Plan: | Uddelse Enk - Heegderweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1526-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Uddelse Enk - Heegderweg
Voor drie locaties in Uddel speelt de wens om woningbouw te ontwikkelen, op één locatie de agrarische bedrijvigheid in de vorm van een intensieve veehouderij, te staken en de locaties landschappelijk in te passen. De locaties betreffen de Uddelse Enk en twee locaties aan de Heegderweg. De woningbouw heeft als doel om bij te dragen aan de woningbouwopgave en daarmee huisvesting van inwoners van Uddel. Met het beëindigen van de intensieve veehouderij wordt op deze locatie en in de directe omgeving een milieuwinst behaald en wordt de uitstoot van stikstof teruggedrongen. Alle drie de locaties/ deelgebieden, zijn in voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
Het plangebied bestaat uit drie delen en is gelegen aan de Uddelse Enk (achter de woningen aan de Heegderweg 10 tot en met 16), aan de Heegderweg tussen 20 en 28 en aan de Heegderweg 34-36 te Uddel. Op onderstaande afbeelding is de globale ligging aangegeven.
De deellocatie Uddelse Enk betreft de kadastrale percelen bekend gemeente Apeldoorn, sectie A, nummers 5876, 5868, 6258, 6833 en 6832.
De deellocatie Heegderweg tussen 20 en 28 betreft de kadastrale percelen bekend gemeente Apeldoorn, sectie A, nummers 8148, 8149, 8150, 8151 en 8153.
De deellocatie Heegderweg 34-36 betreft het kadastrale perceel bekend gemeente Apeldoorn, sectie A, nummer 7852.
globale ligging plangebied
De deellocatie Uddelse Enk is gelegen binnen het bestemmingsplan Dorp Uddel. Daarbinnen heeft de locatie de bestemming Agrarisch en de dubbelbestemming Waarde - Archologie hoog. Daarnaast geldt voor een klein deel de bestemming Wonen zonder bouwvlak. Dat gedeelte is gelegen achter Heegderweg 10.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan Dorp Uddel, bron: ruimtelijkeplannen.nl
De deellocatie aan de Heegderweg is gelegen in het bestemmingsplan Agrarische Enclave. Daarbinnen gelden de bestemmingen Agrarisch en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog. Voor de locatie Heegderweg 34-36 geldt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij extensiveringsgebied'. Verder gelden de gebiedsaanduidingen 'kleinschaligheid' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan Agrarische Enclave, bron: ruimtelijkeplannen.nl
Binnen beide agrarische bestemmingen is woningbouw niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. De agrarische gebruiksmogelijkheden worden daarbij beëindigd.
De toelichting begint met de beschrijving van de relevante beleidskaders in hoofdstuk 2. In
hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de ruimtelijke en
functionele opzet van de ontwikkeling toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid
toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Tot slot wordt in
hoofdstuk 7 ingegaan op de wijze van overleg.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het bestemmingsplan draagt bij aan de geconstateerde prioriteiten in de NOVI. Daarmee is het bestemmingsplan niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 1: Gelderse Omgevingsvisie
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Voorliggend initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan de ambities die in de Omgevingsvisie staan aangegeven. Zo wordt met voorliggend plan bijgedragen aan de realisatie van woningen passend bij de behoefte. Daarmee is het bestemmingsplan niet in strijd met de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling. Voorliggend plan past binnen de regionale afspraken met de provincie.
In de verordening is aangegeven dat de planlocatie binnen het Nationaal Landschap valt. Op onderstaande afbeelding is dit te zien.
Uitsnede kaart Nationaal Landschap Veluwe in groen en globaal het plangebied in rood dat in het Nationaal Landschap is gelegen, bron: atlasleefomgeving.nl
Hierbinnen geldt dat ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Het Veluwemassief vormt de grootschalige ‘groene long’ van Nederland. Dit grootschalige landschap bestaat uit uitgestrekte bossen, kleine oude dorpen en gehuchten, enclaves van heide en stuifzand, aardkundig en archeologisch interessante fenomenen en recreatieve bedrijven, vliegvelden en snelwegen. Het natuurlijk systeem is een belangrijke vormer van dit landschap en wordt als zodanig ook herkend: de eindeloze Veluwe waar bos groter is dan een krant, waar het zand kan stuiven en waar ontmoetingen met groot wild mogelijk zijn. Maar het gebied kent ook een rijke cultuurgeschiedenis: in prehistorie tot en met de vroege Middeleeuwen is het gebied relatief dicht bewoond geweest; de sporen daarvan zijn door het later slechts extensieve gebruik goed bewaard gebleven in landschap en ondergrond. Meer centraal in het gebied en aan de zuidkant liggen uitgestrekte heidevelden. De oostelijke helft kent veel reliëf en bestaat vooral uit (oud) loofbos, landgoederen en aan de randen sprengen en recreatiebedrijven. De menselijke invloed en de toegankelijkheid is daar relatief gering. De westelijke helft is vlakker en kent meer afwisseling van heide, vennen, zandverstuivingen, naaldbos en recreatie(bedrijven). De toegankelijkheid is hier groter dan in de oostelijke helft. De randen van de Veluwe zijn vanuit de wijde omgeving over snelwegen goed bereikbaar en dus beleefbaar, maar in het natuurkerngebied zelf wordt de ontsluiting bewust afgebouwd (ontsnippering). Grootschalige verblijfsrecreatie vormt echter ook een bedreiging voor het landschap. Binnen het Nationaal Landschap Veluwe zijn 9 kenmerken benoemd:
De Streekgids Veluwe geeft een uitwerking van de bovenstaande kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van de streek Veluwe binnen de provincie Gelderland. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Leuvenumse Beek en flanken'. De afwisseling van landschapstypen rondom Uddel zijn de karakteristieken en vormt een kernkwaliteit. Rondom Uddel zijn het kampenlandschap en de bossen aan de zuid-, oost- en noordzijde bepalend. Het gaat dan om een halfopen landschap ter plaatse van het kampenlandschap en een besloten landschap ter plekke van de bossen. Uddel is daarmee verbonden met het bos. Passende ontwikkelingen in dit halfopen en gesloten landschap hebben betrekking op de zachte groene dorpsranden en het ontwikkelen van een aantrekkelijk kleinschalig woonlandschap. Dat moet passend zij bij het gebied en de bestaande bebouwing. Op die manier wordt met respect omgegaan met de gebiedskenmerken.
