direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Harde - Hokseberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ontwikkelaar Prins Project B.V. (hierna initiatiefnemer) heeft aan de noordwestzijde van het dorp 't Harde een deel van de gronden aan de Hokseberg in eigendom (hierna: het plangebied) dat zij wil herontwikkelen tot een woongebied en een woon-zorggebied. De ontwikkelaar wil in het plangebied een woon-zorgcomplex (60 zorgeenheden voor intramurale zorg) en een woongebied met maximaal 73 woningen realiseren.

Er bestaan al geruime tijd plannen om de voormalige bedrijfslocatie Hokseberg met aanliggende gronden aan de Hokseberg om te vormen tot een kwalitatief hoogwaardig woongebied. Het transformeren van het gebied wordt wenselijk geacht, met name omdat het past binnen de ruimtelijke context van het gebied en de omliggende functies. Ook wordt hiermee een minder goed in de omgeving passende bedrijfsfunctie gesaneerd.

De gemeente Elburg heeft in 2014 al aangegeven aan deze plannen mee te willen werken. Om diverse redenen, zoals de vraaguitval naar wonen en zorg door de economische crisis en de overprogrammering van woningbouwplannen zijn deze plannen daarna wel verder uitgewerkt maar nog niet via een bestemmingsplanprocedure mogelijk gemaakt.

Inmiddels is er veel veranderd. De gemeente Elburg heeft de Aanpak voor programmering woningbouwlocaties Elburg vastgesteld. Er heeft een prioritering van woningbouwlocaties plaatsgevonden. En de huidige uitbreidingswijk Heidezoom is binnenkort volledig gerealiseerd. De huidige bestemmingsplancapaciteit voor nieuwe woningen in 't Harde is hiermee bijna volledig benut terwijl de vraag naar woningen en zorglocaties structureel groot blijft. Daarom moeten nieuwe plannen in procedure worden gebracht.

De ontwikkeling is opgenomen in de Omgevingsvisie en daarvoor in de structuurvisie. De gemeente heeft aangegeven dat het mogelijk is de ontwikkeling door middel van een nieuw bestemmingsplan juridisch planologisch te regelen.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan ''t Harde - Hokseberg' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het dorp 't Harde ligt in de gemeente Elburg langs de snelweg A28. Het plangebied betreft deels agrarische grond en deels een vrijgekomen tuincentrum, en ligt globaal tussen de wegen Schietweg, Stadsweg en Hokseberg.
De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0001.png"

figuur 1.1: ligging van het plangebied (bron: Rho Adviseurs)

Als aangegeven ligt het plangebied mede aan de weg Hokseberg. Deze vormt ook de zuidoostelijke begrenzing van het plangebied. De westelijke grens van het plangebied bestaat uit een bestaande groensingel met bomen en struweel, daarachter liggen twee weilanden. Aan de noord- respectievelijk oostzijde vormen de wegen Schietweg en Stadsweg de begrenzing.

De begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan is meer gedetailleerd weergegeven in navolgende figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0002.png"

figuur 1.2: begrenzing van het plangebied (bron: Rho Adviseurs)

1.3 Het geldende planologische regime

De beheersverordening "Elburg, locatie Hokseberg"
Voor het grootste deel van het plangebied geldt de beheersverordening "Elburg, locatie Hokseberg" van de gemeente Elburg, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 mei 2018. Voor het plangebied zijn daarin de besluitvlakken "Bestaand" en "Archeologie - 2" opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0003.png"

figuur 1.3: uitsnede beheersverordening "Elburg, locatie Hokseberg"

Bestaand
In de regels bij "Bestaand" zijn de bouw en gebruiksregels en de regels ten aanzien van het uitvoeren van werken en werkzaamheden gekoppeld aan het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg' (1980). In dit bestemmingsplan is op een groot deel van het zuidelijk deel van het plangebied de bestemming “Bedrijfsdoeleinden (Bt)” met de subbestemming “tuincentrum/hoveniersbedrijf” van toepassing. Op het noordelijk deel van het plangebied geldt de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde (Al)”; de rioolrandvoorziening (rr) is op de kaart (figuur 1.4) nader aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0004.png"

figuur 1.4: uitsnede van bestemmingsplan Buitengebied Elburg (1980)

Archeologie - 2
In de beheersverordening zijn aan het besluitvlak "Archeologie - 2" regels gekoppeld die voorschrijven dat bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 120 m2 en dieper dan 0,30 m onder maaiveld een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de gewenste ontwikkelingen is dit het geval. Hoe met archeologie wordt omgegaan staat beschreven in paragraaf 5.7.

Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018
Een gedeelte van het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018'. De grond ter plaatse van de weg de Hokseberg heeft de bestemming 'Verkeersverblijfsgebied'. De gronden aan de overzijde van de Hokseberg hebben de bestemming 'Natuur' (zie figuur 1.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0005.png"

figuur 1.5: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018'

De gronden binnen het plangebied zijn dubbel bestemd als 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde'. Bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 120 m2 en dieper dan 0,30 m onder maaiveld een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden (zie verder paragraaf 5.7).

De gronden zijn ter instandhouding en ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het landschap dubbel bestemd als 'Waarde - Waardevol landschap'.

Conclusie
De gewenste ontwikkeling past niet binnen de geldende beheersverordening en het bestemmingsplan. Ook kan de ontwikkeling niet via een afwijking of wijziging binnen de verordening mogelijk worden gemaakt.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''t Harde - Hokseberg' met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting

Dit bestemmingsplan is na dit hoofdstuk als volgt opgebouwd.

  • Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en de functionele aspecten.
  • Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid. Eventueel sectoraal beleid komt binnen de overige beleidskaders aan de orde.
  • Hoofdstuk 4 beschrijft de voorgenomen ontwikkeling en de uitgangspunten daarvan. De onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is ook in dit hoofdstuk opgenomen (paragraaf 4.6).
  • Hoofdstuk 5 behandelt de milieu- en omgevingsaspecten, waaronder geluid, water, ecologie en archeologie en de vorm-vrije m.e.r beoordeling. In hoofdstuk 6 is vervolgens de planbeschrijving van dit bestemmingsplan opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het juridisch systeem, de consequenties van de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 en Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor het bestemmingsplan en wordt nader ingegaan op de bestemmingen.
  • Hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarin onder andere uitleg wordt gegeven over de te volgen planologische procedure.
  • Tot slot wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, daarbij wordt ingegaan op het exploitatieplan en op de financiële haalbaarheid.

In diverse bijlagen behorende bij dit bestemmingsplan worden afbeeldingen gebruikt ter ondersteuning en verheldering van de tekst. In de loop van de planvorming zijn diverse afbeeldingen waaronder de verbeelding echter diverse malen aangepast.
De meest recente versie van de verbeelding is weergegeven op www.ruimtelijkeplannen.nl.  

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de huidige situatie binnen het plangebied. Daarbij wordt ingegaan op ruimtelijke en functionele aspecten in het plangebied. Bepaalde bestaande ruimtelijke en functionele aspecten zijn belangrijke uitgangspunten voor de nieuwe inrichting en dus voor dit bestemmingsplan.

2.1 Landschap

Het plangebied maakt deel uit van het landelijk gebied aan de noordwestzijde van het dorp 't Harde. Het landschap is een overgangsgebied van de hoge beboste Veluwe aan de zuidoostzijde naar de lage polders langs het Drontermeer en het Veluwemeer aan de noordzijde. Het landschap van en rond het plangebied is gelegen op de flanken van de Veluwe en heeft een relatief kleinschalig karakter. Het bestaat uit weilanden die omzoomd worden door boomsingels en houtwallen. Een dergelijk landschap staat bekend als een coulisselandschap. Het plangebied wordt aan noord- en westzijde omzoomd door weilanden. Aan de zuid- en oostzijde is bebossing aanwezig. In figuur 2.1 is de bestaande situatie van het plangebied en haar omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0006.png"

figuur 2.1: huidige situatie in en om het plangebied (bron: Rho Adviseurs)

Het plangebied valt in te delen in drie kamers:

  • 1. De eerste kamer, het meest noordelijk gelegen, is een weiland omzoomd door groen.
  • 2. De meest zuidelijke tweede kamer, ook omzoomd door houtsingels en bebossing, wordt gevormd door een voormalig bedrijfsperceel. Op dit perceel was een kwekerij/tuincentrum gevestigd. Hoewel het bedrijf is verdwenen, is het gebied verhard en bebouwd en wordt momenteel gebruikt voor opslag.
  • 3. De derde kamer wordt gevormd door grasland, met daarbinnen de ontsluitingsweg van het eerder genoemde bedrijf. Deze kamer heeft geen duidelijke agrarische functie. In het noordelijke deel van de derde kamer is ondergronds een rioolrandvoorziening (bergbezinkbassin) aanwezig. Dit bassin is voor de overstort van het riool van 't Harde.

Een duidelijke kwaliteit binnen en rond het plangebied zijn de groenstructuren. In figuur 2.2. is een inventarisatie daarvan op kaart aangegeven. Deze structuren zijn mede uitgangspunt voor de planvorming voor het nieuwe woongebied (zie verder paragraaf 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0007.png"

figuur 2.2: bepalende groenstructuren in en rond het plangebied (bron: Rho Adviseurs)

2.2 Omgeving

Het plangebied Hokseberg ligt tegen het bestaand stedelijke gebied aan. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies en bebouwingstypen aanwezig. Het gaat daarbij niet alleen om woonbebouwing, maar ook om bebouwing voor (agrarische) bedrijven en sport:

  • De individuele woningen direct om het plangebied is in de meeste gevallen relatief kleinschalig van aard. Er is sprake van vrijstaande woningen, bestaande uit één bouwlaag met een kap.
    In de aan het plangebied grenzende woonwijken van 't Harde is ook sprake van woningen van twee bouwlagen met een kap.
    In de woonbebouwing zijn in sommige gevallen bedrijven aan huis gevestigd.
  • De (agrarische) bedrijfsbebouwing rond het plangebied heeft afwijkende vormen, omdat daar sprake is van een hogere kap dan bij de woningen. Ook hebben de gebouwen een groter oppervlak, passend bij de functie van de gebouwen.
  • Direct tegenover de wijk ligt het Multifunctionele Centrum Aperloo (MFC). Dit MFC fungeert als dorpshuis en bevat tevens een kinderdagverblijf, een sportzaal, een schietruimte en een kerkgemeenschap. Direct daarachter liggen de voetbalvelden van S.V. 't Harde.
    Andere voorzieningen in de directe nabijheid zijn het zwembad 'De Hokseberg' (binnen- en buitenbad) en een sportschool. Ingeklemd tussen zwembad en voetbalvereniging een moderne woonwijk. Op circa 500 m een huisartsenpraktijk met apotheek. Op circa 750 m een school. Op iets meer dan een kilometer is het winkelcentrum gelegen.

In het plangebied zelf is in het zuidelijk deel de voormalige bedrijfsbebouwing (tuincentrum/kwekerij) aanwezig. De bebouwing bestaat uit één gebouw, geheel in de zuidelijke punt van het plangebied gelegen. Het gebouw heeft een langgerekte vorm, waardoor het nog een vrij grote oppervlakte heeft. Het bestaat uit één bouwlaag met een kap.
Bij het bedrijf is destijds een bedrijfswoning gerealiseerd, deze staat aan de Hokseberg en is nog in gebruik als woning. De woning is vergelijkbaar met de overige woningen die in het landelijk gebied zijn gerealiseerd. De woning valt binnen het plangebied. De bebouwing voor de rioolrandvoorziening bevindt zich in de derde kamer onder het maaiveld.

Hieronder (figuur 2.3) een impressie van het plangebied. De foto's zijn in het voorjaar van 2019 gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0008.jpg"

figuur 2.3: impressies van het plangebied (bron: Rho Adviseurs)
Van boven naar onder:
- opslag bij de voormalige kwekerij/tuincentrum;
- meest noordelijke kamer (links);
- zicht op het bergbezinkbassin (rechts);
- de Hokseberg in het zuidoostelijk deel van het plangebied.

2.3 Ontsluiting

Het dorp 't Harde kent een snelle en goede bereikbaarheid door de ligging nabij de snelweg A28 en aan de provinciale weg N309 (naar onder meer Elburg). Daarnaast is er een treinstation aanwezig aan de spoorlijn Utrecht - Zwolle.
Het plangebied wordt ontsloten via de Stadsweg, vanaf het kruispunt Hokseberg – Stadsweg – Bovenweg. De Stadsweg, de verbindingsweg tussen Hoge Enk en 't Harde, sluit aan op de N310. Dit is tevens de aansluiting naar de polder. De ontsluiting naar de N309 naar de A28 en richting de A50 loopt via de Bovenweg en de Wolkamerweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 5, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.

3.1 Rijksbeleid

Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als een van de NOVI-gebieden. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten.

Regio Zwolle betreft een regio die snel sterk groeit, waardoor de woningmarkt oververhit is geraakt en het mobiliteitssysteem onder druk komt te staan. Als gevolg van klimaatverandering en de ligging in een Delta loopt het watersysteem van de regio tegen grenzen aan. In de regio Zwolle is klimaatbestendige groei een hoofdopgave. De ambitie is om groeiregio Zwolle verder te ontwikkelen tot een blijvend aantrekkelijke, klimaatbestendige en economisch vitale regio.

In de samenwerkingsafspraken voor de uitvoering van de Novi is ander andere vastgelegd dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan kwetsbaarheden in de fysieke leefomgeving, zoals gezondheid, natuurlijke systemen (bv bodem, ondergrond, water, lucht), natuur (bv biodiversiteit, natuurgebieden, habitats) evenals landschap en openbare ruimte (bv waardevolle landschappen, erfgoed)

Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met de kwetsbaarheden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang. Vanuit het Barro is voor het plangebied alleen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct van toepassing.

Het rijk heeft voor het NNN aangegeven dat de begrenzing ervan een verantwoordelijkheid is van de provincies. De regels voor deze gebieden moeten dan ook in de provinciale verordening worden vastgelegd. Daarbij gaat het om het aanwijzen van wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden en de regeling voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling daarvan. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het provinciale beleid en het NNN.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de zogenoemde Ladder voor duurzame verstedelijking dient voor een stedelijke ontwikkeling de behoefte te worden beschreven. Voor locaties buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte wordt voorzien.
In paragraaf 4.6 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen. In deze toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.

3.2.1 Actieplan wonen

Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden. De urgentie is zo hoog, dat provincie Gelderland met een Actieplan Wonen een bijdrage wil leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in dit actieplan centraal:

  • Doelstelling 1: versnelling van de woningbouw (sneller)
  • Doelstelling 2: meer betaalbare woningen (betaalbaar)
  • Doelstelling 3: meer flexibele woonvormen (flexibel)

Het Actieplan Wonen versnelt de komende vijf jaar de bouwproductie van 43.000 woningen met vijftig doorbraakprojecten. Daarnaast zorgen de acties ervoor dat overal in Gelderland in bestemmingsplannen voldoende bouwplannen zijn opgenomen die uitgevoerd kunnen worden.

3.2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Algemeen
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie is per 1 maart 2019 in werking getreden. De visie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan.

Wonen
De kwaliteit van de leefomgeving wordt in de visie van groot belang geacht. Een goede kwaliteit van de leefomgeving draagt bij aan gezondheid. Hier hoort goed wonen bij, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De visie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Er wordt uitgegaan van concentratie van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Het streven is naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen. Gelderland moet een aanbod van woningtypen en woonmilieus hebben dat past bij de diversiteit van de woningvraag. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. Er worden regionale afspraken gemaakt over een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen.

Natuur en landschap
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0009.png"

figuur 3.1: uitsnede natuur en landschapsbeleid (bron: omgevingsvisie)

In figuur 3.1 wordt het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) aangegeven. Beiden worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities.

Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan.
In de Groene Ontwikkelingszone (GO) is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen.

De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland.
Voor een toets aan deze aspecten, zie paragraaf 5.6.1 van deze toelichting.

Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied en haar omgeving maken deel uit van het grondwaterfluctuatiegebied rondom de Veluwe. Deze gebieden zijn extra gevoelig voor grondwateroverlast. De watertoets geeft meer helderheid over de situatie ter plekke. Zo nodig kunnen aan de hand daarvan maatregelen getroffen worden.
Meer over het aspect water in het algemeen en grondwater specifiek is opgenomen in paragraaf 5.5.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 heeft Provinciale Staten een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Dit betreft een versie waarin alle actualisaties van de jaren ervoor zijn opgenomen bij de oorspronkelijke omgevingsverordening. De Omgevingsverordening is per genoemde datum voor het laatst geactualiseerd. De nieuwe versie (actualisatieplan 7) is 31 maart 2021 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.

Voor het plangebied geeft de verordening aan dat het valt binnen het Gelderse Nationale Landschap Veluwe (deelgebied randmeerkust Harderwijk - Elburg). In navolgend figuur 3.2. is de ligging van het Nationaal Landschap Veluwe ten opzichte van 't Harde weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0010.png"

figuur 3.2: uitsnede ligging Nationaal Landschap Veluwe (bron: Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen)

In artikel 2.56 van de omgevingsverordening is aangegeven dat een bestemmingsplan binnen een Nationaal landschap, maar buiten de GNN en GO, alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten.
Bestemmingen die de kernkwaliteiten aantasten, zijn alleen mogelijk als er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit.

In het bestemmingsplan is in de laddertoets (paragraaf 4.6) het openbaar belang aangetoond. In paragraaf 4.5 is aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing met in achtneming van de kernkwaliteiten.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsagenda Regio Noord-Veluwe

De gemeente Elburg maakt deel uit van de regio Noord-Veluwe. In de Omgevingsagenda geven de acht gemeenten van de Noord-Veluwe aan waarop zij regionaal willen samenwerken in de periode 2015-2020. Niet alleen als gemeenten onderling, maar nadrukkelijk ook met ondernemers, maatschappelijke partners en de provincie Gelderland. In de omgevingsagenda zet de regio in op vier opgaven, namelijk:

  • 1. Versterken toeristisch product;
  • 2. Vitaliseren buitengebied;
  • 3. Verbeteren economische infrastructuur;
  • 4. Stimuleren klimaat neutrale regio.

Per opgave worden deelopgaven genoemd. In het geval van het plangebied is vooral het vitaliseren van het buitengebied van belang. Daarbij zet de regio in op het stimuleren van nieuwe (economische) impulsen en het behouden en versterken van de leefbaarheid in kleine dorpen en gemeenschappen.
De ontwikkeling in het plangebied levert hieraan een bijdrage. De ontwikkeling levert een nieuwe impuls door de realisatie van nieuwe functies. Daarbij neemt het aantal inwoners van 't Harde toe. Dit geeft voor de in de kern aanwezige voorzieningen een groter aantal bezoekers en daarmee meer draagvlak. De leefbaarheid kan daarmee behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

3.3.2 Regionale Woonagenda 2019-2022 Samenwerking Noord-Veluwe (februari 2019)

Binnen de Samenwerking Noord-Veluwe (SNV) werken de deelnemende gemeenten samen op de thema's Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Op basis van deze samenwerking maken de deelnemende gemeenten en de provincie afspraken ten aanzien van kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het woningbouwprogramma. Dit maakt onderdeel uit van de Regionale Woonagenda 2019-2022 Samenwerking Noord-Veluwe.

De regio signaleert dat er sinds het einde van de crisis een oplopend tekort is aan woningen. Starters op de woningmarkt zoeken een betaalbare plek om te wonen, mensen met een zorgvraag zijn naarstig op zoek naar een beschutte omgeving en er is vraag naar nieuwe woonvormen. De woningbouw blijft fors achter bij de behoefte. Tekort aan bouwmaterialen en personeel, met stijgende prijzen tot gevolg,
spelen de productie parten. Daarnaast vraag de energietransitie de aandacht.

In regionaal verband en met de provincie is de afspraak gemaakt dat de afzonderlijke woningbehoefte per gemeente bij elkaar wordt opgeteld; dit is de regionale behoefte. Dit wordt beschreven in afzonderlijke woonvisies. De woonbehoefte komt voort uit woningbehoefteonderzoek. De monitoring van de kwantitatieve behoefte gebeurt nu achteraf om zo flexibeler te kunnen inspelen op veranderingen in de woningmarkt.

In paragraaf 4.6.1 is toegelicht dat het plan past in de regionaal gemaakte afspraken (regionale woonagenda). Het gaat dan om een onderbouwing van de behoefte en een toelichting hoe dit plan zich verhoudt tot andere plannen in de gemeente en de regio.

3.3.3 Mobiliteitsvisie en -agenda

In de Mobiliteitsagenda worden de plannen en projecten van de regio en de provincie weergegeven op de terreinen van onder andere openbaar vervoer, fietsvoorzieningen, het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. De Mobiliteitsagenda is afgeleid van de Mobiliteitsvisie.

Deze agenda zet vooral in op een goede bereikbaarheid van de regio. Daarbij hoort een goede en veilige bereikbaarheid op de fiets en met het openbaar vervoer. Daarnaast is een verbetering van de regionale verkeersveiligheid van belang, om zo het aantal verkeersongevallen te verminderen. Het is daarom van belang dat het plangebied goed en veilig bereikbaar is voor alle soorten verkeer.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Elburg 2018

De Omgevingsvisie is vastgesteld op 30 januari 2019. Het document geeft een integrale toekomstvisie voor de hele gemeente tot 2030. De visie van de gemeente is ‘samen naar een gezonde, veilige en duurzame balans tussen mens, ruimte en gebruik.’

Een deel van de beschreven keuzen in de visie is een herbevestiging en bestendiging van het al ingezette beleid en voor een deel wordt een nieuwe richting ingeslagen. Bij ontwikkelingen en investeringen staan de kernwaarden van de gemeente voorop. De kernwaarden zijn onderverdeeld in vijf thema’s:

  • 1. leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving;
  • 2. aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit;
  • 3. vitaal economisch klimaat;
  • 4. duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
  • 5. bereikbaar, nabij en toegankelijk.

Vanuit het thema 'Leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving' wordt onder meer ingestoken op wonen voor iedereen. Alle leeftijdsgroepen moeten aangenaam kunnen wonen in Elburg. Uitgegaan dient te worden van duurzame, energieneutrale en levensloopbestendige ontwikkelingen, waarbij indien mogelijk direct de zorgcomponent wordt meegenomen. Nieuwbouwprogramma's worden ingezet voor aantrekkelijke woonmilieus voor jong en oud.

