Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Landgoed De Wellen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.tam0004-ont1 |
behorende bij TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Landgoed De Wellen
Stichting GGNet gaat op het terrein aan de Deventerstraat 459 in Apeldoorn haar zorgactiviteiten gefaseerd afbouwen. Het terrein van GGNet is onderdeel van de wijk Zuidbroek en wordt gezien als een belangrijke locatie binnen het stedelijk gebied van Apeldoorn met vele kwaliteiten.
GGNet heeft de gronden en opstallen verkocht aan BPD Bouwfonds Gebiedsontwikkeling (verder: BPD). BPD heeft voorafgaand aan de aankoop de ontwikkelvisie 'Well' opgesteld voor de herontwikkeling van het terrein. De visie van BPD bouwt voort op de visie die door Buro Lubbers, voor GGNet, is opgesteld. De visie van BPD d.d. 14 januari 2022, als bijlage 1 toegevoegd aan deze motivering, geldt als basis voor het stedenbouwkundigplan, waarop dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd. Het plan biedt het kader voor woningbouw met op beperkte schaal andersoortige functies, met behoud van de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Er is ruimte voor maximaal 300 woningen, waarvan 35% in de categorie sociale woningbouw en 65% vrije sector. Er zullen zowel grondgebonden als gestapelde woningen worden gerealiseerd, zodat bijgedragen wordt aan de woningbehoefte van Apeldoorn. Om woningbouw en andere functies mogelijk te maken moet het geldende planologische kader op de locatie worden gewijzigd.
Het besluitgebied betreft de gronden in Apeldoorn-Noordoost. Aan de noordzijde wordt het besluitgebied globaal begrensd door de Terwoldseweg, tussen de nummers 6 en 74. De westzijde wordt begrensd door het perceel Terwoldseweg 6 en de woningen van de wijk Sprenkelaar. De grens aan de zuidzijde kan worden getrokken door de Deventerstraat (N344), gerekend vanaf Deventerstraat 445 tot aan de rotonde in oostelijke richting. De oostzijde van het besluitgebied wordt globaal gevormd door de voormalige toegangsweg vanaf de rotonde tot aan het voormalige sportveld. De grens wordt vervolgd aan de oostzijde van het sportveld en loopt tot aan de bebouwing (woningen) van de Terwoldseweg. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het besluitgebied rood omkaderd weergegeven.
Afbeelding 1.1 Begrenzing besluitgebied 'Landgoed De Wellen' (Bron: eigen bewerking)
Het besluitgebied valt binnen het omgevingsplan 'Gemeente Apeldoorn' De regels zijn uitgewerkt in het bestemmingsplan 'Zuidbroek'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 27 april 2006. Het terrein heeft hoofdzakelijk de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden', waarbij het terrein aan zowel de westkant als de zuid- en de oostkant een bestemming 'Groenvoorzieningen' heeft. Het gebied met de voormalige sportvelden heeft de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken'. De maatschappelijke bestemming wordt doorkruist door een hoofdwaterstelsel. Het besluitgebied heeft ook aan de zuidwestkant aansluitend op de Deventerstraat nog een bestemming 'Bijzondere Woondoeleinden' en tot slot een vrijstaande woning, vallend onder de bestemming 'Woondoeleinden'. Verder kent het besluitgebied verschillende bijzondere bomen en vlakken met bijzondere bomen, langzaamverkeersroutes en een wegenstructuur. Op onderstaande afbeelding 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven met bijbehorende legenda (afbeelding 1.3).
Afbeelding 1.2 uitsnede geldend planologisch kader 'bestemmingsplan Zuidbroek', besluitgebied rood omlijnd (indicatief)
Afbeelding 1.3 Gedeelte van de legenda van het 'bestemmingsplan Zuidbroek'
Op het besluitgebied is eveneens van toepassing het plan Zuidbroek wijziging 4, vastgesteld 27 april 2006. Dit plan heeft echter geen werking op het besluitgebied en ziet op een locatie elders in de wijk Zuidbroek. Verder is het plan Zuidbroek herziening 2 van toepassing. Het plan regelt de aanpassing van goothoogte aan-, uit- en bijgebouwen bij woningen, vastgesteld 16 februari 2012. Verder geldt ook het bestemmingsplan Parapluherziening begeleid wonen analoge plannen, vastgesteld 17 januari 2019. Het bestemmingsplan schrapt de beperkende bepaling van de zogenaamde twee-woningenregeling, die verdergaande extramuralisering in de weg staat.
De overige algemene plannen die over het algemeen het hele gemeentelijke grondgebied betreffen zijn in onderstaand schema weergegeven.
Plannaam | Datum vaststelling |
Parapluherziening parkeren | 21 maart 2019 |
Standplaatsen voor woonwagens en kermisexploitanten (voorbereidingsbesluit) | 8 november 2022 |
Omgevingsplan gemeente Apeldoorn | 1 januari 2024 |
TAM-voorbereidingsbesluit voorbereidingsregels kamerverhuurpanden | 4 april 2024 |
De motivering van de wijziging van het omgevingsplan voor Landgoed De Wellen is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie op de planlocatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante rijksbeleid, de rijksinstructieregels, provinciaal, regionaal en gemeentebeleid behandeld. Tevens wordt ingegaan op het relevante waterschapsbeleid. Hoofdstuk 4 behandeld de aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving en het milieu. In hoofdstuk 5 staat het juridisch kader van dit TAM-omgevingsplan beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van dit TAM-omgevingsplan uiteengezet.
De beschrijving van de bestaande situatie in paragraaf 2.1 is hoofdzakelijk afkomstig uit de ontwikkelvisie die is opgesteld door Buro Lubbers in opdracht van GGNet. In paragraaf 2.2, de toekomstige situatie, wordt de visie van BPD uiteengezet. Deze visie vormt de basis voor het stedenbouwkundigplan en daarmee voor dit TAM-omgevingsplan.
Het landgoed Hohenheim is in 1847 gesticht door de Deventenaar J.P.G. Moorrees. Het bestond toen nog uit woeste grond bestaande uit heide en moeras. In eerste instantie werd er een modelboerderij gebouwd met stallen en een kapitale villa. De villa bestaat nog steeds, maar de modelboerderij is inmiddels verdwenen. De ontwikkeling ging voort en uiteindelijk werden er 12 boerderijen gebouwd. In 1902 is het landgoed verkocht aan de pachters en heeft versnippering plaatsgevonden. Het resterende gedeelte werd in 1925 verkocht aan de broeders Penitenten. Het landgoed wordt gekenmerkt door strakke lanen en een slingerende toegangslaan aan de westzijde. Het zuidelijk deel met de prominente vijver, heeft kenmerken van de Engels landschapsstijl.
Afbeelding 2.1 Historisch beeldmateriaal vanaf 1925 (bron: Ontwikkelvisie Buro Lubbers)
Zoals gesteld werd in 1925 het landgoed verkocht en omgezet naar een gesticht voor Rooms Katholieke krankzinnigen. In de periode tot 1967 zijn diverse gebouwen gerealiseerd onder architectuur van Jan van Dongen jr. De gebouwen zijn ontworpen in de Delftse school. In 1938 werd een kapel toegevoegd aan de gebouwen.
Binnen de instelling vormde arbeidstherapie een belangrijk onderdeel van de behandeling. Verschillende gebouwen zijn op het terrein hiervoor gebouwd, onder meer een mattenmakerij, een drukkerij en een timmerwerkplaats. De voorzieningen zijn mede in stand gehouden door de patiënten, waardoor de instelling grotendeels zelfvoorzienend was. De ontwikkelingen vonden hoofdzakelijk plaats aan de zuidzijde van het terrein, ten zuiden van de wetering. Het gaat hierbij om onder andere een Kapel, Lambertus, Gerardus, Keuken, Bakkerij, Badhuis, Serre en School.
Na 1980 vonden de uitbreidingen met name plaats aan ten noorden van de wetering in de vorm van paviljoens. Hierbij blijft het landschap er omheen niet heringericht, met uitzondering van de afwateringssloten. De formele tuin verandert in een parkachtige setting en krijgt meer het karakter van een Engelse landschapstuin, zoals de oorspronkelijke tuin bij de villa.
Afbeelding 2.2 Historisch beeldmateriaal periode na 1980 (bron: Ontwikkelvisie Buro Lubbers)
In de gebouwen is op dit moment nog gevestigd het Psychiatrisch Centrum GGNet. Vastgesteld kan worden dat een deel van de gebouwen ten zuiden van de wetering zijn gesloopt en vervangen door paviljoengebouwen. Het gehele terrein heeft een parkachtige setting met gras en bosschages, waterpatijen en dierenweiden. Het terrein heeft geen formele tuinen meer. De eerdere lanenstructuur is versnipperd en de padenstructuur is deels verdwenen. Ook de westelijke entree van het terrein aan de Deventerstraat is verdwenen.
Het besluitgebied betreft niet het gehele terrein van Psychiatrisch Centrum GGNet. Het meest westelijke deel van het terrein behoort tot het besluitgebied. Het terrein wordt vrijwel in het midden doorsneden door de Kleine Wetering. Op het terrein zullen het landhuis en de werkplaats behouden blijven. Deze zijn vanuit cultuurhistorisch perspectief waardevol. Het landhuis en de werkplaats worden geïntegreerd in de nieuwbouw die op het terrein gaat plaatsvinden. De gronden voor het landhuis blijft als tuin met vijver in stand gehouden.
De velden met gebouwen ten noorden van de Kleine Wetering worden ingezet voor woningbouw. De woonvelden worden met elkaar verbonden door een ontsluitingsweg, die zoveel mogelijk gebruik maakt van de bestaande wegenstructuur binnen het gebied.
De twee beplantingsstructuren bepalen het karakter van het besluitgebied. In eerste aanleg de restanten van de historische lanen als structuurdragers. In tweede instantie de bosschages van bomen en een struiklaag die het gebied in feite omkaderd. Verder staan er verspreid over het gebied een aantal solitaire bomen en bomen in kleine groepen verspreid over het terrein. In onderstaande afbeelding is de groenstructuur weergegeven.
Afbeelding 2.3 Beplantingsstructuur besluitgebied Landgoed De Wellen (bron: Ontwikkelvisie Buro Lubbers)
Het terrein is in eerste aanleg toegankelijk via de Deventerstraat. Er is een tweede mogelijkheid via de Terwoldseweg waar gebruik wordt gemaakt van een slagboom. Het terrein heeft geen heldere structuur, waardoor er meer verkeersbewegingen naar en op het terrein noodzakelijk zijn. Parkeren vindt verspreid plaats bij vrijwel ieder gebouw. De historische lanen worden voornamelijk door fietsers en voetgangers gebruikt en zijn op sommige plaatsen beperkt geschikt voor ontsluiting auto's.
Afbeelding 2.4 Ontsluiting en parkeren (bron: Ontwikkelvisie Buro Lubbers)
Ten behoeve van de ontwikkeling van landgoed de Wellen is vooraf een Ontwikkelingsvisie opgesteld om meer sturing te geven aan de inrichting van het besluitgebied. Door BPD is op basis hiervan een meer uitgewerkte Ontwikkelvisie 'WELL.' opgesteld, die in het kader van de verkoopprocedure van het Landgoed De Wellen is ingediend. Binnen dit hoofdstuk komen de verschillende elementen die hierbij een rol hebben gespeeld aan de orde. De volledige visie is als bijlage 1 aan deze motivering toegevoegd. Bij het opstellen van de visie is aansluiting gezocht bij de verschillende gemeentelijke beleidskaders.
Als uitgangspunt is gekozen om vooraf geen vast aantal woningen te kiezen, maar de aantallen passend te maken binnen het uitgangspunt 'wonen in het landschap'. BPD noemt dit in haar visie het te realiseren landschap, waarin de woningen te gast zullen zijn. Bij de verdeling van de woningen is als uitgangspunt gekozen 35% sociaal en 65% (middel)duur, waarbij de verdeling middelduur en duur flexibel kan worden ingevuld.
Gemeenschappelijk woonlandschap
Met de ontwikkelingsvisie 'WELL.' wordt een woonlandschap gerealiseerd met de natuur als partner, duurzaamheid als norm, de kwaliteit van de openbare ruimte en een gezonde leefstijl als uitgangspunt. Naast de fysieke duurzaamheid is er aandacht voor de sociale duurzaamheid: de intrinsieke waarde van een nieuwe woonbuurt. Een woongemeenschap waar men langdurig deel van uitmaakt met verantwoordelijkheid voor elkaar, voor de omwonenden en voor de natuurlijke omgeving.
Analyse van de bestaande kwaliteiten
In de ontwikkelingsvisie van BPD wordt de analyse uit de ontwikkelvisie van GGNet onderschreven en deze vormt ook het uitgangspunt voor de vormgeving van de visie van BPD. Het park en de vijverpartij met de witte villa, in een enscenering van volgroeide bomen, vormen al ruim 150 jaar het meest beeldbepalende onderdeel van het landgoed en dat moet vooral zo blijven. In de overige delen van het landgoed hebben wel diverse veranderingen plaatsgevonden. De veranderingen voegen nieuwe lagen toe maar hebben ook geleid tot versnippering van oude structuren. De missie wordt ondersteund om van het gehele landgoed één samenhangende hoofdgroenstructuur te maken. Binnen deze hoofdstructuur liggen deelgebieden met onderscheidende deelsferen. Het is logisch dat de aanwezige kernkwaliteiten de inspiratie vormen voor de verschillende deelsferen.
Wat betreft de hoofdgroenstructuur zien wij het belang van vitale en heldere onderscheidende lanen en een groene zoom als beëindiging aan de Terwoldseweg. In het Parkbos liggen kansen voor een prominente watergang met natuurlijke oevers, met een overstort in de Wetering. Verder zien we kansen om de oppervlakte aan verharding te verminderen en ligt er een uitdaging om met behoud van samenhang in het Parkbos in te spelen op de verschillen in openheid.
De monumentale entree met het park, de vijver, de bomen en de villa moeten gekoesterd worden. Het zou fraai zijn als ook de oude aansluiting in het westen weer gebruikt kan worden door langzaam verkeer. Dat geeft meer betekenis aan de oude laanstructuur. Ook de moestuin raakt op deze manier beter bij het landgoed betrokken. Achter de villa liggen - net als in het Parkbos - kansen om het aandeel infrastructuur ten gunste van het verblijfgebied te versimpelen. De Werkplaats vormt het scharnier in het landgoed. De locatie Werkplaats zien wij als verbindende schakel tussen de verschillende deelgebieden van het landgoed.
Afbeelding 2.5 Overzichtskaart bestaande kwaliteiten Landgoed De Wellen
Visie op de herontwikkeling van Landgoed De Wellen
Bij de herontwikkeling wordt ingezet om de kernkwaliteiten van het landgoed te koesteren, te versterken en maximaal beschikbaar te stellen voor het welzijn van zowel de nieuwe bewoners als bezoekers vanuit de omgeving. Reden waarom het deel waarop de St. Joseph Stichting onlosmakelijk onderdeel moet zijn in het denken over de toekomstige ontwikkeling. Het landgoed bestaat uit een verzameling historische gebouwen en landschapsstructuren uit verschillende tijdslagen, inclusief die in het St. Joseph deel. In de visie zijn deze ingrediënten, zowel in de tijdelijke als in de definitieve fase in belangrijke mate bepalend voor zowel de structuur als de te onderscheiden deelsferen. Door prominente gebouwen te koesteren en te herbestemmen in de tijdelijke én in de definitieve situatie, leeft de historie voort in de toekomst. Aan het geheel wordt zo een nieuwe tijdslaag toegevoegd. Het landgoed is straks een unieke groene parel in Apeldoorn. De unieke positie rechtvaardigt ook onderscheidende bebouwing met een hoogwaardige eigentijdse conceptuele architectuur en een streven naar eenheid in verscheidenheid. Bij het beoogde kwaliteitsniveau hoort een hoogwaardig ingerichte buitenruimte met duurzame materialen.