Voorliggend plan betreft een relatief kleinschalige woningbouwontwikkeling die zich voegt in de bestaande stedenbouwkundige structuur van Uddel. Het deelgebied Uddelse Enk is aan de zijde van de bestaande bebouwing van het dorp in de structuur van het bestaande weefsel doorgezet. Naarmate het plan dichter naar het buitengebied komt, is de bebouwing minder dicht en groen ingepast. Op deze manier ontstaat een goede overgang naar het landschap. De groene invulling past bij de structuren van het halfopen kampenlandschap waarmee de kernkwaliteiten worden versterkt. De woningen in de deelgebieden aan de Heegderweg worden gevoegd in de bestaande bebouwingsstructuur van het lint aan de Heegderweg en op het voormalige agrarische erf en landschappelijk ingepast, rekening houdend met de kernkwaliteiten. Voor de volledigheid wordt verwezen naar hoofdstuk 4 waarin uiteen is gezet hoe deze landschappelijke inpassing vormgegeven is.
Ten aanzien van wonen geldt op grond van de verordening dat nieuwbouwinitiatieven moeten voldoen aan de vastgestelde woonagenda. Verwezen wordt naar de volgende paragraaf. Daarin wordt geconcludeerd dat de woningbouw past binnen de in regioverband gemaakte woningbouwafspraken.
in de 'Regionale woondeal 2022-2030' van de Regio Stedendriehoek en de provincie Gelderland, zijn voor de komende 8 jaar afspraken vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering. Er is een gezamenlijke opgave om het huidige woningtekort aan te pakken. Daarvoor is het noodzakelijk de komende jaren versneld meer woningen te bouwen. Met het programma Woningbouw zet de minister voor VRO nationaal in op de bouw van in totaal 900.000 woningen tot en met 2030. De gemeenten van de regio zetten zich, samen met provincie en ministerie, tot en met 2030 in voor de realisatie van in totaal 12.400 woningen in het betaalbare segment, dat is 72% van de regionale woningbouwopgave. Het streven is dat ten minste tweederde van alle nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Deze evenwichtige verdeling is gericht op het streven naar op termijn 30% sociale huurwoningen in de totale woningvoorraad, zowel in regionaal verband als per gemeente, waarbij oog is voor specifieke situaties in gemeenten of in de regio. Om te zorgen dat er voldoende woningen zijn voor starters en mensen met een middeninkomen zijn tot en met 2030 nationaal 350.000 betaalbare koop- en middenhuurwoningen nodig. In het beleidsprogramma ‘Betaalbaar wonen’ is daarom opgenomen dat circa 40% van de nieuwbouw dient plaats te vinden in deze segmenten.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Voorliggende woningbouwontwikkeling in de drie deelgebieden draagt bij aan de woningbouwopgave en bij de afspraken die in regioverband en met de provincie zijn gemaakt. Uitgangspunt voor Apeldoorn is dat er 70% betaalbare woningen worden gerealiseerd, waarvan rond de 30% goedkoop. Hierbij is er geen onderverdeling in koop/huur. Daarnaast geldt dat in de gemeente Apeldoorn ongeveer 31% sociale huurwoningen in de voorraad aanwezig zijn. Daarom wordt niet per project het bovenstaande percentage toegepast, maar wordt dit over de gemeente verdeeld en worden de percentages gemeentebreed bijgehouden. In voorliggend plan is er sprake van de realisatie van 34 woningen. Daarvan is de onderverdeling als volgt:
- 8 goedkope woningen (sociale huur of koop);
- 4 middelduur in lage segment (middenhuur of koop);
- 9 middelduur in het hoge segment (koop);
- 13 dure woningen (koop).
Bovenstaande betekent dat er 23,5% goedkope woningen worden toegevoegd, 38,25% middeldure woningen worden toegevoegd en 38,25% dure woningen worden toegevoegd. daarmee wordt voldaan aan het uitgangspunt om bij te dragen aan de realisatie van goedkope en middeldure woningen, passend bij de uitgangspunten en de bestaande voorraad. Maar bovenal wordt bijgedragen aan een woningbehoefte die in Uddel nodig is. Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de woningbouwafspraken en het woonbeleid.
Op 21 september 2023 heeft de raad het Volkshuisvestingskader vastgesteld 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe'. De woningmarkt is in beweging. De druk op de woningmarkt is hoog, zowel in de huur als de koopsector. Jonge Apeldoorners kunnen steeds vaker geen betaalbare woning vinden. Door een gebrek aan aantrekkelijke alternatieven voor senioren komt ook de bestaande voorraad maar mondjesmaat beschikbaar. Dit speelt zowel in de dorpen als in de stad. Hoewel de koopmarkt juist wat afkoelt en de prijzen (licht) dalen zien we dat niet terug in de maandelijkse lasten die als gevolg van hogere rentes en energieprijzen juist stijgen. Zo blijft een betaalbare woning voor veel starters onbereikbaar. Er ligt dan ook een grote bouw- en transformatie opgave om de woningvoorraad in balans te brengen met oog voor betaalbaarheid en een variëteit aan woonvormen geschikt voor de Apeldoorners van nu en morgen. Het vastgestelde kader richt zich op vier thema's: doorbouwen aan een diverse woningvoorraad, veerkrachtige wijken en dorpen, de bestaande voorraad verduurzamen en wonen met zorg en ondersteuning.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Voorliggende woningbouwontwikkeling draagt bij aan het thema om door te bouwen aan een diverse woningvoorraad en draagt bij aan de woningbouwopgave en de afspraken die zijn gemaakt met de regio en de provincie.
