direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Windpark Avri
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Om de opwarming van de aarde tegen te gaan, dient de CO2-uitstoot terug gebracht te worden. Om hier aan bij te dragen wil het Rijk in 2020 6.000 megawatt (MW) aan opgesteld windvermogen op land hebben gerealiseerd (Energierapport 2011, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, 10 juni 2011). Dit is inclusief bestaande windturbines. Op dit moment (begin 2016) staat er in Nederland voor ongeveer 3.380 MW aan windvermogen opgesteld op het land. Voor de komende jaren ligt er dan ook nog een behoorlijke opgave.

De landelijke opgave is verdeeld onder de twaalf provinciën. De provincie Gelderland is verantwoordelijk voor de realisatie van 230,5 MW in 2020.

Om bij te dragen aan de windopgave zijn Winvast, Yard Energy en Burgerwindcoöperatie Geldermalsen-Neerijnen voornemens een windpark te realiseren in Geldermalsen.

Windpark Avri wordt gerealiseerd op het grondstoffenpark Rivierenland van Avri in Geldermalsen, alwaar tevens een solarpark gerealiseerd wordt.

Het windpark bestaat uit 3 windturbines.

Het toe te passen type windturbine staat nog niet vast. Wel is bekend dat het windpark met 3 windturbines een totaal vermogen heeft van maximaal 15 MW. De ashoogte van de windturbines bedraagt maximaal 120 meter. De rotordiameter bedraagt maximaal 131 meter.

De hoogtes zijn gemeten vanaf het maaiveld gelegen naast de stortheuvel. Dit betekent dat windturbine 2 (zie afbeelding 1.2) die op de stortheuvel wordt geplaatst minder hoog zal zijn, waardoor deze voor het beeld nagenoeg even hoog is als windturbines 1 en 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0001.png"

Afbeelding 1.1 Overzicht windturbine en terminologie

Omdat het exact toe te passen type windturbine nog niet vaststaat wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van verschillende typen windturbines, variërend in vermogen en rotordiameter. Voor de verschillende omgevingsaspecten kunnen op die manier de worstcase effecten ten aanzien van de verschillende aspecten in beeld gebracht worden.

De windturbines worden opgesteld in een lijnopstelling tussen de Betuweroute/A15 en de spoorlijn Tiel – Geldermalsen. De windturbines worden op de (voormalige) stortlocatie van de Avri geplaatst, twee windturbines aan weerszijden van de afvalstortplaats (windturbines 1 en 3) en één windturbine óp de afvalstortplaats (windturbine 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0002.png"

Afbeelding 1.2 Opstelling windturbines windpark Avri

Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Grondstoffenpark Rivierenland' past weliswaar het opwekken van duurzame energie, het bestemmingsplan voorziet niet in windturbines. Derhalve is het noodzakelijk voor het windpark een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen op het grondstoffenpark Rivierenland van Avri in Geldermalsen. Het grondstoffenpark is gelegen aan de zuidoostzijde van de kern Geldermalsen tussen de spoorlijn Tiel – Geldermalsen aan de noordzijde, de Betuweroute/A15 aan de zuidoostzijde en het bedrijventerrein Hondsgemet en het motorcrossterrein aan de westzijde.

Het plangebied bestaat uit een drietal windturbines die worden opgesteld in een lijn op het grondstoffenpark Rivierenland.

In afbeelding 1.3 is de locatie van het windpark weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0003.png"

Afbeelding 1.3 Ligging Windpark Avri

1.3 Vigerend planologisch regime

Ter plaatse vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • Ter plaatse van het grondstoffenpark van de Avri: het bestemmingsplan 'Grondstoffenpark Rivierenland', gemeente Geldermalsen (vastgesteld 22 april 2014).
  • Ter plaatse van het oostelijk deel van het motorcrossterrein: het bestemmingsplan 'Vuilstortplaats Meersteeg 1992' gemeente Geldermaslen (vastgesteld 19 mei 1992, (gedeeltelijk) goedgekeurd 24 december 1992, Koninklijk Besluit 17 augustus 1995).
  • Ter plaatse van het westelijk deel van het motorcrossterrein: het bestemmingsplan 'Buitengebied 1984', gemeente Geldermalsen (vastgesteld 20 mei 1985, goedgekeurd 26 juni 1986).

De voorgenomen locaties voor de windturbines zijn gelegen binnen de bestemmingen 'Bedrijf – Afval en energie – 2' (windturbine 3), 'Bedrijf – Afval en energie – 3' (windturbine 2) en 'Bedrijf – Afval en energie – 4' (windturbine 1). Het opwekken van duurzame energie is reeds toegestaan binnen deze bestemmingen. Het vestigen van windturbines is voor wat betreft de bouwhoogte echter niet toegestaan. Derhalve is het noodzakelijk een bestemmingsplan op te stellen om de vestiging van een drietal windturbines mogelijk te maken.

1.4 Procedure

Het realiseren van grootschalige energieprojecten van meer dan 100 MW is een taak van de Rijksoverheid. Voor energieprojecten tussen de 5 MW en 100 MW beslist in principe de provincie. Zij geeft de vergunningen af en stelt waar nodig een inpassingsplan (provinciaal bestemmingsplan) op, tenzij hierover afspraken zijn gemaakt met de betrokken gemeente(n).

Voor het Windpark Avri gaat het om maximaal 15 MW. In afspraken tussen de provincie Gelderland en de gemeente Geldermalsen is afgesproken dat de gemeente als bevoegd gezag optreedt voor het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens de huidige situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het voorgenomen plan. Hoofdstuk 5 gaat in op de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch plangedeelte toegelicht. Tenslotte wordt in de hoofdstukken 7 en 8 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (vastgesteld 13 maart 2012) is de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. Met de SVIR stelt het Rijk heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Nationaal belang 2 is van toepassing op dit plan en luidt als volgt: “ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie”. Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening. Rijk en provincies zetten in op het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020.

Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige windenergieprojecten. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, alsmede de gemiddelde windsnelheid. Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de provinciale reserveringen voor windenergie betrokken. Deze gebieden worden nader uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Wind op land. In de SVIR is de regio rond Geldermalsen niet aangewezen als een gebied waar windenergie een opgave van nationaal belang is.

Structuurvisie Wind op Land

Het Rijk en de provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020. Hierbij gaat het om grootschalige windenergieprojecten. De Structuurvisie Windenergie op Land (SWoL) is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Vanwege de invloed van grootschalige windturbineparken op de leefomgeving en het landschap en het belang van een goede afstemming met ander ruimtegebruik(ers), heeft het Rijk de SWoL opgesteld. De structuurvisie is op 28 maart 2014 door het kabinet vastgesteld.

De doelstelling van de SWoL is, om zodanige ruimtelijke voorwaarden te scheppen dat begin 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 MW aan windturbines operationeel is. Het Rijk wil grootschalige windturbineparken concentreren in een beperkt aantal windrijke gebieden en in landschappen waar windturbines goed passen. De voorkeur gaat uit naar grote haven- en industriegebieden, grootschalige open agrarische productielandschappen, in en langs grote wateren (zoals het IJsselmeer) en langs wegen en spoorlijnen. De SWoL legt de keuze voor deze gebieden vast. De regio rond Geldermalsen is niet voor grootschalige ontwikkeling van windenergie in de SWoL opgenomen.

Naast ruimte bieden aan grote windturbineparken zullen ook kleinere initiatieven voor windenergie belangrijk blijven om de nationale doelstelling te halen. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing daarvan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) moet de nationale belangen borgen welke zijn genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voor zover deze juridische doorwerking vragen. De regels in het Barro zijn niet relevant voor dit bestemmingsplan.

Conclusie nationaal beleid

Met de vestiging van windturbines wordt tegemoet gekomen aan het nationale belang voor transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening. Het plan draagt bij aan de doorgroei van windenergie op land.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie (vastgesteld 9 juli 2014) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan.

Voor het plangebied is de volgende beleidskeuze relevant:

  • Om de ambities voor energietransitie te realiseren, maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, het netwerkbedrijf en andere partners. Aan de hand van een routekaart is eind 2013 een overzicht gemaakt van het potentieel aan ambities en locaties die de provincie en partijen in elke regio hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa. Deze afspraken moeten invulling geven aan de provinciale doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 waarvan minimaal 230,5 MW windenergie in de provincie Gelderland.

In de Windvisie Gelderland (1e actualisering Omgevingsvisie) is het plangebied aangewezen als voorkeursalternatief voor de vestiging van drie windturbines.

Omgevingsverordening Gelderland

Bij de Omgevingsvisie Gelderland worden regels gesteld. Deze regels zijn gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld 24 september 2014).

In de Omgevingsverordening zijn regels gesteld aan de oprichting van windturbines. Windturbines kunnen binnen een bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, indien in de toelichting ingegaan wordt op het ruimtelijk ontwerp. Bij dit ruimtelijk ontwerp wordt aandacht besteed aan de relatie tussen de windturbines en:

  • 1. de ruimtelijke kenmerken van het landschap;
  • 2. de maat, schaal en inrichting in het landschap;
  • 3. de visuele interferentie met een nabij gelegen windturbine of windturbines;
  • 4. de cultuurhistorische achtergrond van het landschap;
  • 5. beleving van de windturbine of windturbines in het landschap.

Conclusie provinciaal beleid

Met de vestiging van windturbines wordt tegemoet gekomen aan de provinciale beleidskeuze om energietransitie te realiseren. Het Avri-terrein is door de provincie aangewezen als windenergielocatie.

In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op het ruimtelijk ontwerp.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie / Wikken en wegen / Lekker leven langs de Linge

In 1999 heeft de toenmalige gemeenteraad van Geldermalsen de 'Structuurvisie 2000 - 2015' vastgesteld. Door veranderde inzichten is een aanpassing en aanvulling op de Structuurvisie nodig gebleken. Dit is vastgelegd in de notitie 'Wikken en wegen'. De Structuurvisie en de notitie 'Wikken en wegen' vormen gezamenlijk de ruimtelijke visie voor de gemeente Geldermalsen waaraan allerlei projecten en plannen worden getoetst.