Een ander thema is het streven naar een aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit. De groene parels van de gemeente moet worden versterkt. Er moet respectvol met de waarden in de gemeente worden omgegaan. Voor de verschillende deelgebieden in de gemeente zijn zogenoemde Idee-kaarten ontwikkeld. Deze kaarten benoemen de ambitie voor het gebied en de uitgangspunten voor behoud en versterking van de omgevingskwaliteit en de identiteit van het gebied.

Op de Idee kaart voor 't Harde is de locatie van de Hokseberg aangeduid als potentieel woongebied (nr 25), zie onderstaande figuur 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0011.png"

figuur 3.3: uitsnede omgevingsvisie 't Harde (bron: Omgevingsvisie, gemeente Elburg)

Voor 't Harde wordt als ambitie genoemd, dat het belangrijk is dat er voldoende woningen gerealiseerd worden voor alle doelgroepen. Ter behoud van het centrum van 't Harde is woningbouw van belang. De woningbouw moet duurzaam zijn met een dorpse uitstraling. De zorgvoorzieningen in 't Harde moeten toekomstbestendig zijn. Zorgfuncties moeten binnen de kern blijven zodat ouderen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.

Als uitgangspunten voor kwaliteit worden geformuleerd:

  • relatie met het buitengebied versterken;
  • dorpshart versterken;
  • dorpse karakteristiek behouden;
  • versterken recreatieve poort naar Elburg en de Veluwe;
  • respect voor Natura2000-gebied Veluwe.
3.4.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeenteraad heeft op 28 september 2020 de Woonvisie gemeente Elburg 2020-2025 vastgesteld. De Woonvisie is voor de komende jaren de leidraad bij vraagstukken over de toenemende vraag naar woningen, een krappe woningmarkt en het bouwen van (passende) woningen. De komende tien jaar zijn ongeveer 800 woningen nodig, waarvan een deel uit de ‘ombouw’ van het huidige woningaanbod moet komen. Het Klimaatakkoord, de vergrijzing en andere maatschappelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat de gemeente in de toekomst een andere inrichting van de leefomgeving krijgt. Grote uitdaging is om wonen voor iedereen betaalbaar te houden.

Nieuwe woonvormen, verduurzaming en transformatie van de bestaande bebouwde omgeving vormen de fundamenten onder het nieuwe beleid. Dat moet onder andere jongeren, ouderen en mensen met een specifieke vraag voldoende perspectief bieden op passende huisvesting binnen de gemeentegrenzen.

De gemeente gaat uit van een versnelde verantwoorde groei met 810 woningen tot 2030, gelet op de achterstand in de woningbouw en de druk op de woningmarkt (oplopende wachttijden in de huur, snellere verkooptijden van woningen en oplopende koopprijzen).

Er is behoefte aan een gedifferentieerd programma, met daarbinnen een aantal belangrijke accenten:

  • Sociale huur: gelijkvloers, met name klein en betaalbaar (onder de eerste aftoppingsgrens). Orde van grootte 15-20% van het totale programma in de periode tot 2030;
  • Koop goedkoop/betaalbaar onder € 200.000,- en tussen € 200.000,- en € 265.000,-): 15-20%.
  • Daarbij staat de gemeente open voor meer variatie: kleinere woningen, met een evenwichtige prijskwaliteitsverhouding. De gemeente wil hierbij voorkomen dat woningen onder de marktprijs verkocht worden en de eerste koper bij verkoop grote winsten maakt. Een goede prijs-kwaliteitsverhouding is dan belangrijk;
  • Middeldure huur: beperkt, met name tot € 950. Orde van grootte is op basis van onderzoek lastig aan te geven. Is maatwerk op geschikte locaties, in nauwe afstemming met ontwikkelaars;
    Daarnaast 2^1-kap- en vrijstaande woningen aan de voorraad toevoegen. Een deel daarvan zal gerealiseerd moeten worden onder € 365.000,-. De uitbreidingsbehoefte op langere termijn voor het duurdere segment is beperkt.
  • Al met al is de opgave om 30-40% van het nieuwbouwprogramma te realiseren in de sociale huursector, goedkope koop en betaalbare koopwoningen tot € 265.000,-. Dit zijn belangrijke segmenten voor doelgroepen als starters, jonge gezinnen en bijvoorbeeld mensen die doorstromen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang.

Aanvullend:

De gemeente heeft oog voor de toename van kleine huishoudens, waaronder met name alleenstaanden. De gemeente houdt daar in het woningbouwprogramma rekening mee :

  • De woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig bouwen (zeker in nabijheid van voorzieningen).
  • Inbreiding gaat in principe voor uitbreiding, tenzij dit ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit in wijken en kernen. Belangrijke randvoorwaarde met het oog op klimaatadaptatie is, dat er voldoende groen en water aanwezig is. Onzorgvuldige inbreiding kan dat belemmeren.
  • Daarnaast waar mogelijk inzetten op transformatie van leegstaand/-komend vastgoed.

Specifiek voor wonen met zorg en ondersteuning zet de gemeente in op:

  • focus op huisvestingsbehoefte van de snel groeiende groep mensen met dementie;
  • toevoegen kwalitatief goede, levensloopbestendige woningen die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn (zowel appartementen als grondgebonden, met name nabij voorzieningen). Hierbij besteedt de gemeente expliciet aandacht aan betaalbaarheid voor mensen die qua inkomen net niet voor een sociale huurwoningen in aanmerking komen. Dit signaal van de Adviesraad Sociaal Domein Elburg (ASDE) wordt serieus genomen;
  • inspelen op behoefte aan meer en verschillende vormen van geclusterd wonen met en zonder zorg (in iedere kern);
  • omvorming bestaand vastgoed;
  • faciliteren individuele woningaanpassingen;
  • waarborgen spoedige uitstroom uit beschermde woonvormen.

Met de woonvisie wordt aangesloten op de Motie betaalbaar wonen. Hierin wordt het college verzocht om er naar te streven dat minimaal 40% van de reguliere nieuwbouwwoningen wordt gerealiseerd in de sociale huursector, in de goedkope koopsector (tot € 200.000,-- v.o.n.) en in de betaalbare koopsector (tot € 265.000,-- v.o.n.). In de woonvisie is wel aangegeven dat woningen onder € 200.000 realiseren lastig is. In Elburg slaagt de gemeente er wel in woningen rond € 230.000 te bouwen met Nul-op-de-meter. Dat zorgt alsnog voor beperkte maandlasten.

Op de bijdrage van het programma aan het waarmaken van de ambities in de woonvisie wordt in paragraaf 4.4.3 ingegaan.

3.4.3 Herprogrammeren woningbouw Elburg (maart 2019)

Het college van burgemeester en wethouders heeft de raad voorgesteld om voorlopig af te zien van het bouwen van woningen in Horstkamp en Vossenakker-Noord. Hier gelden uitwerkingsplichten voor woningbouw. Door het temporiseren van de bestaande harde planvoorraad ontstaat ruimte in de woningbouwprogrammering voor de realisatie van wenselijke bestaande zachte planlocaties en/of nieuwe woningbouwinitiatieven.
De woningbehoefte voor de komende 10 jaar op basis van de bevolkingsprognoses is ten minste 600 woningen. De bestaande harde planvoorraad is na temporisering van de locaties met een uitwerkingsplicht (180 woningen op Horstkamp en 30 woningen op Vossenakker-Noord) nog circa 470 woningen. Daardoor ontstaat voor de eerstvolgende 10 jaar ruimte voor de realisatie van ten minste 130 woningen uit de bestaande zachte planvoorraad en/of nieuwe woningbouwontwikkelingen, welke tevens met de Ladder van duurzame verstedelijking te onderbouwen zijn.

Dit betekent dat voor nieuwe woningbouwplannen die beter voorzien in de huidige maatschappelijke behoefte - bijvoorbeeld meer ouderenwoningen en woningen voor éénpersoonshuishoudens mogelijkheden ontstaan.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Elburg 2011 - 2020

Vanwege ontwikkelingen in het buitengebied en de wens deze goed in te passen in het landschap is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het LOP legt verbanden en relaties met de verschillende functies die het buitengebied heeft. Daarbij speelt ook de relatie tussen stad en platteland een belangrijke rol. Het LOP heeft als doelstelling een uitvoeringsgericht document te zijn, gericht op een visie op de gewenste landschappelijke kwaliteit en met name hoe dit uiteindelijk te realiseren is. Aan de hand van een uitvoeringsplan worden concrete projecten en maatregelen benoemd.

Voor het plangebied en omgeving geeft het LOP de uitgangspunten die ook overgenomen zijn in de Structuurvisie van de gemeente Elburg. Daarbij gaat het om de realisatie van een goede overgang van het landschap naar de kern en de versterking van de bomen- en groenstructuur langs de Stadsweg. Deze Stadsweg is ook aangegeven als gradiëntlijn, waarlangs de gemeente inzet op de ontwikkeling hiervan in combinatie met recreatieve routes. In het LOP wordt op genoemde locatie al rekening gehouden met woningbouw. Het plangebied ligt in het zogenaamde 'kleinschalig kampenlandschap' met landschapselementen als houtwallen en bomenrijen en mozaiekverkaveling.
De manier waarop met de groenstructuur in de omgeving van het plangebied wordt omgegaan is beschreven in hoofdstuk 4.

3.4.5 Geurverordening gemeente Elburg

Op 14 december 2009 is de Geurverordening met gebiedsvisie vastgesteld. De basis van dit besluit was een concept gebiedsvisie en geurverordening. De concept-geurverordening en -gebiedsvisie zijn in procedure gebracht voor de besluitvorming door de raad. Na publicatie (d.d. 12 januari 2010) zijn de visie en verordening ter visie gelegd en van kracht geworden. De stukken zijn ook voor eenieder inzichtelijk via de website van de gemeente Elburg.

De geurverordening is gemaakt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Op basis van de Wgv kunnen gemeenten hun eigen geurbeleid doorvoeren waarbij de mogelijkheid bestaat - binnen de wettelijke marges - af te wijken van de standaard geurnormen en/of vaste afstanden uit de wet. De Geurverordening is gemaakt om geurbelemmeringen voor een aantal gewenste ruimtelijke ontwikkelingen weg te nemen. Een van deze ontwikkelingen is die in het plangebied. Om de ontwikkelingen in het plangebied beter mogelijk te maken zijn de geurnormen gewijzigd. Hierop wordt in paragraaf 5.2 nader ingegaan en worden de gevolgen voor het bestemmingsplan aangegeven.

3.4.6 Welstandsnota

In de Woningwet is geregeld dat elk bouwplan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Een aanvraag om bouwvergunning wordt daarom voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Elburg. Deze commissie van deskundigen, waaronder ook burgerleden, kunnen niet zelf bepalen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hiervoor wordt verwezen naar de welstandsnota. In de welstandnota wordt aangegeven aan welke architectonische eisen bouwplannen moeten voldoen en waar bij de beoordeling van een bouwplan op wordt gelet.

Binnen de gemeente worden, naast welstandsvrije gebieden, twee welstandsniveaus onderscheiden. Uit onderstaande uitsnede van de welstandskaart (figuur 3.5) blijkt dat het voorliggende plangebied is aangewezen als welstandsgebied II (welstandsniveau 2). Hieronder vallen de overige gebieden, die vanuit het perspectief van de gehele gemeente bezien een reguliere toetsing nodig hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0012.png"

figuur 3.5: uitsnede welstandskaart

Voor ontwikkelingen waarbij de ruimtelijke en/of functionele structuur verandert, kunnen beeldkwaliteitsplannen worden opgesteld. In zo’n beeldkwaliteitsplan wordt vooruitgelopen op de nieuwe structuur en aangegeven hoe de bebouwing een plaats moet krijgen in het nieuwe, stedenbouwkundig plan. Aan nieuwe beeldkwaliteitsplannen zullen kwaliteitseisen voor welstand worden gesteld.

3.4.7 Parkeernota

Voor de gemeentelijke parkeerregeling gelden de in september 2014 vastgestelde (inter)gemeentelijke Parkeernota en de door burgemeester en wethouders vastgestelde ‘Nadere regels parkeernormen en hoogte financiële voorwaarde’.
Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat op eigen erf geparkeerd moet worden. Een bouwplan wordt getoetst aan de algemene bouwregels, waarin de eis is opgenomen voor voldoende parkeervoorzieningen.

Het parkeerbeleid is in veel bestemmingsplannen geregeld met een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordening. Op die manier beschikt(e) de gemeente Elburg over de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen eisen te stellen aan het parkeren. Het parkeerbeleid voor de kom van 't Harde is vastgelegd in het 'Parapluplan Parkeren'.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten op de regeling in het parapluplan. Dit houdt in dat voldaan moet worden aan de parkeernormen en de uitgangspunten van de Parkeernota, die als bijlage 1 bij de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Planvorming

De voorbereiding van het woongebied De Hokseberg speelt al zeer geruime tijd. Sinds 2017 is daarbij uitgegaan van een combinatie van zelfstandige woningen en zorgwoningen. De zorgwoningen zouden geclusterd worden gebouwd waarbij sprake zou zijn van een centraal gebouw met daarin diverse aanvullende voorzieningen ten behoeve van de zorg. Dit idee voor de invulling van het gebied blijft een van de leidende gedachten voor het gebied.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een flexibele invulling van het gebied met zorgwoningen en zelfstandige woningen. Invulling van het gebied vindt fasegewijs plaats.

4.2 Programma van eisen

Bij de ontwikkeling zijn de eisen van initiatiefnemer en van de gemeente van belang. Er is daarbij een beschrijvend programma van eisen voor de ruimtelijke en functionele aspecten van de ontwikkeling gegeven. De gemeente heeft het 'Programma van eisen voor de inrichting van de openbare ruimte', dat van belang is bij de inrichting van de openbare ruimte.

Het doel van initiatiefnemer is om aan de rand van 't Harde een woon-zorgomgeving te realiseren Hiervoor wordt ruimte gemaakt voor:

  • een woon-/zorggebouw voor 60 bewoners met bijbehorende voorzieningen;
  • 73 zelfstandige woningen.

De woningen moeten passen binnen de bestaande structuur van 't Harde en de groenstructuren, zie figuur 4.1. Het woon-zorggebied zou, gelet op de toegekende woningbouwruimte, met ingang van 2020 kunnen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0013.png"

figuur 4.1: bepalende groenstructuren (bron: Rho Adviseurs)

Navolgend figuur 4.2 is een overzicht vanaf ruimtelijkeplannen.nl van de bestemmingsplannen die het plangebied van de Hokseberg omringen. Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 is ter plaatse van het plangebied een beheersverordening van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0014.png"

figuur 4.2: ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende bestemmingen

Op het overzicht is te zien, dat in de directe omgeving al een combinatie van natuur, woningbouw en andere maatschappelijke en recreatieve functies (bijvoorbeeld het MFC Aperloo, sportcomplex en zwembad) aanwezig zijn. Het nieuwe woon-/zorggebouw en de woningen worden zorgvuldig ingepast in de bestaande groenstructuren en sluiten functioneel en ruimtelijk goed op de omgeving aan.

4.3 Stedenbouwkundige visie Hokseberg

Ten behoeve van een mogelijk nieuwe uitbreiding aan de noordwestzijde van 't Harde is een stedenbouwkundige visie opgesteld voor de Hokseberg. De huidige uitbreidingswijk voor de kern, Heidezoom is binnenkort volledig gerealiseerd. Daarmee is de huidige bestemmingsplancapaciteit voor nieuwe woningen binnen 't Harde nagenoeg volledig benut.
In aansluiting op de nieuwe woonvisie (zie paragraaf 3.4.2) is voor het gebied ten noordwesten van 't Harde een stedenbouwkundige visie ontwikkeld voor de huisvesting van een viertal specifieke doelgroepen, te weten starters, gezinnen met kinderen, 75+ers en beschermde woonzorgvoorzieningen voor mensen met dementie. De stedenbouwkundige visie is als bijlage 1 is de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Het gebied waar de stedenbouwkundige visie op toeziet is groter dan het voorliggende plangebied. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de eerste fase van de stedenbouwkundige visie.

Doelstelling en ambitie
Op basis van een analyse van de historie en landschappelijke en functionele kenmerken van de locatie wordt uitgegaan van circa 150 woningen in verschillende typologieën en 60 wooneenheden. Daarbij wordt in eerste instantie gekozen voor een ruime en kwalitatieve opzet.
Daarmee biedt de locatie volop kansen en mogelijkheden om een deel van de woonvisie van de gemeente in de komende jaren in te vullen. Tegelijkertijd wordt aangegeven dat er zorgvuldig omgegaan dient te worden met de historische groenstructuren en bijbehorende flora en fauna.

Doelgroepen en woningtypen
In de stedenbouwkundige visie wordt ernaar gestreefd om gezinnen en starters te behouden voor de kernen en ouderen de mogelijkheid te geven door te stromen binnen de eigen sociale omgeving naar een geschikte woning die aansluit bij de behoeften bij een toenemende zorgvraag. Daarom wordt daarom voorzien in een gevarieerd woonprogramma, zodat een inclusieve woonomgeving ontstaat waarin men omkijkt naar elkaar.
Uitgegaan wordt van:

  • eengezins(rij)woningen, voor starters en jonge gezinnen;
  • grondgebonden levensloopbestendige woningen voor ouder wordende bewoners met toenemende zorgvraag, maar die graag zelfstandig willen blijven wonen;
  • levensloopbestendige appartementen voor jong en oud. Juist de mix van leeftijdsgroepen versterkt het sociale karakter van de woonomgeving;
  • intramurale kleinschalige woongroepen voor bewoners met dementie. Er is grote behoefte aan deze geclusterde woonzorgvoorziening voor bewoners met een zwaardere zorgbehoefte. De intramurale setting zal tevens uitvalsbasis zijn voor het leveren van zorg aan huis in de omliggende wijk. De nabijheid van de zorg vergroot het gevoel van veiligheid voor zelfstandig wonende ouderen;
  • twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen voor een kleine bebouwingskorrel langs de historische linten.

Stedenbouwkundige visie
In de visie wordt uitgegaan van vier kamers zoals die door de historische houtwallen zijn gevormd (zie figuur 4.2). Deze houtwallen en de bijbehorende mozaïekverkaveling vormen de kernkwaliteiten van het nationaal landschap De Veluwe (zie paragraaf 4.5). Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de eerste twee kamers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0015.png" figuur 4.2: stedenbouwkundige visie (bron: stedenbouwkundige visie Hokseberg)

De houtwallen hebben een hoge belevingswaarde en worden in de visie ingezet om de publieke ruimten in de wijk te begeleiden. Ze vormen hiermee een ecologische aorta die het gebied ook na het nieuwe gebruik van het gebied blijven doorsnijden. De groene aorta vormt de basis voor het stedenbouwkundig plan. Doordat de voorgenomen bebouwing op gepaste afstand wordt gesitueerd, blijft onnodige schade aan de flora en fauna beperkt. Bovendien ontstaat hiermee een prettig en ruimtelijk publiek domein.

Binnen de kamers worden bouwvelden aangewezen waarbij het uitgangspunt is dat de rooilijn van de woningen de contouren van deze velden volgen. Hiermee ontstaan omsloten hoven waarbinnen de parkeerbehoefte kan worden ingevuld, terwijl deze grotendeels aan het zicht worden onttrokken. Daarmee wordt de kenmerkende mozaïekverkaveling intact gehouden.

Programma
Zoals in figuur 4.3 zichtbaar is worden de bouwvelden in de visie ingevuld met bebouwing variërend in omvang en volume. In de visie wordt wat grotere gebouwen voorgesteld langs de Stadsweg (woonzorgcentrum) en in het hart van het plangebied in de vorm van twee woongebouwen met levensloopbestendige appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0016.png"

figuur 4.3: stedenbouwkundige korrelgrootte (bron: stedenbouwkundige visie Hokseberg)

Vanuit het hart van het gebied naar de randen, wordt de 'stedenbouwkundige korrel' steeds kleiner en verdunt de intensiteit. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande bebouwing langs de historische linten. De beoogde variatie maakt het bovendien mogelijk om op kwalitatieve wijze te voorzien in een gedifferentieerd woningaanbod, wat goed aansluit bij de ambitie om woningen te bouwen voor de verschillende doelgroepen als benoemd in de woonvisie.

Infrastructuur
In de visie wordt gestreefd naar een autoluwe wijk te creëren. Dit wordt in de visie bereikt door kwalitatieve openbare ruimte te scheiden van de logistieke infrastructuur voor de auto's met bijbehorend parkeren.
In de visie wordt voorzien in een ontsluitingsroute die de verschillende parkeerhofjes achter de woningen ontsluiten. In de verdere uitwerking van de plannen wordt ernaar gestreefd om alle kamers binnen Hokseberg middels een centrale ontsluitingsroute onderling te verbinden.

In de visie wordt rekening gehouden met de realisatie van voldoende parkeerplaatsen in overeenstemming met de gemeentelijke parkeernormen. Niet wordt uitgesloten dat in overleg met de gemeente wordt gekeken naar een mogelijke reductie van het aantal parkeerplaatsen om de groene kwaliteit van de wijk verder te kunnen versterken.

Beeldkwaliteit
Wonen op de Hokseberg, wordt wonen in een ruim opgezette eigentijdse wijk die aansluit bij de dorpse schaal en karakter van 't Harde en toch uitzonderlijk wordt door de nagestreefde duurzame ambities. Een eigentijdse woonomgeving waar jong en oud zich fijn en veilig voelt. Dit gevoel wordt straks gedragen door de architectuur van de gebouwen. Waarbij de menselijke maat centraal staat en de architectuur een kwalitatief en ingetogen karakter heeft. De verschillende bouwwerken hebben bij voorkeur een kap, waarmee aangesloten wordt op het dorpse karakter. Onderscheid kan gemaakt worden in één of twee lagen met een kap, waardoor een gepaste variatie in hoogte ontstaat.

Uitzondering hierop vormen het woonzorggebouw en de twee woongebouwen met appartementen. Deze kunnen met drie bouwlagen, of zelfs één met vier bouwlagen, zonder kap een accent vormen in de wijk. Door de situering van deze gebouwen wordt in de visie ook stedenbouwkundig het hart van de wijk gemarkeerd.
Uitgangspunt wordt het toepassen van zoveel mogelijk natuurlijke bio-based of circulaire materialen die beperkt onderhoud vragen en in de loop der tijd in uitstraling niet verschralen maar juist rijker worden.

In de gevelarchitectuur van de woningen moet een passende balans gevonden worden tussen het gesloten en open karakter, zodat optimaal de sociale interactie van de bewoners met de omgeving wordt gefaciliteerd, maar dat niet ten koste gaat van het gevoel aan privacy binnen de woning.

