direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg - 4 (Groesbeekseweg 327)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP9004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het terrein van zorginstelling "Joachim & Anna". Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een aantal wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg dat door de raad op 24 maart 2014 is vastgesteld. Door veranderde inzichten over zorg en wijzigingen is de financiering van de AWBZ gewijzigd. Voor een aantal van deze wijzingen is een aanpassing van het bestemmingsplan nodig.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in Groenewoud - Kwakkenberg. Het plangebied wordt begrensd aan de westzijde door de Groesbeekseweg. Aan de noordzijde door de Villandry. En de zuidzijde door de Bosweg.

De gronden in het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Hatert, sectie I, nummer 599. Het plangebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 49750 m2.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0001.jpg"

Figuur 1: afbeelding van plangebied in omgeving).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg. Dit bestemmingsplan is door de raad op 24 april 2013 vastgesteld; het plan is op 29 januari 2014 onherroepelijk geworden.

De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat het bouwvlak om de bestaande bebouwing is gepositioneerd.

Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is momenteel in gebruik als zorglocatie.

Op het terrein van Joachim en Anna zijn er in de huidige situatie:

  • plaatsen voor somatische cliënten
  • verpleeghuisplaatsen voor mensen met dementie (PG)
  • intervalplaatsen
  • logeerplaatsen
  • plaatsen palliatieve terminale zorg (Hospice De Linde)

De Waalboog biedt specifiek op locatie Joachim en Anna specialistische (verpleeghuis) zorg- en behandeling aan mensen met een complexe psychogeriatrische zorgvraag en aan mensen met een gecombineerde zorgvraag van somatiek en psychiatrie. Tot slot biedt zij op deze locatie ook palliatief terminale zorg in haar hospice De Linde.

De Waalboog biedt op locatie Joachim en Anna ook zorg aan mensen die tijdelijke hulp, verzorging of begeleiding nodig hebben.

  • Herstelzorg: tijdelijk verblijf in een appartement
  • Revalidatie. Op locatie Joachim en Anna Specialistisch Zorg- en Behandelcentrum biedt De Waalboog op basis van een CIZ-indicatie revalidatie of herstelgerichte verpleeghuiszorg.
  • Logeren op een TOP-kamer of PG-verpleegafdeling. Deze logeermogelijkheid is bedoeld voor mensen die tijdelijk lichte zorg of ondersteuning nodig hebben, maar die niet in aanmerking komen voor een Wlz-indicatie.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Om aan de specialistische doelgroepen zorg, welzijn en wonen conform de eisen van deze tijd te bieden is vernieuwing van een groot deel van de gebouwen op de locatie Joachim en Anna de komende jaren aan de orde. De paviljoens die dateren uit 1976 en 1996 zijn dringend aan vervanging toe. De aaneengesloten paviljoen structuur voldoet niet meer aan de eisen en wensen die vanuit de toekomstige zorgverlening gesteld worden. Ook doet de huidige bebouwingsstructuur geen recht aan de bijzondere landschappelijke kwaliteiten van de locatie.

Stichting de Waalboog wil de bestaande bebouwing gefaseerd vervangen door nieuwbouw. Het aantal cliënten van Joachim en Anna blijft met de beoogde ontwikkeling min of meer gelijk.

2.2.1 Functies

Wonen/ Werken/Recreatie

Voor de toekomstige situatie is het de ambitie om een groen en parkachtig zorglandschap te creeren. Daarbinnen zullen diverse doelgroepen verblijven in losstaande gebouwen in het landschap. Rond de verblijfsgebouwen zullen (besloten) tuinen worden aangelegd. Groene hagen dienen als een natuurlijke afscheiding van tuinen en de gehele locatie. Centraal gelegen komen de functies voor behandeling, ondersteunende diensten, activiteiten en recreatie. Dit gebeurt deels in nieuwbouw en deels in een gerenoveerd gebouw waar voorheen de kapel, de keuken en de facilitaire dienst gevestigd waren. Onderdeel van deze functies is een brasserie met een terras. De diverse functies zijn goed te bereiken d.m.v. verschillende routes over het terrein.

Bereikbaarheid/ Veiligheid

Vlakbij de entrees van de gebouwen is parkeren aanwezig en wordt één entree specifiek toegankelijk voor fietsverkeer. Op diverse plaatsen op het terrein komen fietsparkeerplaatsen die aanwezig zijn nabij de gebouwen. De hoofdroute op het terrein is toegankelijk voor zwaardere voertuigen (bijvoorbeeld een vuilniswagen). De overige routes zijn geschikt voor lichtere voertuigen voor bijvoorbeeld diensten.

Op het terrein komt op diverse plekken verlichting om de veiligheid te waarborgen. Op diverse locaties zal verlichting aanwezig zijn op het moment dat het personeel ter plaatse is en verder wordt verlichting toegepast op een duurzame manier om energie te besparen en om verstoring van fauna te voorkomen.

Overige functies

Op het terrein worden verschillende greppels (wadi's) gerealiseerd om het water goed te laten infiltreren in de bodem.

2.3 Stedenbouwkundige karakteristieken

Voor de ontwikkeling Joachim en Anna is het uitgangspunt de bijzondere setting van de locatie, gelegen tussen de Groesbeekseweg en het (bos)landschap Mariënboom, ten volle te benutten. Kenmerkend is het reliëf: het landschap loopt langzaam glooiend op vanaf de Groesbeekseweg naar de bosrand aan de oostzijde van de locatie. In de huidige situatie is dit reliëf grotendeels gemaskeerd doordat het terrein bijna volledig bebouwd is. Het reliëf is in de huidige situatie vooral zichtbaar in de “getrapte” hoogteopbouw van de bebouwing.

Benutten landschappelijke setting

De nieuwe stedenbouwkundige opzet maakt de landschappelijke setting weer nadrukkelijk zichtbaar en beleefbaar. Langs de Groesbeekbeekseweg wordt het groene profiel zo veel mogelijk hersteld: langs de noordzijde van de weg wordt een royale groene zone gerealiseerd (met een wisselende breedte). Het parkeren wordt grotendeels weggehaald uit deze zone. Alleen aan de noordzijde langs de Groesbeekseweg worden parkeerplaatsen ingepast. Door deze parkeerplekken landschappelijk in te passen kan toch het gewenste groene beeld ontstaan. Voor de toekomstige situatie is het de ambitie om een groen en parkachtig zorglandschap te creëren, waarbij cliënten en personeel van Joachim en Anna in een groene setting wonen en werken.

