direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening 2019, Drielseweg 46a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1128-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Schans B.V. verkoopt en verhuurt op het adres Drielseweg 46 a kleinmechanische graaf-, grondverzetmachines en dergelijke aan landbouwbedrijven, alsmede bijvoorbeeld stratenmakers, aannemers en hoveniers. De vestiging is ook de thuisbasis voor de buitendienst, die op locatie reparatiewerkzaamheden kan verrichten bij mechanische problemen. Medio 2005 werd de vestiging in Hedel betrokken, bestaande uit een werkplaats, een wasplaats, parkeergelegenheid en een kantoor.

Er is behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsruimte in aansluiting op de bestaande bedrijfsbebouwing. Op dit moment wordt elders een loods gehuurd, hetgeen de bedrijfsvoering belemmert.

Het perceel Drielseweg 44 is enige tijd geleden definitief volledig eigendom geworden van De Schans. Het initiatief is om een gedeelte van dat perceel (welke direct aansluit op Drielseweg 46) een bedrijfshal te bouwen in aansluiting op bestaande bedrijfsbebouwing op Drielseweg 46. Het perceelsgedeelte achter de bestaande en te behouden bedrijfswoning van nummer 44 zal worden gebruikt voor waterretentie, groenontwikkeling en parkeren, tevens gedeeltelijk en ondergeschikt als demoterrein (demonstreren van machines, geen stalling).

Tot slot is er een wens om de bestaande bedrijfswoning nummer 46 te verplaatsen zodat voor het bedrijf en het wonen tot een gunstigere perceelsinrichting kan worden gekomen.

Het plan is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Het past evenmin binnen het nieuwe, op 26 juni 2019 vastgestelde bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016".

De voorliggende herziening voorziet er in dat de uitbreiding alsook de verplaatsing van de bedrijfswoning juridisch-planologisch geregeld wordt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Hedel (gemeente Maasdriel) in de directe nabijheid van de op- en afrit naar en van de A2. Het plangebied bestaat uit twee bedrijfspercelen aan de Drielseweg, plaatselijk bekend Drielseweg 44 en Drielseweg 46/ 46a. Op beide bedrijfspercelen is behalve bedrijfsbebouwing een bedrijfswoning aanwezig. In 2008 is vrijstelling (artikel 19.2 WRO) verleend die bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak van Drielseweg 46/46a deels mogelijk maakt. De vijstelling wordt meegenomen in voorliggende herziening. Op onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

Het voornemen is te komen tot twee nieuwe bedrijfspercelen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0001.png"

Binnen de plancontour van voorliggende bestemmingsplan liggen het bestaande bedrijfsperceel en het recent, voor de uitbreiding verworven, perceel (kadastraal bekend gemeente Hedel, sectie L nummer 1008, 1009 en 811).

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel' en 'Buitengebied herziening 2009, reparatieplan'. Het bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel' is door de gemeenteraad op 22 februari 2006 vastgesteld en is op 17 oktober 2006 door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd.

De in dit bestemmingsplan voorgestelde aanpassing is niet meegenomen in het op 26 juni 2019 door de gemeenteraad vastgestelde nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied. Gelet op de gevorderde planvorming van voorliggend plan is bij geanticipeerd op het nieuwe vastgestelde bestemmingsplan voor het buitengebied.

Een deel van de bedrijfsbebouwing binnen het plangebied is aangewezen voor niet-agrarische bedrijven en bestemd voor 'landbouwmachines'. De bebouwde oppervlakte voor bedrijfsgebouwen mag max. 1825 m2 (exclusief de bedrijfswoning) bedragen.

De gronden binnen het plangebied (het uitbreidingsgebied) zijn aangewezen voor niet-agrarische bedrijven en bestemd voor hondentrimsalon / transport. Hier zijn 200 m2 bedrijfsgebouwen toegestaan (exclusief de bedrijfswoning).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0002.png"

Onderstaande afbeelding geeft de bestaande bebouwing weer, ten opzichte van de bestemmingsgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0003.png"

1.4 Ontwikkeling

De totale oppervlakte bedrijfsgebouwen zal na realisatie 3902 m2 (Drielseweg 46/46a) + 200 m2 (Drielseweg 44) bedragen. Op grond van het bestemmingsplan is het oppervlak voor Drielseweg 46/46 a niet toegestaan. Het vigerend bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 laat maximaal 1825 m2 toe. De uitbreiding voor Drielseweg 46/46a zal met name plaatsvinden op het naastgelegen aangekochte perceel met nummer 44. In het vigerende bestemmingsplan is voor nummer 44 een bedrijfsbestemming met de aanduiding 'hondentrimsalon / transport' van toepassing. De mogelijkheid van een transportbedrijf komt te vervallen, en de bestaande bedrijfsbestemming blijft behouden en deels aangevuld. Voor een groot deel van dit perceel wordt de achterop liggende agrarische gebiedsbestemming omgezet in een groenbestemming.


In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 is ten aanzien van nummer 46 per abuis de bebouwingsmogelijkheid die mogelijk is gemaakt middels een artikel 19, lid 2 WRO niet correct verwerkt. In het bestemmingsplan is 1.825 m2 bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. In de onderbouwing behorend bij de verleende artikel 19.2 WRO is opgenomen dat er 900 m2 bedrijfsbebouwing aanwezig is (loods en overkapping), en er is een uitbreiding van circa 1.200 m2 mogelijk gemaakt. Gezamenlijk betreft dit 2.100 m2 (exclusief de bedrijfswoning). Ten opzichte van de verleende artikel 19.2 WRO is per abuis 275 m2 te weinig opgenomen, en ook is de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken niet meegenomen. Dit wordt in dit bestemmingsplan hersteld. Voor de oppervlakte van de woning wordt het oppervlak van het bouwvlak aangehouden.


Met onderhavige bestemmingsplan wordt ten behoeve van het bedrijfsgedeelte Drielseweg 46-46a voorzien in een actueel planologische regeling voor 3902 m2 bestaande uit:

  • 2.100 m2 (1.825 m2 op grond van het vigerende bestemmingsplan, aangevuld met 275 m2 gelet op de verleende artikel 19.2 WRO);
  • 140 m2 ten behoeve van de bedrijfswoning (die nog niet was meegenomen in het vigerende bestemmingsplan);
  • realisatie van een nieuwe hal van 1.309 m2;
  • uitbreiding van het bestaande kantoor met 107 m2;
  • realisatie van een nieuw kantoor met showroom van 246 m2;
  • de herbouw van de bedrijfswoning nummer 46;
  • de omzetting van een deels van de bedrijfsbestemming 'hondentrimsalon / transport' en deels de bestemming 'Agrarisch' van de percelen kadastraal bekend gemeente Hedel, sectie L nummer 811 en 1009 ten behoeve van een bedrijfsbestemming voor 'landbouwmachines' en een groenbestemming.


Onderhavige bestemmingsplan voorziet tevens in een herbegrenzing van het bedrijfsgedeelte Drielseweg 44. Met onderhavige bestemmingsplan wordt ten behoeve van het bedrijfsgedeelte Drielseweg 44 voorzien in een actueel planologische regeling, voor:

  • 200 m2 op grond van het bestemmingsplan (inclusief de bedrijfswoning);
  • de omzetting van de bestemming 'hondentrimsalon / transport' voor een deel van het perceel kadastraal bekend gemeente Hedel, sectie L nummer 811 voor enkel gebruik ten behoeve van 'hondentrimsalon'.

Voor een nadere toelichting op het plan zie paragraaf 2.2.

