingen en de hiermee samenhangende, groeiende vraag naar mobiliteit zijn daarvan de oorzaken. Alle verkeer- en vervoerstromen moeten in goede banen worden geleid. Er moet tijdig ingespeeld kunnen worden op ontwikkelingen en de overlast van verkeer moet zoveel mogelijk worden ingeperkt.
De bereikbaarheid van de gemeente Soest is van groot belang voor de ruimtelijke en economische ambities. Om de bereikbaarheid ook in de toekomst te kunnen waarborgen wordt ingezet op de regionale pakketstudies. In regionaal verband wordt bekeken hoe de doorstroming op het hoofdwegennet (de rijkswegen) en het onderliggende wegennet kan worden verbeterd.
Binnen de gemeente zal de verkeersveiligheid en de doorstroming verbeterd worden door functionele weginrichting. De inrichting van de weg dient aan te sluiten bij de functie van de weg. De belangrijkste knelpunten op het gebied van de verkeersveiligheid zullen de komende jaren worden aangepakt.
Het Zwarte Wegje maakt geen onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur van Soest.
In het GVVP is opgenomen dat vraag en aanbod naar parkeerplaatsen met elkaar in balans moeten blijven. In verband daarmee heeft de gemeenteraad op 18 februari 2010 de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds (1e herziening) vastgesteld. In zijn vergadering van 12 februari 2014 heeft de gemeenteraad de ¡¥Nota parkeernormen auto en fiets¡¦ (2e herziening) vastgesteld. In hoofdstuk 4 is aangetoond aan de parkeernormering wordt voldaan. De nieuwbouw aan 't Zwarte Wegje voldoet aan de uitgangspunten en doelstelling van het gemeentelijk verkeer- en vervoersplan.
De groene kernkwaliteit van Soest 2014
Het groenbeleid is vastgelegd in de nota 'de groene kernkwaliteit van Soest' (2014). De gemeente Soest heeft een uitgebreide groenstructuur zowel binnen de bebouwde kom als in het groene buitengebied. Daarbij zijn nog veel landschappelijke cultuurhistorische elementen aanwezig. De kernkwaliteit van het groen in Soest bestaat uit een combinatie van visueel-ruimtelijke, functioneel-ruimtelijke en economische kwaliteiten. Het groen op dorps- en wijkniveau draagt bij aan de collectieve beleving van de groene kernkwaliteit, waarbij bomen de belangrijkste groenelementen zijn. Het groen dat bepalend is voor de groene kernkwaliteit is vastgelegd op de groenstructuurkaart.
Het doel van de nota 'de groene kernkwaliteit van Soest' en de groenstructuurkaart is:
In het bestemmingsplan zijn de belangrijke groenstructuren vastgelegd. De belangrijkste structuurbepalende elementen zijn opgenomen in de bestemming 'Groen - Structuurgroen', waarin beschermende bepalingen zijn opgenomen. De overige groenstructuren dan wel groengebieden zijn opgenomen in de bestemming 'Groen - Wijkgroen'.
Bescherming en kap van bomen 2012
In de nota 'bescherming en kap van bomen' (2012) is het beleid rondom het duurzaam beschermen van bomen en de regels voor het kappen vastgelegd. De juridische regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening Soest (APV Soest).
Het beschermen van bomen is gericht op het behoud van het groene karakter van de gemeente Soest, dat hoofdzakelijk wordt bepaald door bomenstructuren. Daarnaast kunnen individuele bomen of bomengroepen van grote waarde zijn voor een bepaalde plek.
De te beschermen bomen zijn onderverdeeld in 5 categorieën:
De beschermwaardige bomen van categorieën 1 t/m 3 zijn vastgelegd op de bomenkaart van Soest. Voor deze bomen geldt een concreet verbod op het vellen. Er wordt géén vergunning verleend voor kap, tenzij sprake is van een zwaarwegend planologisch argument van algemeen belang. Daarbij geldt de juridische voorwaarde dat eerst aantoonbaar gekeken moet worden naar alternatieve ruimtelijke en boomkundige oplossingen om de monumentale boom te behouden. Er wordt altijd een herplantplicht opgelegd.
Voor de bomen in categorie 4 en 5 geldt dat een vergunning wordt verleend mits geen sprake is van een weigeringsgrond. Daarbij dient aangetoond te worden dat de boom in de planvorming uitdrukkelijk is meegewogen, er géén haalbare alternatieven zijn en het belang van het doorgaan van de plannen/ontwikkeling(en) groter is dan de waarde van de boom. Bij vergunningverlening kan een herplantplicht worden opgelegd.
De gemeente Soest heeft een nota “bescherming en kappen van bomen” met als doel bomen duurzaam te beschermen. Het gaat hierbij om zowel de gemeentelijke als om particuliere beschermwaardige bomen.
Uitsnede bomenkaart gemeente Soest
Volgens de nota 'bescherming en kappen van bomen' blijkt dat het plangebied onderdeel is van de parkwijk (categorie 1). In dit beschermde gebied, waarbij gewoond wordt in een bosachtige omgeving, zijn alle bomen met een stamomtrek van minimaal 30 cm beschermd (zie vorige afbeelding) .Het behoud van het bosachtige karakter is hier uitgangspunt. Voor het plangebied is in september 2016 een Bomen Effect Analyse uitgevoerd (zie 5.11 Bomen Effect Analyse).
In februari 2016 is het Duurzaamheidsplan 2016-2020 vastgesteld. De onderstaande ambities en doelstellingen hebben betrekking op het ruimtelijk beleid.
Ambities voor 2030
Doelstellingen voor 2020
De gemeenteraad van Soest heeft op 17 maart 2011 het Gemeentelijk Waterplan 2011-2015 voor de gehele gemeente vastgesteld, waarin uitgangspunten en doelstellingen met betrekking tot (stedelijk) waterbeheer zijn genoemd. Het nieuwe waterplan komt grotendeels overeen met het Gemeentelijk Waterplan 2004-2008, omdat de fysieke omgeving van Soest sindsdien redelijk gelijk is gebleven. Dit betekent dat de visie op de manier waarop wateraspecten in Soest van belang zijn nu niet wezenlijk kan zijn veranderd ten opzichte van de visie die in 2004 in het waterplan is geformuleerd.
Hemelwater dat op onverharde gebieden is gevallen wordt grotendeels afgevoerd op een natuurlijke manier: via grondwaterstromen en verdamping via de grond en via de beplanting. Hemelwater dat op daken en wegen valt (het zogenaamde verhard oppervlak) wordt afgevoerd via het (bestaande gemengde) rioolstelsel. Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet dit hemelwater waar mogelijk van het riool worden afgekoppeld en in de bodem geïnfiltreerd. Op deze manier wordt niet onnodig veel hemelwater afgevoerd en wordt het rioolstelsel en de rioolwaterzuivering niet onnodig belast.