Op 24 februari 2022 heeft de raad de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie “Apeldoorn biedt ruimte” (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan is in overeenstemming met deze visie aangezien met de planontwikkeling wordt ingezet op het vitaal houden van de leefomgeving van en in Uddel. Daarmee levert het plan een belangrijke bijdrage aan de ambitie 'Vitale dorpen en buitengebied'.
Op 28 januari 2016 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Structuurvisie 'Uddel dorp met toekomst, herziening 1' vastgesteld. Binnen deze structuurvisie worden bijzondere gevallen van bebouwing mogelijk gemaakt aan de dorpsranden van - en op open plekken in het dorp. Met de ontwikkeling van het dorp wordt gestreefd naar het versterken en waar nodig terugbrengen van die karaktereigenschappen. Voor het dorpse karakter van Uddel zijn lucht, groene ruimtes en zicht op het omliggende landschap echter essentieel. De structuurvisie zet in op het behoud van de nog aanwezige open ruimtes in het dorp, de dorpsrand en die plekken waar vanuit het dorp zichtlijnen naar het landschap aanwezig zijn.
Kaart Structuurvisie Uddel, herziening 1
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De deellocatie Uddelse Enk is gelegen in de uitbreidingslocatie Aardhuisweg. Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan deze woningbouwontwikkeling. De Uddelse Enk is daarmee het laatste deelgebied van Aardhuisweg waarmee tot een afronding van deze woningbouwontwikkeling wordt gekomen. Door in de stedenbouwkundige opzet rekening te houden met kakarteristieken, wordt voldaan aan de uitgangspunten van de visie.
De deellocatie aan de Heegderweg tussen 20 en 28 ligt in de groene open ruimte binnen de dorpskern. In dit verband is gekozen voor het positioneren van de woningen in het bestaande bebouwingslint met een doorkijk naar het achter liggende terrein. Dit achterliggende terrein wordt omgevormd naar natuur. Op deze manier wordt grotendeels voldaan aan het uitgangspunt om groene open ruimtes te houden.
De deellocatie aan de Heegderweg 34-36 valt in de zone waar functieverandering mogelijk is. Voorliggend plan voorziet in het beëindigen van de agrarische bedrijvigheid ter plekke en het omvormen ervan naar wonen. Dit is eveneens passend binnen de uitgangspunten van de visie.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In hoofdstuk 3 en 4 wordt ingegaan op de groene aspecten van onderhavig plan. Er is aandacht voor groen in dit plan, alsmede ook de wateraspecten (afvoer regenwater). Het plan is dan ook in overeenstemming met het Groenplan.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen. Het gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Een anders gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen.
In bijlage II van de beleidsregel staan de desbetreffende parkeernormen voor auto's vermeld. Uddel valt onder het gebied 'weinig stedelijk'.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In de stedenbouwkundige opzet voor de drie deellocaties die in dit bestemmingsplan zijn gelegen, is rekening gehouden met de geldende parkeernorm. Daarnaast is het parkeerbeleid gekoppeld in de planregels. Geconcludeerd wordt dat aan de beleidsregel kan worden voldaan en dat het plan in overeenstemming is met de Beleidsregel Parkeren.
Nederland heeft te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
• Een veilige en klimaatbestendige delta.
• Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
• Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem- en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen. In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en -beheer opgenomen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De ontwikkeling in voorliggend plan raakt de ambities. Deze worden lokaal ingevuld met de kennis en opgaven die er lokaal spelen. Daarvoor is de watertoets doorlopen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in paragraaf 5.2. Daarmee wordt voldaan aan de verplichting uit het Bro.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in het Regionaal waterprogramma 2021-2027 en de omgevingsvisie.
Eén van de ambities uit het beleid is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”
Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Het beleid van het waterschap ten aanzien van het waterbeheer is neergelegd in het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027. Het waterbeheerprogramma is voor waterschappen het wettelijke document om aan te geven wat de doelen zijn en hoe die worden gerealiseerd.
Het (waterbeheer)programma is opgesteld vanuit de beleidsvisie Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050). Het denken vanuit water verbindt water aan klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit en vooral aan onze partners. Drie principes staan hierbij centraal:
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In voorliggend plan wordt mede vanuit de kennis van het waterschap en de uitkomsten uit de watertoets ingezet op waterberging ten behoeve van het vasthouden van schoon water. Daarnaast geldt dat bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen de regels van de keur van het waterschap van toepassing zijn.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Op grond van het gemeentelijk beleid geldt het volgende:
Bovenstaande punten zijn in de ontwerpen van de drie deellocaties meegenomen. Daarmee past de ontwikkeling in het waterbeleid.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. In de paragrafen Archeologie en Cultuurhistorie wordt hier verder op ingegaan.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn.
Voor de voorliggende planontwikkeling is een eigen beeldkwaliteitsplan als aanvulling op de welstandsnota opgesteld. Zo ontstaat een duidelijk beeld bij deze ontwikkeling en het passende welstandskader. Het beeldkwaliteitsplan wordt bij dit bestemmingsplan als onderdeel van de welstandsnota vastgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 1 van deze plantoelichting.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De nieuwe woningen worden via de aanvraag omgevingsvergunning (bouw) getoetst aan het beeldkwaliteitsplan dat na vaststelling onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke welstandsnota. In het kader van dit bestemmingsplan worden daarin thans geen beletselen voorzien.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In voorliggend bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee voldoet voorliggend bestemmingsplan aan de beleidsnotitie.
In de achtste eeuw droeg het huidige Uddel de naam Uttiloch, wat zoiets betekent als 'buitenkant van het bos'. Deze betekenis is nog altijd relevant: Uddel ligt nog steeds in de overgangszone tussen het hoger gelegen bosgebied, het oude agrarische landschap, en de jongere heide- en veenontginningen van het lager gelegen Kameplateau.
Eeuwenlang is Uddel een geïsoleerde agrarische nederzetting geweest waarbij het dorp het hart vormde van een uitgestrekt agrarisch territorium met akkers ('kampen'), weidegronden (heide zowel als bos), beken en vennen.