Fasering
Om ontwrichting van de lokale woningmarkt te voorkomen wordt, zoals is aangegeven in figuur 4.4, gekozen om de realisatie te faseren en te spreiden over de komende jaren. Dit biedt ruimte om het voorgestelde programma nog bij te stellen zodat het gerealiseerde programma blijft aansluiten bij de actuele behoefte in de gemeente en 't Harde. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de eerste fase.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0017.png"

figuur 4.4: fasering stedenbouwkundige visie Hokseberg

Uitgangspunt is om het noord-oostelijk gebied dat aansluit aan de Stadsweg , het voorliggende plangebied, in de eerste fase te realiseren. Hiermee wordt aangesloten aan de bestaande stedelijke structuur rondom het multifunctioneel centrum MFC Aperloo.
Doordat het woonzorgcentrum in de eerste fase wordt gepland kan op korte termijn worden voorzien worden in de dringende behoefte voor intramurale zorg in 't Harde en wordt de basis gelegd voor de zorgverlening waar de bewoners van de omliggende groeiende wijk dan in toenemende mate een beroep op kunnen doen.

4.4 De visie en uitwerking

Geen hokjesgeest voor fase 1 van de nieuwe wijk Hokseberg, maar een inclusieve identiteit. Het wordt een wijk voor iedereen. Voor alle leeftijden, in verschillende prijsklassen, voor mensen zonder en met beperking, voor zelfstandigen en hulpvragers, alleenstaanden en gezinnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0019.png"

figuur 4.5: ruimtelijk concept voor het plangebied

Oudere en zorgbehoevende bewoners kunnen er blijven wonen. Met geschikte voorzieningen voor zowel wonen, de woonomgeving, als zorg en welzijn in de wijk of in de buurt. De wijk wordt levensloopbestendig. Dit wordt zichtbaar gemaakt met drie accenten in de fase 1 van de wijk:

  • een accent op 'regulier' wonen (woongebied);
  • een accent op intramuraal wonen (zorggebied);
  • een accent op verzorgd wonen (woonservicegebied).

Deze kleinschalige accenten worden gemaakt in een kwalitatief hoogwaardig, duurzame en groene parkachtige omgeving, omzoomd door houtsingels en inheemse bebossing.

Het motto voor de wijk wordt: De Hokseberg, Verzorgd wonen in het groen!

4.4.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie

Ten behoeve van de planvorming is voor het gebied is vooruitlopend op de stedenbouwkundige visie voor de eerste fase een haalbaarheidsstudie opgesteld. Deze is als bijlage 2 in de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

In figuur 4.6 is een mogelijk verkavelingsvoorstel opgenomen voor de eerste fase.

In het haalbaarheidsplan wordt uitgegaan van de realisatie van

  • een woon- / zorggebouw voor 60 bewoners met daarbij horende voorzieningen;
  • 73 zelfstandige woningen.

In de haalbaarheidsnotitie wordt uitgegaan van de combinatie van wonen en zorg aan de rand van 't Harde. Met deze ontwikkeling wordt aangesloten op de behoefte van deze tijd waarin ouderen langer zelfstandig thuis moeten kunnen wonen. Daarom is het voorliggende plan een differentiatie voor in het programma voorgesteld met wonen, wonen met zorg en intramuraal zorgen.
Het woon-/zorggebouw met intramurale zorg vormt de comfortabele basis van waaruit allerlei vormen van thuiszorg en dagbesteding kunnen worden gegeven aan de omwonenden. Een veilig gevoel om de zorgverlening op afroep dichtbij te hebben. In het programma wordt ook voorzien in reguliere en sociale woningen. Hierdoor is ook plaats is voor jonge gezinnen. Deze brengen een levendige dynamiek in de woonomgeving en kunnen zich wellicht als mantelzorger inzetten voor de oudere bewoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0020.jpg"
figuur 4.6: voorbeeldverkaveling fase 1 van de woonwijk

Intramuraal wonen
Het woon- /zorggebouw krijgt in het ruimtelijk plan een centrale positionering, ongeveer ter hoogte van het MFC. Het woon-/zorggebouw vormt daarmee niet alleen maatschappelijk, maar ook fysiek het duurzame hart van de ontwikkeling.
In het ruimtelijk plan wordt de centrale entree van het gebouw gericht naar de Stadsweg. Hierdoor ontstaat aan de zuidzijde de mogelijkheid om een zonnige sfeervolle belevingstuin te realiseren.

Het woon-/zorggebouw gaat plaats bieden aan 48 verpleeghuisplaatsen (WLZ) voor bewoners met een psychogeriatrische zorgindicatie (dementie), verdeeld in vier woongroepen met collectieve huiskamers en voorzieningen. Naast deze intramurale woongroepen worden 12 compacte appartementen gerealiseerd voor bewoners die, ondersteund met verpleeghuiszorg thuis (Volledig Pakket Thuis: VPT), nog zelfstandig kunnen wonen.

Regulier wonen
Langs de zuid- en zuidwestzijde van het plangebied worden in het verkavelingsvoorstel 35 grondgebonden woningen voorgesteld, variërend in rij-, twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen. De woningen bestaan uit 2 bouwlagen met een kap.
Als accent in dit woonprogramma wordt in het verkavelingsvoorstel een kleinschalig appartementengebouw voorgesteld met 22 levensloopbestendige appartementen. Het appartementengebouw bestaat uit 4 bouwlagen.

Verzorgd wonen
Ten noorden van het woonzorggebouw is in het verkavelingsvoorstel een hofje voorzien wat gevormd wordt door 16 geschakelde levensloopbestendige bungalows. Een besloten hofje met een mooi aangelegde collectieve buitenruimte welke zich opent naar de Stadsweg.
Centraal in het hofje wordt in het verkavelingsvoorstel een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte gepland waar bewoners allerlei activiteiten kunnen organiseren of bijvoorbeeld hun verjaardag kunnen vieren. Er wordt met deze inrichting balans gerealiseerd tussen beslotenheid en saamhorigheid, en wordt toch openheid gevonden bij de omgeving. Hiermee wordt de ontwikkeling ruimtelijk en op een natuurlijke wijze aangesloten op de aanwezige historische lintbebouwing langs de Stadsweg naar Elburg.

De levensloopbestendige bungalows in dit hofje worden uitgevoerd in 1 bouwlaag met een kapverdieping. Alle primaire voorzieningen worden gerealiseerd op de begane grond van de woningen. De kapverdieping biedt plaats voor technische installaties en een multifunctionele ruimte, welke bijvoorbeeld ingericht kan worden als logeerkamer voor de kleinkinderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0021.png"

figuur 4.7: driedimensionale impressies van mogelijke invulling van de woonwijk

Het belangrijkste uitgangspunt vanuit de landschappelijke inpassing is de bestaande ruimtelijke structuur. Hierdoor vormt het behoud van de bestaande boomsingels en houtwallen en de daardoor ontstane kamers een belangrijk uitgangspunt van de planvorming.

4.4.2 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie
De totale verkeersgeneratie van het woongebied Hokseberg, fase 1 komt op basis van de voorbeeldverkaveling zoals opgenomen in figuur 4.6 neer op bijna 642 verkeersbewegingen per etmaal. De ontsluitende wegen zijn van voldoende capaciteit om het verkeer op een veilige manier af te wikkelen.

Tabel 4.1: overzicht verkeersgeneratie

Woningtype   Aantal eenheden   Kencijfer CROW per eenheid   Verkeersgeneratie per etmaal  
Twee-onder-een-kapwoning   73   7,8 per woning   569,4 mvt/etm  
zorg-eenheden   48   0,86 per zorgeenheid   41,3 mvt/etm  
VPT-appartementen   12   2,6 per appartement   31,2 mvt/etm  
Totaal   133     641,9 mvt/etm  

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de reguliere woningen is de invulling in het kader van het voorliggend bestemmingsplan nog onbekend. Op basis van omliggende woningtypen is voor de berekening van de verkeersgeneratie uitgegaan van een invulling met 73 twee-onder-een-kapwoningen, als worstcase-scenario. In de kencijfers van het CROW 272 wordt in het geval van Elburg voor een twee-onder-een-kapwoning in de 'rest van de bebouwde kom' uitgegaan van 7,8 verkeersbewegingen per etmaal per woning. Dit komt neer op ruim 569 verkeersbewegingen.

Voor een woon- / zorggebouw kan niet worden teruggevallen op een kencijfer. Het CROW geeft geen algemene kencijfers met betrekking tot de verkeersgeneratie vanwege een verpleeg- en verzorgingstehuis. Dit betekent dat gezocht moet worden naar vergelijkbare functies.
In het geval van het voorliggend bestemmingsplan betreft het een gebouw met 60 zorgeenheden, waarvan 48 zorgeenheden bestemd zijn voor bewoners met een psychogeriatrische zorgindicatie en 12 compacte VPT-appartementen (volledig Pakket Thuis):

  • De 48 bewoners met een psychogeriatrische zorgindicatie zijn niet meer in staat auto te rijden. De ritten naar het woonzorggebouw worden voornamelijk veroorzaakt door bezoek, personeel en ondersteuning. Een vergelijkbare functie voor wat betreft de verkeersgeneratie is een 'penitentiaire inrichting', ook daar wordt het verkeer veroorzaakt door bezoek en personeel. In het CROW 272 wordt uitgegaan van 0,86 verkeersbewegingen per cel per etmaal. Het gaat daarbij om 1 persoon per celeenheid, vergelijkbaar met 1 persoon per zorgeenheid.
    In geval van het voorliggend woon-/zorggebouw met 48 zorgeenheden betreft het 48 * 0,86 verkeersbewegingen per etmaal, zijnde ruim 41 verkeersbewegingen.
  • Voor de 12 compacte VPT-appartementen wordt aangesloten op de kencijfer voor de verkeersproductie van aanleunwoningen c.q. serviceflat. Het CROW 272 gaat in het geval van Elburg uit van 2,6 verkeersbewegingen per wooneenheid per etmaal. Dit komt met 12 appartementen neer op ruim 31 verkeersbewegingen per etmaal.

Ontsluiting
Zoals in de stedenbouwkundige visie is aangegeven wordt de nieuwe woonwijk zoveel mogelijk verkeersluw ingericht. De ontsluiting van het gebied vindt plaats via een centrale ontsluitingsweg door de woonwijk. Dit betekent dat nagenoeg alle verkeersbeweging die het plan genereert over de centrale ontsluitingsweg plaatsvindt.

Het plangebied wordt voor de auto ontsloten via een hoofdontsluiting ter hoogte van de kruising met de Bovenweg. Ter plaatse wordt een nieuw verkeersveilig kruispunt ontworpen en gerealiseerd. Daarbij wordt gekeken naar de mogelijkheid van een fietsenoversteekplaats (met middengeleider). Via de Stadsweg en Bovenweg wordt het plangebied ontsloten op het dorpscentrum en via de N309 naar Elburg en de A28.

Voor de interne ontsluiting wordt een logische rechte structuur gehanteerd, die de verdeling in de kamers verder versterkt en tegelijkertijd zorgt voor een goede ontsluiting van alle kamers. Dit is ook van belang voor de hulpdiensten.
Er is sprake van een tweede aansluiting op de Stadsweg, echter dit betreft een 'calamiteitenontluiting. Deze wordt door middel van uitneembare palen voor het reguliere autoverkeer afgesloten en kan enkel in geval van een calamiteit door hulpdiensten worden gebruikt.
Aan de zuidwestzijde sluit de woonwijk uitsluitend ten behoeve van het langzaamverkeer aan op de Hokseberg. De Hokseberg blijft in gehandhaafd in het gebied en draagt hiermee bij aan de interne structuur van de toekomstige inrichting van het gebied.

Het woon- / zorggebouw krijgt een eigen aansluiting op de Stadsweg ten behoeve van hulpdiensten en het halen en brengen met onder andere ViaVé/Regiotaxi, 'gewone' taxi, of wellicht de over de Stadsweg rijdende buurtbus.

Parkeren
Zoals in de stedenbouwkundige visie is aangeven wordt gestreefd naar een autoluwe woonwijk. Dit wordt bewerkstelligd door de meeste parkeerplaatsen in parkeerhofjes te concentreren zoveel mogelijk verstopt in groenvoorzieningen. De centrale hof bij de 16 levensloopbestendige bungalows is verkeersvrij.

De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in de Parkeernota 2014, zoals weergegeven in bijlage 1 van de regels. Aan de hand van deze parkeernormen wordt bij de verdere uitwerking van de plannen de parkeerbehoefte bepaald. Op basis van voorbeeldverkaveling, zoals opgenomen in figuur 4.6, is aan de hand van navolgend rekenvoorbeeld een inschatting gemaakt in hoeverre aan de parkeernormen kan worden voldaan.
Zoals uit tabel 4.2 blijkt zouden er in de eerste fase van de Hokseberg op basis van de verkaveling 182 parkeerplaatsen nodig. Daarbij is voor de grondgebonden woningen uitgegaan van de (hogere) parkeernorm van koopwoningen. Voor de 16 levensloop bestendige woningen geldt een specifieke parkeernorm (i.c. aanleunwoning).
Op basis van de Woonvisie 2020-2025 en de motie Betaalbaar Wonen zal echter 20% van de woningen tot het sociale huursegment moeten behoren. Dit voornemen is vertaald in 15 huurappartementen in het segment midden/goedkoop, waarvoor in de praktijk lagere parkeernormen gelden. Voor de 7 koop-appartementen wordt uitgegaan van het middensegment.

Tabel 4.2: overzicht normatieve parkeerbehoefte op basis van het mogelijke verkavelingsvoorstel

woningtype/voorziening   parkeernorm   aantal   benodigd aantal
parkeerplaatsen  
Koop, vrijstaand   2,5 pp/won   5   12,5  
Koop, 2^1-kap   2,4 pp/won   10   24,0  
Koop, tussen/hoek   2,2 pp/won   20   44,0  
Koop, etage, midden   2,1 pp/won   7   14,7  
Huur, etage, midden/goedkoop   1,6 pp/won   15   24  
Aanleunwoning/serviceflat   1,3 pp/won   16   20,8  
Verpleeg- en verzorgingshuis   0,7 pp/won.eenh   60   42,0  
Totaal     133   182  

In de voorbeeldverkaveling, zoals opgenomen in paragraaf 4.4.1, worden 154 openbare parkeervoorzieningen ingetekend en 48 parkeerplaatsen op eigen terrein. Omdat parkeerplaatsen op eigen terrein niet altijd efficiënt gebruikt worden, mogen deze op grond van de gemeentelijke parkeernota maar voor een deel worden meegenomen in de beoordeling. Dit betekent dat er met 25 parkeerplaatsen op eigen terrein rekening mag worden gehouden. In het mogelijke verkavelingsvoorstel wordt dus ruimte geboden voor 179 parkeerplaatsen, waarvan het meeste openbaar.

In het verkavelingsvoorstel is sprake van een tekort van 3 parkeerplaatsen. Met het voorliggend rekenvoorbeeld is ten behoeve van het bestemmingsplan aangetoond dat binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig is om bij de verdere uitwerking van de plannen te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.

Zoals al eerder is aangegeven dient in de verdere uitwerking van de plannen rekening te worden gehouden met de gemeentelijke parkeernormen uit de Parkeernota 2014. Deze normen zijn dan ook als eis opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

4.4.3 Woningbouwprogramma

Met het voorliggende plan wordt voorzien in de realisatie van een woon- / zorggebouw en 73 reguliere woningen. Het woon- /zorggebouw voorziet in 48 onzelfstandige (intramurale) zorgstudios voor bewoners met een psychogeriatrische zorgindicatie (dementie) en 12 compacte VPT-appartementen (Volledig Pakket Thuis) voor bewoners met een geïndiceerde zorgvraag die zelfstandig kunnen wonen.

In de voorbeeldverkaveling, zoals opgenomen in figuur 4.6, is het programma voor de 73 woningen als volgt ingevuld:

  • 22 levensloopbestendige gestapelde appartementen;
  • 16 levensloopbestendige grondgebonden woningen;
  • 35 grondgebonden vrijstaande, twee-onder-een-kap en aaneengesloten eengezinswoningen.

De concrete invulling van het plangebied ligt nog niet vast, deze wordt bepaald vanuit vraag en woonwensen van potentiële nieuwe bewoners. Daarbij geldt echter wel dat het definitieve woningbouwprogramma te allen tijde moet voldoen aan de uitgangspunten van de woonvisie 2020-2025 en de motie betaalbaar wonen (zie paragraaf 3.4.2).
Dat betekent dat minimaal 40% van de reguliere nieuwbouwwoningen wordt gerealiseerd in de sociale huursector, in de goedkope koopsector (tot € 200.000,-- v.o.n.) en in de betaalbare koopsector (tot € 265.000,-- v.o.n.). Daarvan behoort circa de helft tot de sociale huursector en de andere helft tot de goedkope en betaalbare koopsector.
De motie betaalbaar wonen is als voorwaarde meegenomen in de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer (zie paragraaf 8.2). In de planregels is vastgelegd dat ten minste 20% van de woningen een sociale huurwoning dient te zijn.

4.4.4 Mariposa-locatie

De woon- /zorglocatie bestaat uit een verplaatsing van de 48 bestaande intramurale zorgplekken van de huidige locatie Mariposa aan de Sportlaan, nabij het dorpscentrum van 't Harde.

De eigenaar van Mariposa is voornemens om na het vrijkomen van het pand om deze geschikt te maken ten behoeve van een beschermde woonvorm voor ouderen met een lichtere zorgvraag, op basis van een VPT/MPT-constructie (Volledig Pakket Thuis/ Modulair Pakket Thuis = ZZP 4).
Uitgegaan wordt van 24 tot 27 appartementen met woonkamer en een aparte slaapkamer, waarin de bewoners in staat worden gesteld, met aanvullende ondersteuning, zelfstandig te wonen. Tezamen met de aanwezige aanleunwoningen is Mariposa met de ligging nabij de voorzieningen in het centrum van 't Harde een geschikte locatie voor ouderenhuisvesting in combinatie met extramurale zorg (inclusief nachtzorg).

De plannen met betrekking tot de Mariposa-locatie maken geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.

4.4.5 Veiligheid

De veiligheid in en direct rond het plangebied wordt bepaald door sociale veiligheid, verkeersveiligheid en brandveiligheid.

Sociale veiligheid
Een belangrijk aspect voor de sociale veiligheid is zicht en verlichting. Daarbij gaat het om het plangebied zelf en om de routes van en naar het plangebied. In het plangebied zelf worden voldoende voorzieningen (bijvoorbeeld verlichting) aangebracht die zorg dragen voor een goede sociale veiligheid.

De belangrijkste ontsluitingsroute voor het plangebied is de Stadsweg. Een goede verlichting is hierop van belang. De Stadsweg maakt ook deel uit van het buitengebied en blijft verlicht in overeenstemming met de andere wegen in het buitengebied. Bij ontwikkeling van het plangebied, wordt de verlichting voor langzaam verkeer tussen de hoofdontsluiting van het plangebied en de bebouwde kom waar nodig geïntensiveerd.

Belangrijk is dat de nieuwe verlichting in en rond het plangebied de (dier)soorten niet verstoord. Daarbij kan gedacht worden aan een meer ingetogen vorm van verlichting en armaturen. LED-verlichting is ook een goed alternatief om, ten opzichte van conventionele verlichting, minder 'strooilicht' te veroorzaken.

Verkeersveiligheid
Het aantal verkeersbewegingen over de Stadsweg neemt door de ontwikkeling van het plangebied toe. Dit kan invloed hebben op de verkeersveiligheid op de ontsluitingswegen van en naar het plangebied. De verwachting is echter dat de toename marginaal is en dat de verkeersveiligheid door de ontwikkeling in het plangebied niet in het geding komt. Bovendien wordt bij de realisatie van het plan aandacht besteed aan de bereikbaarheid en de oversteekmogelijkheden van fietsers, voetgangers en dergelijke. Ten behoeve van een goede verkeersaansluiting van het woongebied op de Stadsweg / Bovenweg wordt voorzien in een veilig kruispunt.

Brandveiligheid
De brandveiligheid in het plangebied is van belang. Daarbij gaat het om vluchtwegen (noodontsluitingsroutes) en bluswatervoorzieningen. Mede daarom is in het voorliggende plan gekozen voor de reguliere verkeersaansluiting en een extra calamiteitenontsluiting op de Stadsweg .
Ook worden in het plangebied bluswatervoorzieningen (bijvoorbeeld brandkranen) aangebracht. De bluswatervoorzieningen moeten voldoen aan de eisen van de brandweer Elburg.

Bij het definitieve verkavelingsplan en inrichtingsplan van de openbare ruimte voldaan wordt aan alle eisen uit het Bouwbesluit ten aanzien van brandveiligheid (bluswatervoorziening, opstelplekken, wegbreedtes, vluchtroutes en dergelijke), zie verder paragraaf 5.8.4.

4.4.6 De scoringscriteria van de prioritering

Op basis van het stroomschema afwegingskader (zie paragraaf 3.4.2) wordt ervoor gezorgd dat de juiste woningen, op het juiste tijdstip op de juiste locatie worden gerealiseerd. Het schema behelst de volgende onderdelen:

  • 1. de kwalitatieve behoefte;
  • 2. de ligging t.o.v. de gehele gemeente, het stedelijk gebied en de voorzieningen;
  • 3. de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. het innovatief karakter van de plannen;
  • 5. de mogelijkheden van organische groei / flexibiliteit.

Ad 1: de kwalitatieve behoefte
De kwalitatieve behoefte aan de geplande woningen en het woon- / zorg gebouw wordt in de laddertoets in paragraaf 4.6.1. Aangetoond wordt dat met de realisatie van de woningen wordt voldaan aan een bestaande behoefte binnen Elburg en 't Harde.
De huidige bestemmingsplancapaciteit voor nieuwe woningen in 't Harde is bijna volledig benut terwijl de vraag naar woningen en zorglocaties structureel groot blijft.

Ad 2: de ligging t.o.v. de gehele gemeente, het stedelijk gebied en de voorzieningen
De plannen betreffen een ontwikkeling in 't Harde. Zoals in de laddertoets in paragraaf 4.6.2 wordt aangegeven kan de gewenste ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van 't Harde worden gerealiseerd. Er zijn geen inbreidingslocaties in 't Harde van voldoende omvang aanwezig.

Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven bevindt zich direct aan de overzijde van de Stadsweg het Multifunctionele Centrum Aperloo en de voetbalvelden van SV 't Harde. Andere voorzieningen in de directe nabijheid zijn het zwembad 'De Hokseberg' (binnen- en buitenbad) en een sportschool. Op circa 500 m is een huisartsenpraktijk met apotheek en op circa 750 m een school. Het winkelcentrum is op iets meer dan een kilometer afstand van het woongebied gelegen. De voorzieningen zijn te voet en lopend goed bereikbaar.