Omdat het niet praktisch is dat er twee afzonderlijke documenten over hetzelfde onderwerp van kracht zijn, heeft de gemeenteraad in februari 2010 een samenhangend document vastgesteld, namelijk de notitie 'Lekker leven langs de Linge'. In deze notitie zijn zowel de Structuurvisie als de notitie 'Wikken en Wegen' gecombineerd. De notitie 'Lekker leven langs de Linge' is tevens opgesteld om als gemeente te voldoen aan de vereisten voor structuurvisies gesteld in de Wet ruimtelijke ordening. Voor dit bestemmingsplan vormt de notitie 'Lekker leven langs de Linge' het leidende ruimtelijke beleidskader van de gemeente Geldermalsen.

Het ruimtelijk beleid zoals beschreven in 'Lekker leven langs de Linge' stoelt op drie kernkwaliteiten:

  • landschapskwaliteit als drager van ruimtelijke kwaliteit;
  • knooppuntenkwaliteit zorgt voor economische en infrastructurele ontwikkeling;
  • kernenkwaliteit: 'eenheid in verscheidenheid'.

Op dit moment wordt gekozen voor consolidatie van de bedrijfsmatige invulling van het plangebied met 'groene' en/of milieugerichte bedrijvigheid zoals de opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is dit gebied aangegeven als zoekzone voor windenergie.

Visie Windturbines in Geldermalsen, Neerijnen en Tiel

De gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Tiel hebben in 2013 een visie opgesteld waarin is aangegeven hoe zij tegenover windenergie staan en waar volgens de drie gemeenten zoekzones liggen voor windenergie. De gemeenten Geldermalsen en Neerijnen hebben deze Windvisie vastgesteld.

Een aantal gebieden langs de A15 en het bedrijvenpark Medel in Tiel hebben de voorkeur voor de vestiging van windturbines. Het Avri-terrein valt hier ook onder. In dit landschap liggen kansen voor het plaatsen van windturbines omdat beperkende factoren zoals aaneengesloten woonbebouwing, hier niet aanwezig zijn. Landschappelijk gezien liggen hier de minste beperkingen. Er wordt aangesloten bij de herkenbare structuur in het landschap; de A15, de spoorlijn en het Amsterdam-Rijnkanaal. In principe wordt gekozen voor lijnopstellingen langs de genoemde routes, waarbij gestreefd wordt naar tubines met eenzelfde uiterlijke verschijningsvorm. De lijnen worden per initiatief maar aan één zijde van de A15 gerealiseerd.

Omdat de woningdichtheid ter plaatse gering is, zijn er weinig potentieel gehinderden. Voor omwonenden kan er hinder optreden op het gebied van slagschaduw en geluidhinder. (Eventuele) slagschaduwhinder kan ondervangen worden middels een stilstandsvoorziening. De effecten van geluidhinder dienen onderzocht te worden in een akoestisch onderzoek.

In een bestemmingsplan dient op basis van diverse onderzoeken gekeken te worden naar de exacte impact van de windturbines op de omgeving.

Conclusie gemeentelijk beleid

Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de zoekzone voor windenergie. Onderzoeken die in het kader van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd tonen aan dat de impact van de windturbines op de omgeving acceptabel is. Zie hiervoor Hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

Het plangebied (afbeelding 3.1) is gelegen op het grondstoffenpark Rivierenland van Avri in Geldermalsen. Het grondstoffenpark is gelegen aan de zuidoostzijde van de kern Geldermalsen tussen spoorlijn Tiel – Geldermalsen aan de noordzijde, de Betuweroute/A15 aan de zuidoostzijde en het bedrijventerrein Hondsgemet en het motorcrossterrein aan de westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0004.png"

Afbeelding 3.1 Ligging plangebied ten opzichte van omgeving

Grondstoffenpark Rivierenland is een afvalverwerkingsterrein en wordt geëxploiteerd door Avri. De stortplaats bestrijkt een groot gedeelte van het grondstoffenpark. Deze stortplaats is maximaal 22 meter +NAP hoog. Avri is voornemens om op korte termijn een zonnepark te realiseren op deze stortplaats. Daarnaast bevinden zich ten noorden van de stortplaats kantoren van Avri, een milieustraat, een overslaghal en afvalverwerkings- en afvalbewerkingsinstallaties.

Aan de westzijde van het Grondstoffenpark Rivierenland grenst het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Hondsgemet. Tussen het Grondstoffenpark en het Hondsgemet ligt deels een motorcrossterrein.

Het terrein grenst aan de zuidzijde niet direct aan het buitengebied, omdat de A15 en de Betuwelijn een barrière vormen.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal woonconcentraties, waaronder de bebouwing in de kern Geldermalsen zelf (op ca. 2 kilometer afstand), maar ook de in ontwikkeling zijnde woonwijk De Plantage aan de westzijde (op ca. 1,8 kilometer afstand) en de woonbebouwing in Est aan de zuidzijde van de A15 (op ca. 1,4 kilometer afstand). Langs onder andere de Tielerweg, de Bommelweg, de Meersteeg en de Zeekade ligt daarnaast verspreid liggende woonbebouwing.

De locaties voor de drie windturbines bevinden zich op de stortplaats en aan weerszijden van de stortplaats in een lijn langs de Betuweroute/A15.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Plan

Windpark Avri wordt gerealiseerd op het grondstoffenpark Rivierenland van Avri in Geldermalsen. Het windpark bestaat uit 3 windturbines met een totaal vermogen van minimaal 7,2 MW en maximaal 15 MW. De ashoogte van de windturbines bedraagt maximaal 120 meter. De rotordiameter bedraagt maximaal 131 meter.

De windturbines worden opgesteld in een lijnopstelling tussen de Betuweroute/A15 en de spoorlijn Tiel – Geldermalsen. De windturbines worden op het terrein van afvalverwerking Avri geplaatst, twee windturbines aan weerszijden van de afvalstortplaats (windturbines 1 en 3) en één windturbine óp de afvalstortplaats (windturbine 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0005.png"

Afbeelding 4.1 Opstelling windturbines windpark Avri

4.2 Ruimtelijk ontwerp

Ten behoeve van de ontwikkeling van het windpark Avri is een landschapsvisie opgesteld (Windparken Deil en Avri Landschapsvisie, Veenenbos en Bosch, Bijlage 1).

In deze landschapsvisie is een lijnopstelling opgenomen die afwijkt van de lijnopstelling in dit bestemmingsplan. Deze afwijking ligt in het feit dat de lijnopstelling in noordelijke richting verschoven is ten behoeve van de aanleg van een solarpark op de stortplaats.

In de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland zijn regels gesteld aan de oprichting van windturbines. Windturbines kunnen binnen een bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, indien in de toelichting ingegaan wordt op het ruimtelijk ontwerp. Bij dit ruimtelijk ontwerp wordt aandacht besteed aan de relatie tussen de windturbines en:

  • 1. de ruimtelijke kenmerken van het landschap;
  • 2. de maat, schaal en inrichting in het landschap;
  • 3. de visuele interferentie met een nabij gelegen windturbine of windturbines;
  • 4. de cultuurhistorische achtergrond van het landschap;
  • 5. beleving van de windturbine of windturbines in het landschap.

Ruimtelijke kenmerken van het landschap

Het windpark Avri wordt als een korte lijn langs de snelweg ontwikkeld. Dit is in lijn met de lange lijnen (A15, Betuweroute, spoorlijn Tiel-Geldermalsen, de Linge en de Waal) die van oost naar west door het landschap lopen.

De windturbines worden opgesteld in een lijn waarbij de drie windturbines visueel ongeveer dezelfde ashoogte hebben (ook die boven op de stortheuvel). Als dit technisch niet mogelijk blijkt, dient het verschil tussen de turbine op de stortheuvel en de turbines er naast zoveel mogelijk beperkt te blijven, omdat hoogte verschillen het beeld onrustiger maken. Voor de herkenbaarheid worden de windturbines in een rechte lijn in de bocht van de A15 geplaatst.

Maat, schaal en inrichting in het landschap

In de lijn langs de A15/Betuweroute wordt het Avri-terrein omschreven als een vreemde eend in de bijt. Het terrein ligt circa 20 meter hoger dan de omgeving. Het terrein vormt een bijzonder element dat geen relatie heeft met de ondergrond. De locatie is duidelijk zichtbaar langs de snelweg en af en toe ook vanuit het omliggende landschap. Gezien de bijzondere verschijning van het Avri-terrein, past hier goed de bijzondere activiteit van een energiepark. Dit energiepark wordt gevormd door het windpark en een solarpark.

Visuele interferentie met een nabij gelegen windturbine of windturbines

Het Avri-terrein is gelegen aan de Energiecorridor (A15/Betuweroute) die dient als etalage voor duurzame energie. Langs deze corridor worden meerdere windparken gerealiseerd. De windparken bij Buren (4 turbines), Echteld (4 turbines) en Hardinxveld (3 turbines) zijn reeds gerealiseerd. Naast het windpark Avri, zijn er nog parken gepland bij Bemmel (5 turbines), Nijmegen (4 + 5 turbines), Ochten (2 of 3 turbines) en Deil (meer dan 9 turbines).

Al deze windparken worden uitgevoerd in een lijnopstelling. Hierdoor wordt de 'leesbaarheid' van de Energiecorridor (de lijnen van de A15 en de Betuweroute) versterkt. Gezien de ruime afstand tussen Windpark Avri en het eerstvolgende windpark (circa 4,5 km) levert dit geen visuele interferentie op.