Sinds 1795 groeide Uddel uit van een nederzetting van 79 inwoners tot méér dan 700 inwoners in 1900. Aanvankelijk bestond Uddel uit verspreid liggende agrarische clusters aan de randen van de kampen bij 't Hof, Aardhuisweg/Drie en bij de splitsing Heegderweg/Markveldweg. Deze clusters groeiden vanaf begin 20ste eeuw geleidelijk aaneen tot linten langs de hoofdwegen. Sinds de tweede helft van de 19de eeuw was de belangrijkste weg de ten dele nieuw aangelegde grindweg, de huidige Elspeterweg/Garderenseweg (N310). In het Uddelerveen werden in deze periode verspreid boerderijen gebouwd, in samenhang met de ontginning van de heide aldaar.
In de jaren '20 en '30 werden vooral vrijstaande woningen langs de doorgaande grindweg gebouwd. Op de achtererven zijn vaak grote bijgebouwen met bedrijfsfuncties geplaatst. In 1930 had Uddel 1400 inwoners; thans zijn er ongeveer 2800, waarvan ca 2100 in het dorp en de rest in het buitengebied. De groei werd gestimuleerd door de schaalvergroting en specialisatie in de landbouw (met name kalvermesterij), bescheiden bedrijvigheid (Alpuro, Veritex) en kleinschalig toerisme.
Rond 1956 begon zich een duidelijke bebouwde kom te ontwikkelen, met de bouw van 40 woningwetwoningen aan de Uddelsekampweg. Daarna werd er nog op kleine schaal complexmatig gebouwd in Uddel. Tegelijkertijd werden er in die periode veel individuele particuliere woningen gebouwd verspreid over het dorp, waarmee de bestaande structuur werd ingevuld en verdicht.
Pas in de tweede helft van de vijftiger jaren werden de twee kerken in het dorp gebouwd. In 1955 nam de Hervormde Gemeente een nieuwe kerk aan de Viersprong in gebruik en de Gereformeerde Gemeente synodaal betrok in 1958 een nieuw kerkgebouw aan de Garderenseweg. Beide kerken zijn nog steeds in gebruik.
De eerste school werd in 1847 gebouwd door de gemeente Apeldoorn aan de Garderenseweg, op de plek van de huidige Hervormde kerk. Daarna verhuisde de school naar het Schoolpad bij het Hof, een plek buiten het huidige dorp maar centraal gelegen tussen de diverse buurtschappen. De latere openbare school aan de Uttilochweg is in 2007 opgeheven wegens gebrek aan leerlingen. In 1937 werd een Christelijke school opgericht. Sinds 1982 is deze aan het Drie gevestigd.
De inwoners van Uddel hebben lange tijd geleefd van de omgeving in een kleinschalig en zelfvoorzienend systeem van landbouw, bosbouw en jacht. Later veranderde dit door specialisatie, mechanisatie en schaalvergroting. De landbouw verschafte werk aan loonwerkers, seizoensarbeiders, slagers, molenaars, bakkers en veehandelaren. In de dertiger en veertiger jaren had Uddel twee molenaarsbedrijven. De bosbouw leverde werk aan houthandelaren, kwekers en grondwerkers.
Daarnaast kwamen er in het dorp allerlei ondersteunende bedrijven, zoals aannemers, garage- en transportbedrijven, smederijen, winkels en kappers. Uddel kreeg een postkantoor en een politiebureau. Een aantal van deze voorzieningen vormden rond de Viersprong samen met de kerk het dorpshart. Een groot deel van deze voorzieningen is inmiddels verdwenen, waardoor het dorpshart niet echt meer als zodanig beleefd wordt.
In 1963 werd aan de Elspeterweg ALPURO opgericht. Hoewel het absolute aantal bedrijven in Uddel in de afgelopen jaren is teruggelopen is er nog altijd een redelijk gevarieerde bedrijvigheid in het dorp.
De deellocaties maken deel uit van het kampenlandschap dat tot aan de dorpskern van Uddel loopt. De locaties zijn alle drie momenteel in gebruik als agrarische grond of ten behoeve van de agrarische bedrijvigheid of als erf bij de bestaande woningen aan de Heegderweg.
De deellocatie Uddelse Enk is inmiddels ingesloten geraakt tussen bestaande bebouwing in een dorpse setting. Aan de zuid- en oostzijde bevindt zich bestaand groen dat niet alleen een grote belevingswaarde kent, maar ook ecologische waarde en cultuurhistorische waarde heeft.
Aan de noordzijde grenst het deelgebied Heegderweg aan de Heegderweg zelf. De achterzijde van het perceel Heegderweg tussen 20 en 28 grenst aan bestaand bosgebied. De Heegderweg kenmerkt zich door lintbebouwing die hoofdzakelijk bestaat uit vrijstaande woningen en een enkele twee-onder-één kapwoning.
De locatie Heegderweg 34-36 ligt aan de rand van Uddel en tussen verspreid liggende bebouwing. Hier is de overgang tussen het dorp en het buitengebied duidelijker zichtbaar in de ruimtelijke structuur.
Ligging plangebied in bebouwde structuur en aan de rand van het dorp in de groene overgang (bron: openstreetmap)
Luchtfoto deelgebied Uddelse Enk (bron: ruimtelijkeplanne.nl)
Luchtfoto deelgebieden Heegderweg (bron: ruimtelijkeplanne.nl)
De ligging van de deellocaties aan de oostzijde van Uddel laten de groene setting zien van de overgang van het dorp, het kampenlandschap en de overgang naar bos. Zie ook de voorgaande afbeeldingen. Grenzend aan de deellocaties zijn bestaande groenstructuren gelegen. Deze brede houtwallen hebben indertijd de kampen en enken afgebakend. De houtwallen zijn karakteristieke structuren van het kampenlandschap. Deze worden in dit bestemmingsplan niet geraakt. De nieuwbouw van woningen vraagt een eigen inpassingsopgave die de bestaande groenstructuur daarmee versterkt. De landschappelijke inpassing versterkt de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en draagt bij aan het behoud van de overgang tussen dorpse bebouwing, kampenlandschap op de overgang naar bos. Zuidelijk van het plangebied is nog een smalle en niet helemaal doorgaande houtwal (restant) te identificeren.
