direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Loddero 18
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BPL18009HMO-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Reinbouw Vastgoed BV heeft het plan om aan de Loddero op de locatie van een voormalige buurtsupermarkt in Doesburg vijf woningen te realiseren.

De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Loddero 18 in Doesburg. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18009HMO-VA01_0002.png"

Plangebied en omgeving (bron: OpenStreetMaps)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt net ten oosten van het historische centrum en de vestingwallen van Doesburg. Het maakt deel uit van de wijk Molenveld, een wijk die in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw is gebouwd. De wijk bestaat uit voornamelijk twee-onder-een-kap- en rijenwoningen. Door de relatief brede wegen, veelal begeleid door bomen en de aanwezigheid van water heeft de wijk een ruim opgezet en groen karakter.

De Loddero bestaat als weg al veel langer. Vanaf de Kraakselaan gezien vormt de bebouwing aan de Loddero een wand met diverse karakteristieke 18-eeuwse woningen, afgewisseld door bebouwing van recentere datum. De bebouwing langs het noordelijke deel van de Loddero bestaat uit reguliere twee-onder-een kapwoningen. De omgeving heeft een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit, die wordt bepaald door de Hessengracht met bijbehorende groenstructuur.

Het plangebied ligt op de hoek van de Loddero en de Molenveldsingel. Hier was in het verleden een buurtsupermarkt gevestigd. De bebouwing dateert uit de jaren '50. Naast de winkel met bovenwoning staat nog een grote schuur. Het grootste deel van het terrein is verhard.

Ten oosten van het plangebied staan woningen van recenter datum. Hier heeft

het terrein van de voormalige tennisbaan en school in de jaren rond de eeuwwisseling een herbestemming met woningbouw gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18009HMO-VA01_0003.png" Luchtfoto van het plangebied (rode kader) (GoogleMaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18009HMO-VA01_0004.png"

Aanzicht op het plangebied vanaf de Loddero (Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Binnen het plangebied worden vijf woningen ontwikkeld, drie woningen aan de Loddero en twee op het achterterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18009HMO-VA01_0005.png"

Stedenbouwkundige inpassing nieuwe woningen in de omgeving (ReinBouw)

2.2.1 Loddero

Programma

Binnen dit deelgebied worden maximaal drie woningen gerealiseerd waarvan twee woningen onder één kap worden gebouwd en één vrijstaande woning.

Massa

Ten aanzien van de massa van de bebouwing zijn de volgende beeldkwaliteitseisen gesteld;

  • de woningen hebben een eenvoudige hoofdvorm; uitgevoerd in twee lagen met kap;
  • de woningen hebben een wisselende oriëntatie waarbij of de langsgevel of de kopgevel naar de straat is gericht; daarbij wisselt ook de kaprichting; maximale goothoogte 3,5 meter aan de zijde Loddero en maximale nokhoogte 10 meter.

Voorgevelrooilijn en zijdelingse perceelsgrenzen

Bebouwing ligt met de voorgevel gericht op de openbare buitenruimte. De afstand van de voorgevel tot de openbare buitenruimte is minimaal 1,8 meter. De woningen staan vrij van beide zijdelingse perceelsgrenzen zonder het beeld van de wand te verstoren.

2.2.2 Het achterterrein

Programma 

Het programma van het achterterrein bestaat uit twee vrijstaande woningen, met de topgevel gericht naar het water.

Massa

De woningen hebben een eenvoudige hoofdvorm en vormen een gezamenlijke ensemble, met een maximale goot- en nokhoogte van 3,5 en 10 meter. De hoofdmassa van de woningen bestaat uit maximaal twee lagen met kap; geen blinde gevels op de koppen maar een verbijzondering door de kopgevel te behandelen als een voorgevel. De woningen hebben een dak met de nok loodrecht op de straat.

Voorgevelrooilijn

Bebouwing ligt met de voorgevel gericht op de openbare buitenruimte. De voorgevelrooilijn ligt gelijk of achter de zijgevel van de woning op de hoek van de Loddero.

Voor een nadere beschrijving van de stedenbouwkundige inpassing, zie bijlage 1.

De drie woningen aan de Loddero worden direct ontsloten op deze weg. Voor de twee woningen aan de achterzijde wordt een nieuwe ontsluiting aangelegd. Om dit mogelijk te maken wordt een strook grond van de gemeente aangekocht. Hierover is reeds overeenstemming bereikt met de gemeente Doesburg.