1.5 Leeswijzer toelichting

In hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De sectorale aspecten en juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en 5.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

Het plangebied wordt gevormd door de gronden van De Schans B.V. aan de Drielseweg 46a, de bijbehorende bedrijfswoning aan de Drielseweg 46, en de ten zuiden daarvan gelegen gronden en bebouwing aan de Drielseweg 44, behorende bij de hondentrimsalon. De gronden en bebouwing aan de Drielseweg 44 zijn door De Schans B.V. verworven en behalve voor voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering bedoeld voor de uitbreiding van de bedrijfsvoering van De Schans B.V.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0004.jpg"

Foto: entree meest noordelijke bedrijfsgebouw

De percelen Drielseweg 44 en 46-46a liggen in de oksel van de Drielseweg en de rijksweg A2. De percelen zijn gelegen in een lintbebouwing, ter plaatse gelegen aan de (voormalige provinciale weg) Drielseweg. Aan de achterzijde van de percelen is het gebruik agrarisch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0005.png"

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Het bestaande bedrijf op Drielseweg 46a dat bestaat uit bedrijfshallen en kantoor wordt uitgebreid met een nieuwe hal aan de zuidwestzijde in dezelfde afmetingen als de bestaande. Behalve een extra hal zal er aan de voorzijde van de nieuwe en de bestaande hal een kantoor en showroom worden gerealiseerd. De bestaande kantine in het huidige kleinste bedrijfsgebouw zal worden verdubbeld in omvang, door een uitbreiding naar de voorzijde.

Achter huisnummer 44 zal een parkachtige inrichting worden gerealiseerd met de (voor de verhardingstoename) benodigde watercompensatie. Het terrein vervult behalve een functie als landschappelijke inpassing voor de bedrijfsgebouwen, ook ondergeschikt en beperkt gebruik als demoterrein.

De bestaande bedrijfswoning nummer 46 wordt verplaatst.

Juridisch planologisch betekent een en ander een vergroting van het bestemmingsvlak Bedrijf, alsmede een vergroting van het maximum toelaatbare oppervlak bebouwing. Bij onderstaande, indicatieve, inrichtingsschets wordt een toelichting gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0006.png"

Bebouwing

De nieuwe bedrijfshal zal gesitueerd op het perceelsgedeelte met de huidige bestemming hondentrimsalon / transport. Voor de bestaande en nieuwe bedrijfshallen en het kantoorgedeelte wordt voorzien in bedrijfsbebouwing (kantoor/ showroom), mede om te komen tot een ruimtelijk kwalitatieve inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0008.png"

Ten behoeve van een gunstigere perceelsindeling voor de woning en het bedrijf en de onderlinge ruimtelijke verhoudingen zal de bestaande bedrijfswoning op nummer 46 worden verplaatst richting de bedrijfswoning op nummer 44.

Voor het plan is een beeldkwaliteitparagraaf opgesteld welke is bijgevoegd in Bijlage 1.

Parkeren

Aan de voorzijde van de nieuwe bedrijfsbebouwing worden nieuwe parkeerplaatsen aangelegd en de bestaande parkeervoorzieningen aan de voorzijde van de noordelijke hal blijven gehandhaafd. Ook de ruimte achterop het perceel blijft gehandhaafd voor manouvreren en parkeren van de werktuigen en vrachtverkeer (zie verder paragraaf 3.2.1 en 4.5)

Inpassing

In de structuurvisie zijn ontwikkelingsmogelijken benoemd (afweegbaar gebied voor bedrijvigheid), maar in een schaal en omvang die aansluit bij de Drielseweg.

De Drielseweg heeft een redelijk dorps karakter mede gelet op de aanpalende bebouwing en bedrijvigheid. Het past bij het beeld van deze voormalige provinciale weg. De ontwikkeling dient in aard en omvang te passen bij het karakter van de Drielseweg. Grootschalige(re) ontwikkelingen zijn niet voorzien in het gebied aan de Drielseweg.

De uitbreiding wordt zorgvuldig ingepast waarbij zorgvuldig ruimtegebruik leidraad vormt. De nieuwe bedrijfshal wordt tegen de bestaande hal aan geplaatst.

De bestaande bebouwing aan de Drielseweg 46 is dieper het kavel in gebouwd ten opzichte van veruit de meeste andere percelen aan de Drielseweg. De zichtbaarheid vanuit het achterliggende landschap (vanaf de dijk) op de bebouwing is beperkt.
Er wordt extra aandacht besteed aan de visuele uitstraling van de nieuwe hal aan de voorzijde door de materialisering af te stemmen en aan te sluiten op de bestaande loods, en qua afmetingen (breedte en hoogte) te repeteren. De bestaande groenstroken aan de voor- en achterzijde blijven gehandhaafd. Ter afronding van de uitbreiding van het bedrijf zal ook nieuwe struik- en boombeplanting worden geplant (zie op hoofdlijn navolgende afbeelding). Bij de uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de eisen uit de welstandsnota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0009.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

3.1.1.1 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf in Hedel, gemeente Maasdriel. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken; het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema’s of bepalingen uit het Barro. Het plan biedt De Schans B.V. ruimte voor een doorgroei en draagt daarmee bij aan de gewenste economische ontwikkeling van de regio.Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel geen knelpunten.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.


Er is geen sprake van een dusdanige functiewijziging dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen “is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt”: handhaving van het bedrijf op de huidige locatie sluit aan op het beleid als het gaat om het zorgvuldig omgaan met (her)gebruik van de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde (bebouwde) functie volgens het principe van de Ladder duurzame verstedelijking. Het perceel dat in de uitbreiding aan de orde is, is gesitueerd aansluitend aan het bestaande bedrijf.

Ten eerste is dit plan geen ontwikkeling van een bedrijventerrein of van één van de andere nader genoemde terreinen zoals gesteld in het Bro. Een bedrijventerrein is een terrein of gebied (binnen of buiten de bebouwde kom) waar commerciële bedrijven (meervoud) zich mogen vestigen. Het plan betreft slechts de functiewijziging van één bestaand bedrijf in bestaand bebouwd gebied. Onder een stedelijke ontwikkeling valt verder 'andere stedelijke voorzieningen'. Ook hier valt dit plan niet onder. In de uitleg bij de ladder wordt onder een 'andere stedelijke voorziening' accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure verstaan.

Door Gedeputeerde Staten zijn regionale afspraken ten aanzien van de programmering van nieuwe bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen) vastgesteld. De locatie is niet aangeduid in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen. Er is evenwel geen sprake van een nieuw bedrijventerrein.
De uitbreiding is qua oppervlakte zeer beperkt, voorziet in een lokale behoefte en is derhalve niet aan de orde in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen. Het plan betreft het een bestaand bedrijf in het buitengebied. Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. Verplaatsing van het bedrijf leidt tot kapitaalvernietiging en tevens onevenredig negatieve bedrijfseconomische gevolgen. Het plan is daarom niet in strijd met de regionale beleidsambities. Voor de ontwikkeling dient daarom de lokale behoefte te worden afgewogen. De locatie is in de Visie Maasdriel 2020+ aangeduid als vestigingslocatie voor bedrijvigheid. Uitbreiding is hier aanvaardbaar, mits zorgvuldig ingepast.

Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

3.1.2.1 Conclusie

Het bouwplan betreft een herstructuering van bestaand stedelijk gebied en biedt en past binnen de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.

In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:

  • Dynamisch: economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie, bereikbaarheid;
  • Mooi: natuur, landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit;
  • Divers: regionale diversiteit, andere werkwijze.

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.


De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 2. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door nieuwbouw op beschikbare gronden;
  • 3. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 4. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie aansluitend aan het stedelijk gebied, die passend is of wordt ontsloten;
  • 5. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie die niet aansluit aan het stedelijk gebied, maar die passend is of wordt ontsloten.


Voor woningbouwlocaties geldt aanvullend dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Dit is voor onderhavig plan niet aan de orde.