Op basis van het voorgaande wordt hierna ingegaan op de belangrijkste onderdelen uit de visie, namelijk:
Behoud van de fraaie entree met een landschapspark, vijver en villa staat voorop. De historische lanen aan de westzijde en aan de oostzijde zijn net zo essentieel als de lanen in oostwestelijke richting. Ze binden het landgoed tot één geheel. In de visie wordt daarom niet alleen uitgegaan van het duurzaam in standhouden, maar ook van het versterken van kwetsbare laandelen zoals langs het Werkplaatscluster. Nieuwe bebouwing moet hiervoor wat opschuiven, zodat er ruimte ontstaat voor een rij aanvullende laanbomen. De bestaande waardevolle solitaire bomen, boomgroepen en boomlanen zijn in de visie nauwkeurig ingepast en worden waar nodig aangevuld. Hiermee blijft ook de habitat voor de nu voorkomende diersoorten behouden. De bosplantsoenvakken worden deels gehandhaafd en deels gedund.
Extra kwaliteit
Geheel in lijn met de visie van Buro Lubbers wordt de huidige, nauwelijks zichtbare watergang langs de weg in het noordelijk deel van het landgoed tot een prominent landschapselement in Engelse landschapsstijl getransformeerd. Deze vijver/wadi met natuurlijke oevers versterkt de relatie met Zuid, verrijkt de ecologische kwaliteit van het park en vergroot de waterbergingscapaciteit en de belevingswaarde voor bewoner en bezoeker. Het waterelement biedt bovendien een mooie aanleiding voor natuurlijk spelen in WELL. Ook de Wetering gaat een grotere rol spelen in het landschap.
Er wordt geanticipeerd op de al bestaande gradiënt van meer open parkbos in het westen naar een wat dichter bebost oosten. Hierdoor ontstaat verscheidenheid in belevings- en gebruikswaarde van het landgoed en meer variatie in woonomgeving. Ieder woonveld krijgt een unieke context en reageert daar onderscheidend op. De westelijke woonvelden in het meer open deel krijgen een rand van wilgen. De woonclusters in het half besloten gebied krijgen een rand van heesters, terwijl de woonvelden in het meest besloten deel een overgang naar het landschap krijgen van bijvoorbeeld gestapelde stammetjes.
Uitnodigend padensysteem
De prominente entree van het landgoed blijft ook in de toekomst de toegangspoort tot WELL. In het plan wordt waar mogelijk de auto-infrastructuur versimpeld. Zo komt de ontsluitingsroute bij de Werkplaats te vervallen. De benodigde bewonersparkeerplaatsen worden in de woonvelden gesitueerd en de weg- en padenstructuur worden meer in overeenstemming met het landschap gebracht. Op deze manier wordt de hoeveelheid verharding en het aantal parkeerplaatsen buiten de onwikkelvelden zoveel mogelijk beperkt. De voorgestelde vormgeving van de padenstructuur nodigt bewoner en bezoeker uit tot een rondwandeling of rondje trimmen langs de verschillende delen van het landgoed. Zo ontstaat een vitale leefbuurt met fijne, groene en sociale verblijfsplekken, die gezondheid en bewegen stimuleren.
Inrichting
De visie gaat voor kwaliteit. Bij de inrichting is zorgvuldige aandacht nodig voor passende (inheemse) beplanting, die behalve bijdraagt aan het landschapsbeeld ook functioneel is voor dier en insect. Bij kwaliteit past eenheid in inrichting met duurzame materialen en elementen van goede kwaliteit. De eerste gedachten gaan uit naar wegen van gebakken klinkers en paden van duurzaam, gebonden halfverharding. Er staat nu een bonte verzameling van lichtmasten op het terrein. De kwaliteit gaat met sprongen vooruit door te kiezen voor eenheid in materialisering, meubilair, bewegwijzering, lichtmasten en bolders. Vanzelfsprekend is daarbij aandacht nodig voor het reduceren van hinder voor diersoorten zoals de vleermuis. De bosachtige beplanting, boomgroepen en de plaatsen van doorzichten nodigen uit tot vele soorten spel, zoals verstoppertje spelen, wegkruipen, in bomen klimmen, spelen met water, leren over de natuur en nog veel meer. Op verbredingen van de paden voegen verschillende natuurlijke speelaanleidingen zich vanzelfsprekend in het veld als een boomstronk, een klimboom, schommels en touwen in de boom. Op de natuurlijke speelplekken kunnen kinderen het terrein zelf manipuleren, spelen met takken, de grond en vruchten en bloemen die voorhanden zijn. In dit gebied zullen alle speelobjecten natuurlijke speelaanleidingen zijn.
Natuurlijk spelen en recreëren
De bosachtige beplanting, boomgroepen en de plaatsen van doorzichten nodigen uit tot vele soorten spel zoals verstoppertje spelen, wegkruipen, in bomen klimmen, spelen met water, leren over de natuur en nog veel meer. Op verbredingen van de paden voegen verschillende natuurlijke speelaanleidingen zich vanzelfsprekend in het veld als een boomstronk, een klimboom, schommels en touwen in de boom. Op de natuurlijke speelplekken kunnen kinderen het terrein zelf manipuleren, spelen met takken, de grond en vruchten en bloemen die voorhanden zijn. In dit gebied zullen alle speelobjecten natuurlijke speelaanleidingen zijn.
Verbindend landschap
In WELL. is het landschap buiten de woonvelden van iedereen: naast een brede doelgroep aan nieuwe bewoners zijn ook omwonenden hier van harte welkom om te genieten van en te recreëren in het landschap en een bezoek te brengen aan de gemeenschappelijke voorzieningen in het gebied. WELL. staat voor het creëren van een sociaal duurzame, inclusieve gemeenschap, die verder reikt dan het landgoed alleen en waarvan de bewoners van het AZC vanzelfsprekend deel uitmaken, zowel in de tijdelijke situatie waarin gestalte gegeven zal worden aan 'placemaking' als in het uiteindelijke woonlandschap.
De Villa - hét gezicht van het landgoed aan de Deventerstraat - is de oudste en ook meest beeldbepalende herinnering aan de oprichting van Landgoed Hohenheim. Voor de Villa zelf wordt nog naar een passende functie gezocht. Planologisch is er ruimte voor verschillende functies. De twee ontwikkelvelden achter de Villa worden onderdeel van het zorgconcept. Ingezet wordt op twee bouwblokken van zes levensloopbestendige grondgebonden woningen.
De beide dienstgebouwen hebben architectuurkenmerken van de Amsterdamse (Werkplaats) en Delftse school (Boerderij). De gebouwen representeren door hun positie en typerende verschijningsvorm een tijdslaag in de historie en zijn goed inzetbaar als sfeerbepalers in de nieuwe ontwikkeling. De Boerderij en de Werkplaats vormen in het centrale schakelpunt van de ontwikkeling, dé ontmoetingsplek in WELL. De Boerderij wordt ingezet als woonboerderij met een collectief binnenhof. Hierachter wordt een laag aankappende parkeerschuur van houten latten gerealiseerd.
De Moestuin aan de rand van het landgoed en heeft een geheel eigen sfeer. De bijzondere ligging en sfeer daagt uit tot het creëren van een uniek woonconcept. Aan de Moestuin worden vier lage langgerekte eenlaagse schuurwoningen toegevoegd. Zowel de ordening als de architectuur van de woningen bevestigen de moestuinsfeer.
Er ligt een prachtige landschappelijke basis met een open parkzone, een tussenzone met groepjes bomen (clumps, deels open en deels gesloten) en een boszone. In deze context zijn ontwikkelvelden aangewezen. Deze woonvelden liggen als eivormige plekken in het landschap. Iedere woonveld ligt in een unieke positie in één van de zones. De ordening, typologie en parkeeroplossing in het woonveld varieert per veld. Alle bewoners parkeren op het eigen woonveld in pockets, achter, of onder een terras of onder de woning. Parkeren blijft dus zoveel mogelijk uit het zicht. Dat geeft de meeste kwaliteit aan het openbare landschap. De oriëntatie van de woningen is daarbij altijd gericht op het omringende landschap. De meeste woningen hebben een mee-ontworpen buitenruimte aan de landschapszijde. Voorkomen moet worden dat er ongewenste opstallen verschijnen op plaatsen die afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteit. De maat van de buitenruimte is daarom veelal beperkt gehouden zodat er weinig aanleiding is tot vergunningvrij bouwen.
Gemeenschappelijk en openbaar landschapspark
Wonen in het landschap vraagt om een hechte gemeenschap en betrokkenheid met de leefomgeving. De visie is daarom gebaseerd op het realiseren van een groot gemeenschappelijk en openbaar landschapspark. Daarin staan de in woonclusters gepositioneerde woningen. De gewenste openheid en gemeenschappelijkheid en de recreatieve aantrekkingskracht van de plek, maakt tegelijkertijd dat het organiseren van privacy en beschutting onontbeerlijk is. De woningen worden daarom in eigendom gegeven met een privékavel rondom de woningen. Deze privékavels onderscheiden zich uitsluitend wat betreft de eigendomssituatie van hun omgeving. De inrichting van de kavels wordt geheel mee-ontworpen en is zodanig dat de kavels onderdeel uitmaken van het landschap. Met slimme, natuurlijke ingrepen wordt duidelijk gemaakt waar openbare ruimte overgaat in privéruimte en wordt ook de privacy gewaarborgd.
Architectuur Parkbos
Landgoed WELL. ligt straks als groene volgroeide oase in een verstedelijkte omgeving. Het landgoed is een parel in Zuidbroek en Apeldoorn. Dit biedt een aanleiding voor onderscheidende architectuur. Het is belangrijk om een optimale balans te vinden tussen de continuïteit van het landschap, de ordening van de bouwblokken en de architectuur van de bebouwing. Wij zijn van mening dat een genuanceerde variatie in eenheid (familie) tot de meeste kwaliteit leidt. De variatie in ordening, parkeeroplossingen in de eivormige clusters en de ontmoeting met het parkbos geven aanleiding tot veel plastiek in de bouwmassa. Ieder ontwikkelveld is uniek. Hierbij past bescheidenheid in de variatie van dakvorm, architectuurstijl en materiaal- en kleurgebruik.
Het landgoed bevat verschillende tijdslagen. De voorliggende ontwikkelopgave vervat in de visie op WELL. voegt een nieuwe tijdslaag toe. Een tijdslaag die onderscheidend is ten opzichte van de al bestaande bebouwing. Ingezet wordt op een hoogwaardige, eigentijdse conceptuele architectuur, waarin abstractie wordt gecombineerd met aangename, toegankelijke materialisering en verbijzonderingen in detail.
In samenspraak hebben BPD en de gemeente de ontwikkelvisie 'Well.' vertaald naar een stedenbouwkundigplan dat als basis dient voor dit TAM-omgevingsplan. Hieronder is een uitsnede van het stedenbouwkundigplan voor Landgoed de Wellen opgenomen.
Afbeelding 2.6 stedenbouwkundigplan Landgoed de Wellen
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water, dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Er is ook aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Binnen het waterdomein staat Nederland de komende jaren voor grote uitdagingen en opgaven. Zo moet Nederland zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, moeten we blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en zorgen voor een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water is het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 ontwikkeld.
Beleids- en beheerdoelen
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Hierbij kijken we naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema’s, ook in de verschillende watergebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast laten we de raakvlakken zien tussen water en andere thema’s als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht in wat ons nu en in de toekomst te wachten staat.
Wettelijke bijlagen bij het NWP
Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Deze zijn als wettelijke bijlagen opgenomen.
Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden elke 6 jaar stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) opgesteld voor de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems. Hierin staan de doelen, het waterkwaliteitsbeeld en de maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren.
Het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) beschrijft de doelen en maatregelen van het overstromingsrisicobeheer in Nederland.
Het Programma Noordzee combineert onder meer de opgave voor windenergie op de Noordzee met natuurontwikkeling (vergroten biodiversiteit), duurzame visserij en ruimte voor de scheepvaart. Onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie worden maatregelen genomen om de milieutoestand van de Noordzee te verbeteren.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is als instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.129g) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Betekenis voor dit plan
Voor voorliggende ontwikkeling is de Toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking positief doorlopen. De toets is als bijlage 2 toegevoegd aan deze motivering. Hieronder is kortheidshalve enkel de samenvatting en conclusie opgenomen na het doorlopen van de Laddertoets. Voor de volledige laddertoets wordt naar de bijlage verwezen.
De herontwikkeling van het besluitgebied van Landgoed De Wellen is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het voornemen bestaat om het huidige zorginstellingterrein te transformeren naar een nieuw woongebied. In de toekomstige situatie bestaat het besluitgebied uit maximaal 300 nieuwe grondgebonden en gestapelde woningen voor verschillende doelgroepen. Met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan wordt een bijdrage gelever daan de in de Woondeal geconstateerde kwantitatieve woningbehoefte in de regio en in Apeldoorn in het bijzonder. Dit initiatief past in de totale opgave van 8.800 woningen. De woningen worden in alle prijsklassen en in zowel de koop- als huursector aangeboden, waardoor ook de provinciale, regionale en gemeentelijke kwalitatieve doelstellingen worden gehaald.
Geconcludeerd wordt dat met dit initiatief in bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de (her)ontwikkellocatie. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 5.129g van het Bkl).
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geeft instructieregels voor omgevingsplannen. Diverse instructieregels hebben betrekking op het waarborgen van verschillende nationale belangen, zoals het Waddengebied, het kustgebied, Rijksvaarwegen, het IJsselmeergebied, de grote rivieren, militaire terreinen en buisleidingen van nationaal belang. In hoofdstuk 4 bij deze motivering wordt ook nog ingegaan op de verschillende van toepassing zijnde rijksinstructieregels.
Betekenis voor dit plan
In voorliggende situatie raakt dit omgevingsplan geen van de nationale belangen die in de instructieregels van het Bkl zijn opgenomen. Een nadere beschouwing van deze instructieregels op dit punt is daarom niet vereist.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 3.1 Gelderse Omgevingsvisie
Ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Ambitie biodiversiteit
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Cultuurhistorie
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
Archeologie
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Betekenis voor dit plan
Het plan voorziet in de realisatie van een groene ruimte met woningbouw. Binnen deze groene ruimte wordt gestreefd naar versterking van het groen en het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit binnen de cultuurhistorische waardevolle context van het voormalige landgoed. In het besluitgebied is voldoende ruimte voor waterberging. De bestaande vijver biedt ruimte voor waterberging en ook de bestaande waterloop in het besluitgebied wordt uitgebreid en zichtbaarder gemaakt. Door de aanleg van groen wordt voorzien in 'koelte', waarmee onnodige verstening wordt uitgesloten.
Bij de bouw van de woningen wordt rekening gehouden met de vraag naar verschillende woontypen en prijsklassen, passend bij de ambities van de gemeente. De nieuwbouw wordt bovendien aardgasloos gerealiseerd, waarbij geldt dat de daken geschikt zijn voor het leggen van zonnepanelen.
Het initiatief komt overeen met de ambities binnen de Omgevingsvisie en is daarmee in overeenstemming.