Voor de bewoners van de levensloopbestendige woningen is door de realisatie van een woon- /zorggebouw op zeer korte afstand een zorgaanbieder met de bijbehorende voorzieningen aanwezig. Ook de nabijheid van het Multifunctionele Centrum Aperloo en huisartsenpraktijk met apotheek zijn goed bereikbaar.
Voor de 48 bewoners van de bestaande intramurale zorgplekken neemt de afstand tot het winkelcentrum toe. Door de afnemende zelfstandigheid van de bewoners wordt de leefwereld steeds kleiner en het belang van een sfeervolle omgeving belangrijker. Hieraan wordt met de kwalitatief hoogwaardige groene inrichting invulling gegeven. Het woon- /zorgcentrum wordt voorzien van de benodigde voorzieningen, waaronder een zonnige sfeervolle belevingstuin aan de zuidzijde van het gebouw. Ook kan aangesloten worden op de activiteiten die vanuit het Multifunctionele Centrum Aperloo worden aangeboden.

Voor de mantelzorgers en bezoekers is de nieuwe locatie goed bereikbaar met de auto of het langzaam verkeer.

Met de nieuwe invulling van de oorspronkelijke Mariposalocatie voor bewoners met een lichtere zorgindicatie (zie paragraaf 4.4.4) blijft de behoefte aan voorzieningen gewaarborgd. Door hun grotere zelfstandigheid zullen zij regelmatig gebruik maken van de nabijgelegen winkelvoorzieningen.

Ad 3: de ruimtelijke kwaliteit
Met de voorliggende plannen wordt de voormalige bedrijfslocatie Hokseberg met aanliggende gronden aan de Hokseberg omgevormd tot een kwalitatief hoogwaardig woongebied. Het transformeren van het gebied wordt wenselijk geacht, met name omdat het past binnen de ruimtelijke context van het gebied en de omliggende functies. Ook wordt hiermee een minder goed in de omgeving passende bedrijfsfunctie gesaneerd.

Ad 4: het innovatief karakter van de plannen
Zoals in paragraaf 4.4 is aangegeven wordt de nieuwe wijk Hokseberg gerealiseerd als een inclusieve wijk. Het wordt een wijk voor iedereen. Voor alle leeftijden, in verschillende prijsklassen, voor mensen zonder en met beperking, voor zelfstandigen en hulpvragers, alleenstaanden en gezinnen.
Oudere en zorgbehoevende bewoners kunnen er blijven wonen. Met geschikte voorzieningen voor zowel wonen, de woonomgeving, als zorg en welzijn in de wijk of in de buurt. Er worden niet alleen levensloopbestendige woningen gerealiseerd. De wijk zelf wordt levensloopbestendig door het aanbrengen van een drietal accenten in de wijk:

  • een accent op 'regulier' wonen (woongebied);
  • een accent op intramuraal wonen (zorggebied);
  • een accent op verzorgd wonen (woonservicegebied).

Ad 5: de mogelijkheden van organische groei / flexibiliteit
In paragraaf 4.4.3 is het woningbouwprogramma weergegeven. Naar verwachting zullen eerst de betaalbare woningen en het zorggebouw worden gerealiseerd. De andere woningcategorieën zullen gefaseerd op de woningmarkt worden aangeboden, afhankelijk van de marktvraag.
In het voorliggende bestemmingsplan (zie paragraaf 6.2) wordt voor het nieuwe woongebied uitgegaan van een globale bestemming met een directe bouwtitel. De bestemming 'Woongebied' is gegeven aan de het gebied dat is bestemd voor wonen en een zorggebouw. In de planregels en op de verbeelding zijn de belangrijkste (maatvoerings)eisen vastgelegd
Er is gekozen voor een globale bestemming zodat de plannen, als de markt of de omstandigheden daarom vragen, eenvoudig kan worden aangepast aan de actuele behoefte.

Conclusie
Op grond van het afwegingskader is de locatie als 'voldoende' beoordeeld en kan doorgang vinden.

4.5 Kernkwaliteiten uit het Nationaal Landschap

Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven in Gelderland liggen. De grootste hiervan is de Veluwe. Zoals in paragraaf 3.2.3 is aangegeven ligt het voorliggend plangebied binnen het nationaal landschap De Veluwe.

In de beleidsnotitie 'kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen' (2014) worden de kernkwaliteiten benoemd van deze zeven deelgebieden. Het deelgebied Veluwe is onderverdeeld deelgebieden. Het plangebied valt binnen het deelgebied Randmeergebied onder de Randmeerkust Harderwijk-Elburg (zie figuur 3.2 in paragraaf 3.2.3).

Ten behoeve van de ligging van het plangebied in het nationaal landschap Veluwe is een landschappelijke beoordeling gemaakt van de voorliggende plannen en de verwerking daarvan in het bestemmingsplan. Deze beoordeling is als bijlage 3 opgenomen in de toelichting. Deze beoordeling heeft tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.

Kernkwaliteiten
Beeldbepalend voor het Randmeergebied is de zichtbare overgang van de besloten stuwwalflanken naar de kust. Er liggen landschappelijke zones parallel aan de Randmeren, die een gradiënt vormen. Van zuid naar noord zijn dit:

  • het besloten, grootschalige boslandschap van het Veluwemassief;
  • een kleinschalig coulisselandschap met een rij van nederzettingen, houtwallen, parkbossen, essen en strokenverkaveling;
  • een strookvormig verkaveld open weidegebied naar de kuststrook met aan de kust plaatselijk strandwallen met blokverkaveling.

De beekdalen die vanaf het stuwwalmassief naar de Randmeren lopen, zijn structuurbepalend. De dorpen en vrijstaande woningen in het karakteristieke lint langs het Veluwemassief. De kleinschalige en grondgebonden landbouw is een drager van het landschap.

Het plangebied
Verder inzoomend ligt het plangebied in het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk-Elburg'; een groen woonlint met als kenmerken:

  • deel van gradiënt van stuwwal naar Randmeer: bos - essen - strokenverkaveling – blokverkaveling op strandwallen; van besloten boslandschap via kleinschaligheid naar grootschalig open; de overgang is eerst steil, daarna geleidelijk;
  • zuid-noord stromende sloten, dekzandruggen oost-west, microreliëf;
  • drie landgoederen in de strokenverkaveling vormen mooie ensembles;
  • kleine kernen en lintbebouwing langs de N308 (Zuiderzeestraatweg), stedelijke gebieden van Harderwijk - Nunspeet – Elburg;
  • vroegmiddeleeuws ontginningslandschap bij Aperloo;
  • relicten van bos en mozaïekverkaveling in het cultuurland.

Ten aanzien van het plangebied wordt geconcludeerd dat het plangebied in het tussengebied met een kleinschalig coulisselandschap ligt, op de overgang van hoog naar laag. Er zijn houtwallen aanwezig. In het cultuurlandschap zijn relicten van bos en mozaïekverkaveling in het cultuurland aanwezig.
Er lopen hier geen beken. Er is geen sprake van een slagenverkaveling. De drie landgoederen en Aperloo ten noorden van het plangebied.

Het plangebied ligt weliswaar in het nationale Landschap Veluwe, maar zoals blijkt uit de omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2 en 3.2.3) valt het niet samen met Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dat geldt ook voor de andere beleidscategorieën Groene Ontwikkelzone, Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW), Romeinse Limes, Waardevol open gebied.
In voorliggend geval is Nationaal Landschap leidend en geldt op grond van de provinciale verordening ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen het principe: Ja, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden.

Landschappelijke beoordeling
Geconcludeerd wordt dat in het voorliggend geval de volgende kernkwaliteiten van belang zijn:

  • de aanwezigheid van houtwallen
  • de mozaïekverkaveling

Aangegeven wordt dat met de ontwikkeling van het gebied tot woningbouwlocatie de kernkwaliteiten van het gebied blijven behouden. Zoals uit de voorbeeldverkaveling (zie figuur 4.6) blijkt, worden de bestaande houtwallen gehandhaafd. De kamerstructuur die hiermee ontstaat, maakt onderdeel uit van de mozaïekverkaveling. De mozaïekverkaveling blijft met het behoud van de houtwallen automatisch ook intact.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0022.png" Figuur 4.8: de in stand te houden houtwallen in en rond het plangebied

Vanwege het grote belang dienen de houtwallen, zoals weergegeven in figuur 4.8, in het stedenbouwkundig plan voldoende ruimte te krijgen en te worden behouden en waar nodig aangevuld. De bestaande houtwallen dienen zo min mogelijk doorsneden te worden.
Voor de bestaande houtwallen wordt uitgegaan van de bestaande breedte. De zuidelijk gelegen houtwal dient te worden aangevuld, daarbij wordt uitgegaan van een breedte variërend tussen de 8 en 10 m. Hierdoor ontstaat hier op termijn weer een robuuste groenstructuur.
Ook zouden in de nieuwe woonwijk Hokseberg, aansluitend aan de huidige groenstructuur, nieuwe bomenrijen en groen-plekken kunnen worden toegevoegd. Dit, in verband met klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Verder maakt de beplanting langs de Schietweg en de Stadsweg onderdeel uit van de mozaïekstructuur en dienen zoveel mogelijk behouden te blijven.

Bovendien dient de bebouwing op voldoende afstand van de eiken te worden gesitueerd (minimaal boomkronen vrijhouden). Belangrijk hierbij is dat bij de bouw van de woningen de wortels van de bestaande bomen niet worden aangetast. Voor de bouw wordt een bouwput rondom de woningen gemaakt. Uitgaande van de stelregel dat wortels even ver reiken als de kroon van de boom, zal de bouwput dus niet onder de kroon mogen liggen. Het lijkt voldoende om voor het uitgraven van een bouwpunt een richtafstand van 3 m ten opzichte van de houtwal aan te houden. De woningen komen dan op minimaal 3 m uit de kroon van de bomen te staan.

Tot slot wordt geadviseerd om bij de verdere uitwerking van het plan extra aandacht te besteden aan de aanwezige hoogteverschillen. Dit zal worden meegenomen in de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan, van de inrichting van de openbare ruimte en bij de afwatering van het gebied.

Vertaling naar het bestemmingsplan
In het voorliggende bestemmingsplan krijgen de bestaande houtwallen de specifieke bestemming 'Groen - Landschappelijke beplanting'. Voor de meest zuidelijke houtwal, die nog moet worden aangevuld, wordt daarbij uitgegaan van een breedte van ten minste 8 m.
Het doel van de bestemming is om deze boomsingels en houtwallen zo veel mogelijk te behouden. Kappen en rooien van de boomsingel en houtwallen, anders dan voor onderhoud ervan, is niet toegestaan. Dit is door middel van specifieke gebruiksregels geregeld. Binnen de bestemming Woongebied wordt door middel van een bouwvlak een afstand van 3 m aangehouden ten opzichte van de houtwallen met de bestemming 'Groen - Landschappelijke beplanting'.
De bestaande groenstrook langs de Stadsweg en Schietsweg worden als 'Groen' bestemd.

Omdat er in het bestemmingsplan voldoende ruimte is opnemen voor de houtwallen blijven de genoemde kernkwaliteiten (aanwezigheid houtwallen en mozaïek verkaveling) intact. Er is in dit geval geen compensatie nodig.

4.6 Laddertoets

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De treden van de ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het plan worden 73 woningen en 60 zorgwoningen mogelijk gemaakt. In dit geval is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied ligt.

4.6.1 Beschrijving behoefte

Zoals in paragraaf 4.4.3 is aangegeven worden in het voorliggende plan 60 zorgeenheden en 73 reguliere woningen gemaakt. Hiervan moet minimaal 20% sociale huur zijn. In dit geval minimaal 15 woningen.

  • Er worden 60 intramurale zorgwoningen gerealiseerd. De 48 bewoners op de Mariposa-locatie zullen gaan verhuizen naar de nieuwe locatie op Hokseberg.
  • de 22 levensloopbestendige gestapelde appartementen vallen in het segment betaalbare/sociale huur- en koopwoningen. Ten minste 15 van de appartementen betreffen sociale huurappartementen;
  • de 16 levensloopbestendige grondgebonden woningen betreffen middeldure koopwoningen;
  • de 35 grondgebonden vrijstaande, twee-onder-een-kap en aaneengesloten eengezinswoningen vallen binnen de middelduur / duur koopsegment.

De woningbehoefte in de regio Noord-Veluwe en specifiek in de gemeente Elburg blijkt uit diverse onderzoeken, die hierna worden behandeld.

Bevolkings- en huishoudensprognose 2019
Uit de Bevolkings- en huishoudensprognose 2019 Provincie Gelderland blijkt, dat het aantal huishoudens in de regio Noord-Veluwe in het hoge scenario toeneemt van 75.370 in 2019 naar 82.160 in 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0024.png"

figuur 4.9: huishoudensontwikkeling regio Noord-Veluwe, 2018 - 2040 (Provincie Gelderland)

De regio’s Foodvalley en Rivierenland vergrijzen naar verhouding minder sterk dan de andere regio’s. In Noord-Veluwe en Stedendriehoek neemt het aandeel ouderen sterker toe dan in deze regio’s. De sterkste vergrijzing is er in de regio’s Achterhoek en De Liemers.

Er is op dit moment in de meeste Gelderse regio’s sprake van een woningtekort. Op dit moment bedraagt het woningtekort in Gelderland zo’n 35.000 woningen. In Noord-Veluwe blijft er ook na 2030 een tekort.

In de regio Noord-Veluwe is de vraag sterker gericht op de koopsector. Er ontstaat een aanzienlijke extra vraag naar duurdere grondgebonden koopwoningen en ook een naar verhouding grote vraag naar duurdere appartementen. Deze vraag is afkomstig van ouderen die hun grote grondgebonden woning willen verlaten en een appartement met een vergelijkbare kwaliteit willen betrekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0025.png"

figuur 4.10: fricties vraag en aanbod Noord-Veluwe, 2019 - 2025 en 2025 - 2030

Uit bovenstaande figuur blijkt dat 'grondgebonden sociale huur' het enige segment is waar geen behoefte aan is.

In regionaal verband en met de provincie is de afspraak gemaakt dat de afzonderlijke woningbehoefte per gemeente bij elkaar wordt opgeteld; dit is de regionale behoefte. Dit wordt beschreven in afzonderlijke woonvisies.

Woningbehoefte gemeente Elburg
De behoefte blijkt uit de Woonvisie 2020-2025, inclusief het door Atrivé uitgevoerde woningbehoefteonderzoek (Woningmarktanalyse, 2019). Deze biedt zicht op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen op korte en langere termijn.

Kwantitatieve behoefte
Prognoses laten zien, dat het aantal huishoudens in Elburg in de toekomst blijft toenemen. Voor de periode tot 2030 is sprake van een bandbreedte tussen +610 en +950 extra huishoudens. Gemiddeld is dat zo'n 800 extra huishoudens/woningen tot 2030. Om deze groei te kunnen realiseren is een bouwtempo nodig van circa 68 woningen netto per jaar. Dat betekent een versnelling van zo'n 40% ten opzichte van de periode 2013-2018.

Uit de referentieraming van Primos2019 blijkt, dat indien de gemeente het bouwtempo nog verder kan opschroeven een hogere huishoudensgroei mogelijk is.

Wel moet worden gewaakt voor overproductie. Alle prognoses laten dezelfde trend zien: op korte termijn groei, daarna vlakt de groei af en op lange termijn zal sprake zijn van stabilisatie. De grote naoorlogse babyboomgeneratie zal vanaf nu in steeds grotere getalen de woningmarkt verlaten, ook in Elburg. Het vrijkomende aanbod van deze groep neemt in rap tempo toe en bestaat vooral uit koopeengezinswoningen. Na 2030 wordt daarom voor Elburg voorspeld dat er steeds minder behoefte is aan uitbreiding van de woningvoorraad.

Kwalitatieve behoefte
Zowel op korte als op lange termijn is er in Elburg de grootste behoefte aan meer koopeengezinswoningen. Dit heeft te maken met de verwachting dat de huishoudenssamenstelling in de gemeente Elburg ook in de toekomst gedomineerd blijft door gezinnen met kinderen. Die doelgroep zoekt juist dit woningtype. Daarnaast ontstaat er als gevolg van de vergrijzing op lange termijn ook een kleine behoefte aan extra huurwoningen en appartementen.

Op korte termijn is er met name behoefte aan meer koopwoningen tussen de €200.000 en €265.000. Ook op lange termijn is er een oplopende behoefte aan extra koopwoningen in alle segmenten. Ook slaat, op lange termijn, als gevolg van de vergrijzing het theoretisch overschot aan sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen om in een extra behoefte.

Specifieke behoefte sociale huur
Voor de benodigde voorraad sociale huurwoningen geeft de behoefte op basis van woonwensen onvoldoende houvast. Immers, een groot deel van de doelgroep sociale huur is gezien hun inkomen aangewezen op de sociale huursector, ondanks eventueel afwijkende wensen. Daarom is ook op basis van twee koopkrachtscenario's een raming gemaakt van de benodigde toekomstige voorraad sociale huurwoningen in Elburg. Indien het aandeel scheefwoners kan worden teruggebracht naar 23% dan is tot 2028 een behoefte aan 40 (middenscenario) tot 110 (groeiscenario) extra sociale huurwoningen in Elburg.

Specifieke behoefte wonen en zorg
Als gevolg van de vergrijzing neemt het aantal huishoudens met mobiliteitsbeperkingen toe. Het betreft voor het grootste deel een categorie huishoudens die nog wel zelfredzaam is, maar wel behoefte heeft aan een levensloopbestendige woning. Elburg kent in 2018 ongeveer 1.380 huishoudens met mobiliteitsbeperkingen, waarvan 440 een matige of ernstige beperking hebben. Naar verwachting zal in 2030 het aantal huishoudens met beperkingen met ruim 300 zijn toegenomen, waarvan 130 met matige of ernstige beperkingen Volgens het WoON2018 kent Elburg momenteel bijna 1.500 nultredenwoningen. Dit zijn gelijkvloerse woningen waarbij men geen trappen hoeft te lopen. Kwantitatief dus iets meer dan het aantal huishoudens met beperkingen in de gemeente. In de regio Noord-Veluwe blijkt echter dat slechts 16% van de voorraad nultredenwoningen bewoond wordt door huishoudens met beperkingen. Omgekeerd woont slechts 21% van de huishoudens met een beperking in een nultredenwoning.

Naast de behoefte aan levensloopbestendige woningen neemt ook de behoefte aan specifieke vormen van wonen en zorg toe. Met name in de ouderenzorg verwacht het zorgkantoor dat het aantal geïndiceerden de komende 20 jaar meer dan verdubbeld. Wel zal naar alle waarschijnlijkheid een steeds grotere groep deze zorg thuis ontvangen met behulp van PGP, VPT of MPT. Voor de andere sectoren wordt een vrij stabiele ontwikkeling verwacht.

Specifieke behoefte beschermd wonen
In 2018 kende Elburg 235 personen met een Wlzindicatie voor Verzorging & verpleging. Ongeveer 110 personen zijn personen met een Psycho-geriatrische aandoening (dementie) en 125 personen hebben een somatische aandoening (chronische lichamelijke aandoening). Per 1.000 65-plussers zijn dat 55 indicaties. Dat is relatief veel. Ter vergelijking: in de regio Zwolle ligt dit gemiddeld op 44 indicaties per 1.000 65-plussers.

Naar de toekomst toe wordt door het zorgkantoor verwacht dat de ouderenzorgvraag in Elburg sterker toeneemt dan elders in de regio. Tot 2036 wordt een toename van +132% verwacht. Meer dan een verdubbeling. Dit betreft met name PG (+148%) en in iets mindere mate Somatiek (+97%). In de hele regio Zwolle wordt een toename van +75% verwacht tot 2036.

Beschermd wonen is een veilige woonplek met begeleiding voor mensen met een psychiatrische diagnose. Volgens de GGD Noord- en Oost-Gelderland waren er inde regio Noord-Veluwe in 2018 233 aanmeldingen voor Beschermd Wonen. Het betrof 219 unieke personen, waarvan er 31 afkomstig waren uit de gemeente Elburg. Van de 84 aanmeldingen in Noord-Veluwe zijn er uiteindelijk voor Elburg in 2018 22 beschikkingen afgegeven. Dit is de instroom, maar geeft nog niet de complete behoefte weer. Volgens de Monitor Wonen-Zorg van de provincie Gelderland ligt de behoefte aan Beschermd Wonen in Elburg op circa 53 plaatsen. Daarnaast is er ook nog een klein groepje Wlz-geïndiceerde personen met een Psychische stoornis. De behoefte aan Beschermd Wonen wordt door de provincie naar de toekomst toe vrij stabiel verondersteld.

Volgens de monitor was er in 2016 in Elburg sprake van een overschot van 21 eenheden aan Beschermd Wonen. Met name in ’t Harde is er veel aanbod. Dit is waarschijnlijk ook voor cliënten uit de gemeente Nunspeet. Er was in 2016 geen aanbod voor Wlz-geïndiceerde personen met een psychische stoornis.

Specifieke behoefte WCZ Mariposa
WZC Mariposa is gevestigd in het centrum van het centrum van 't Harde. Het woonzorgcentrum telt 48 appartementen en een aantal ondersteunende en faciliterende ruimten. De VVT-sector Zorgorganisaties in de verpleging, verzorging en thuiszorg) maakt een grote ontwikkeling door en ook WZU Veluwe richt zich in toenemende mate op verpleeghuiszorg.

Naast de zorgfunctie is huisvesting een van de belangrijkste voorwaarden om goede verpleeghuiszorg te kunnen leveren. De kleine appartementen in Mariposa bieden hiervoor onvoldoende mogelijkheden. Soms is het mogelijk door een herverdeling van ruimten tot een oplossing te komen door bijvoorbeeld van twee 1-kamer appartementen, 1 2-kamer appartement te maken. Dit zou leiden tot een forse reductie van het aantal appartementen/zorgplaatsen. Dit is zowel vanuit zorg gerelateerde capaciteitsoverwegingen als vanuit bedrijfseconomisch perspectief een ongewenste situatie.

