direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Dubbelbeek naast 52
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.ov1092-vas1

Ruimtelijke onderbouwing

Dubbelbeek naast 52, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Malkenschoten-Kayersmolen' is vastgesteld door de gemeenteraad op 13 juni 2013. Deze ruimtelijke onderbouwing ziet op de plaatsing van 84 flexwoningen voor een periode van 15 jaar aan de Dubbelbeek ong. kavel 3 (naast 52), Malkenschoten te Apeldoorn, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie D, nummer 5366 (gedeeltelijk). De flexwoningen hebben niet allemaal dezelfde oppervlakte. Hierna is het woonprogramma opgenomen:

  • 24 x een appartement van 24 m² gebruiksoppervlakte, voor éénpersoonshuishoudens.
  • 24 x een appartement van 30 m² gebruiksoppervlakte, voor één- tot tweepersoonshuishoudens.
  • 36 x een appartement van 45 m² gebruiksoppervlakte, voor meerpersoonshuishoudens.

Hieronder is een uitsnede van het projectgebied opgenomen. In afbeelding 1.2 en 1.3 zijn de tekeningen van het bouwplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0001.png"

Afbeelding 1.1 Projectgebied (globaal) aangegeven met blauwe lijn, Dubbelbeek ong. kavel 3, Malkenschoten te Apeldoorn

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0002.png"

Afbeelding 1.2 Situering 84 flexwoningen, Dubbelbeek ong. kavel 3, Malkenschoten te Apeldoorn

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0003.png"

Afbeelding 1.3 Aanzicht 84 flexwoningen, Dubbelbeek ong. kavel 3, Malkenschoten te Apeldoorn

Bestemmingsplan 'Malkenschoten-Kayersmolen'

Op grond van het huidige bestemmingsplan gelden ter plaatse de bestemming 'Gemengd – 3' met aanduiding 'wonen', de bestemming 'Horeca – 1' met de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – pension', de bestemming 'Wonen' met de aanduidingen 'kermisexploitatiebedrijf', 'woonwagenstandplaats' en tuin. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoog'. Deze bestemmingen laten de plaatsing van de 84 flexwoningen niet zondermeer toe. Het plan is in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient te worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan voorliggend project moet een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan worden verleend. Hieronder wordt volledig beschreven op welke punten het bouwplan in strijd is met de regels van het geldende bestemmingsplan. Dit wordt per bestemming uiteengezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0004.png"

Afbeelding 1.4 Globale begrenzing projectgebied (blauwe lijn) Dubbelbeek ong. kavel 3, Malkenschoten te Apeldoorn

Gemengd - 3

Er zijn geen strijdigheden geconstateerd met de bestemming 'Gemengd - 3'. Op het gedeelte van het projectgebied met deze bestemming rust de functieaanduiding 'wonen'. De bestemming staat het gebruik van de gronden ter plaatse ten behoeve van wonen niet in de weg. Ter plaatse van deze bestemming zullen geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden.

Horeca - 1

Het project is op meerdere punten strijdig met de bestemming 'Horeca - 1'. Hierna zal puntsgewijs worden opgesomd op welke punten het project in strijd is met de bestemming:

  • Artikel 15.1 lid a (bestemmingsomschrijving): De voor 'Horeca - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten horecatypen met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - pension' uitsluitend een pension is toegestaan.

Het plan ziet op de realisatie van 84 flexwoningen voor een periode van 15 jaar en het gebruik als zodanig. Dit is in strijd met het bestemmingsplan.

  • Artikel 15.2 (bouwregels): De toegestane maximale goot- en bouwhoogte binnen het projectgebied variëren van respectievelijk 14 meter en 14 meter centraal in het projectgebied en 5 meter en 5 meter aan de randen.

De goot- en bouwhoogte van de te realiseren flexwoningen bedraagt ca. 9,3 meter. De gebouwen worden plat afgedekt. Het bouwen van gebouwen met een goot- en bouwhoogte van ca. 9,3 meter is aan de randen van het projectgebied dus strijdig met de regels van het bestemmingsplan. Ter verduidelijking is het gebied waar een maximale goot- en bouwhoogte gelden van 5 meter in onderstaande afbeelding paars gearceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0005.png"  

Afbeelding 1.5 Gebied met toegestane goot- en bouwhoogte van 5 meter (paars gearceerd)

  • Artikel 15.2 (bouwregels): Gebouwen (en overkappingen) dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

Het meest westelijk gelegen gebouw en een deel van het gebouw in de zuid-oostelijke hoek zijn gedeeltelijk buiten het bouwvlak van het projectgebied gesitueerd. Hierdoor is het plan in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Ter verduidelijking hieronder een afbeelding opgenomen waarop de strijdigheid is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0006.png"

Afbeelding 1.6 Situering bebouwing ten opzichte van bouwvlak (blauw omlijnd). Het paars gearceerde is de bebouwing gelegen buiten het bouwvlak.

  • Artikel 15.2 (bouwregels): Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, voor zover het overige bouwwerken betreft mogen maximaal 2 meter hoog worden gebouwd.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.1.4 dient een geluidsscherm te worden gerealiseerd om de geluidsbelasting als gevolg van de nabijgelegen kartbaan te reduceren. De situering van het geluidsscherm (gele lijn) wordt weergegeven in onderstaande afbeelding. Het te bouwen geluidsscherm heeft een hoogte van 5,5 meter en is hierdoor in strijd met de regels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0007.png"

Afbeelding 1.7 Situering geluiddscherm aan de Dubbelbeek

Wonen

Er zijn geen strijdigheden geconstateerd met de bestemming 'Wonen'. Op het gedeelte van het projectgebied met deze bestemming rusten de functieaanduidingen 'woonwagenstandplaats' en 'tuin'. Tevens geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kermisexploitatiebedrijf'. De bestemming en aanduidingen staan het gebruik van de gronden ter plaatse ten behoeve van wonen in algemene zin niet in de weg, immers de bestemming is al 'Wonen'. Ter plaatse van deze bestemming zullen geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden.

1.1.1 Ruimtelijke overwegingen flexwoningen

In deze paragraaf worden de ruimtelijk relevante overwegingen uiteengezet op basis waarvan de ruimtelijke inpasbaarheid van de gewenste ontwikkeling wordt onderbouwd.