Binnen Uddel bestaat de hoofdwegenstructuur uit de Elspeterweg en de Garderenseweg (provinciale weg). De overige wegen maken reeds onderdeel uit van of worden ontwikkeld als verblijfsgebied waar een 30km/uur regime geldt. Deze wegen zijn gericht op lokaal (bestemmings)verkeer en zijn zo ingericht dat het wegbeeld passend is bij de functie en er zijn indien nodig verkeersremmende maatregelen toegepast zoals drempels of plateau's. De deellocatie aan de Uddelse Enk wordt ontsloten vanaf de bestaande Uddelse Enk. De deellocaties aan de Heegderweg worden ontsloten op de bestaande Heegderweg.
Er zijn binnen of in de directe omgeving geen kabels en leidingen aanwezig welke een regeling vragen in het bestemmingsplan.
Op alle drie de deellocaties is sprake van woningbouw. Onderstaand wordt per deelgebied aangegeven wat de toekomstige situatie is. Voor de details wordt verwezen naar bijlage 1 waarin het opgestelde beeldkwaliteitsplan is opgenomen.
Uddelse Enk
Voor het deelgebied Uddelse Enk is het de bedoeling om 30 nieuwe woningen te realiseren. Het bebouwingslint aan de Uddelse Enk kent een gevarieerde korrelgrootte en typologie (vrijstaande woningen, 2-onder-1 kap woningen, 3-onder-1 kap woningen en rug-aan-rug woningen). De ontsluiting van het daarachter gelegen gebied kent een keermogelijkheid en parkeerkoffers passend in de bestaande structuurlijnen en met een groene begeleiding. In het centrale deel bij het pleintje en de insteek van de parkeerkoffers zijn rijtjeswoningen gesitueerd. In de overgang naar het achterliggende landschap is bebouwing beoogd met een landelijke uitstraling en onderlinge samenhang. Hier zijn 12 rug-aan-rug woningen zonder achterkanten op een ruime afstand van de bestaande eiken gesitueerd. Rondom het deelgebied dat grenst aan de groene zijden naar het buitengebied is een strook van 3 m vanaf de kavelgrens beoogd met mogelijkheden voor versterking van de houtwal (met mantelvegetatie) of een loopverbinding of de mogelijkheid voor een greppel voor waterberging. De grens tussen de woningbouw en de achterzijden van de bestaande kavels aan de Heegderweg worden afgeschermd met groen en voldoende afstand tot de perceelsgrenzen.
Stedenbouwkundige opzet Uddelse Enk, bron De Regt + Danz
Op de deellocatie Uddelse Enk wordt in verschillende woningtypen voorzien. Op deze manier wordt bijgedragen aan de woningbouwopgave om voor alle doelgroepen woningen te realiseren. Deze woningtypen tezamen met de 4 vrijstaande woningen in het dure segment aan de Heegderweg tussen 20 en 28 en Heegderweg 34-36, zorgen voor een afdoende mix om de doelgroepen in Uddel te huisvesten.
Typologie van de woningen, bron De Regt + Danz
Het uiterlijk en de massa van de nieuwe woningen is afgestemd op de omgeving waarbij, zoals kenmerkend is voor Uddel, de maximale bouwhoogte 11 m is en de goothoogte maximaal 4 m. Op deze manier voegt de nieuwbouw zich, die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, in de bestaande en kenmerkende structuur van het dorp Uddel.
Heegderweg tussen 20 en 28
De nieuwbouw van drie vrijstaande woningen op de deellocatie aan de Heegderweg tussen 20 en 28 voegt zich in het bestaande bebouwingslint van de Heegderweg. De voorgevelrooilijnen kunnen hierbij verspringen, zoals ook het geval is bij de bestaande woningen aan de Heegderweg. Op deze manier wordt met respect naar de omgeving de nieuwbouw ingepast. Het uiterlijk en de massa van de drie nieuwe woningen is afgestemd op de omgeving waarbij, zoals kenmerkend is voor Uddel, de maximale bouwhoogte 11 m is en de goothoogte maximaal 4 m.
Heegderweg 34-36
De nieuwe woning op het erf van de locatie Heegderweg 34-36 voegt zich in de structuur van het voormalige agrarisch erf aan de ontsluiting van het erf/ perceel. Op deze manier wordt met respect naar de omgeving de nieuwbouw ingepast. Het uiterlijk en de massa van de nieuwe woning is afgestemd op de omgeving waarbij, zoals kenmerkend is voor Uddel, de maximale bouwhoogte 11 m is en de goothoogte maximaal 4 m. Op deze manier voegt de nieuwbouw zich, die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, in de bestaande en kenmerkende structuur aan de rand van het dorp Uddel en op het voormalige agrarische erf.
Op alle drie de deellocaties is sprake van woningbouw. Onderstaand wordt per deelgebied aangegeven wat de toekomstige situatie is ten aanzien van de landschappelijke inpassing.
De landschappelijke inpassing is van belang om de woningbouw op een goede manier in te passen in de omgeving. Daarbij rekening houdend met de kenmerken en kwaliteiten van dit gebied. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap. Binnen het Nationaal Landschap hebben passende ontwikkelingen in dit halfopen en gesloten landschap betrekking op de zachte groene dorpsranden en het ontwikkelen van een aantrekkelijk kleinschalig woonlandschap. Dat moet passend zij bij het gebied en de bestaande bebouwing. Op die manier wordt met respect omgegaan met de gebiedskenmerken.
Het gebied kenmerkt zich door kleinschaligheid waarbij het behoud, het herstel en de versterking van de kleinschaligheid van het landschap in de vorm van de kampen, de openheid van de kampen en de beplantingen rond de kampen van belang is. Voorliggend plan betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling die zich voegt in de bestaande structuren van Uddel en die met de ingrepen in het landschap zorgen voor een versterking van dit landschap.