De locatie wordt op een passende manier ontsloten, en is eenvoudig bereikbaar is via de Drielseweg.
De (planologische) uitbreidingsmogelijkheid van bedrijfsbebouwing die in onderhavig plan wordt geboden, bedraagt ca. 2131 m2. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie vanwege de uitbreidingsmogelijkheden 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal (uitgaande van arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijvigheid) per 100 m2 bvo. Dat komt neer op 83-1121 motorvoertuigen/etmaal. Deze toename is gering te noemen.
Hiermee past het plan in trede 5 van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie.

De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:

  • verstedelijking
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen en -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening
  • ecologische hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap.

Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd. Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Maasdriel 2020+

Op 3 juli 2008 heeft de gemeente Maasdriel de visie Maasdriel 2020+ vastgesteld. Deze visie beoogt een voor de toekomst heldere profilering van de gemeente naar de eigen burgers en ondernemers. De visie maakt helder waar de gemeente voor staat, welke ontwikkeling zij ambieert en waarvoor de gemeente zich de komende jaren hard wil maken richting de eigen bevolking, ondernemers en andere voor de ontwikkeling van Maasdriel belangrijke partijen. Doel van de visie is richting te geven aan de lange termijn (2020 en verder) ontwikkeling van de gemeente.


Bedrijvigheid blijft een belangrijke functie binnen Maasdriel. Het ondernemerschap en de ontwikkeling en groei van het bedrijfsleven wordt ook richting 2020 sterk gestimuleerd. Dit gebeurt door ruimte te bieden aan ondernemers op goed ingerichte bedrijventerreinen en door de gunstige ligging van de gemeente ten opzichte van de A2. De wat grotere bedrijven en bedrijven die vanwege hun activiteiten (milieuoverlast en verkeerbewegingen) minder passend zijn in de woonomgeving worden naar deze bedrijventerreinen verplaatst. Hierdoor raken de woonkernen vrijwel vrij van handel en industrie.


De nieuw te ontwikkelen werklandschappen in de gemeente omvatten:

  • aparte bedrijventerreinen voor bedrijven die moeilijk kunnen worden gecombineerd met woonfuncties;
  • kleinere bedrijventerreinen in en aan de woonkernen waarin wonen en werken kanworden gecombineerd;
  • nieuwe werklandschappen in het buitengebied, waarbij mede gebruik wordt gemaakt van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en waarin zich dienstverlening, kleinschalige bedrijvigheid en bedrijven in de recreatief toeristische sfeer en in het zorgen welzijnssegment kunnen vestigen.

De gemeente zet in op:

  • het faciliteren van de groei van reeds in Maasdriel gevestigde bedrijven;
  • het aanmoedigen van starters om nieuwe bedrijven te vestigen;
  • het in beperkte schaal van buiten aantrekken van kleinschalige bedrijvigheid op het terrein van hoogwaardige dienstverlening.

(Relatief) grote bedrijven en/of bedrijven met een negatieve invloed op de omgeving worden verplaatst naar (nieuwe) bedrijventerreinen nabij de A2. Aanvullend wil de gemeente Maasdriel op kleine schaal kleinschalige bedrijvigheid op het terrein van hoogwaardige dienstverlening van buiten aantrekken, ondermeer in de vorm van zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers); veelal jonge ondernemers met een gezin en een klein bedrijfje aan huis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0010.png"


Ter plaatse geldt de aanduiding 'afweegbaar gebied bedrijvigheid'
Ten westen van de A2 is een gebied aangeduid als 'afweegbaar gebied voor bedrijvigheid'. Het gaat om een reservering van een toekomstige vraag naar bedrijfsruimte. In de structuurvisie wordt met name ingegaan op het gebied ten noorden van de Provincialeweg, het gebied De Winkels. Dit gebied kan worden getransformeerd van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied, in de vorm van bedrijven met bijbehorende voorzieningen. Zorgvuldig ruimtegebruik is uitgangspunt. Hinderlijke bedrijven uit de kernen en de linten worden zoveel mogelijk uitgeplaatst naar dit nieuwe bedrijventerrein. Grootschalige(re) ontwikkelingen zijn niet voorzien in het gebied aan de Drielseweg, waar sprake is van solitaire bedrijvigheid.


Conclusie

De locatie is in de Visie Maasdriel 2020+ aangeduid als vestigingslocatie voor bedrijvigheid en de ontwikkeling past bij de aard en schaal van bebouwing aan de Drielseweg. Uitbreiding is hier aanvaardbaar, mits zorgvuldig ingepast. Dit beleidskader geeft het bestaande bedrijf de gelegenheid de bedrijfsvoering te verstevigen.

3.3.2 Structuurvisie en plan-mer Maasdriel 2011

In de Structuurvies staat te lezen dat de gemeente Maasdriel zich wil profileren als woon- en werkgemeente met unieke werklandschappen voor de kleinere en startende ondernemer.
De handel, nijverheid en dienstverlening in Maasdriel is kleinschalig, maar kwalitatief goed. De strategie voor de bestaande bedrijventerreinen is gericht op beheer en waar mogelijk intensivering. In het kader van het streven naar zuinig ruimtegebruik moeten kansen op efficiënt ruimtegebruik benut worden. Vanuit dat principe gaat inbreiding boven uitbreiding.


Voor de bestaande bedrijventerrein zijn herstructurerings- en intensiveringsprocessen in beginsel mogelijk, voor zover hiervoor kansen aanwezig zijn. Zuinig ruimtegebruik betekent in de eerste plaats dat de ruimte op bestaande bedrijventerreinen beter wordt benut, waarbij sterk wordt ingezet op herstructurering van (verouderde) bedrijventerreinen of delen daarvan. Daarnaast is het van groot belang dat door intensivering en meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit en de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd. Aandacht is daarbij nodig voor de representativiteit van de bebouwing, met name aan de ontsluitingswegen.
Het streven is gericht op een ruimtelijke verbetering/ opwaardering van kwalitatief laagwaardige bedrijfskavels. Verder moet rekening worden gehouden met de specifieke kwaliteiten van het landschap.


Conclusie

De beoogde uitbreiding van een bestaand bedrijf is niet strijdig met de uitgangspunten van nagestreefde zuinig ruimtegebruik.

3.3.3 'Buitengebied, binnendijks deel' en 'Buitengebied herziening 2016'

Op het moment van voorbereiding van dit ontwerpbestemmingsplan vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel' en 'Buitengebied herziening 2009, reparatieplan'. Het bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel' is door de gemeenteraad op 22 februari 2006 vastgesteld en is op 17 oktober 2006 door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd. De in dit bestemmingsplan voorgestelde aanpassing is niet meegenomen in het op 26 juni 2019 door de gemeenteraad vastgestelde nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied. Gelet op de gevorderde planvorming van voorliggend plan zal bij vaststelling van dit bestemmingsplan worden geanticipeerd op het nieuwe vastgestelde bestemmingsplan voor het buitengebied.

Niet primair aan het buitengebied gebonden functies hebben in het geldende bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks deel, indien ze positief bestemd zijn, slechts beperkte uitbreidings- en omzettingsmogelijkheden gekregen. Abusievelijk werd de uitbreiding van het bedrijf die mogelijk werd gemaakt met een artikel 19 procedure niet verwerkt in dat bestemmingsplan. Met bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 is dat hersteld.
Specifiek voor de locatie is van toepassing de bestemming Bedrijf en bestemd voor landbouwmachines en hondentrimsalon / transport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0011.png"

Bedrijf

De als "Bedrijf" bestemde gronden zijn bestemd voor aan het buitengebied gerelateerde bedrijven alsmede de andere, reeds aanwezige, bedrijvigheid met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

Ter plaatse van de betreffende aanduiding op de verbeelding is uitsluitend het in de hierna volgende tabel opgenomen bedrijf in de aangegeven omvang op het genoemde adres toegestaan:

  • Drielseweg Hedel 44 hondentrimsalon / transport 200 m2.
  • Drielseweg Hedel 46 landbouwmachines 1825 m2

De uitbreiding past niet binnen de (flexibiliteits)kaders van het bestemmingsplan, waardoor een zelfstandige planologische procedure moet worden doorlopen om de ontwikkeling te faciliteren. Voorliggende bestemmingsplan vormt hiervoor de onderbouwing.