Overwegende dat;

  • 1. het projectgebied aan de Dubbelbeek, Malkenschoten in Apeldoorn is gelegen. Het gebied rond het projectgebied huisvest veel verschillende functies. Er is sprake van functiemenging, zo is er een woongebouw, zwembad, een sportschool en een kinderboerderij in de omgeving van het projectgebied aanwezig. Het toevoegen van 84 flexwoningen voor een periode van 15 jaar binnen deze omgeving is hierdoor ruimtelijk gezien passend;
  • 2. vanwege de ligging in dit gebied met functiemenging er tevens een grote diversiteit is aan bebouwing in het straat- en bebouwingsbeeld rondom het projectgebied. Daarbij valt te denken aan verschillende goot- en bouwhoogtes, de ruimtelijke uitstraling van bebouwing en de materialisering van bebouwing. Karakteristiek voor het gebied rondom de Dubbelbeek zijn verder de ruime kavels met grote losstaande volumes welke in een raamwerk van groene omzoming en structuren zijn ingebed. Groen met maat als buffer tussen de bebouwing draagt zorg voor de ruimtelijke kwaliteit. De flexwoningen zoeken aansluiting bij deze karakteristiek, waardoor de ruimtelijke impact van de flexwoningen beperkt blijft;
  • 3. de toegestane goot- en bouwhoogte in het projectgebied respectievelijk 5/5 meter en 14/14 meter zijn en de flexwoningen een goot- en bouwhoogte van ca. 9,3/9,3 meter hebben. Hiermee blijft met voor een groot deel van de bebouwing onder de maximale goot- en bouwhoogte, waardoor de ruimtelijke impact op de omgeving wordt beperkt. De goot- en bouwhoogte sluit ruimtelijk gezien aan bij de goot- en bouwhoogte van bebouwing in de omgeving, waardoor een eenduidig bebouwingsbeeld ontstaat.
  • 4. de onderlinge afstand tussen de flexwoningen en de bebouwing van onder andere Gelre appartementengebouw is gewaarborgd in de verkaveling met de bijbehorende noord-zuid oriëntatie, waardoor wordt voorzien in een prettig wooncomfort (bezonning). Achterkanten zijn daarbij vermeden en de groene tussenruimtes geven aanleiding voor collectief en semi-openbaar gebruik. De oostelijke galerij met ontsluiting en entrees gericht naar het kartcentrum biedt de mogelijkheid fietsparkeren uit het zicht of eventuele bergingen te realiseren in de achterliggende 'binnentuin'. De galerij wordt beëindigd met een toevoeging van een aantal (flex)woningen waarbij in redelijke mate afstand tot de perceelgrenzen dient te worden bewaard met tevens voldoende afstand tot het kartcentrum. Evenzeer wordt rekening gehouden met daglichttoetreding en woonkwaliteit. De kopgevels met ontsluiting en trappen aan de Dubbelbeek vormen de hoofdentrees. De beeldkwaliteit voorziet mede in een prettige woonomgeving.
  • 5. het college op 13 juli 2021 de notitie 'Flexwonen' heeft vastgesteld naar aanleiding van de motie 'Flexwonen' van de raad van 14 november 2019. Voorliggend project is een gevolg van de notitie van het college. Er wordt voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld aan flexwoningen, zoals gesteld in de voornoemde notitie. Hierna zal worden ingegaan op de voorwaarden:
      • Tijdelijke woningen op tijdelijk beschikbare locaties die geen woonbestemming hebben (d.m.v. ontheffing voor max. 15 jaar).

Voorliggend project wordt op het perceel aan de Dubbelbeek ong. kavel 3 (naast 52) gerealiseerd voor een periode van 15 jaar. Na deze periode zullen de flexwoningen elders worden gesitueerd.

      • De tijdelijke woningen moeten voldoen aan dezelfde ruimtelijke en kwalitatieve eisen als reguliere woningbouw. Er moet een goede ruimtelijke kwaliteit v.w.b. architectuur, woonkwaliteit en woonomgeving worden gerealiseerd.

Zoals onder punt 1 tot en met 3 is omschreven sluiten de flexwoningen aan bij de flexwoningen aan bij de bestaande waarden in de omgeving. De architectuur van de flexwoningen sluit daarbij ook aan op de bestaande bebouwing. In hoofdstuk 3 worden de verschillende milieuaspecten behandeld, waarmee wordt aangetoond dat kan worden voorzien in een goed woon- en leefklimaat. De flexwoningen zijn technisch getoetst aan het Bouwbesluit 2012 en voldoen hieraan. Op grond hiervan mag worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede woonkwaliteit. Doordat in de (directe) nabijheid van het projectgebied verschillende functies aanwezig zijn in vorm van sport en recreatie en daarnaast overige voorzieningen op korte afstand van het projectgebied zijn gelegen wordt tot slot voorzien in een geschikte woonomgeving.

      • Ruimtelijk inpasbaar qua functie, omvang, groen om gebouw en parkeerbehoefte.

Onder punt 1 tot en met 3 is al grotendeels ingegaan op de inpasbaarheid van de functie. De schaal van het project is passend in de omgeving. De grootte van de kavels ter hoogte van het projectgebied zorgt ervoor dat de er voldoende 'lucht' tussen bebouwing aanwezig blijft. Verder zorgt het aanwezige groen in het gebied voor een ontspannen aangezicht. Voor zover mogelijk zal zoveel mogelijk groen in en om het projectgebied behouden blijven. Het is echter onvermijdelijk dat er kap van bomen moet plaatsvinden om de realisatie van de flexwoningen mogelijk te maken. Dat parkeren geen belemmering vormt voor de realisatie wordt uiteengezet in paragraaf 2.9 Parkeren.

      • Geen hinder voor omgeving, omliggende functies, bijv. bedrijven en sport, mogen (toekomstig) geen hinder ervaren bij eventuele uitbreiding of wijziging van activiteiten.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de verschillende relevante milieuaspecten. Aan de hand van hoofdstuk 3 wordt aangetoond dat de flexwoningen milieukundig inpasbaar zijn en tevens dat omliggende functies geen hinder ondervinden van de flexwoningen bij (toekomstige) uitbreidingen of wijziging van activiteiten.

      • Het ontwerp van de buitenruimte moet bijdragen aan klimaatadaptatie en de groene uitstraling van Apeldoorn. Het moet een open karakter hebben t.b.v. sociale controle.

Het projectgebied krijgt een open karakter met een gezamenlijke buitenruimte voor alle toekomstige bewoners. Het ontwerp van de buitenruimte zal bijdragen aan klimaatadaptatie. Regenwater zal terplekke worden geinfiltreerd en het groen dat behouden blijft zorgt voor verkoeling en beschutting tegen de hitte.

      • Een beheerplan voor gebouw en buitenruimte moet een onderdeel zijn van het flexwoonconcept.

In de Samenwerkingsovereenkomst tot realisatie van flexwoningen op het perceel Dubbelbeek ong. kavel 3 (naast 52), Malkenschoten in Apeldoorn hebben de gemeente Apeldoorn en de Stichting Verenigde Samenwerkende Woningcorporaties afspraken gemaakt omtrent het beheer van de gebouwen en de buitenruimte.

      • Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen kleinschalige tot middelgrote en grootschalige flexwoonconcepten.

Voorliggend project wordt op grond van de notitie gezien als middelgroot flexwoonconcept (50 tot 100 eenheden). Deze concepten kunnen worden gerealiseerd in wijken (waaronder ook de binnenstad) en dorpen. Voorliggend project voldoet hieraan en ligt gezien de ligging in Malkenschoten. Verder geldt dat algemene voorzieningen en het OV nabij moeten zijn. Dit is ook het geval. Tot slot worden voor de middelgrote flexwoonconcepten als mogelijke doelgroepen gezien: overbruggers/starters, studenten, kwetsbare jongeren en ex-AMV'ers. Gezien het woonprogramma met bijbehorende oppervlaktes van de flexwoningen, zoals beschreven in de Inleiding sluit dit aan bij de specifiek benoemde doelgroepen.