In de dwarsrichting van de locatie wordt een 'groene wig' gerealiseerd: een open groene ruimte tussen de Groesbeekseweg en het bos van Mariënboom. Hierdoor is er vanaf de Groesbeekseweg en de aanliggende wijk Groenewoud weer een duidelijke zichtrelatie met het boslandschap. De locatie krijgt een sterk groen karakter.

Ontsluitingsstructuur

De locatie krijgt net als in de bestaande situatie een hoofdontsluiting aan de Groesbeekseweg, gesitueerd op de huidige ontsluitingen een tweede ontsluiting vanaf de Boweg, wel komt er een separate langzaam verkeersontsluiting bij. Over de locatie wordt een ontsluitingsweg aangelegd waardoor de verschillende over de locatie verspreide gebouwen bereikbaar zijn. De parkeervoorzieningen zijn op een aantal plekken geconcentreerd: met name in twee grotere parkeerclusters aan de noord-westzijde langs de Groesbeekseweg en langs de Bosweg. Door het parkeren met name aan de randen van de locatie op te lossen wordt voorkomen dat er doorgaand autoverkeer over het terrein ontstaat. Voor voetgangers wordt op het terrein een fijnmazige padenstructuur aangelegd.

Bebouwingstypologie

Op de locatie wordt de nieuwbouw gerealiseerd in de vorm van vrijstaande en alzijdig georiënteerde gebouwen. Daarnaast blijven twee bestaande gebouwen gehandhaafd op de locatie: de Kapel die dienst doet als multifunctionele ruimte en het recent gerealiseerde gebouw aan de Bosweg. De toekomstige huisvesting wordt geconcentreerd in een aantal vrijstaande gebouwen, met daartussen veel ruimte voor groen. Hierdoor krijgt de locatie een parkachtig karakter en ontstaat een 'heilzame' groene leefomgeving voor de cliënten van Joachim en Anna. Op het terrein moet het beeld ontstaan van gebouwen die vrij in het landschap staan. Er moet voldoende afstand tussen de verschillende gebouwen blijven waardoor mooie en royale groene ruimtes tussen de gebouwen kunnen ontstaan. In de dwarsrichting van de locatie wordt een zone vrijgehouden van bebouwing. Hierdoor ontstaat de 'groene wig' als verbinding tussen de Groesbeekseweg en het boslandschap aan de noordoostzijde. Om een ontspannen en parkachtige groene setting te realiseren moeten de gebouwen een beperkte omvang hebben, met een bouwhoogte van maximaal twee lagen met kap. Dit sluit ook goed aan op de intentie van stichting de Waalboog om de gebouwen zo vorm te geven dat voor de cliënten een 'huiselijk' gevoel ontstaat. Dit moet mede vorm krijgen door de architectonische vormgeving van de gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0002.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.

Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Hiervan zijn 13 onderwerpen van 'nationaal belang' afgeleid, waarvoor centrale sturing nodig wordt geacht en waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en haar bevoegdheden wil inzetten. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen, tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg -en waterbeheer, defensieterreinen of Rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere planologische kernbeslissingen (pkb's) en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd, met als doel deze te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te beperken. Voorbeeld hiervan is de mogelijkheid om bij uitwerkings- en wijzigingsplannen de laddertoets pas uit te voeren bij de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan. Met de gewijzigde ladder zijn de drie treden uit de vorige ladder komen te vervallen. De nieuwe ladder luidt als volgt (artikel 3.1.6 lid 2 Bro): "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."

Conclusie

Het vigerende bestemmingsplan maakte al maatschappelijke voorzieningen mogelijk, daarom is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en ambities over thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht), en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden.
De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.

De doelstelling van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:

Gezond: een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, en de bescherming van onze flora en fauna
Veilig: voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En aandacht voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid
Schoon: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie
Welvarend: een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen

Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.

Voor de uitvoering hanteert de provincie vier 'doe-principes':

  • Doen: De provincie kijkt breed met focus en zoekt actief ruimte.
  • Laten: De provincie stimuleert niets buiten haar visie.
  • Zelf: De provincie neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld.
  • Samen: De provincie werkt samen met partners en stimuleert innovatie en kennisdeling.

Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid.

Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen en werklocaties is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatie-afweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2018). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.

In hoofdstuk 4 wordt op de verschillende aspecten ingegaan.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

3.3 Relevant gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Nijmegen 2013

In december 2013 heeft het College van B&W de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Duurzame stedelijke ontwikkelingen staan centraal in de structuurvisie, dit basisprincipe hangt samen met de volgende drie integrale ruimtelijke pijlers:

  • Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling.
  • Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven.
  • Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).

Meer dan in de afgelopen jaren zet de gemeente Nijmegen, samen met partners, in op organisch en vraaggericht ontwikkelen, waar mogelijk in minder complexe projecten. De uitdaging is om daarbij het aanbod beter toe te snijden op de vraag vanuit de markt met meer aandacht voor de wensen van bewoners door burgerparticipatie, maatwerk, tijdelijk gebruik van leegstaande gebouwen en braakliggende terreinen, innovatieve oplossingen en een focus op duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit betekent dat we zorgvuldig omgaan met de ruimte in en om de stad. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong.

De ruimtelijke inrichting van steden wordt steeds meer een doorslaggevende economische concurrentiefactor. Hoge ruimtelijke kwaliteit wordt steeds belangrijker in de concurrentiestrijd met andere steden. Steden worden aantrekkelijker door samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en bewoners te stimuleren, door een goede bereikbaarheid op openbaar vervoersknooppunten en door het aanbieden van toplocaties voor talent en investeerders. Minstens zo belangrijk is het ontwerpen en aanbieden van concurrerende woonmilieus, met hoogwaardige voorzieningen, voldoende recreatiemogelijkheden, cultuur en leefkwaliteit. We zullen steeds meer met gemengde bestemmingen in bestemmingsplannen werken, om economische kansen mogelijk te houden.

3.3.2 Conclusie

Het hierboven genoemde beleid staat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 M.e.r.-beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van een maatschappelijke voorziening wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare dan wel een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect.


In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verderop in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.

4.2 Wonen

4.2.1 Woonvisie Nijmegen 2009-2020


Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:

Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. De Gemeente richt zich op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad.

Bewoners binden: is het tweede centrale uitgangspunt. De Gemeente zorgt dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als de Gemeente rekening houdt met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij de Gemeente ook als kwaliteitsimpuls de kansen benut om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook (zorg)voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.

4.2.2 De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020

Op 28 februari 2014 is er een nieuwe woningmarktverkenning “De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020” vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse locaties.

Huize Joachim en Anna ligt in de wijk Groenewoud. Eén van de opgaven uit de Woonvisie Nijmegen is extra aandacht voor huisvesting van wonen met zorg.