3.3.4 Nota 'Aantrekkelijk verleden tussen de rivieren. Archeologiebeleid

De gemeenteraad heeft op 18 april 2013 de nota 'Aantrekkelijk verleden tussen de rivieren. Archeologiebeleid gemeente Maasdriel 2013 - 2016' ('Archeologienota'), de Archeologische Vindplaatsen- en Verwachtingenkaart ('Verwachtingenkaart'), de Archeologische Beleidskaart ('Beleidskaart') gemeente Maasdriel en de bijbehorende toelichting(en) vastgesteld.

Op de Archeologische Vindplaatsen- en Verwachtingenkaart zijn alle bekende vindplaatsen en de verwachtingsgebieden weergegeven.Samen met de gebieden die al onderzocht of verstoord zijn, levert dit een kaart op die het gehele gemeentelijke grondgebied omvat (vlakdekkend).

In het nieuwe model wordt richtinggevend rekening gehouden met archeologie in de verschillende fases van de planvorming (als medeordenend in structuurvisies, medeafwegend in bestemmingsplannen en als toetsingskader in het vergunningtraject).
De gemeenteraad wilde hierbij geen onnodig strikte vrijstellingsgrenzen aan houden, waardoor ontwikkelingen nodeloos op kosten gejaagd zouden worden.

Dit resulteerde in een evenwichtig vrijstellingsbeleid waarin 8 verschillende categorieën ´waarde archeologie´ zijn onderscheiden, ieder met een bepaalde vrijstelling (diepte onder maaiveld in combinatie met oppervlakte in meters), aflopend in rang van 1 tot en met 8. Het plangebied is grotendeels gelegen in een gebied met de ‘Waarde-archeologie 5:
(Zeer) hoge verwachting (stroomgordels/ oeverwallen)’. Bij een verstoring groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 m zal een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Conclusie

Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie verder 4.2.

3.3.5 Waterschapsbeleid

De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, de Beleidslijn grote rivieren, Anders omgaan met water, Waterbeleid 21e eeuw en Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benut. van het waterschap Rivierenland.
De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.

In het kader van Waterbeheer 21e eeuw wordt extra aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen. Het waterschap wenst dat water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak wordt gecompenseerd met extra waterberging.
Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.
De gemeente Maasdriel heeft in samenwerking met de gemeente Zaltbommel (en Waterschap Rivierenland) het Waterplan Bommelerwaard opgesteld. De gemeenten streven naar een gezond, veerkrachtig, veilig en duurzaam watersysteem, dat gewaarborgd blijft voor de toekomst.

In het watersysteem dient een zodanig kwalitatief en kwantitatief beheer te worden gevoerd, dat alle relevante gebruiksfuncties kunnen worden vervuld, het beschikbare water optimaal beleefd en gebruikt kan worden en het een bijdrage levert aan een aantrekkelijke leefomgeving voor de inwoners van de gemeenten.
Belangrijke uitgangspunten ten aanzien van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in dit kader zijn vastgesteld voor de toekomst zijn:

  • 1. Drietrapsstrategie WB21 (niet afwentelen van waterproblemen)
    • a. vasthouden, bergen, afvoeren (waterkwantiteit);
    • b. schoonhouden, scheiden, schoonmaken (waterkwaliteit);
  • 2. Uitgaan van stroomgebiedbenadering en waterketenbenadering; onderling in balans
  • 3. Gezonde en veerkrachtige watersystemen
    • a. juiste hoeveelheid water, van de juiste kwaliteit, op het juiste moment en op de juiste plek voor mens, dier en plant;
    • b. watersysteem moet op orde zijn (voldoen aan normering regionale wateroverlast);
    • c. ecologisch gezond water en (natte) landnatuur, ook in stedelijk gebied;
  • 4. Ruimte voor water
    • a. in het kader van veiligheid;
    • b. water als medeordenend dan wel sturend principe bij ruimtelijke plannen;
    • c. met water de identiteit van de plek zichtbaar maken;
  • 5. Uitvoeren tegen laagst mogelijke maatschappelijke kosten.


Verder heeft de gemeente Maasdriel de volgende ambities in nieuw in te richten of her in te richten gebieden: 10 % wateroppervlak, grondwaterneutraal bouwen en water als een mede ordenend principe hanteren.

Het waterschap heeft in haar beleid (Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benut) ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen drie thema's centraal staan: waterneutraal, schoon en veilig inrichten.

Daarnaast worden waar mogelijk natuurvriendelijke oevers nagestreefd. Het waterschap heeft eisen ten aanzien van het compenseren van de toename van het verharde oppervlak vastgesteld.

Conclusie

De waterparagraaf is opgenomen in paragraaf 4.3.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geluid
4.1.1.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

4.1.1.2 Onderzoek

Een bedrijfsgebouw is geen geluidsgevoelig object waarop de Wgh van toepassing is. Er is derhalve geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet benodigd.

4.1.1.3 Conclusie

Het aspect geluid wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.1.2 Bodem
4.1.2.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.2.2 Onderzoek

Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Aangezien sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan noodzakelijk. Uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat het uitbreidingsgebied binnen de planlocatie niet is onderzocht.


Bodeminformatiesysteem

Uit historisch bodemonderzoek moet blijken of het uitgevoerde onderzoek actueel is voor onderhavige planontwikkeling en daarmee in voldoende mate is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In opdracht van Dhr. R. van der Schans heeft van Heel Milieuconsult een historisch onderzoek cf. NEN5725 uitgevoerd ter plaatse van het uitbreidingsgebied (zie Bijlage 2 Bodemonderzoek).

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is geen sprake van verdachte deellocaties. Gelet op de ligging binnen een voormalig fruitteeltgebied, kan niet worden uitgesloten dat bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie negatief beïnvloed is door het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Ter plaatse van de Drielseweg 46 is wel sprake van verdachte deellocaties, deze zijn echter reeds voldoende onderzocht en/of gesaneerd. De aanwezigheid van asbestverdachte materialen in of op de bodem, is tijdens voorgaande onderzoek niet aangetoond (opgemerkt wordt dat er geen sprake is geweest van een onderzoek cf. protocol 2018 “asbest in bodem”).

Gelet op de resultaten van het uitgebreide vooronderzoekconform de NEN 5725, kan het bodemonderzoek worden uitgevoerd bij de vergunning aanvraag. Dan kan dit gecombineerd worden met het vastleggen van de nul-situatie. De omgevingsdienst Rivierenland heeft dit op 23 september 2016 bevestigd.

4.1.2.3 Conclusie

In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden.Ter plaatse van de onderzoekslocatie is geen sprake van verdachte deellocaties. Gelet op de ligging binnen een voormalig fruitteeltgebied, kan niet worden uitgesloten dat bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie negatief beïnvloed is door het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Gelet op het gebruik van de nieuwbouw staat de bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.3 Externe veiligheid
4.1.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.


Onderstaand is de beoordeling van de volgende onderwerpen uitgewerkt:

  • bedrijven of inrichtingen waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

4.1.3.2 Externe veiligheid en bedrijven

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's in de nabijheid van de meest risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat de belangrijkste relevante risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten en vuurwerkverkooppunten, niet passen binnen de bestemmingsomschrijving.