Voorliggend plan biedt een goede mogelijkheid om de locatie weer toekomstbestendig te maken door een passende woonfunctie aan het plangebied toe te voegen. De nieuwe bebouwing zorgt er tevens voor dat het bebouwingslint langs de Loddero logischerwijs wordt verlengd waarbij recht wordt gedaan aan de (historische) karakteristiek van de omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Rijksbeleid staat de uitvoer van voorliggend plan niet in de weg.

Ladder duurzame verstedelijking

Uit jurisprudentie blijkt dat er pas sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. In onderhavig plan worden drie nieuwe woningen toegevoegd (het geldend bestemmingsplan laat nu al 2 woningen toe, zie paragraaf 3.4) in bestaand stedelijk gebied. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Planspecifiek

Gelet op de beperkte omvang van het plan hoeft het niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1).

3.3 Regionaal beleid

Het recept van de Liemerse Woonagenda 2017-2027

De samenwerkende gemeenten Doesburg, Duiven, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben op 3 oktober 2017 de Woonagenda 2017-2027 vastgesteld.

In de Woonagenda voor de Liemers zijn de gemeenschappelijke behoefte en doelstellingen met betrekking tot het kwalitatieve en kwantitatieve woningaanbod geformuleerd. De doelstellingen worden concreter gemaakt in zeven uitgangspunten, te weten:

  • 1. Meer en meer nadruk op transformatie;
  • 2. Prioriteit bij inbreiding en afbouwen van de capaciteit op uitleglocaties;
  • 3. Inzetten op verduurzaming en vernieuwing van de woningvoorraad;
  • 4. Inzetten op flexibiliteit en kleinschalige invullingen;
  • 5. Maatwerk per kern bij het aanvullend woningaanbod;
  • 6. Inspelen op veranderingen met flexibel en tijdelijk woningaanbod;
  • 7. Ruimte bieden aan goede woningbouwplannen.

Volgens de Woonagenda is er in de gemeente Doesburg tussen 2017-2027 behoefte aan 142 extra woningen. Binnen de behoefte zijn gemeenten vrij om woningbouwplannen toe te staan en te ontwikkelen waarbij de kwalitatieve uitgangspunten gehanteerd worden. Van deze 142 woningen zijn er 68 reeds vastgelegd in bestemmingsplannen (harde plancapaciteit).

Woningbouwinitiatieven van minder dan 5 woningen hoeven niet speciaal getoetst te worden aan het woningbouwprogramma, maar kunnen zonder meer toegevoegd worden.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden drie nieuwe woningen aan de woningvoorraad toegevoegd, naast de twee woningen die volgens het huidige bestemmingsplan al zijn toegelaten. Het plan valt daarmee in de categorie kleine plannen (minder dan 5 woningen) waarvoor geen aparte toetsing nodig is.

In voorliggend plan wordt een voormalige, niet levensvatbare buurtsupermarkt gesaneerd ten behoeve van woningbouw. Er is sprake van transformatie en inbreiding, twee uitgangspunten uit de Woonagenda.

Het initiatief is uitvoerbaar binnen de Woonagenda 2017-2027.

3.4 Gemeentelijk beleid

Nota ruimtelijke kwaliteit Doesburg 2017

De Nota ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Doesburg vormt de basis voor het kwaliteitsbeeld van de gemeente voor de publieke ruimte. Binnen deze Nota wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden in de kern. Het plangebied valt in het deelgebied "Molenvelden". Hieronder worden de algemene ambities en ambities voor de straten en bebouwing opgesomd.

Molenvelden is de eerste grote uitbreidingswijk van Doesburg. De wijk ligt tussen de oude vestingwerken rond de binnenstad en de Hoge en Lage Linies. Het zuidelijk deel van de wijk is traditioneel van opzet, terwijl in Noordelijk Molenveld de invloed van de moderne stedenbouw herkenbaar is. Het plangebied behoort tot het Noordelijk Molenveld.

Kenmerkend voor het Noordelijk Molenveld is een meer ruimere verkaveling en een meer open stedenbouwkundige opzet. Er is meer variatie in het bebouwingsbeeld dan Zuid Molenveld.