4.2.3 Zorginstelling "De Waalboog"

Op het terrein van Joachim en Anna zijn er in de huidige situatie:

  • plaatsen voor somatische cliënten
  • verpleeghuisplaatsen voor mensen met dementie (PG)
  • intervalplaatsen
  • logeerplaatsen
  • plaatsen palliatieve terminale zorg (Hospice De Linde)

De Waalboog biedt specifiek op locatie Joachim en Anna specialistische (verpleeghuis) zorg- en behandeling aan mensen met een complexe psychogeriatrische zorgvraag en aan mensen met een gecombineerde zorgvraag van somatiek en psychiatrie. Tot slot biedt zij op deze locatie ook palliatief terminale zorg in haar hospice De Linde.

De Waalboog biedt op locatie Joachim en Anna ook zorg aan mensen die tijdelijke hulp, verzorging of begeleiding nodig hebben.

  • Herstelzorg: tijdelijk verblijf in een appartement
  • Revalidatie. Op locatie Joachim en Anna Specialistisch Zorg- en Behandelcentrum biedt De Waalboog op basis van een CIZ-indicatie revalidatie of herstelgerichte verpleeghuiszorg.
  • Logeren op een TOP-kamer of PG-verpleegafdeling. Deze logeermogelijkheid is bedoeld voor mensen die tijdelijk lichte zorg of ondersteuning nodig hebben, maar die niet in aanmerking komen voor een Wlz-indicatie.

Het betreft hier een invulling van wonen met zorg voor een doelgroep die al op deze locatie gehuisvest is. Het aantal bewoners blijft nagenoeg gelijk (200 - 220 personen).

Alle gebouwen (m.u.v. Kapel en Bosweg) worden gesloopt. Er komt nieuwbouw voor:5 woonclusters, ontmoetings-en activiteitenruimte incl. dagbehandeling, Fysio/ Tandarts/ Pedicure, overige behandelfaciliteiten en kantoorfaciliteiten. Het terrein wordt waar mogelijk open gesteld voor de buurtbewoners.

Conclusie

Het plan past binnen het wonen met zorg beleid.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt aan de Groesbeekseweg en de Bosweg en wordt voor het gemotoriseerd verkeer via deze wegen ontsloten. De Groesbeekseweg functioneert als een gebiedsontsluitingsweg de Bosweg is een erftoegangsweg binnen een 30km/u zone.

Langzaam verkeer

Het plangebied wordt vanuit de Groesbeekseweg en de Bosweg ontsloten voor door de voetganger en de fietser.

Openbaar vervoer

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Groesbeekseweg. Deze bevinden zich op ca. 80m. loopafstand.

4.3.2 Expeditie

Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer.

4.3.3 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening(2016).

De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied 'Joachim Anna, Groesbeekseweg' valt in gebied "rest bebouwde kom".

Er kunnen voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein worden gerealiseerd. Binnen de bestemming Maatschappelijk en binnen de aanduidingen Groen - parkeerterrein en Groen - 'specifieke vorm van groen - parkeren' is parkeren toegestaan.

4.3.4 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor overige gebieden binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.

Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg met maximumsnelheid van 30 km/h.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt en/of een omgevingsvergunning nodig heeft. In het nieuwe bestemmingsplan zal de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld worden aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Hierbij zijn alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid, geur, stof, gevaar, verkeer en visuele aspecten van belang. De Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen is een verbijzonderde afgeleide van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Naast de afstandseisen uit de VNG-brochure moet uiteraard ook rekening worden gehouden met overige milieuhinder die aan de orde kan zijn bij bepaalde bedrijfscategorieën, waaraan speciaal overheidsbeleid en hierop gerichte jurisprudentie nadere invulling geven. Hierdoor wordt ook rekening gehouden met hinder die buiten de kaders van de VNG-brochure valt, zoals bijvoorbeeld de afstanden die dienen te worden aangehouden bij percelen waar gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden, of geluidhinder als gevolg van menselijk stemgeluid etc..

Het enige bedrijf in de buurt dat invloed heeft op het plangebied is het tankstation Tinq, Groesbeekseweg 297. Het perceel van dit tankstation is omsloten door het perceel van Joachim en Anna. Volgens de VNG brochure is een benzine tankstation zonder LPG een categorie 2 bedrijf met een richtafstand van 30 meter. Gezien het feit dat het hier een gemengd gebied betreft kan deze afstand worden teruggebracht tot 10 meter. Dit onbemande benzine tankstation valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) maar heeft wel gevaarafstanden waarmee rekening dient te worden gehouden voor de goede ruimtelijke ordening. Voor onbemande tankstations geldt bijvoorbeeld een vergunningplicht indien er binnen de 20 meter van de dichtstbijzijnde afleverzuil sprake is van bebouwing. De afstand tot aan de huidige bebouwing is 25 meter. Het bouwvlak van de nieuwe ontwikkeling wordt opzelfde afstand van het tankstation afgelegd waardoor er zeker geen sprake is van vergunningplicht of een risico voor de toekomstige bewoners van Joachim en Anna van de afleverzuil.

De tankauto die benzine komt afleveren kan ook een risico veroorzaken op het plangebied. De afstand van de opstelplaats van de tankauto tot aan het bouwvlak is meer dan 30 meter. In een risicoberekening door het RIVM (Memo “Beschouwing risico's benzinetankstations voor omgevingsveiligheid”, 23 juni 2017) is vast komen te staan dat de PR 10-6 contour van het afleveren in een worst case situatie op 24 meter ligt. Hier wordt in de onderhavige situatie aan voldaan.

Conclusie

Vanuit de milieuzonering is er geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.

De geluidgevoelige functies liggen binnen de zone van de Groesbeekseweg. Voor deze weg is akoestisch onderzoek verricht.

De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hoge waarde worden vastgesteld. In de Wgh en “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan deze voorwaarden omschreven.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat bij de geluidgevoelige functies de voorkeurswaarde vanwege wegverkeer op de Groesbeekseweg wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 54 dB.

Een hogere waarde procedure is noodzakelijk. De geluidgevoelige functies kunnen alleen worden gerealiseerd als er een hogere waarde is vastgesteld van 54 dB.

In geval van onzelfstandige woningen voldoet het plan aan het ontheffingscriterium “de onzelfstandige woningen vervangen bestaande bebouwing”. Daarnaast moeten de gebouwen zo worden georiënteerd zodat ze:

  • een geluidluwe zijde hebben;
  • een tuin aan de geluidluwe zijde hebben;
  • een slaapkamer aan de geluidluwe zijde hebben, als de geluidbelasting meer dan 53 dB bedraagt.