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Wonen
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld een wijziging van het omgevingsplan die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Gelderse streek IJsselvallei
De verordening bevat voorts de regel dat voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek IJsselvallei, bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening wordt gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap. In tabel 3.1 zijn de kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen voor de streek IJsselvallei opgenomen.
De begrenzing van de streken is op provinciale schaal bepaald. Daarbij zijn waar mogelijk herkenbare grenzen gehanteerd, zoals de loop van rivieren. Dit betekent dat het in de praktijk kan voorkomen dat een locatie op de grens van twee streken meer kenmerken en kwaliteiten heeft van de streek die naastgelegen is dan die van de streek waar de locatie bij is ingedeeld. In die gevallen moeten de kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen die op die locatie het meest van toepassing zijn gehanteerd worden en kunnen bij aantasting van de kernkwaliteiten de bijdragen in de lijn liggen van de daarbij behorende aan de ontwikkeldoelen.
Kernkwaliteiten | Ontwikkeldoelen |
1. De rivier de IJssel, als Rijntak sterk meanderend, met een doorgaand karakter en stromend naar het noorden. Met rijkgeschakeerde open en natuurrijke uiterwaarden (Natura 2000), rivierduinen, richels en geulen, als ecologische verbindingszone tussen Rijn en de Randmeren. Variatie aan dijken met weidse vergezichten. In de uiterwaarden karakteristieke beplantingen: stelsel van hagen, houtsingels en knotwilgen. Relicten van steenfabricage met oude ovens, hoogwatervrije terreinen, droogvelden, kades en smalspoorrelicten. |
Ruimtelijke ontwikkelingen houden rekening met en dragen zo mogelijk bij aan de kernkwaliteiten van de IJsselvallei. Het doorgaande en landschappelijke en parkachtige karakter van de IJssel behouden en versterken. Zorgvuldige versterking van de IJsseldijken, met respect voor en versterking van de ruimtelijke diversiteit en betekenis van de dijk als scenic route. Behouden en ontwikkelen van cultuurhistorische waarden. |
2. Sterke landschappelijke contrasten daar waar de IJssel het stuwwalmassief van de Veluwe nadert, nabij Hattem in het noorden en langs Arnhem-Dieren in het zuiden. Bijzondere zichtlijnen. Inclusief stedelijke waterfronten van Hanzesteden Doesburg en Zutphen. | Bij ruimtelijke ontwikkelingen de landschappelijke contrasten zichtbaar en beleefbaar houden. De historische stadsgezichten zoveel mogelijk intact laten door geen storende elementen te plaatsen. Blijvende aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling van de stedelijke waterfronten en de relaties met de uiterwaarden. |
3. Rivierenlandschap van uiterwaarden, oeverwallen en lagergelegen broekgebieden gecombineerd met het gradiëntrijk flankenlandschap vanaf de Veluwe aan de westkant. Aan de oostkant is de overgang naar het dekzand-landschap van Achterhoek subtiel. | Zoveel mogelijk de landschappelijke gradiënt respecteren, zichtbaar en beleefbaar maken. Streven naar een duurzame en natuurinclusieve vorm van landbouw. Bij inplaatsing van nieuwe functies het kleinschalig landschap versterken. |
4. In de zuidelijke IJsselvallei afwatering via sprengen en beken direct op de rivier. Kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap met talrijke landgoederen, weide en akkerland. | De regionale waterhuishouding als basis voor ruimtelijke ontwikkeling. Herstel van de loop en vorm van sprengenbeken in hun cultuur-historische betekenis en haar zichtbaarheid vergroten.Kleinschaligheid van landschap behouden en versterken door aanleg van groene landschapselementen, passende grondgebruiksvormen, zorgvuldige inpassing van energietransitie en verbetering van recreatieve toegankelijkheid. |
5. In de noordelijke IJsselvallei afwatering eerst via sprengen en beken, opgevangen via een stelsel van zuid-noord gerichte weteringen. | De regionale waterhuishouding als basis voor ruimtelijke ontwikkeling. Herstel van de loop en vorm van sprengenbeken in hun cultuur-historische betekenis en haar zichtbaarheid vergroten. Geldt ook voor stelsel van weteringen. |
6. In de noordelijke IJsselvallei zijn grote open gebieden met noord-zuid gerichte weteringen en fijnmazige, rechthoekige verkaveling. Contrast met de oeverwal aan de oostzijde en de oplopende Veluwe aan de westzijde. | Zoveel mogelijk de karakteristieke verkaveling respecteren. Behoud van de open weidsheid door terughoudendheid te betrachten bij ruimtelijke ontwikkelingen. Blijvend benutten voor grondgebonden en duurzame veehouderij en mogelijk voor klimaatadaptatie. |
7. Polder Nijbroek: markante veertiende-eeuwse verkavelings- en slotenpatroon (slagenverkaveling). | Zorgvuldig omgaan met deze historische verkaveling. Het vergroten van de historische afleesbaarheid. |
8. Verstedelijking langs de dorpenweg op de oostflank van de Veluwe en in mindere mate op de oeverwallen. Dorpen (met dorpsfronten) aan de rivier, sterke relatie tussen dorpen en de IJssel. |
De dorpenweg op de flank van de Veluwe is en blijft de ontwikkelings-as, waarbij de versterking van de kruisende groene ruimten (oost-west) van cruciaal belang is voor de landschapskwaliteit. Het koppelen van recreatieve toegankelijkheid aan deze groene wiggen. |
9. Langs de rand van de Veluwe een fraai kleinschalig mozaïeklandschap: afwisseling van beken, smeltwater-ruggen, oude bouwlanden (essen), weiden, uitlopers van bossen, bosschages, landgoederen, buurtschappen en verspreide bebouwing. Inclusief Apeldoorns Kanaal als structurerend element met cultuurhistorische ensembles van sluizen, bruggen en bebouwing. | Het parkachtig mozaïeklandschap met haar fijnmazige variatie behouden en versterken door alleen passende ontwikkelingen toe te laten en terughoudend te zijn ten aanzien van te grote ingrepen. Verbeteren van de recreatieve toegankelijkheid. Apeldoorns Kanaal als cultuur-historisch lijnelement in het landschap beter bewaren en benutten. De landgoederenstructuur op de zuidoostflank onder de naam Gelders Arcadië meer herkenbaar en beleefbaar maken. |
10. In het midden van de IJsselvallei – het groene hart van de stedendriehoek (Apeldoorn, Zutphen en Deventer (OV) – een parkachtig landschap: afwisseling van landgoederen, waterlopen, recreatiegebieden, natuurterreinen, landbouwgebieden, kleine dorpen en infrastructuur. | Voorkomen dat dit middengebied door mogelijk conflicterende, ruimtelijke ontwikkelingen verrommeld door te sturen op ruimtelijke kwaliteit en in te zetten op aantrekkelijke landschaps-bouw. Zorgvuldige ruimtelijke ordening en ruimtelijke kwaliteit van ontwikkelingen langs Rijksinfrastructuur en opheffen barrièrewerking. |
11. Ecologische waarden met name in de Natura 2000 gebieden. Langs de IJssel Natura 2000 gebied Rijntakken met als bijzondere gebieden Hattemerpoort, Wilpse Klei, Ravenswaarden, Cortenoever en Rivierklimaatpark IJsselpoort. En de Natura 2000 gebieden Veluwe met onder andere het Wisselse Veen, en Natura 2000 gebied Landgoederen Brummen met de Empese en Tondense heide en de landgoederen zone. Verder komen ecologische waarden voor in het Soerens beekdal en in andere beken, sprengen en andere watergangen, in landgoederen en in weidevogelgebieden. | Intensief inzetten op het verder aanleggen van ecologische verbindingszones (o.a. vanaf de Veluwe naar de Achterhoek) en behoud en ontwikkeling van weidevogelgebieden. Beschermen van Natura 2000 waarden. Waar mogelijk combineren met klimaatadaptie en recreatieve toegankelijkheid. |
12. IJssellinie: (relicten van) een historische verdedigingslinie uit de jaren 50 van de 20e eeuw. | De IJssellinie behouden en markante onderdelen herstellen en recreatief toegankelijk maken en mogelijk benutten van de voormalige inundatievelden voor klimaatadaptatie. |
13. Markante IJsselhoeven: beeldbepalende boerderijen in de vallei. | Karakteristieke streekarchitectuur behouden, restaureren en ontwikkelen o.a. door nieuwe functies, passend bij de omgeving. |
Tabel 3.1 overzicht kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen IJsselvallei
Glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied
In de verordening zijn ook regels ten aanzien van glastuinbouwbedrijven opgenomen. Er is opgenomen dat er eenmalig een uitbreiding van een glasopstand tot maximaal vijf hectare kan worden toegelaten bij een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Daarbij dient te worden aangetoond dat de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf, verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is en deze uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse relevante omgevingskwaliteiten.
Intrekgebied
Op grond van de verordening geldt dat het verboden is in een intrekgebied een mijnbouwwerk aan te leggen en te exploiteren, behalve voor het opsporen of winnen van aardwarmte.
Klimaatadaptatie
Tot slot geldt dat in de verordening is opgenomen dat in de motivering bij het omgevingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.
Betekenis voor dit plan
Wonen
De onderhavige woningbouw binnen het besluitgebied past binnen de afspraken van de vastgestelde regionale woonagenda, zie paragraaf 3.5.1.
Gelderse streek IJsselvallei
Voorliggend plan ligt in het gebied (10) in het midden van de IJsselvallei, het groene hart van de Stedendriehoek. Het besluitgebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en maakt onderdeel uit van de uitbreidingswijk Zuidbroek. Binnen het besluitgebied is bebouwing aanwezig behorende bij het voormalige landgoed Hohenheim. Denk daarbij aan de villa en de oorspronkelijke boerderij. Het besluitgebied kenmerkt zich door zijn parkachtige, wijdse opzet met veel groen. De landschapselementen behorende bij het voormalige landgoed zijn nog goed zichtbaar, bijvoorbeeld in de aanwezige laanstructuren en het vele groen. Voorliggend plan voorziet in woningbouw en in combinatie met deze woningbouw wordt gestreefd naar het behoud van de parklandschap met zijn fraaie entree. De historische lanen die door het gebied lopen zijn hierbij essentieel. Ze binden het landgoed tot één geheel. De bestaande structuren zullen zoveel mogelijk duurzaam in stand worden gehouden. Daarnaast wordt ingestoken op het versterken van kwetsbare laandelen. Nieuwe bebouwing moet hiervoor wat opschuiven, zodat er ruimte ontstaat voor een rij aanvullende laanbomen. De bestaande waardevolle solitaire bomen, boomgroepen en boomlanen worden nauwkeurig ingepast en worden waar nodig aangevuld. Hiermee blijft ook de habitat voor de nu voorkomende diersoorten behouden. De bosplantsoenvakken worden deels gehandhaafd en zullen deels worden gedund.
Glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied
Er is in voorliggend plan geen sprake van glastuinbouw of de uitbreiding ervan. Derhalve hebben deze regels uit de verordening geen gevolgen voor dit plan.
Intrekgebied
Bij voorliggend plan worden geen mijnbouwwerken gerealiseerd. De regels ten aanzien van een intrekgebied hebben dan ook geen gevolgen voor deze ontwikkeling.
Klimaatadaptatie
In voorliggende situatie wordt de nieuwbouw aardgasloos ontwikkeld en wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. Per saldo wordt bij deze ontwikkeling het aandeel groen op de locatie uitbreid en wordt de kwaliteit van het groen verhoogd. Er wordt voorzien in (extra) waterbergingsmogelijkheden door het beter zichtbaar maken en uitbreiden van de beek tot een wadi. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt aangenomen dat voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
Betekenis voor dit plan
Apeldoorn heeft na vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 de Woonagenda Apeldoorn 2018-2021 opgesteld. In 2022 is hieraan een addendum toegevoegd voor de periode 2022-2023.
Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023 - 2027 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit beleidsstuk vervangt de Woonagenda en biedt een actueel kader voor het toetsen van woningbouwplannen in de gemeente Apeldoorn. Hiermee heeft Apeldoorn invulling gegeven aan de afspraken die zijn gemaakt bij de vaststelling van de regionale woonagenda.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:
Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.
Uitgangspunt wijziging Omgevingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan. De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).
Omgevingskwaliteit
Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Mobiliteit
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Economie en recreatie
Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies
De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.
Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.
Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente. Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen- blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.
In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.
Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:
Afbeelding 3.2 Uitsnede Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'.
Uitvoering Omgevingsvisie
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeken
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Betekenis voor dit plan
Met de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plan wordt voornamelijk bijgedragen aan de ambities 1, 3 en 4. Door de realisatie wordt voorzien in woningbouw in het stedelijk gebied. 35% van de woningbouw betreft sociale woningbouw, waar een groot tekort aan is. Bij de realisatie wordt rekening gehouden met klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen. Het TAM-omgevingsplan heeft als uitgangspunt wonen in het groen, zodat er voldoende aandacht is voor realisatie van groen van goede kwaliteit. Bovendien is het aantal woningen afgestemd op het landschap. De nieuwe woongebouwen worden minimaal BENG (Bijna energie neutraal gebouw) uitgevoerd. Deze ontwikkeling past hiermee binnen de ambities van de gemeente, zoals deze in de Omgevingsvisie zijn verwoord.
In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.
Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.
Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:
Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:
Betekenis voor dit plan
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 300 woningen in een landschappelijke- en parkachtige omgeving, in bestaand stedelijk gebied nabij voorzieningen. Er wordt een fijne woonomgeving gecreëerd met veel aandacht voor groen, klimaatadaptatie en duurzaamheid. Door hier aandacht aan te besteden wordt gestreefd naar een veerkrachtige wijk. Van deze maximaal 300 woningen zal 30% betaalbaar koop of huur worden. Daarnaast ziet het plan op het realiseren van extra voorzieningen, zoals horeca en kleinschalige ruimtes voor bedrijven. Hiermee wordt stevig invulling gegeven aan de ambities en onderwerpen, zoals onder 1 tot en met 4 omschreven.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 3.3 Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Doorwerking in het plan
Het besluitgebied tussen de Deventerstraat en Terwoldseweg grenst aan de Deventerstraat aan gronden die zijn aangewezen in de Groene Mal als groenstructuur die behouden en versterkt moet worden. Dit is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding 3.4 Groene Mal ter hoogte van besluitgebied
Bij de herontwikkeling van het voormalig GGNet-terrein wordt kwalitatief hoogwaardig groen toegevoegd binnen het besluitgebied. De woonsferen komen als 'eilanden' in het groen te liggen. Bestaande groenstructuren, zoals de bomenlaan aan het noordwestkant van het besluitgebied, worden behouden en versterkt.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Doorwerking in het plan
Het besluitgebied valt op grond van de Groenstructuurkaart binnen het gebied dat is aangewezen als 'boomrijk gebied'. De bestaande bomen die als waardevol zijn bestempeld worden behouden en krijgen in het plan ruimte zich te ontwikkelen. Daarnaast zal nieuw hoogwaardig groen worden aangeplant. Dit sluit aan bij het gebiedstype waar de herontwikkeling op basis van de groenstructuurkaart ligt.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Doorwerking in het plan
Per saldo wordt door herontwikkeling van het besluitgebied het aandeel groen binnen het besluitgebied uitbreid en wordt de kwaliteit van het groen verhoogd. Het verhard oppervlak neemt af en er wordt voorzien in (extra) waterbergingsmogelijkheden door het beter zichtbaar maken en uitbreiden van de beek tot een wadi. Hiermee wordt ingespeeld op de gevolgen van klimaatverandering. Het extra groen zorgt voor verkoeling en creëert extra schaduw. Er wordt ook ruimte voor water gecreëerd, zodat er bij overvloedige neerslag geen sprake is van wateroverlast.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Doorwerking in het plan
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de verkeersgeneratie door de ontwikkeling. Dit onderzoek met kenmerk 013534.20221223.R1.06 d.d. 26-07-2024, opgesteld door Goudappel, is als bijlage 3 bij deze motivering gevoegd. Het verkeersonderzoek gaat in op de volgende onderwerpen:
Hieronder is verkort de conclusie naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.