Omdat WZU Veluwe haar activiteiten in 't Harde graag wil voortzetten, zijn de mogelijkheden onderzocht een passende huisvesting te realiseren. WZU Veluwe gaat uit van een toekomstgericht woon-/zorggebouw met in totaal circa 60 appartementen/zorgplaatsen.
Het woonzorggebouw gaat plaats bieden aan 48 bewoners met een psychogeriatrische zorgindicatie (dementie) verdeeld in vier woongroepen en collectieve huiskamers en voorzieningen. Naast deze intramurale woongroepen worden 12 compacte VPT-appartementen (Volledig Pakket Thuis) gerealiseerd waar bewoners met een geïndiceerde zorgvraag zelfstandig kunnen wonen. Op basis van de ontwikkeling van de zorgvraag en de prognoses acht WZU Veluwe een uitbreiding van de capaciteit in 't Harde van 48 naar 60 appartementen / zorgplaatsen verantwoord (zie ook bijgevoegde verklaring van WZU Veluwe in bijlage 4 van deze toelichting).

De wachtrijen van verpleeghuizen schetsen een beeld van de verhouding tussen zorgvraag en -aanbod in een regio. De twee belangrijkste aanbieders in deze regio, WZU Veluwe en Het Baken Zorgverlening, laten ten tijde van schrijven een gezamenlijke wachtrij zien van 120+ somatische en psychogeriatrische zorgbehoevenden. De wachttijden lopen hierbij op een enkel verpleeghuis na op tot (ver) boven de maximaal aanvaardbare wachttijd van 6 weken (Treeknorm). Daarnaast bereikt de babyboomgeneratie binnenkort een leeftijd die vaak een behoefte aan zorg met zich mee neemt. Mensen worden ook steeds ouder, en vragen daarmee gemiddeld meer zorg. Dit in combinatie met een verwachte 240 extra alzheimercliënten in de nabije toekomst in de gemeente Elburg (2015-2030, naar een rapport van Alzheimer Nederland) laat een grote behoefte aan (voornamelijk psycho-) geriatrische zorgplekken zien.
Er is een verklaring van het zorgkantoor beschikbaar (juli 2020), waaruit blijkt dat het Zorgkantoor de uitbreiding van het aantal zorgplaatsen ondersteunt.

Plancapaciteit en regionale afstemming
In de regio Noord-Veluwe zijn in 2013 op basis van een bandbreedte woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2013-2025. De afgelopen jaren is er echter in Elburg, net zoals in de rest van de regio, structureel minder gebouwd dan afgesproken (-15%). Om alsnog te voldoen aan de woningbouwafspraken is er dus een versnelling van het bouwtempo nodig. Ten eerste omdat het huidige tempo nog steeds lager ligt dan de 'gemiddelde waarde', maar ook om de opgelopen achterstand van de afgelopen jaren in te kunnen halen. Hiervoor is voor de gemeente Elburg een versnelling nodig van 36%.

De nieuwbouwprogrammering wordt door de gemeenten gemonitord en regionaal afgestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0026.png"

Figuur 4.11: Schema monitoring nieuwbouwprogrammering afzonderlijke gemeenten (bron: gemeente Elburg)

Met het bouwen van 810 woningen blijft Elburg binnen de door Atrivé gestelde prognoses.

Bovendien is de afgelopen jaren structureel minder gebouwd dan de destijds geformuleerde ambitie en afgesproken aantallen, bezien over de gehele regio. Met 348 woningen (zie voorgaand figuur 4.11) is er onvoldoende harde plancapaciteit om in de bovengrens van de behoefte te voorzien.

De subregio Kop van de Veluwe heeft zich ook gecommitteerd aan de Regio Zwolle. Dit betekent (onder andere) dat deze subregio een deel van de nieuwbouwopgave voor haar rekening wil nemen. Er zijn drie scenario's die nu in regio Zwolle nader worden uitgewerkt: een scenario dat uitgaat van enkel de autonome groei, een midden scenario en een derde scenario waarbij uitgegaan wordt van een verdubbeling van de autonome groei. Wat dit betekent voor de subregio Kop van de Veluwe is dus nog niet in kaart gebracht, maar dat dit een hogere woningbouwopgave meebrengt dan de voorspelde 810 woningen, is wel een feit.

Conclusie behoefte
Er is op dit moment een harde plancapaciteit voor 348 woningen en behoefte aan 610 tot 990 woningen. Er is daarom behoefte aan extra harde plancapaciteit. Er is behoefte aan koopwoningen in alle segmenten. Er is ook behoefte aan sociale huurwoningen. In de gemeente is een tekort geconstateerd aan woningen voor dementie patiënten. In 't Harde is bovendien nog geen aanbod voor deze specifieke doelgroep.

In het kader van de verstedelijkingsstrategie is de ligging van Hokseberg nabij voorzieningen zoals de A28 en het station zeer gunstig.

4.6.2 Motivering locatiekeuze

De gewenste ontwikkeling kan niet binnen het bestaand stedelijk gebied van 't Harde worden gerealiseerd. Er zijn geen inbreidingslocaties in 't Harde van voldoende omvang om 73 woningen (waarvan 51 grondgebonden) en 60 zorgeenheden te realiseren. Nog afgezien van het feit dat op inbreidingslocaties de koppeling tussen de zorg- en reguliere woningen niet kan worden waargemaakt. Deze koppeling is één van de pijlers waarop de visie op het woon-zorggebied aan de Hokseberg is gebaseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0027.png"

figuur 4.12: bestaand stedelijk gebied op basis van geldende bestemmingen (Bron: planviewer.nl)

Zoals uit figuur 4.12 blijkt grenst het plangebied evenwel direct aan het bestaand bebouwd gebied van het dorp 't Harde en is daarom goed geschikt voor de gewenste ontwikkeling. Bovendien is een deel van het plangebied al bebouwd en verhard. Het verwijderen van de huidige bebouwing en de herbestemming tot woon-zorg gebied betekent een kwalitatieve verbetering van de ruimtelijke structuur ter plaatse.

De ontwikkeling wordt gedaan met respect voor de groen- en omgevingsstructuren in het gebied en de directe omgeving daarvan.

Het verplaatsen van intramurale zorg zal niet leiden tot onaanvaardbare leegstand op de vrijkomende locatie in het centrum. De eigenaar van de huidige locatie Mariposa is voornemens het pand her in te richten naar appartementen als beschermde woonvorm voor ouderen met een lichtere zorgvraag (VPT/MPT-constructie tot ZZP 4). Tezamen met de aanwezige aanleunwoningen is Mariposa met de ligging nabij de voorzieningen in het centrum van 't Harde een geschikte locatie voor ouderenhuisvesting in combinatie met extramurale zorg (inclusief nachtzorg).

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Diverse aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, water, ecologie, archeologie en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Voor het bestemmingsplan zijn de milieu- en omgevingsaspecten geïnventariseerd en daar waar nodig verwerkt in de ruimtelijke verbeelding en regels van het bestemmingsplan.

5.1 Bedrijven en milieuhinder

5.1.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.

  • De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:
    “Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.“
  • De definitie van een gemengd gebied is:
    “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.“

In tabel 5.1 is een overzicht gegeven van de richtafstanden voor de verschillende milieucategorieën.

Tabel 5.1: richtafstanden per milieucategorie t/m milieucategorie 4.1

Milieucategorie   Richtafstand  
  Rustige woonwijk en
rustig buitengebied  
Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  

Het aspect geluid is in veel gevallen de bepalende factor voor de richtafstand. De achterliggende geluidnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in tabel 5.2.

Tabel 5.2: geluidnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/buitengebied en gemengd gebied

Periode   Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT)   Maximale geluidniveaus (LAmax)  
  rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied   rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied  
dagperiode
(07:00 - 19:00 uur)  
45 dB(A)   50 dB(A)   65 dB(A)   70 dB(A)  
avondperiode
(19:00 - 23:00 uur)  
40 dB(A)   45 dB(A)   60 dB(A)   65 dB(A)  
nachtperiode
(23:00 - 07:00 uur)  
35 dB(A)   40 dB(A)   55 dB(A)   60 dB(A)  

Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B 5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:

  • stap 1:
    indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk;
  • stap 2:
    indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 45 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 50 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde), 65/60/65 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 50 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder);
  • stap 3:
    indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 50 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 55 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 65 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat de beoordeling plaatsvindt exclusief de maximale geluidniveaus vanwege aan- en afrijdend verkeer.

In het kader van stap 3 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.
Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient dit grondig onderzocht, onderbouwd, en gemotiveerd te worden, waarbij cumulatie met andere geluidbronnen/ geluidbelastingen moet worden meegenomen. Deze laatste stap wordt aangeduid als stap 4.

Het plangebied
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige (geluidgevoelige) functies/gebouwen. Gezien de ligging aan een doorgaande weg (60 km) en de aanwezigheid van andere bedrijvigheid en maatschappelijke functies kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied met de bijbehorende richtafstanden (zie tabel 5.1).

Ten aanzien van de aanwezige activiteiten wordt het volgende geconstateerd:

  • Ten noorden van het plangebied is het Multifunctionele Centrum Aperloo (MFC) aanwezig op een afstand van 24 m tot het plangebied. Het MFC huisvest naast het dorpshuis onder andere een sporthal, kerk, gymzaal, kinderdagverblijf, dansschool en dergelijke.
    Conform de VNG-publicatie worden deze functies geschaald onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 30 m (gemengd gebied) Het bouwvlak van de geplande zorgwoningen ligt op 30 m van het MFC. Aan de genoemde richtafstand wordt voldaan.
  • Zwembad De Hokseberg betreft een openlucht zwembad. Het zwembad is gelegen op een afstand van 110 m.
    Conform de VNG-publicatie wordt een niet overdekt zwembad geschaald onder milieucategorie 4.1 vanwege geluid. De bijbehorende richtafstand in een bedraagt 100 m (gemengd gebied). Aan de richtafstand wordt voldaan.
  • Op circa 40 m afstand van het plangebied is het sportveldcomplex met verlichting van SV 't Harde gelegen.
    Conform de VNG-publicatie wordt deze functie geschaald onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 30 m (gemengd gebied). Aan de genoemde richtafstand wordt voldaan.

Conclusie
Omdat aan de richtafstanden wordt voldaan, is er sprake van het voldoen aan stap 1 van de VNG-systematiek (inpassing is mogelijk). Het nader inventariseren van cumulatieve aspecten is dan ook niet aan de orde (pas bij stap 4).

5.1.2 Rioolrandvoorziening

De rioolrandvoorziening binnen het plangebied betreft een riooloverstort met een ondergronds bergbezinkbassin. Een bergbezinkbassin behoort niet tot de inrichtingen waaraan in de VNG-publicatie een milieucategorie is toegedeeld. Een bergbezinkbassin heeft ook geen milieubelastende uitstraling op de omgeving.
Milieuzonering is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Een mogelijk milieu-aspect zou geur kunnen zijn. Uit de detailrapporten blijkt dat de afgelopen 5 jaar 2-5 maal per jaar een overstort heeft plaatsgevonden. Een overstort vindt alleen plaats bij hevige regenval, waarbij eerst het (ondergrondse) bergbezinkbassin wordt gevuld (en er bezinking plaatsvindt). Bij een overstort is er vooral sprake van overstort van (regen)water, zodat er niet sprake zal zijn van geuremissie. Eventuele geurnormen zijn niet van toepassing omdat het geen reguliere bedrijfsvoering betreft.
Verder geldt dat (eventuele) geurnormen worden uitgedrukt als 98-percentielwaarde, dat wil zeggen een waarde die 2% van de tijd op jaarbasis mag worden overschreden, wat neerkomt op circa 7 dagen per jaar. Voor zover er al geuremissie zou kunnen plaatsvinden, zal dit voldoen aan de (iedere) geurnorm vanwege de percentiel-beoordeling.

5.1.3 Toetsing aan Activiteitenbesluit

Toetsingskader
Nabij het plan plangebied gelegen is een aantal inrichtingen gesitueerd die vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit en de daarin opgenomen algemene regels. De relevante geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit zijn:

Afdeling 2.8. Geluidhinder

Artikel 2.17

  • 1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
    • a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Tabel 2.17a

  07:00–19:00 uur   19:00–23:00 uur   23:00–07:00 uur  
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  
    • a. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

Artikel 2.18

  • 1. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing:
    • a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
    • b. het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten;
  • 2. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, wordt voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
  • 3. Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
    • a. het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden;
    • b. het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan;
    • c. laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid, voor zover dat ten hoogste een keer in de genoemde periode plaatsvindt;
    • d. het verrichten van activiteiten in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur ten behoeve van het wassen van kasdekken bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid.

De algemene geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit komen overeen met de VNG-richtwaarden voor gemengd gebied.

Het plangebied
Het Multifunctionele Centrum Aperloo (MFC), zwembad De Hokseberg en het sportveldcomplex vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. De algemene grenswaarde voor geluid vanuit het Activiteitenbesluit bedraagt 50/45/40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Dit komt overeen met de richtwaarden voor gemengd gebied als gegeven in tabel 5.2.
Voor zowel het zwembad De Hokseberg, het veldsportcomplex en het MFC geldt dat bestaande woningen op korte afstand zijn gelegen. Dit betekent dan ook dat indien bij de bestaande woningen wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit, er tevens wordt voldaan aan de VNG-richtwaarden betrokken op het plangebied. Vanuit jurisprudentie is het toegestaan om in de ruimtelijke beoordeling aan te sluiten op het toetsingskader van het Activiteitenbesluit.
Van de andere kant betekent dit eveneens dat de woningen binnen het plangebied akoestisch niet belemmerend zullen zijn voor de bedrijfsvoering van MFC/zwembad/veldsportcomplex. De bestaande woningen zijn immers maatgevend.

In het Activiteitenbesluit wordt een aantal geluidbronnen uitgesloten van toetsing: maximale geluidniveaus vanwege laad-/losactiviteiten, het stemgeluid van buitensporters, maximale geluidniveaus vanwege sporten in de openlucht etc. In de ruimtelijke beoordeling dienen dergelijke geluidbronnen wel te worden beschouwd.
De sportvelden en het zwembad liggen op een dermate grote afstand, dat dit akoestisch gezien inpasbaar wordt geacht (ook gezien de al bestaande woningen). Voor het parkeerterrein van het MFC geldt dat de maximale geluidniveaus vanwege het parkeerterrein (dichtslaan portieren) al belemmerd worden door de naast het parkeerterrein gelegen woning Stadsweg 25.

Vergunningen MFC en akoestisch onderzoek 2008
Met betrekking tot het Multifunctionele Centrum Aperloo (MFC) geldt verder dat er in 2008 een akoestisch onderzoek is uitgevoerd voor het destijds nieuwe MFC in het kader van de ruimtelijke procedure en tevens ten behoeve de vergunningprocedure in het kader van de Wet milieubeheer. Het akoestisch onderzoek is vastgelegd in rapport "Rapport Akoestisch onderzoek Multifunctioneel Centrum 't Harde, Stadsweg te Elburg", d.d. 18 februari 2008.

De geluidemissie vanwege het MFC is op basis van een prognose-onderzoek in kaart gebracht, waarbij is getoetst is aan de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening” (HIL) en de waarden voor een “Rustige woonwijk”, zijnde 45/40/35 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dag-/avond-/nachtperiode. De Wm-vergunning van 26 januari 2009 en de daarin opgenomen geluidvoorschriften zijn hierop afgestemd.

In het onderzoek en voorschrift 3.5 van de Wm-vergunning is een geluidscherm opgenomen t.b.v. Stadsweg 25 en dan om specifiek op zondag te voldoen aan 40 dB(A) in de dagperiode. Zonder scherm werd al voldaan aan 45/40 dB(A) voor de dag-/avondperiode (niet op zondag).

In de ruimtelijke afweging (zie ook voorgaand) wordt uitgegaan van “Gemengd gebied” met een richtwaarde voor geluid van 50 dB(A). Dit is 5 dB hoger dan vergund in 2009 en omdat bij de Stadsweg 25 ook zonder scherm werd voldaan (vlakbij het parkeerterrein als maatgevende geluidbron) kan worden gesteld dat ter plaatse van het bouwvlak van voorliggend BP De Hokseberg kan worden voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) vanwege het MFC.

Een mogelijk knelpunt vormen de maximale geluidniveaus als gevolg van het parkeerterrein van het MFC. Er is een beknopt rekenmodel opgesteld (zie figuur 5.1. hieronder) met maximale geluidbronnen van LW = 100 dB(A) voor het dichtslaan van portieren en LW = 95 dB(A) voor het volgas wegrijden van personenauto's ter plaatse van de in-/uitrit. Op basis van dit model bedraagt het berekende maximale geluidniveau ten hoogste LAmax = 62 dB(A) en voldoet daarmee aan de grenswaarde van 65 dB(A) in de avondperiode. Volgens het onderzoek uit 2008 en de Wm-vergunning is het MFC in de nachtperiode gesloten en vinden er dan geen verkeersbewegingen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0028.png"

Figuur 5.1: Beknopt akoestisch rekenmodel voor het berekenen van de maximale geluidniveaus vanwege het parkeerterrein van het MFC (bron RHO)

Tot slot geldt met betrekking tot het MFC dat er sprake kan zijn van zogenaamde indirecte hinder ter plaatse van het plangebied (het geluid van en naar de inrichting op de openbare weg). In 2008 is dit onderzocht ter plaatse van de bestaande woningen op basis van 225 personenauto's in de dagperiode en 70 in de avondperiode. Het afwegingskader ten aanzien van indirecte hinder is gebaseerd op wegverkeerslawaai.

In het wegverkeerslawaai-onderzoek (zie bijlage 6) is uitgegaan van toekomstige intensiteiten, rekening houdend met de bestaande verkeersintensiteiten op de Stadweg. Voor de Stadsweg is uitgegaan van 5.000 mvt/etmaal. Het aspect indirecte hinder is daarmee feitelijk al meegenomen en beoordeeld.

5.1.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, beoordeeld vanuit de mogelijke geluidemissie van omliggende inrichtingen.
De conclusie is gebaseerd op het feit dat met name al bestaande woningen de milieugrenzen bepalen en de grenswaarden van het Activiteitenbesluit overeenkomen met de VNG-richtwaarden geluid in gemengd gebied.

5.2 Milieuhinder (agrarische) bedrijven

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel 5.3.

Tabel 5.3 Overzicht geurnormen Wgv

  concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geurverordening gemeente Elburg
De gemeente Elburg heeft op 14 december 2009 een geurverordening vastgesteld. In die geurverordening zijn voor enkele gewenste ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling in het plangebied, de geurnormen gewijzigd.


Gekozen is voor het opsplitsen van de geurnormen, met een maximale geurnorm van 14,0 ouE/m3. Hierdoor gelden voor het aspect geur geen beperkingen meer voor de ontwikkeling in het plangebied. De aanpassing van de geurnormen gaan niet ten koste van de groeimogelijkheden van omliggende veehouderijen. Het aanpassen van de normen heeft gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en de woningen die hierin worden gerealiseerd. De geurimmissie binnen het plangebied bedraagt op basis van de geurverordening 2009 6,5-14 ouE/m3. Het grootste deel van het plangebied heeft een geurbelasting van 6,5 ouE/m3.

Het plangebied
In de nabije omgeving van het plangebied is een aantal grondgebonden veehouderijen aanwezig voor "het fokken en houden van dieren zonder geuremissie". In dat geval geldt in een niet-concentratiegebied buiten de bebouwde kom een vaste afstand van 50 m. Deze afstand wordt gemeten vanaf het emissiepunt tot de buitenzijde van een geurgevoelig object.
De afstand tussen de meest nabijgelegen stal (melkveehouderij bij Stadsweg 32) en het plangebied bedraagt circa 200 m. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de genoemde afstand. Ook wordt voldaan aan de afstanden voor binnen de bebouwde kom waar in de nieuwe situatie sprake van is.

Aan de Stadsweg 22 - 28 bevinden zich twee veehouderijen. Er is hier sprake van een varkenshouderij met 2.600 dieren en een pluimveehouderij met 160.000 legkippen op circa 300 m afstand. Deze bevinden zich op voldoende afstand van de plangebied.
Omdat in de geurverordening rekening is gehouden met deze bedrijven, is een nader geuronderzoek niet noodzakelijk. De geurimmissie vanwege deze bedrijven is voor het plangebied in 2009 aanvaardbaar geacht. Bovendien dienen deze bedrijven aan de geurverordening te voldoen. Verder geldt dat er op kortere afstand van deze bedrijven reeds bestaande woning aanwezig zijn en een minicamping. Hiermee dient het bedrijf ook al rekening te houden in zijn bedrijfsvoering.

Verder is er geen (agrarische) bedrijvigheid in de directe omgeving aanwezig die van invloed is op de milieusituatie in het plangebied of die in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de beoogde ontwikkeling.

Conclusie
Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een aanvaardbaar (eerder beoordeeld in het kader van de geurverordening) woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder en (agrarische) bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.3 Geluid

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk.
Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk).

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Stadsweg, de Schietweg, de Bovenweg de Hokseberg, de Munnikenweg, de Wolkamerweg en de Koeweg.

De centrale ontsluitingsweg van het woongebied wordt ingericht als 30 km/u-gebied.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012
Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB. Voor alle onderzochte wegen is deze aftrek van toepassing.

Gemeentelijk ontheffingsbeleid
De gemeente Elburg heeft voor de hogere grenswaarde procedure een gemeentelijk beleid opgesteld.

Het beleid van de gemeente is opgenomen in de “Wet geluidhinder Beleidskader Geluid Vaststelling Hogere Grenswaarde”. Hierin zijn uitgangspunten en voorwaarden voor het verlenen van een hogere grenswaarde opgenomen. Dit beleid dateert van 2007.
In 2015 is een conceptversie “Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen Gemeente Elburg” van 28 november 2015 opgesteld. Het concept-beleid uit 2015 is nooit formeel vastgesteld, zodat het beleid uit 2007 nog van toepassing is.

In algemene zin geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen als uitgangspunt moet worden genomen dat er zoveel als mogelijk moet worden voldaan aan de voorkeurgrenswaarden van de Wgh. Ook op locaties wordt ingezet wordt op een leefbare woonsituatie. Deze wordt verkregen door voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden. Deze voorwaarden leggen een verplichting op een inspanning te leveren voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige omgeving. Het gaat daarbij om:

  • een inspanningsverplichting van één geluidluwe gevel (= voorkeursgrenswaarde);
  • woningindeling
  • ligging van een buitenruimte bij voorkeur aan geluidsluwe aan geluidsluwe zijde.

Het plangebied
Voor de voorgenomen woon- en zorgontwikkeling op de Hokseberg is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het wegverkeer op de geplande woningbouw. Het onderzoek inclusief de uitgevoerde berekeningen zijn toegevoegd in Bijlage 6 van deze toelichting.
In het kader van dit onderzoek is ervan uitgegaan dat sprake is van ligging binnen de bebouwde kom. Hiertoe dient, parallel aan dit bestemmingsplan, de raad middels een kombesluit (op grond van de Wegenverkeerswet 1994) de komgrens aan te passen. De nieuwe begrenzing van de kom zal daarmee beter gaan aansluiten bij de beoogde uitbreiding en het gewenste snelheidsregime.