Cultuurhistorische achtergrond van het landschap

Zoals gezegd heeft het Avri-terrein geen relatie met de ondergrond en is het een bijzondere verschijning in de omgeving. Het terrein zelf heeft geen cultuurhistorische waarde. In de nabijheid van het plangebied ligt de belangrijke cultuurhistorische waarde de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de invloed van het windpark op de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Beleving van de windturbines in het landschap

Hieronder is een aantal visualisaties van het windpark weergegeven. Hierbij is uitgegaan van een drietal windturbines met een ashoogte van 134 meter en een rotordiameter van 131 meter, waarbij de as van de windturbine op de stortheuvel ongeveer op dezelfde hoogte staat als de andere twee windturbines. In werkelijkheid mag de ashoogte van de windturbines niet hoger zijn dan 120 meter. Onderstaande visualisaties geven dan ook een worst case scenario weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0006.png"

Afbeelding 4.2 Posities visualisaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0008.png"

Afbeelding 4.3 Visualisatie windpark Avri vanaf woonwijk De Plantage (1. westzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0010.png"

Afbeelding 4.4 Visualisatie windpark Avri vanaf Tielerweg (2. noordzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0012.png"

Afbeelding 4.5 Visualisatie windpark Avri vanaf de Bommelweg (3. zuidzijde)

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Het plangebied is gelegen op het grondstoffenpark Rivierenland van Avri in Geldermalsen. De omgeving van het plangebied bestaat uit bedrijventerrein aan de noordzijde, woonwijken van de kern Geldermalsen aan de noordwestzijde, het motorcrossterrein en het bedrijventerrein Hondsgemet aan de westzijde en buitengebied met verspreid liggende woonbebouwing aan de oost- en zuidzijde. Voor een beschrijving van de huidige situatie wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

5.1 M.e.r. en passende beoordeling

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Op grond van artikel 2, lid 5 Besluit m.e.r. dient, voor activiteiten die onder de drempelwaarden van onderdeel D blijven, evenwel een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' te worden gemaakt om te bezien of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

Onderzoek

Volgens de bijlage van het Besluit m.e.r. is een windturbinepark een park bestaande uit drie of meer windturbines. Het oprichten en/of wijzigen van een windturbinepark is in categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. aangemerkt als een activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of een MER noodzakelijk is, indien wordt voldaan aan de genoemde drempelwaarden. De drempelwaarde met betrekking tot de activiteit, het oprichten van een windturbinepark, is geformuleerd als een gezamenlijk vermogen van 15 MW (elektrisch) of meer dan 10 windturbines.

Windpark Avri voorziet in 3 windturbines met een totaal vermogen van circa 7,2 tot 12,6 MW. Windpark Avri overschrijdt dus niet de drempelwaarden in bijlage, onderdeel D, categorie 22.2, Besluit m.e.r.. Omdat de activiteit onder de drempelwaarden blijft dient middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling aangetoond te worden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uit te sluiten.

Om aan te tonen dat het voorgenomen plan geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Vormvrije m.e.r.-beoordeling Windpark Avri, Royal HaskoningDHV, 30 juni 2015, Bijlage 2).

Naar aanleiding van de vormvrije m.e.r.-beoordeling en het principeverzoek aan de gemeente Geldermalsen om medewerking te verlenen aan de procedures voor het realiseren van het windpark, is een aantal uitgangspunten veranderd. De windturbines zijn ten opzichte van het beoordeelde plan in noordelijke richting verschoven en de ashoogte van de windturbines is verlaagd.

De in dit bestemmingsplan besproken milieuaspecten zijn allen beoordeeld op de gewijzigde invulling van het plan.

Resultaten

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de effecten op het milieu als gevolg van het voorgenomen plan gering zijn. Belangrijke nadelige effecten voor het milieu zijn op basis van de m.e.r.-beoordeling uit te sluiten, met name vanwege de afwezigheid van grotere woningbouwconcentraties, natuurgebieden of andere gebieden met een te beschermen status binnen de invloedsfeer van het plan.

Beperkte effecten ten aanzien van slagschaduw kunnen optreden bij enkele woningen. Hierbij is uitgegaan van een worstcase-benadering en dat er geen stilstandvoorziening wordt toegepast. Gezien de berekeningsresultaten voor dit onderwerp wordt een stilstandvoorziening wel toegepast. Dit laatste is een veel gebruikte en eenvoudige effectbeperkende maatregel die toegepast dient te worden als er mogelijk sprake is van een normoverschrijding. Hierdoor zal dit effect in de praktijk niet optreden.

Één windturbine ligt binnen het gebied waarbij de windturbine van invloed is op de hoogte van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aardgastransportleiding W-527-1. De windturbine heeft geen nadelig effect op de aardgastransportleiding.

Ten aanzien van flora en fauna is nader onderzoek gedaan naar de betekenis van het plangebied voor vleermuizen. Voor zowel de gewone dwergvleermuis als de ruige dwergvleermuis wordt op het windpark meer dan incidentele sterfte voorzien.

Conclusie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling toont aan dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die voor het bevoegde gezag aanleiding vormen om een m.e.r.-procedure te volgen.

De resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling vormen ondermeer input voor dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

Wettelijk kader

Equivalent geluidniveau

Het is van belang de geluidbelasting als gevolg van het voornemen op woningen te beschouwen. De normering ten aanzien van geluid is vastgelegd in het Barim (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) en de meet- en rekensystematiek in de 'Activiteitenregeling milieubeheer'. In het Barim is voor woningen (van derden) een norm van 47 dB Lden en 41 dB Lnight opgenomen. De norm is specifiek gericht op windturbinegeluid en is gebaseerd op de specifieke dosis-effectrelatie tussen windturbinegeluid en potentiële hinder. Deze norm leidt tot een aanvaardbaar woon- en leefmilieuklimaat. Voor het bestemmingsplan is beoordeeld of voldaan kan worden aan deze normering.

Laagfrequent geluid

Voor alle frequenties geluid gelden de normen uit het Barim. Echter, in recente m.e.r.-studies is specifiek om een (vrijblijvende) beschouwing van laagfrequent geluid gevraagd. Het laagfrequent geluid veroorzaakt door de windturbines kan middels een additionele check inzichtelijk gemaakt worden middels de normstelling en de methodiek zoals deze in Denemarken gehanteerd wordt ('Statutory order on noise from wind turbines' nr. 1284, Ministry of the Environment d.d. 15 december 2011 en uit publicatie H. Moller, C.S. Pedersen, Lowfrequency noise from large wind turbines, Journal of the Acoustical Society of America, 129 (6), 3727-3744(2011)). In Denemarken wordt een norm van 20 dB(A) voor het laagfrequent geluid gehanteerd. Het beoordelen van laagfrequent geluid volgens de Deense methode is in vergelijking met andere methoden (de NSG-richtlijn of de Vercammencurve) een beoordeling volgens de strengste norm en de meest actuele methodiek.

Piekgeluid of maximaal geluidniveau

Volgens de Europese richtlijn voor omgevingslawaai moeten Lden en Lnight worden bepaald voor weg-, rail- en vliegverkeer en industriële bronnen. Het Lnight is het over de nacht (23-7 uur) gemiddelde geluidniveau over de lange termijn; het gaat dus niet om afzonderlijke nachten, maar een over het jaar gemiddelde nacht. Het maximale geluidniveau van een windturbine ligt 2 tot 6 dB(A) boven het over de nacht gemiddelde geluidniveau van die windturbine (Lnight). De precieze waarde is afhankelijk van de locatie (kust, binnenland), de hoogte van de turbine en het turbinetype (Kennisbericht 1.0 Geluid van windturbines, RIVM 2015). Daarnaast wordt het maximale geluidniveau bepaald door de bronsterkte, de windsnelheid en de afstand tot een turbine.

Onderzoek

Om de akoestische effecten vanwege het windpark in beeld te brengen is onderzoek gedaan naar het equivalente geluidniveau en het laagfrequent geluid (Akoestisch onderzoek Windpark Avri, Royal HaskoningDHV, 8 december 2016, Bijlage 3). In het onderzoek is uitgegaan van een worstcase scenario, wat inhoudt dat er gerekend is met één van de meest luidruchtige windturbines; de Vestas V126. De maximale bronsterkte van het geluid van deze windturbine bedraagt (afgerond) 108 dB(A) bij windsnelheden op 100 m van circa 11 m/s (dit is circa 7,5 m/s op 10 m hoogte (bijna windkracht 5). Ter indicatie: de gemiddelde windsnelheid in het binnenland bedraagt circa 2,2 m/s op 10 m hoogte (windkracht 2)).

De geluidberekeningen zijn uitgevoerd voor het breedspectrum geluid (Lden & Lnight) in de vorm van geluidcontouren en op individuele punten bij woningen. Laagfrequent geluid is uitsluitend bepaald op rekenpunten bij woningen.

Resultaten 

De rekenresultaten zijn in de vorm van geluidcontouren en in de vorm van getallen bij individuele woningen gepresenteerd. Zie hiervoor tabel 5.1.

Tabel 5.1 Geluidniveaus (in dB) bij woningen

Adres   Rekenhoogte   LDag   LAvond   LNacht   LDEN  
Zeekade 2   5,00   38,6   38,8   39,2   45,5  
Tielerweg 51   5,00   36,8   37,0   37,4   43,7  
Meersteeg 14   5,00   39,1   39,1   39,7   45,9  
Bommelweg 40   5,00   36,3   36,5   36,9   43,1  
Tielerweg 58   5,00   37,2   37,4   37,8   44,1  

Uit de berekeningen blijkt bij woningen van derden een jaargemiddeld geluidniveau tot (afgerond) 46 dB Lden. Dit geldt voor de woningen Meersteeg 14 en Zeekade 2. Het jaargemiddeld geluidniveau voor de nachtperiode bedraagt ten hoogst 40 dB ter plaatse van de Meersteeg 14. Het voornemen voldoet daarmee aan de normstelling van 47 dB Lden en 41 dB Lnacht conform het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim).

Op basis van de berekende Lnight kan het maximale geluidniveau als gevolg van de windturbines bij de aangegeven woningen variëren van 39 tot ongeveer 45 dB(A), zoals beschreven onder het wettelijk kader. Dit maximale geluidniveau treedt alleen op in situaties waarin ook de maximale bronsterkte van de turbine wordt bereikt (bij windsnelheden vanaf ca 11 m/s).

De berekeningsresultaten van het laagfrequent geluid zoals bepaald in lijn met de 'Deense methode', laten zien dat de (Deense) norm niet wordt overschreden. Het hoogste niveau (17,6 dB(A)) is vastgesteld ter plaatse van Meersteeg 14. De norm van 20 dB(A) wordt niet overschreden.

Uit de berekeningsresultaten mag geconcludeerd worden dat met het voornemen om een drietal windturbines van het type Vestas V126-3.3MW (of akoestisch gelijkwaardig/ stiller) op het terrein van Avri te plaatsen, wordt voldaan aan de standaard geluidvoorschriften conform het Barim en wordt voldaan aan de norm uit de 'Deense methode' voor de beoordeling van laagfrequent geluid.