Uddelse Enk
Het deelgebied Uddelse Enk is aan de zijde van de bestaande bebouwing van het dorp in de structuur van het bestaande weefsel doorgezet. Naarmate het plan dichter naar het buitengebied komt, is de bebouwing minder dicht en is meer groen ingepast. Op deze manier ontstaat een goede overgang naar het landschap. De groene invulling aan de oostzijde versterkt de bestaande structuren van het halfopen kampenlandschap waarmee de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap eveneens worden versterkt. Dit geldt met name aan de zijde van de Soerensesteeg en het kerkpad aan de zuidzijde, waardoor deze bestaande (cultuurhistorisch waardevolle) groenstructuren versterkt worden. Op onderstaande afbeelding is aangegeven hoe de bebouwingsopzet is, met daarbij de invulling van het groen.
Stedenbouwkundige opzet Uddelse Enk, bron De Regt + Danz
Heegderweg
De woningen in de deelgebieden aan de Heegderweg worden gevoegd in de bestaande bebouwingsstructuur van het lint aan de Heegderweg en op het voormalige agrarische erf. Om hier te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing en overgang naar het buitengebied, passend in het Nationaal Landschap, is een landschapsplan/ inpassingsplan opgesteld dat de kernkwaliteiten versterkt. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede daarvan opgenomen. Met de invulling van het perceel aan de zuidzijde van de nieuwe woning ten behoeve van nieuwe natuur, is gewerkt met soorten die het kleinschalig kampenlandschap kenmerken. Het gaat dan om gebiedseigen structuren in de vorm van houtsingels, (struweel)hagen en solitaire bomen of boomgroepen. Daarnaast wordt op het voormalig agrarisch erf een boomgaard opgericht. Ten behoeve van het waarborgen van de aanleg (uitvoering) en instandhouding van het inpassingsplan is deze ook in de regels als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Om uiteindelijk qua beeldkwaliteit aan te sluiten, wordt een eigenstandig beeldkwaliteitsplan vastgesteld bij voorliggend bestemmingsplan.
Uitsnede Inpassingsplan, bron Buro Ruiter
Uddelse Enk
De ontsluiting van de nieuwe woningen aan de Uddelse Enk vindt plaats op de Uddelse Enk. Binnen dit deelgebied is enkel sprake van bestemmingsverkeer. Daarvoor wordt ook voor deze nieuwe ontsluiting, qua materiaalgebruik en uiterlijk, aansluiting gezocht bij het overige verkeersbeeld in de directe omgeving.
De verkeersstructuur is volgens de bestaande systematiek opgenomen in het bestemmingsplan. Om flexibiliteit te bieden in de inrichting van het wegprofiel, wordt in het bestemmingsplan geen onderscheid gemaakt tussen trottoirs, fietspaden, rijwegen en bijbehorende groenzones van beperkte omvang. De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied laat ook zien dat niet enkel verkeer is toegestaan, maar dat ook de verblijfsfunctie van belang is.
Het parkeren bij de deellocatie Uddelse Enk is meegenomen in de stedenbouwkundige opzet van dit deelgebied waarbij het gemeentelijk parkeerbeleid als uitgangspunt is genomen. Per woningtype is aangegeven wat de parkeernorm is en wat dit aan parkeeropgave in het deelgebied betekent. In onderstaande afbeelding is aangegeven hoeveel woningen van welk soort beoogd zijn en wat de parkeerbehoefte daarbij is. Een deel van de parkeerplaatsen wordt voorzien op eigen terrein. Voor het overige wordt in de openbare ruimte voorzien in parkeerplaatsen. In totaal gaat het om een parkeerbehoefte van 44 parkeerplaatsen. Daarvan worden er 9 op eigen terrein gerealiseerd en minimaal 35 parkeerplekken in de openbare ruimte. Het plan biedt ruimte voor 36 tot 38 parkeerplekken in de openbare ruimte.
Programmatische invulling - parkeren, bron De Regt + Danz
Heegderweg
De ontsluiting van de vier nieuwe woningen binnen de deelgebieden aan de Heegderweg vindt plaats op de Heegderweg. Elke woning kent zijn eigen inrit en daardoor ontsluiting op de Heegderweg. Het toevoegen van de extra inritten op deze weg is mogelijk vanwege het rustige heersende verkeersbeeld op de Heegderweg.
Het parkeren is bij de deellocaties aan de Heegderweg voorzien op eigen terrein. Hier is sprake van 4 woningen in het dure segment. Dat betekent dat er sprake is van een parkeeropgave van 7 plekken bij een norm van 1,75 parkeerplaatsen per woning met garage en oprit. Dat komt neer op 2 parkeerplekken per woning. Er is voldoende ruimte om deze parkeerplekken op eigen terrein te realiseren.
Duurzaamheid is een belangrijke doelstelling voor vormgeving, inrichting en gebruik van schaarse ruimte. Leidraad voor eventuele nieuwbouw van woningen is het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen.
De gemeentelijke randvoorwaarden voor energieprestatie, duurzaam, aanpasbaar en flexibel bouwen bij woningbouw (DAF) zijn van toepassing op de ontwikkeling van alle nieuwbouw in Apeldoorn. Als instrument voor het formuleren van de ambities op het gebied van duurzaam bouwen (DuBo), het vastleggen van afspraken en het toetsen en controleren van deze afspraken in de uitvoeringsfase van woningbouwprojecten wordt in Apeldoorn de GPR methode gehanteerd. Daarnaast geldt uiteraard de wettelijke verplichting zoals gasloos bouwen.
Voor voorliggend plan geldt dat er met de ontwikkelende partijen hiervoor afspraken zijn gemaakt.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In voorliggend bestemmingsplan is sprake van drie onderzoekslocaties. Voor alle drie de deelgebieden is onderzoek verricht.
Uddelse Enk
Voor de locatie Uddelse Enk is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de rapportage d.d. 11 september 2023, opgesteld door Baecx B.V. en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een geschikte bodemkwaliteit voor het toekomstig gebruik, na het saneren van de druppelzones (i.v.m. asbest). Hiermee is de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. De saneringsopgave wordt bij de uitvoering betrokken.