1.1.2 Ruimtelijke overweging geluidsscherm

Het te realiseren geluidsscherm zal groen worden ingekleed door opgaande beplanting. Hierdoor wordt de ruimtelijke impact zo beperkt mogelijk, maar wordt tegelijkertijd een sterke bijdrage geleverd aan de reductie van de geluidsbelastings als gevolg van de kartbaan. Bovendien is de ruimtelijke impact van het scherm slechts tijdelijk, immers de plaatsing van de flexwoningen is ook van tijdelijke aard. Na afloop van de termijn van 15 jaar zal ook het scherm weer worden verwijderd. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen onevenredige impact op de omgeving is door realisatie van het geluidsscherm.

Conclusie

Gezien het voornoemde mag worden geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk aanvaarbaar plan.

1.2 Wettelijk kader omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

Het project valt niet onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist. De gemeenteraad heeft op 21 september 2023 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) voorziet in de juridische mogelijkheid om voor projecten, waarbij expliciet sprake is van het bevorderen van duurzame en innovatieve toepassing voor een activiteit én waarvoor normaliter de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt, de reguliere procedure van toepassing te verklaren. Het duurzame en innovatieve karakter bij voorliggend plan ziet op het feit dat de flexwoningen prefab worden gebouwd en op adequate wijze voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Apeldoorn. Na afloop van de termijn van 15 jaar zullen de flexwoningen weer worden verwijderd en zal het terrein in oorspronkelijke staat worden teruggebracht. Door toepassing te geven aan de mogelijkheden op basis van de Chw kan aanzienlijke tijdswinst worden behaald, waardoor het project sneller kan worden gerealiseerd. Hierna zal de juridische basis worden toegelicht.

Artikel 6 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) luidt als volgt:

  • 1. In het projectgebied Spoorzone in de gemeente Eindhoven en het project Dijckerwaal in de gemeente Westland is op de aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van het bevorderen van duurzame en innovatieve toepassingen voor een activiteit voor een bepaalde termijn toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van die wet niet van toepassing
  • 2. In aanvulling op artikel 6.19 van het Besluit omgevingsrecht wordt als categorie van gevallen als bedoeld in artikel 3.9, derde lid, tweede volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid.
  • 3. Dit artikel is van toepassing op aanvragen die vóór 17 juli 2025 zijn ingediend.

Artikel 6, lid 1 BuChw dient te worden gelezen in combinatie met artikel 2.4, lid 5 Chw, dat als volgt luidt: “Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, kan het toepassingsbereik van in de algemene maatregel van bestuur geregelde experimenten worden uitgebreid door daarvoor nieuwe gebieden en projecten aan te wijzen. Daarbij wordt de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijking of afwijkingen aangegeven.”

Voorliggend project is op 7 augustus 2023 aangemeld bij het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om aangewezen te worden als experiment als bedoeld in artikel 2.4, lid 5 Chw.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 11 september 2023 het project aan de Dubbelbeek ong. kavel 3 (naast 52, Malkenschoten te Apeldoorn aangewezen als project waarop artikel 6, lid 1 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet van toepassing is. Vanaf 12 september 2023 is de gemeente Apeldoorn bevoegd gebruik te maken van de mogelijkheid die de Crisis- en Herstelwet biedt ten aanzien van voorliggend project.

Om die reden wordt de reguliere voorbereidingsprocedure op de aanvraag om omgevingsvergunning van toepassing verklaard.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  • 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  • 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  • 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  • 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Toets

Het plaatsen van 84 flexwoningen aan de Dubbelbeek ong. (naast 52) op kavel in Malkenschoten, Apeldoorn geeft invulling aan de ambitie om te bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De woningen worden geplaatst om te voorzien in de grote actuele vraag naar goedkope en betaalbare woningen op de korte termijn. Op deze wijze past het plan in de NOVI.

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0008.png"

Afbeelding 2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.

Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

Toets

De te plaatsen flexwoningen voorzien op een adequate wijze in de woningbehoefte van een specifieke groep woningzoekenden in Apeldoorn. De flexwoningen voorzien in woningen in het betaalbare huursegment. De woningen worden prefab gefabriceerd. De woningen worden aardgasloos opgeleverd en zullen op alternatieve wijze voorzien in hun energiebehoefte. Ten behoeve van de plaatsing van de flexwoningen zullen geen bomen worden gekapt en binnen het projectgebied wordt voldoende rekening gehouden met de berging van water.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Toets

De Regio Stedendriehoek heeft de 'Woonagenda Cleantechregio 2018' vastgesteld. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de verplichting uit de Omgevingsverordening om een regionale woonagenda op te stellen. Apeldoorn heeft de Woonagenda Cleantechregio 2018 vervolgens vertaald in het Afwegingskader woningbouw 2018-2027. Het Afwegingskader vormt het toetsinstrument bij woningbouwinitiatieven.

Intrekgebied

De verordening bevat de regel dat een bestemmingslan c.q. uitwerkings-/wijzigingsplan op de gronden binnen het projectgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk mag maken ten behoeve van de bescherming van drinkwatervoorziening. Daarbij is het tevens verboden om werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie daardoor onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.

Toets

Aangezien voorliggend project enkel de plaatsing van 84 flexwoningen voor een periode van 15 jaar mogelijk maakt, waarbij geen sprake is van de winning van fossiele energie vormt dit geen problemen ten aanzien van de drinkwatervoorziening. Hierdoor is het plan in overeenstemming met de Verordening.

Klimaatadaptatie

De verordening bevat de regel dat in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.

Toets

De nieuw te plaatsen woningen aan de Dubbelbeek worden niet aangesloten op het aardgasnet en er wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. In het projectgebied wordt rekening gehouden de bestaande groenstructuur en de waterbergingsmogelijkheden van het gebied. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt in voldoende mate rekening gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.

2.4 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.


Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.


Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.


De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. De regionale woonagenda . Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Toets

Apeldoorn heeft na vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 de Woonagenda Apeldoorn 2018-2021 opgesteld. In 2022 is hieraan een addendum toegevoegd voor de periode 2022-2023. In paragraaf 2.7 en subparagraaf 2.7.1 wordt verder ingegaan op dit beleid.

 

2.5 Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn'

Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.


Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.


De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).


Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.


Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied


Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

Wonen

Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).


Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen 9onderzoek).


Omgevingskwaliteit

Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

Mobiliteit

De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.


Economie en recreatie

Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies


De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.


Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.


Energie en circulariteit

Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.


Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.


Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.


Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament


De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.


Dit is als volgt opgebouwd:


Natuur en landschap

De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.


Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.


Klimaatadaptatie

Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.


In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

Milieu en gezondheid

Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.


Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.


Inclusiviteit

Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).


Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0009.png"

Afbeelding 2.2 Omgevingsie Woest aantrekkelijk Apeldoorn


Uitvoering Omgevingsvisie

Gebiedsprofielen

De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.

Afwegingsmatrix

Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.


Onderzoeken

Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.

De Apeldoornse Woonagenda 'Iedereen een thuis' is vastgesteld voor de periode 2018-2021 en is in 2021 afgelopen. De gemeenteraad heeft besloten om de Woonagenda door middel van een addendum voor de periode 2022-2023 te verlengen en daarmee een geldend kader te bieden voor de uitvoering van het woonbeleid.