Beeldbepalend voor de buurt is de Molenveldsingel, een mooie brede gracht met bomen erlangs, die doorloopt naar de vestingsgordel. In de Nota worden twee ambities genoemd: het behoud en versterking van het landschappelijk kader, waar het groene karakter van de vestingsgordel onderdeel van uitmaakt, en het behoud van de samenhang in stedenbouw en architectuur beeld.

  • Behoud en versterking van het landschappelijk kader: Het groene karakter van de randen van het Noordelijk Molenveld (vestinggordel, grondlichaam provinciale weg, Hoge Linies), dat via de Molenveldsingel doordringt in de wijk, optimaal beleefbaar en bruikbaar maken vanuit de wijk.
  • Behoud samenhang in stedenbouw en architectuurbeeld, monotoon beeld verlevendigen door individuele toevoegingen: Het gaat erom dat elementen, die belangrijk zijn voor de samenhang van straatwanden en buurtjes, behouden blijven. Per straat/architectuur zoveel mogelijk dezelfde accessoires en toevoegingen (o.a. dakopbouw, pui-indeling etc.) op basis van goedgekeurde trendsetters. Hagen langs voortuinen en zijtuinen dragen bij aan het groene beeld en de samenhang. Daarbinnen kunnen individuele toevoegingen het van oorsprong wat monotone beeld verlevendigen.

Planspecifiek

In paragraaf 2.2 en het daarbij behorende stedenbouwkundige inpassingsplan uit bijlage 1 is toegelicht op welke wijze het plan wordt ingepast in de omgeving. Daaruit blijkt dat met betrekking tot massa en architectuur wordt aangesloten op omliggende woningen. Tevens wordt door materiaalgebruik en groene afscheidingen aangesloten op het groene karakter van de omgeving en de vestingsgordel. Het initiatief sluit daarmee aan op het Nota ruimtelijke kwaliteit Doesburg 2017.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ''Molenveld en De Ooi'', vastgesteld door de gemeente Doesburg op 30 maart 2017. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18009HMO-VA01_0006.png"

Uitsnede van het bestemmingsplan ''Molenveld en De Ooi'' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied liggen de enkelbestemmingen Detailhandel, Wonen, Tuin en Groen. Binnen de bestemming Detailhandel was ook een bedrijfswoning toegestaan. In het oostelijk deel van het plangebied was de mogelijkheid opgenomen om een nieuwe woning te bouwen, maar hiervan is geen gebruik gemaakt.

Met voorliggend plan worden derhalve 3 nieuwe woonbestemmingen toegevoegd ten opzichte van de huidige planologische regeling.

Daarnaast geldt ook het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009'. Hierin is het verreweg het grootste deel van het plangebied aangegeven als ''specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden binnenstad hoog'', wat inhoudt dat het verboden is om zonder vergunning van Burgermeester en Wethouders bodemingrepen uit te voeren groter dan 25 m² en dieper dan 0,3m.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Met oog op het toekomstig functiegebruik van het plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 2 toegevoegd. Op basis van het bodemonderzoek wordt ter hoogte van 2 boorpunten vervolgonderzoek aanbevolen vanwege de vastgestelde verontreiniging met zink.

Overigens is de bodemkwaliteit voldoende. Indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 78889 (aan de Coehoornsingel ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   18,4 µg/m3   17,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Met voorliggend plan kunnen vijf nieuwe woningen worden gebouwd, deels ter vervanging van bestaande woningen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, zeker wanneer in ogenschouw wordt genomen dat de vestiging van een supermarkt - met bijbehorende verkeersbewegingen - onmogelijk wordt gemaakt. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden drie nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan het plangebied toegevoegd. De Loddero is een rustige weg waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is derhalve niet nodig.

Het plangebied ligt wel binnen de geluidzone (200 m) van de Kraakselaan, die op circa 125 meter ten zuiden van de nieuwe woningen ligt en een maximumsnelheid kent van 50 km/u. Om te bepalen wat het effect van deze weg is op de toekomstige woningen, is een akoestische berekening gemaakt op basis van verkeerscijfers zoals gebruik voor plan “Herontwikkeling De Ark”. De berekening is als bijlage 3 toegevoegd. De belangrijkste conclusie is dat er sprake is van een maximale geluidsbelasting van 42 dB door het verkeer afkomstig van de Kraakselaan. Daarmee blijft de geluidbelasting onder de wettelijk bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Geconcludeerd kan worden dat de toekomstige woningen geen geluidshinder ondervinden als gevolg van wegverkeerslawaai en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het plangebied ligt niet binnen geluidzones van industrielawaai of spoorwegen