Heegderweg tussen 20 en 28
Voor de locatie Heegderweg tussen 20 en 28 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de rapportage d.d. 11 september 2023, opgesteld door Baecx B.V. en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een geschikte bodemkwaliteit voor het toekomstig gebruik.
Heegderweg 34-36
Voor de locatie Heegderweg 34-36 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de rapportage d.d. 11 september 2023, opgesteld door Baecx B.V. en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven.
De locatie wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik ten behoeve van 1 nieuwe woning.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In de directe omgeving van het plangebied met de deellocaties zijn diverse bedrijven en maatschappelijke functies aanwezig. Dit zijn bedrijven die aanwezig zijn in de bebouwde kom, passen in de dorpse structuur en daardoor verenigbaar zijn met de woonomgeving. De volgende bedrijvigheid/ maatschappelijke functies zijn op kortere afstand van het plangebied aanwezig:
- Begraafplaats op 75 m van de planlocatie (kortste afstand). Voor deze maatschappelijke functie geldt een richtafstand van 10 m ten opzichte van gevoelige functies. Het plangebied ligt op een grotere afstand;
- Houtzagerij op 380 m van de planlocatie (kortste afstand). Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 100 m ten opzichte van gevoelige functies. Het plangebied ligt op grotere afstand;
- Bedrijven in handel en reparatie in auto's op 145 en 160 m van de planlocatie (kortste afstand). Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 30 m ten opzichte van gevoelige functies. Het plangebied ligt op grotere afstand;
- LPG tankstation met veiligheidszone op 80 m afstand. De veiligheidszone ligt niet in of over het plangebied.
Op de locatie Heegderweg 34-36 blijft een schuur behouden ten behoeve van opslag. De opslag die hier plaatsvindt betreft geen bedrijvigheid in zwaardere milieucategorieën en is verenigbaar met de woonbestemming, wat in de regels van het plan is geborgd.
Deze bedrijven zijn allen gelegen op ruime afstand van de planlocatie (kortste afstand). Tussen de planlocatie en deze bedrijven zijn reeds woningen gelegen die maatgevend zijn voor deze bedrijven. Het toevoegen van woningen op de deellocaties leidt niet tot een beperking in de bedrijfsvoering en/of het gebruik van deze bedrijven. De bedrijven, inclusief de bestaande opslag bij de woning op de locatie Heegderweg 34-36, hebben ook geen invloed op het te realiseren woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het onderwerp Bedrijven en Milieuzonering.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden de omliggende en aanliggende wegen beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone,
met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn Elspeterweg/ Garderenseweg. Voor deze wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze binnenstedelijke wegen hebben een geluidzone. De overige wegen, te weten Heegderweg, Markveldweg, Uddelse Enk, Aardhuisweg, Harderwijkerweg, Noord Riezenweg, Veenkamp hebben geen geluidzone.
Uddelse Enk
In de rapportage d.d. 12 september 2023, opgesteld door Van der Boom en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van bovengenoemde wegen berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Elspeterweg (N310) ten hoogste 42 dB na aftrek van 5 dB bedraagt ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de locatie niet overschreden. De geluidbelasting tgv 30 km wegen bedraagt ten hoogste 45 dB na 5 dB aftrek. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer. De gemeente Apeldoorn stelt geen voorwaarden voor het verlenen van hogere waarden bij geluidbelastingen beneden de voorkeursgrenswaarde.
Bij het toetsen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en het geluidbeleid van de gemeente. Zoals blijkt uit de rapportage wordt aan deze toetsingskaders zonder maatregelen voldaan. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit en in een goed binnenklimaat wordt voorzien.
Naast het geluid afkomstig van wegverkeer is onderzoek gedaan naar het effect van het gebruik van warmtepompen binnen de deellocatie Uddelse Enk. In de rapportage d.d.12 oktober 2023, opgesteld door Van der Boom en opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting vanwege het gebruik van warmtepompen onderzocht. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de richtwaarden voor de langtijdgemiddelde (en maximale) geluidniveaus bij de woningen niet worden overschreden.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Wet geluidhinder en aan een goede ruimtelijke ordening en niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Heegderweg tussen 20 en 28 en Heegderweg 34-36
In de rapportage d.d. 13 juni 2023, opgesteld door TecMaP en opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van bovengenoemde wegen berekend. Uit de berekeningen blijkt dat op de gevels van de nieuwe woningen vanwege het verkeer over de wegen waarvoor het toetsingsregime van de Wet geluidhinder van toepassing is, geen sprake is van een geluidbelasting van meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden na aftrek. Dit betekent dat geen hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder hoeft te worden aangevraagd.
Verder blijkt uit de berekeningen dat sprake is van een cumulatieve geluidbelasting van in totaal maximaal 44 dB Lden exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van minder dan 48 dB op de gevels en minder dan 33 dB in de woon- en leefruimten van de vier woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Om aan de eis van 33 dB te kunnen voldoen zijn geen bijzondere bouwkundige voorzieningen noodzakelijk. Bij de vier woningen moet voldaan worden aan de minimale eis voor de karakteristieke geluidwering zijnde 20 dB zoals gesteld in het Bouwbesluit voor nieuwbouw.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Wet geluidhinder en niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van in totaal 34 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten externe veiligheid
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied (drie blauwe cirkels) in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
Uitsnede Risicokaart met de globale ligging van de drie deelgebieden in de blauwe cirkels, bron: Atlas Leefomgeving
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de realisatie van 34 nieuwe woningen.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van externe veiligheid uitvoerbaar is.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten elektromagnetische velden
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld. Een m.e.r.-plicht kan dus ontstaan alleen op grond van het feit dat er een passende beoordeling moet worden gemaakt, ongeacht de uitkomst daarvan. Dit kan ertoe leiden dat een milieueffectrapportage gemaakt moet worden voor een plan waarvan uit een voorafgaande passende beoordeling al is gebleken dat aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten. Omdat dit ongewenst is, is er in artikel 7.2a lid 2 Wm een uitzondering opgenomen, namelijk voor categorieën van gevallen waarin sprake is van kleine gebieden en kleine wijzigingen die geen aanzienlijke milieueffecten hebben. Deze uitzondering is uitgewerkt in een nieuw artikel 3 van het Besluit milieueffectrapportage. Hierin is de mogelijkheid gecreëerd om voor twee specifieke situaties door middel van een m.e.r.-beoordeling te concluderen dat geen plan-m.e.r. hoeft te worden opgesteld. De eerste situatie betreft een plan dat het gebruik bepaalt van een klein gebied. Hiervoor moet dan worden voldaan aan drie eisen:
- gemeente moet bevoegd gezag zijn;
- het plan moet zien op een omvang van het grondgebied van de gemeente dat klein is in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente;
- het bevoegd gezag heeft beoordeeld of het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft
Onderzoeksresultaten vorm vrije m.e.r.-beoordeling
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten woningbouw maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling d.d. 7 november 2023 opgesteld door Buro SRO en opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat het plan een beperkte omvang heeft, niet in een kwetsbaar gebied ligt en geen ontwikkeling mogelijk maakt waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig.