Cumulatie

In en om het plangebied is sprake van meerdere geluidbronnen. Voor de cumulatie van verschillende geluidbronnen is er geen sprake van een normstelling. Voor de beoordeling van gecumuleerd geluid voor mensen is er wel een cumulatiemethode in het activiteitenbesluit vastgelegd (Activiteitenregeling milieubeheer). De methode berekent de gecumuleerde geluidsbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties ('hinderlijkheid') van de verschillende geluidsbronnen. Hierbij wordt de 'hinderlijkheid' van rail, weg en industrie omgerekend naar die van windturbines. Daarmee ontstaat inzicht in het verschil met en zonder windturbines. In afbeelding 5.1 zijn de afzonderlijke bronnen en de daarbij behorende (wettelijke) geluidcontouren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0013.png"

Afbeelding 5.1 Voorkeursgrenswaarde van verschillende geluidsbronnen in omgeving Avri

Afbeelding 5.2 geeft de verandering van de 'hinderlijkheid' met en zonder windturbines weer. Duidelijk is dat de verandering zeer beperkt is en alleen optreedt in gebieden met weinig tot geen woonbebouwing (langs de Linge en ten zuiden van de Bommelweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0014.png"

Afbeelding 5.2 Verandering gecumuleerde geluidbelasting met en zonder windturbines

Conclusie

Het voornemen voor het plaatsen van windturbines voldoet aan de geldende normen. Er wordt voldaan aan de standaard geluidvoorschriften conform het Barim en aan de 'Deense methode' voor de beoordeling van laagfrequent geluid.

Belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving, ook in termen van cumulatie van geluid, zijn derhalve uit te sluiten. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan voor wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar is.

5.3 Bodem- en waterkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

Bodem

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij een nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit in beeld te worden gebracht.

Water

Het landelijk waterbeleid dat voortvloeit uit de Europese Kaderrichtlijn Water, is uiteengezet in de 4e Nota Waterhuishouding, de nota “Waterbeleid 21e eeuw” en het Nationaal Bestuursakkoord Water. In al deze nota's staat de strategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' centraal. Deze strategie is gericht op waterkwantiteit en houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna pas afgevoerd naar benedenstroomse watersystemen. Een tweede strategie, die gericht is op waterkwaliteit is de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Bij deze strategie gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en tenslotte, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De kern van 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (2003) is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan, als overloop in tijden van veel water, maar ook als reserve voor tijden van droogte. Waterbeleid 21e eeuw gaat uit van de strategie 'vasthouden - bergen - afvoeren', waarbij water pas wordt afgevoerd als het echt niet anders kan.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties.

Watertoets 

Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Door deze (wettelijk verplichte) watertoets moet duidelijkheid worden geboden welke randvoorwaarden gelden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen ten opzichte van het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en omgeving (art. 3.1.6 lid b Bro).

Onderdeel van deze watertoets is het inwinnen van advies bij de waterbeheerder van het gebied, in dit geval het Waterschap Rivierenland (art. 3.1.1 Bro).

Beleid Waterschap Rivierenland

Als leidend beleidsdocument voor de waterhuishouding geldt, reeds vanaf 22 december 2009, het Waterbeheerplan 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten". Dit plan is bepalend voor het waterbeleid en gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied. Het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Onderzoek

Het effect van windturbines 1 en 3 op de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse is verwaarloosbaar. Het beoogde doel van de gronden is het gebruik als windturbine. Door het minimale gebruik van de gronden door personen, kan gesteld worden dat een windturbine geen gevoelig doel is. Derhalve is geen nader onderzoek gedaan naar de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van windturbines 1 en 3.


Windturbine 2 wordt geplaatst op de stortheuvel. Omdat deze windturbine gefundeerd dient te worden door de stortheuvel heen, kan deze van invloed zijn op de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse.

Het gedeelte van de stortheuvel ter plaatse van windturbine 2 is aangelegd in de jaren zestig. In die periode waren de bodembescherming en het beleid in dezen veel minder ver ontwikkeld; het aanbrengen van een vloeistofdichte onderafdichting was op dat moment bijvoorbeeld niet vereist. Als gevolg van het ontbreken van een vloeistofdichte onderafdichting liggen de in dit vak gestorte afvalstoffen voor een deel in het grondwater, zoals bij veel open afvalstortheuvels het geval is. Hierdoor zijn bodem en grondwater direct onder de stortheuvel in het verleden beïnvloed. Vanaf 1992 is dit deel voorzien van een bovenafdichting en een ringdrainage die verspreiding van verontreiniging beperkt. De geconstateerde bodemverontreiniging onder de stortheuvel is door de getroffen maatregelen beheersbaar.

In een haalbaarheidsstudie (Haalbaarheidsstudie locatie WTG-2, Royal HaskoningDHV, 11 februari 2016, Bijlage 4) voor de vestiging van een windturbine op de stortheuvel is een milieutechnische beoordeling gedaan.

Resultaten bodem en grondwater

Door het funderen van een windturbine door de stortheuvel kan percolaat geïnfiltreerd worden in de bodem. Elke bovenafdichting kent een faalrisico ten aanzien van lekkage. Extra infiltratie van percolaat naar de bodem bij de aanleg van de windturbine bedraagt minder dan 27 m3. Dit zal niet meetbaar zijn in het grondwater en is verwaarloosbaar ten opzichte van de autonome situatie. Gedurende de nazorg voor onbepaalde tijd wordt het aandeel van de extra infiltratie ten opzichte van de autonome situatie nagenoeg nul.

Watertoets

Bestaande situatie

Het huidige maaiveld bevindt zich op 3 tot 3,20 m + NAP (uitgezonderd de stortheuvel). De ondergrond van het terrein kan grofweg in tweeën worden gedeeld. Het hoger gelegen westelijke deel van het terrein waar binnen 3 meter zand in de ondergrond wordt aangetroffen en het oostelijke deel dat voornamelijk bestaat uit zwak/matig ziltige kleien. (Bron: Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek Meteren – Avri)

Het plangebied is gelegen binnen het deelstroomgebied Tielerwaard en binnen drie peilgebieden (TLW001, TLW022 en TLW036). De status van het watersysteem zoals deze is vastgelegd op de leggerkaart, is niet gelijk aan de actuele status zoals deze in het veld aanwezig is. De reden hiervoor is dat het terrein de laatste jaren flink in ontwikkeling is geweest. Voor het aanpassen van het watersysteem is door Waterschap Rivierenland vergunning verleend in 2006 en 2009. Deze nieuwe situatie is nog niet vastgelegd in de legger van Waterschap Rivierenland.

Op basis van recente luchtfoto's, gesprekken met werknemers van de Avri en een locatiebezoek is het oppervlaktewatersysteem in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat ten westen van windturbine 1 een C-watergang en een B-watergang liggen. Windturbine 1 ligt echter buiten beschermingszones van watergangen.

Waterneutraal inrichten

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap Rivierenland hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.

Voor plannen met meer dan 500 m² toename verharding in stedelijk gebied en meer dan 1500 m² toename verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. De eerste 500 m² respectievelijk 1500 m² van een plan zijn vrijgesteld van compensatie.

Door het bouwen van een drietal windturbines zal het verhard oppervlak toenemen. Per windturbine zal een kraanopstelplaats gerealiseerd worden, bestaande uit een puinverharding (halfverharding). Deze halfverharding omvat maximaal 1.250 m2 per windturbine. Verder worden ten behoeve van de windturbines extra ontsluitingswegen aangelegd.

De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m3 per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m3 bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn.

De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt ter plaatse van het plangebied 0,30 meter. Bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden - bergen - afvoeren. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:

  • Hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie (indien mogelijk).
  • Hemelwater bergen in open water (of droogvallende watergang).
  • Hemelwater brengen naar kunstmatige bergingsvoorzieningen (wadi, bassins, kratten, kelders).

Kwantitatieve watercompensatie

Uitgangspunt voor de compensatie is om berging in open water te creëren door het verbreden van bestaande watergangen of door het aanleggen van nieuwe watergangen. De benodigde compensatie per onderdeel is te zien in tabel 5.2.

Tabel 5.2 Benodigde compensatie per verharding

#   Verharding   Oppervlak (m2)   Compensatie (m3)  
1   Kraanopstelplaats WT-1   1.500   65  
2   Kraanopstelplaats WT-2   1.500   0  
3   Kraanopstelplaats WT-3   1.500   65  
4   Bouwweg t.b.v. kraanopstelplaats WT-1   600   27  
5   Bouwweg t.b.v. kraanopstelplaats WT-1   1.150   0  
6   Tijdelijke bouwweg t.b.v. aanvoer rotorbladen   1.075   47  
Totaal   204  

In totaal moet ten behoeve van de toename van verharding 204 m3 aan waterberging gecreëerd worden. Uitgaande van een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,30 m in een T=10 situatie betekent dit dat er 680 m2 aan nieuw open water gecreëerd moet worden. Hierbij is de verharding die wordt gerealiseerd op de stortplaats niet meegerekend, aangezien boven deze afgedichte laag een deklaag van 1 meter grond aanwezig is. Het hemelwater kan in deze meter deklaag infiltreren en zal dus niet direct (oppervlakkig) afstromen in de richting van het oppervlaktewatersysteem.

Nabij windturbine-1 is een kans om waterberging te creëren, namelijk in de veiligheidszone van de turbine, aan de westzijde van de B-watergang. Hier is een motorcrossterrein gelegen. Dit terrein is eigendom van Avri. Hier zal door plaatselijk verbreding van de B-watergang 680 m2 aan nieuw open water gecreëerd worden.

Grondwaterkwaliteit

De afstroom van hemelwater van de windturbines is minimaal. Zoals hiervoor aangegeven zal de extra infiltratie van percolaat naar de bodem bij de aanleg van de windturbine op de stortheuvel minder bedragen dan 27 m3. Dit zal niet meetbaar zijn in het grondwater en is derhalve niet significant.