Het gemeentelijke waterplan streeft naar Duurzaam Bouwen in de toekomst en integratie van waterbewust bouwen in gemeentelijke bouw-, verbouw- en inrichtingsprocedures en voorschriften in 2008.
Vanuit de Wet gemeentelijke watertaken ligt de coördinerende rol ten aanzien van grondwater bij de gemeente. Als er sprake is van structurele grondwateroverlast kan de gemeente beslissen om maatregelen te nemen om de grondwateroverlast tegen te gaan. Een goed moment om maatregelen te nemen is tijdens de vervanging van het riool of de herinrichting van de wijk.
De gemeente Soest streeft in haar gebied naar een duurzaam grondwatersysteem, met een grondwaterstand die geen structurele overlast veroorzaakt bij de bewoners. Daarnaast wil de gemeente de grondwaterstand niet onnodig verlagen, omdat dit anders botst met de visie de verdroging van de natuur te voorkomen. Ook wil de gemeente voorkomen dat de bodem of het grondwater (op de lange termijn) verontreinigd wordt door actieve infiltratie van verontreinigd afstromend hemelwater (bijvoorbeeld bij afkoppelen).
De gemeente Soest wil de aanwezige structurele grondwateroverlast gaan verminderen en daarnaast voorkomen dat toekomstige grondwateroverlast gaat ontstaan. Bij grondwateroverlast wil de gemeente waar mogelijk meewerken aan duurzame/innovatieve oplossingen. Ook wil de gemeente een duidelijk aanspreekpunt zijn voor burgers en bedrijven betreffende grondwaterproblematiek en vragen over het grondwater. De gemeente heeft ten aanzien van het ondiepe grondwater een duidelijke regiefunctie.
Om in het bestaand stedelijk gebied, bij inbreidingen, sloop-nieuwbouw en voor te ontwikkelen stedelijk gebied grondwateroverlast te voorkomen, wordt uitgegaan van de volgende voorkeursvolgorde:
Het gemeentelijk rioleringsplan is op 17 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor het verwijderen van afvalwater uit de woonomgeving is riolering een onmisbare voorziening. Aanleg en beheer van riolering is een gemeentelijke taak die zijn wettelijke basis vindt in de Wet milieubeheer.
Het plan beschrijft hoe de gemeente in de genoemde periode haar rioleringstaak vorm wil gaan geven en hoe goede beleidsafwegingen op het terrein van bescherming van bodem- en waterkwaliteit en de rioleringszorg gemaakt zullen worden. In het plan wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplicht voor een doelmatige inzameling en een doelmatig transport van afvalwater. Ook bevat het plan de hoofdlijnen van de invulling van de gemeentelijke zorgplichten 'hemelwater' en 'grondwater'.
Hemelwater van nieuwbouw en uitbreidingen mag niet op het afvalwaterriool worden aangesloten, maar moet worden aangesloten op het hemelwaterriool of waar mogelijk op eigen terrein de bodem infiltreren. Op deze manier wordt niet onnodig veel hemelwater afgevoerd en wordt het rioolstelsel en de rioolwaterzuivering niet onnodig belast.
De Monumentenwet 1988 bepaalt dat gemeenten verplicht zijn om een door het rijk vastgesteld beschermd dorpsgezicht in een plan op te nemen omdat een bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voorschriften te formuleren die de bescherming van een dorpsgezicht concretiseert. De "Monumentenverordening gemeente Soest" bepaalt dat het verboden is binnen de grenzen van een beschermd dorpsgezicht gebouwen geheel of gedeeltelijk af te breken. Een en ander geldt ook voor de dorpsgezichten die op de gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- en dorpsgezicht.
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Soest de nieuwe Welstandsnota vastgesteld om transparant welstandsbeleid te kunnen voeren. Het welstandsbeleid is bedoeld om te zorgen dat bij bouwen en verbouwen de omgeving niet visueel wordt aangetast. De nota staat vol inspirerende voorbeelden, kaartmateriaal en gebiedsbeschrijvingen. Om mensen die een vergunning aanvragen te ondersteunen bij het indienen van een kwalitatief goed plan, zijn proces en inhoud van de welstandsbeoordeling duidelijk beschreven.
De welstandsnota kent de volgende gebiedsindelingen:
Welstandsniveaus en beoordelingsaspecten
Het welstandsregime in Soest kent drie niveaus. Voor de monumenten en beschermde dorpsgezichten (zowel gemeentelijk als rijks) is de zwaarste toetsing van kracht: niveau 1. Voor de gebieden waarvoor een beeldkwaliteitplan is opgesteld en voor de beeldbepalende panden is het bijzondere niveau van kracht (niveau 2). Voor de overige gebieden, de zogenoemde reguliere gebieden is het basisniveau van kracht (niveau 3). In principe geldt, hoe hoger het welstandsniveau, hoe strenger en hoe meer gedetailleerd de toets is.
Het plangebied is gelegen in Gebied 8 Soesterberg'. Hiervoor geldt niveau 3 (gewoon).
Gebiedsindeling
Welstandsniveau
Welstandscriteria
In het landschap van de gemeente Soest is een duidelijke tweedeling te onderscheiden: Ten eerste het eenduidige in gebruik zijnde, relatief rustige agrarische gebied in het Eemdal. Ten tweede het heuvelachtige en meervoudig, soms intensief in gebruik zijnde bosgebied ten zuiden van Soest. In het Eemdal is de hoofdfunctie agrarisch en vooral gericht op weidebouw. De bebouwing bestaat uit boerderijen. Veel voormalige boerderijen zijn nu in gebruik als burgerwoningen. Naar het zuiden toe, in de Birkt wordt het grondgebruik meervoudig en is een afwisseling te zien van akkers, weilanden en recreatiegebieden. De Birkstraat vormt een centrale as voor bebouwing met diverse functies. Het westelijk gelegen Pijnenburg kent de afwisseling in grondgebruik van weilanden en bossen, die kenmerkend is voor een landgoed. Bebouwing concentreert zich hier voornamelijk aan de noordzijde in het gehucht Pijnenburg.
Het noordelijke deel van het bosgebied kent veel recreatief gebruik in de vorm van diverse kleinschalige activiteiten. Ook liggen in het noordelijk deel de meeste fiets- en ruiterpaden. Bebouwing concentreert zich in de woonkern Soestduinen en langs de Soesterbergsestraat.