In de Omgevingsvisie heeft de gemeente een aantal ruimtelijke ambities geschetst ten behoeve van haar toekomstbestendigheid, waarbij onder andere gesproken wordt over een efficiënt ruimtegebruik en de groei naar 180.000 inwoners.

 

Ten aanzien van wonen wenst de gemeente 12.500 woningen te bouwen tussen 2020 en 2039 om een divers woonaanbod te realiseren met een aanzienlijk deel betaalbare woningen, zoals sociale huur, middeldure huur en betaalbare koopwoningen. Hier sluit voorliggend project op aan. Het project voorziet in de plaatsing van 84 goedkope c.q. betaalbare woningen. Aangezien er een groot te kort is aan woningen in het goedkope c.q. betaalbare segment sluit dit aan bij de ambitie uit de Omgevingsvisie om een gevarieerd woningaanbod te realiseren binnen de gemeente.

2.6 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart.

2.6.1 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen
  • Wijkgroenstructuur
  • Boomrijke gebieden

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

Toets

Het project ligt buiten de elementen zoals aangeduid op de Groenstructuurkaart. De kaart is dan ook niet van toepassing op voorliggend project.

2.7 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis', vastgesteld. De Woonagenda dient meerdere doelen:

  • basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
  • volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
  • ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
  • onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
  • invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
  • uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen

De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord. Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:

  • werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
  • demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
  • druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
  • diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enz.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0010.png"

Afbeelding 2.3 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:

  • 1. Een basis die op orde is:
    • a. zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en
    • b. de grote opgave om alle woningen te verduurzamen.
  • 2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente.
  • 3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.
2.7.1 Addendum Woonagenda 2022-2023

De Woonagenda 2018-2021, tezamen met het addendum voor 2022-2023, vormt de uitvoeringsagenda onder de Omgevingsvisie en de kadernota Maatschappelijke Ontwikkeling, die beiden eind 2021 zijn vastgesteld. In het addendum wordt voor de komende twee jaar een extra actiepunt benoemt, naast de bestaande actiepunten die reeds in de Woonagenda worden benoemd. Aan de huidige agenda is toegevoegd dat we gaan uitzoeken welke beleidsinstrumenten we als gemeente kunnen inzetten om de woningmarkt effectief te reguleren, bijvoorbeeld door een zelfbewoningsplicht in te stellen en opkoopbescherming, met als doel ongewenste ontwikkelingen als gevolg van de huidige druk op de woningmarkt tegen te gaan.

Doorwerking in het plan

Voorliggend project voorziet in de 84 flexwoningen. Met voorliggende ontwikkeling wordt gehoor gegeven aan de ambitie uit de gemeentelijek woonagenda om Short Stay Facilities, oftewel flexwonen. Het project draagt bij aan de vermindering van de druk op de woningmarkt door de realisatie van de 84 flexwoningen. In het project zijn woningtypen voorzien die aansluiten bij de vraag naar andere typen woningen die in Apeldoorn beperkt of niet aanwezig zijn. Te denken valt aan woningen voor spoedzoekers zijn overbruggers, starters, kwetsbare mensen, studenten en arbeidsmigranten. Het project sluit aan bij de gemeentelijke woonagenda.

2.8 Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027

Burgemeester en wethouders hebben op 5 februari 2019 de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. De gemeente wil dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Het Afwegingskader Woningbouw geeft de prioritering voor woningbouw aan. Doel daarvan is het bevorderen van kansrijke initiatieven en versnellen van de bouw van woningen. De kaders die in de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda zijn vastgesteld vormen de basis voor het Afwegingskader Woningbouw. Door het prioriteren en richting geven aan de woningbouw kan de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw geeft ook duidelijkheid en richting aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven in wil vullen. Het Afwegingskader gaat over de programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen. Het Afwegingskader geldt niet voor initiatieven voor de bouw van 1 of 2 woningen, daarvoor vindt alleen een toets op ruimtelijke aspecten plaats.

Toets

Voorliggende project voorziet in de realisatie van 84 flexwoningen. Het aanbod bestaat uit goedkope en betaalbare woningen. Het project geeft de prioriteit aan deze woningen om te kunnen voorzien in een adequate woningbehoefte in Apeldoorn. Hiermee is het plan in overeenstemming met het afwegingskader.

2.9 Parkeren

2.9.1 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Toets

Het parkeerbeleid van Apeldoorn is vastgelegd inde Beleidsregel parkeren d.d. 21 maart 2019. In de beleidsregel wordt ingegaan op de parkeerbehoefte voor verschillende functies, waaronder wonen. In de categorie 'wonen' wordt onderscheid gemaakt in de grootte van de woningen én of er een oprit aanwezig is of niet. Daarbij wordt ook onderscheid in de mate van stedelijkheid. Hieronder is een overzicht opgenomen van de parkeernormen voor wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0011.png"

Tabel 2.1 Parkeernormen wonen uit Beleidsregel parkeren d.d. 21 maart 2019

De flexwoningen hebben verschillende oppervlakten zijn als volgt te verdelen:

  • 24 x een appartement van 24 m² GBO, voor éénpersoonshuishoudens
  • 24 x een appartement van 30 m² GBO, voor één- tot tweepersoonshuishoudens
  • 36 x een appartement van 45 m² GBO, voor meerpersoonshuishoudens


De woningen vallen in de categorieën 'woning met een brutovloeroppervlakte kleiner of gelijk aan 40 m² brutovloeroppervlak' en 'woning met een brutovloeroppervlakte groter dan of gelijk aan 40 m² en kleiner dan of gelijk aan 75 m²'. De woningen zijn gelegen in het gebied dat is aangeduid als 'Rest Apeldoorn'. Op grond van deze categorieën geldt een parkeernorm van respectievelijk 0,50 en 1 parkeerplaats per woning, plus een bezoekersaandeel van 0,25 parkeerplaats per woning. Dit betekent dat er voor de 84 flexwoningen moet worden voorzien in 81 parkeerplaatsen.

Het gebied aan rondom de projectlocatie kenmerkt zich als een gebied met verschillende functies en bestemmingen. In gebieden waar meerdere functies en/of bestemmingen aanwezig zijn, is vaak een gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen mogelijk. Dit betekent dan dat niet de som van de vraag naar parkeerplaatsen van de afzonderlijke functies hoeft te worden aangelegd, maar slechts een deel hiervan. Aanwezigheidspercentages geven per periode indicatief de omvang aan van het benodigd aantal parkeerplaatsen bij gecombineerd gebruik (minimaal twee functies). Voor het bepalen van de parkeervraag binnen een ontwikkelgebied worden onderstaande aanwezigheidspercentages gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0012.png" Tabel 2.2 Aanwezigheidspercentages uit Beleidsregel parkeren d.d. 21 maart 2019