Verder blijkt uit de provinciale risicokaart, informatie over relevante risicobronnen en actuele luchtfoto's dat bestemmingen voor (beperkt) kwetsbare objecten niet liggen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.

4.1.3.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling Basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) de relevante toetsingskaders.


Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet (weg, water en spoor) en actuele informatie over relevante risicobronnen blijkt, dat het plangebied alleen is gelegen binnen het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Rijksweg A2). Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij vanwege een zwaar ongeval vrijkomende toxische vloeistoffen of gassen in het plangebied terecht (kunnen) komen. Voor een klein deel (het verlengen van een bestaand pand) is het ook gelegen binnen de 200 meter zone van de A2. Het plangebied ligt echter niet binnen de relevante contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6 contour) en een aan te wijzen plasbrandaandachtsgebied.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.


Volgens artikel 9 van het Bevt moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.

Aangezien er sprake is van een geringe toename van het aantal personen op een redelijk grote afstand van de A2, kan worden verwacht dat de toename van het GR kleiner is dan 10%. Hierdoor hoeft dan niet ingegaan te worden op andere verantwoordingselementen.

De Veiligheidsregio heeft op 18 januari 2016 aangegeven in te kunnen stemmen met de verantwoording in de toelichting.


Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.


Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Opgemerkt wordt verder dat het bestemmingsplan geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

4.1.3.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding.

4.1.3.5 Conclusie

Uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat risicovolle activiteiten niet passen binnen de bestemming. Daarnaast is het aspect externe veiligheid alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

De Veiligheidsregio heeft op 18 januari 2016 aangegeven in te kunnen stemmen met de verantwoording in de toelichting.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
4.1.4.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.4.2 Onderzoek

Omgevingstype

In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies en vanwege de ligging ten opzichte van de hoofdinfrastructuur (Drielseweg, provinciale weg en de rijksweg). Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, gereduceerd kunnen worden met één afstandsstap.


Categorie bedrijvigheid

Het bedrijf verkoopt en verhuurt kleinmechanische graaf-, grondverzet-machines en dergelijke aan bijvoorbeeld stratenmakers, aannemers en hoveniers. Dit valt onder SBI-code 7712, 7739 verhuurbedrijven voor machines en werktuigen en betreft een milieucategorie 3.1 bedrijf. Hiervoor dient een afstand van 10, 0, 50 en 10 meter te worden aangehouden voor respectievelijk geur, stof, geluid en gevaar.


Voor het realiseren van de nieuwe loods dient zoals bovengenoemd een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Dit wordt gemeten vanaf de perceelgrens tot aan het gevoelige object (woning).

Aangezien de omgeving van het plangebied is gelegen aan de hoofdinfrastructuur mag de bijhorende afstand van het bedrijf met een afstandsstap mag worden verkleind naar 30 meter voor geluid. De andere afstanden voor geur en gevaar zijn daarmee verwaarloosbaar.

De afstand vanaf de perceelgrens tot aan de woning van derden (Drielseweg 44) bedraagt minder dan 20 meter. Er wordt dus niet aan de afstand voldaan. Dit betekent dat middels de vervolgstappen uit hoofdstuk B 5.3. van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" moeten worden aangetoond dat voldaan wordt aan de etmaalwaarde voor het type woonomgeving dat van toepassing is. Bij een rustige woonwijk is dat 45 dB(A) en bij een gemengd gebied(functiemenging) 50 dB(A).

Akoestisch onderzoek industrielawaai

Door Windmill Milieu en Management is een onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van De Schans B.V. gevestigd aan de Drielseweg 46a te Hedel (zie Bijlage 3). Doel van het onderzoek is inzicht te geven in de geluidimmissie ter plaatse van de dichtst bij de inrichting gelegen woningen, ten gevolge van de activiteiten van het bedrijf die plaatsvinden met de uitbreiding. Hiertoe is een rekenmodel opgesteld om de geluidemissie van de inrichting en immissie ter plaatse van de dichtst bijgelegen woningen te berekenen.

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ter plaatse van de bestaande woningen bedraagt ten hoogste 42 dB(A) in de dagperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode (45 dB(A) etmaalwaarde). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van alle activiteiten voldoet aan de richtwaarden van 50 dB(A) voor ‘gemengd gebied' uit stap 2 van de VNG-publicatie: “Bedrijven en milieuzonering” en aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit.


Het maximaal geluidniveau (LAmax) ter plaatse van de bestaande woningen bedraagt ten hoogste 69 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de nachtperiode. De berekende maximale geluidniveaus ter plaatse van de bestaande woningen voldoen aan de richtwaarden voor ‘gemengd gebied' uit stap 2 van de VNG-publicatie en aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit.

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting bedraagt maximaal 44 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de geadviseerde richtwaarde uit de VNG-publicatie.

4.1.4.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van alle activiteiten voldoet aan de richtwaarden van 50 dB(A) voor ‘gemengd gebied' uit stap 2 van de VNG-publicatie: “Bedrijven en milieuzonering” en aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit.
De berekende maximale geluidniveaus ter plaatse van de bestaande woningen voldoen aan de richtwaarden voor ‘gemengd gebied' uit stap 2 van de VNG-publicatie en aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit.
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting bedraagt 44 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de geadviseerde richtwaarde uit de VNG-publicatie.

4.1.5 Luchtkwaliteit
4.1.5.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.5.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de (planologische) uitbreiding met 2131 m2 bedrijfsbebouwing.

Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2019, Drielseweg 46a' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2014. In onderstaande afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) weergegeven voor het peiljaar 2015.

Voor fijn stof PM2,5 geldt een (niet verplichtende) richtwaarde van 25 µg/m3. Op 1 januari 2015 wordt dit een verplichte grenswaarde. Tot 1 januari 2015 mag op grond van bijlage 2 Wet milieubeheer paragraaf 4 voorschrift 4.4 niet getoetst worden op deze grenswaarde ook niet wanneer na deze datum een negatieve invloed is op de luchtkwaliteit. Er geldt een jaargemiddelde grenswaarde PM10 en NO2 van 40 µg/m3.
Om inzicht te geven aan de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij de NSL (Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofoxide en fijn stof PM10 in het plangebied respectievelijk 31µg/m3 en 24µg/m3 bedragen.

Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie vanwege de uitbreidingsmogelijkheden 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal (uitgaande van arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijvigheid) per 100 m2 bvo, exclusief vrachtwagenverkeer. Dat resulteert in een totaal van 62-91 extra ritten ten opzichte van de autonome situatie. De werkelijke verkeerstoename is naar verwachting nog veel kleiner. De totale verkeersgeneratie is op basis van ervaringscijfers geschat op 94. Het aandeel vrachtverkeer bedraagt 36%. Aangenomen wordt dat de uitbreiding niet meer dan 37 extra ritten zal opleveren.


Met behulp van de NIBM-tool is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0012.png"

4.1.5.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.

4.1.6 Geur
4.1.6.1 Wettelijk kader

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).


De wet bevat normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Op grond van de Wgv gelden vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (de extensieve veehouderijen). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.


Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bedrijfswoning die tot de veehouderij zelf behoort wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object.

Op basis van de wet kan de gemeente een geurverordening vaststellen, die tot doel heeft woningbouw in de dorpen veilig te stellen en de geurbelasting van de bestaande woongebieden niet of nauwelijks toe te laten nemen. Op basis van deze verordening kunnen de afstanden waarmee rekening moet worden gehouden worden beperkt.


Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.

In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden

  • voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 50 meter
  • voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom: 25 meter.

De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.