Watertoets

Op 22 mei 2017 is een notitie voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland waarin is aangegeven hoe bij de ontwikkeling van Windpark Avri aan de beleidsregels van het waterschap wordt voldaan. Op 18 juni 2017 heeft het waterschap per email aangegeven dat positief wordt geadviseerd en dat voor de beoogde ontwikkelingen een watervergunning kan worden aangevraagd. Een aanvraag voor een watervergunning is inmiddels ingediend.

Conclusie

De windturbines 1 en 3 zijn gezien de omvang en de functie niet van invloed op de bodem- en grondwaterkwaliteit. De extra infiltratie van percolaat naar de bodem als het gevolg van het vestigen van windturbine 2 op de afvalstort zal dermate laag zijn dat deze niet te meten zal zijn in het grondwater. Verder heeft Waterschap Rivierenland positief geadviseerd op het plan. Derhalve kan het bestemmingsplan met het oog op de bodem- en grondwaterkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader/beleid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituaties. Bijvoorbeeld bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

Windturbines kunnen ook risico's veroorzaken voor de omgeving. De risico's worden veroorzaakt door het falen van de windturbine waarbij delen van windturbines op personen en/of objecten of op andere risicobronnen terecht kunnen komen, zoals een buisleiding, een weg of spoorweg. Om deze risico's te beperken worden eisen gesteld aan de afstand tussen de windturbine en objecten en andere risicobronnen in de omgeving van de windturbine. Deze eisen zijn opgenomen in wet- en regelgeving voor objecten waarin personen aanwezig zijn zoals woningen, ziekenhuizen en scholen (in het Activiteitenbesluit) en voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (in het Besluit externe veiligheid buisleidingen). Voor wegen, spoorwegen en elektriciteitsleidingen hebben de infrastructuurbeheerders eisen gesteld. Aan deze eisen moet worden voldaan als de windturbine op de grond van de infrastructuurbeheerder wordt gerealiseerd. Als dat niet het geval is, kunnen de eisen als wensen van de infrastructuurbeheerders worden gezien. Echter vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om te voldoen aan de afstandseisen die de infrastructuurbeheerders stellen.

Hieronder zijn de gestelde eisen weergegeven.

Risico's voor (beperkt) kwetsbare objecten

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (verder aangeduid met Activiteitenbesluit) stelt de eis dat geen kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-5 per jaar PR-contour als grenswaarde.

Buisleidingen

Windturbines in de omgeving van een buisleiding kunnen leiden tot een verhoging van de risico's van de buisleiding. Dit wordt veroorzaakt doordat bij het falen van de windturbines, mogelijk de buisleiding wordt beschadigd waardoor deze ook faalt en gevaarlijke stoffen vrijkomen. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) worden eisen gesteld aan de ligging van de 10-6 per PR-contour van deze buisleiding op kwetsbare objecten in de omgeving. Voor het vaststellen van deze 10-6 per jaar PR-contour dient rekening gehouden te worden met de risico's van een windturbine. Het Handboek risicozonering windturbines geeft aan welke afstanden moeten worden aangehouden tussen de buisleiding en de windturbine om ervoor te zorgen dat de risico's van de windturbines geen bijdrage leveren aan de externe veiligheidsrisico's van de buisleiding. Dit is het geval als:

  • 1. Voor ondergrondse buisleidingen de afstand tussen de buisleiding en de windturbine de maximale werpafstand bij een nominaal toerental is.
  • 2. Voor bovengrondse buisleiding de afstand tussen de buisleiding en de windturbine de maximale werpafstand bij overtoeren is.

Als de afstand tussen de windturbine en de buisleiding kleiner is, dient het plaatsgebonden risico (PR) van de buisleiding berekend te worden, waarbij rekening wordt gehouden met de risico's van de windturbine. De 10-6 per jaar PR-contour geldt hierbij voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Daarnaast dient het groepsrisico (GR) berekend en verantwoord te worden.

Windturbines en wegen

In de 'Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken' (verder aangeduid met Beleidsregel Windturbines) zijn eisen opgenomen ten aanzien van de afstand tussen windturbines en rijkswegen. Deze beleidsregel, gericht aan Rijkswaterstaat, stelt dat een windturbine niet wordt toegelaten als deze zich binnen 30 meter van de weg bevindt of op de afstand van de halve rotordiameter als de rotordiameter groter is dan 60 meter. Voor nietrijkswegen bestaat geen formeel toetsingskader. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het voor de hand liggend dat bij de Beleidsregel Windturbines wordt aangesloten.

Windturbines en Spoorwegen

Er bestaat geen wettelijk kader voor de minimale afstand die aangehouden moet worden tussen een windturbine en een spoorweg. ProRail heeft hier een interne richtlijn voor opgesteld (Windturbines langs auto-, spoor- en vaarwegen; Beoordeling van veiligheidsrisico's, Rijkswaterstaat en NS Railinfrabeheer”). Uit deze richtlijn blijkt dat de minimale afstand tussen de windturbine en het dichtstbij gelegen spoor minimaal 7,85 meter + halve rotordiameter is, gemeten vanuit het hart van de dichtstbijzijnde spoorstaaf, met een minimum van 30 meter. Deze richtlijn is van toepassing op situaties waarbij op grond van ProRail een windpark wordt gerealiseerd. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om bij deze afstandseisen aan te sluiten.

IJsafwerping

Uit ervaring is bekend dat in Nederland ijsafzetting op de bladen meestal ontstaat tijdens stilstand van de turbine. Observaties van dit fenomeen hebben laten zien dat bij een kleine beweging of doorbuiging van het blad, hetgeen al optreedt bij zeer geringe windsnelheid, het ijs in grote brokken naar beneden valt en dat langwerpige platen ijs in een strook onder het rotorvlak terecht komen. De brokken hebben een oppervlak dat kleiner is dan het blad zelf en een dikte van enkele millimeters tot een centimeter. Door het “dwarrelen” van de brokken ijs kunnen deze, afhankelijk van de hoogte van de windturbine in een strook van enkel tientallen meters breed terecht komen.

Windturbines worden tegenwoordig standaard voorzien van een stilstandvoorziening en daarmee stilgezet als ijsafzetting optreedt. Eventueel kan de directe omgeving van de mast afgezet worden om toegang tot het gebied te voorkomen. De beveiliging wordt pas weer opgeheven na een visuele inspectie. Mocht de turbine toch te vroeg in werking worden gesteld, zijn de risico’s voor de omgeving minimaal omdat het om kleine brokstukken gaat die relatief ver weg geslingerd kunnen worden. Het PR hiervan is verwaarloosbaar

klein.

Onderzoek

Om te toetsen of wordt voldaan aan de criteria voor externe veiligheid is geïnventariseerd welke risicobronnen relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid (Quickscan externe veiligheid, Royal HaskoningDHV, 9 december 2016, Bijlage 6).

Resultaten

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn de volgende risicobronnen relevant voor het plangebied:

  • Windturbines binnen het plangebied;
  • Rijksweg A15;
  • Betuweroute;
  • Spoorlijn Geldermalsen - Tiel;
  • Hogedruk aardgastransportleiding W-527-01.

De afstand van de generieke 10-5 en PR 10-6 per jaar contouren zijn afhankelijk van de rotordiameter, de ashoogte en de werpafstand van de windturbines. De windturbines hebben een rotordiameter van 131 meter, een ashoogte van maximaal 120 meter en een werpafstand van 123 meter bij een nominaal toerental. De afstanden bedragen in dit geval afgerond 186 meter voor de 10-6 PR-contour en afgerond 66 meter voor de 10-5 PR-contour.

Nadere uitwerking 10-5-contour westelijke windturbine

Uit een nadere uitwerking van de 10-5 per jaar PR-contour blijkt dat een motorcrossterrein is gelegen binnen de 10-5 per jaar PR-contour van de meest westelijke windturbine. Op basis van een analyse van het Activiteitenbesluit is derhalve een nadere analyse uitgevoerd van de 10-5 per jaar PR-contour op basis van de specificaties van de (voorgenomen) windturbine. Hierin wordt geconcludeerd dat de 10-5 per jaar-contour voor deze turbine is gelegen op 44 meter.

Nadere uitwerking 10-6-contour westelijke windturbine

Van de meest westelijk windturbine is de generieke 10-6 per jaar PR-contour gelegen over het bestemde bedrijventerrein Hondsgemet. Hoewel hier conform het vigerende bestemmingsplan geen beperkt kwetsbare objecten, zoals bijvoorbeeld kantoren met een bruto vloeroppervlak van 1.500 m2 of meer, zijn toegestaan, heeft de gemeente het uitgangspunt gedefinieerd dat de contour niet over het bedrijventerrein mag komen te liggen. Gerekend vanaf de turbine betekent dit een contour van maximaal 130 meter.

Om deze reden is een kwantitatieve risicoberekening uitgevoerd naar de ligging van de contour specifiek voor het toe te passen windturbinetype. Uit de risicoberekening blijkt de 10-6 per jaar PR-contour is gelegen op circa 180 meter van de mast. Bepalend in deze berekening is de mastbreuk. Het Handboek Risicozonering Windturbines geeft aan dat de contour kan worden verkleind door bronmaatregelen. Voor mastbreuk is de mogelijke bronmaatregel het toepassen van een zwaardere windklasse (de IEC-klasse) windturbine: dit verlaagt de kans op mastbreuk met ongeveer 1,6. Door uit te gaan van een zwaardere windklasse windturbine dan de locatie vereist wordt de 10-6 per jaar PR-contour bij een Vestas V126 windturbine op 117m ashoogte 119 meter.

Windturbines

Binnen de 10-5 per jaar PR-contour bevindt zich een sportterrein (beperkt kwetsbaar object). Voor het deel van het sportterrein binnen de contour dient het huidige gebruik te worden gestaakt om te voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. In dat geval wordt voldaan aan de plaatsgebonden risicocontouren voor windturbines. Binnen deze contouren bevinden zich verder geen (beperkt) kwetsbare objecten. Om te voorkomen dat (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR-contouren worden gerealiseerd zijn de PR-contouren opgenomen op de verbeelding en zijn er regels aan verbonden in de planregels van dit bestemmingsplan. Binnen de 10-5 per jaar PR-contour (vrijwaringszone - windturbine) worden beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten uitgesloten. Binnen de 10-6 per jaar PR-contour (veiligheidszone - windturbine) worden kwetsbare objecten uitgesloten. Hiermee wordt het onststaan van een knelpuntsituatie voorkomen.