Plaatselijk liggen verblijfsrecreatieterreinen. In het zuidelijk deel van het bosgebied liggen terreinen met een militaire functie. Ze zijn groot van schaal, hebben veel verspreide bebouwing en zijn beperkt of niet opengesteld. Ook in de visueel ruimtelijke structuur is het ruimtelijke contrast tussen een laag gelegen open vallei en een hoger gelegen verdichte heuvelrug belangrijk en waardevol, evenals de overgangen tussen de twee landschappen.
De bouwplannen zijn door de CRK (Commissie Ruimtelijke Kwaliteiten) op 7 oktober 2016 positief beoordeeld.
Het CRK-advies is als Bijlage 10 Advies CRK toegevoegd bij dit plan.
Initiatiefnemer van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is voornemens om op een locatie ten noorden van 't Zwarte Wegje te Soesterberg 15 woningen te realiseren. Het plangebied is op dit moment nog onbebouwd, afgesloten met een hek en niet in gebruik. Het gewenste plan behelst het doortrekken van 't Zwarte Wegje, waarbij aan weerskanten woningen worden gerealiseerd. Hiermee krijgt het thans onbebouwde plangebied een invulling die functioneel en qua stedenbouwkundige opzet aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren en functionele opzet. Het plan gaat voor wat betreft het plangebied ten noorden van 't Zwarte Wegje uit van de realisatie van een tweetal vrijstaande woningen, een blok van 5 rijwoningen en 4 blokken van in totaal 8 2-onder-1-kap woningen.
Van belang bij de stedenbouwkundige opzet, is dat het ontwerp passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren. Door aan te sluiten op de omliggende bebouwingsstructuren gaat de nieuwe bebouwing goed op in het bestaande straatbeeld en wordt de nieuwe bebouwing op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingepast. De bebouwing aan 't Zwarte Wegje wordt onder andere gekenmerkt door bebouwing die georiënteerd is op de straat, de bebouwing is individueel en afwisselend (gevarieerd beeld) en de massa van de bebouwing is gerelateerd aan de omliggende bebouwing. Bij het ontwerp van het stedenbouwkundige plan is getracht aan te sluiten bij de stedenbouwkundige opzet van omliggend gebied. Hier zal in de volgende subparagrafen nader op in worden gegaan.
De bestaande woningen aan het Zwarte Wegje zijn allen met de nok haaks op de straat gebouwd. In het bestemmingsplan is op de locatie aan het eind van de weg een verruiming in de vorm van een keerplek voorzien. De bijzondere plek die hierdoor ontstaat vraagt om een eigen invulling. De nieuwe woningen vormen samen een ensemble, die de eigenheid van de plek benadrukt.
Aansluitend op het dwarskap karakter van de bestaande woningen hebben binnen het nieuwe ensemble de vrijstaande woningen ook een dwarskap. De twee kappers met een langsdwarskap combinatie zijn duidelijk familie en sluiten weer op het blokje eengezinswoningen.
Indicatieve vogelvlucht
Het plan kent 3 woningtypen: 2-onder-1-kappers, rijwoningen en vrijstaande woningen. Een nadere beschrijving wordt hieronder weergegeven.
Het plan behelst onder andere de realisatie van een achttal 2-onder-1-kap woningen. De voorzijde van de woningen wordt georiënteerd op de straat en trekt het bebouwingslint langs deze weg door. De voorgevelrooilijn van deze bebouwing loopt ongeveer gelijk aan de voorgevelrooilijn van naastgelegen bebouwing, waardoor de plek op een stedenbouwkundige verantwoorde manier wordt ingevuld. De massa van de bebouwing zal goed aansluiten op de andere bebouwing langs 't Zwarte Wegje. Elke twee-onder-een-kapwoning krijgt een eigen bijgebouw, welke geprojecteerd is aan de zijkant van de woningen. De bijgebouwen worden op ruime afstand achter de voorgevelrooilijn gesitueerd.
In het noordelijke gedeelte van het plangebied wordt een blok van 5 rijwoningen gerealiseerd. Deze woningen worden verder naar achteren gesitueerd in verband met een te realiseren keerlus, die het keren op 't Zwarte Wegje mogelijk maakt. De bijgebouwen bij deze woningen worden gesitueerd op het achtererf. De massa van de bebouwing past goed bij de massa van de omliggende bebouwing.
De vrijstaande woningen worden gesitueerd ten oosten van 't Zwarte Wegje. De voorzijde van deze woningen wordt georiënteerd op de straat en trekt het bebouwingslint langs deze weg door. De voorgevelrooilijn zal ongeveer gelijk zijn aan de reeds aanwezige bebouwing langs 't Zwarte Wegje. De massa van de bebouwing zal goed aansluiten op de andere bebouwing langs 't Zwarte Wegje. Elke vrijstaande woning krijgt een eigen bijgebouw, welke geprojecteerd is aan de zijkant van de woningen. De bijgebouwen bevinden zich op ruime afstand achter voorgevelrooilijn.
Hieronder volgen een impressie van het straatbeeld.
Indicatieve impressie van het straatbeeld, gezien vanaf de huidige straat
Het trottoir aan de westzijde van 't Zwarte Wegje wordt doorgetrokken. Langs de oostkant van het door te trekken Zwarte Wegje worden enkele parkeerplekken aangelegd. In de middenberm van de keerlus worden enkele door groene hagen omzoomde parkeerplaatsen ingepast. Door de groene hagen en door de aanplant van enkele bomen krijgt het gebied een vriendelijk karakter.
Een deel van de bomen zal ten behoeve van de realisatie van het plan gerooid moeten worden. Hiertoe is in september 2016 een Bomeneffectanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 7 Bomen Effect Analyse)
Een deel van de bomen kunnen behouden blijven, hiervoor worden beschermende maatregelen getroffen zodat ze tijdens de bouw niet beschadigen.
Energiezuinige gebouwde omgeving
Bij nieuwbouw is een forse energiebesparing mogelijk. In het Klimaatakkoord tussen gemeenten en Rijk 2007-2011 stellen Rijk en gemeenten, dat in 2020 de nieuwbouw klimaatneutraal moet zijn. Het energieverbruik in woningen en gebouwen moet dan met 50% zijn verlaagd. Het Rijk zal de EPC-norm de komende jaren stapsgewijs aanscherpen. Gemeenten gaan innovatieve initiatieven in de gebouwde omgeving actief oppakken. Ook zal er een innovatieprogramma energiebesparing bij nieuwbouw en renovatie worden opgezet voor de uitvoering van veldexperimenten, waarin op gebouw- en gebiedsniveau in goed overleg tussen betrokken partijen een hogere energieprestatie zal worden gerealiseerd dan de huidige energie-prestatie-eis in de nieuwbouw. Nieuwbouw In het plan 'Meer met Minder Energie' richt de nationale overheid zich voor de nieuwbouw op aanscherping van de nationale normen, die al bestaan (de EPC). Voor woningbouw gaat de EPC van 0,8 naar 0,6 in 2011 en naar 0,4 in 2015 met als doel de energieneutrale woning in 2020.