Conclusie
Ontwikkeling leidt tot 2.100 verkeersbewegingen per etmaal
Het beoogde programma leidt tot een verwachte verkeersgeneratie van maximaal 2.100 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag. Deze verkeersbewegingen geven een intensiteit van 1.000-2.000 mvt/etmaal op de hoofdverbinding binnen het besluitgebied. Een wegprofiel van circa 4,8 meter breed met voetpad is toereikend om dit verkeer te verwerken. Wel wordt aanbevolen de huidige breedte van de toegangsweg vanaf de rotonde (circa 6,0 meter) te behouden, omdat hier het verkeer samenkomt en de intensiteiten het hoogst zijn.
Op de overige wegen binnen het besluitgebied varieert de intensiteit van enkele tientallen tot enkele honderden motorvoertuigen per etmaal. Op deze wegen volstaat hetzelfde profiel, maar is een aangrenzend voetpad overbodig. Zowel fietsers als voetgangers kunnen gebruik maken van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerde verkeer.
Omliggende wegenstructuur toereikend om verkeer te verwerken
Het besluitgebied wordt ontsloten via de rotonde Deventerstraat - Balustrade. Dit kruispunt heeft voldoende capaciteit om ook het toekomstige verkeer na de beoogde ontwikkelingen goed te verwerken. De Deventerstraat en het kruispunt Deventerstraat – Laan van Osseveld hebben ook voldoende capaciteit om het verwachte verkeer te verwerken.
Bereikbaarheid afvalinzameling aandachtspunt
De beoogde afvalinzameling vindt plaats nabij de centrale toegangsweg door het besluitgebied waardoor de verzamelpunten goed bereikbaar zijn voor de afvalophaaldienst.
Via de reguliere ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer aan de zuidzijde is het gebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Daarnaast is in het beoogde stedenbouwkundig ontwerp een (noordelijke) calamiteitenontsluiting opgenomen waarmee de bereikbaarheid goed gewaarborgd is.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Beleidsregels Parkeren 2024 (vastgesteld op 13 juni 2024). Met dit beleid wordt beoogt te sturen op leefbaarheid en bereikbaarheid. Het beleid is een sturingselement bij de ontwikkelingen die Apeldoorn de komende jaren te wachten staat. De insteek bij het parkeren is dat parkeeroverlast - zo veel mogelijk - te voorkomen. Uitgangspunt is dat de parkeervraag bij ontwikkelingen niet mag worden afgewenteld naar de openbare weg. Het onderwerp parkeren wordt daarnaast benut in de strategie om Apeldoorn duurzaam en autoluw te ontwikkelen.
De nieuw vastgestelde beleidsregels voor parkeren richten zich enerzijds op het geven van een uitleg over hoe de parkeerregeling in het omgevingsplan zal worden toegepast. In de parkeerregeling die is opgenomen in het omgevingsplan (van rechtswege) wordt naar de ‘Beleidsregel Parkeren’ verwezen. Anderzijds dient deze beleidsregel als een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor een wijziging van het omgevingsplan wordt opgesteld.
De parkeernormen voor zowel fietsen als auto's zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren 2024. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. Daarnaast wordt in de beleidsregel ingegaan op deelmobiliteit en hoe deelmobiliteit een rol kan spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's.
Doorwerking in het plan
BPD heeft aan de hand van de Beleidsregels Parkeren 2024 een parkeerbalans opgesteld. Deze parkeerbalans (d.d. 02-09-2024) is als bijlage 4 bij deze motivering gevoegd. Uit de parkeerbalans blijkt dat in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegenheid.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt gesteld dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van Landgoed De Wellen.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en plannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Doorwerking in het plan
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een waterhuishoudingsplan opgesteld. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op het waterhuishoudingsplan. Aan de hand van het plan is invulling gegeven aan gemeentelijk beleid ten aanzien van water.
Het gemeentelijke archeologisch beleid is vervat in de Archeologische Beleidskaart, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015. Het beleid kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m² is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m² archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m² geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m² van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m² altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Doorwerking in het plan
Het besluitgebied ligt in een gebied met een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde. Aangezien de oppervlakte van de bodemingrepen die gaan plaatsvinden groter is dan 500 m², waarbij dieper wordt gegraven dan 35 cm heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In paragraaf 4.4 worden de resultaten van het onderzoek, alsmede de conclusies naar aanleiding van het onderzoek, beschreven.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de hierboven genoemde nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het plan een beschermende regeling krijgen.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het plan beschermd.
Doorwerking in het plan
Het besluitgebied ligt in een gebied met een gemiddelde attentiewaarde. Dit betekent dat er cultuurhistorisch bureauonderzoek moet plaatsvinden. In paragraaf 4.5 zijn de resultaten van het bureauonderzoek opgenomen.
Op grond van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat een omgevingsplan in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten onderbouwd.
Op basis van paragraaf 5.1.4.5 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en artikel 22.2 uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) dient in planvorming rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld. Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Er is ook getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Onderzoeksresultaten
Vooronderzoek bodem
In de rapportage met kenmerk NL22-648800269-38046 d.d. 05-12-2022, opgesteld door Sweco Nederland B.V., en opgenomen in bijlage 5 bij deze motivering, is vooronderzoek ten aanzien van het onderdeel bodem uitgevoerd. Het vooronderzoek heeft tot de volgende resultaten en conclusies geleid.
De aanleiding van het vooronderzoek wordt gevormd door de voorgenomen herinrichtingvan het landgoed De Wellen te Apeldoorn. BPD heeft een deel van het landgoed aangekocht en wil dit gebied, waar momenteel GGNet (zorginstelling voor geestelijke gezondheidszorg) gevestigd zit, herontwikkelen met o.a. woonbestemmingen en andere openbare functies (o.a. recreëren en horeca zijn genoemd). Het vooronderzoek heeft tot doel goed inzicht te krijgen in de historie van het terrein/gebied en in de eventuele bodembedreigende activiteiten die op het terrein en de directe omgeving hebben plaatsgevonden. Afhankelijk van de resultaten van het vooronderzoek kan de uitvoering van een (verkennend) bodemonderzoek wenselijk en/of noodzakelijk worden geacht.
Het landgoed is momenteel in gebruik door GGNet als zorginstelling voor de geestelijke gezondheidzorg. Het besluitgebied waar herontwikkeling zal gaan plaatsvinden, heeft een oppervlakte van circa 20,7 hectare. Het terrein is op te delen in een bebouwd gedeelte (eerste gebouw reeds uit 1850; noordelijke deel is meest recentelijk bebouwd halverwege de jaren ’70) en een gedeelte dat in gebruik is als openbaar gebied (twee parken, sportveld en openbare wegen en voorzieningen). Uit de terreinverkenning is naar voren gekomen dat de verharding bestaat uit asfalt, elementen en semi-verharde wegen/wandelpaden. Uit een recent asfaltonderzoek is bekend dat onder het asfalt een fundatie aanwezig is, die indicatief wordt geclassificeerd als een niet-vormgegeven bouwstof. Ook bevinden zich in het gebied meerdere watergangen en vijvers. De betreffende waterbodems vallen buiten de reikwijdte van het regionale bodembeleid, beschreven in de Nota bodembeheer. Voorafgaand aan werkzaamheden aan een watergang/oppervlaktewaterlichaam is een waterbodemonderzoek noodzakelijk. Voor zover bekend hebben dergelijke waterbodem-onderzoeken nog niet plaatsgevonden in het gebied.
In het verleden zijn binnen het besluitgebied meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Over het algemeen kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit overeenkomt met de verwachtingen van een terrein dat decennialang intensief door menselijke handelen is beïnvloed. In het gebied worden hoofdzakelijk licht verhoogde gehalten/concentraties aan verschillende parameters aangetoond. Zowel uit de onderzoeken als op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt zowel de boven- als de ondergrond geclassificeerd als kwaliteitsklasse Wonen. Het grondwater is licht tot plaatselijk matig verontreinigd met zware metalen. Dergelijk verhoogde concentraties komen vaker voor en hebben naar alle waarschijnlijkheid een natuurlijke oorsprong.
Ter plaatse van een gedempte watergang zijn in de diepere ondergrond sterk verhoogde gehalten aan verschillende zware metalen aangetoond (voormalige waterbodem/sliblaag). De omvang van de bodemverontreiniging is vooralsnog niet bekend en dient nader onderzocht te worden. Ook is plaatselijk asbest in een gehalte boven de grenswaarde aangetoond (ten noorden van een gebouw/gat A18). De groenstrook waarin gat A18 is gesitueerd, dient nader onderzocht te worden op asbest. Op basis van de resultaten, dient het nader asbestonderzoek mogelijk uitgebreid te worden. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek worden in het gebied rondom de huidige waterkering de volgende verdachte deellocaties, in onderstaande tabel (van het vooronderzoek), aangemerkt. De resultaten uit het vooronderzoek hebben geleid tot de volgende onderzoeksagenda:
Tabel 4.1 Uitsnede rapport Sweco - vooronderzoek bodem d.d. 05-12-2022
Nader bodemonderzoek
De aanleiding voor het laten uitvoeren van het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen herontwikkeling van het besluitgebied. Op het zuidelijke deel heeft recentelijk een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (Sweco Nederland B.V., kenmerk NL21-648800269, 13 sept. 2021), waarbij ook gedempte sloten zijn onderzocht. Ter plaatse van één van deze gedempte sloten (binnen deellocatie D) is in de diepere ondergrond een sliblaag aangetroffen, die analytisch sterk verontreinigd bleek te zijn met enkele zware metalen. Dit nader onderzoek richt zich op het verder onderzoeken van die verontreiniging.
Conclusie en advies
Met de onderzoeksresultaten is bevestigd dat binnen de contouren van de voormalige watergang in de diepere ondergrond sprake is van een sliblaag. Analytisch is bevestigd dat de sliblaag sterk verontreinigd is met meerdere zware metalen.
In de diepere zand- en veenlagen zijn hooguit licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. In de boringen buiten de voormalige watergang is geen sliblaag waargenomen. De verontreiniging met zware metalen is derhalve zowel in horizontale als verticale richting in voldoende mate in kaart gebracht.
Op basis van de omvang van de verontreiniging (100 m3) is, vanuit de Wet bodembescherming, sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Het betreft een zogenaamde ‘historische’ bodemverontreiniging (dat wil zeggen veroorzaakt voor 1987). Op basis van de uitgevoerde risicobeoordeling kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van onaanvaardbare risico’s. Deze verontreiniging hoeft niet met spoed te worden gesaneerd.
Het uitvoeren van de (graaf)werkzaamheden binnen het aangetoonde verontreinigingsgeval dient plaats te vinden onder saneringscondities. De saneringsingreep past binnen de voorwaarden van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS). Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding of saneringsplan ingediend bij en geaccordeerd te worden door het bevoegd gezag Wbb.
De saneringswerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een volgens BRL7000 (protocol 7001) gecertificeerde aannemer en dienen te worden begeleid door een onafhankelijk milieukundig begeleider gecertificeerde volgens BRL6000 (protocol 6001).
Het volledige rapport is bijgevoegd als bijlage 6 bij deze motivering. Kortheidshalve zijn enkel de aanleiding, de conclusie en het advies naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek opgenomen.
Verkennend waterbodemonderzoek
De aanleiding van het waterbodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen herinrichting van het noordelijke deel van het landgoed De Wellen. Om de waterberging in het gebied te behouden en te stimuleren, bestaat de mogelijkheid om de bestaande watergangen en de twee aanwezige vijvers in de plannen mee te nemen.
Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende waterbodems. Op basis van dit onderzoek kan bepaald worden of in de bestaande watergangen/vijvers, baggerspecie aanwezig is (samenstelling van de watergang). Op basis van de milieuhygiënische verklaring (MHV) kan bepaald worden of de waterbodem verspreidbaar is op de kant of dat de waterbodem afgevoerd moet worden naar een (erkend) verwerker.
Conclusie
Tijdens de uitvoering van het veldwerk is zowel in de watergangen als in de twee onderzochte vijvers geen baggerspecie aangetroffen. Ook zijn visueel geen bodemvreemde bijmengingen of afwijkingen in de vaste waterbodem waargenomen.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt kan het materiaal die vrijkomt uit de waterbodems (zowel watergangen als de twee vijvers) verspreid worden op aangrenzend perceel of worden hergebruikt conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Voorliggend rapport kan gebruikt worden als milieuhygiënische verklaring.
Het volledige rapport is bijgevoegd als bijlage 7 bij deze motivering. Kortheidshalve zijn enkel de aanleiding en de conclusie naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek opgenomen.
Verkennend asbestonderzoek halfverharding
De aanleiding voor het laten uitvoeren van het verkennend asbestonderzoek ter plaatse van de halfverhardingen wordt gevormd door de voorgenomen herontwikkeling van het besluitgebied. Op het zuidelijke deel heeft recentelijk een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden waarbij lokaal ook asbest is aangetoond. Van de halfverharde wegen en paden zijn geen gegevens bekend betreffende de aanlegperiode of de samenstelling. Wel is bekend dat de locatie onder andere binnen de asbestverdachte periode is (her)ingericht, waardoor de semi-verhardingen als asbestverdacht aangemerkt dienen te worden.
In het kader van de voorgenomen herontwikkeling is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de asbestverdenking van deze halfverharde paden en wegen. Dit om vast te leggen dat de aanwezige paden geen zogenaamde asbestwegen zijn vanuit het Besluit asbestwegen Wet milieubeheer. Aansluitend wordt eveneens inzicht verkregen in de aanwezige bodemkwaliteit onder deze verhardingen.
Onderzoek naar de samenstelling en uitloging van de halfverharding (bepalen hergebruiksmogelijkheid) maakt geen onderdeel uit van dit onderzoek.
Conclusie en advies
Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat de de halfverhardingen niet verdacht zijn op de parameter asbest. Ook de fundatie is niet asbestverdacht en niet of hooguit licht verontreinigd. De geleverde onderzoeksinspanning geeft een betrouwbaar beeld over de asbestverdenking. Gezien de resultaten kan geconcludeerd worden dat de halfverharde wegen en paden niet geclassificeerd worden als zogenaamde asbestwegen uit het besluit asbestwegen Milieubeheer.
Het volledige rapport is bijgevoegd als bijlage 8 bij deze motivering. Kortheidshalve zijn enkel de aanleiding, de conclusie en het advies naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek opgenomen.
Nader asbestonderzoek
De aanleiding voor het asbestonderzoek wordt gevormd door de onderzoeksresultaten uit het verkennend bodem- en asbestonderzoek (Sweco Nederland, NL21-648800269-4595, 13 september 2021) en door de voorgenomen herinrichting van het landgoed De Wellen te Apeldoorn (Deventerstraat 459).