Bij de geluidgevoelige functies moet worden voldaan aan de geluidweringseisen, zodanig dat voor de toegestane binnenwaarden minimaal wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit. Dit aspect is pas bij de omgevingsvergunning aan de orde.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsing aan regelgeving

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

  • a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 ìg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 ìg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ìg/m3  
1 juni 2011  

Tabel: luchtkwaliteit

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.

In het onderhavige plan bestaat het voornemen om op de locatie de zorgwoningen te vervangen door nieuwbouw. Het programma blijft hetzelfde zo ook het aantal inwoners. De verwachting is dat de netto toename geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer zal veroorzaken. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

In de landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • geen afstandscriterium;
  • niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);
  • GGD heeft het advies “niet in 1e lijnsbebouwing” aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.

De wegen in de omgeving van het plan zijn geen drukke gemeentelijke wegen met meer dan 10.000 mvt/etmaal. Ter hoogte van het plan overschrijden de concentraties stikstofdioxide de grenswaarden niet (tot 25 ìg/m3 stikstofdioxide). Er gelden geen beperkingen voor de realisatie van ook gevoelige bestemmingen. Zie onderstaande figuur met de concentraties stikstofdioxide in 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0003.png"

Stikstofdepositie

Voor het berekenen van de effecten van stikstofdepositie is net als bij luchtkwaliteit de netto verkeersaantrekkende werking van belang. Als die bekend is kan berekend worden of het plan een toename aan depositie veroorzaakt op het dichtstbij gelegen naturagebied, Rijntakken. Uit een eerste globale berekening is reeds gebleken dat een forse toename (12000 mvt/etmaal bij 5% vrachtverkeer en 1% stagnatie) van verkeer nodig is om een overschrijding van de grenswaarden te veroorzaken. De verwachting is gerechtvaardigd dat de netto toename ruimschoots binnen die grens blijft.

Eind mei 2019 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Raad van State heeft een streep gezet door het PAS. Iets specifieker: de Raad van State heeft geoordeeld dat het PAS niet meer gebruikt mag worden voor het geven van toestemming voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Er moet per geval een stikstofbeoordeling worden gemaakt om in beeld te brengen of wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming (Wnb).

Volgens de stikstofberekeningen is de stikstofdepositie voor deze ontwikkeling niet hoger dan 0,00 mol/ha/jr (zie Aerius-rapport in bijlage). Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (Rijntakken e.a.) zijn dus op voorhand uit te sluiten. Daarmee is er dan ook geen Wnb-toestemming stikstof nodig en wordt voldaan aan de Wnb.

4.7 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Er liggen in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen die een PR hebben over het plangebied. Alleen de invloedsgebieden van enkele transportassen zoals het spoor van Nijmegen naar Den Bosch en de Waal hebben een invloedsgebied over het plangebied liggen. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt hiervoor verwezen naar de standaardtekst op pagina 34 van de beleidsvisie externe veiligheid van Nijmegen (februari 2014).

Conclusie

Vanuit externe veiligheidsrisico's zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.8 Bodem

Bodem

Op de locatie is in het verleden een bodemsanering uitgevoerd. Nabij het vulpunt van de ondergrondse tanks was een sterke verontreiniging aangetoond. De verontreiniging is in 2002 gesaneerd. Hierbij is een geringe restverontreiniging met licht verhoogde gehalten aan minerale olie in de grond achtergebleven. De beide ondergrondse tanks zijn gesaneerd en afgevoerd van de locatie. De gemeente Nijmegen is op 6-2-2003 akkoord gegaan met de uitgevoerde bodemsanering (brief met kenmerk G640/HJNijland/.2.31009).

De bodemkwaliteit is verder beoordeeld op basis van de volgende bodemonderzoeken:

  • Verkennend bodemonderzoek Groesbeekseweg 327 te Nijmegen, Geofox Lexmond, projectnr. 20092321/SBAR, d.d. 27-11-2009;
  • Verkennend bodemonderzoek Groesbeekseweg te Nijmegen, Geofox Lexmond, projectnr. 20101353/RLIE, d.d. 10-6-2010;
  • Verkennend bodemonderzoek Groesbeekseweg 327 te Nijmegen, Geofoxx, rapport 20180323_b1RAP, d.d. 19-7-2018;
  • Nader bodemonderzoek Groesbeekseweg 327 te Nijmegen, Geofoxx, rapport 20180901_a1RAP, d.d. 17-12-2018.

Uit deze bodemonderzoeken blijkt het volgende:

  • In, globaal, de bovenste halve meter grond zijn plaatselijk lichte verontreinigingen met kwik, lood en/of PAK aanwezig;
  • Op twee plaatsen is een matige verontreiniging met PAK aangetoond. Uit het nader bodemonderzoek blijkt dat op beide plaatsen geen sprake is van een geval van bodemverontreiniging;
  • In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • Het grondwater is, conform NEN5740, niet onderzocht omdat het zich op meer dan vijf meter beneden maaiveld bevindt;
  • In de grond zijn plaatselijk zeer lichte bijmengingen met baksteen en/of ander puin aangetroffen. Er is geen asbestverdacht materiaal in de grond waargenomen.

Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetoonde lichte en matige verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik als zorginstelling. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.

Op de locatie zal gefaseerd gesloopt en gebouwd gaan worden. Het is mogelijk dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen, aanvullend bodemonderzoek nodig is.

4.9 Klimaat

De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045; 20% energiereductie in 2020) stimulering van circulaire economie (streven 10 % circulaire inkoop in 2020; circulaire regio in 2050), en klimaatdaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).

Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noopt. Nijmegen heeft zich bij het Europese Convenant of Mayors for Climate and Energy aangesloten, De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.

Daarnaast streeft Nijmegen duurzaam en meervoudig ruimtegebruik na; het plannen van geschikte functies op de juiste plaatsen in het stedelijk netwerk, zodat ontwikkelingen elkaar en de stad kunnen versterken.

Kernbegrippen voor het tegengaan van de klimaatverandering zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om middels de energietransitie als stad energieneutraal te worden. Uitgangspunt is de gebouwde omgeving van het gas te halen. Ambitie is om energiegebruik te beperken door isolatie en een op de omgeving en bezonning afgestemde verdeling van functies. Ook het zoveel mogelijk opwekken van energie, zoals bijvoorbeeld zonne-energie op bedrijfsdaken en het gebruik van restwarmte (die op het terrein voorhanden is) zijn nodig om de doelstelling te behalen.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

De ambitie voor De Waalboog zijn energieneutrale gebouwen en tevens gasloos (geen fossiele brandstoffen).