Voor de utiliteitsbouw geldt een vergelijkbare aanscherping met als doel alle nieuwe utiliteitsbouw 50% energie-efficiënter in 2017.
Klimaatbestendige leefomgeving (Klimaatadaptatie)
Extreme weersomstandigheden (hitte, droogte, wateroverlast) zullen vaker voorkomen. Rijk en gemeenten brengen de komende vier jaar gezamenlijk de maatregelen voor adaptatie in kaart. De uitwerking moet aansluiten bij de ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkelingen, waterbeheer en gezondheidszorg binnen de gemeenten.
Duurzaam bouwen
Gebruik van nationale pakketten duurzaam bouwen of GPR (gemeentelijke praktijk richtlijn) gebouwen (nieuw) wordt in overleg met ontwikkelende partijen meegenomen. De gemeente is van mening dat nieuwe woningen in dit plangebied gerealiseerd moeten worden met een verscherpte energieprestatie van 25% t.o.v. het Bouwbesluit en realiseren van een Energieprestatie op locatie van 8,0 tot 9,0 op wijkniveau.
Door gebruik te maken van het instrument GPR kan de aannemer/ontwikkelaar de energieprestatie van een gebouw berekenen. Dit instrument geeft ook de maatregelen aan die nodig zijn om deze energieprestatie te halen. De gemeente Soest streeft naar een GPR score van 7 voor nieuwbouw van woningen en zal de woningen toetsen met "GPR-gebouw". De werking is als een rapportcijfer: door invoering van de kenmerken van een woning, berekent GPR een mate van duurzaamheid tussen de 0 en de 10, waarbij een 7 gelijk is aan een standaardwoning volgens het bouwbesluit. GPR deelt de kenmerken in naar vijf duurzaamheidsthema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Van deze 5 duurzaamheidsthema's valt te denken aan de volgende maatregelen om de ambitie per woning te bereiken:
Energie
Milieu
Gezondheid
Gebruikskwaliteit
De nieuwe woningen aan 't Zwarte Wegje worden ontsloten door 't Zwarte Wegje door te trekken. Net als de huidige ontsluiting zal deze erftoegangsweg ingericht worden als 30-km zone. 't Zwarte Wegje is op dit moment een doodlopende weg, waar keren lastig is. Om dit probleem te ondervangen, wordt aan de noordzijde van het plangebied een keerlus aangelegd, waarmee keren op 't Zwarte Wegje vergemakkelijkt wordt.
De locatie ligt aan een rustige erftoegangsweg. De woningen zullen voor een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen zorgen. Bij een gemiddelde van 7 vervoersbewegingen per woning per etmaal, worden er 105 bewegingen per dag gegenereerd. Bijeen spitsuur-gemiddelde van 10%, leidt dit tot een extra verkeersbeweging van 1 auto per 6 minuten.
Het parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen zal deels plaatsvinden op eigen perceel en deels worden parkeerplaatsen aangelegd.
De gemeente Soest gaat uit van parkeernormen op basis van de grootte van woningen. Hierbij worden de volgende normen aangehouden:
In totaal worden aan 't Zwarte Wegje 3 woningen in het middensegment gerealiseerd en 12 'grote woningen'. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen op grond van de 'Nota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening) d.d. 12 februari 2014 van de gemeente Soest.
Voorgaande houdt in dat ten behoeve van de woningen aan 't Zwarte Wegje in totaal:
3 x 1,7 = 5,1 parkeerplaatsen en 12 x 1,8 = 21,6 parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd.
Er geldt dus een parkeernorm van 26,7 parkeerplaatsen. De gemeentelijke normen voor parkeren op eigen terrein die van toepassing zijn voor dit plan:
type parkeervoorziening | berekeningsaantal |
oprit | 0,8 |
lange oprit van 12 meter met garage | 1,3 |
Er zijn in het plangebied twee woningen met een oprit en tien woningen met een lange oprit met garage aanwezig. Dit resulteert in (2x0,8) + (10x1,3) = 14,6 parkeerplaatsen op eigen terrein. In openbaar gebied worden 13 parkeerplaatsen aangelegd. Het totale aantal parkeerplaatsen bedraagt 27,6 parkeerplaatsen en voldoet dus aan de parkeernormen zoals vastgelegd in de 'Nota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening) d.d. 12 februari 2014 van de gemeente Soest.
Conclusie
Resumerend kan gesteld worden dat het inbreidingsplan (benutting open plekken en herbestemming) goed past bij de ambitie van de gemeente Soest. De nieuwe woningen worden op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze ingepast in de bestaande, omliggende bebouwingsstructuur. De maat, schaal en situering van de nieuwe woningen past goed in de omgeving. Het doortrekken van 't Zwarte Wegje met de realisatie van een keerlus zorgt voor een optimale ontsluiting en aan de parkeernormen wordt voldaan. De transformatie van het plangebied naar een woningbouwlocatie sluit goed aan op de functionele structuur van omliggend gebied. In de volgende hoofdstukken zal aangetoond worden dat het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet in strijd is met diverse omgevingsaspecten
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend1. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in het plangebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn. Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties- kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten uit de bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage mogelijk gemaakt die aanleiding geven een m.e.r.-beoordeling of een (plan of project)MER op te stellen. Dit geldt ook voor activiteiten uit de Provinciale Milieuverordening. Er vinden geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Nationaal Natuurnetwerk (NNN; voorheen EHS) of natuur buiten het NNN. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet nodig vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming en provinciaal NNN-beleid. Recentelijk zijn er echter wijzigingen aangebracht in de wet. Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aan het slot van dit hoofdstuk zal dan ook één van bovenstaande conclusies worden getrokken.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Door Ecoreest is in juli 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).
Vooronderzoek
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn geen bijzonderheden bekend bij de gemeente. Gelet op de hoge ligging van Soesterberg worden er door de gemeente geen dempingen verwacht ter plaatse. Uit historisch kaartmateriaal (topotijdreis.nl) blijkt dat vanaf de vroege jaren 30 in de omgeving reeds sprake was van bebouwing. Daarvoor was het terrein in gebruik als agrarisch terrein of groen. In de loop der jaren is de locatie uitgebreid en ontwikkeld tot de huidige inrichting.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, tot matig grof plaatselijk humeus zand. Het grondwaterniveau is tijdens de monstername van het grondwater niet vastgesteld binnen 5,0 m-mv.