4.1.6.2 Onderzoek

De begripsbepaling van geurgevoelig object is opgenomen in artikel 1 van de Wgv. Tot 1 januari 2013 werd onder een geurgevoelig object volgens dit artikel het volgende verstaan: "een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt." Of bij een gebouw daadwerkelijk sprake is van een langdurig verblijf en daarmee als een geurgevoelig object is aan te merken dient telkens aan de hand van de concrete situatie te worden beoordeeld. Hierover is inmiddels de nodige jurisprudentie verschenen. De ontwikkeling voegt een geurgevoelig object toe.


Op het perceel binnen het plangebied is een hondentrimsalon / transport toegelaten volgens het bestemmingsplan. De ter plaatse gevestigde hobbymatige paardenhouderij wordt met het plan beeindigd. De voorgrondemissie van geur vanuit het plangebied is niet meer aan de orde omdat er geen landbouwhuisdieren meer worden gehouden.

4.1.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

4.2.1.2 Onderzoek

In de gemeentelijke archeologische beleidsnota (vastgesteld 18 april 2013) is nader inzicht gegeven in de archeologische waarden/ trefkans binnen de gemeente, en dus ook ter plaatse van het plangebied. Bij de nota hoort een archeologische waardenkaart. Deze kaart dient gebruikt te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde van een locatie moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd als bij een project de ondergrond wordt verstoord.
Op de gemeentelijke beleidskaart is de archeologische verwachtingswaarde aangegeven voor het projectgebied weergegeven als hoge archeologische verwachting voor de periode Midden Neolithicum t/m Bronstijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0013.png"

Op de locatie van de uitbreiding vinden als gevolg van dit plan graafwerkzaamheden plaats. De vrijstellingsnormen voor archeologisch onderzoek zijn 30 cm en 1000 m2. De vrijstellingsgrens moet zo begrepen worden dat een verstoring dieper moet gaan dan 30 cm én een oppervlakte moet bestrijken van minstens 1000 m² vooraleer een archeologische onderzoeksplicht geldt.


Ten aanzien van het verstoringsoppervlakte voor het grondwerk ten behoeve van de uitbreiding met bedrijfsgebouwen bedraagt dit 2131 m2. Daarnaast wordt oppervlakteverharding aangebracht.
De totale verstoringsoppervlakte overschrijdt de vrijstellingsgrenzen. Daarom is door Transect onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Onderzoek archeologie en Bijlage 5 Oplegnotitie onderzoek archeologie).


Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Neolithicum - Late Middeleeuwen. Dit is gebaseerd op de ligging van het plangebied in de overstromingsvlakte naast een stroomrug. Wel zijn oever- of crevasseafzettingen gevonden. Deze afzettingen bevatten echter geen sporen van rijping of bodemvorming evenals archeologische indicatoren aan de hand waarvan in het plangebied een vindplaats zou kunnen worden verondersteld.

Vanwege de lage archeologische verwachting in het plangebied wordt geadviseerd dat in het licht van de uitbreiding van het bedrijfsterrein en de voorgenomen nieuwbouw geen aanvullende archeologische maatregelen noodzakelijk zijn. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Maasdriel). Op grond van de resultaten van het rapport en het bovenstaand advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Maasdriel) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

4.2.1.3 Conclusie

Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een archeologisch veldonderzoek in het plangebied. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Modernisering Monumentenzorg (2009)

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in een bestemmingsplan aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.


Erfgoedwet (2016)

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

4.2.2.2 Onderzoek

Er zijn (in de omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig.

Het plan betreft de uitbreiding van een niet agrarisch bedrijf. Er is geen sprake van een monumentale status. Evenmin is er sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Water- en rioleringsplan Bommelerwaard

In 2012 heeft de raad het Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2012-2016 (WRP) vastgesteld. In het plan, samen opgesteld met de gemeente Zaltbommel en het Waterschap Rivierenland, zijn Waterplan uit 2006 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2006-2010 geactualiseerd en samengevoegd. Hiermee geeft de gemeente invulling aan de wijze waarop de gemeentelijke watertaken worden ingevuld met een onderbouwing van de daarbij benodigde middelen. In het plan staat het beleid voor de inzameling, het transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater binnen de Bommelerwaard voor de periode 2012-2016.
De gemeenteraad heeft op 20 april 2017 het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021 (WRP) vastgesteld. Nieuw in dit Water- en Rioleringsplan is een gezamenlijk uitvoeringsplan.


Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benut is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Wateroverleg

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd (aangevuld) op 11 maart 2018 via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. In december 2018 heeft nadere afstemming plaatsgevonden met het waterschap. De conclusies hiervan zijn verwerkt in deze paragraaf.

4.3.2.2 Huidige situatie

Watergangen

Het plangebied ligt in de Bommelerwaard. Aan het plangebied grenzen verschillende waterlopen.Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang. Binnen het plangebied ligt geen A-watergang.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben een beschermingszone van 1 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0014.png"

Veiligheid

In het plangebied is geen kern- en beschermingszone van een waterkering gelegen.


Grondwater (algemeen)

Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseert het waterschap om hier nader onderzoek naar te doen. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.

De bodem in het plangebied bestaat uit rivierkleigronden. In het plangebied is grondwatertrap VI aanwezig. Grondwaterstand VI heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 40 cm en 80 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van meer dan 120 cm beneden maaiveld.
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen een intermediair gebied (overgangsgebied tussen kwel en infiltratie).


Waterkwaliteit (algemeen)

Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel.
  • Bij bedrijventerreinen wordt gestreefd om het hemelwater van het verhard oppervlak gescheiden van het vuilwaterriool af te voeren. Bij risico's voor waterverontreiniging wordt gestreefd naar een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel.


Riolering en zuiveringswerken

In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.

4.3.2.3 Toekomstige situatie

De toename van het verharde oppervlak bedraagt ten opzichte van de huidige situatie bestaat uit nieuwe bedrijfsbebouwing en terreinverharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0015.png"

  bestaand   nieuw  
Verhard   6647     8434    
bebouwing (inclusief bedrijfswoning en bijgebouwen)     2600     4145  
terreinverharding     4047     4289  
Onvehard   7558     5770    
groen/ onverhard/ oppervlaktewater     7558     5770  
TOTAAL     14204     14204  

De verhardingstoename bedraagt (8434-6647=) 1787 m2.

Ter comensatie van de toename van oppervlakteverharding wordt de bestaande watergang verbreed met maximaal 8 meter.

Uitgegaan wordt daarnaast van waterberging in bassins (afmetingen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding), waarvan het water tevens wordt gebruikt als waswater. De waterbassins worden aangesloten op de hemelwaterafvoeren (dakgoten) van de nieuwe gebouwen. Het teveel aan regenwater zal met een overloop naar de sloot gaan.

4.3.2.4 Berekening waterberging

Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat voor plannen in landelijk gebied kleiner dan 1.500 m2 (in landelijk gebied) geen compenserende maatregelen als gevolg van een de toename van het verhard oppervlak getroffen hoeven te worden. Met onderhavige plan is sprake van een toevoeging van het verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2, wat betekent dat gecompenseerd moet worden.

Gebruik kan worden gemaakt van de éénmalige vrijstelling van 1.500 m² (landelijk gebied), conform het waterschapsadvies uit 2015 (kenmerk 20150701-9-11196). Het meerdere (287m2) moet worden gecompenseerd binnen het peilgebied. De benodigde hoeveelheid aan te compenseren water bedraagt hiermee 12,5 m3 (vuistregel 436 m3/ha). Bij een maximale peilstijging van 0,3 m is het benodigde extra wateroppervlak bij zomerpeil 41,6 m2. Uit de indicatief ingetekende met bijna 6 meter verbrede watergang (oppervlak extra water bedraagt ongeveer 253 m2) blijkt dat ruimschoots aan de compenatieverplichting kan worden voldaan. Dit nieuw te graven water zal de B-status krijgen en moet worden onderhouden door de eigenaar.