Tijdens het verkennend asbestonderzoek is plaatselijk een gewogen asbestgehalte van 49,6 mg/kg ds aangetoond in de groenstrook ten noorden van gebouw 459/105 (asbestgat A18). In dit asbestgat is destijds zowel in de fijne als in de grove fractie asbest aangetoond. In de overige gaten is geen asbestverdacht materiaal in de grove fractie waargenomen (> 20 mm). Wel zijn in de samengestelde asbestmengmonsters, in de fijne fractie (< 20 mm) asbest aangetoond, maar in veel geringere waarden (max. 4,3 mg/kg). Op basis van bovenstaande gewogen asbestgehalte blijkt de halve interventiewaarde (50 mg/kg ds) afgerond te worden overschreden. Hierdoor kan niet met voldoende zekerheid gesteld worden dat op de onderzoekslocatie nabij dit gat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het aansluitende doel van het onderzoek is:
Afbeelding 4.1 Situering van asbestgat A18 binnen het besluitgebied De Wellen (Bron: uitsnede rapport Sweco Nederland B.V.)
Conclusie en advies
Gezien het feit dat het gewogen asbestgehalte de interventiewaarde van 100 mg/kg ds niet overschrijdt, is vanuit de Wet bodembescherming, geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De toekomstige werkzaamheden in deze groenstrook hoeven niet onder sanerende maatregelen uitgevoerd te worden.
Dit terreindeel heeft voor wat betreft de verkregen onderzoeksresultaten (zowel verkennend als uit onderhavig onderzoek) geen negatieve consequenties voor de voorgenomen herinrichting.
Het volledige rapport is bijgevoegd als bijlage 9 bij deze motivering. Kortheidshalve zijn enkel de aanleiding, de conclusie en het advies naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek opgenomen.
Verkennend en nader bodemonderzoek naar gedempte sloten
De aanleiding voor het laten uitvoeren van het bodemonderzoek wordt gevormd door devoorgenomen herontwikkeling van het besluitgebied. Op het zuidelijke deel heeft in 2021 eenverkennend bodemonderzoek plaatsgevonden, waarbij ook gedempte sloten zijn onderzocht. Binnen een gedempte sloot is een sterk verhoogd gehalte aan verschillende zware metalen aangetoond in de voormalige slootbodem/sliblaag. Deze verontreiniging is recentelijk nader onderzocht. Op basis van dit nader onderzoek is gebleken dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarvoor een saneringsnoodzaak geldt volgens de Wet bodembescherming.
Op het noordelijke terreindeel heeft in het verleden (2006 en 2020) wel bodemonderzoek plaatsgevonden, maar niet specifiek naar de mogelijke aanwezigheid van slootdempingen.
Gezien het feit dat met name op het noordelijke deel woningbouw is gepland en vanuit voortschrijdend inzicht op basis van de recente onderzoeksresultaten met betrekking tot slootdempingen binnen het besluitgebied, is aanvullend op het verkennend bodemonderzoek uit 2020 (Sweco Nederland B.V., SWNL-0258336.1, d.d. 15-09-2020) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van slootdempingen binnen het noordelijke besluitgebied en aansluitend hierop is nagegaan of de milieuhygiënische bodemkwaliteit nabij deze voormalige watergangen invloed heeft op de geplande herinrichting tot woningbouw.
Op basis van de onderzoeksresultaten (uit het verkennend onderzoek) is gebleken dat ter plaatse van de voormalige watergang op het noordoostelijke deel van het sportveld afwijkende nikkelgehalten worden aangetoond in de veenlaag van 2,0 tot 2,5 m-mv (overschrijding van de tussenwaarde). Gezien deze afwijkende gehalten is het vanuit de vigerende wet- en regelgeving noodzakelijk een nader bodemonderzoek uit te voeren.
Conclusie en advies
Op basis van de analyseresultaten van zowel het verkennend bodemonderzoek uit 2020 als de huidige onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de milieuhygienische bodemkwaliteit op het noordelijke terrein in voldoende mate is vastgesteld. De verzamelde gegevens in de grond (incl, de veenlaag)/ grondwater worden voldoendegeacht om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de chemische kwaliteit van de bodem. De aangetoonde gehalte/concentraties leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein(deel) is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik/functie (wonen met tuin).
Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid dient onder de Omgevingswet gebruik gemaakt te worden van de publicatie ‘Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet (Milieuzonering Nieuwe Stijl)’, zoals gepubliceerd op 28 juni 2022 door de VNG.
De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet zijn het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder geïntegreerd. In de nieuwe systematiek onder de Omgevingswet wordt gebruikgemaakt van milieuwaarden in plaats van vaste afstanden. Niet met een vaste richtafstand voor iedere activiteit, ongeacht of de activiteit die afstand wel nodig heeft, maar met een concrete waarde per activiteit met daarbij een zo reëel mogelijk ruimtebeslag. Hiermee wordt beoogd discussie over de toewijzing van bedrijven aan milieucategorieën en onnodig grote gebruiksruimte te voorkomen.
Notitie milieuzonering
Sweco Nederland B.V. heeft een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling van het besluitgebied op basis van de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Aan de hand de quickscan wordt aangetoond dat er vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn. De quickscan, met kenmerk NL23-648800269-40274 d.d. 19-10-2023, is als bijlage 11 bij deze motivering gevoegd. Kortheidshalve is enkel de conclusie naar aanleiding van de quickscan opgenomen. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen.
Aanvulling Notitie milieuzonering ten aanzien van spuitzones
In aanvulling op de quickscan geldt dat het besluitgebied is gelegen binnen de spuitzones van twee percelen met een agrarische functie. Het eerste perceel met de spuitzone is gelegen hoogte van de Schopenhauerstraat en de Deventerstraat. Het betreft een bosperceel dat in eigendom is van de gemeente Apeldoorn. Aangezien het perceel volledig is bebost, waardoor het niet mogelijk is om hier met gewasbeschermingsmiddelen te spuiten én het perceel in eigendom is van de gemeente is het niet aannemelijk dat er gespoten zal worden met gewasbeschermingsmiddelen. Het tweede perceel met een spuitzone die van invloed is op het besluitgebied is gelegen aan de Terwoldseweg ter hoogte van nummer 5-7. De agrarische functie, en daarmee de spuitzone, zullen worden beëindigd. Hiermee vormt dit perceel geen belemmering meer voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie en aanbeveling
Rondom het besluitgebied landgoed De Wellen zijn diverse milieubelastende functies aanwezig. Het besluitgebied ligt binnen de milieucontouren van enkele van deze milieubelastende functies. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de verder planvorming voor de voorgenomen herontwikkeling van landgoed De Wellen.
In de planvorming dient specifiek rekening gehouden te worden met de richtafstanden ten opzichte van de rondom het besluitgebied gelegen bestemmingen ‘wonen met bedrijfsdoeleinden toegestaan’ ten noorden van het besluitgebied, ‘horeca’ en ‘maatschappelijk’ ten zuiden van het besluitgebied en ‘gemengd’ ten oosten van het besluitgebied. Door de milieugevoelige bestemmingen, zoals wonen binnen het besluitgebied buiten de richtafstanden van de bovengenoemde bestemmingen te realiseren, wordt een beperking door en negatieve invloed van de bovengenoemde bestemmingen op de milieugevoelige functies binnen het besluitgebied voorkomen. Daarnaast wordt hiermee voorkomen dat de voorgenomen herontwikkeling voor een beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden binnen deze bestemmingen.
De Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) heeft in 2021 de geactualiseerde richtlijn Lichthinder uitgegeven. In deze richtlijn zijn grenswaarden opgenomen. De grenswaarden voor de verschillende parameters zijn afhankelijk van de soort verlichting. Grenswaarden zijn opgenomen voor de verticale verlichtingssterkte (Ev lux) en de richtingsafhankelijke lichtsterkte per armatuur (cd). Tevens wordt er een onderscheid gemaakt in de dag- (07.00 tot 19.00 uur), avond- (19.00 tot 23.00 uur) en nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur). De grenswaarden zijn afhankelijk van het omgevingstype. Op basis van de richtlijn kan de omgeving worden getypeerd als stedelijk gebied (E3).
Onderzoeksresultaten
Het aspect lichthinder is in voorliggende situatie niet aan de orde. Activiteiten die dergelijke effecten teweeg kunnen brengen zijn immers niet in of in de omgeving van het besluitgebied terug te vinden.
Conclusie
Lichthinder vormt geen belemmering voor het plan.
Besluit kwaliteit leefomgeving
In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn in afdeling 5.1 (§ 5.1.4.2a.4 Geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden) regels opgenomen voor het toestaan van geluidgevoelige gebouwen in het geluidsaandachtsgebieden van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Er moet akoestisch onderzoek verricht worden wanneer geluidgevoelige gebouwen geheel of gedeeltelijk binnen een geluidaandachtsgebied komen te liggen. Er wordt daarbij gewerkt met een standwaarde en grenswaarde. Voor rijkswegen en provinciale wegen, gemeente- en waterschapswegen, hoofd- en lokale spoorwegen en industrieterreinen gelden ieder eigen standaard- en grenswaarden volgens het Bkl.
De standaardwaarden hebben als doel geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidniveaus. Maar ook voor het aspect geluid geldt dat wordt gekeken naar een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aanvaardbaarheid van zowel geluidbelasting als geluidhinder is afhankelijk van de planologische context; in een woonwijk worden andere geluidniveaus aangetroffen en verwacht dan in een bruisend stadscentrum. Een overschrijding van de standaardwaarden kan daarmee door het bevoegd gezag acceptabel worden geacht en hoeft geen obstakel te zijn. Wel geldt dat in het Bkl grenswaarden zijn opgenomen waarboven er doorgaans geen aanvaardbaar geluidniveau kan bestaan. Bij een geluidbelasting boven deze grenswaarde is de ontwikkeling niet zonder meer mogelijk.
Onderzoeksresultaten
Om de akoestische situatie ter plaatse inzichtelijk te maken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 12 bij deze motivering gevoegd. Hierna zijn verkort de resultaten naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek (waarbij rekening wordt gehouden aan de eisen van de Omgevingswet) te vinden, alsmede de conclusie die hieruit wordt getrokken.
Uit de resultaten blijkt:
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er voor dit plan op voorhand geen belemmeringen worden verwacht. Zodra de eerstelijns bebouwing langs de rand van het besluitgebied is ontwikkeld, zullen de achterliggende woningen een lagere geluidsbelasting op de gevel hebben. Nergens wordt de grenswaarde ten aanzien van geluid overschreden. Desondanks wordt in de regels bij het plan het gezamenlijk geluid per cluster vastgelegd. Om die reden kan worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, en wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. Trillingshinder kan op twee manier optreden. Ten eerste kan er sprake zijn van de toevoeging van een milieubelastende activiteit met een trillingsemissie. In artikel 22.88 van de bruidsschat, die onderdeel uitmaakt van het tijdelijke omgevingsplan, zijn maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen opgenomen.
Ten tweede kan er sprake zijn van de toevoeging van een trillinggevoelig gebouw. De Omgevingswet beschermt trillinggevoelige gebouwen tegen trillingen van activiteiten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hiervoor instructieregels. Voor de activiteiten wonen, wegen, vaarwegen en spoorwegen zijn er geen instructieregels voor trillingen. De gemeente kan hier eigen regels vooropstellen.
Om de mogelijke trillingshinder in kaart te brengen kan de SBR-richtlijn worden gebruikt, de beleidsregel 'Trillingshinder Spoor' en de handreiking 'Nieuwbouw en Spoortrillingen'. De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder als gevolg van een spoorweg wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillinghinderonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0,1. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Indien de afstand tot het spoor meer dan 100 meter en minder dan 250 meter bedraagt, kan een quickscan trillinghinder raadzaam zijn indien bestaande klachten, de bodemopbouw en/of het treinbeeld hiertoe aanleiding geven.
Situatie besluitgebied
Het besluitgebied ligt op meer dan 700 meter afstand van het spoortraject Amersfoort-Deventer. Er zijn geen klachten ten aanzien van trillingen bekend. Gezien de afstand tot het spoortraject is geen aanleiding om onderzoek te doen naar trilling.
Conclusie
Trilling vormt geen belemmering voor het plan.
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende omgevingswaarden het meest relevant:
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In de artikelen 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald wanneer activiteiten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze situaties is toetsing aan de omgevingswaarden niet noodzakelijk.
Onderzoeksresultaten
Voor dit omgevingsplan is de luchtkwaliteit voor onderzocht. In de rapportage d.d. 29 maart 2023, opgesteld door Sweco en opgenomen in bijlage 13 bij deze motivering, is het resultaat van dit onderzoek beschreven.
Uit het onderzoek blijkt dat langs de ontsluitende wegen van het besluitgebied de concentratietoenamen NO2 en PM10 ten gevolg van het plan niet meer bedragen dan 1.2 µg/m³. Hiermee is het aannemelijk dat de realisatie van het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Hiermee voldoet het plan, ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit, aan de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer en staat het aspect luchtkwaliteit niet in de weg voor een positief besluit op het plan. Uit de kaart van het CIMLK blijkt dat ter hoogte van het besluitgebied wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Ook ten aanzien van het besluit gevoelige bestemmingen is er geen belemmering voor een positief besluit op het plan. Hiermee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plan voldoet aan de voorwaarden conform de vereisten ten aanzien van de luchtkwaliteit.
De Omgevingswet zet in op het realiseren van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Daarmee heeft het thema gezondheid een centrale rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Gezondheid is een breed thema waarbij gedacht kan worden aan diverse thema's en aspecten die zich richten op de bescherming van de gezondheid van inwoners. Te denken valt aan aspecten als geluid, geur en luchtkwaliteit. In voorliggende situatie geldt dat uit uitgevoerde onderzoeken volgt dat in en om het besluitgebied van Landgoed De Wellen een dusdanig milieukwaliteitsniveau heeft dat de gezondheid van toekomstige bewoners niet in het geding komt.
Een ander belangrijk aspect vanuit gezondheid is het bevorderen en stimuleren van de gezondheid van inwoners. Het aspect groen speelt daarbinnen onder meer een belangrijke rol. Zo draagt groen bij aan het realiseren van een positieve mentale gezondheid van mensen, nodigt groen uit tot bewegen en ontmoeten en heeft groen een verkoelende werking. Doordat in voorliggende ontwikkeling zowel fysiek als juridisch-planologisch veel nieuw groen aan het besluitgebied wordt toegevoegd, wordt ook een positieve bijdrage geleverd aan het stimuleren van de gezondheid.
Omgevingsveiligheid gaat om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen, de veiligheid van inrichtingen en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Onder omgevingsveiligheid vallen ook de risico's door luchthavens en windturbines. In paragraaf 5.1.2.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de algemene bepalingen met betrekking tot het waarborgen van de veiligheid opgenomen. Hieruit volgt dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises, rekening wordt gehouden met het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening. Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn drie aspecten van belang, het plaatsgebonden risico (PR), aandachtsgebieden en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Dat geldt ook voor standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het gaat om ongevallen vanwege brand, explosie en een gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 t/m 4.96 Bbl.) Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingshuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).
Los van een eventueel voorschriftengebied kan de gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.
Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.
Overige bepalingen
Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:
Onderzoeksresultaten
Econsultancy heeft ten behoeve van de herontwikkeling van het besluitgebied een rapportage ten aanzien van externe veiligheid opgesteld. In de rapportage wordt ingegaan op de relevante aspecten ten aanzien van externe veiligheid c.q. omgevingsveiligheid. Het rapport met kenmerk 25998.001 d.d. 05-07-2024 is als bijlage 14 aan de motivering toegevoegd. Hieronder zijn de samenvatting en de conclusie opgenomen. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen.