Ter plaatse van monsterpunt 16 is een laag asfalt(granulaat) aangetroffen van circa 5 cm. Verder zijn er geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de bovengrond van monsterpunten 9 t/m 16 is sprake van achtergrondwaarde overschrijdingen aan minerale olie en PAK. In het mengmonster van de bovengrond van monsterpunten 1 t/m 8 is sprake van achtergrondwaarde overschrijdingen aan koper, kwik, lood en PAK. Gelet op de aard en concentraties van de verhoogde parameters wordt nader onderzoek, in relatie tot de onderzoeksdoelstelling niet van meerwaarde geacht.
Verder zijn er in de grondmonsters geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in de bovengrond overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt gelet op de lichte verhogingen in de bovengrond formeel verworpen.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd biij dit plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Soest de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering", kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen.
Rustige woonwijk
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Gemengd gebied
Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met een afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met een stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
Milieucategorie | Aan te houden afstand tot woonwijken (zone) |
1 | 0 tot 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
Het systeem van richtafstanden gaat dus uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocaties en omgevingstype rustige woonwijk of gemengd gebied.
De afwijking van de richtafstanden vergt in ieder geval voor geluid een onderzoek naar de geluidbelasting want op basis van het Activiteitenbesluit (Wet milieubeheer) mag er niet zonder procedure worden afgeweken van de gestelde norm van 50 dB(A). Afhankelijk van het onderzoek en/of de berekende geluidsbelasting kan zo'n procedure inhouden dat er een verordening voor hogere geluidsnormen moet worden opgesteld of een maatwerkvoorschrift opgelegd als het slechts een of enkele bedrijven betreft in dat gemengde gebied.
In oktober 2016 is door Windmill Milieu Management en Advies vanwege de nabijheid van een school, een onderzoek uitgevoerd gericht op de ruimtelijke inpasbaarheid van de 15 woningen gelegen op de locatie Het Zwarte Wegje te Soesterberg (gemeente Soest).
Doel van het onderzoek is het beoordelen van de ruimtelijke inpasbaarheid van het plangebied rekening houdend met omliggende bedrijfsactiviteiten. Onderzocht is of ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een akoestisch goed woon- en leefklimaat en of de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden.
Activiteitenbesluit milieubeheer
De basisschool ‘De Postiljon’ aan de Generaal Winkelmanstraat 111 te Soesterberg valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn onder meer geluidvoorschriften opgenomen. In onderhavige situatie is het stemgeluid van kinderen de enige relevante geluidbron binnen de inrichting uitgesloten van toetsing (artikel 2.18 lid 1). Er vinden binnen de inrichting zelf geen vervoersbewegingen plaats en er zijn geen geluidsrelevante procesinstallaties op het gebouw welke zouden kunnen leiden tot een overschrijding van de geluidsnormen.
Ruimtelijke ordening
Uit een analyse van de omliggende woningen, richtafstanden op basis van VNGpublicatie Bedrijven en milieuzonering en uitgevoerde berekeningen wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een relevante geluidbelasting door de basisschool. Het betreft hier zowel het langtijdgemiddelde geluidniveau als het maximale geluidniveau.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau respecteren niet de richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Indien langs de erfgrens van het plangebied over een lengte van 50 meter een scherm met een hoogte van 2,2 meter boven plaatselijk maaiveld wordt gerealiseerd wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) en 70 dB(A) overeenkomstig stap 3 uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Aangezien er op de erfgrens van het plangebied en de school een scherm over een lengte van 50 meter en een hoogte van 2,20 meter boven plaatselijk maaiveld wordt gebouwd vormt dit aspect dan ook geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Onderzoek bedrijven en milieuzonering toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het plan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een plan geldt niet indien in dat plan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
In juni 2016 is door Windmill Milieu Management en Advies een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer uitgevoerd in verband met de nieuwbouw van 15 woningen.
Wet geluidhinder
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege het wegverkeer op de A28 overschreden wordt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Vanwege het wegverkeer op de Kampweg wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden.
In verband met de geconstateerde overschrijdingen van de voorkeurswaarden en de maximale ontheffingswaarde zijn geluidbeperkende maatregelen in ogenschouw genomen. Doordat bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet haalbaar of gewenst zijn is nieuwbouw alleen mogelijk als door het bevoegd gezag, de gemeente Soest, hogere grenswaarden vastgesteld worden voor de 7 woningen met een overschrijding van de voorkeurswaarde.
Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel zal moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) van deze woningen voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de geluidbelastingen vanwege alle overige wegen (30 km/uur) berekend. De geluidbelasting (zonder aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) bedraagt maximaal 46 dB en is daarmee lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
Cumulatie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting (zonder aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) berekend vanwege alle relevante omliggende wegen (zoneplichtig en niet-zoneplichtig). De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 52 dB. Overeenkomstig “methode Miedema” is dit de classificeren als ‘redelijk’ en is daarmee sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Geluidbeleid gemeente Soest
Ten aanzien van het gemeentelijk geluidbeleid wordt het volgende opgemerkt:
Voor zeven woning wordt de Hogere grenswaarde procedure (HGW) doorlopen. Het aspect geluid is geen belemmering voor de ontwikkeling van de 15 woningen. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 3 Akoestisch onderzoek toegevoegd bij dit plan.
Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
De locatie ligt niet binnen een geurcirkel.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving voor luchtkwaliteitseisen beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Het verkeer langs drukke wegen bewerkstelligt overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Aspecten van de nieuwe regelgeving op grond van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt. De belangrijkste zijn:
Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3%- grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/ aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen dan wel -onderzoek nodig is. Voor woningen is in de Regeling NIBM het maximale aantal van 1.500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens. Als de 3%-grens niet wordt overschreden dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden en hoeft er geen onderzoek (berekeningen) te worden uitgevoerd.
In dit plan neemt het aantal woningen met 15 toe.
Derhalve kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van het 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Onafgebroken wil zeggen 24 uur per dag gedurende het gehele jaar. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Voor het plaatsgebonden risico geldt in het algemeen een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten). De grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gesteld op een niveau van 10-6 per jaar). Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Bedrijvigheid
Op 27 oktober 2004 is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming en bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer verankerd, voor zover de risico's voor de omgeving worden veroorzaakt door inrichtingen.
Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal een op de miljoen per jaar mag zijn.