Energieneutraal bouwen wordt gedefinieerd als energieprestatie EPG = 0. Dit wordt gerealiseerd door de volgende technische voorzieningen in de nieuwbouw:

  • Goede thermische isolatiewaarden voor de gebouwschil:
    • 1. vloeren: Rc = 3,5 m2K/W
    • 2. daken: Rc = 6,0 m2K/W
    • 3. gevels: Rc = 4,5 m2K/W
    • 4. ramen: Uraam = 1,0 W/m2K (tripple glas, Uglas = 0,8 W/m2K)
  • Toepassing van LED-verlichting
  • Warmte- en koudewopwekking door warmtepompen op WKO
  • Elektriciteitsopwekking door PV-panelen op de daken
  • Zonnecollectoren voor warm tapwater

 

De gebouwen worden 'grotendeels' twee bouwlagen hoog waardoor de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd oppervlak gunstig is.

De omgeving wordt zoveel mogelijk groen ingericht met niet meer dan noodzakelijke verharding van wegen, fiets-/voetpaden en terrassen. Met het vele groen ontstaat een natuurlijke piekberging voor neerslag.

De bestaande bomen en groene inrichting in combinatie met voldoende vrije ruimte tussen de gebouwen helpen lokale oververhitting tegen te gaan.

 Het hemelwater zal volledig worden geïnfiltreerd en aangevuld met een grote Wadi aan de voorzijde van het terrein. De parkeerplaatsen zullen grotendeels in halfverharding worden aangelegd

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Afkoppeling van hemelwater in combinatie met een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.

Grotere gesloten verharde parkeervlakken dienen vermeden te worden, of voorzien te worden van voorzieningen als pergola's etc. om lokale oververhitting te beperken. De parkeerplaatsen zijn grotendeels half verhard.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.

Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw. Uitgangspunt is nieuwbouwwoningen niet meer op het gas aan te sluiten.

Om de mogelijkheden voor energiebesparing en opwekking van duurzame energie per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de woning op deze ambitie te opwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energieneutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.

Overige locaties buiten Grondwaterbeschermingsgebieden: Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een Warmte-Koude opslagsysteem. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere gebruikers van bodemwarmte en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.

4.10 Water

4.10.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.

4.10.2 Algemeen

Het plan behelst de herinrichting van het terrein van de zorginstelling Joachim en Anna aan de Groesbeekseweg. Daarbij worden de meeste bestaande gebouwen gesloopt. Slechts twee gebouwen waaronder de kapel blijven behouden. De bestaande gebouwen bestaan veelal uit één laag. De nieuwe gebouwen worden compacter dan de huidige gebouwen en bestaan vaker uit meer lagen. Het plangebied wordt daardoor groener dan het nu is.

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Groenewoud. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023 en de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wel wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen.

4.10.3 Oppervlaktewater

In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

4.10.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;
  • een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn (ter voorkoming van grondwateroverlast) maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren moeten zelf zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij moeten in dat kader zelf bouwkundige maatregelen treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.

Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de milieuatlas van de gemeente Nijmegen die te vinden is via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang voor de eventuele bouw van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.

4.10.5 Riolering/ hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Groesbeekseweg. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij de duurzame omgang met hemelwater de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer.

4.11 Flora en Fauna

4.11.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden. Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.

4.11.2 Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

Voor de Natura 2000 gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0004.png"

Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten.

4.11.3 Beschermde soorten

De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.

Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.

Op 09 mei 2018 heeft Bureau geofoxx een quick scan beschermde soorten

uitgevoerd op Groesbeekseweg 327 (notitie met kenmerk 20180323_a1RAP). Uit de quickscan blijkt dat de aanwezigheid van verblijfplaatsen voor vleermuizen niet kan worden uitgesloten. Hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk. Verder mogen er geen bomen en groen verwijdert worden binnen het broedseizoen. Verder is de zorgplicht altijd van toepassing.

In 2018 heeft een jaarrond onderzoek plaatsgevonden t.b.v. de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen. Uit dit vervolgonderzoek 23 oktober 2018 (Bureau eco adies en onderzoek, Projectcode P18109) komen de volgende conclusies:

Door geplande werkzaamheden worden drie paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis vernietigd. Het vernielen of verstoren van een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis is een overtreding van de Wet natuurbescherming (art. 3.5 Wnb).

Voor het vernietigen van drie paarverblijfplaatsen geldt het volgende:

  • Er minimaal 12 vleermuiskasten moeten worden opgehangen nabij de verblijfplaatsen die vernietigd worden (4 kasten per paarverblijfplaats);
  • de vleermuiskasten binnen maximaal 100 à 200 meter van de oorspronkelijke verblijfplaats en buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden worden opgehangen;
  • De locaties voor de alternatieve verblijfplaatsen (vleermuiskasten) door een vleermuisdeskundige moeten worden aangewezen, waarbij rekening wordt gehouden met de functies en geschiktheid voor de soort, zodat de locatie gelijk of beter van kwaliteit is, vergeleken met de oorspronkelijke situatie;
  • Vervangende paarverblijfplaatsen voor vleermuizen een gewenningsperiode van minimaal 6 maanden voorafgaand aan de start van het paarseizoen kennen. Dit betekent dat vervangende paarverblijfplaatsen uiterlijk half februari aanwezig moeten zijn als deze in hetzelfde jaar een volwaardig alternatief moeten vormen;
  • Deze kasten gemonitord worden voor een periode van 3 jaar om vast te stellen of de alternatieve verblijfplaatsen ook daadwerkelijk gebruikt worden, waarbij de kasten tevens schoongemaakt worden;
  • Het slopen van gebouwen niet plaatsvindt in de paartijd van de gewone dwergvleermuis (15 augustus tot en met 15 september).

Voor bovenstaande is echter een ontheffing op de Wt natuurbescherming noodzakelijk.

Voor het verkrijgen van een ontheffing Wet natuurbescherming is het onderzoeksrapport in combinatie met een mitigatieplan nodig ter onderbouwing van de aanvraag. Tevens zal onderbouwd moeten worden welk wettelijk belang van toepassing is op de ingreep en welke alternatieven mogelijk zijn om negatieve effecten op beschermde soorten te voorkomen. In een mitigatieplan worden maatregelen verder uitgewerkt. Voorbeelden van maatregelen zijn gefaseerd werken in tijd en ruimte. Concreet betekent dit dat vaak alleen overdag wordt gewerkt en buiten de kwetsbare periode van de gewone dwergvleermuis. Ook het vleermuisonvriendelijk maken van de gebouwen (spouwmuren laten doortochten) en realiseren van inbouwvleermuiskasten kunnen onderdeel zijn van maatregelen. Dit mitigatieplan is naast de rapportage nader onderzoek vleermuizen en een ecologisch werkprotocol een belangrijk document bij het aanvragen van een ontheffing.