Er is geen mogelijkheid om te voorzien in deze parkeerbehoefte op eigen terrein die ontstaat door de ontwikkeling. Voor de parkeerbehoefte zal worden uitgeweken naar de grote openbare parkeerplaats die nabij het projectgebied is gesitueerd. Het parkeerterrein beschikt over ca. 280 parkeerplaatsen en wordt gebruikt door verschillende functies in het gebied. Op basis van de gegevens uit tabel 2.2 blijkt dat er op werkdagen in de ochtend en middag een gemiddeld aanwezigheidspercentage van 50% is. Dit betekent dat er een parkeerbehoefte van grofweg 40 parkeerplaatsen is. In de avond, nacht en in het weekend loopt het aanwezigheidspercentage richting 100%. Dit betekent dat ten behoeve van de woningen circa 80 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Rekeninghoudend met de gemiddelde aanwezigheidspercentages van de overige functies, tezamen met de realisatie van de 84 woningen met bijkomende parkeerbehoefte, blijkt dat de parkeerplaats over voldoende parkeerplaatsen beschikt om op alle momenten gedurende de week te kunnen voorzien aan de parkeerbehoefte. Zodoende vormt het aspect 'parkeren' geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

2.10 Water

2.10.1 Nationale regelgeving en beleid
2.10.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

2.10.1.2 Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • 1. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • 2. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

2.10.2 Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.10.3 Waterschapsbeleid

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

  • 3. Waardevolle leefomgeving
  • 4. Klimaatverandering
  • 5. Energietransitie
  • 6. Circulaire economie
  • 7. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en Zuiveren.

2.10.4 Gemeentelijk beleid
2.10.4.1 Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • 5. Grondwaterneutraal bouwen.

2.11 Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 3.4 respectievelijk 3.5.

2.12 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.

De nota werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0013.png"

Afbeelding 2.4 piramide welstand

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken;
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht;
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 3 UITVOERBAARHEID

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

3.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 9 mei 2023, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met PCB en/of PAK. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, bevestigd. Echter, gelet op het feit dat de aangetroffen gehalten onder de maximale waarde voor bodemfunctieklasse wonen liggen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Er is op het maaiveld wel (asbestverdacht) puin, maar geen asbesthoudend (plaat)materiaal aangetroffen. De zintuiglijk verontreinigde grond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB en/of PAK. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie >20 mm enkele asbesthoudende materialen aangetroffen. Het materiaal betreft voornamelijk hechtgebonden asbest. Analytisch is in de fractie <20 mm een licht verhoogd gehalte hechtgebonden asbest aangetoond. Het gehalte overschrijdt zeer plaatselijk (gat A03, 0,0-0,1 m -mv) ruim de interventiewaarde. Het plaatselijk sterk verhoogde asbestgehalte is, gelet op de analyseresultaten, te relateren aan de aanwezigheid van een enkel (relatief groot) stuk plaatmateriaal in de grondmatrix. In de overige grondmengmonsters is slechts sprake van een licht verhoogd asbestgehalte.

 

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld, dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. Rondom het plaatselijk verhoogde gehalte asbest zijn alleen licht verhoogde gehalten asbest aangetoond. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie, met uitzondering van mobiel zeven, behoeven ter ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen. Bij de uitvoering van grondwerkzaamheden dient men echter, mede gezien de beperking van de maaiveldinspectie wegens de begroeiing, wel alert te zijn op mogelijk voorkomen van ‘asbestnesten’. Het voorkomen daarvan kan op basis van het onderhavig onderzoek niet worden uitgesloten.

 

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie” of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

3.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 3.1 milieuzonering

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Milieuzonering bedrijven

Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het projectgebied) liggen de volgende bedrijven en instellingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0014.png"

*gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied

**Tevens evenementen toegestaan

Tabel 3.2 Milieuzonering bedrijven rondom projectgebied

De planlocatie ligt binnen de milieuzones van bedrijven/inrichtingen op aangrenzende percelen. Een deel oplossing is om de woningen buiten de bovengenoemde milieuzones te bouwen. Dit is echter niet mogelijk voor alle omliggende bestemmingen. Middels onderzoek moeten worden aangetoond dat er bij de gewenste woningen een goed woon- en leefklimaat mogelijk is, zonder dat de omliggende bedrijven/inrichtingen in hun bedrijvigheid beperkt worden. Het onderzoek zal rekening moeten houden met de planologisch maximale invulling van de omliggende percelen. Een extra opmerking hierbij is dat op de percelen bestemd voor sport en recreatie tevens evenementen, inclusief concerten, zijn toegestaan. Hier dient ook rekening mee te worden gehouden. In navolgende paragrafen wordt inaan de hand van onderzoeken aangetoond dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

3.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het projectgebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en bedrijven. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

3.1.4.1 Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige functies nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij het verlenen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van zo'n omgevingsvergunning moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante weg is de Oude Apeldoornseweg. Deze binnenstedelijke weg heeft een geluidzone van 200 meter. De overige wegen, te weten Dubbelbeek en Malkenschoten hebben geen geluidzone.

In de rapportage d.d. 28 februari 2023, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing.

De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2022.41. Alle resultaten zijn inclusief een aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder weergegeven. Hoewel de Wet geluidhinder niet van toepassing is voor wegen met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, mag bij de bepaling van de geluidsbelasting als gevolg van deze wegen wel worden aangesloten bij art. 110g en het Reken- en meetvoorschrift geluid (2012) wat betreft de toe te passen aftrek. De ten hoogste berekende geluidsbelastingen zijn per gebouw beknopt in tabel 4-1 weergegeven. De volledige berekeningsresultaten zijn in bijlage 3 van het onderzoek opgenomen. De resultaten met betrekking tot cumulatieve geluidsbelasting op de gevels is vermeld in de rapportage omtrent het industrielawaai ter plaatse van de Dubbelbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0015.png"

Tabel 3.3 geluidsbelasting t.g.v. wegverkeer

De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen tijdelijke woonunits bedraagt maximaal 48 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

3.1.4.2 Industrielawaai: nieuwe geluidgevoelige functies nabij bestaand bedrijventerrein

Bij het projecteren van woningen of andere geluidsgevoelige functies nabij een industrieterrein zal men een akoestisch onderzoek in moeten stellen naar de te verwachten geluidsbelasting op de gevels van deze nieuwe bestemmingen. Dat geldt in ieder geval voor geluidgevoelige functies binnen de zone van een industrieterrein in de zin van de Wgh (terrein waar zich bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht zich kunnen vestigen). In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt dat ook voor geluidgevoelige bestemmingen nabij een bedrijventerrein dat niet geluidgezoneerd is maar waar de gevestigde en te vestigen bedrijven cumulatief wel een relevante geluidsbelasting kunnen veroorzaken. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh. Voor geluidgevoelige bestemmingen nabij een afzonderlijke bedrijf wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

De geluidsbelasting afkomstig van alle bedrijven op een industrieterrein mag buiten de zone niet hoger zijn dan 50 dB(A) (Letmaal). De vastgestelde zone legt daarmee enerzijds beperkingen op aan de industrie (via de omgevingsvergunning) en anderzijds aan de bouw van nieuwe woningen in de zone rondom het industrieterrein. Voor nieuwe geluidgevoelige functies binnen de zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 55 dB(A) (Letmaal) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Onderzoeksresultaten industrielawaai

In de rapportage d.d. 20 september 2023, opgesteld door Econsultancy en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, is de geluidsbelasting ten gevolge van de omliggende bedrijven berekend. Hieronder zijn de resulaten, een korte toelichting op de mogelijke te treffen maatregelen ten aanzien van het geluid en de conclusie opgenomen.