Beleidsnota Externe Veiligheid (Provincie Utrecht 2003)
In de Beleidsnota zijn de provinciale ambities voor de jaren na 2003 uitgewerkt. Deze zijn hoger dan de wettelijke ondergrens. Voor het PR streeft de provincie naar een kans op overlijden die niet groter is dan een op de honderd miljoen jaar (10-8 per jaar), terwijl ten aanzien van het GR de provincie streeft naar 0,1 maal de oriënterende waarde. De ambities van de provincie Utrecht worden door de gemeente Soest onderschreven. Er wordt vanuit gegaan dat door het stringent hanteren van de wettelijke regels naar dit ambitieniveau toe zal worden gegroeid.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de 'Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Hierover is vervolgens een 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.
Sinds 1 april 2015 zijn het "Besluit externe veiligheid transportroutes" en de "Regeling Basisnet" in werking getreden.
Door het "Besluit externe veiligheid transportroutes" wordt het verplicht transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.
Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Doelen van het Basisnet zijn:
Uit de landelijke risicoatlas en de provinciale risicokaart blijkt dat in de nabij het plangebied geen route gevaarlijke stoffen aanwezig is of andere risico's aanwezig zijn.
Uitsnede risicoatlas
Uit het oogpunt van externe veiligheid is er geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf / watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Binnen het plangebied liggen geen oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat daarmee geen primaire waterbelangen worden geraakt.
Omdat er meer dan 1500 m2 toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd is volgens de watertoets de normale procedure nodig. Het waterschap heeft na telefonisch overleg aangegeven dat vanwege het feit dat er in de directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig is, het plan weinig tot geen invloed op de belangen van het waterschap heeft. Het waterschap hoeft niet meer betrokken te worden bij de verdere uitwerking van het plan.
Wel wijst het waterschap de initiatiefnemer er op dat de gemeente betrokken moet worden bij de verdere uitwerking van het rioolstelsel. Hierbij kan het schone hemelwater prima worden geïnfiltreerd in de bodem.
Aandachtspunten
Naast de primaire waterbelangen, zullen in het overleg ook een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water aan de orde komen.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Hemelwater moet zoveel mogelijk binnen het plangebied worden vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Het hemelwater in het plangebied wordt niet aangesloten op het riool maar in de bodem geïnfiltreerd. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Ter plaatse van het plangebied aan het Zwarte Wegje is nog geen rioolstelsel aanwezig. Ook is er geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied.
In het plangebied wordt een nieuw rioolstelsel aangelegd. Hierbij wordt al het hemelwater in het plangebied (dus van openbaar en privégebied) van het riool afgekoppeld en in de bodem geïnfiltreerd. Er wordt geen hemelwater op het vuilwaterriool geloosd, ook geen noodoverstorten. Op deze manier wordt niet onnodig veel hemelwater afgevoerd en wordt het rioolstelsel en de rioolwaterzuivering niet onnodig belast.
Het bestaande riool is groot genoeg voor het afvalwater van de extra woningen.
Daarbij is de voorkeur dat ieder perceel voor z'n eigen infiltratievoorziening zorgt en dat regenwater van openbaar verhard terrein infiltreert via publieke voorzieningen.
Hiermee sluit de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling aan bij de ambities van het gemeentelijke waterplan: duurzaam bouwen in de toekomst en integratie van waterbewust bouwen in gemeentelijke bouw-, verbouw- en inrichtingsprocedures. Er worden zo min mogelijk uitlogende bouwmaterialen toegepast. Dit in verband met bescherming van de grondwaterkwaliteit.
De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 4 Watertoets en Bijlage 5 Samenvatting watertoets toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
Met de ontwikkeling van de 15 woningen wordt goed aangesloten aan de ambities van het gemeentelijke waterplan: duurzaam bouwen in de toekomst en integratie van waterbewust bouwen in gemeentelijke bouw-, verbouw- en inrichtingsprocedures.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is geregeld dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
In juni 2016 is door Ecogroen een quickscan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van herontwikkeling aan Het Zwarte Wegje in Soesterberg.
De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en het NNN-beleid (voorheen EHS, Ecologisch Hoofdstructuur) verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek vindt, ten be-hoeve van de onderbouwing van de ruimtelijke planvorming, een toetsing plaats aan de Flora- en fauna-wet en gebiedsgerichte natuurbescherming.
Huidige situatie en voorgenomen ontwikkelingen.
Het onderzoeksgebied bestaat uit een aantal achtertuinen waar met name groenopstanden aanwezig zijn. De plannen bestaan uit de kap van bomen en bosschages, het bouwrijp maken van het terrein en het bouwen van vijftien woningen.
Effectbeoordeling beschermde gebieden
De plannen hebben geen schade aan Natura 2000- en NNN-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de NNN aangetast door de plannen. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en NNN-beleid is dan ook niet noodzakelijk.
Beschermde soorten:
Eindconclusies en aanbevelingen
Binnen de invloedsfeer van de geplande nieuwbouw locatie staan diverse bomen. In de Nota Bescherming en kap bomen van de gemeente Soest staat dat bij dergelijke ruimtelijke ingrepen een bomeninventarisatie en een bomen effect analyse dient te worden uitgevoerd van alle bomen binnen het plangebied en 5 meter daarbuiten. Het doel is te bepalen of de geplande werkzaamheden nadelige gevolgen hebben voor de bomen en welke boombeschermende maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om de bomen te behouden.
Daarbij staan de volgende vragen centraal:
Om een antwoord te kunnen geven op deze vragen, is in oktober 2016 door Treevision een onderzoek uitgewerkt conform een zogenaamde Bomen Effect Analyse (BEA). Een dergelijke analyse is een gestandaardiseerde beoordeling van mogelijke effecten van bouw of aanleg op bomen. Een BEA dient antwoord te geven op de vraag:
Uit de visuele controle is gebleken dat slechts zes bomen als gevolg van een matig of slechte conditie een sterk verminderde toekomstverwachting hebben. Tevens zijn er drie dode bomen aangetroffen. Dit is overwegend het gevolg van concurrentie van nevenstaande bomen en is een natuurlijk proces in een dergelijk bosachtige situatie. Hetzelfde geldt voor de vorming van dood hout in de kronen.
De overige 106 geïnspecteerde bomen hebben op basis van de visuele controle bij gelijkblijvende (groeiplaats)omstandigheden een redelijke of goede toekomstverwachting. De ondergrondse groeiruimte van de bomen is zowel kwantitatief ( doorwortelbare ruimte) als kwalitatief (voeding) goed voor de ontwikkeling en instandhouding van een gezond wortelpakket.
Uit het onderzoek blijkt dat er 106 bomen staan met een redelijke of goede toekomstverwachting die het waard zijn te handhaven en te investeren in het beschermen en duurzaam handhaven van de bomen.