4.11.4 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
4.11.4.1 Gelders Natuurnetwerk

In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd.

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.

4.11.4.2 Groene ontwikkelingszone

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0005.png"

Binnen het plangebied is GNN aanwezig. Het betreft in de huidige situatie een wei waar geiten in lopen en een locatie waar een bungalow staat. In de nieuwe situatie komt de geitenwei op deze locatie te vervallen en wordt het gebied groen ingericht met een aantal losse halfverharde parkeerplaatsen strikt t.b.v. personeel. Verder wordt de bungalow gesloopt om 2 halfverharde parkeerplaatsen te realiseren. Al met al een verbetering t.o.v. de huidige situatie.

4.11.4.3 Nationale Landschap Gelderse Poort

De Gelderse Nationale Landschappen staan symbool voor een mooi, divers en dynamisch Gelderland en hebben een boven regionale waarde. Met het Nationale landschap wordt nagestreefd om de kernkwaliteit te behouden en de landschappelijke samenhang te vergroten. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk als deze kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden.

De Gelderse Poort bestaat uit 2 deelgebieden: Ooijpolder en Rijnstrangen en de Stuwwal Nijmegen / bekken Groesbeek. De openheid van de Ooijpolder vormt een sterk contrast met de beslotenheid van de bosrijke stuwwal. Beiden zijn karakteristiek voor de deelgebieden. Het plangebied ligt niet in de directe omgeving en heeft dus geen invloed op het Nationaal Landschap Gelderse Poort.

4.11.5 Gemeentelijk beleid
4.11.5.1 Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit

Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.

4.11.5.2 Topindicator groen (2010)

In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is. Het ontwikkelgebied dient voldoende openbaar toegankelijk groen te bevatten met een diversiteit aan structuur en hoogtes (gras/struiklaag/boomlaag) wat zowel de biodiversiteit als de belevings- en gebruikswaarde bevorderd.

4.11.5.3 Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.

De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken.

In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.

Binnen het plangebied is geen groen uit de groene hoofdstructuur aanwezig.

4.11.5.4 Handboek stadsbomen (2009)

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen.
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

4.11.5.5 Hoofdboomstructuur

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

Binnen het plangebied is geen hoofdboomstructuur aanwezig. De Groesbeekseweg en de Bosweg behoren wel tot de hoofdbomenstructuur. Deze worden echter niet aangetast door de planvorming.

4.11.5.6 Bijzondere bomen

Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen.

Daarnaast zijn er een aantal bijzondere bomen aan de lijst toegevoegd. Dit zijn de bomen die een bijzondere betekenis hebben of een geplant zijn vanwege een bijzondere gebeurtenis zoals o.a. de Wilhelminaboom, Julianaboom, Beatrixboom.

Alleen de, vanaf openbaar terrein, zichtbare monumentale bomen op particulier grondgebied zijn opgenomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0006.png"

Op het terrein is 1 monumentale boom aanwezig en een aantal waardevolle bomen. De monumentale boom betreft een Hollandse Linde. De boom moet zorgvuldig ingepast worden in het plan. Het is van belang om zorgvuldig te handelen rondom deze boom. Met name de bouwfase en de reconstructiefase nabij de boom zijn cruciaal voor een duurzaam behoud. Deze boom is middels een aanduiding opgenomen op de verbeelding en zijn er binnen de bestemming Groen beschermende regels opgenomen.

Naast de Monumentale boom zijn er 5 waardevolle bomen aanwezig. Onduidelijk is waarom gekozen is voor deze bomen. Het gaat hier om bomen die een korte levenscyclus hebben en totaal vreemd zijn binnen het gebied. De inventarisatie heeft destijds plaatsgevonden door vrijwilligers. De bomen voor zover niet opgenomen / aangeduid in het bestemmingsplan vallen onder het regime van de omgevingsvergunning/kapvergunning.

4.11.5.7 Ecologie van de stad

De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, De Ooypolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad.

We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in de wijk in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Ecologische hotspots zijn waardevolle gebieden die, in relatie met de gebieden om de stad, een functie vervullen voor algemene en zeldzame soorten. Hier stemmen we het beheer af op de natuurwaarden en wordt het gebruik van die gebieden voor recreatie meer gereguleerd en gestuurd wordt. Tevens waken we bij deze hotspots voor versnippering, aantasting en doorsnijding. De ecologische waardevolle wijkspots

vervullen een rol op wijkniveau en maken het mogelijk om natuur dichtbij huis te beleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0007.png"

In de compactere stadsdelen van Nijmegen zijn de mogelijkheden om nieuwe ecologische relaties te realiseren vaak erg beperkt. Handhaving en versterking van aanwezige waarden staat hier dan ook voorop. Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn ook de tuinen van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om de burgers te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening worden daarbij onder de aandacht gebracht. Denk hierbij aan de afbreuk van de biodiversiteit en aan klimaatverandering. Minder groen in de tuin betekent minder vogels, insecten en andere dieren.

Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe of bestaande gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden.

4.11.5.8 Stad en Natuur

Op 14 november 2018 heeft de gemeenteraad de motie Natuurinclusief bouwen aangenomen. In deze motie staat expliciet genoemd dat in transformatiegebieden zoals het Waalfront plannen zodanig kunnen worden ontwikkeld/ aangepast dat ze natuurinclusief zijn. Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden. Ook groene (binnen)tuinen en groene daken dragen hieraan bij. Nijmegen is een van de groenste steden van Nederland. Niet alleen door de aanwezigheid van veel groen, maar ook vanwege de groene bestuurlijke ambities. In de stad moet duurzaam met oppervlaktewater worden omgegaan en moet een prettig leefklimaat zijn. Groen in het algemeen is goed voor het welzijn van bewoners. Door natuurinclusieve maatregelen wordt de leefomgeving voor gebouwbewonende diersoorten verbeterd en de biodiversiteit bevorderd. De groene maatregelen dragen bij aan stedelijke opgaven zoals verkoeling, waterberging en opvang van fijnstof en ze geven aanleiding voor educatie en spel.

Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om bewoners te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening zoals wateroverlast en ook droogte, hittestress en minder biodiversiteit worden daarbij onder de aandacht gebracht. Beter is nog dat bij de ontwikkeling van dit plangebied groene (binnen)tuinen, groene daken en gevelgroen wordt mee ontworpen zodat verstening van de tuinen vanaf het begin zoveel mogelijk wordt voorkomen.

