direct naar inhoud van Regels
Plan: 't Harde - Hokseberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 't Harde - Hokseberg met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPHOKSEBERG-VST1 van de gemeente Elburg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-gebonden-bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk - niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep - waarvan de omvang in een woning met de daarbijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin blijft behouden;

1.6 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

1.7 aangebouwd bijgebouw

een bijgebouw, grenzend aan dan wel rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;

1.8 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd

gebouw dat zowel qua ruimtelijk als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en

het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge

de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die

hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;

1.21 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld

dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 gemeenschappelijke voorzieningen:

de voorzieningen die gezamenlijk kunnen worden gebruikt door de bewoners van de nabijgelegen woningen;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie

als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.26 houtteelt:

een bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden

die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.27 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.28 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.29 natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.30 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    • 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.31 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 sociale huurwoning

huurwoning met een huurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarop de geldende Huisvestingsverordening van de gemeente Elburg van toepassing is;

1.33 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.34 woon-zorggebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen zorgwoningen met bijbehorende sociaal-medische voorzieningen omvat en een of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.35 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met een of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.36 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat;

1.37 woonsituatie:

een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder;

1.38 zorgwoning:

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen (met een zorgindicatie) die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond
  • b. de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. rioolrandvoorziening, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • e. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken.
3.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' is aan een aantal regels verbonden.

3.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van gebouwen en overkappingen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen.

3.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 6,00 m hebben.
3.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is ten behoeve van:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen;
  • e. ter waarborging van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en archeologische waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken, met de bestemming 'Agrarisch met waarden' is aan een aantal beperkingen gebonden. De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor bloembollenteelt- en sierteeltbedrijven.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  • b. het vergroten, verbreden, aanleggen en/of verharden van wegen, paden en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • d. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant.
3.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
3.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke, ecologische en/of cultuurhistorische danwel archeologische waarden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenstroken, plantsoenen, bermen en afschermende groenvoorzieningen;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden zoals een duiker, ter plaatse van de functie-aanduiding 'waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie';

met daaraan ondergeschikt

  • c. fiets- en / of voetpaden;
  • d. in- en uitritten
  • e. kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met daarbijbehorende

  • j. gebouwen en andere bouwwerken, zoals lichtmasten en ander straatmeubilair alsmede bruggen en duikers.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Andere bouwwerken
  • a. lichtmasten en verkeersborden mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 6,00 m;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bruggen, dammen en duikers, mogen een bouwhoogte van maximaal 2,00 m hebben;
  • c. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 1,00 m hebben.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en de afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

Artikel 5 Groen - Landschappelijke beplanting

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke beplanting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bebossing;
  • b. de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekgebied doorgang' ten hoogste één ontsluitingsweg van niet doorgaande aard, zoals woonstraat, met voet- en fietspad, met een breedte van maximaal 10,00 m en uitsluitend doorkruisend en haaks op de bestemming 'Groen - Landschappelijke beplanting';
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  • f. andere bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte van maximaal 1,00 m hebben;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bruggen, dammen en duikers, mogen een bouwhoogte van maximaal 2,00 m hebben;
  • c. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 1,00 m hebben.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken, met de bestemming 'Groen - Landschappelijke beplanting' is aan een aantal beperkingen gebonden. De gronden mogen niet worden gebruikt voor het kappen en het rooien van de boomsingel en de houtwallen, anders dan ten behoeve van:

  • a. het normale onderhoud;
  • b. het aanleggen van één ontsluitingsweg ter hoogte van 'overige zone - zoekgebied doorgang'.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen van niet doorgaande aard, zoals woonstraten;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;

met daaraan ondergeschikt

  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • e. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen, andere bouwwerken en nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is aan een aantal regels gebonden

6.2.1 Gebouwen
  • a. een gebouw mag:
    • 1. een maximale inhoud hebben van 25 m3;
    • 2. een maximale bouwhoogte hebben van 3,00 m.

6.2.2 Andere bouwwerken
  • a. lichtmasten en verkeersborden mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 10,00 m;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 m.
6.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
6.4 Afwijking van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor een openbare (nuts)voorziening met een grondoppervlakte van maximaal 25 m2 dat bestaat uit maximaal 1 bouwlaag en dat niet hoger is dan 3,00 m;
  • b. de bouw van andere bouwwerken voor een openbare (nuts)voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 15,00 m, zoals antennemasten, lichtmasten, kunstobjecten;
  • c. de bouw van een ander bouwwerk dan onder b. met een grondoppervlakte van maximaal 25 m2 dat niet hoger is dan 3,00 m.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is aan een aantal beperkingen gebonden.

De gronden en bouwwerken mogen niet:

  • a. worden gebruikt voor het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  • b. worden gebruikt voor detailhandel.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterberging en waterlopen;
  • c. het behoud en versterking van de natuurlijke en/of ecologische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden;

met de daarbijbehorende:

  • e. andere bouwwerken, bruggen en duikers en erven.
7.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Water' is aan een aantal regels gebonden.