Voor de 10-6 per jaar PR-contour heeft de gemeente aangegeven dat deze voor de meest westelijke turbine niet groter mag zijn dan 130 meter vanaf de windturbine. Berekeningen tonen aan dat dit mogelijk is met een zwaardere windklasse windturbine dan voor deze locatie noodzakelijk is.

Rijksweg 15, spoorlijn Geldermalsen - Tiel en Betuweroute

Voor de windturbines ten opzichte van de rijksweg A15 en de Betuweroute wordt voldaan aan de veiligheidsafstanden.

Hogedruk aardgastransportleiding W-527-01

Eén windturbine ligt binnen het gebied waarbij de windturbine van invloed kan zijn op de hoogte van het PR en het GR van de aardgastransportleiding W-527-01 ten noorden van het plangebied. Hiervoor zijn PR- en GR-berekeningen (GR) gedaan en is een risicoanalyse uitgevoerd (Kwantitatieve risicoanalyse gastransportleiding W-527-01 i.v.m. windturbine, DNV GL Oil & Gas, 4 augustus 2015, Bijlage 7).

De risicostudie is uitgevoerd conform de richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen zoals gesteld door de overheid. Omdat het voorgeschreven rekenpakket CAROLA niet met additionele faalfrequenties kan rekenen, zijn de berekeningen uitgevoerd met het rekenpakket PIPESAFE. Het CAROLA rekenpakket is afgeleid van het nietopenbare pakket PIPESAFE. Het RIVM heeft aangetoond dat berekeningen aan ondergrondse aardgasleidingen met beide rekenpakketten vergelijkbaar zijn. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen. De berekeningen van de toename van de faalfrequentie van de leiding ten gevolg van falen van de nabij gelegen windturbine zijn uitgevoerd conform het Handboek risicozonering windturbines.

Conclusie plaatsgebonden risico

De berekening wijst uit dat de plaatsing van de windturbine op de aangegeven locatie niet tot gevolg heeft dat er een 10-6 per jaar PR-contour ontstaat. Omdat er zich dus geen kwetsbare objecten binnen deze contour kunnen bevinden, voldoet het PR van gastransportleiding W-527-01 aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Plaatsing van de windturbine heeft daarnaast niet tot gevolg dat het PR van gastransportleiding W-527-01 zichtbaar toeneemt.

Conclusie groepsrisico

Voor de kilometer van gastransportleiding W-527-01 gecentreerd rondom de locatie van de windturbine bestaat er, zowel voor als na plaatsing van de winturbine, geen scenario waarbij 10 of meer slachtoffers vallen. Hierdoor is er conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen sprake van een GR.

Conclusie

Gezien de huidige situatie wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en neemt het groepsrisico niet toe. Om een knelpuntsituatie in de toekomst te voorkomen zijn de PR-contouren opgenomen op de verbeelding en in de planregels.

5.5 Luchtkwaliteit en emissies

Wettelijk kader

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Onderzoek

Het effect van de windturbines op emissies is positief. Door het opwekken van duurzame energie neemt het broeikasgas kooldioxide af. Hiermee wordt voldaan aan de tweede voorwarade uit de Wet luchtkwaliteit: de ontwikkeling is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar omdat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt.

Omdat windturbine 2 op de stortheuvel geplaatst wordt, kan deze effect hebben op de emissie van stortgassen. Hiertoe is een milieutechnische beoordeling gedaan (Haalbaarheidsstudie locatie WTG-2, Royal HaskoningDHV, 11 februari 2016, Bijlage 4) .

Resultaten

Door het funderen van windturbine 2 op de stortheuvel kan tijdens de aanleg van de fundatie emissie van stortgassen optreden. Emissie van stortgassen vindt altijd plaats bij een stortheuvel. De orde van grootte van de emissie van extra stortgas ten opzichte van de autonome situatie is verwaarloosbaar als bijdrage aan de emissie van broeikasgas. Dit geldt zeker wanneer de toename van emissie van het broeikasgas methaan wordt vergeleken met de afname van het broeikasgas kooldioxide vanwege de opwekking van duurzame energie met de windturbine.

Conclusie

De windturbines hebben een positieve invloed op de luchtkwaliteit en op emissies.

De emissie van stortgas als gevolg van het plaatsen van een windturbine op de stortheuvel is verwaarloosbaar ten opzichte van de autonome situatie.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

Uitgangspunt van de WAMZ is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.

De WAMZ heeft vier belangrijke pijlers:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard, omdat de bodem de beste conserveringsomgeving is;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de procedures van ruimtelijke planvorming;
  • de verstoorder van het bodemarchief betaalt de kosten van archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder;
  • gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningvoorwaarden genuanceerd in te vullen.

Toetsing

Cultuurhistorie

Het Rijk en betrokken provincies hebben in 2005 het Panorama Krayenhoff vastgesteld. Dit beleid bevat de uitgangspunten voor het Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie, zowel voor de inhoudelijke thema's als de samenwerking. Een voor dit plan relevant thema is de ruimtelijke bescherming en de ontwikkeling van het zogenaamde 'Waterlinieprofiel'. Het uitgangspunt is: 'Open houden aan de inundatiezijde van de hoofdverdedigingslijn; Ruimtelijk verdichten is mogelijk aan de veilige zijde van deze lijn.'

Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen 6 kilometer oostelijk van de inundatiegebieden aan de inundatiezijde van de hoofdverdedigingslijn. Het plangebied ligt tevens 4 kilometer westelijk van het inundatiekanaal Tiel. Het beleid inzake het ruimtelijk open houden aan de inundatiezijde geldt voor de hoofdverdedigingslijn. Gezien de afstand tot aan de hoofdverdedigingslinie en het feit dat bebouwing van de kern Geldermalsen gelegen is tussen de verdedigingslijn en het windpark, kan gesteld worden dat het windpark niet van invloed is op de openheid van de inundatiezijde van de hoofdverdedigingslijn van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Voor dit bestemmingsplan zijn - uit oogpunt van cultuurhistorie - geen andere thema's, objecten of gebieden relevant.

Archeologie

Op basis van de Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Geldermalsen geldt rondom de stortheuvel (ter plaatse van windturbines 1 en 3) een middelmatige archeologische verwachtingswaarde.

Ter plaatse van de stortheuvel hebben zich reeds diepe verstoringen en vergravingen voorgedaan. Ter plaatse van windturbine 2 zijn de gronden dan ook archeologisch niet waardevol.

Voor het terrein van de Avri is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek meteren – avri, Archeologisch Centrum Vrije Universiteit – Hendrik Brunsting Stichting, april 2005, Bijlage 5). Uit dit onderzoek blijkt dat de kans op bewoningssporen dan wel resten klein wordt geacht.

Conclusie

Cultuurhistorie

Gezien de ligging van het windpark ten opzichte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kan gesteld worden dat het vestigen van een windpark niet van invloed is op de openheid van de inundatiezijde van de hoofdverdedigingslijn. Andere cultuurhistorische waarden zijn niet in het geding.

Archeologie

Er worden geen archeologische waarden verstoord.

Vanuit het oogpunt archeologie en cultuurhistorie kan het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.

5.7 Natuur

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming was in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 is de nieuwe natuurwet “Wet natuurbescherming” in werking getreden. In deze nieuwe wet is de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet in één wet geïntegreerd waarmee de afzonderlijke wetten komen te vervallen. De belangrijke wijzigingen zijn de verwijdering van de beschermde natuurmonumenten uit de wet, wijzigingen in de lijst van beschermde soorten van de Flora- en faunawet en verschuiving van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de provincie. Ten aanzien van de boswet zijn er geen wijzigingen.

Deze paragraaf is opgesteld op basis van de 'oude' wetgeving, namelijk de Flora en faunawet voor soortenbescherming en de Natuurbeschermingswet 1998 voor gebiedsbescherming. De inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming heeft geen inhoudelijke gevolgen voor de hierna beschreven overwegingen en conclusies.

Gebiedsbescherming 

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NN), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Soortenbescherming 

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Onderzoek

Om de mogelijke effecten van de realisatie van het windpark op Natura 2000-gebieden in beeld te brengen is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets windpark Avri Oriëntatiefase Natuurbeschermingswet 1998, Bureau Waardenburg bv, 21 december 2015, Bijlage 8).

De voorgenomen werkzaamheden zijn tevens getoetst aan de Flora- en faunawet (Natuurtoets windpark Avri Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet, Bureau Waardenburg bv, 21 december 2015, Bijlage 9).

Resultaten

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Rijntakken, deelgebied Waal

Op ruim 4 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken. Dit Natura 2000-gebied bestaat uit verschillende deelgebieden. In dit geval gaat het om het deelgebied Waal.

Het windpark heeft geen enkele invloed op de aangewezen habitattypen van dat gebied. De omgeving van het geplande windpark heeft geen betekenis voor de soorten van Bijlage II waarvoor instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebied Rijntakken zijn opgesteld. Negatieve effecten (verstoring en of verslechtering) van de aanleg van het geplande windpark Avri op deze habitattypen en Bijlage II soorten zijn daarom uitgesloten.

Significant negatieve effecten ten gevolge van het geplande windpark Avri op de instandhoudingsdoelen van broedvogels, waarvoor Natura 2000-gebieden Rijntakken is aangewezen, zijn uitgesloten.

Er is met zekerheid te stellen dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van niet-broedvogels waarvoor Natura 2000-gebied Rijntakken is aangewezen.

Lingedijk & Diefdijk

Op meer dan 10 kilometer afstand ligt Natura 2000-gebied Lingedijk & Diefdijk. Dit laatste Natura 2000-gebied is niet relevant, omdat deze alleen is aangewezen voor habitattypen en Bijlage 2 soorten met een beperkte actieradius.

Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) die in het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NN) beschermd worden. De dichtstbijzijnde windturbine ligt op circa 800 meter van het GNN en op circa 700 meter van de GO. In beide gevallen gebieden langs de Linge. Een toets in het kader van het NN is derhalve niet aan de orde.