4.11.5.9 Groen en gezondheid

Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de (school-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.

4.11.5.10 Groen en klimaat

Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte eilanden in overmatig stenige omgevingen en door het Fijnstof probleem krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.

4.11.5.11 Ambities voor groen in relatie tot water

Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling

4.12 Cultuurhistorie

Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Gemeentelijk beleid

Monumentenverordening

De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie, monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.

Aandachtslijst Cultureel Erfgoed

De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld. Diverse gebouwen en objecten in Nijmegen Zuid staan op de aandachtslijst.

Nota Cultureel Erfgoed

Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013).

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0008.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0009.png"  
Uitsnede uit de Cultuurhistorische Beleidskaart van de gemeente Nijmegen met in groen indicatie van het plangebied  

Het plangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 3 is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en / of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen.

Cultuurhistorische analyse

Het plangebied ligt aan de Groesbeekseweg, op een hellend terrein aan de voet van de stuwwal. Het plangebied heeft lang buiten de stad gelegen en raakt pas bebouwd in 1926 wanneer er het door Oscar Leeuw ontworpen Huize St. Anna verrijst. Het terrein rond het huis wordt ingericht als tuin. In de 60-er jaren wordt er aan de noordzijde een groot en voor die tijd modern, door J.J.M. van Halteren en Zn ontworpen, nieuw verzorgingstehuis met bijbehorende kapel gebouwd, waarna in 1972 het oude Huize St. Anna wordt afgebroken. Op de plaats daarvan wordt de huidige bebouwing toegevoegd.

De oostzijde van het terrein is van 1928 tot 1972 in gebruik geweest als begraafplaats. Na de sloop van het oude Huize St. Anna is de begraafplaats geruimd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0010.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0011.jpg"  
Voorzijde Huize St. Anna in de 60-er jaren plus voormalige begraafplaats. Fotografen onbekend  

Cultuurhistorische waarden in het plangebied

In het plangebied bevinden zich geen monumenten of panden die op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed staan. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan het landgoed Villandry waarvan het landhuis Villa Villandry als gemeentelijk monument beschermd is.

Cultuurhistorisch waardevolle structuren in het plangebied

In het plangebied zijn verschillende historische structuren aanwezig, die hieronder worden beschreven.

Historische wegen

  • Groesbeekseweg

Een historische weg met laanbeplanting tussen Nijmegen en Groesbeek

  • Bosweg (voormalige Scheidingsweg/Villandryweg)

Deze historische weg ligt in een natuurlijk droogdal dwars op de stuwwal en markeerde oorspronkelijk de scheiding tussen de gemeenten Nijmegen en Groesbeek.

Beide wegen komen al voor op de kaart van Tranchot en Von Muffling uit 1820. De wegen herinneren aan de ontginningsgeschiedenis van het gebied en verlenen het gebied identiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0012.jpg"

Uitsnede van de kaart van Tranchot en Von Muffling uit 1820: lichtblauw het plangebied; oranje Groesbeekseweg; groen Bosweg

Groen

De achterzijde van het perceel heeft een parkachtig inrichting met bomen en struiken en sluit daarmee aan bij het bos van het aangrenzende landgoed Villandry.

Reliëf van de stuwwal

Ten behoeve van de huidige bebouwing en verharding is het terrein gedeeltelijk geëgaliseerd. Achter de huidige bebouwing, aan de oostzijde van het terrein, is het natuurlijk reliëf nog aanwezig. De nog aanwezige helling heeft waarde vanwege de herkenbaarheid van het landschap van de stuwwal.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0013.jpg"

Het plangebied op de AHN3 in rood, de blauwe pijl markeert het droogdal van de Bosweg

Cultuurhistorisch waardevolle objecten

Kapel in 1960 ontworpen door het architectenbureau J.J.M. van Halteren en Zn. (Den Bosch).

Het gebouw is geen monument en staat evenmin op de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed.

De kapel is uitgevoerd in beton en glas en heeft grote glas-in-loodramen van Ted Felen. Het is een laat, functionalistisch werk van de architect Van Halteren en zijn zoon, die daarvoor in een meer traditionalistische stijl bouwde en neemt daarmee een bijzondere plaats in in diens oeuvre. Het gebouw heeft daarmee architectonische waarde.

Daarnaast heeft het gebouw, als uitdrukking van de religieuze ouderenzorg die al bijna een eeuw op deze locatie plaatsvindt, cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0014.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0015.jpg"  
Exterieur en interieur van de kapel (foto Waalboog en Ted Felen (bron RCE)  


Bestemmingsplanherziening

Dit bestemmingsplan maakt geen wijzigingen mogelijk in de historische wegenstructuur.

De kapel wordt ingepast in de nieuwe ontwikkeling en blijft in gebruik. Dit is vanuit cultuurhistorie bezien een positieve ontwikkeling. Vanuit cultuurhistorie is het wenselijk dat de nieuwbouw zorgvuldig in het landschap wordt gepositioneerd en het reliëf van het onderliggende landschap van de stuwwal zoveel mogelijk herkenbaar en beleefbaar blijft.

4.13 Archeologie

Rijksbeleid

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.

Het Besluit Ruimtelijke Ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Ook dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet.

Gemeentelijke beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.

Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.

Archeologie in het plangebied

Het plangebied Groenewoud Kwakkenberg - 4 ligt volgens de Archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen (2012) in een gebied met waarde archeologie 3 (afb. 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0016.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0017.png"  

Afb. 1 Uitsnede van de archeologische beleidskaart Nijmegen met in blauw het plangebied

Een waarde 3 gebied heeft een zeer hoge archeologische waarde, die door een dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.

Het plangebied ligt binnen een uitgestrekt terrein met een zeer hoge archeologische waarde. Het betreft terrein Z-09 Nijmegen-Oost, dat is beschreven in de catalogus die bij de beleidskaart hoort. Binnen dit, in het stuwwallenlandschap van Nijmegen-Oost gelegen, terrein zijn verschillende vindplaatsen aangetoond. Tot de oudste behoren overblijfselen van grafvelden en nederzettingen uit de Bronstijd en vroege ijzertijd. Het merendeel van de vindplaatsen dateert uit de Romeinse periode. Hiertoe behoren de legerkampen op het Kops Plateau, de castra op de Hunerberg en de uitgestrekte grafvelden langs de voormalige Romeinse wegen. Ook het tracé van het aquaduct, dat vanuit Berg en Dal de legerkampen van drinkwater voorzag ligt in de nabijheid van het plangebied. Een deel van de terreinen die tot dit tracé behoren is met het collegebesluit van 29 januari 2019 voorgedragen als Unesco Werelderfgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0018.jpg"

Afb. 2 Genomineerde terreinen van de Romeinse Limes: in rood de kernzone en in blauw de bufferzone; in groen het plangebied Groenewoud Kwakkenberg - 4.