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied liggen een begraafplaats (op ruim 50 meter ten westen) en een sportzaal (op circa 70 meter ten zuiden). De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' hanteert een richtafstand van 10 meter voor de begraafplaats op basis van aspect geluid en 50 meter voor een sporthal, ook op basis van het aspect geluid. In beide gevallen ligt de bron verder van de planlocatie af dan de bijbehorende richtafstand. Geconcludeerd kan worden dat binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat vanuit milieuzonering. Er is geen sprake van dat omliggende bedrijven door dit plan in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18009HMO-VA01_0007.png"

Uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)

Op basis van voorgaande afbeelding is op te maken dat binnen een straal van 700 meter geen inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn, die een belemmering zouden kunnen vormen voor het plan. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn daarmee geen risicobronnen aan te wijzen die van invloed zijn op de planontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan waterschap Rijn en IJssel

Voor stedelijke gebieden is het beleid van het waterschap erop gericht zoveel mogelijk schoon verhard oppervlak af te koppelen van de riolering. Dit kan door het hemelwater te infiltreren in de bodem of vertraagd af te voeren naar oppervlaktewater. Het water afkomstig van bijvoorbeeld de daken van woningen kan op de kavel zelf infiltreren of via de openbare ruimte afgevoerd worden naar een infiltratie voorziening of open water.

Planspecifiek

Aan de hand van de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
1. Nee
2. Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap?  
1. Ja
2. Nee
3. Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Ja
2. Ja
3. Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee
2. Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   1. Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
1. Nee
2. Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Ja
2. Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee  

Merendeel van de thema's uit de watertoetstabel zijn niet van toepassing voor het plangebied.

Afvalwater

Met de bouw van 3 extra woningen zal de hoeveelheid afvalwater iets toenemen, evenals het verhard oppervlak. Het afvalwater kan naar verwachting zonder problemen door de bestaande riolering worden verwerkt.

Waterberging

In de bestaande situatie is het terrein reeds voor een groot deel bebouwd c.q. verhard. Om te bepalen hoeveel de verharding toeneemt is een aanname gedaan van de toekomstige hoeveelheid bebouwing en verharding. In onderstaande tabel zijn de huidige en de verwachte oppervlakten aan bebouwing en verharding weergegeven. Met voorgenomen plan zal de hoeveelheid verhard oppervlak per saldo naar verwachting iets toenemen.

Bestaande situatie   Nieuwe situatie  
Bebouwing   400 m²   Woningen en bijgebouwen   600 m²  
Verharding   550 m²   Ontsluitingsweg   200 m²  
    Overige verhardingen   350 m²  
Totaal   950 m²     1150 m²  

De voorkeur gaat uit naar de berging van hemelwater op eigen terrein. De hoeveelheid hemelwaterberging die er gerealiseerd dient te worden, is afhankelijk van de toename van het verhard oppervlak. De berekening ziet er dan als volgt uit:

Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04 = 200 * 0,04 = 8 m3.

De voorkeur gaat er naar uit om het hemelwater te infiltreren in de bodem. Of dit mogelijk is, is afhankelijk van de bodemkwaliteit. Uit bodemonderzoek (zie paragraaf 4.1.1) is gebleken dat er een plaatselijke verontreiniging aanwezig is. Dit zal eerst verder onderzocht dan wel gesaneerd worden alvorens de definitieve wijze van waterberging/-afvoer wordt bepaald.

Een ander optie is het hemelwater af te voeren naar het oppervlaktewater. In de directe nabijheid is oppervlaktewater aanwezig langs de Molenveldsingel en in de Hessengracht. Deze watergangen zijn in beheer van het waterschap en hierop is de Keur van toepassing. Dit betekend dat wanneer er geloosd gaat worden op de watergangen hiervoor een watervergunning moet worden aangevraagd.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

In het kader van voorliggend plan is een Quickscan Flora & Fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 4 toegevoegd. Omdat niet kon worden uitgesloten dat een aantal beschermde soorten voorkomen in het plangebied, heeft er vervolgonderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van de Steenmarter, Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen (zie bijlage 5). Gebleken is dat het plangebied geen betekenis heeft voor de eerste drie soorten. Wel zijn er in het plangebied foeragerende vleermuizen en baltsende mannetjes van de Gewone dwergvleermuis aangetroffen. De grootste concentratie foeragerende vleermuizen werd aangetroffen langs het water aan de Molenveldsingel. Het plan zal niet leiden tot negatieve effecten op de aanwezige vliegroutes en foerageergebieden.