7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

7.2.2 Andere bouwwerken

Een overig ander bouwwerk, zoals een brug, mag een bouwhoogte van maximaal 3,00 m hebben.

7.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met de daarbijbehorende:

  • b. gebouwen, overkappingen, andere bouwwerken, energievoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, tuinen, erven en parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal regels gebonden.

8.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. het aantal hoofdgebouwen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan één;
  • b. een hoofdgebouw mag:
    • 1. niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
    • 2. een goot- en bouwhoogte hebben die niet hoger is dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • c. anders dan onder a tot en met b is bepaald geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd mogen blijven.

8.2.2 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen:

  • a. op een afstand van 1,00 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. op een afstand van 1,00 m tot het openbaar toegankelijk gebied worden gebouwd;
  • c. in de perceelgrens worden gebouwd;
  • d. per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan:
    • 1. 50 m² bij een perceel kleiner dan 500 m²;
    • 2. 10% van de perceelsoppervlakte bij een perceel groter dan of gelijk aan 500 m² en kleiner dan 1.250 m²;
    • 3. 125 m² bij een perceel groter dan of gelijk aan 1.250 m²;
  • e. een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 m, of niet groter dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 m;
  • f. als het om vrijstaande bijgebouwen gaat een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 m en een bouwhoogte die niet groter is dan 5,00 m;
  • g. anders dan onder a. tot en met f. is bepaald geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het moment dat het ontwerp van dit plan ter inzage is gelegd, gehandhaafd mogen worden.
8.2.3 Overkappingen

Overkappingen mogen:

  • a. op een afstand van 1,00 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. een bouwhoogte van maximaal 2,70 m hebben;
  • c. per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 20 m² hebben.
8.2.4 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 1,00 m hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
    • 2. een bouwhoogte van maximaal 2,00 m hebben in andere gevallen;
  • b. een overige ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 6,00 m hebben.
8.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is ten behoeve van:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken, met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.

  • a. de gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor detailhandel;
  • b. de gronden mogen alleen worden gebruikt voor een aan-huis verbonden beroep of bedrijf als:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
    • 2. een rechtstreekse relatie bestaat tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
    • 3. geen gebruik plaats vindt dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet Milieubeheer;
    • 4. geen detailhandel of horeca plaatsvindt, met uitzondering van bed en breakfast;
    • 5. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
    • 6. geen reclame uitingen worden aangebracht.

Artikel 9 Woongebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, in de vorm van een woonhuis of woongebouw, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven;
  • b. een woonzorg-gebouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonzorg-gebouw';
  • c. gemeenschappelijke voorzieningen ondergeschikt aan de in sub a genoemde functies;

met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. energievoorzieningen;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. bouwwerken.
9.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming ‘Woongebied’ is aan een aantal regels gebonden.

9.2.1 Algemeen
  • a. binnen deze bestemming mag het gezamenlijk aantal woningen en zorgwoningen niet meer dan 133 bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal zorgwoningen niet meer dan 60 mag bedragen;
    • 2. het aantal woningen niet meer dan 73 mag bedragen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen ten hoogste 22 woningen als gestapelde woningen worden gerealiseerd in ten hoogste twee woongebouwen met een gezamenlijk oppervlakte van ten hoogste 1.200 m2;
  • c. er dient binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd;
  • d. voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een woning of zorgwoning wordt verleend dient te worden voldaan aan de eisen die zijn opgenomen in de beleidsregel 'Wet geluidhinder Beleidskader Geluid Vaststelling Hogere grenswaarde' van de gemeente Elburg.

9.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de maximale goot- en bouwhoogte van een hoofgebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7,00 m en 11,00 m, tenzij een ander goot- of bouwhoogte op de verbeelding is weergegeven;
  • b. de maximale bouwhoogte van een woonzorg-gebouw mag niet meer dan 11,00 m bedragen;
  • c. de maximale bouwhoogte van het woongebouw ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag niet meer dan 15,00 m bedragen;
  • d. de afstand van de naar de weg gekeerde gevel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen.
  • e. grondgebonden woonhuizen moeten worden voorzien van een kap met een helling tussen de of gelijk aan 20 en 60 graden.
  • f. er is niet meer dan 1 gebouw toegestaan ten behoeve van de in lid 9.1 onder c genoemde gemeenschappelijke voorzieningen. Van dit gebouw mag:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer dan 80 m2 bedragen,
    • 2. de goothoogte en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 4 m en 6 m bedragen;
  • g. de maximale inhoud en bouwhoogte van een openbare nutsvoorziening mogen niet meer dan respectievelijk 25 m3 en 3 m bedragen.