Voor de interne ontsluitingsweg (30 km/uur) wordt uitgegaan van een berekende verkeersgeneratie van 642 mvt/etm. Uitgaande van een worstcase scenario ligt de voorkeursgrenswaarde op 6 m uit de as van de weg. Daar wordt binnen het plangebied rekening mee gehouden.

Voor de Koeweg, de Wolkamerweg en de Munnikenweg wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Voor de onderstaande omliggende wegen wordt het volgende geconcludeerd:

  • Stadsweg/Bovenweg
    De meest relevante weg rond het plangebied is de Stadsweg/Bovenweg. De geluidbelasting op de eerstelijnsbebouwing bedraagt Lden = 50-59 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB vanwege de Stadsweg/Bovenweg overschreden; de maximale ontheffingswaarde van Lden = 63 dB wordt niet overschreden, zodat het plan realiseerbaar is binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder.
    Voor de Stadsweg/Bovenweg geldt dat het toepassen van een stiller wegdek niet binnen de planmogelijkheden ligt, aangezien een groot deel van de Stadsweg moet worden voorzien van een ander wegdek (financieel argument), daarnaast is het effect van een stiller wegdek niet voldoende om de overschrijdingen weg te nemen. Het toepassen van geluidschermen/wallen is vanuit landschappelijk oogpunt niet gewenst en in hoofdzaak effectief op de begane grond, maar niet op de hogere verdiepingen.
    Omdat aan de maximale ontheffingswaarde van de Wgh wordt voldaan, kan een hoger waarde worden verleend van ten hoogste Lden = 59 dB voor de eerstelijnsbebouwing. De eerstelijnsbebouwing schermt de overige woningen binnen het plangebied af van het geluid van de Stadsweg/Bovenweg.
  • Schietweg
    De geluidbelasting vanwege de Schietweg bedraagt ten hoogste Lden = 54 dB op de eerstelijns bebouwing van (een beperkt deel) van het noordwestelijk plandeel. De Schietweg is een relatief rustige weg en vanuit financieel oogpunt zijn maatregelen niet doelmatig.
    Omdat de maximale ontheffingswaarde van Lden = 63 dB niet wordt overschreden, kan een hogere waarde worden verleend.
  • Hokseberg
    De Hokseberg is eveneens een rustige weg. Omdat de weg op één punt vlak langs het plangebied loopt, bedraagt de hoogste berekende geluidbelasting Lden = 53 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt overschreden.
    Omdat de maximale ontheffingswaarde van Lden = 63 dB niet wordt overschreden kan een hogere waarde worden verleend.

Cumulatieve geluidbelasting
De totale cumulatieve geluidbelasting exclusief aftrek 110g Wgh bedraagt ten hoogste Lden = 64 dB aan de noordzijde van het plangebied, langs de Stadsweg/Bovenweg.
Door bij het dimensioneren van de geluidwering rekening te houden met de cumulatieve geluidbelasting exclusief aftrek art. 110g Wgh, dient de karakteristieke geluidwering GA;k dient minimaal GA;k = 64 – 33 = 31 dB(A) te bedragen op basis van de hoogst berekende waarde.
Er is dan sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat binnen de woning.

Hogere waarden beleid
Het plan kan worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder en met een hogere waarde procedure. De geluidbelastingen zijn berekend op de grenzen van het plangebied. Berekeningen op woningniveau zijn in deze fase niet mogelijk omdat de verkaveling/indeling nog niet vastligt.

Het hogere waarden beleid van de gemeente is gericht op geluidluwe gevels, de woningindeling en de geluidluwe buitenruimte. In de definitieve planvorming wordt hiermee rekening gehouden. Omdat het bestemmingsplan flexibel wordt opgezet met woongebieden (de indeling ligt niet vast) kan dit pas bij de aanvraag Omgevingsvergunning worden getoetst.
Gezien de berekende geluidbelastingen op de grenzen van het gebied kan naar verwachting hieraan worden voldaan. In het akoestisch onderzoek wordt voorgesteld om de hoogst berekende waarde per weg vast te leggen als generieke hogere waarde. De praktische uitwerking hiervan is een goed niveau van gevelgeluidwering en daarmee een goed woon- en leefklimaat binnen de woningen.

Verwerking in de planregels
Om zeker te zijn van een goede ruimtelijke ordening bij verdere uitvoering van de plannen zijn de voorwaarden, zoals opgenomen in 'Wet geluidhinder Beleidskader Geluid Vaststelling Hogere Grenswaarde' (vastgesteld in 2007), vertaalt in de planregels.
Door middel van nader akoestisch onderzoek wordt voor het afgeven van een omgevingsvergunning aangetoond dat tegemoet wordt gekomen aan de voorwaarden uit het geluidbeleid.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3.2 Spoorweglawaai

Wanneer een nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt mogelijk gemaakt binnen de geluidszone van een spoorlijn, moeten de plannen op grond van de Wet geluidhinder worden getoetst aan de geluidsnormen, zoals opgenomen in het Besluit geluidhinder.
De Spoorlijn Harderwijk - Zwolle, gelegen aan de ander zijde van de A28, ligt op een afstand van ruim 1.700 m van het plangebied. Spoorwegen met een geluidszone langs de spoorlijn staan aangegeven op de geluidsplafondkaart of de zonekaart. Op grond van het dichtstbijzijnde geluidproductieplafond (63,1 dB) bedraagt de zonebreedte 300 m aan weerszijden van de spoorlijn.

Geconcludeerd wordt dat het plangebied niet binnen de onderzoekszone van de spoorlijn ligt. De spoorlijn ligt op een afstand van 1.700 m van het plangebied. Aangenomen wordt dat het spoorweglawaai geen belemmering oplevert voor de beoogde plannen.

5.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Het bodemloket (www.bodemloket.nl) geeft een eerste indicatie van mogelijke verontreinigingen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0029.png"

figuur 5.2: fragment bodemloket (bron: www.bodemloket.nl)

Onderzoek

Voor het plangebied is in 2011 een bodemonderzoek gedaan. Het betreffende onderzoeksrapport is in bijlage 5 opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van een aantal boringen puin, baksteen- en betonpuin aangetroffen ter plaatse van een tweetal andere boringen zijn kooldeeltjes aangetroffen. Op het maaiveld en in de bodemlagen is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.


Uit de analyse resultaten blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-mv) plaatselijk licht verhoogde gehalten aan lood, PAK, PCB en/of minerale olie bevat. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn bij één enkele peilbuis licht verhoogde concentraties aan barium en zink gemeten. Het grondwater bij overige peilbuizen bevat geen verhoogde concentraties ten opzichte van de streefwaarden. Het gaat om concentraties die door natuurlijke oorzaak in de bovengrond en het grondwater terecht zijn gekomen.
Formeel gezien kan de onderzoekslocatie niet als multifunctioneel worden beschouwd. Echter, de gemeten gehalten en concentraties in de grond en het grondwater vormen geen gevaar voor de volksgezondheid en het milieu en vormen ook geen directe aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek.

Conclusie
Bovenstaande resultaten van het verkennend bodemonderzoek dateren uit 2011. Vooralsnog wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem de ontwikkeling van het plan niet belemmerd. Op de locatie hebben geen grootschalige verdachte (bedrijfs)activiteiten of calamiteiten plaatsgevonden waardoor de bodem op de locatie verontreinigd kan zijn geraakt.

Omdat het voorliggende onderzoek meer dan 10 jaar oud is wordt ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden, het verkennend bodemonderzoek geactualiseerd en aangevuld met een verkennend asbestonderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Indien daaruit toch blijkt dat er een verontreiniging aanwezig is, zal deze gesaneerd worden. De te realiseren functie 'wonen met tuin' valt niet onder bodembedreigende activiteiten waardoor verontreiniging in de toekomst niet wordt verwacht.

5.5 Water

Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is de digitale watertoets uitgevoerd (bijlage 8). Hieruit is gekomen dat de normale procedure gevolgd kan worden.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Blauwe Omgevingsvisie 2050 (https://bovi2050.nl/)
Met de Blauwe Omgevingsvisie 2050 zet het waterschap koers naar een duurzame samenleving waarbij water wordt gezien als een ordenend principe. In de Omgevingsvisie worden 3 gebieden (stroomgebieden) onderscheiden namelijk; Noord-Veluwe, IJsselvallei en oostflank van de Veluwe en de Gelderse Vallei en Eemland.
Het nieuwe waterdenken via de integrale en duurzame benadering (brongericht, gebiedsgericht en co-actorgericht) heeft geleid tot drie generieke waterprincipes, die als leidende principes zijn toegepast in de BOVI2050.
De 3 leidende principes zijn:

  • 1. water als ordenend principe in de ruimtelijke ontwikkeling,
  • 2. maximaal schoonhouden en vasthouden van water,
  • 3. partnerschap als watermerk.

Daarnaast zijn 4 thema's opgesteld: Energietransitie, Circulaire economie, Klimaatverandering en Waardevolle leefomgeving.

De meest belangrijke verhaallijn uit de BOVI die relevant is voor de voorliggende ontwikkeling is de 'Waterinclusieve bebouwde omgeving'. Stedelijke in- en uitbreiding ten behoeve van de groeiende bevolking moet worden gekoppeld aan klimaat- en duurzaamheidsopgaven. Dit biedt kansen om de stad aantrekkelijker te maken. Overal waar wordt gebouwd, wordt rekening gehouden met het aspect water (waterinclusief bouwen) en wordt de buffercapaciteit van de bodem verbeterd: de stad als spons.

Groen-blauwe dooradering in de openbare ruimte en op de daken houdt de stad bovendien leefbaar bij toenemende hittestress en heftige regenval. Dit vraagt om zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en de garantie op voldoende ruimte bij binnenstedelijke verdichting. Afwegingen over eventuele nieuwe, stedelijke uitbreidingen worden gemaakt vanuit de ondergrond, met het oog op de waterhuishouding en altijd klimaatadaptief.

Slim combineren
Het bebouwde gebied krijgt in de toekomst te maken met meer regen in kortere tijd, langere perioden van droogte en het daarmee samengaande hitte-eilandeffect; het aantal warme nachten neemt met een factor drie toe. Tegelijkertijd moeten enorm veel woningen worden bijgebouwd, met name door herinrichting en inbreiding en ligt er als gevolg daarvan ook een flinke mobiliteitsopgave. Voor een mooiere en gezondere leefomgeving, moeten we de duurzaamheids- en transitieopgaven met elkaar verbinden en zoveel mogelijk multifunctioneel ontwikkelen. Samenwerking is hiervoor essentieel. Het veelzijdig toepassen van water en groen in stedelijk gebied draagt niet alleen bij aan de ruimtelijke kwaliteit, maar is ook onderdeel van de oplossing voor de grote opgaven.

Vasthouden van water
Het realiseren van meer groen biedt vele kansen voor de leefbaarheid in de stedelijke omgeving. Dit vermindert de invloed van de stedelijke verdichting. Door groen toe te voegen op daken, tegen gevels en tussen de gebouwen op straten en pleinen zorgen we voor natuurlijke koeling waarmee het hitte-eilandeffect wordt tegengegaan. Meer groen draagt ook bij aan de biodiversiteit in steden en dorpen. Daarnaast kunnen groene ruimtes zoals wadi's (aangelegde plekken waar regenwater wordt opgevangen en in de grond infiltreert) en groene daken worden benut om regenwater vast te houden of te bergen. Door het water in de stad te houden en 'op te sparen' kan dit wordt benut in droge tijden. Andere mogelijkheden zijn waterdoorlatende verharding en waterpleinen. Om tijdens piekbuien water te kunnen afvoeren, kan zelfs de weg tijdelijk als beek worden benut.

Huidige en toekomstige situatie
Het plangebied maakt deel uit van het landelijk gebied aan de noordwestzijde van het dorp 't Harde en bestaat uit weilanden die omzoomd worden door boomsingels en houtwallen. De locatie heeft een oppervlak van circa 37.000 m2, daarvan is, uitgaande van het verkavelingsvoorstel, circa 16.200 m2 voorzien van verharding zoals bestrating en bebouwing. In de toekomstige situatie zal het plangebied herontwikkeld worden naar een woon-zorggebied. Er wordt een woon-zorgcomplex en een woongebied met maximaal 73 woningen gerealiseerd.

5.5.1 Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit enkeergronden; fijn zand. Binnen het plangebied is daardoor sprake van een matige infiltratie. Uit het hydrologisch onderzoek van Witteveen+Bos (zie bijlage 7) blijkt dat er op een diepte van circa 10 meter mogelijk storende lagen aanwezig zijn. In het zuidoostelijk deel van het plangebied is er sprake van grondwatertrap VII.
Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,80 en 1,40 m-mv is gelegen. De gemiddelde laagste grondwaterstand bedraagt 1,20 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 6 m +NAP.

Het plangebied ligt in een grondwaterfluctuatiezone zoals deze door de provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
Het waterschap hanteert het uitgangspunt dat ontwikkelingen grondwaterneutraal worden uitgevoerd. Zij adviseert om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen, zodat grondwateroverlast in de toekomst voorkomen kan worden. Het uitgangspunt bij grondwaterneutraal is dat er in principe geen permanente drainage en afvoer van grondwater uit het gebied mag plaatsvinden.

Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0030.png"

figuur 5.3- grondwaterfluctuatiezone (bron: provincie Gelderland)

5.5.2 Oppervlaktewater

Aan de noordoostzijde (langs de Stadsweg) bevindt zich een A-watergang waar ook een gemeentelijke overstort aanwezig. Voor de watergang en de naastgelegen zone (5,00 m vanuit de insteek) geldt dat de Keur van het waterschap van toepassing is. Voor de werkzaamheden in de beschermingszone zal een watervergunning (voor het afwijken van de Keur) aangevraagd worden. Aan de zijde van het Stadsweg wordt de woonwijk via een weg/calamiteitenaansluiting en de hoofdentree van het woonzorggebouw op de Stadsweg aangesloten. Daarvoor zijn wel werkzaamheden aan de watergang nodig. Omdat hierdoor van de Keur wordt afgeweken zal vooraf een watervergunning verkregen moeten worden.

De A-watergang langs de Stadsweg is op de verbeelding vastgelegd met de bestemming 'Water', de duiker is in de groenbestemming aangeduid.

Langs de Schietweg en het Hokseberg is een C-watergang gelegen. Deze watergangen worden niet onderhouden door het waterschap maar zijn wel van belang voor de aan- en afvoer van water. Op deze watergangen geldt een onderhoudsplicht door de aanliggende eigenaar. Mochten hier werkzaamheden plaatsvinden, zal een watervergunning bij het waterschap aangevraagd worden.

Er worden aan deze watergangen geen wijzigingen aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0031.png"

figuur 5.4: Uitsnede legger watergangen waterschap Vallei en Veluwe (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

5.5.3 Hemelwater

Voor wat betreft waterkwantiteit hanteert het waterschap de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Dat betekent dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Daarbij mag maximaal 3l/s/ha afgevoerd worden naar het watersysteem, wat over 24 uur gelijk staat aan 26 mm neerslag.
Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) worden voorkomen.

Het waterschap gaat uit van het principe dat het plangebied “zijn eigen broek moet ophouden”. Vanuit het plangebied mag vanwege de plannen dus geen extra water gaan afvoeren naar het plane gebied. Als vuistregel geldt dat bij een T=100-neerslaggebeurtenis (87 mm, waarvan 1 mm verdamping) de maximale afvoernorm van 3 l/s/ha (ofwel 26 mm) niet mag worden overschreden. Dit betekent dat de overige 60 mm neerslag (= 87 mm - 1 mm - 26 mm) in het plangebied dient te worden vastgehouden. Een en ander komt er op neer dat er in het plangebied voor elke m2 verhard oppervlak 0,06 m water geborgen dan wel geïnfiltreerd (vastgehouden) dient te worden.
Deze eis komt overeen met het de gemeentelijke ambitie ten aanzien van klimaatbestendig (her)ontwikkelen zoals opgenomen in het gemeentelijk Beleids- en beheerplan Water en Riolering. Deze gemeentelijke bergingseis gaat opgenomen worden in de hemelwaterverordening.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied en is omgeven door veel onverhard groene gronden (akkers, weilanden, boomsingels). Grote hoeveelheden hemelwater kunnen daarom op een gemakkelijke wijze infiltreren in de bodem, zonder overlast te veroorzaken. Binnen het plangebied is ongeveer 10.000 m2 verhard oppervlak aanwezig, met name op het bedrijfsperceel van de voormalige kwekerij /tuincentrum.

Uitgaande van het verkavelingsvoorstel, zoals opgenomen in figuur 4.6 (paragraaf 4.4.1), neemt het verhard oppervlak (bestrating en bebouwing) toe tot circa 16.200 m2. Overeenkomstig de bergingseis zou minimaal 972 m3 (= 16.200 m2 x 0,06 m) water geborgen of geïnfiltreerd dienen te worden. Daarbij kan gedacht worden aan een vijver, grindkoffer of wadi.
Om de benodigde berging exact te kunnen bepalen dienen de plannen voor het plangebied verder uitgewerkt te zijn. Zo wordt (half)open verharding bij parkeerplaatsen niet als verhard oppervlak aangemerkt. Hetzelfde geldt ook voor vegetatiedaken (met voldoende opvangcapaciteit). Dit zal bij de nadere uitwerking ten behoeve van de vergunningsaanvraag worden bepaald in een waterhuishoudkundig plan. In de verdere uitwerking van de verkaveling wordt water als ordenend principe meegenomen.

In het kader van dit bestemmingsplan is de bergingseis als specifieke gebruiksbepaling in de planregels opgenomen. Bepaald is dat het gebruik van de gronden als woongebied niet is toegestaan zonder dat sprake is van voldoende watercompensatie. Van voldoende watercompensatie is sprake als wordt voldaan aan de volgende voorwaarde: per vierkante meter verhard oppervlak dient 60 mm waterberging te worden gerealiseerd binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

Met het peil van de te bouwen woningen zal, in overeenstemming met het Beleids- en beheerplan Water en Riolering, ten minste 20 cm worden aangehouden ten opzichte van het straatpeil. OP deze wijze wordt voorkomen dat bij hevige neerslag waterschade ontstaat.

5.5.4 Waterkwaliteit

Voor de waterkwaliteit wordt de trits 'schoonhouden-scheiden-zuiveren' gehanteerd. Om de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater niet nadelig te beïnvloeden, wordt daarom geadviseerd geen milieuonvriendelijke, uitlogende bouwmaterialen toe te passen of toe te staan.

Bij de ontwikkeling in het plangebied wordt zoveel mogelijk duurzaam gebouwd. Daarbij wordt onder meer uitgegaan van het gebruik van duurzame materialen. Het afstromend hemelwater behoudt daarmee een voldoende kwaliteit om verontreiniging van grond- en oppervlaktewater te voorkomen. Daarnaast zijn er binnen het plangebied of in de nabije omgeving geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

5.5.5 Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied lopen geen waterkeringen. Rondom keringen is een veiligheids- en beschermingszone aanwezig. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.

5.5.6 Afvalwater

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het plangebied is aangesloten op een drukriolering en heeft een beperkte afvoer capaciteit. Binnen het plangebied wordt een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. Het hemelwater zal afstromen naar de aan te leggen oppervlaktewater voorzieningen. Het vuilwater wordt aangesloten op het bestaande riool. Ter plaatse van de Stadsweg, dat tegen het plangebied aan ligt, is een vuilwater ontvangstput gelegen. Deze is voorzien van 1 pomp.
Voor het aansluiten van de geplande maximaal 73 woningen en een zorgcomplex moet technisch onderzocht worden of de ontvangstput ook als gemaal kan functioneren. Het plaatsen van een extra pomp is noodzakelijk om het afvalwater op een juiste manier af te voeren.

Conclusie
Voor de werkzaamheden in en in de nabijheid van watergangen en daarmee samenhangede kunstwerken is een watervergunning noodzakelijk. Eveneens geldt een vergunningplicht voor het graven van nieuw oppervlaktewater en het lozen van hemelwater op het bestaande oppervlaktewater.
Ten behoeve van de vergunningaanvraag zal, in samenspraak met het waterschap, nader onderzoek naar de exacte ligging van de aanwezige storende lagen en een waterhuishoudkundig ontwerp/ plan moeten worden voorgelegd aan het waterschap en de gemeente.

5.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, in verband met de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet Natuurbescherming (Wnb). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

5.6.1 Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de natuurnetwerk Nederland (NNN) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0032.png"

figuur 5.5: het Natura 2000-gebied Veluwe (geel) en de NNN (groen)

Zoals in figuur 5.5 is te zien is het plangebied gelegen nabij het Natura 2000-gebied “Veluwe” (op circa 765 m afstand). Ook is binnen een straal van 4 km het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren" gelegen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 570 m.

Gevolgen voor de Natura 2000-gebieden
De gevolgen van de ontwikkeling voor de Natura 2000-gebieden zijn in 2011 onderzocht (zie bijlage 9). Uit het onderzoek blijkt dat in verband met de aard van de ingreep en de barrièrewerking die uitgaat van de tussenliggende bebouwing ('t Harde) en infrastructuur, geen significant negatieve effecten op de gebieden worden verwacht.
Ook op Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren" zijn om bovengenoemde redenen geen significant negatieve effecten te verwachten. Daarop aanvullend toont het meest recente Natura 2000-gebied (januari 2016) geen noemenswaardige wijzigingen aan rondom 't Harde: de grenzen van het Natura 2000-gebied liggen nog op dezelfde afstand van het plangebied als in 2010. Er worden dan ook nog steeds geen significant negatieve effecten op de gebieden verwacht.

Stikstofdepositie
Het nabij gelegen Natura 2000 gebied Veluwe is gevoelig voor stikstofdepositie. In het kader van het bestemmingsplan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de sloop van het voormalige tuincentrum en de aanleg- c.q. exploitatiefase van de voorliggende plannen met behulp van AERIUS-calculator (bijlage 13).