Vanwege de baltsende vleermuizen kan de aanwezigheid van één of twee paarverblijven in de aanwezige bebouwing niet worden uitgesloten. Kraamkolonies of zomerverblijfplaatsen zijn niet aangetroffen.

Er dient een ontheffing op de Wet Natuurbescherming aangevraagd te worden ten aanzien van twee te verdwijnen paarverblijfplaatsen. Om deze paarterritoria van de Gewone dwergvleermuis in stand te houden wordt een aantal mitigerende en/of compenserende maatregelen geadviseerd in de vorm van het plaatsen van tijdelijke vleermuiskasten voorafgaand aan de werkzaamheden en het opnemen van permanente vervangende verblijfplaatsen in de nieuwbouw.

De geconstateerde paarterritoria zijn gerelateerd aan de bestaande gebouwen op het terrein. Voordat deze gebouwen mogen worden gesloopt dient de ontheffing van de Wet natuurbescherming te zijn verleend. In de ontheffing kunnen voorwaarden opgenomen voor behoud van de verblijfplaatsen.

Mits aan deze voorwaarden is voldaan is het initiatief uitvoerbaarheid op het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De twee-onder-een-kapwoningen aan de Loddero worden rechtstreeks op deze weg ontsloten. Voor de drie vrijstaande woningen wordt een ontsluiting aangelegd langs de Molenveldsingel, die eveneens aansluit op de Loddero. De Loddero kan de beperkte toename van verkeersbewegingen goed aan.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een ontwikkelingsovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat er binnen het plangebied minimaal 10 parkeerplaatsen worden aangelegd. Op de percelen is, mede door de lange opritten van de toekomstige woningen, voldoende ruimte aanwezig voor dit aantal parkeerplaatsen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Doesburg is een historische stad met een lange cultuurhistorie, mede omdat Doesburg onderdeel heeft uitgemaakt van het Hanzenetwerk. De verschillende periode uit haar geschiedenis zijn goed te herkennen in het stadsbeeld. De uitdaging bij het bouwen aan deze stad is om nieuwe kwaliteiten toe te voegen, met respect voor bestaande historische en landschappelijke kwaliteiten.

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Doesburg wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie. Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch relevante objecten aanwezig. Wel ligt het plangebied aan de rand van de vestingsgordel. Van belang voor de vestingsgordel is het optimaal leefbaar en bruikbaar maken van deze gordel vanuit de wijk.

Het plan draagt hieraan bij doordat het bebouwingslint aan dit deel van de Loddero door de nieuwbouw logischerwijs wordt afgerond. De bouw- en goothoogte van de nieuwe woningen versterken dit effect door aan te sluiten op de bouw- en goothoogte van de overige woningen aan de Loddero. Tevens is er door het plan sprake van een sterkere profilering van de Molenveldsingel door de drie vrijstaande woningen met de voorzijde naar deze singel te projecteren.

Archeologie

De archeologische waarden zijn vastgelegd in het bestemmingsplan ''Archeologie Doesburg 2009''. Over een groot deel van het plangebied ligt de gebiedsaanduiding ''specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden binnenstad hoog''. Bij ontwikkelingen die een oppervlakte beslaan groter dan 25 m² en dieper dan 0,3 m is nader onderzoek naar de archeologisch waarden verplicht.

Ten behoeve van voorliggend plan is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek. Het rapport is als bijlage 6 toegevoegd.

Op basis van dit onderzoek blijkt dat binnen het plangebied verschillende potentiële archeologische niveaus aanwezig zijn:

  • Het oudste niveau wordt gevormd door de oeverafzettingen van de Oude IJssel, die vanaf de Bronstijd aantrekkelijk voor bewoning zijn geweest.
  • Ten westen van het plangebied ligt een terrein van archeologische waarde (AMK-terrein) in verband met de vestingwerken van Doesburg. Hier zijn vermoedelijk restanten van het grachttalud uit de 17e eeuw binnen het plangebied aanwezig.
  • Het plangebied heeft eeuwen deel uitgemaakt van een tuinencomplex naast de vestingwerken uit de 17e eeuw. Sporen van bewoning uit de periode Late Middeleeuwen - Midden-Nieuwe Tijd wordt op basis van historisch kaartmateriaal niet verwacht.