In de onderstaande tabel is het berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, maximale geluidsniveau en de indirecte hin-derter plaatse van gebouwen A tot en met D en de gemeenschappelijke buitenruimte weergegeven. Er zijn geen toeslagen voor bijzondere geluiden toegepast. Bij de maximale geluidniveaus is onderscheid gemaakt tussen de uitgezonderde sportactiviteiten buiten (piepende banden buitenbaan) en de overige geluidsbronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0016.png"

Tabel 3.4 Berekende geluidsbelasting [in dB(A)]

Uit de toetsing van de rekenresultaten blijkt dat de richtwaarden van het maximaal geluidniveau uit stap 2 én 3 worden overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door het maximale geluidsniveau bij de openingen. Ook de buitenbaan veroorzaakt hogere maximale geluidniveaus op de geluidgevoelige bestemmingen. In hoofdstuk 5 van het onderzoek wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening maatregelen overwogen om een goed woon- en leefklimaat te borgen. Ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de indirecte hinder gelden er geen belemmeringen.

Maatregelen

In het onderzoek wordt ingegaan op verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te verminderen. In hoofdstuk 5 van het onderzoek worden deze maatregelen besproken. Kortheidshalve wordt hier enkel op de gekozen maatregelen (geluidsscherm variant 2) ingegaan.

Geluidsscherm variant 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0017.png"

Afbeelding 3.1 Geluidsscherm variant 2 (gele lijn)

Gezien de overwegende bezwaren van aard van de overdrachtsmaatregelen om de maximale geluidniveaus tot de richt- en grenswaarde van 65 dB(A) te reduceren is een meer kosteneffectieve variant opgesteld. Variant 2 heeft als doel om de maximale geluidniveaus van de buitenbaan te beperken tot ten hoogste 70 dB(A). Bij deze variant treden ter plaatse van een deel van de woningen overschrijdingen van ten hoogste 5 dB op, maar zijn geen aanvullende maatregelen aan de woningen zelf benodigd om een goed binnenniveau te garanderen.

Met een geluidsscherm van 5,5 meter hoog over een lengte van 15 meter worden de maximale geluidniveaus gereduceerd tot 70 dB(A) in de avondperiode. In afbeelding 3.1 is de situering van het geluidsscherm weergegeven. In de onderstaande tabellen zijn de geluidbelastingen met de realisatie van het geluidsscherm opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0019.png"

Tabel 3.5 Berekende geluidsbelasting [in dB(A)] geluidsscherm variant 2

Geconcludeerd wordt dat een verbetering van het akoestisch woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd met de realisatie van het geluidsscherm. Zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als de indirecte hinder nemen met gemiddeld 1 dB af op de woningen en de buitenruimte. De overschrijdingen van de richt- en grenswaarde voor de maximale geluidniveaus wordt met ten hoogste 7 dB gereduceerd. Met de maatregel vinden er ter plaatse van gebouw A en B geen overschrijdingen meer in de dagperiode en worden maximale geluidniveaus in de avondperiode aanzienlijk gereduceerd. Deze overdrachtsmaatregel wordt doelmatig geacht. Het bevoegd gezag stelt voor de ‘overige’ maximale geluidniveaus conform het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften vast. Het besluit tot het vaststellen van een maatwerkvoorschrift is genomen op 20 november 2023. Het beschikking is als bijlage 4 bij de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Woon- en leefklimaat

Met de overdrachtsmaatregel treden enkel in de zomermaanden in de avondperiode nog overschrijdingen van de maximale geluidniveaus op ten gevolge van piepende banden (op zowel de binnen- als buitenbaan). De maximale geluidniveaus bedragen ten hoogste 70 dB(A). Andere activiteiten resulteren niet in overschrijdingen van de richt- en grenswaarden. Aanvullende geluidsreducerende maatregelen worden niet doelmatig geacht.

 

Het woon- en leefklimaat in de woning (binnenniveau) ten gevolge van maximale geluidniveaus wordt, bij aansluiting op de grenswaarden voor in- en aanpandige gevoelige gebouwen van 55 dB(A) etmaalwaarde, volgens het Bouwbesluit 2012 gegarandeerd. Een aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk om een goed woon- en leefklimaat in de woningen te waarborgen. Binnen het plan is een geluidsluwe gemeenschappelijke buitenruimte aanwezig. Dit overwegende wordt het akoestisch woon- en leefklimaat ten gevolge van ZERO55 acceptabel geacht.

3.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van de omgevingsvergunning per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. de omgevingsvergunning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m² en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m² en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Deze ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

3.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Bevi

In de nabijheid van het projectgebied aan de Dubbelbeek ong. kavel 3, Malkenschoten te Apeldoorn bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de realisatie van 84 flexwoningen voor een periode van 15 jaar.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het projectgebied aan de Dubbelbeek ong. kavel 3, Malkenschoten te Apeldoorn bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het projectgebied aan de Dubbelbeek ong. kavel 3, Malkenschoten te Apeldoorn bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

3.1.7 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het besluit ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Onderzoeksresultaten

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De omgevingsvergunning maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D11.2. de aanleg, wijziging of uitbreiding van een

stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie d.d. 25 september 2023, opgesteld door Econsultancy is als bijlage 5 toegevoegd aan de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing.

Uit deze aanmeldnotitie m.e.r. blijkt dat er met de realisatie van het plan geen belangrijke negatieve effecten worden voorzien op de omgeving of het milieu. Gelet op de schaal van de geplande herontwikkeling worden er geen nadelige milieueffecten verwacht.

 

Het doorlopen van een m.e.r. procedure en/of formele m.e.r. beoordelingsprocedure wordt niet noodzakelijk geacht. Aan het bevoegd gezag wordt geadviseerd een m.e.r. beoordelingsbesluit te nemen waarin wordt afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage ofwel het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure.

Op 24 oktober 2023 is het besluit genomen om geen milieueffectrapportage op te stellen. Het besluit is als bijlage

3.1.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

In de nabijheid van het projectgebied aan de Dubbelbeek ong. kavel 3 (naast 52), Malkenschoten te Apeldoorn bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

3.2 Waterhuishouding

3.2.1 Algemeen

Het projectgebied aan de Dubbelbeek ong. kavel 3 (naast 52), Malkenschoten te Apeldoorn ligt in bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied is circa 0,45 hectare groot, hiervan zal circa 50% verhard worden in de vorm van bebouwing en paden en leefruimte tussen de woonblokken. Het projectgebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

3.2.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens van een peilbuis op de hoek Rijnstraat /Oude Beekwergerweg blijkt dat het grondwaterpeil kan variëren tussen 130cm tot 250 cm onder maaiveld. In het projectgebied is deze variabele grondwaterstand ook te verwachten. Er is in en om het projectgebied geen grondwateroverlast bekend. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het projectgebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

3.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In de directe omgeving ligt géén oppervlaktewater. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat regenwater te plekke wordt geïnfiltreerd in de bodem heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het projectgebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