Het plangebied zelf raakt pas aan het begin van de 20ste eeuw bebouwd met Huize St. Anna. Er is dan eveneens een begraafplaats op het terrein. Huize St. Anna is in 1972 gesloopt en vervangen door de bestaande nieuwbouw waarmee praktisch het hele gebied bebouwd en verhard is geraakt. De begraafplaats is geruimd.

In 2018 is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO) in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de geo(morfo)logische en/of bodemkundige opbouw situatie evenals in eventuele bodemverstoringen, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting op te kunnen stellen.

De conclusie van dit onderzoek was dat de voor het plangebied bestaande hoge archeologische verwachtingswaarde niet kon worden aangetoond. Er zijn bij het onderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Evenmin zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologisch niveau dan wel vindplaats binnen het plangebied. In het centrale en westelijke deel van het plangebied worden vanwege de verstoringsgraad geen vindplaatsen meer verwacht. Resten van het oude Huize St. Anna zijn niet geheel uit te sluiten maar de kans op aanwezigheid hiervan wordt vanwege het ontbreken van aanwijzingen hiervoor in de boringen en de vrijwel overeenkomstige locatie met een deel van de huidige bebouwing laag ingeschat. In het oosten van het plangebied is met uitzondering van de voormalige begraafplaats mogelijk nog een intact bodemprofiel aanwezig, bodemvorming is echter niet aangetroffen. Afbeelding 3 illustreert deze conclusie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP9004-VG01_0020.jpg"

Afb 3 Advieskaart uit RAAP-notitie 6395

Bestemmingsplanregels

Met dit bestemmingsplan worden, op grond van de resultaten van het in het plangebied uitgevoerde archeologisch onderzoek, de regels voor een groot deel van het plangebied aangepast ten opzichte van die in het in 2017 vastgestelde bestemmingsplan Nijmegen Groenewoud – Kwakkenberg.

Het oostelijke deel van het plangebied, buiten de bestaande bebouwing en waar mogelijk nog sprake is van een intact bodemprofiel, behoudt de bestaande dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3.

Voor het overige deel van het plangebied wordt in dit bestemmingsplan vanwege de met het onderzoek aangetoonde verstoringsgraad geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Benodigd onderzoek

Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van de initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.

Belangrijk zijn de uitgangspunten van het gemeentelijk archeologiebeleid: streven naar behoud in situ en enkel daar waar nodig en noodzakelijk onderzoek ter behoud ex situ. Daar waar geopteerd wordt voor behoud in situ zijn parameters als behoud van huidige waterhuidhouding, grondsamenstelling en gronddruk van belang.

In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is en de beleidsuitgangspunten indachtig, bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.

Bescherming Romeinse Limes

Binnen het bestemmingsplangebied Groenewoud Kwakkenberg – 4 bevinden zich geen gronden die onderdeel uitmaken van de Romeinse Limes en die zijn aangewezen als terreinen met een beschermde status. Dit bestemmingsplan maakt derhalve geen activiteiten mogelijk die kernkwaliteiten van de Romeinse Limes aantasten.

Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet

Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoed. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).

Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het

bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

5.2.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsplanregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is.

Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
  • werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid
5.2.3 Algemene regels

Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:

  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: regels over beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nutte en ondergronds bouwen.
  • Algemene gebruiksregels: er zijn regels opgenomen over het toestaan van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is een bepaling over evenementen opgenomen en wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingen in hoofdstuk 2.
  • Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
  • Overige regels: in de overige regels staan bepalingen omtrent parkeren opgenomen. Daarnaast is een bepaling opgenomen over de uitsluiting van bepalingen van de bouwverordening en is uitleg opgenomen over de voorrang van dubbelbestemmingen op enkelbestemmingen.

5.3 Beschrijving per bestemming

Enkelvoudige bestemming

Groen

De in het plangebied voorkomende groenvoorzieningen zijn voorzien van de bestemming Groen. Binnen de meeste overige bestemmingen zijn ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat niet al het groen ook als groen bestemt hoeft te worden. Zo zijn bijvoorbeeld binnen de bestemming Verkeer ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat bermen niet als groen bestemt hoeven te worden. Binnen de bestemming Groen zijn ook bijbehorende voorzieningen als in- en uitritten en fiets- en voetpaden mogelijk. Tevens zijn wadi's, water, overstortvijvers, rioolbuffers en geluidwerende voorzieningen mogelijk. In de bestemming Groen is parkeren alleen toegestaan binnen de aanduiding 'parkeerterrein' en de specifieke vorm van groen - parkeren.

Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor gebouwen t.b.v. begeleid wonen met permanent aanwezige zorg (24- uurs zorg), met ondergeschikte detailhandel en/of dienstverlening.

Waarde - Archeologie 3

In gebieden met waarde 3 (terreinen van zeer hoge archeologische waarde) geldt een archeologische (dubbel)bestemming. Ten behoeve van de dubbelbestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht waarvoor grondwerk wordt verricht dieper dan 30 cm onder het maaiveld, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden voldoende zijn vastgesteld. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken- en werkzaamheden vereist. Deze dubbelbestemming beslaat bijna het gehele plangebied.

Algemene aanduidingsregels

Behalve bestemmingen en een dubbelbestemming zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen de dubbelbestemming met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel op de verbeelding als in de planregels voor.

In dit bestemmingsplan komen verschillende functie- als gebiedsaanduidingen (bijvoorbeeld parkeren, specifieke vorm van groen - dierenweide en specifieke vorm van groen- parkeren), bouwvlakken, maatvoeringsaanduidingen (maximum goot- en bouwhoogte) voor.

Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., ten gevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wro is er geen exploitatieplan opgesteld. De gemeentelijke kosten ten gevolge van deze ontwikkeling worden middels het heffen van leges in rekening gebracht bij de initiatiefnemer.

Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is een verhaalsovereenkomst planschade afgesloten met de initiatiefnemer waarin hij zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.

Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingsplanherziening financieel-economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan is een vooraankondiging gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg – 4 (Groesbeekseweg 327) heeft in de periode van donderdag 4 juli 2019 tot en met woensdag 14 augustus 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn 4 zienswijzen binnengekomen binnen de gestelde termijn. Op 8 juli 2019 heeft er een informatieavond plaatsgevonden.

7.2 Overleg

Na afloop van de zienswijzenperiode heeft er nog een overleg plaatsgevonden tussen VvE Vilandry en vertegenwoordigers van de Waalboog.