De initiatiefnemer is voornemens de voormalige zorginstelling gelegen op landgoed De Wellen te Apeldoorn te herontwikkelen tot woningbouw en andere functies. Binnen het besluitgebied worden geen risicobronnen mogelijk gemaakt. In onderhavig onderzoek zijn de risico’s rondom het besluitgebied beschouwd en zijn de mogelijke scenario’s inzichtelijk gemaakt.
Relevant voor het besluitgebied is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A50 en spoorlijn Apeldoorn - Deventer. Als gevolg van een ongewoon ongeval met een tank- of ketelwagen kunnen giftige stoffen vrijkomen. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.
De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland is in de gelegenheid gesteld om in verband met de realisatie van kwetsbare gebouwen binnen aandachtsgebieden advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het aandachtsgebied van de rijksweg A50 en spoorlijn Apeldoorn - Deventer.
Conclusie
Het advies van de VNOG wordt overgenomen in de verdere planvorming en de vergunningverlening. Het plan is hiermee in overeenstemming met de bepalingen uit het Bkl ten aanzien van het aspect omgevingsveiligheid.
In het Besluit activiteiten leefomgeving zijn regels opgenomen omtrent milieubelastende activiteiten. Het omzetten van elektrische energie in elektromagnetische stralingsenergie bij een groter elektrisch vermogen dan 4kW is een dergelijke milieubelastende activiteit.
Elektromagnetische velden van antennes kunnen het lichaam opwarmen. Dat kan slecht zijn voor de gezondheid en daarom zijn er blootstellingslimieten. Mensen mogen niet worden blootgesteld aan elektromagnetische straling boven de blootstellingslimieten van de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP).
De toelatingsregels van het omgevingsplan borgen dat de blootstellingslimieten niet worden overschreden. Meestal blijkt uit de aanvraag voor een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit dat de blootstellingslimieten niet worden overschreden.
Onderzoeksresultaten
Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een antenne installatie, waardoor elektromagnetische velden ontstaan.
De wet- en regelgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet. Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In Bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.
Voor plannen en programma's die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma's die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.
De plan-m.e.r.-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.
Onderzoeksresultaten
Sweco heeft ten behoeve van de herontwikkeling van het besluitgebied aanmeldnotitie mer-beoordling opgesteld. De aanmeldnotitie met kenmerk 51023306 d.d. 11-10-2024 is als bijlage 15 aan de motivering toegevoegd. Hieronder is kortheidshalve enkel de conclusie opgenomen. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen.
Conclusie
In deze mer-beoordeling zijn de milieueffecten als gevolg van het woningbouwproject in Landgoed De Wellen beschreven. Gelet op het inzicht in de potentiële effecten en de mate en omvang waarin deze zich voordoen, zijn er geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten. Op grond van deze uitkomsten wordt aan het bevoegd gezag voorgesteld om in het kader van de besluitvorming over het omgevingsplan te besluiten dat geen mer-procedure zal worden doorlopen.
Het bevoegde gezag heeft naar aanleiding van voorgaande conclusie besloten om geen mer-procedure te doorlopen.
Landgoed de Wellen ligt in bestaand stedelijk gebied. Het besluitgebied is circa 21 hectare groot. Het besluitgebied bevindt zich wel binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
De waterhuishouding is voor het besluitgebied verantwoord in de rapportage d.d. 28 maart 2024 opgesteld door Witteveen+Bos en is als bijlage 16 bij deze motivering gevoegd. Per subparagraaf is de verantwoording van de toekomstige waterstructuur per onderdeel opgenomen.
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone (westelijk gelegen van het Apeldoorns Kanaal), die in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het besluitgebied tussen 161 en 265 centimeter onder maaiveld ligt met een gemiddelde van 188 centimeter onder maaiveld (bodemrapport Tauw van 2016). Latere metingen laten een grondwaterstand zien van respectievelijk 133 en 153 centimeter onder maaiveld. De metingen zijn uitgevoerd in de maand september. De meest recente metingen uitgevoerd in maart 2020 laten een geheel ander beeld zien, namelijk een grondwaterstand van respectievelijk 2 en 105 centimeter, met een gemiddelde van 58 centimeter onder maaiveld. Vastgesteld kan worden dat met name in het voorjaar sprake kan zijn van grondwateroverlast.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het besluitgebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In de huidige situatie staat de bebouwing verhoogd ten opzichte van het maaiveld. Dit is ook in de toekomstige situatie nodig om voldoende ontwatering te realiseren. De mate waarin is bepaald aan de hand van de gemeten grondwaterstanden. De meetperiode van de grondwaterstanden is tekort om de gemiddeld hoogste grondwaterstand exact vast te stellen. Wel kan op basis van de uitgevoerde metingen een inschatting worden gemaakt. Hierbij wordt er rekening mee gehouden dat de meet periode relatief nat was.
Voor het besluitgebied wordt de maatgevende grondwaterstand ingeschat op NAP +6,4 m voor het westelijke deel, aflopend naar NAP +6,2 m naar het oosten. Dit betekent dat de weghoogte minimaal tussen NAP +7,1 m en NAP +6,9 m moet liggen (respectievelijk oost en west). Om plasvorming te voorkomen wordt voor tuinen een gelijke hoogte aanbevolen.
Het vloerpeil van de woningen komt minimaal 0,2 m hoger dan de weg te liggen. Bij woningen met kruipruimten wordt aanbevolen het vloerpeil nog iets hoger aan te leggen om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren (tussen NAP +7,2 m en NAP+7,4 m). De grond die hiervoor nodig wordt bij voorkeur uit het gebied zelf gehaald, uit ontgraven open water (1,5 m ontgraving) en de cunetten voor wegen (0,5 m ontgraving). De toegangswegen zullen voor een groot gedeelte op al bestaande verharding gelegd worden. Naar schatting komt er daarom zo’n 4.000 m² vrij bij de aanleg van wegen en water (zie onderstaande tabel).
Afbeelding 4.2 Ontgraven oppervlaktes en volumes ten noorden van de wetering (bron: Witteveen+Bos).
De grond die vrijkomt bij het uitgraven van de watergangen, taluds en wegen is samen genoeg om de nieuwe bouwvelden, die een gezamenlijke oppervlakte van ca. 2 ha hebben, ca. 0,2 m op te hogen Hierbij is nog geen rekening gehouden met kruipruimtes. Bij een bebouwingspercentage van 50 tot 60% geeft dat de mogelijkheid om de resterende delen van de bouwvelden extra op te hogen met in het totaal 0,4 m. Hiermee kan een aanzienlijk deel van de benodigde ophogingen worden gerealiseerd. Een verder uitgewerkt plan en een uitgewerkte grondbalans zijn nodig om meer gedetailleerde uitspraken te doen.
Vanuit de stad loopt een wetering in oostelijke richting die het besluitgebied doorkruist (A-water). Hier zijn over de lengte 6 duikers met hoogte 1 m en breedte 1,25 m te vinden en noordoostelijk ligt een stuw. Deze stuw heeft een peil van NAP +5,89 m. Verder benedenstrooms ligt nog een stuw die een peil van NAP +5,73 m heeft (Waterschap Vallei en Veluwe, 2022). Het oppervlaktewater ten noorden van de wetering, bestaande uit een aantal smalle sloten (C-watergang), is met deze verbonden door middel van een klein gemaal. Het waterpeil is onbekend maar vermoedelijk iets lager dan in de wetering.
Ten zuiden ligt nog een grotere vijver met veel kroos, wat duidt op voedselrijk water. Het is niet helemaal duidelijk of deze plas verbonden is met de rest van het watersysteem, maar waarschijnlijk ligt er een duiker onder de weg (niet aangegeven door het waterschap) die deze plas verbindt.
De huidige waterstructuur wordt grotendeels in stand gehouden. Aan de wetering, inclusief het gemaal dat het noordelijk deelgebied afwatert zal in zijn huidige vorm behouden blijven. Ook is het voorstel om de huidige waterpeilen te handhaven. Door dit plan ontstaat extra oppervlaktewater. De vijvers aan de noordzijde worden verruimt om water te bergen, maar het verbetert ook de beleving van het water. Alle greppels in het gebied worden met deze watergang verbonden door middel van duikers, afgezien van een geïsoleerde poel. In het zuidelijk besluitgebied zullen er geen veranderingen optreden aan het water ten opzichte van de huidige situatie.
Verder is van belang dat de compensatienorm die geldt voor verharding ruimschoots wordt behaald. Daarbij is sprake geweest van conservatieve aannames, omdat halfverharding voor 100% is meegerekend. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het Waterhuishoudingsplan De Wellen (bijlage 16 bij deze motivering).
In het besluitgebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het besluitgebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het besluitgebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden. Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater.
Afbeelding 4.4 Beslisboom voor regenwater.
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
Afbeelding 4.5 Waterladder gemeente Apeldoorn
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Het waterschap stelt dat hemelwater bij voorkeur in de bodem wordt geïnfiltreerd en als dat niet mogelijk is, kan er op het oppervlaktewater worden geloosd (art. 4.5.12). Volgens de visie voor het projectgebied is het doel om hemelwater op woning en gebiedsniveau te bergen. Een deel zou op/door de bedachte sedumdaken (of ander type groendak) opgevangen kunnen worden, maar bij hevige buien zullen vooral de huidige watergangen, met enkele verbredingen van oever of wateroppervlak, het meeste water opvangen.
De afwatering vindt bij voorkeur zoveel mogelijk oppervlakkig plaats, door molgoten of greppels naar nabijwatergangen. Waar de afstand groter is (meer dan 100 á 150 m), het volume te groot wordt of greppels niet inpasbaar zijn, wordt het hemelwater afgevoerd via IT-riool. In droge perioden kan water vanuit de greppels en IT-riolen infiltreren.
Greppels en een IT-riool hebben het bijkomend voordeel dat ze onder (zeer) natte omstandigheden de grondwaterstand kunnen beheersen. Dit is op een aantal locaties ook noodzakelijk om voldoende drooglegging te bereiken.
In de huidige situatie is niet bij ieder toekomstig bouwveld een watergang of greppel aanwezig. Onderstaande afbeeldingen geven een schetsmatige uitwerking van twee opties weer in het noordelijke deelgebied, met greppel voor meer zichtbaarheid van het water of met IT-riool. De keuze hangt onder andere af van de mogelijkheid om de greppel in te passen. In een later stadium wordt dit in verder detailniveau uitgewerkt, waar woningen afwateren op IT-riolen en molgoten.
Afbeelding 4.6 Afwateringsstructuur De Wellen zonder greppel (principe tekening, ondergrond inmiddels verouderd) (Bron: Witteveen+Bos)
Afbeelding 4.7 Afwateringsstructuur De Wellen met greppel (principe tekening, ondergrond inmiddels verouderd) (Bron: Witteveen+Bos)
Bij de boerderij aan de zuidzijde van de wetering zijn er nog verschillende mogelijkheden om met hemelwater om te gaan. Vier mogelijke alternatieven zijn:
Het uitgangspunt is dat wanneer infiltratie niet mogelijk is, het water langzaam wordt afgevoerd naar de wetering. Punt 2 en 3 houden lokaal water vast en sluiten dus beter aan bij dit uitgangspunt. In een later stadium zal de hemelwaterafvoer in detail moeten worden uitgewerkt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het besluitgebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Bij de vaststelling van het omgevingsplan moet de gemeente voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken. Dit volgt uit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
De watertoets is het rekening houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets.
De weging van het waterbelang geldt bij het vaststellen van het omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 5.37 van het Bkl. Daarnaast kan de weging van het waterbelang ook nodig zijn bij andere instrumenten. De gemeente moet de opvattingen van de waterbeheerder betrekken bij het omgevingsplan.
Aan de hand van de waterhuishoudingsplan is een analyse van het bestaande systeem uitgevoerd en een plan voor de toekomstige waterhuishoudingssituatie opgesteld. Dit plan is opgesteld in samenspraak met de ontwikkelaar, het waterschap en de gemeente. Het waterbelang is op deze wijze goed meegenomen bij voorliggende ontwikkeling.
Op 24 oktober 2024 is voorliggend plan, inclusief waterhuishoudingsplan, met het waterschap gedeeld. Er zijn geen op- en/of aanmerkingen op het plan ontvangen.
Soortenbescherming
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. De Omgevingswet beschermt bepaalde plant- en diersoorten. Het gaat hoofdzakelijk om soorten van Europees belang die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen. Daarnaast betreft het bepaalde soorten van nationaal belang. In principe zijn provincies verantwoordelijk voor de bescherming van soorten (artikel 2.18, lid 1, sub f). Echter kunnen ook andere overheden actief beleid voeren. Zo is het vaststellen van een programma voor soortenbescherming een mogelijkheid.
Soortenbescherming is in de Omgevingswet vooral gericht op het reguleren van flora-en fauna-activiteiten. Een flora en fauna-activiteit is een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of:
Voordat een flora en fauna-activiteit mag worden verricht, moet gecontroleerd worden of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de directe nabijheid bepaalde beschermde soorten of habitats voorkomen. Als er aanwijzingen zijn dat deze aanwezig zijn, dan is het verplicht om na te gaan of nadelige gevolgen voor die dieren of planten uit te sluiten zijn. Als nadelige gevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet degene die de activiteit verricht alle passende preventieve maatregelen treffen om nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten te voorkomen. Voor schadelijke handelingen geldt in de meeste gevallen een vergunningplicht. In een aantal gevallen is echter ook sprake van een vrijstelling.
Gebiedsbescherming
De bescherming van natuurgebieden is tweeledig; het Rijk is verantwoordelijk voor de bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een verantwoordelijkheid van de provincies.
Een Natura 2000-gebied is een beschermd natuurgebied van Europees belang. Bescherming van deze gebieden is nodig voor het behoud van de biodiversiteit (soortenrijkdom) en om te voldoen aan de verplichtingen van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Nieuwe ontwikkelingen (activiteiten) die - afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten – significant negatieve gevolgen kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, zijn onder de Omgevingswet gedefinieerd als 'Natura 2000-activiteit'. Deze kunnen zowel binnen als buiten een Natura 2000-gebied plaatsvinden. In de meeste gevallen vindt de activiteit echter plaats buiten een Natura 2000-gebied. Ook dan kan een activiteit effect hebben op het Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de 'externe werking van een Natura 2000-gebied' genoemd. Als het effect significant kan zijn, is in veel gevallen een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is verankerd in de omgevingsverordening van de provincies. Daarin zijn de wezenlijke kenmerken en waarden van NNN-gebieden vastgelegd en zijn regels gesteld in het belang van de bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kenmerken en waarden van NNN-gebieden.
Houtopstanden
Om bossen te beschermen en vanwege internationale regels heeft het Rijk regels voor het vellen van houtopstanden, herbeplanten, het verhandelen en bezit van hout(producten). Degene die zo’n activiteit uitvoert, moet voldoen aan die regels, zoals de specifieke zorgplicht. Er kan ook een meldingsplicht gelden. In paragraaf 11.3.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving is beschreven in welke gevallen een meldplicht geldt voor het vellen van een houtopstand en of er een herplantplicht van toepassing is.
Gemeenten dienen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving een bebouwingscontour houtkap op te nemen in het omgevingsplan. De algemene regels over het vellen van houtopstanden uit het Bal zijn alleen van toepassing buiten de ‘bebouwingscontour houtkap’, zoals die is opgenomen in het omgevingsplan. Binnen de bebouwingscontour houtkap gelden uitsluitend de in het omgevingsplan gestelde regels over de kap van bomen. Gemeenten bepalen zelf of zij binnen de bebouwingscontour houtkap regels stellen ten aanzien van houtkap.