Soortenbescherming

Het plangebied heeft een functie voor algemeen voorkomende planten, amfibieën en grondgebonden zoogdieren (Tabel 1, AmvB art. 75). Voor deze soorten geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen ten aanzien van ruimtelijke ingrepen.

Strikter beschermde soorten (tabel 2 en 3, AMvB art. 75) uit de soortgroepen vogels en vleermuizen komen voor. Voor vogels wordt op jaarbasis een ordegrootte van maximaal 60 slachtoffers bij drie turbines op jaarbasis voorspeld. Dit betreft algemene soorten, zoals zangvogels op seizoenstrek (o.a. lijster en spreeuw) en kleine aantallen lokale vogels, zoals meeuwen.

Voor alle soorten waarvan redelijkerwijs voorzien kan worden dat zij jaarlijks slachtoffer zullen worden van een aanvaring met de windturbines kan een ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 9 Flora- en faunawet worden aangevraagd. Aangezien er geen grote aantallen slachtoffers van schaarse soorten voorzien worden, wordt aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten niet voorzien.

Tabel 5.3 Vogelsoorten waarvan jaarlijks één of meer aanvaringsslachtoffers in het Windpark Avri worden voorzien

grauwe gans   stormmeeuw   veldleeuwerik   koperwiek  
wilde eend   kleine mantelmeeuw   boerenzwaluw   roodborst  
waterhoen   zilvermeeuw   spreeuw   graspieper  
meerkoet   houtduif   merel   vink  
kievit   gierzwaluw   kramsvogel    
kokmeeuw   goudhaan   zanglijster    

(bron: onderbouwing aanvraag Ffwet-ontheffing en resultaten veldonderzoek, Bureau Waardenburg bv, 28 oktober 2016)

De betekenis van het plangebied voor vleermuizen was onvoldoende bekend. Daarom is een veldonderzoek uitgevoerd om zodoende de betekenis van het plangebied en de directe omgeving voor vleermuizen in kaart te brengen en te adviseren of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is (Vleermuisonderzoek Windpark Avri Onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, Bureau Waardenburg bv, 21 december 2015, Bijlage 10).

De beoordeling is uitgevoerd op basis van het in 2015 uitgevoerde veldwerk, de huidige ter beschikking staande kennis en inschattingen van deskundigen.

Voor de plaatsing van de windturbines worden geen bomen of gebouwen verwijderd, die in potentie een verblijfsfunctie kunnen hebben voor vleermuizen. Het onderzoek heeft zicht derhalve alleen gericht op de foerageerfunctie van het plangebied en de betekenis van de directe omgeving voor vleermuizen.

Langs het plangebied loopt een vliegroute van de gewone dwergvleermuis, welke intact blijft. Aantasting van verblijfplaatsen door plaatsing en gebruik van windturbines is uitgesloten.

Het aantal aanvaringsslachtoffers voor het windpark is bepaald op maximaal 9 per jaar, het betreft vrijwel uitsluitend (circa 7) gewone dwergvleermuizen en kleine aantallen (maximaal 2) ruige dwergvleermuizen. Andere vleermuissoorten komen zo weinig voor dat meer dan incidentele slachtoffers op voorhand zijn uitgesloten.

Voor zowel de gewone dwergvleermuis als de ruige dwergvleermuis wordt op het windpark meer dan incidentele sterfte voorzien. Hierdoor ontstaat de noodzaak voor een Flora- en faunaontheffing. Als gevolg van de ingreep wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van zowel de gewone dwergvleermuis als de ruige dwergvleermuis.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Significant negatieve effecten ten gevolge van het geplande windpark Avri op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebied Rijntakken zijn uitgesloten.

Nadelige gevolgen voor NN kunnen gezien de afstand tot aan het plangebied uitgesloten worden.

Soortenbescherming

Aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten wordt niet voorzien. Wel wordt voorzien in meer dan incidentele sterfte van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Hiervoor moet een Flora-en faunaontheffing verleend worden. Deze is op 18 januari 2017 aangevraagd door Winvast B.V. Het is aannemelijk dat de Flora- en faunaontheffing verleend wordt.

5.8 Slagschaduw

Beleid

Windturbines kunnen leiden tot slagschaduw wanneer de zon op de wieken schijnt.

Slagschaduw op bijvoorbeeld ramen van woningen kan als hinderlijk worden ervaren. Vooral de wisseling tussen wel en geen schaduw speelt hierin een rol. Bij windturbines met drie wieken is de slagschaduw in de praktijk beperkt. De geplande windturbines hebben een omwentelingssnelheid van circa 6 tot 18 toeren per minuut (6 – 18 rpm). Het maximale aantal bladpassages is daardoor 54 per minuut, dit komt overeen met een frequentie van 0,9 Hz. Uit onderzoek is gebleken dat mensen vooral last hebben van het afwisselen van schaduw en licht bij een hogere frequentie, tussen de 2,5 en 14 Hz.

Onderzoek

Voor het initiatief is de nabijheid van bebouwing tot de windturbines onderzocht (Slagschaduw, Royal HaskoningDHV, juni 2017, Bijlage 11). Op basis daarvan is beoordeeld of sprake is van hinder door slagschaduw. In het onderzoek is uitgegaan van een worstcase scenario, wat inhoudt dat er gerekend is met windturbines met een grote rotordiameter van maximaal 131 meter en een ashoogte van 120 meter; de Nordex N131.

Resultaten

Wanneer sprake is van een berekende kans op overschrijding van de norm, betekent dit voor een individueel gebouw niet dat de norm ook daadwerkelijk wordt overschreden. De norm kan binnen de berekende contour waarbij maximaal 5:40 uur slagschaduw per jaar ontstaat overschreden worden. De norm wordt feitelijk overschreden wanneer meer dan 17 dagen per jaar meer dan 20 minuten (= 5:40 uur per jaar) schaduw voorkomt. Op de berekende contour zijn alle combinaties van tijden mogelijk die leiden tot maximaal 5:40 uur slagschaduw per jaar. Deze contour is dus een overschatting, omdat ook gebieden met bijvoorbeeld 34 dagen met 10 minuten schaduw worden meegenomen (de norm wordt in dit geval feitelijk niet overschreden). Buiten deze contour is er geen kans op overschrijding van de norm.

In afbeelding 5.3 is te zien welk gebied binnen 5:40 uur per jaar valt. Het betreffen in hoofdzaak enkele bedrijfsgebouwen van de bedrijventerreinen Hoge Weide en Hondsgemet. Daarnaast vallen vijf woningen aan de Tielerweg, één woning aan de Meersteeg en één woning aan de Lingedijk te Wadenoijen binnen de contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMWINDPARKAVRI-VSG1_0015.png"

Afbeelding 5.3 Contour slagschaduw (5:40 uren per jaar)

Daarnaast kan door schaduwwerking van hoge gebouwen en bomen (een deel van) de slagschaduw worden weggenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bebouwing aan de Tielerweg bij de meander van de Linge en de woning aan de Meersteeg. Wanneer ramen zich niet aan de zijde van het gebouw bevinden waar slagschaduw plaatsvindt, treedt eveneens geen hinder op.

In artikel 3.12 van de Activiteitenregeling milieubeheer is voorgeschreven dat een turbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de turbine en de woning minder bedraagt dan twaalf maal de rotordiameter (in het geval van een windturbine met een rotordiameter van 131 meter dus op een afstand van minder dan 1572 meter) en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten slagschaduw kan optreden.

De drie windturbines worden allen dan ook voorzien van een automatische stilstandvoorziening.

Conclusie

Belangrijke nadelige gevolgen van slagschaduw op de woon- en leefomgeving blijken niet aanwezig. Met een stilstandsvoorziening wordt ter plaatse van alle woningen in het gebied zeker voldaan aan de norm van 5:40 uur per jaar. Belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving als gevolg van slagschaduw vanwege de windturbines zijn derhalve uitgesloten.

5.9 Radarverstoring

Beleid

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen ten aanzien van radarverstoringsgebieden. Op basis van het Barro mogen in bestemmingsplannen geen bouwwerken mogelijk gemaakt worden die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben vor de werking van de radar.

Wanneer overwogen wordt om bouwwerken mogelijk te maken die de maximale hoogte overschrijden, dient een beoordeling plaats te vinden van de mate waarin het radarbeeld door die bouwwerken wordt verstoord. De toereikendheid van de beoordeling wordt beoordeeld door het ministerie van Defensie.

De verschillende radarzones zijn weergegeven in bijlage H van het Barro.

Onderzoek

Windpark Avri is gelegen binnen de 75 kilometer cirkel rond de MASS verkeersleidingsradarsystemen van Volkel en Soesterberg en binnen de 75 kilometer cirkel rond de MPR gevechtsleidingsradar Nieuw Milligen. De tiphoogte van de windturbines ligt boven de hoogtebeperkingen van deze radarsystemen. Het windpark is derhalve getoetst op radarverstoring (Radarverstoringsonderzoek windpark Geldermalsen, TNO, 22 december 2015, Bijlage 12).

Resultaten

Resultaten verkeersleidingsradarsystemen MASS

Op de locatie van de windturbine eist het Ministerie van Defensie voor het verkeersleidingsradarnetwerk een minimale detectiekans van 90% voor een doel met een radaroppervlak van 2 m2. Twee mogelijke optredende effecten zijn onderzocht:

  • 1. Reductie van de detectiekans ter hoogte van de turbines: Na plaatsing van de drie nieuwe windturbines is er op de toetsingshoogte van 1000 voet een minimale detectiekans geconstateerd van 99% ter hoogte of in de directe nabijheid van het bouwplan. Tevens is er boven een ander bestaand park een afname van 1 procentpunt geconstateerd tot 98% detectiekans. Het bouwplan voldoet aan de gehanteerde 2015 norm.
  • 2. Reductie van het maximum bereik ten gevolge van de schaduwwerking van de turbines: De radars te Soesterberg, Volkel en Woensdrecht ondersteunen elkaar in de schaduwgebieden achter het bouwplan. Na realisatie van het bouwplan is er op de toetsingshoogte van 1000 voet dan ook geen afname van het maximum bereik waarneembaar. Het bouwplan blijft daarmee binnen de gehanteerde 2015 norm.