Voor de verschillende berekeningen is uitgegaan van het volgende:

  • Voor de referentiesituatie is voor het plangebied uitgegaan van één agrarisch perceel dat momenteel in gebruik is. Dit houdt in dat er mest gebruikt wordt met bijbehorende ammoniak-emissie als gevolg. Deze emissie komt als gevolg van de voorliggende plannen te vervallen. Daarbij is uitgegaan van 50%/50% gebruik als grasland en als mais met een maximale (dierlijke) bemesting voor grasland, een worst-case scenario.
    Binnen het plangebied zijn de bestaande bedrijfsgebouwen van het voormalige tuincentrum nog in gebruik voor opslag. Als gevolg van de voorliggende plannen komen deze activiteiten, met het bijhorende verkeer te vervallen. Deze zijn in de berekening vooralsnog buiten beschouwing gelaten (eveneens worst-case).
  • Voor de sloop- en aanlegfase wordt rekening gehouden met verkeersbewegingen (verkeersaantrekkende werking) en de inzet van diesel aangedreven materieel voor de aanlegfase (indicatief). Voor het dieselgebruik is in de berekening uitgegaan van ervaringsgegevens elders. Voor het aantal verkeersbewegingen wordt in de sloop- en aanlegfase voor de aan- en afvoer van materiaal/materieel en machines uitgegaan van zware motorvoertuigen (1.281 mvt/jaar). Voor het licht bouwverkeer (bouwpersoneel e.d.) is uitgegaan van de verkeersgeneratie uit de exploitatiefase (worst-case).
  • Voor de exploitatiefase wordt uitgegaan van gasloze woningen en zorgeenheden. Dat betekent dat er geen sprake van stikstofemissie vanwege het verstoken van aardgas. De aan het plan te relateren stikstofemissie wordt veroorzaakt door de toename van de autoverkeersbewegingen als gevolg van de woningen en zorgcentrum (verkeersgeneratie).
    Daarbij wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie zoals als beschreven in paragraaf 4.4.2 van deze toelichting, te weten 642 verkeersbewegingen per etmaal. Voor wat betreft de lengte van de rijroute is uitgegaan van de provinciale vuistregels.

Aangenomen wordt dat de aanleg van de woningen en het zorggebouw niet over één jaar zullen plaatsvinden. De aanleg van 73 woningen en het woon-/zorggebouw zal niet in één jaar plaatsvinden. De totale aanleg van het initiatief zal over een periode van circa 6 jaar plaatsvinden met het zwaartepunt van de activiteiten in 1-2 jaar.

Voor de AERIUS-berekening van de sloop en bouwfase is een worst-case scenario gehanteerd waarin alle woningen en het woon-/zorggebouw in één jaar worden gerealiseerd, samen met de sloop van het tuincentrum.

Uit de AERIUS-berekeningen blijkt het volgende:

  • Uit de (verschil)berekening voor de exploitatiefase blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Omdat er sprake is van een 'verschildepositie' van 0,00 mol/ha/jaar is er geen vergunningplicht in het kader van de Wnb voor de exploitatiefase.
  • Uit de verschilberekening voor de tijdelijke sloop- en aanlegfase (waarbij ook rekening is gehouden met de verkeersgeneratie van de exploitatiefase (bouwpersoneel)) blijkt dat als alle werkzaamheden in één jaar plaatsvinden de hoogst berekende (indicatief) depositie 0,07 mol/ha/jaar bedraagt.
    In de rapportage, zoals opgenomen in bijlage 13, wordt aangegeven dat voor dergelijke situaties door BIJ12 (de uitvoeringsorganisatie voor de gezamenlijke provincies) een beoordelingsrichtlijn is gegeven.
    In de beoordelingsrichtlijn wordt als uitgangspunt gehanteerd dat een project met alléén kleine tijdelijke deposities in de aanlegfase -kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar (of een equivalent hiervan)- in beginsel niet vergunningplichtig is voor het aspect stikstofdepositie. In beginsel geldt deze beoordelingsrichtlijn voor alle vormen van tijdelijke emissies in de aanlegfase, in de praktijk zal dit met name mobiele werktuigen en de aan-/afvoer van materiaal en materieel betreffen.
    Uit de rapportage blijkt dat de berekening is uitgevoerd voor de “worst-case” situatie waarin de realisatie/aanleg plaatsvindt in de periode van één jaar plaatsvindt en dat binnen de aangegeven uitgangspunten voor wat betreft verkeer en dieselverbruik kan worden gewerkt. Daarom is sprake van een tijdelijke situatie met en depositie niet hoger dan 0,1 mol/ha/jaar (mogelijk verspreid over 6 jaar, maar nooit meer dan 0,1 mol/ha) voor de duur van het project (aanleg/realisatie). Op basis van de Handreiking Voortoets Stikstof is het project daarmee uitvoerbaar.

Tot slot wordt opgemerkt dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) een vrijstelling regelt van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden.

De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). De Wsn en Bsn zijn per 1 juli 2021 in werking getreden.

Het project vormt daarmee geen belemmering in het kader van de Wet natuurbescherming.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast het Natura 2000-gebied zijn in de nabijheid ook NNN-gebieden te vinden. Het plangebied zelf is niet begrensd als NNN, het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op een afstand van circa 330 m van het plangebied. Omdat het plangebied zelf geen deel uitmaakt van een NNN-gebied, is er geen sprake van directe aantasting.

5.6.2 Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet Natuurbescherming. Omdat uitvoering van het bestemmingsplan negatieve gevolgen kan hebben voor beschermde natuurwaarden dient dit initiatief getoetst te worden aan het natuurbeschermingsrecht. In het kader van dit bestemmingsplan is dat al meerdere malen gebeurd in 2011 (zie bijlage 9), in 2016 (zie bijlage 10) aangevuld met een nader onderzoek voor vleermuizen en steenuilen in 2017 (zie bijlage 11).

Omdat de juridische houdbaarheid van de onderzoeksgegevens is verlopen en de natuurwetgeving in de provincie Gelderland is veranderd zijn in 2020 de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen opnieuw getoetst aan het beschermingskader van de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten.
Uit het veldbezoek tijdens de quickscan bleek dat op basis van het aangetroffen biotoop in combinatie met bekende verspreidingsgegevens (met name NDFF) verblijfplaatsen van hazelworm en kleine marterachtigen niet op voorhand uitgesloten kunnen worden. Voor deze soorten is als onderdeel van de natuurtoets nader onderzoek uitgevoerd om de aan- of afwezigheid aan te tonen.
De geactualiseerde natuurtoets is als bijlage 12 in de toelichting opgenomen.

Het plangebied
In de geactualiseerde natuurtoets wordt ten aanzien van het onderhavige plangebied het volgende geconstateerd:

  • In het plangebied is potentieel leefgebied met verblijfplaatsen van kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing) en hazelworm aangetroffen. Uit het aanvullende onderzoek naar deze soorten blijkt dat wezel, hermelijn, bunzing en hazelworm geen gebruik maken van het plangebied.
    Vervolgstappen voor deze soorten zijn niet aan de orde.
  • In het plangebied zijn geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Door aanwezigheid van beplanting is geschikt foerageergebied van vleermuizen aanwezig. De werkzaamheden leiden echter niet tot aantasting van onmisbare foerageergebieden. De aanwezige beplanting fungeert mogelijk ook als vliegroute. Van een onmisbare vliegroutes is echter geen sprake.
  • In of nabij het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen. Wel zijn enkele algemeen voorkomende vogels als ekster, merel, houtduif, fitis en roodborst broedend aangetroffen/ te verwachten.
  • Overige beschermde soorten worden niet verwacht in het plangebied. Bij de geplande ingrepen kunnen wel enkele exemplaren en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren en amfibieën met een provinciale vrijstelling verloren gaan.
    Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is.

Advies en vervolgstappen
In de natuurtoets wordt benadrukt dat werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels beschadigen altijd voorkomen moeten worden. Dit is voor de te verwachte soorten mogelijk door de werkzaamheden in elk geval op te starten na half juli en voor begin maart. Indien werkzaamheden in de periode half februari tot half december worden opgestart wordt geadviseerd om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te voeren.
Vervolgstappen voor vogels zijn niet aan de orde, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen. Het onderdeel broedvogels vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee vaak een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden (cultuurhistorie) en op het erfgoed onder de grond (archeologie).

5.7.1 Archeologie

Door de gemeente is in 2012 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarbij zijn aanwijzingen gegeven over de manier waarop daar in ruimtelijke plannen mee omgegaan moet worden. Het gaat daarbij om gebieden met hogere en lagere (verwachtings)waarden.

Uit de kaart blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een zone waaraan een hoge trefkans is toegekend voor archeologische waarden.
De bescherming van deze hoge waarde is in het geldende beheersplan en bestemmingsplan vastgelegd (zie paragraaf 1.3). Voor het plangebied geldt een onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met een oppervlakte vanaf 120 m2. Daarvan is in het plangebied sprake.

Het plangebied

Verkennend archeologisch onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan is in 2010 voor het gehele plangebied een verkennend archeologisch onderzoek Het rapport is in de toelichting opgenomen als bijlage 14.
Uit het verkennend onderzoek blijkt dat geen concrete aanwijzingen voor archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Hiervoor zijn een bureau- en een veldonderzoek uitgevoerd. Bij het bureau-onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende schriftelijke bronnen. Bij het veldonderzoek is uitgegaan van een inventariserend veldonderzoek. In het plangebied zijn 17 grondboringen uitgevoerd.
Desondanks kan op basis van de bodemopbouw en de hieraan gekoppelde archeologische potentie van het gebied, niet worden uitgesloten dat ter plaatse toch archeologische waarden in de ondergrond schuilgaan. Hier doet zich het probleem gelden dat een booronderzoek zijn beperkingen kent. Gezien tegen deze achtergrond wordt aanvullend archeologisch onderzoek bepleit.

Aanbevelingen 
Gelet op het feit dat niet kan worden uitgesloten dat in het plangebied (min of meer intacte) archeologische resten aanwezig zijn en deze bij werkzaamheden dieper dan 60 cm -Mv verstoord kunnen worden, wordt een aanvullend archeologische (voor)onderzoek met behulp van proefsleuven. Door middel van een dergelijk onderzoek kan meer duidelijkheid worden verschaft in hoeverre aan het plangebied daadwerkelijk een archeologisch belang kan worden toegekend.

 

In week 36 van 2021 heeft Econsultancy het sleuvenonderzoek uitgevoerd. De beschrijving en het (voorlopig) resultaat van het proefsleuvenonderzoek voor het noordwestelijk deel van het plangebied is als bijlage 15 toegevoegd bij de toelichting.
De sleuven laten een bodemopbouw zien die eerder tijdens  booronderzoek was opgetekend. Een humeus dek (bouwvoor) ligt koud op de natuurlijke ondergrond die bestaat uit geel zand. In het horizontale vlak is in de sleuven een aantal sub-recente greppels aangetroffen. De oriëntatie is deels noordwest-zuidoost en deels noordoost-zuidwest. Het haakse patroon toont een structurele aanpak van een ontwateringssysteem. Het geringe aantal vondsten bestaat uit geglazuurd aardewerk en dateert uit de 16e tot en met 19e eeuw. De vondst van een zilveren vingerhoed is vermeldingswaardig. Alle vondsten komen uit de humeuse bovenlaag en hebben zodoende geen archeologische context.
Bovenstaande resultaten geven geen aanleiding om een aanvullend onderzoek te verlangen. Er worden in het noordelijke deel van het plangebied geen intacte archeologische waarden meer verwacht. Het noordelijke deel wordt op advies van de regioarcheoloog zodoende vrijgegeven.

 

Bovenstaande resultaten zijn niet één op één over te zetten naar het zuidelijke deel van het plangebied. In verband met de ontwikkeling zal het zuidelijke deel later beschikbaar komen voor archeologisch onderzoek. Er is door de gemeente ingestemd om dit onderzoek als voorwaarde aan de omgevingsvergunning te koppelen. Het is goed mogelijk dat ook het zuidelijke deel geen intacte archeologische waarden bevat. Met het oog op een dergelijke verwachting zal in het Programma van Eisen de strategie aangepast worden.

 

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling op het noordelijke deel van het plangebied (Fase 1/A). Ter plaatse van fase 1/A komt in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' te vervallen.

Door onderzoek op het zuidelijke deel (fase 2/B) als voorwaarde op te nemen in de omgevingsvergunning wordt voldoende rekening gehouden met de archeologische waarden van het gebied. Voor het resterend deel van het plangebied blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' dan ook gehandhaafd.

5.7.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In het plangebied zelf zijn geen aangewezen monumenten aanwezig. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland gaan er langs het plangebied twee oude hanzewegen (huidige Stadsweg en Bovenweg). Hanzewegen zijn voormalige handelsroutes tussen steden. Op de kadastrale kaart van 1832 werden de gronden in het plangebied gebruikt als bouwland en bos daarnaast lagen er ook twee erven met bebouwing (zie figuur 5.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0033.png"

Figuur 5.6: Overzicht historisch grond gebruik in 1832 met op de achtergrond een luchtfoto van 2019 (Bron: Hisgis.Gelderland.nl)

Deze indeling van het grondgebruik is ook vandaag ten dag nog terug te zien in het plangebied (zie afbeelding figuur 5.7).

In de opzet van de nieuwe woonwijk is specifiek rekening gehouden met de groenstructuren in het plangebied (zie paragraaf 4.5). Zo wordt de historische groenstructuur behouden en vastgelegd in het bestemmingsplan. Op deze manier blijft de cultuurhistorische groenstructuren behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0034.png"

Figuur 5.7: Grondgebruik in het plangebied van de afgelopen 150 jaar (Bron: topotijdreis)

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt +-bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar.
Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

beleidsvisie externe veiligheid Veluwe Noord
In de gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid voor de gemeenten in de regio Veluwe-Noord (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid. De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid.

Grote delen van het grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten ligt binnen het invloedsgebied van risicobronnen, waardoor bij veel ruimtelijk besluiten een verantwoording van het groepsrisico vereist is. Een risicoloze maatschappij bestaat niet; een bepaald risiconiveau moet geaccepteerd worden. Maar welk niveau is dan te verantwoorden? Wie bepaalt dit? En wie draagt deze verantwoordelijkheid? Omgaan met externe veiligheid betekent ook het maken van keuzes.
Het thema "keuzes maken" heeft als doel het opstellen van uniforme ruimtelijke zones die aangeven wat de gemeenten wel en niet wensen in bepaalde zones. Hierdoor kunnen beleidskwesties in samenhang en op de juiste schaal beoordeeld worden en wordt ad hoc-besluitvorming voorkomen. Ook heeft de beleidsvisie tot doel de elementen van groepsrisicoverantwoording te uniformeren waardoor niet per locatie (besluit) de wijze van uitvoering bedacht hoeft te worden.

5.8.1 Risicovolle inrichtingen

In en in directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die onder het Bevi vallen.

Op ruim 170 m van het plangebied, aan de Wolkamerweg in 't Harde, bevindt zich wel een zwembad met (kleinschalige) chlooropslag. De afstand van het plangebied tot deze opslag is voldoende om gevaar te voorkomen. Chlooropslag valt onder het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO). Het risico van een chlooropslag wordt vooral gevormd door het transport van het chloor van en naar het zwembad toe.
De opslag zelf heeft, omdat het een kleinschalige opslag is, een kleine risicocontour. De risicoafstand is 50 m wanneer de opslaghoeveelheid onder de drempelwaarde van het BRZO ligt (cf de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering). De drempelwaarde voor de opslag van chloor is 10.000 kilogram; de chlooropslag is lager dan de drempelwaarde. Bovendien is de afstand van de geplande nieuwbouw tot de chlooropslag aanmerkelijk groter dan 50 m.
Wanneer de opslag voldoet aan de daarvoor geldende voorschriften, kunnen risico's als gevolg van een calamiteit met de chlooropslag tot een minimum worden beperkt.

5.8.2 Route gevaarlijke stoffen

Naast risico's vanwege risicovolle inrichtingen, moet ook rekening worden gehouden met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij is van belang dat de A28 en de Eperweg (route van A28 naar Elburg) worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

  • De A28 valt onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit betekent dat bij een toename van de bevolking binnen de risicocontour van 200 m langs de weg het groepsrisico verantwoord moet worden. Het onderhavige plangebied ligt ruim buiten die risicocontour (op circa 1.500 m). Er is geen noodzaak voor onderzoek.
  • De Eperweg is niet opgenomen in het Bevt en er is daarom geen risicocontour bekend. Hierover vindt wel in geringe mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De kortste afstand van deze weg tot aan het plangebied is ongeveer 675 m. Ook wanneer de Eperweg een risicocontour heeft, valt deze nog niet over het plangebied heen.
  • De Spoorlijn Amersfoort - Zwolle heeft volgens de risicokaart een invloedsgebied van 4 km. De afstand tot het plangebied bedraagt 1,7 km. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
    Op basis van de risicokaart is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Uit de beleidsvisie externe veiligheid Veluwe- Noord blijkt echter dat een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is indien de planlocatie binnen 1,5 kilometer van de risicobron is gelegen. dit vanwege het risico op een toxische wolk.
    Het plangebied ligt buiten deze zone waardoor een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk wordt geacht.

Bovendien is de A28 een weg zonder veiligheidszone, waardoor het plaatsgevonden risico (PR 10-6) van die weg geen beperkingen oplevert. Ook dit aspect hoeft niet nader onderzocht te worden.
Daarnaast is geen sprake van plasbrandaandachtsgebied, de risicocontour hiervan is 30 m rond de weg. Het plangebied ligt ook hier ruim buiten. Het vervoer van gevaarlijke stoffen en het daardoor veroorzaakte plaatsgebonden risico leveren daarom voor het bestemmingsplan geen beperkingen op.

5.8.3 Hoofdgastransportleidingen

Ten zuiden van het plangebied, langs de Bovenweg en de Stadsweg loopt een aardgastransportleiding die opgenomen is in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), zie figuur 5.8. Deze buisleiding ligt op een afstand van minimaal 25 m van het plangebied. De druk in de buis is maximaal 40 bar, de diameter is 12 inch. Het invloedsgebied bedraagt 140 m. Het plangebied bevindt zich deels hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0035.png"

figuur 5.8: Tracé aardgastransportleiding en plangebied

Daarnaast is sprake van een invloedsgebied voor het groepsrisico aan weerskanten van de leiding. Wanneer nieuwe ontwikkelingen binnen deze contour vallen, moet het groepsrisico geïnventariseerd worden. De ontwikkeling in het plangebied vindt binnen het invloedsgebied plaats. Daarom is nader inzicht in de externe risico's nodig.

5.8.3.1 Kwantitatieve risicoanalyse

Door AVIV is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd, zie bijlage 16. Hierin zijn berekeningen uitgevoerd met het programma CAROLA, waarmee exact het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kunnen worden bepaald.

Uit de analyse blijkt dat de PR 10-6-contour nergens buiten de leiding ligt. Dit vormt voor de ontwikkeling in het plangebied geen belemmering. Binnen de 100% letaliteitscontour zijn geen kwetsbare objecten beoogd. Ook is uit de analyse gebleken dat het groepsrisico niet merkbaar toeneemt als gevolg van de ontwikkeling. Zowel in de huidige situatie als in de situatie na ontwikkeling is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hierdoor kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording. Hierin dient te worden ingegaan op:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleidingen;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid;
  • de zelfredzaamheid.

5.8.3.2 Beperkte groepsverantwoording

Personendichtheid en hoogte groepsrisico
De personendichtheid in het invloedsgebied is laag gezien de relatief weinige bebouwing. Volgens de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen is de omgeving te typeren als rustige woonwijk waar de bevolkingsdichtheid gemiddeld 25 personen per hectare is.
Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie 0.023 ten opzichte van de oriëntatiewaarde.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Hierom worden in het plangebied bluswatervoorzieningen (bijvoorbeeld brandkranen) aangebracht. De bluswatervoorzieningen voldoen aan de eisen van de brandweer Elburg.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen. De hoofdontsluiting komt bij de kruising naar de Bovenweg, ter plaatse van de bestaande ontsluiting. Voor de interne ontsluiting wordt een logische rechte structuur gehanteerd, die de verdeling in de kamers verder versterkt en tegelijkertijd zorgt voor een goede ontsluiting van alle kamers. Dit is ook van belang voor de hulpdiensten.
De aansluiting op de Stadsweg betreft een (tweede) calamiteitenontsluiting. Deze wordt door middel van uitneembare palen voor het reguliere autoverkeer afgesloten en kan enkel in geval van een calamiteit door hulpdiensten worden gebruikt.

De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie circa 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd.
Het is de verwachting dat het plangebied zich binnen de normtijd bevindt op grond van artikel 3.2.1. Besluit veiligheidregio's dat voorschrijft dat een basisbrandweereenheid een opkomsttijd heeft van 6 minuten voor gebouwen met een woonfunctie voor verminderd zelfredzamen.

Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen zorgwoningen en woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan (rook)gassen.
Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel van het woon-zorggebouw dient geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

5.8.4 Advies brandweer

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening ook toegezonden aan de Brandweer en besproken in de omgevingstafel van 4 februari 2021. De opmerkingen van de brandweer/VNOG zijn opgenomen in paragraaf 7.2.
De opmerkingen van de brandweer met betrekking tot de (brand-)veiligheid hebben vooral betrekking op de nadere uitwerking van de verkaveling. Aangegeven is dat rekening gehouden met worden met:

  • het zorgdragen voor voldoende bluswatervoorzieningen. Uitgangspunt is dat op maximaal 100 m vanaf iedere opstelplek een bluswatervoorzieningen aanwezig is met een capaciteit van ten minste 60 m3/u;
  • nabij het woon-zorggebouw dient een geboorde put te worden aangelegd met een capaciteit van 120 m3/u;
  • een willekeurig adres dient via twee onafhankelijke routes bereikbaar te zijn. Bij een enkele route is doorgang niet altijd gegarandeerd door werkzaamheden, opstoppingen en/of fout geparkeerde auto's;
  • bij het toepassen van doodlopende wegen worden de volgende eisen gesteld:
    • 1. een doodlopende weg is toegestaan mits de wegbreedte minimaal 4.50 m bedraagt en er een keermogelijkheid aan het einde aanwezig is. De afmetingen van de keerlus dienen te passen bij de afmetingen van de hulpdienstvoertuigen zoals beschreven bij de eerste eis. Door de keerlus wordt in feite een normale erftoegangsweg gecreëerd. Een dergelijke doodlopende weg mag maximaal 80 m lang zijn;
    • 2. bestaat er geen keermogelijkheid zoals, dan is er minimaal 5 m wegbreedte nodig. Ook hier geldt een maximale lengte van 80 m;
    • 3. zijn de bovengenoemde wegbreedtes niet beschikbaar, dan mag de maximale lengte van de doodlopende weg 40 m zijn;
    • 4. een doodlopende weg met vertakkingen is qua bereikbaarheid simpelweg onvoldoende.
  • bij ieder willekeurig adres dient er een opstelplek aanwezig te zijn voor hulpdiensten. De afstand tussen de toegang en de opstelplek dient bij de levensloopbestendige woningen maximaal 40 m te bedragen;
  • de afstand van de opstelplek ten opzichte van de toegang van het zorggebouw of de levensloopbestendige appartementen dient maximaal 10 m te bedragen.