Volgens de nota 'bescherming en kappen van bomen' blijkt dat het plangebied onderdeel is van de parkwijk (categorie 1). In dit beschermde gebied, waarbij gewoond wordt in een bosachtige omgeving, zijn alle bomen met een stamomtrek van minimaal 30 cm beschermd (zie afbeelding 3.5.4) .Het behoud van het bosachtige karakter is hier uitgangspunt.
Voor deze beschermwaardige bomen geldt het uitgangspunt dat vergunning verleend kan worden als sprake is van en maatschappelijk gewenst project, mits is aangetoond dat de bomen in de planvorming uitdrukkelijk zijn meegewogen, er géén alternatieven zijn en het algemeen belang van het doorgaan van het project groter is dan de per definitie grote waarde van de bomen.
De Bomen Effect Analyse is als Bijlage 7 Bomen Effect Analyse toegevoegd bij dit plan.
De gemeente heeft aangegeven dat zij indien mogelijk een aantal bomen willen behouden. het betreft de bomen 15, 32, 48, 88, 90, 100 en 101.
Door Treevision is in december 2016 nader onderzoek gedaan naar de bomen (zie Bijlage 8 Aanvullend onderzoek Bomen Effect Analyse). Zij komen tot de conclusie dat op basis van het huidige inrichtingsplan van boomnummers 47, 48, 88, 15, 12 en 109 alleen nummer 47 en 12 behouden kunnen blijven.
Dit komt met name doordat de bomen relatief oppervlakkig wortelen en aan de wortels ernstige schade zal ontstaan als er binnen een straal van > circa 2m bestrating wordt aangelegd.
Hieronder volgt een analyse per boomnummers 47, 48, 88, 15, 12 en 109 op basis van bijgaand aanvullend onderzoek van TreeVision:
Naar aanleiding van bovenstaande analyse is het inrichtingsplan met de te behouden bomen aangepast, zie navolgende afbeelding.
Initiatiefnemer heeft een overzichtstekening laten opstellen waarin wordt aangegeven welke bomen wel en niet behouden kunnen blijven. Deze overzichtstekening is als Bijlage 9 Bomenkaart toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
In het plangebied worden een aantal bomen behouden en een aantal bomen worden gekapt. Voor de bomen die gekapt gaan worden zal een kapvergunning worden aangevraagd. Om de te behouden bomen te beschermen tijdens de bouwwerkzaamheden zal initiatiefnemer in samenwerking met Treevision een plan van aanpak op stellen.
Door de bomen zo veel als mogelijk te respecteren ontstaat een prachtige groene woonomgeving waar het goed vertoeven is.
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.
In 2010 is de Archeologische beleidsadvieskaart met voorschriften ten behoeve van de archeologische monumentenzorg voor Soest opgeleverd door archeologisch adviesbureau RAAP bv (De Boer e.a. 2010). De Archeologische beleidsadvieskaart is opgesteld met een archeologisch bureauonderzoek als onderbouwing. Voor het hele grondgebied is op hoofdlijnen gemotiveerd wat de te verwachte en reeds vastgestelde archeologische waarden zijn. Op basis hiervan kunnen veilig de oppervlaktegrenzen worden aangehouden, waarbij er een balans is tussen enerzijds de lasten voor de burger en anderzijds de financiële risico's voor de gemeente.
In de Beleidsnota Archeologie is een herziene versie van de Beleidsadvieskaart gepresenteerd. De gebieden met archeologische verwachtingswaarden wijken op enkele punten af van de versie aangeleverd door RAAP bv. In de Beleidsnota zijn de afwijkingen beargumenteerd. Op de Archeologische beleidsadvieskaart Soest zijn in totaal 8 verschillende archeologische zones (categorieën) aangegeven, vertaald naar kleurvlakken. De diverse waarden- en verwachtingszones krijgen ieder een eigen beleidsregime voor bodemingrepen in m2. Het bewuste plangebied valt onder categorie 6: Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3 (AWV 3). In deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld. Een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart is hieronder weergegeven.
Archeologische verwachtingskaart plangebied (Bron: gemeente Soest)
Gebleken is dat de ingreep beneden de 10.000 m2 blijft. Derhalve kan worden afgezien van nader archeologisch onderzoek. De ligging van het plangebied in categorie 6: Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3 (AWV 3) is vertaald in de regels en op de verbeelding door het opnemen van de voorgeschreven dubbelbestemming “Waarde - Archeologie lage verwachting”.
Het aspect archeologie is voor de realisatie van de vijftien woningen geen belemmering.
Voor planologisch relevante leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar in de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden. Op het perceel zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Ook in de nabijheid van het perceel zijn geen leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. Kabels en leidingen vormen derhalve geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Er is geen Natura2000-gebied in de omgeving van het plangebied .Directe effecten op de Natura2000-instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en -soorten voor een dergelijk gebied zijn daarmee uitgesloten.
Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
De regels en verbeelding zijn opgesteld volgens de SVBP-2012 (en overige standaarden). Dit heeft vooral betrekking op enkele gebruikte begrippen en aanduidingen. In de regels worden de bestemmingen Tuin (artikel 3), Verkeer (artikel 4) en Wonen (artikel 5) aan het gebied toegekend.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, een set regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Het bevat slechts regels die voor het bouwplan van toepassing zijn (inclusief inleidende-, algemene-, overgangs- en slotregels).
Artikel 3 - Tuin
De onbebouwde gronden en gronden bij een woning hebben de bestemming "Tuin" gekregen. Hier mogen in beginsel geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande, dat een erker aan de voor- en zijgevel van een hoofdgebouw onder voorwaarden is toegestaan.
Artikel 4 - Verkeer
De in het plangebied aanwezige ontsluitingsweg en parkeerplaatsen hebben de algemene bestemming "Verkeer" gekregen. Binnen deze verzamelbestemming zijn ook nog groenvoorzieningen, bermen, trottoirs, fiets- en voetpaden opgenomen.
Artikel 5 - Wonen
De woningen met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang daarmee de uitoefening van beroepen en( kleinschalige) bedrijven aan huis, zijn bestemd als "Wonen".
Per bouwvlak is op de verbeelding aangegeven, door middel van een aanduiding waar 'vrijstaand' en/of 'tweeaaneen' en/of 'aaneengesloten' woningen mogelijk zijn.
De maximum goot- en bouwhoogte van de woningen is respectievelijk 6 en 9 meter.
Verblijfsgebieden en verblijfsruimten zijn op de tweede verdieping niet toegestaan, tenzij uit onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de wet geluidhinder en het geluidbeleid van de gemeente Soest. Dit betekent dat de geluidbelasting op de gevel/dak niet hoger mag zijn dan 48 dB Lden. Op de tweede verdieping zijn wel toegestaan o.a. toiletruimte, badkamer, technische ruimte, verkeersruimte, bergingen en onbenoemde ruimtes.