Onderzoeksresultaten
Soortenbescherming
BPD is voornemens landgoed De Wellen in Apeldoorn te herontwikkelen. De gewenste herontwikkeling kan leiden tot negatieve effecten op onder de Omgevingswet (hierna: Ow) beschermde soorten. In dat geval is werken onder een omgevingsvergunning noodzakelijk. Aan de hand van een quickscan uitgevoerd in 2019 en 2021 zijn potentiële effecten op de beschermde flora en fauna binnen het werkgebied in kaart gebracht.1 Uit dit onderzoek blijkt dat het projectgebied geschikt is als biotoop voor verschillende beschermde soorten, waar negatieve effecten niet op voorhand zijn uitgesloten. Om deze reden is nader soortgericht onderzoek uitgevoerd.2 Hieruit bleek dat binnen het besluitgebied verschillende beschermde soorten voorkomen. Inmiddels is de scope voor de herontwikkeling verder geconcretiseerd en is de wens om eind 2024 te starten met de eerste werkzaamheden op het landgoed. BPD heeft Royal HaskoningDHV gevraagd om deze noodzakelijke werkzaamheden voor het onderdeel ecologie, beschermde soorten, voor de herontwikkeling van landgoed De Wellen uit te voeren.
Conclusie
Voor de bureaustudie zijn de quickscans uit 2019 en 2021 en het nader onderzoek uit 2021 van Otte Groen Advies doorgenomen. Daarnaast is het NDFF geraadpleegd. Tot slot is het soortmanagementplan (SMP) van de gemeente Apeldoorn doorgenomen. Op basis hiervan kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Het volledige rapport van RoyalHaskoningDHV is bijgevoegd als bijlage 17 bij deze motivering. Kortheidshalve zijn enkel de aanleiding, de conclusie en het advies naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen.
Aanvullend ecologisch onderzoek
Naar aanleiding van de conclusies uit de eerdere onderzoeken en het rapport van RoyalHaskoningDHV heeft Ecogroen aanvullend soortenonderzoek uitgevoerd. Dit aanvullende onderzoek met kenmerk 24-322 d.d. 24-09-2024 is als bijlage 18 bij deze motivering gevoegd. Er is opnieuw gekozen om enkel de conclusie en de te nemen vervolgstappen hier op te nemen. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.
Conclusie en vervolgstappen
Rapport Werken conform het SMP Apeldoorn
Op basis van de uitgevoerde quickscan (2021) en het nader soortgericht onderzoek (2021) door Otte Groen Advies in combinatie met de beoordeling van de actualiteit van deze gegevens door RoyalHaskoningDHV en Ecogroen, waarbij tevens het Soortenmanagementplan (SMP) van de gemeente Apeldoorn is geraadpleegd (2024), is beoordeeld of het voornemen tot herontwikkeling van Landgoed de Wellen onder de Omgevingswet geformuleerde verbodsbepalingen worden overtreden.
Aan de hand van bovengenoemde studies is het (mogelijk) voorkomen van de beschermde soort-/soortgroepen: huismus, gierzwaluw, vleermuizen en steenmarter vastgesteld binnen de te slopen bebouwing op Landgoed de Wellen. Het voornemen leidt daarmee tot vernietiging van leefgebiedsfuncties van beschermde soorten en tot een overtreding van verbodsbepalingen van de Omgevingswet. BPD heeft RHDHV gevraagd om voor de gebouwgebonden soorten in beeld te brengen hoe onder het Soortenmanagementplan (SMP) en de bijbehorende gebiedsontheffing van de gemeente Apeldoorn gewerkt kan worden. Deze rapportage d.d. 01-08-2024, als bijlage 19 aan de motivering toegevoegd, betreft een project specifiek plan met de noodzakelijke voorzorgs- en compensatiemaatregelen die genomen moeten worden om negatieve effecten op beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen dan wel te mitigeren. Deze maatregelen zijn in overeenstemming met de voorwaarden, zoals gesteld het SMP-Apeldoorn. Deze rapportage kan daarmee gebruikt worden als een onderbouwing voor een machtiging tot meeliften op de gebiedsontheffing van de gemeente Apeldoorn.
De machtiging om mee te liften op de gebiedsontheffing is door de gemeente Apeldoorn afgegeven op 24-10-2024. De machtiging is als bijlage 20 aan deze motivering toegevoegd. Op grond van de machtiging mogen de gebouwen waarin zich bovengenoemde soorten bevinden natuurvrij worden gemaakt, zodat een volgende stap gezet kan worden in de herontwikkeling van Landgoed De Wellen.
Kortheidshalve zijn hierboven enkel een de aanleiding en een korte toelichting ten aanzien van het gebruik van het SMP Apeldoorn opgenomen. Voor het volledige werkprotocol voor het werken onder het SMP Apeldoorn wordt naar de bijlage verwezen.
Gebiedsbescherming
Het besluitgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabije Natura 2000-gebied (Veluwe) ligt op ruim 3 kilometer afstand en is daarvan afgescheiden door bestaand stedelijk gebied. Voor de aanleg- en gebruiksfase is een aeriusberekening uitgevoerd. Door Sweco Nederland B.V. is stikstofonderzoek gedaan ene en Aerius-berekening uitgevoerd op basis van de planontwikkeling. De resultaten zijn vastgelegd in bijlage 21 bij deze motivering. Uit het onderzoek met bijbehorende berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Veluwe worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof. Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de wijziging van het omgevingsplan.
Houtopstanden
Onderzoek bestaande beukenlaan
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de bestaande beukenlaan in het besluitgebied. BPD heeft RHDHV om advies gevraagd over de kap van de rode beukenlaan op landgoed de Wellen. Hiertoe is door RoyalHaskoningDHV onderzoek gedaan naar de bestaande laan. Hieruit vloeit de quickscan d.d. 14 februari 2023 voort. Deze notitie is als bijlage 22 bij deze motivering gevoegd.
In de quickscan is beoordeeld welke (beschermde) soorten er mogelijk in het plangebied voor kunnen komen en of er nader soortgericht onderzoek naar deze soorten noodzakelijk is. Naar aanleiding van de quickscan heeft er soortgericht onderzoek plaatsgevonden naar onder andere de eekhoorn en vleermuizen. Andere soorten (als steenmarter) worden redelijkerwijs en voldoende onderbouwd uitgesloten. Hieronder wordt ingegaan op het nader soortgericht onderzoek naar: eekhoorn en vleermuizen. Waar mogelijk specifiek ter hoogte van de rode beukenlaan. Ook wordt er ingegaan op de mogelijke verplichting tot het aanvragen van een vergunning (APV) of doen van een melding (Wnb) voor de kap van de bomen.
Naar aanleiding van de quickscan van RHDHV heeft BPD ervoor gekozen om de beukenlaan niet te kappen. Er zal hier en daar wel worden verjongd. Dit heeft geen gevolgen voor het beeldbepalende karakter van de rode beukenlaan.
Wettelijk kader
Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.
Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het besluitgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Onderzoeksresultaten
In het besluitgebied heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Kortheidshalve zijn hieronder de conclusies naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken en het selectiebesluit dat is genomen door het bevoegde gezag. Voor de volledige rapportages wordt naar de bijlage verwezen. In het kader van voorliggend plan heeft inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden. De bijbehorende rapportage d.d. 09-07-2024 (aangepast), met kenmerk NL24-648800269-93393, is opgenomen onder bijlage 23 bij de motivering.
Inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (karterende fase)
Het karterend booronderzoek is uitgevoerd rond boringen uit het verkennend booronderzoek waar een podzol was aangetroffen. Deze zes locaties waren geïnterpreteerd als kansrijke zones voor de aanwezigheid van archeologische (Steentijd) vindplaatsen. In het karterend booronderzoek zijn op vijf van deze zes locaties opnieuw intacte podzolprofielen aangetroffen. De andere karterende boringen op die locaties hebben een verstoorde bodemopbouw. De zeefresiduen van de uitgevoerde boringen hebben geen archeologische vondsten en/of indicatoren opgeleverd. Op basis van deze resultaten wordt geconcludeerd dat de kans op het aantreffen van vindplaatsen met een matig hoge vondstdichtheid in het besluitgebied laag is. Echter op basis van andere onderzoeken in de omgeving waar in A-C profielen nog wel archeologische (dieper ingegraven) sporen aanwezig zijn, kan het besluitgebied nog niet vrijgegeven worden ten behoeve van de geplande ingrepen. Daarom is een advies voor het vervolgonderzoek opgesteld (zie 3.3 uit de rapportage).
Selectiebesluit
Op basis van voornoemd rapport heeft de Sectie Archeologie Gemeente Apeldoorn een selectiebesluit genomen. Dit besluit is als bijlage 24 aan bij deze motivering gevoegd. De inhoud van het besluit luidt als volgt: Met het advies uit het onderzoek wordt ingestemd, maar als volgt genuanceerd:
In het kader van de geplande ontwikkeling is vervolgonderzoek noodzakelijk, in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek. Voor een dergelijk onderzoek is een door de gemeente Apeldoorn goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) benodigd (met daarin ook de fasering zoals hierboven voorgesteld). Totdat middels selectiebesluit vrijgave is verleend voor wat betreft archeologie, mogen er in de oranje advieszones op afbeelding 2 behalve ten bate vanarcheologisch onderzoek geen bodemingrepen plaatsvinden van welke aard dan ook.
Programma van Eisen - Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven
Naar aanleiding van de conclusies op het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen en op basis van het genomen selectiebesluit is een Programma van Eisen voor een proefsleuvenonderzoek. Het programma van eisen voor het proefsleuvenonderzoek d.d. 31-05-2024, met kenmerk NL23-648800269-65916 is als bijlage 25 bij deze motivering toegevoegd. De Sectie Archeologie Gemeente Apeldoorn heeft op 5 juni 2024 ingestemd met dit PvE. Het proefsleuvenonderzoek dient nog uitgevoerd te worden. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien die voorkomt dat er bodemingrepen plaatsvinden voordat de archeologische waarden van de bodem in voldoende mate zijn vastgesteld door het bevoegd gezag. Op deze wijze is archeologie op een adequate wijze geborgd en meegewogen in voorliggend plan.
Wettelijk kader
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het besluitgebied gelegen werelderfgoed.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:
Cultuurhistorische analyse
Op basis van cultuurhistorische waardenkaart, zoals beschreven in paragraaf 3.6.7, is vastgesteld dat het gebied een gemiddelde attentiewaarde kent. Verder kan worden opgemerkt dat binnen het besluitgebied een aantal karakteristieke panden aanwezig zijn. Op onderstaande afbeelding is een gedeelte van de waardenkaart weergegeven met legenda.
Afbeelding 4.8 Uitsnede cultuurhistorisch beleid ter hoogte van besluitgebied landgoed de Wellen (besluitgebied indicatief rood omlijnd).
Monumenten
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Omgevingswet, of gedurende de overgangsfase (tot 2031) door gemeenten op basis van de erfgoedverordening, als monument zijn aangewezen. In het besluitgebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.
Karakteristieke panden
Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
In de oorspronkelijke ontwikkelvisie van Buro Lubbers zijn een drietal gebouwen aangegeven als bebouwing die cultuurhistorisch waardevol is en aangedragen zijn voor de monumentenstatus door Stichting Apeldoornse Monumenten. Het gaat hierbij om de gebouwen met de nummers 104, 112 en 113. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van deze gebouwen weer. De overige donker gekleurde te behouden bebouwing ligt niet binnen het besluitgebied.
Afbeelding 4.9 behouden karakteristieke panden in donkere kleur (bron: Ontwikkelvisie)
Op basis van een inventarisatie en analyse is binnen de Ontwikkelvisie een selectie gemaakt van panden die aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bezitten en die bepalend en waardevol zijn voor het ruimtelijke beeld van het gebied.
De objecten die in de rapportage met een Hoge totaalwaarde zijn gewaardeerd hebben in dit plan een beschermende regeling gekregen. Onder Hoge totaalwaarde wordt in dit geval verstaan: "Alle beschermenswaardige onderdelen (gebouwen, objecten en ensembles), die vanwege de voornamelijk hoge ruimtelijke waarden, historische waarden en objectwaarden van wezenlijk en onlosmakelijk belang zijn voor het projectgebied en zijn historisch-ruimtelijke gebiedskarakteristiek. Instandhouding van het gevelbeeld en/of hoofdvormen is noodzakelijk." Het doel van de beschermende regeling is het behoud van een herkenbaar en voor het stadsdeel karakteristiek beeld, waarin de historische gelaagdheid en het onderscheiden karakter van de deelgebieden en objecten zichtbaar blijven.
Conclusie
In het besluitgebied hebben de vier panden, met de nummers 104, 113 en 114 een Hoge totaalwaarde en worden doordat ze geintegreerd worden in de ontwikkeling behouden voor de toekomst.
De mogelijkheid van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (OO) in de ondergrond hout in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Handelingen die hebben geleid tot het achterblijven van OO in de Nederlandse bodem houden over het algemeen verband met het afwerpen van bommen, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, grondgevechten tijdens de begin- en eindfase van de oorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden, stellingen enzovoort. Ongeveer 10% van de afgeworpen en verschoten munitie ontplofte niet en bleef als OO achter.
Voor het besluitgebied is onzeker of rekening gehouden moet worden met de (mogelijke) aanwezigheid van OO. Op grond hiervan heeft vooronderzoek OO plaatsgevonden. Het onderzoek d.d. 30 november 2022 gedaan door Sweco en als bijlage 26 bij deze motivering gevoegd.
Op basis van het vooronderzoek, waarbij een analyse is gedaan van het historisch feitenmateriaal, wordt het besluitgebied als onverdacht aangemerkt op het aantreffen van OO. Geadviseerd wordt om de grondroerende werkzaamheden voor het onderzoeksgebied de normale doorgang te laten hebben. Er is geen aanleiding gevonden tot het nemen van vervolgstappen. Algemeen aandachtspunt is dat als er tijdens de uitvoering altijd aandacht dient te zijn voor het aantreffen van onverdacht zaken en dat grondroerend personeel op de hoogte dient te zijn van hte protocol voor toevalsvondsten. Als tijdens het werk gestuit wordt op zaken die lijken op OO, dient het werk onmiddelijk gestaakt te worden en moet een deskundige worden geraadpleegt. Het handelingsproces moet als volgt worden doorlopen:
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' geen problemen oplevert voor de gewenste ontwikkelingen binnen het besluitgebied.