4.3.2.5 Doorwerking in het plan

De A-watergangen liggen niet binnen het plangebied, zodat een bestemming Water niet aan de orde is. De beschermingszone van de watergangen is niet bestemd.

Over de uitvoering van de compenserende waterberging heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap.

Het regenwater vanaf de verhardingen/daken wordt gefilterd en afgevoerd naar de waterkelders. Het schone water wordt gebruikt en hergebruikt voor het reinigen van de grondverzetmachines.

In het uitbreidingsgebied zal de bestaande watergang worden verbreed waarmee de wateroppervlakte met minimaal 41,6 m2 toeneemt. Zie hiervoor de ontwerptekening (zoals opgenomen in Situatietekening en beplantingsplan) .

De aanleg en het beheer van de verbrede watergang zal door de initiatiefnemer zelf en op eigen kosten worden uitgevoerd.

In de beschermingszone van 4 mtr. rond de A-watergang zullen geen (graaf-)werkzaamheden plaatsvinden.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.

De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Buitengebied herziening 2019, Drielseweg 46a' het volgende gemeld.

4.4.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en natuurwaarden. In het kader van de Flora en faunawet dient een oriënterend onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna.

Tevens dient onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling een negatief effect heeft op omliggende Natura2000 gebieden. Voor de dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden is bepaald of effecten optreden.

Door Blom Ecologie is een quickscan en voortoets uitgevoerd waarvan de resultaten zijn opgenomen in Bijlage 6 Flora en fauna.

4.4.2.1 Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd landschapstype zoals Natura2000, EHS/NNN, Nationaal Landschap of Nationaal Park. Binnen een straal van 3 kilometer zijn gebieden die tot Ecologische Hoofdstructuur (of Natuurnetwerk Nederland) behoren gelegen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0016.png"

De dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden betreffen Rijntakken - Uiterwaarden Waal (5,5 km) en Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek (7,5 km). Ten aanzien van mogelijke externe werking op deze of andere (verder weg) gelegen Natura2000 gebieden heeft de Omgevingsdienst Rivierenland verzocht om een beperkte voortoets uit te voeren ten aanzien van deze gebieden (brief d.d. 21-01-2016, kenmerk 021452659).

Uit de orienterende fase blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn betreffende de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura2000-gebieden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling van een bedrijfshal op de locatie Drielseweg 46a te Hedel. Ten aanzien van beschermde soorten (Ff-wet) wordt geadviseerd enkele maatregelen te treffen.

Er is aannemelijk geen toenemende stikstofdepositie: door het plan tot uitbreiding van de bedrijfsruimte in aansluiting op de bestaande bedrijfsbebouwing wordt de huur van een loods elders beeindigd waardoor het aantal verkeersbewegingen tussen deze gehuurde loods (op bedrijventerrein De Geerden) en de Drielseweg komen te vervallen. Bovendien is de omvang van het plan beperkt en de afstand tot Natura2000-gebied groot. In Bijlage 8 is een Aerius-berekening toegevoegd waaruit blijkt dat de stikstofdepositie niet toeneemt als gevolg van de uitvoering van het plan.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Zowel in de Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden.

Met de nieuwe wet wijzigt is wel de lijst van beschermde soorten gewijzigd. Waar de Flora- en faunawet uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:

  • 1. Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • 2. In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd.
Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing. Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria:

  • Is er sprake van bepaalde, in de wet genoemde belangen?
  • Is er een ‘andere bevredigende oplossing’ mogelijk?
  • Doet de ontheffing afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort?

Aangezien er op de locatie ingrepen uitgevoerd worden zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten denkbaar.

Ter plaatse is een quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 6. Het doel van een quickscan is het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de natuurwetgeving en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is. De quickscan is uitgevoerd op basis van de oude Flora en Faunawet.

Conclusies quickscan

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnsoorten. Jaarrond beschermde nestlocaties zijn niet aangetroffen. Gedurende de sloop en ontwikkeling kan verstoring van vleermuizen plaatsvinden als gevolg van (onjuist toegepaste) verlichting. Tevens kan als gevolg van de werkzaamheden geschikt habitat voor de rugstreeppad ontstaan. Op de gehele planlocatie kunnen broedgevallen van algemene vogels voorkomen.

De ruimtelijke ingrepen leidden, behoudens vleermuizen en broedvogels, mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Wet natuurbescherming worden niet verwacht.

4.4.3 Conclusie

De realisatie van een bedrijfshal aan de Drielseweg 46a te Hedel leidt niet tot de aantasting van omliggende Natura2000-gebieden en de instandhoudingsdoelen.

Mits gewerkt wordt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Er behoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

4.5.1 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van 2131 m2 bedrijfsgebouwen ten opzichte van de bestaande planologische situatie mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

De verkeersafwikkeling tussen het bestaande bedrijf Van der Schans aan de Drielseweg 46a is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0017.png"

4.5.1.1 Verkeersbewegingen

De planologische uitbreidingsmogelijkheid van bedrijfsbebouwing bij Drielseweg 46/46a die in onderhavig plan wordt geboden, bedraagt ca. 2131 m2. (zie paragraaf 1.4) Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie vanwege de uitbreidingsmogelijkheden 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal (uitgaande van arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijvigheid) per 100 m2 bvo, exclusief vrachtwagenverkeer. Dat resulteert in een totaal van 83-121 extra ritten ten opzichte van de planologische situatie. Als gevolg van de uitbreiding met 1665m2 bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie is de extra verkeersgeneratie 64-95 motorvoertuigen per etmaal.

De werkelijke verkeerstoename op de locatie Drielseweg 46a is naar verwachting veel kleiner. De totale verkeersgeneratie van het bedrijf (bestaand plus uitbreiding) is op basis van ervaringscijfers geschat op 98 (zie tabel 2.2 in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek). Het aandeel vrachtverkeer bedraagt 51%. Aangenomen wordt dat het aandeel ten behoeve van de uitbreiding niet meer dan 37 extra ritten per etmaal zal zijn.

De ontsluiting vindt plaats via de ventweg Drielseweg die, gemeten vanuit de inrit naar Van der Schans, ruim 150 meter in zuidwestelijke richting aansluit op de Drielseweg.

De capaciteit [CROW publicatie 164d, Handboek Wegontwerp-Erftoegangswegen, tabel 7-4, maximale intensiteiten ter voorkoming van bermschade] van de ventweg volgt globaal de kromme:

y=150x2 – 775x + 1275

waarvan x = wegbreedte

De wegbreedte bedraagt circa 6 meter. De capaciteit bedraagt daarmee zo'n 2025 mvt/ etm.

Daarmee kunnen de (beperkt) extra verkeersbewegingen goed en veilig verwerkt worden.

Opgemerkt wordt voorts dat door uitvoering van het plan de huur van een loods elders wordt beeindigd, hetgeen het aantal verkeersbewegingen over en weer vermindert.

De verkeerscapaciteit is in dit geval echter niet begrensd door de Drielseweg, maar door de capaciteit/ afstelling van de verkeerslichten bij de N831. Deze zijn speciaal om sluipverkeer in de richting van de Beatrixstraat te ontmoedigen, zo afgestemd dat maar weinig verkeer doorgelaten wordt vanaf de N831 naar de Drielseweg.
Zowel de verkeerslichten als de Drielseweg zijn in beheer bij de Provincie Gelderland. Het is ook met die instantie waarmee moet worden overlegd waar het gaat over de capaciteit van de weg en verkeerslichten, alsmede de inritten. Hierover heeft dan ook overleg plaatsgevonden op 13 februari 2019.

De capaciteit van de Drielseweg en de verkeersregelinstallatie bij de N831 is volgens de Provincie Gelderland naar verwachting toereikend vanwege de zeer beperkte toename van verkeersbewegingen.