Resultaten gevechtsleidingsradar MPR Nieuw Milligen

Op de locatie van het windturbinepark eist het Ministerie van Defensie voor de gevechtsleidingsradar te Nieuw Milligen een detectiekans van minstens 90%. Omdat de specificaties van de MPR gerubriceerd zijn, wordt de in de berekening gebruikte waarde van het radaroppervlak van het doel hier niet vermeld. Er zijn twee mogelijke optredende effecten onderzocht:

  • 1. Reductie van de detectiekans ter hoogte van de turbines: De detectiekans blijft na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van 1000 voet binnen de gehanteerde 2015 norm.
  • 2. Reductie van de detectiekans ten gevolge van de schaduwwerking van de turbines: Het maximum bereik van de radar op deze hoogte in de sector waarin schaduwwerking optreedt, blijft na plaatsing van de drie nieuwe windturbines binnen de 2015 norm.

Het ministerie van Defensie heeft bovengenoemd onderzoek beoordeeld en heeft op 11 januari 2016 geconcludeerd dat het bouwplan voor de drie windturbines niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de bestaande radarstations.

Voor het beoordelen van de mate van verstoring op het functioneren van de mogelijke nieuwe radar te Herwijnen zijn nog te weinig gegevens beschikbaar en ontbreekt het wettelijk kader. Echter uit een door TNO uitgevoerde indicatieve verstoringstoets blijkt geen onaanvaardbare verstoring. Bij de realisatie van Windpark Avri hoeft geen rekening gehouden te worden met de nieuwe radar te Herwijnen.

Conclusie

Het plaatsen van drie windturbines binnen de invloedsgebieden van de verkeersleidings- en gevechtsleidingsradarsystemen leidt niet tot een onaanvaardbare radarverstoring. Met het oog op mogelijke radarverstoring kan het bestemmingsplan derhalve doorgang vinden.

5.10 Overige aspecten

Lichtvervuiling

Onder meer op grond van internationale burgertuchtvaartregelgeving dienen bepaalde objecten voorzien te zijn van obstakelmarkering en -lichten. Minimaal de volgende objecten dienen van deze obstakelmarkering en -lichten voorzien te zijn:

  • objecten met een hoogte van 150 meter of meer;
  • objecten binnen een afstand van 120 meter tot water- en/of snelwegen met een hoogte van 100 meter of meer;
  • objecten in de nabijheid van luchtvaartterreinen;
  • objecten met een hoogte van 100 meter of meer binnen laagvlieggebieden voor de burgerluchtvaart;
  • objecten met een hoogte van 45 meter of meer ten opzichte van het maaiveld binnen een afstand van 950 meter tot een Search And Rescue route.

Gezien bovenstaande dienen de windturbines mogelijk uitgerust te worden met obstakelverlichting, met het oog op de veiligheid van de burgerluchtvaart. Indien verlichting nodig is, wordt deze zodanig uitgevoerd dat deze niet naar de grond is gericht. De bakenverlichting zal een beperkte uitstraling hebben.

Conclusie lichtvervuiling

Indien obstakelverlichting aangebracht wordt op de windturbines, is hiervan een beperkte uitstraling te verwachten. Uit oogpunt van een goed woon- en leefklimaat levert dit geen onevenredig bezwaarlijke situatie op.

Hoofdstuk 6 Toelichting op het juridische plangedeelte

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding.

6.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de geplande functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.

6.2 Toelichting op de planregels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbine

De windturbines worden specifiek bestemd als 'Bedrijf - Windturbine'. Binnen elk bestemmingsvlak is één windturbine toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - windturbinemast'. Deze windturbines mogen een maximale ashoogte hebben van 120 meter en een maximale rotordiameter van 131 meter.

Verder is bepaald dat de drie windturbines onderling vergelijkbaar moeten zijn. Daarbij is onder meer geregeld dat het onderlinge verschil in ashoogte maximaal 10% mag bedragen van de maximale ashoogte. Achtergrond van deze bepalingen is de plaatsing van één van de windturbines op de vuilstortplaats en de technische mogelijkheden om daarmee een gelijke ashoogte te realiseren.

Voorts zijn aanvullende bouwwerken ten dienste van het opwekken van windenergie toegestaan, zoals transformatorstations en kraanopstelplaatsen.

Daarnaast zijn, voor zover logisch en aanvaardbaar, de recentelijk eerder bestemde bedrijfsactiviteiten ten aanzien van afvalinzameling, -bewerking en -verwerking, beheer van de openbare ruimte en opwekking van duurzame energie toegestaan. Het bouwen van gebouwen, anders dan windturbines en gebouwen ten behoeve van de bouw, het functioneren en/of het beheer en onderhoud van windturbines en de electriciteitsverbinding, is daarbij uitgesloten.

In de regels is verder vastgelegd dat het totaal opgesteld bronvermogen minder moet bedragen dan de drempelwaarde van 15 MW als bedoeld in het Besluit m.e.r. Ter waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voorts bepaald dat het brongeluid van een turbine niet meer mag bedragen dan 106 dB(A).

Artikel 4 Waarde - Archeologie - Middelmatig

De mede tot 'Waarde - Archeologie - Middelmatig' bestemde gronden zijn bedoeld voor de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels geven het verboden gebruik van de gronden weer.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

Voor de gronden gelegen binnen de 10-5 per jaar PR-contour geldt een verbod voor het bouwen c.q. gebruiken van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voor deze gronden is de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' opgenomen. Binnen deze zone is tevens de wiekoverslag van de rotorbladen van de windturbines toegestaan. Binnen deze zone zijn in dit geval geen sportterreinen toegestaan.

Voor de gronden gelegen binnen de 10-6 per jaar PR-contour geldt een verbod voor het bouwen c.q. gebruiken van kwetsbare objecten (dus beperkt kwetsbare objecten zijn hier wél toegestaan). Voor deze gronden is de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' opgenomen. De 10-6 per jaar PR-contour van de meest oostelijke windturbine is een ronde contour die voor een klein gedeelte over het grondgebied van de gemeente Tiel ligt. Omdat de gemeente Geldermalsen geen bestemmingsplan kan en mag vaststellen op grondgebied van een andere gemeente, maakt dit gedeelte van de 10-6 per jaar PR-contour geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In het externe veiligheidsonderzoek is uiteraard wel onderzoek gedaan naar de gehele contour. Op het Tielse grondgebied zijn op basis van de vigerende bestemmingsplannen binnen de contour geen kwetsbare objecten toegestaan. Het betreft echter in hoofdzaak de snelweg A15, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan op het Tielse grondgebied niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 9 Slotregel

Deze regel bevat de citeerregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.

Kostenverhaal grondexploitatie

Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).

Het kostenverhaal wordt middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Geldermalsen en de initiatiefnemer anderszins verzekerd. Een exploitatieplan wordt derhalve niet vastgesteld.

Financiële uitvoerbaarheid

Voor het oprichten van het windpark Avri is een projectbudget beschikbaar gesteld door de initiatiefnemer. Aan het plan zijn voor de gemeente Geldermalsen geen kosten verbonden. Het bestemmingsplan kan derhalve financieel uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Burgerparticipatie

De gemeente Geldermalsen wil voldoende vertrouwen hebben dat er maatschappelijk draagvlak is voor het windpark Avri, en wil beoordelen of er voldaan wordt aan de voorwaarden die in de windvisie zijn gesteld. Het samenwerkingsverband heeft haar visie en een concretisering van het begrip participatie door burgers vastgelegd in een participatieplan.

Het participatieplan gaat uit van het maximaliseren van draagvlak voor de inpassing van de plannen door het gebruiken van de volgende kansen:

  • 1. Het minimaliseren van hinder voor omwonenden en impact op het landschap.
  • 2. Het bevorderen en geschikt maken van het gebied voor meerdere functies t.b.v. omwonenden en andere gebruikers van het gebied zoals bedrijven en recreanten.
  • 3. Het behartigen van gemeenschappelijke belangen in het gebied en het benutten van bredere kansen die participatie in het gebied heeft.
  • 4. Het profiteren van lokale bedrijven bij de aanbesteding van werkzaamheden t.b.v. de windparken.
  • 5. Het beschikbaar maken van de opgewekte stroom voor de lokale energiemarkt tegen een gunstige prijs.
  • 6. De mogelijkheid om mede-eigenaar te worden van de windparken en daarmee invloed uit te oefenen en rendement uit het aandeel te verkrijgen.
  • 7. Het opbouwen van een financieel gezonde coöperatie die het mogelijk maakt vanuit de winst projecten te realiseren die sociale, ecologische en economische gezondheid van de Betuwe bevorderen.
  • 8. Het reserveren van een budget voor gebiedsgerichte activiteiten, directe compensatie voor omwonenden en een gebiedsfonds.

8.2 Inspraak

Op grond van artikel 3.1.6 sub 1, onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 29 april 2016 tot en met 9 juni 2016 voor een ieder voor inspraak ter inzage gelegen.

Aanvullend op de ter inzage legging heeft op 18 mei 2016 in Geldermalsen een inloopavond plaatsgevonden waar het voorontwerp bestemmingsplan gepresenteerd is.

De gemeente Geldermalsen heeft 22 schriftelijke inspraakreacties ontvangen op het voorontwerp bestemmingsplan. Deze inspraakreacties zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de Reactienota inspraak en vooroverleg.

8.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan ter toetsing toegestuurd aan diverse instanties. De gemeente Geldermalsen heeft van de volgende instanties een vooroverlegreactie ontvangen:

  • Rijkswaterstaat;
  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland;
  • Gemeente Buren;
  • ProRail.

De binnengekomen vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Reactienota inspraak en vooroverleg.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de gemeentelijke coördinatieregeling (paragraaf 3.6.1 Wet ruimtelijke ordening) gezamenlijk met de ontwerp-omgevingsvergunning conform artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van 24 februari tot en met 6 april 2017 gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen.

De gemeente Geldermalsen heeft een 22-tal zienswijzen ontvangen op het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning, waarvan één van een overheidsinstantie. Alle zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de 'Nota van zienswijzen'.