3.2.4 Afvoer van hemelwater

In het projectgebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het projectgebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden. Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom klimaatadaptief ontwikkelen hemelwater: er dient een fysieke infiltratievoorziening met een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te komen. De overige 24 mm aan waterberging dient in het projectgebied opgevangen te worden in aanvullende voorzieningen danwel op het maaiveld of binnen de stoepbanden, waar bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het projectgebied schade veroorzaakt. Voor het project aan de Dubbelbeek ong. kavel 3 (naast 52) is infiltratievoorziening van water reeds uitgewerkt. In het projectgebied zullen een drietal wadi's worden aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0020.png"

Afbeelding 3.2 Klimaatadaptief ontwikkelen hemelwater

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0021.png"

Afbeelding 3.3 Waterladder gemeente Apeldoorn.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit projectgebied wordt het regenwater van de daken en paden in de directe omgeving in het groen /ondiepe wadi's geïnfiltreerd. Een en ander dient nog ruimtelijk te worden uitgewerkt en in een plan worden ingepast. Doordat het regenwater van de daken en wandelpaden in principe schoon afstroomt en in de bodem infiltreert (bodempassage) wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

3.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel aan de noordzijde van de ontwikkeling. Het bestaande rioolstelsel in en om het projectgebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

3.2.6 Watertoets

Het plan omvat wel meer dan 10 woningen en er zal meer dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Echter, het projectgebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Er zijn geen negatieve gevolgen voor het watersysteem.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

3.3 Natuurwaarden

3.3.1 Wettelijk kader en beleid
3.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

3.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor omgevingsvergunningen op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 Wabo relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van artikel 2.7 Wnb is het verboden om zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat gelet op de instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verstoren of een significante verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aaangewezen. Op grond van artikel 2.8 Wnb maakt de aanvrager van de vergunning een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Gedeputeerde staten verlenen de vergunning voor het project uitsluitend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan de vergunning uitsluitend worden verleend als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het project is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het project significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het project nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het project.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

3.3.2 Onderzoeksresultaten

Quickscan Wnb d.d. 14 maart 2023 en stikstofberekening d.d. 28 juli 2023

Ten aanzien van de realisatie van 84 flexwoningen voor een periode van 15 jaar op het perceel aan de Dubbelbeek ong. kavel 3, Malkenschoten te Apeldoorn is door Econsultancy natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Er zijn meerdere ecologische onderzoeken uitgevoerd. In bijlage 7 is de stikstofberekening inclusief de toelichting daarop d.d. 28 juli 2023 opgenomen. De quickscan Wet natuurbescherming d.d. 14 maart 2023 is opgenomen in bijlage 8. Hieronder zijn verkort per onderdeel de conclusies opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk en ligt niet binnen de Groene Ontwikkelingszone, waardoor geen vervolgstappen benodigd zijn. Ten aanzien van Natura 2000-gebied is nader onderzoek middels een AERIUS-calculator benodigd. Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Soortenbescherming

Broedvogels

Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden, omdat de beplanting geschikt is voor algemene broedvogels om in te nestelen. Globaal loopt het broedseizoen van maart – half augustus, maar de aan-wezigheid en het gebruik van een nest is leidend. Indien werkzaamheden binnen het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden, zal voorafgaand hieraan door een ter zake kundig ecoloog geïnspecteerd moeten worden of er broedgevallen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn.

 

Vleermuizen

Op de onderzoekslocatie staat een oudere berk met meerdere spechtengaten. Onduidelijk is of de boom potentie biedt als verblijfplaats aan boombewonende vleermuizen; mogelijk zijn de spechtengaten niet doorlopend of is de boom rot waardoor er veel tocht en vocht gecreëerd is. Uit een eenmalig bezoek met een boomcamera zal moeten blijken of de boom in potentie geschikt is als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen.

Steenmarter, boommarter en kleine marterachtigen

Het is verboden om de steenmarter en kleine marterachtigen te doden of te vangen, vaste voortplantings- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen volgens artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. De functie van de onderzoekslocatie voor steenmarter en kleine marterachtigen dient onderzocht te worden middels aanvullend onderzoek met cameravallen. De cameravallen dienen afhankelijk van de periode 6 tot 12 weken op de onderzoekslocatie te staan. De resultaten van dit aanvullende onderzoek wijzen uit of een ontheffing ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen van steenmarter en boommarter aan de orde is.

 

Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën

Voor de te verwachten soorten geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden en holen kunnen worden verwijderd. Het is in het kader van de zorgplicht noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. De geschikte periode voor het uitvoeren van de werkzaamheden betreft de periode september tot november.

 

Vlinders

Aan de westzijde op de onderzoekslocatie zijn meerdere teunisbloemen aangetroffen, een waardplant van de teunisbloempijlstaart. Aanvullend onderzoek in de periode juni tot en met augustus is nodig om vast te stellen of de betreffende vlindersoort gebruik maakt van de onderzoekslocatie en zo ja, wat de functie van de onderzoekslocatie is voor deze soort. Aan de hand van het aanvullend onderzoek kan worden beoordeeld of overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvindt.

 

Planten

Het kluwenklokje en de wolfskers vallen onder de nationaal beschermde soorten (artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming). Dat houdt in dat het verboden is om de soort opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. Een aanvullende veldinspectie dient uitgevoerd te worden in het bloeiseizoen van de soort (juni – oktober).

Houtopstanden

De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op de onderzoekslocatie is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.

Aanvullend onderzoek d.d. 14 juli 2023

Naar aanleiding van de uitkomsten van de quickscan heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden. In bijlage 9 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing is het aanvullende onderzoek d.d. 14 juli 2023 opgenomen. Hieronder zijn de uitkomsten en de conclusie naar aanleiding van het aanvullende onderzoek opgenomen.

Uitkomsten

Er is geen functie van de onderzoekslocatie voor de teunisbloempijlstaart, steenmarters, kleine marterachtigen en boombewonende vleermuizen. Daarnaast zijn de beschermde wolfskers en het kluwenklokje niet aangetroffen tijdens de inventarisatieronde. Maatregelen ten gunste van deze soorten zijn niet noodzakelijk.

 

Het is uitgesloten dat de twee kleine holen een beschermde functie hebben als vaste rust- of voortplantingsplaats van een kleine marterachtigen. Voor het afgraven van de aanwezige kleine holen en het verwijderen van de begroeiing op de planlocatie geldt de zorgplicht voor algemene soorten (zie quickscan Wnb d.d. 14 maart 2023).

 

Waarnemingen van de steenmarter duiden op een niet essentieel gebruik van de onderzoekslocatie door de steenmarter. Er zijn geen maatregelen noodzakelijk gedurende de werkzaamheden ten aanzien van de steenmarter en kleine marterachtingen.

Conclusie

De onderzoekslocatie heeft geen vaste rust- of voortplantingsplaatsen of groeilocaties van boombewonende vleermuizen, steenmarters, kleine marterachtigen, teunisbloempijlstaarten, kluwenklokje en de wolfskers. Overtredingen van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn daarmee uitgesloten.