Geadviseerd wordt om een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Dit kan worden uitgevoerd als een verkennend/karterend booronderzoek dat als doel heeft de bodemopbouw en de mate van intactheid van de bodem vast te stellen en de aan- of aanwezigheid van een vindplaats vast te stellen. De noodzaak van een gravend (vervolg)onderzoek wordt mede bepaald door de aard en diepte van de geplande ingrepen in relatie tot de diepteligging van de archeologische niveaus.

Het initiatief is uitvoerbaarheid vanuit het aspect cultuurhistorie. De dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' (bestemmingsplan "Archeologie Doesburg 2009") blijft gehandhaafd. Na vervolgonderzoek kan het bevoegd gezag een selectiebesluit nemen over de omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

De afspraken met betrekking tot planschade zijn vastgelegd in de ontwikkelingsovereenkomst behorende bij dit plan. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan sluit in systematiek aan op het geldende bestemmingsplan “Molenveld en De Ooi” (vastgesteld d.d. 30-03-2017). In voorliggend plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Wonen, waarbij woningen gebouwd dienen te worden binnen het bouwvlak. Met aanduidingen is de maximale groot- en bouwhoogte en het type woning dat gebouwd mag worden aangegeven. In bijlage 7 van de toelichting is een door de Kamer van Koophandel opgestelde lijst met vrije beroepen opgenomen die in beginsel mogelijk zijn binnen de gronden met de bestemming 'Wonen'. In de regels van het vigerende bestemmingsplan ''Molenveld en De Ooi'' is in paragraaf ''5.2 Bestemmingen'' wordt de precieze werking van de lijst nader toegelicht.
  • Tuin, aan de voorzijde van de woningen.
  • Verkeer, ten behoeve van de ontsluiting van de woningen aan de Molenveldsingel.

Binnen de woonbestemming is een verbodsbepaling opgenomen dat er niet mag worden gesloopt zonder dat is zekergesteld dat het ecologisch functioneren (i.c. het behoud van paarterritoria van de Gewone dwergvleermuis) behouden blijft. In de praktijk betekent dit dat er een ontheffing van de Wet natuurbescherming moet zijn verleend vóórdat de gebouwen mogen worden gesloopt. In de ontheffing kunnen voorwaarden voor mitigerende maatregelen worden opgenomen voor behoud van de verblijfplaatsen van vleermuizen.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. De bestemmingsplannen 'Archeologie' en 'Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden o.g.v. artikel 4 van bijlage II Bor' blijven van kracht voor het plangebied.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Gelderland en het waterschap Rijn en IJssel.

De provincie Gelderland geeft aan dat het plan past binnen de afspraken van de Liemerse Woonagenda. Voorts wordt gevraagd om meer inzicht te geven in de duurzaamheids- en klimaatadaptieve maatregelen van het plan. Het plan betreft een transformatie van een binnenstedelijke locatie en past in het streven van zuinig ruimtegebruik. Uitgangspunt voor het plan is een gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater en berging/vertraagd afvoeren van hemelwater op eigen terrein. In paragraaf 4.2 wordt daarop ingegaan. Voorts worden in een overeenkomst tussen gemeente ontwikkelaar afspraken gemaakt over gasloos bouwen en energiezuinig bouwen. Dit heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

Het waterschap heeft in haar reactie aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar de infiltratie van hemelwater, maar dat gelet op de conclusies van het bodemonderzoek de haalbaarheid hiervan nader onderzocht moet worden. Er wordt nader onderzoek gedaan naar de aard en omvang vn de verontreiniging. De wijze waarop de waterberging/-afvoer wordt uitgevoerd wordt in overleg met het waterschap nader uitgewerkt.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt er geen afzonderlijke inspraakprocedure doorlopen. De buurt wordt door de initiatiefnemer geïnformeerd over het plan.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 september tot en met 24 oktober 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen. In de Zienswijzennota, die in bijlage 8 is opgenomen, zijn de zienswijzen samengevat en van een antwoord voorzien.

De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het plan: het bouwvlak van de dubbele woning aan de zijde van de Loddero is twee meter naar achteren verplaatst. Daarnaast is er een kleine aanpassing van de plangrens aan de noordwestzijde van het plangebied doorgevoerd.