Kelders en zwembaden zijn toegestaan.
Bijbehorende bouwwerken:
Aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen deze woonbestemming, zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gebouwd.
Beroep of bedrijf aan huis:
Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis, zoals dat in de begripsomschrijvingen ‘aan huis gebonden beroep’ en ‘aan huis gebonden bedrijf’ is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming ‘Wonen’. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en de bijbehorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Die bijgebouwen dienen wel aan de woning te zijn aangebouwd, aangezien dit in vrijstaande bijgebouwen zou kunnen leiden tot een ruimtelijk en planologisch ongewenste ontkoppeling en verzelfstandiging van de beroepsuitoefening ten opzichte van de woonfunctie van de betreffende woning.
Artikel 6- Waarde - archeologie lage verwachting
Aan de verschillende categorieën opgenomen op de Archeologische beleidsadvieskaart (en de verbeelding) worden regels verbonden. De beleidsadviezen uit de legenda-eenheden van de beleidsadvieskaart dienen hiervoor in het bestemmingsplan in standaardregels te worden omgezet. Deze dubbelbestemming komt overeen met de dubbelbestemming die op deze plaats is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.
Met het indelen van archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplancategorieën, het (gemotiveerd) stellen van ondergrenzen ten aanzien van onderzoeksplicht voor de diverse categorieën en het opnemen van planregels, wordt een verantwoorde balans gezocht tussen enerzijds wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke belangen en praktische uitvoerbaarheid.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
In de regels is in Artikel 7 een anti-dubbelregel opgenomen om te voorkomen, dat gronden die bij een eerder bouwplan reeds in aanmerking zijn genomen voor het toestaan van het bouwplan, nogmaals meegeteld worden.
Algemene bouwregels
In deze regel zijn algemene bouwregels opgenomen, die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling wordt voor een aantal zaken expliciet aangegeven, dat deze als strijdig gebruik worden aangemerkt en daarmee onder het verbod vallen zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo. Indien in een bepaald geval gebruik in strijd met bijvoorbeeld de bestemmingsomschrijving van een bestemming wordt geconstateerd, dan is er sprake van een overtreding, waartegen kan worden opgetreden.
Seksinrichtingen als strijdig gebruik
Aangezien seksinrichtingen vanaf 1 oktober 2000 als een normale bedrijfs-/dienstverlenende activiteit worden aangemerkt, moet het bestemmingsplan zich expliciet uit te spreken over het al of niet bieden van mogelijkheden voor vestiging van dergelijke inrichtingen. De gemeente Soest kent de regeling, dat seksinrichtingen in alle bestemmingsplannen zijn uitgesloten, met uitzondering van één bestaande massagesalon aan de Lange Brinkweg. In het voorliggende plangebied worden dergelijke inrichtingen niet gewenst geacht. Ze zijn dan ook expliciet als strijdig gebruik aangemerkt.
Algemene afwijkingsregels
Het plan bevat een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken. Het betreft met name:
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
De overgangsrechtelijke bepalingen zijn bindend voorgeschreven in art. 3.2.1 en 3.2.2 Bro. Deze overgangsrechtelijke bepalingen dienen om te waarborgen, dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Bouwwerken en gebruiksvormen, die al in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft een optie.
Slotregel
Hier is bepaald hoe de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De verbeelding is IMRO-gecodeerd getekend, conform IMRO2012. Voor de verbeelding is aangesloten bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, welke bindend is voorgeschreven in de ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting ontstaan om indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, onder meer voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Eén en ander dient vast te worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is nodig voor die ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, geen privaatrechtelijke overeenkomsten wordt gesloten. Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Voor deze bouwlocatie zal de gemeente Soest met de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst sluiten, waarin een planschadeovereenkomst wordt opgenomen. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. De overeenkomst zal worden gesloten voordat het ontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd.
Het plan wordt door een projectontwikkelaar ontwikkeld. Het plan heeft derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeente Soest.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt toegestuurd aan de volgende diensten en instanties:
De resultaten van het overleg met deze partijen worden t.z.t.ook in een bij de toelichting behorende bijlage weergegeven.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Dan kan een ieder bij de gemeenteraad een zienswijze naar voren brengen. In een aparte nota van zienswijzen wordt inzicht geboden in de strekking van de zienswijzen. De gemeenteraad zal vervolgens kennis nemen van deze zienswijzen en het bestemmingsplan vaststellen.
Voorafgaand aan het opstellen van het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan, heeft er veelvuldig overleg plaats gevonden met belanghebbenden en omwonenden van de bouwlocatie.
Het plan is tevens voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) en zij hebben op 7 oktober 2016 een positief advies gegeven (zie Bijlage 10 Advies CRK).
Belanghebbenden zijn door de ontwikkelaar geïnformeerd over de plannen
Van 19 april 2012 tot en met 31 mei 2012 heeft ten behoeve van de inspraak het voorontwerpbestemmingsplan ‘'t Zwarte Wegje’ ter inzage gelegen. Tijdens de periode van inspraak zijn 2 inspraakreacties ontvangen. Mede naar aanleiding van de ingediende inspraakreacties is het ontwerpbestemmingsplan ''t Zwarte Wegje' tot stand gekomen en aangepast. Van de resultaten van de doorlopen inspraakprocedure wordt in een bij de toelichting behorende Nota van inspraak en vooroverleg verslag gedaan.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan diverse diensten en instanties. De instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan of hebben geen reactie gegeven.
In de nota staat dat er een bouwweg via Kampweg 84 wordt gerealiseerd. Dit is niet meer mogelijk aangezien er een nieuwe woning op Kampweg 84 is gerealiseerd. Met de klankbordgroep is besproken dat het bouwverkeer via het Zwarte Wegje zal rijden.
De Nota van inspraak en vooroverleg die onderdeel uitmaakt van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan ''t Zwarte Wegje' is als Bijlage 11 Nota van inspraakreacties en vooroverleg artikel 3.1.1. Bro toegevoegd bij dit plan.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 16 maart tot en met 26 april 2017 ter inzage gelegd. Binnen deze periode van terinzagelegging hebben zes personen een zienswijze ingediend. Deze reacties zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke reactie en tot slot is aangegeven of de zienswijze aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van dit bestemmingsplan.
Naar aanleiding van de zienswijzen is het bouwveiligheidsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 12 Bouwveiligheidsplan toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Tevens zijn op basis van voortschrijdend inzicht de volgende ambtelijk aanpassingen doorgevoerd:
De nota is als Bijlage 14 Nota van zienswijzen toegevoegd aan dit bestemmingsplan.