Afgesproken werd dat de inrit naar de parkeerplaats voor de bedrijfsgebouwen mag worden gewijzigd na verlening van een vergunning, op voorwaarde dat de maximum breedte 6,5 meter bedraagt, met een aansluiting op de weg van maximaal 19,5 meter breedte.

Hetzelfde geldt voor de inrit naar de te herbouwen bedrijfswoning (nummer 46), waarvan de breedte maximaal 3 meter bedraagt (en een aansluiting op de weg van maximaal 11 meter breed). De exacte situering en uitvoering van beide inritten wordt uitgewerkt voor de tezijnertijd aan te vragen inritvergunning, waarbij rekening wordt gehouden met een rioolkastje dat in de berm staat. Het totaal aantal aansluitingen van vier binnen het plangebied zal daarbij worden teruggebracht naar drie doordat ten behoeve van de bedrijfswoning op nummer 46 1 bestaande inrit vervalt.

De inrit voor de bedrijfswoning op nummer 44 blijft in principe ongewijzigd. Voor deze bedrijfswoning geldt een maximum breedte van 5 meter (met aansluitbreedte van 15 meter).

4.5.1.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor een bedrijf als Van der Schans B.V. dient op grond van het gemeentelijk beleid te worden teruggevallen op de CROW richtlijnen. Bij de toevoeging van 2131 m2 bedrijfsbebouwing (met een bruto vloeroppervlakte van 2487 m2 vanwege 356m2 extra verdiepingsvloer) in het buitengebied, niet stedelijk gebied, met een lage parkeerdruk, is de gemeentelijke parkeernorm 0,9 parkeerplaats per 100 m2 bvo (bezoekersextensief, arbeidsextensief). Dit betekent dat ten behoeve van de uitbreiding 0,9*24,87 = 22,3 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid te realiseren aan de achterzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing en ten westen (voorzijde) van de nieuwe bedrijfsbebouwing.

Voor de totale bedrijfsvoering met een totale oppervlakte bedrijfsgebouwen (bestaand en nieuw) van 3956m2 beganegrondvloer+ 522 m2 verdiepingsvloer moet uitgegaan worden van een parkeerbehoefte van 0,9*44,78=40,3 (afgerond 40) parkeerplaatsen, exclusief vrachtwagenparkeerplaatsen. Aan de voorzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing zullen de bestaande 12 autoparkeervakken aan de voorzijde behouden blijven in de nieuwe situatie, maar als gevolg van de herinrichting van het terrein op andere wijze worden gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0018.jpg" Foto: voorzijde bestaande bedrijfsbebouwing: 12 parkeerplaatsen in de bestaande situatie, 12 parkeerplaatsen in de nieuwe situatie (gedraaid)

Voor de bestaande andere hal en de nieuwe hal zullen 30 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Op onderstaande afbeelding zijn de parkeervoorzieningen (indicatief) inzichtelijk gemaakt. De afmetingen van de getekende parkeerplaatsen bedragen 2,5m bij 5m. Er blijft meer dan genoeg manouvreer- en keerruimte op eigen terrein aanwezig. De gebruikers kunnen vooruit rijdend naar en vanaf het parkeerterrein rijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1128-VG01_0019.png"

Opgemerkt wordt verder dat de parkeerbehoefte niet een gehele werkdag beslaat. Het is een komen en gaan van werknemers over de dag. De werkelijke parkeerbehoefte is derhalve veel kleiner dan hiervoor geschetst.

4.5.2 Conclusie

Vanuit het aspect verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor het uitvoeren van het voorgenomen initiatief.

4.6 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.

Onderzoek en conclusie

De mogelijk mer-plichtige activiteiten in dit bestemmingsplan betreft de functie bedrijventerrein. Het bedrijventerrein valt onder de beschrijving “D 11.3 Aanleg, wijziging of uitbreiding van industrieterrein, indien oppervlakte >=75 hectare” uit bijlage D van het Besluit MER.

Ondanks dat het project onder de richtwaarden van 75 ha zit, moet worden nagegaan of er toch aanleiding bestaat voor een m.e.r.-beoordeling. Dit vloeit voort uit het gewijzigde Besluit m.e.r. die per 1 april 2011 in werking is getreden. Deze herziening was onder meer nodig om uitvoering te geven aan een uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Volgens deze uitspraak dient een activiteit niet enkel te worden getoetst aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., maar moet ook acht worden geslagen op andere factoren als bedoeld in Bijlage III van richtlijn 85/337/EEG die aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een milieueffectrapportage.

Omdat het project onder de richtwaarden van de D-lijst valt kan worden volstaan met een procedureel eenvoudige m.e.r. –beoordeling die volledig opgaat in de bestemmingsplanprocedure. De beoordeling vindt plaats op bovengenoemde richtlijn.

De beoordeling is vastgelegd in Bijlage 7.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiele effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.


Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

5.1.1 beoordeling

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Derhalve dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie ‘anderszins te verzekeren’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De gemeente Maasdriel heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. De verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten is vastgelegd in een planschade overeenkomst.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.


Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Bij de totstandkoming van voorliggend bestemmingsplan heeft meermaals afstemming plaatsgevonden met het waterschap ten aanzien van de waterparagraaf en de provincie ten aanzien van de verkeersafwikkeling. Het plan is hierop afgestemd.

Van de provincie is de reactie ontvangen dat er geen (andere) bezwaren zijn tegen de ontwikkeling.

Ook de Veiligheidsregio heeft ingestemd met gebruik van de standaardtekst zoals die in dit plan is opgenomen.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 september 2019 6 weken ter inzage gelegen. Er is geen zienswijze ontvangen. Op een aantal punten was er aanleiding tot ambtelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Deze ambtelijke aanpassingen zijn terug te lezen in bijgevoegde nota (Bijlage 9).

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld in het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 6). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 6 tot en met 13). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 14 en 15).

De planregels zijn opgedeeld in:

  • 1. de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
  • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden en
  • 4. het afwijken van de gebruiksregels.

6.2 Toelichting op de regels en de kaart

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt:

Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en bepalingen over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels;

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen;

Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels;

Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregel met daarin de titel van het bestemmingsplan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden opgebouwd (voor zover relevant voor het betreffende artikel):

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

6.3 Bestemmingsregeling

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat vier bestemmingen:

Voor de juridische invulling van deze bestemming is aangesloten bij de bestemmingen zoals opgenomen in ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied herziening 2016'. Zodra de regels van het op 26 juni 2019 vastgestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied herziening 2016' beschikbaar komen zal voorliggende plan hierop, waar nodig, worden afgestemd.


De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Bedrijf

In de bestemming Bedrijf is ervoor gekozen het bestaande bedrijf en de gewenste ontwikkeling te voorzien van een maatbestemming.

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden ter plaatse van adres Drielseweg 46a mogen enkel worden gebruikt voor een bedrijf welke bedrijfsactiviteiten op het gebied van verhuur, handel, reparatie van (landbouw)machines uitoefent.

Op het adres Drielseweg 44 is een trimsalon toegelaten.

Groen

Het perceelsgedeelte achter de bestaande en te behouden bedrijfswoning van nummer 44 zal worden gebruikt voor waterretentie, groenontwikkeling en parkeren, tevens gedeeltelijk ondergeschikt gebuikt als demoterrein (demonstreren van machines, geen stalling). De hoofdfunctie is groen en de gronden zijn als zodanig bestemd als Groen.


Archeologie

Conform het gemeentelijk archeologiebeleid is de voor dit plangebied van toepassing zijnde gemeentelijke modelregel toegepast.

Voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft een omvang, dat voor realisatie ervan nader onderzoek is vereist. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden ook te beschermen tegen eventuele toekomstige grootschaligere ingrepen is de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' gehandhaafd.


.