3.4 Archeologie

3.4.1 Beleid
3.4.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

3.4.1.2 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.>

Archeologische beleidskaart

De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

 

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m² is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m² archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m² geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m² van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m² altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

3.4.2 Onderzoeksresultaten

Het projectgebied ligt op grond van de Archeologische beleidskaart 2015 in een gebied dat een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 4). Hieronder is een uitsnede van de beleidskaart ter hoogte van het projectgebied ingevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0022.png"

Afbeelding 3.4 Uitsnede Archeologische beleidskaart 2015 t.h.v. projectgebied (blauw omlijnd)

Econsultancy heeft archeologisch onderzoek naar het projectgebied verricht, dat is vastgelegd in Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek Dubbelbeek (ong.) te Apeldoorn. Deze rapportage, gedateerd 30 juni 2023, is opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de. Hieronder is verkort de conclusie opgenomen. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen.

Conclusie

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het projectgebied een middelhoge verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum tot en met de Late-Middeleeuwen en een lage verwachting voor de periode Nieuwe tijd. Het projectgebied ligt namelijk binnen het centraal-oostelijke deel van een relatief hooggelegen en van west naar oost (flauw) hellende daluitspoelingswaaier en vormt de overgangs-/randzone van de ten westen gelegen Oost-Veluwse stuwwal naar het ten oosten gelegen Pleistocene dal van de IJssel (het IJsselbekken). Voor jagers-verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) zal het projectgebied waarschijnlijk wel een voldoende gunstige ligging hebben gehad, alhoewel in de directe omgeving waarschijnlijk geen sprake is van (een) natuurlijke waterbron(nen) (geen natuurlijke depressies/beekdalen in de directe nabijheid van het projectgebied). Ook voor landbouwers had het projectgebied geen ongunstige ligging als nederzettingslocatie, alhoewel het in een landschap ligt waar bodems zijn ontwikkeld met een relatief lage natuurlijke vruchtbaarheid en daardoor minder geschikt waren voor prehistorische en latere landbouwactiviteiten. Het projectgebied valt ook buiten de gebieden die tot de enken/oude bouwlandcomplexen hebben gehoord, maar juist voor langere tijd deel heeft uitgemaakt van de gebieden van woeste gronden/heidegebied. Tot op heden zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen archeologische vondsten gedaan uit de Steentijd dan wel uit de Late-Prehistorie. Enkel een fragment van een keramische klokbeker, daterend uit het Neolithicum, is aangetroffen circa 700 meter ten oosten van het projectgebied tijdens niet-archeologische graafwerkzaamheden. Het geeft de indruk dat het gebied zeer arm is aan archeologische vindplaatsen. Voor de periode Nieuwe tijd is de verwachting laag. Vanuit geraadpleegd historisch kaartmateriaal zijn er geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van historische erven in dan wel in de directe omgeving van het projectgebied. Daarnaast heeft het projectgebied behoort tot het recreatiecentrum Malkenschoten en heeft, naast het gebruik als sportveld, ook merendeels binnen een aangelegd natuurbad gelegen. De verwachting is dan ook dat reeds moderne vergravingen hebben plaatsgevonden.

 

De resultaten van het verkennend booronderzoek bevestigen dat er moderne vergravingen/verstoringen hebben plaatsgevonden, welke gerelateerd zullen zijn aan het gebruik als natuurbad. Vervolgens is hier van elders aangevoerde grond gestort. Op basis van de huidige situatie ligt in het oostelijke deel van het projectgebied nog relatief recentelijk grond te zijn gestort. De bodem opbouw bestaat tot minimaal 115 cm -mv, dan wel dieper, uit geroerde/verstoorde en sterk gevlekte lagen grond. Vooral in de bovengrond zijn enkele resten machinale beton- en baksteenpuin en plaatselijk resten plastic aanwezig. De meest dikke laag gestorte grond bevindt zich in het meest westelijke deel van het projectgebied en zijn de boringen op circa 2 m -mv gestaakt vanwege een massieve verharding of grote brokken puin. Wellicht betreffen het restanten van de vloer van het natuurbad, welke verder waarschijnlijk van oost naar west heeft afgelopen (meest westelijke deel betrof het diepere deel van het natuurbad).

 

Restanten van het van nature gevormde bodemprofiel zijn in geen van de boringen aangetroffen. Bij enkele boringen is onder het verstoringsniveau zwak tot matig siltig, zeer fijn zand aangetroffen, waarschijnlijk een dunne laag (ten dele verspoelde) dekzandafzettingen vormend (1C-/1Cr-horizont). Verder komt er zwak tot matig grindig, zwak siltig, matig fijn tot matig grof zand en betreffen sneeuwsmeltwater-/daluitspoelingswaaierafzettingen.

Geconcludeerd wordt het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau binnen het gehele projectgebied volledig is verstoord. Voor het gehele projectgebied geldt dan ook geen verwachting meer op in situ gelegen archeologische resten dan wel archeologische sporen. De middelhoge verwachting voor de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m de Late-Middeleeuwen en de lage verwachting voor de periode Nieuwe tijd, dient dan ook bijgesteld te worden naar geen verwachting.

Selectiebesluit

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek heeft de gemeente Apeldoorn een selectiebesluit genomen. Dit besluit is als bijlage 11 opgenomen bij de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Hieronder is de conclusie uit het selectiebesluit opgenomen:

Met het advies van Econsultancy wordt ingestemd. Binnen het projectgebied is op basis van de resultaten van het onderzoek in het geheel geen verwachting meer op archeologische resten. De bodem is grotendeels verstoord tot ver in de C-horizont door eerdere bouw-, en herinrichtingsactiviteiten waardoor er voor alle perioden geen trefkans meer op archeologische resten geldt. In het kader van een te verlenen omgevingsvergunning is daarom geen nader onderzoek meer noodzakelijk. Het terrein kan op grond van de aangetoonde verstoring worden vrijgegeven en behoeft derhalve ook geen aanduiding meer te krijgen bij herziening van het bestemmingsplan.

3.5 Cultuurhistorie

3.5.1 Wettelijk kader en beleid
3.5.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

Op grond van artikel 3.1.6 Bro, dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

3.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

3.5.1.3 Gemeentelijk beleid

Cultuurhistorische beleidskaart

Bij de nota, genoemd in paragraaf 2.11, hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
3.5.2 Onderzoeksresultaten

Op grond van de Cultuurhistorische beleidskaart ligt het projectgebied in een gebied met een lage attentiewaarde. Hieronder is een uitsnede van de beleidskaart ter hoogte van het projectgebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1092-vas1_0023.png"

Afbeelding 3.5 Uitsnede Cultuurhistorische beleidskaart t.h.v. het projectgebied aan de Dubbelbeek, Malkenschoten te Apeldoorn

In het projectgebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Er zijn geen beschermswaardige objecten aanwezig in de vorm van karakteristieke panden of monumenten in het projectgebied. Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van de flexwoningen.

3.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Er is voor dit plan geen exploitatieplan opgesteld. De kosten zijn anderszins verzekerd. Indien de kosten anderszins zijn verzekerd is er geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan. De bouwleges en leges voor het afwijken van het bestemmingsplan ex. artikel 2.12, lid 1 sub c, onder 3 Wabo worden gedragen door de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer is ook een planschadeverhaalsovereenkomst aangegaan. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.