9.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten op ten minste 1,00 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke grondoppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op percelen bij woningen:
    • 1. kleiner dan 500 m2 mag niet meer bedragen dan 50 m2;
    • 2. groter dan of gelijk aan 500 m2 en kleiner dan 1.250 m2 mag niet meer bedragen dan 10% van de perceelsoppervlakte;
    • 3. groter dan of gelijk aan 1.250 m2 mag niet meer bedragen dan 125 m2;
    • 4. met dien verstande dat een aaneengesloten grondoppervlakte van 35 m2 van het achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder b.4 mag op een perceel kleiner dan 500 m2 in ieder geval een bijgebouw van 6 m2 worden opgericht;
  • c. de maximale goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,00 m, of niet meer dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m;
  • d. de maximale goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mogen niet meer dan respectievelijk 3,00 m en 5,00 m bedragen.

9.2.4 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen moeten op ten minste 1,00 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • a. de maximale bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 2,70 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag per hoofdgebouw niet meer dan 20 m² bedragen.

9.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,00 m bedragen;
  • b. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2,00 m bedragen
  • c. de maximale bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  • d. de maximale bouwhoogte van lichtmasten en verkeersborden mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
  • e. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • lid 9.2.3 onder a voor een afwijkende situering van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw.

9.3.2 Toetsingscriteria

De genoemde omgevingsvergunningen kunnen, onverlet het bepaalde in lid 9.3.1, uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. het uitzicht van woningen;
  • e. de verkeersveiligheid.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Strijdig gebruik

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • c. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • d. uitsluitend in het geval van grondgebonden woonhuizen mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor een aan-huis verbonden beroep of bedrijf als:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
    • 2. een rechtstreekse relatie bestaat tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
    • 3. geen gebruik plaats vindt dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet Milieubeheer;
    • 4. geen detailhandel of horeca plaatsvindt, met uitzondering van bed en breakfast;
    • 5. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
    • 6. geen reclame uitingen worden aangebracht;
  • e. het gebruik van de gronden zonder dat sprake is van voldoende watercompensatie. Van voldoende watercompensatie is sprake als wordt voldaan aan de volgende voorwaarde: per vierkante meter verhard oppervlak dient 60 mm waterberging te worden gerealiseerd binnen het plangebied van dit bestemmingsplan;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor minder dan 20% sociale huur. Dit percentage wordt berekend op het aantal woningen, niet zijnde zorgwoningen;
  • g. het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen anders dan door de bewoners zelf. Het gebruik als wijkcentrum of een daarmee vergelijkbare functie is niet toegestaan.

Artikel 10 Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het onder sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

10.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.2.3 uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 10.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen; of
  • d. bij de oprichting van het bouwwerk de ondergrond niet dieper dan 0,3 meter wordt geroerd.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de afmetingen van bouwwerken;
  • b. de situering van bouwwerken;
  • c. de inrichting en het gebruik van gronden;

indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 120 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur door middel van sleuven breder dan 0,80 m.

10.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend;
  • f. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.

10.4.3 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

10.4.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

10.4.5 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in lid 10.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

10.4.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie AMK' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken is aan een aantal beperkingen gebonden. De gronden mogen niet:

  • a. worden gebruikt voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • b. worden gebruikt voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  • c. worden gebruikt voor een seksinrichting;
  • d. worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat-en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen; gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 2. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen; mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Overschrijding bouwgrenzen
14.1.1 Ondergeschikte bouwdelen

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens maximaal 12 cm bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de voorgevelbouwgrens met maximaal 50 cm overschrijden;
  • d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met maximaal 1 m overschrijden;
  • e. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.

14.1.2 Afwijken van de algemene bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 14.1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met maximaal 1,50 m, indien het betreft:

  • a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken;
  • b. toegangen van bouwwerken;
  • c. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • d. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
  • e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • f. balkons en galerijen;
  • g. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • h. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  • i. kelderingangen en kelderkoekoeken.
14.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan met dien verstande dat:

  • a. dit plaatsvindt binnen de contouren van het hoofdgebouw;
  • b. voor bijgebouwen de maximale oppervlakte geldt welke is opgenomen in het plan, doch in totaal maximaal 75 m2 is toegestaan ongeacht gesitueerd binnen of buiten de contouren van het bijgebouw;
  • c. de maximale hoogte 3,00 m bedraagt;
  • d. specifieke gebiedskenmerken zich hier niet tegen verzetten (bijvoorbeeld in verband met geohydrologie of in historisch- / archeologisch belangrijke gebieden).
14.3 Parkeer-, laad- en losruimte
14.3.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernota , zoals deze geldt op het moment van inwerkingtreding van dit plan waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.

14.3.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

14.3.3 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Bijlage 1 Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in 14.3.1 en 14.3.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voorzover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

14.3.4 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 14.3.3 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig Bijlage 1 Parkeernota. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

14.3.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- of losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
14.4 Strijdig gebruik - functiewijziging met grotere parkeerbehoefte
14.4.1 Parkeerruimte
  • a. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernota, zoals deze geldt op het moment van inwerkingtreding van dit plan, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht worden genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.

14.4.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Bijlage 1 Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in 14.4.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voorzover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

14.4.3 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 14.4.2 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstige Bijlage 1 Parkeernota. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

14.4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen en de situering van de parkeerplaatsen ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%;
  • c. sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 't Harde - Hokseberg, van de gemeente Elburg.