In het Klimaatakkoord (2019) staat hoe Nederland deze overstap wil maken. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 ‘energieneutraal’ is. Dat betekent: dat we net zoveel duurzame energie opwekken als we gebruiken. We werken daar op allerlei manieren aan. Als land, maar ook als provincie, regio en gemeente. We proberen alle plannen op elkaar te laten aansluiten. Want samen gaat het sneller. Net als heel Nederland wil Apeldoorn in 2050 evenveel duurzame energie opwekken als we gebruiken. Om daar te komen, maken we eerst plannen tot 2030. Dit zijn de hoofdlijnen:
De Omgevingswet geeft ons de mogelijkheid om onze duurzaamheidswensen en -doelen goede juridische grond te geven. Dit geldt ook voor het onderwerp energie. De Omgevingswet geeft duidelijke richtlijnen en regels mee aan burgers en bedrijven, zodat zij goed weten waar ze aan toe zijn. Daarnaast geeft de Omgevingswet ons de kans om de regels beter te handhaven. Dit helpt om onze doelen te behalen. De Omgevingswet gaat ons op de volgende manier helpenop het gebied van energie:
Voor nieuwbouw
Voor bestaande bouw
Doorwerking in het plan
De nieuw te realiseren woningen zullen allen aardgasvrij worden. Dit betekent dat voor deze woningen gezocht moet worden naar een alternatief om deze woningen te verwarmen. Hierbij valt te denken aan het plaatsen van een warmtepomp. De woningen zullen moeten voldoen aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) (voorheen het Bouwbesluit 2012). In het Bbl is opgenomen dat nieuwbouwwoningen moeten voldoen aan de Beng-eisen. Beng staat voor Bijna Energieneutrale Gebouw. Hoewel Apeldoorn in haar beleid heeft opgenomen dat voor nieuwbouw geldt dat woningen moeten voldoen aan de nul-op-de-meter-eis kan dit juridisch niet worden afgedwongen. Het Rijk heeft bepaald dat het Bbl een uitputtende werking heeft en gemeenten geen strengere eisen aan (nieuwbouw)woningen mogen stellen. De bestaande gebouwen in het besluitgebied die worden behouden zullen worden verduurzaamd.
Waar mogelijk worden daken geschikt gemaakt voor de plaatsing van zonnepanelen en voor de bestaande bebouwing zal worden gezocht naar manieren om deze bebouwing te verduurzamen. Hierbij valt te denken aan isolatie en het vervangen van beglazing. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gemeentelijk beleid op het gebied van duurzaamheid.
Op grond van artikel 4.2 Omgevingswet moet het omgevingsplan voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Verder gelden de beleidskaders en instructieregels.
In Hoofdstuk 3 en de Hoofdstuk 4 is aangegeven dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan de planlocatie. In deze paragraaf worden de conclusies uit de genoemde hoofdstukken beschreven.
Eindconclusies
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de herontwikkeling van het (voormalig) terrein van GGNet en de realisatie van maximaal 300 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen. Daarnaast is er ruimte voor maatschappelijke functies, andersoortige bedrijvigheid en horeca. De nieuwe functies zijn in overeenstemming met het beleid.
2. Omgevingskwaliteit
Het plan wordt aan de hand van het beeldkwaliteitsplan stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast in de omgeving en daarnaast levert bijdrage aan het woningaanbod.
3. Omgevingsaspecten
De effecten van de beoogde ontwikkeling op de omgeving is positief en er treden geen nadelige gevolgen voor het milieu op.
Een TAM-omgevingsplan biedt een alternatieve mogelijkheid om via de IMRO2012-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen het omgevingsplan te wijzigen, wanneer gemeenten het omgevingsplan nog niet via de nieuwe standaarden kunnen bekendmaken en beschikbaar stellen. Dit moet voorkomen dat planvorming (en in het bijzonder gebiedsontwikkeling) onaanvaardbare vertraging oploopt bij de invoering van de Omgevingswet.
Onderhavig TAM-omgevingsplan, Hoofdstuk 22d Landgoed De Wellen, vormt een wijziging van het omgevingsplan Apeldoorn. Woningbouw op deze locatie is in strijd met bestemmingsplan 'Zuidbroek', onderdeel uitmakende van het omgevingsplan van rechtswege, waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.
Het TAM-omgevingsplan is juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de al geldende regels in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan, de zogenaamde bruidsschat. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22d van het omgevingsplan.
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt als hoofdstuk 22d onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. Dat betekent dat in principe alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling van het besluitgebied behorende bij dit TAM-omgevingsplan (tenzij ze daarmee strijdig zijn). In artikel 3 (toepassingsbereik) wordt dit toegelicht. Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor het besluitgebied van. Zo is er voor dit plan gekozen om niet de specifieke bepaling over het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan niet wordt afgeweken van de bruidsschat.
Hoofdstuk 2 - Functies en activiteiten
Conform de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven binnen het besluitgebied. Beoogd is zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het tijdelijk deel omgevingsplan Apeldoorn. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet. Daar waar mogelijk is voorgesorteerd op het nog op te stellen nieuwe, permanente omgevingsplan voor de gemeente Apeldoorn dat op dit moment nog in ontwikkeling is. Hieronder is - indien noodzakelijk - een aanvullende toelichting per functie opgenomen.
Cultuur en ontspanning
Op gronden met de functie Cultuur en ontspanning zijn musea en ateliers toegelaten. Daarnaast zijn groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding, inclusief bouwwerken en parkeervoorzieningen toegestaan.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het besluitgebied heeft de functie Groen toebedeeld gekregen. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze functie zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten voor zover deze zijn toegestaan op grond van hoofdstuk 22 van het omgevingsplan. Daarbovenop zijn in artikel 22 lid 1 beoordelingsregels opgenomen om speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter te kunnen vergunnen.
Horeca
Op gronden met de functie Horeca zijn horecavormen in categorie 1 van de Lijst van toegelaten horecatypen toegelaten.
Kantoor
Op de gronden met de functie Kantoor zijn kantoren, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, inclusief bouwwerken en parkeervoorzieningen toegestaan.
Maatschappelijk
Binnen deze functie zijn de in het besluitgebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen ondergebracht. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden laat deze functie een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen toe. Welke voorzieningen dat zijn staat in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen die in de bijlagen bij dit hoofdstuk 22d is opgenomen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De functie Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht. Op gronden met deze functie zijn tevens markten en ambulante handel toegestaan.
Water
Het water in het besluitgebied vervult een belangrijke waterhuishoudkundige functie, maar is ook van visuele betekenis. Voor al deze waterpartijen is de functie Water gehanteerd. Water- en oeverrecreatie is ook toegestaan.
Wonen
De bestaande bebouwing die herontwikkeld wordt naar wonen heeft de functie Wonen gekregen. In principe zijn de bouwvlakken strak om de bestaande gebouwen gelegd met uitzondering van het bouwvlak ter plaatse van de voormalige boerderij. Het bouwvlak rondom de boerderij is 1 meter groter. De ruimte die hiermee wordt geboden kan worden benut indien er sprake gaat zijn van sloop-nieuwbouw. In dat geval is er nog enige ruimte om te schuiven met de nieuwbouw.
Woongebied
Binnen de functie Woongebied zijn woningen toegestaan. Onder het wonen dat op grond van deze functie is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen is op de verbeelding een bouwvlak gegeven. Binnen de functie Woongebied volgt het bouwvlak de contour van het grens van de functie Woongebied. Hiermee is er een ontwikkelruimte geboden en is de exacte positionering van woningen (ten opzichte van elkaar) nog niet volledig vastgelegd. Binnen de woonvelden met de functie Woongebied is in principe elk woningtype toegestaan. De voorgevel van de woningen binnen de functie Woongebied worden bepaald, indien aanwezig, door de gevellijn die is opgenomen op de plankaart. De goot- en bouwhoogte, alsmede de maximaal te bebouwen oppervlakte met hoofdgebouwen is tevens als 'maatvoering' op de plankaart opgenomen.
Bijbehorende bouwwerken mogen in principe enkel worden gesitueerd in het achtererfgebied. Er wordt aansluiting gezocht bij hoofdstuk 22 (Bruidsschat) uit het omgevingsplan voor de regeling voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. In dit TAM-omgevingsplan worden alleen aanvullende regels voor bijbehorende bouwwerken opgenomen indien dit noodzakelijk is voor de verwezelijk van de ontwikkeling, zie hiervoor functie Bergingen en Parkeergebouw.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen binnen de functies Wonen en Woongebied voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (uit 2009) als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Beoordelingsregels bouwen gebouwen en bouwwerk, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in artikel 18, 19, 20, 21 en 22 beoordelingsregels opgenomen. Uitgangspunt is dat een hoofdgebouw uitsluitend is toegestaan binnen een bouwvlak, zoals aangegeven op de plankaart. Dit geldt niet voor de specifieke regelingen die zijn opgenomen voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerk, geen gebouw zijnde. Bijbehorende bouwwerken waarvoor een speciale regeling is opgenomen zijn uitsluitend toegestaan binnen het werkingsgebied, 'bergingen' en 'parkeergebouw'. Bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn buiten het bouwvlak, respectievelijk een aanduiding toegestaan. Verder zijn er maatvoeringen opgenomen in de bouwvlakken, indien noodzakelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om de goot- en bouwhoogten en de maximaal te bebouwen oppervlakten met hoofdgebouwen. Ten aanzien van de bijbehorende bouwwerken zijn de toegestane goot- en bouwhoogte in de regels opgenomen, alsmede de maximale oppervlakte, daar waar nodig.
In artikel 18, 19, 20, 21 en 22 worden algemene beoordelingsregels ten aanzien van het bouwen van een hoofdgebouw, respectievelijk bijbehorend bouwwerk en bouwwerk, geen gebouw zijnde gegeven. Aanvullend hierop zijn per artikel nog functiespecifieke beoordelingsregels opgenomen indien noodzakelijk. Tot slot wordt verwezen naar de algemene bouwregels en de regels ten aanzien van beeldkwaliteit.
Bevoegd gezag
Waar in de regels van dit hoofdstuk 22d de bevoegdheid in het leven is geroepen om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn.
Gezamenlijk geluid
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de standaardwaarde (50 dB Lden) voor geluid als gevolg van wegverkeer van de rijksweg A50 wordt overschreden. De grenswaarde (60 dB Lden) wordt niet overschreden. Nu de standaardwaarde wordt overschreden moet in voorliggend TAM-omgevingsplan een hogere geluidwaarde dan de standaardwaarde worden opgenomen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning ten behoeve van de realisatie van de woningen (en andere geluidsgevoelige gebouwen) zal dan te zijner tijd aan de hogere geluidswaarde, zoals opgenomen in artikel 14, moeten worden getoetst. Een opgenomen hogere waarde heeft als consequentie dat gevels van woningen (en geluidsgevoelige gebouwen in het algemeen) een hogere dichtheid moeten hebben en daarmee voor een geluidsreductie zorgen, zodat in een goed woon- en leefklimaat kan worden voorzien.
Bijzondere boom
De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In dit hoofdstuk van het omgevingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een afzonderlijk werkingsgebied op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar een werkingsgebied Waarde - bijzondere boom voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Karakteristiek
Op de plankaart hebben een aantal gebouwen de aanduiding 'Waarde - karakteristiek' gekregen. In de functieomschrijving van de functie Waarde - karakteristiek is bepaald dat ter plaatse van het werkingsgebied van deze functie de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te slopen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Kort gezegd wordt deze omgevingsvergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen. Voor een aantal werkzaamheden geldt het verbod om zonder vergunning te slopen niet. Dat is het geval wanneer het slopen op last van het bevoegd gezag plaatsvindt, wanneer al een sloopvergunning is verleend voordat het verbod in werking is getreden en voor ondergeschikte sloopwerkzaamheden. Het verbod is ook niet van toepassing wanneer een pand dat in het TAM-omgevingsplan als karakteristiek is aangewezen, later wordt aangewezen als rijksmonument of als gemeentelijkt monument; in dat geval is een vergunningstelstel op grond van de Erfgoedwet, dan wel de gemeentelijke Monumentenverordening gaan gelden en zou een vergunningstelsel op grond van het plan een dubbele vergunningplicht inhouden. Sloopwerkzaamheden aan niet cultuurhistorisch waardevolle (delen van) bebouwing zijn ook niet vergunningplichtig. Deze laatste bepaling ziet op bouwwerken die vergunningvrij gebouwd kunnen worden op percelen waarop zich een karakteristiek pand bevindt. Het vergunningvrije bouwwerk heeft zelf geen cultuurhistorische waarde. door deze bepaling is er geen vergunning nodig om zo'n niet waardevol bouwwerk weer te kunnen slopen.
De volgende gebouwen zijn gelegen binnen een werkingsgebied met de functie Waarde - karakteristiek:
Zakelijke dienstverlening
Gronden met de functie Zakelijke dienstverlening mogen worden gebruikt ten behoeve van zakelijke dienstverlening, voor groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, inclusief bouwwerken en parkeervoorzieningen.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn er algemene regels opgenomen die alleen betrekking hebben op dit TAM-omgevingsplan. Hier zijn bijvoorbeeld opgenomen de algemene bouw- en functieregels, alsmede afwijkingsregels en maatwerkvoorschriften, zoals deze voorheen in de bestemmingsplannen golden. Deze zijn ook opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege van de gemeente Apeldoorn.
Voorwaardelijke verplichting - Archeologie
Een deel van het besluitgebied dient alvorens bodemingrepen plaatsmogen vinden archeologisch nader onderzocht te worden aan de hand van een proefsleuvenonderzoek. Hiertoe is reeds een Programma van Eisen opgesteld en goedgekeurd. Het deel van het besluitgebied dat nader onderzocht dient te worden is beschreven in bijlage 3 bij het Programma van Eisen. Er is een verbod opgenomen in de regels om bodemingrepen plaats te laten vinden. Het verbod geldt niet voor regulier onderhoud. Het verbod wordt in feite opgeheven zodra het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd en naar aanleiding hiervan het bevoegd gezag de archeologische waarden in de bodem in voldoende mate heeft vastgesteld.
Hoofdstuk 4: Algemene procedureregeling
In TAM-omgevingsplannen kan overgangsrecht worden opgenomen. In onderhavig TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Landgoed De Wellen wordt een bestaande functie wegbestemd, waarvoor een andere functie in de plaats komt. Daarom is overgangsrecht opgenomen, zodat de bestaande functies mogen worden voortgezet zolang de nieuwe ontwikkeling nog niet is gerealiseerd.
Bijlagen bij de regels
Bij dit hoofdstuk zijn in totaal 31 bijlagen opgenomen. 26 bijlagen hebben betrekking op de motivering van het wijzigingsbesluit. Er zijn 5 bijlagen bij de regels opgenomen die enerzijds uiteenzetten welke bedrijfsfuncties, horeca en/of maatschappelijke functies zijn toegestaan en anderzijds zijn gekoppeld aan de beoordelingsregels voor parkeren en beeldkwaliteit.
Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Landgoed De Wellen is opgesteld conform de technische eisen voor bekendmaken en beschikbaar stellen van IMRO2012. Dat betekent dat de verschillende functies in het besluitgebied op de verbeelding als 'enkelbestemming', dan wel 'dubbelbestemming', zijn opgenomen. Maatvoeringsaanduidingen zijn ook als zodanig op de verbeelding opgenomen.
Afdeling 13.6 van de Omgevingswet gaat in over het kostenverhaal bij activiteiten en activiteiten vanwege gebruikswijzigingen. Daarin is bepaald dat het niet is toegestaan om aangewezen bouw- of gebruiksactiviteiten te verrichten zonder het kostenverhaal geregeld te hebben. Het kostenverhaal kan daarbij zowel via privaatrechtelijke weg met een overeenkomst als via publiekrechtelijke weg met regels in het omgevingsplan worden vastgelegd.
Het voorliggende plan wordt volledig gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten op 23 november 2023 waarin de rechten en plichten van zowel de initiatiefnemer als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal voor dit plan verzekerd.
Op grond van artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit wordt bij het vaststellen van een omgevingsplan aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij moet worden aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepassen van eventueel gemeentelijk participatiebeleid. Hieronder is een overzicht opgenomen van de wijze waarop BPD het voornemen tot herontwikkeling onder de aandacht heeft gebracht:
Hiermee heeft BPD op adequate wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen betrokken bij haar voornemen tot herontwikkeling van het voormalig GGNet-terrein aan de Deventerstraat.