Zoals aangegeven hebben de bovenstaande uitgangspunten voornamelijk betrekking op de verdere uitwerking van de bouwplannen voor de nieuwe woonwijk. Hierbij zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten van de VNOG en de brandweer.

Conclusie
Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van een buisleiding. Uit een QRA blijkt dat het groepsrisico door de beoogde ontwikkeling niet toeneemt en zowel in de huidige als toekomstige situatie kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Uit de beperkte verantwoording blijkt dat de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de ontwikkeling niet in de weg.

5.9 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 5.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Het plangebied
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 60 zorg-eenheden en 73 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van verkeer van 642 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 5%.
Uit de nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,41 µg/m³ en van fijn stof van 0,11 µg/m³ (zie figuur 5.9). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0036.png"

Figuur 5.9: Nibm-rekentool 2020 (bron: InfoMil)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort.
De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Munnikenweg, direct ten zuidoosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020;

  • 17,2 µg/m³ voor NO2,
  • 16,9 µg/m³ voor PM10 en
  • 9,8 µg/m³ voor PM2,5.

Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1_0037.png"

figuur 5.10: Uitsnede nsl-monitoringstool

WHO-advieswaarden

Formeel is een toetsing aan de WHO- advieswaarden niet wettelijk vastgelegd. Toch bestaat de wens om inzicht te geven of met de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan deze advieswaarden. De WHO-advieswaarden voor een jaargemiddelde NO2 staat gelijk aan de EU-grenswaarden en bedraagt 40 ug/m3. De bijdrage van de ontwikkeling met de huidige achtergrondwaarden blijven met 17,6 NOx ruim onder de advieswaarden. Voor PM10 bedraagt de advieswaarde 20 ug/m3. Ook voor PM10 blijft de bijdrage van de voorgenomen ontwikkeling met 17,01 ug/m3 onder de advieswaarde.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.10 Trillingen

In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar trillingsbronnen en de mogelijke overlast daarvan. Bij nieuwbouw binnen 100 m van een spoorweg kan trillinghinder relevant zijn (overschrijding streefwaarde Vmax = 0,1).
In bijzondere situaties (grondopbouw of bekende klachten) kan onderzoek tot op 250 m noodzakelijk geacht worden.

In het voorliggende geval ligt de Het spoor ligt op ruim 1.700 m afstand, daarbij ligt de gehele kern 't Harde tussen het plangebied en de spoorlijn. Aangenomen wordt dat mogelijke trillinghinder vanwege het spoor niet nader onderzocht behoeft te worden.

5.11 Kabels en leidingen

Naast de eerder genoemde gasleiding zijn in en direct rond het plangebied geen andere ruimtelijk van belang zijnde kabels en leidingen aanwezig. Voor de nieuwbouw moeten mogelijk nieuwe kabels en leidingen worden aangelegd. Hiermee moet in de uitvoeringsfase van het plan rekening worden gehouden.

5.12 Duurzaamheid en energie

Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of –collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.

Het plangebied
Het is de ambitie om de hele wijk Hokseberg bij verdere uitwerking energieneutraal en zo duurzaam mogelijk uit te voeren. Daarbij wordt gestreefd naar een circulaire gebiedsontwikkeling. Er wordt nog onderzocht of het mogelijk is om de wijk te voorzien van een Smart Grid.
Vraag en aanbod van energie worden hierbij op elkaar afgestemd. Daarbij zou ook gedacht kunnen worden aan koppelkansen met het nabijgelegen MFC Aperloo of het zwembad.

De woningen worden duurzaam ontworpen en voldoen aan de geldende BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouwd). De Trias Energetica staat daarbij voorop:

  • 1. optimaal ontworpen;
  • 2. uitstekend geïsoleerd;
  • 3. gebruik makend van duurzame energieopwekkers zoals warmtepompen en zonnepanelen op de daken van gebouwen.

Daarnaast wordt bij het ontwerpen van de woningen en de wijk rekening gehouden met natuurinclusief bouwen.

Op het gebied van afvalscheiding kan nog winst worden behaald. Door te voorzien in meer collectieve verzamelpunten voor diverse reststromen kan het restafval geminimaliseerd worden.

De Hokseberg is een groen gebied en blijft een groen gebied. Via een gebiedsgerichte aanpak krijgt de klimaatadaptatie veel aandacht. Zo worden in de wijk veel bomen, gras en groen aangelegd. Regenwater wordt hierdoor opgevangen en vastgehouden, dit is goed voor droge en natte periodes.

Het vele groen zorgt voor een fijne leefomgeving, denk daarbij aan gemeenschappelijke tuinen en een parkachtige omgeving. Het zorgt voor afvang van fijnstof, vermindert mogelijke hittestress, zorgt voor een reductie van stikstof en CO2-gehalte in de lucht en leidt tot een verbetering van de biodiversiteit.
De toegepaste verhardingen laten water door en zijn van duurzaam hergebruikt materiaal.

De Hokseberg wordt zo veel mogelijk autoluw. De meeste parkeerplaatsen worden op een paar plekken geconcentreerd aangelegd en 'verstopt' in het groen. Hierdoor ontstaan mogelijkheden voor het centraal realiseren van voldoende oplaadpunten voor elektrische auto's en het gebruik van deelauto's.

Door de inrichting van het openbare gebied wordt lopen en het gebruik van de fiets zoveel mogelijk gestimuleerd. De bestaande voorzieningen in de directe omgeving en verderop in het dorp zijn lopend en met de voet voor de meeste bewoners goed bereikbaar.

Per 1 april 2021 zijn in het Bouwbesluit grenswaarden voor geluid voor warmtepompen opgenomen. Het geluidniveau van een warmtepomp is daarmee op de erfgrens gemaximeerd. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal daar rekening mee gehouden worden. Voorkomen moet worden dat door het plaatsen van meerdere individuele warmtepompen op een relatief kleine locatie alsnog geluidsoverlast door cumulatie kan ontstaan. Hieraan wordt in het kader van het omgevingsvergunningstraject de nadere aandacht besteed op basis van de installatiegegevens die op het moment van vaststellen van het bestemmingsplan niet bekend zijn. Het mogelijke optreden van geluidhinder vanwege warmtepompen speelt met name bij de zogenaamde lucht-water warmtepompen. Pas bij de uitvoering zal het type warmtepomp worden geselecteerd, waarbij het aspect geluid mee zal wegen in de selectie.

Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan wordt niet bij voorbaat aangegeven welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.

5.13 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie
Gezien de omvang van het project wordt de ontwikkeling gezien als een stedelijke ontwikkelingsproject (categorie D.11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). De drempelwaarden van deze categorie worden overschreden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aangesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte omvat van 200.000 m2 of meer. Daarvan is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die de genoemde drempelwaarden niet overschrijden toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

In bijlage 17 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen uitgebreide plan-of project m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Wel dient door het bevoegd gezag, voorafgaand op het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning, een besluit genomen te worden op de m.e.r.-beoordeling.
Op 29 juni 2021 is door het college van burgmeester en wethouders besloten dat een MER niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het beschreven beleid, krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan. Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd en wat daarvoor (on)mogelijk is.

6.1 Wro en Wabo

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (versie 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

6.2 De bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemmingen wordt een toelichting gegeven op de inhoud van de daarbij horende regels.

6.2.1 Agrarisch met waarden

De hoofdfunctie van het oostelijk gedeelte van het plangebied is en blijft agrarisch. Dit deel van het plangebied heeft daarom de bestemming “Agrarisch met waarden”.

De gronden zijn bestemd voor agrarische cultuurgrond, waarbij de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden wordt nagestreefd. Daarnaast zijn waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. Vanwege de watergangen langs de Stadsweg en Schietweg zijn ook groenvoorzieningen en water binnen de bestemming toegestaan.

De rioolrandvoorziening wordt voorzien van de aanduiding 'nutsbedrijf'. Ten behoeve van de rioolvoorziening is onderschikte bebouwing mogelijk; maximaal 50 m2 met een goothoogte van 3 m. Op deze manier wordt eventuele overlast zo veel mogelijk voorkomen.

Voor uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig. Dit is onder meer nodig voor het graven van watergangen. Ook het dempen van bestaande greppels en watergangen mag alleen na de ontvangst van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken. Een aanvraag om omgevingsvergunning moet altijd getoetst worden aan de bij de bestemming opgenomen toetsingscriteria. Een omgevingsvergunning is niet nodig wanneer het gaat om normaal onderhoud.

6.2.2 Groen

De gronden de langs de Stadsweg en de Schietweg hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Binnen de groenbestemming zijn wandel- en fietspaden, in- en uitritten en ook watervoorzieningen toegestaan. De duiker die deel uitmaakt van de A-watergang langs de Stadsweg (zie paragraaf 5.5.2) is specifiek aangeduid.

6.2.3 Groen - Landschappelijke beplanting

In verband met het stedenbouwkundig plan zijn de boomsingels en houtwallen in en direct rond het plangebied structuurbepalend. De structuurbepalende boomsingels en houtwallen die in het plangebied zijn gelegen, hebben daarom de bestemming “Groen - Landschappelijke beplanting”. Het doel van de bestemming is deze boomsingels en houtwallen zo veel mogelijk te behouden. Daarnaast zijn ook groenvoorzieningen en water binnen de bestemming toegestaan.

Het realiseren van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Andere bouwwerken zijn alleen toegestaan wanneer het gaat om erfscheidingen. Deze mogen maximaal 2 m hoog worden.

De exacte situering van de verkeersontsluiting van het plangebied is afhankelijk van de verdere uitwerking van de verkaveling. Waar de ontsluitingsweg de bestaande houtwal doorsnijdt is nog niet bekend. Op de verbeelding is een 'overige zone - zoekgebied doorgang' aangegeven. Ter hoogte van dit zoekgebied is één doorgang van de houtwal ten behoeve van de weg mogelijk met een breedte van 10 m.

Kappen en rooien van de boomsingel en houtwallen, anders dan voor onderhoud ervan, is niet toegestaan. Dit is door middel van specifieke gebruiksregels geregeld.

6.2.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De hoofdontsluiting van het woongebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” gekregen. Dat geldt ook voor een smalle strook grond langs de Stadsweg dat in eigendom is van de gemeente. Binnen de bestemming zijn wegen en straten, voet- en rijwielpaden toegestaan. Daarnaast zijn ondergeschikt het gebruik voor onder meer parkeren, groen en water toegestaan.

Gebouwen en bouwwerken worden in de bestemming toegestaan, echter met beperkte afmetingen. In dit kader worden lichtmasten en verkeersborden specifiek genoemd, omdat deze de algemeen toegestane afmetingen in hoogte overschrijden.

6.2.5 Water

De bestaande A-watergang langs de Stadsweg is, samen met de duiker, opgenomen in de legger van het waterschap (zie paragraaf 5.5.2).
De watergang heeft de bestemming 'Water' gekregen. Binnen de bestemming water zijn bruggen toegestaan. De duiker is binnen de groenbestemming als aanduiding opgenomen.

6.2.6 Wonen

Deze bestemming is gelegd op de voormalige bedrijfswoning aan de Hokseberg, zuidelijk in het plangebied. Omdat de woonfunctie op het betreffende perceel behouden blijft, heeft het perceel de bestemming “Wonen”.

Over de bestaande woning is een bouwvlak gelegd dat ruimte geeft voor mogelijke uitbreiding van het hoofdgebouw. De bouwregels voor de woning zijn afgestemd op die van de bestemming “Wonen” van het bestemmingsplan 't Harde. Dit geldt ook voor mogelijke aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij het hoofdgebouw.

In de planregels is echter vastgelegd dat bestaande afmetingen en maten zoals die bestaan op het moment dat het ontwerp van dit plan ter inzage is gelegd, gehandhaafd mogen worden. Hierdoor blijven bestaande rechten behouden.

Binnen de bestemming “Wonen” is het mogelijk om een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf te realiseren. Het is van belang dat dit in ondergeschikte mate plaatsvindt, er zijn daarom eisen gesteld aan bijvoorbeeld de oppervlakte van de functie.

6.2.7 Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is gegeven aan de het gebied dat is bestemd voor wonen en een woonzorggebouw. Er is gekozen voor een globale bestemming zodat de plannen, als de markt of de omstandigheden daarom vragen, eenvoudig kunnen worden aangepast aan de actuele behoefte.

Binnen deze bestemming mogen alle binnen een woonwijk voorkomende voorzieningen gebouwd of aangelegd worden. Op de verbeelding is niet precies aangegeven waar de woningen, de buurtwegen, groenvoorzieningen en andere binnen een woongebied behorende functies en voorzieningen moeten komen. Dit geldt ook voor de gemeenschappelijke ontmoetingsruimte ten behoeve van de levensloopbestendige woningen nabij de Schietweg.

De locatie van het woonzorg-gebouw en het appartementengebouw zijn wel globaal op de verbeelding aangeduid.

In het gebied zijn maximaal 60 zorgwoningen (in het woonzorg-gebouw) en 73 woningen en toegestaan, waarvan maximaal 22 appartementen. Er dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd, hierdoor wordt voldoende astand aangehouden ten opzichte van onder andere de houtwallen en de Stadsweg.
De algemene hoogtemaat binnen het plangebied bedraagt 7 m voor de goothoogte en 11 m voor de bouwhoogte. Ten behoeve van de levensloopbestendige bungalows wordt uitgegaan van een lagere hoogte. Deze zijn op de verbeelding aangeduid (goothoogte 4 m bouwhoogte 9 m). In de planregels is de gemeenschappelijke ontmoetingsruimte gemaximeerd tot 80 m2 met een goot- en bouwhoogte van 4 en 6 m.

Voor het appartementencomplex en het woonzorg-gebouw wordt in de planregels een afwijkende bouwhoogte genoemd, respectievelijk 15 en 11 m.

Binnen de grondgebonden woningen zijn onder voorwaarden beroepen en/of bedrijven aan huis toegestaan. Dat geldt niet voor de appartementen. Daar is het vanwege de extra parkeerdruk niet wenselijk.

In de planregels zijn regels opgenomen ten aanzien van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen. Ook wordt ingegaan op erfafscheidingen, vlaggenmasten en lichtmasten en verkeersborden langs de wegen.

In de specifieke gebruiksregels is de motie betaalbaar wonen voor een deel vastgelegd in de eis dat ten minste 20% van de nieuwe woningen in het segment sociale huur dient te worden gerealiseerd. De motie is aanvullend vastgelegd in de anterieure overeenkomst die de gemeente met de initiatiefnemer is overeengekomen.

Voor de woningen in het plangebied is vanwege het wegverkeer op de omliggende wegen hogere grenswaarden vastgesteld. Vanwege het globale karakter van deze bestemming is de situering van de woning nog niet vastgelegd. Daarom zijn de voorwaarden, zoals opgenomen in 'Wet geluidhinder Beleidskader Geluid Vaststelling Hogere Grenswaarde' (vastgesteld in 2007), vertaalt in de planregels. In de planregels wordt daarbij verwezen naar de betreffende beleidsregel.
Door middel van nader akoestisch onderzoek wordt voor het afgeven van een omgevingsvergunning aangetoond dat tegemoet wordt gekomen aan de voorwaarden uit het geluidbeleid.

6.2.8 Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde

In het plangebied is een hoge archeologische verwachtingswaarde aangegeven. Ter voorkoming van schade door activiteiten aan mogelijk aanwezige waarden, heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde”. Deze bestemming heeft tot doel het behoud en de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Het uitvoeren van werken en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerken, wordt niet uitgesloten. Wel is hiervoor een omgevingsvergunning noodzakelijk, waarbij – vóór verlening – aangetoond moet worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden. Er is een onderzoeksplicht aan verbonden; archeologisch onderzoek is hiervoor dus noodzakelijk. Een omgevingsvergunning is niet noodzakelijk wanneer het gaat om onderhoudswerken en onderhoudswerkzaamheden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de bestemmingsplanprocedure, zoals die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is inspraak niet verplicht, tenzij het door middel van een Inspraakverordening verplicht is gesteld. Vooroverleg vindt verplicht plaats, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

7.1 Inspraak

Voor de vorige versie van het bestemmingsplan heeft inspraak vanaf 6 april 2011 gedurende zes weken plaatsgevonden. De toen aangeleverde inspraakreacties zijn behandeld in de reactienota (zie bijlage 19). Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de inspraakreacties enigszins aangepast. Deze aanpassing is in deze vernieuwde versie van het bestemmingsplan gehandhaafd.

Voor de aangepaste versie van het bestemmingsplan is geen afzonderlijke inspraak gevoerd. Wel is door de initiatiefnemer de directe omgeving op de hoogte gesteld van de plannen. Het verslag van het participatietraject is als bijlage 18 opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.

Uit het participatieverslag blijkt dat de informatie omtrent de voorliggende plannen via een eigen website www.wonenopdehokseberg.nl bekend zijn gemaakt evenals via de website van de gemeente Elburg. Daarnaast is individueel contact gezocht met de direct omwonenden. Tijdens deze contactmomenten zijn omwonenden mondeling danwel schriftelijk op de hoogte gebracht van de stand van zaken en in de gelegenheid gesteld om mee te denken. In het participatieverslag zijn de opmerkingen verwerkt.
De reacties hadden vooral betrekking op verduidelijking van de plannen en zijn ter plekke afgehandeld. Een aantal reacties bleken belangstelling voor de plannen te zijn. De reacties hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Een aantal van de opmerkingen zullen meegenomen worden in de nadere uitwerking van de bouwplannen.

Uit het verslag blijkt dat er zich nog steeds belangstellenden melden voor dit woongebied. Deze worden op de hoogte gehouden van de verdere ontwikkelingen over het plangebied.

Belangstellenden zijn in de gelegenheid gesteld om een enquête invullen waarin de woonwensen werden geïnventariseerd. De uitkomsten van deze enquête worden gebruikt als input voor de verdere uitwerking van het woongebied. De uitkomsten van de woonwensenenquête zijn als bijlage bij het participatieverslag gevoegd.

7.2 Vooroverleg

Het opgestelde voorontwerp van een eerdere versie van het bestemmingsplan uit 2011 is destijds aan de wettelijk verplichte overleginstanties en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het overleg volgens 3.1.1. van het Bro. De ingekomen overlegreacties zijn overwogen en voorzien van een reactie van het college van B&W. Deze beantwoording is in de reactienota overleg te vinden (zie bijlage 19). Ook de overlegreacties hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan.

Deze voorliggende versie van het bestemmingsplan zijn in het kader van de omgevingstafel opnieuw toegezonden aan de provincie en het waterschap en overige relevante diensten en instanties. De binnengekomen reacties zijn weergegeven in een nieuwe nota en van beantwoording voorzien, zie bijlage 20.
Naar aanleiding van de reacties is het bestemmingsplan aangepast en aangevuld.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpraadsbesluit hebben met ingang van 8 juli 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen, waarbij iedereen in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Tegelijk is het verkeersbesluit (om de locatie binnen de bebouwde kom te brengen) en het besluit voor hogere grenswaarde geluid ter inzage gelegd. Er zijn in totaal vijf zienswijzen binnengekomen, waarvan drie nagenoeg hetzelfde. Alle zienswijzen zijn ontvankelijk.
Het ontwerp van het bestemmingsplan en bijbehorende stukken zijn voorgelegd aan het waterschap en de provincie. Beide hebben geen zienswijzen ingediend.

Beoordeling zienswijzen
De zienswijzen zijn opgenomen en beoordeeld in de 'Zienswijzennota en ambtshalve aanpassingen' die als bijlage 21 is opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Alle zienswijzen zijn gegrond maar geven geen aanleiding het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.

Ambtshalve aanpassingen
Daarnaast is in de 'Zienswijzennota en ambtshalve aanpassingen' (zie bijlage 21) ingegaan op een tweetal ambtshalve aanpassingen:

  • Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en behandeling van de zienswijzen is op een deel van de ontwikkellocatie een proefsleuvenonderzoek ten behoeve van 'Archeologie' uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Een en ander leidt tot aanpassing van de verbeelding.
  • Aan de zuidkant langs de bestaande weg 'Hokseberg' net ten zuiden van de woning Hokseberg 2 is abusievelijk een klein deel van de bestaande groenstructuur op de verbeelding aangeduid met de bestemming 'Groen – landschappelijke beplanting'. Deze groenstructuur langs de bestaande weg 'Hokseberg' maakt geen onderdeel uit van de historische houtwal.
    Deze bestaande groenstructuur moet de bestemming 'Groen' hebben. Ter plaatse is een langzaamverkeersaanaansluiting op de Hokseberg voorzien.

7.4 Vervolg

Vervolgens wordt het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vastgesteld door de gemeenteraad. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daaropvolgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een project wordt enerzijds bepaald door de financiële haalbaarheid en anderzijds door de grondexploitatie, waaronder het kostenverhaal van de gemeente.

8.1 Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemer voor de ontwikkeling in het plangebied, Prins Project BV. op 't Harde, werkt voor de ontwikkeling in het plangebied nauw samen met WZU Veluwe. WZU exploiteert de nieuwe woon-zorgfunctie in het plangebied en heeft hiervoor middelen beschikbaar. Prins Project BV. wil de 73 woningen in het zuidelijk deel van het plangebied gaan realiseren. Hiervoor zijn zowel financiële middelen als ruime kennis en ervaring aanwezig.

Voor een wijziging van het bestemmingsplan geldt een uitgestelde exploitatieplicht. Het is voor de financiële haalbaarheid van dit plan nog niet van belang.

8.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. In de Wro is opgenomen dat voor bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden.
In het geval van voorliggend bestemmingsplan is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Vaststelling van een exploitatieplan is verplicht, tenzij het kostenverhaal op een andere manier is verzekerd.

De gemeente heeft aan dit project geen kosten, alle kosten die voor de planontwikkeling moeten worden gemaakt zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente en initiatiefnemer hebben hierover een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten.
In deze overeenkomst is onder meer het beoogde globale woningprogramma (zie paragraaf 4.4.3) en het verhaal van de kosten voor planschade geregeld.
De door de gemeente te maken kosten voor planbegeleiding worden gedekt door een door initiatiefnemer aan de gemeente te vergoeden exploitatiebijdrage. 
Het plan is dan ook financieel uitvoerbaar.