Wat betreft het aspect stikstof is er sprake van extern salderen. Daarvoor is een passende beoordeling opgesteld. Op basis van artikel 3 a en b van het Besluit milieueffectrapportage wordt geoordeeld dat hier sprake is van een geval als bedoeld in artikel 7.2a tweede lid van de Wet Milieubeheer en wordt afgezien van het doorlopen van een Plan m.e.r. procedure. Het betreft namelijk een bestemmingsplan waarvoor de gemeente bevoegd gezag is, het een klein gebied in verhouding tot het grondgebied van de gemeente Apeldoorn betreft en waarbij er geen belangrijke milieueffecten te verwachten zijn.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling in combinatie met de uitkomsten in paragraaf 5.4 is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan nadelige gevolgen voor de kwetsbare natuur heeft en daarom is het doorlopen van de m.e.r.-procedure en het opstellen van een MER niet noodzakelijk.
Het plangebied Uddelse Enk en Heegderweg ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd.
Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het grondwater bevindt zich dieper dan 5 m beneden maaiveld. Hierdoor kan het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater afgekoppeld en opgevangen binnen de drie deelgebieden. Voor de locaties aan Heegderweg geldt dat er op eigen terrein van de woningen voldoende ruimte is om het water te laten infiltreren. Voor de deellocatie Uddelse Enk geldt dat het hemelwater van daken en verharding geleid wordt richting de aan te leggen wadi. De bergingscapaciteit van 60 mm in het deelgebied Uddelse Enk betekent een waterberging van 517.08 m3. De waterberging is voorzien in de aan te leggen wadi en op het eigen terrein van de woningen. Bij de uitwerking van de plannen wordt dit concreet vormgegeven. In het stedenbouwkundig plan is vooralsnog voldoende ruimte gereserveerd voor de benodigde waterberging.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Bij de deellocatie Uddelse Enk wordt de openbare ruimte, waaronder dus ook de riolering, aangelegd conform de gemeentelijke eisen. Het bestaande rioolstelsel rondom het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat drie deelgebieden. In de twee deelgebieden aan de Heegderweg is sprake van minder dan 10 woningen en minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Deze deelgebieden liggen niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien wordt er niet geloosd op oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor deze twee delen van het plan geldt dan ook het standaard wateradvies.
Het deelgebied Uddelse Enk bevat wel een ontwikkeling met meer dan 10 woningen en meer dan 1.500 m2 extra verhard oppervlak. Aangezien hier wel overleg nodig is met het waterschap, is het gehele plan voorgelegd. In het kader van de watertoets op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe.
Het plangebied Uddelse Enk en Heegderweg liggen in of aan de rand van het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is ca 2 ha groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgesteld. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het grondwater bevindt zich op dieper dan 5 m beneden maaiveld. Hierdoor kan het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorziening plaatsvinden.
In het plangebied wordt het regenwater afgekoppeld en opgevangen binnen de drie deelgebieden. Voor de locaties aan de Heegderweg geldt dat er op eigen terrein van de woningen voldoende ruimte is om het water te laten infiltreren. Voor de deellocatie Uddelse Enk geldt dat het hemelwater van daken en verharding geleid wordt richting de aan te leggen wadi. De bergingscapaciteit van 60 mm in het deelgebied Uddelse Enk betekent een waterberging van 517,08 m3. De oppervlakte van dit deelgebied is 8618 m2. De waterberging is voorzien in de aan te leggen wadi en op het eigen terrein van de woningen.
Reactie Waterschap
Het waterschap heeft in het kader van vooroverleg (deze watertoets) aangegeven dat de waterparagraaf compleet is en dat er een goede afweging van de verschillende wateraspecten is gemaakt. Het waterschap kijkt in principe alleen naar afstromend hemelwater dat wordt geloosd op oppervlaktewater. De bergingseis vanuit het waterschap is om te voorkomen dat het watersysteem extra wordt belast met sneller afstromend hemelwater. In het geval van deze woningbouwontwikkeling ligt het oppervlaktewater op voldoende afstand en zal het water niet (in)direct worden geloosd op het watersysteem. Het waterschap heeft mede aangegeven dat het toch verstandig is om voldoende maatregelen te nemen om geen overlast te veroorzaken als er een bui valt van bijvoorbeeld 60 mm. Hier wordt in het plan voldoende rekening mee gehouden door plekken aan te wijzen voor de inrichting van infiltratiegebieden/ wadi's.
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.
Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico's voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Op basis van de klimaatatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Uddelse Enk
Voor deze deellocatie is een onderzoek uitgevoerd d.d. 8 november 2022 door Habitat Ecologie en is opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de deellocatie over het algemeen geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Er zijn geen soorten waargenomen en er zijn geen geschikte locaties voor verblijven vastgesteld.
Buiten het deelgebied is een biodiverser, een gevarieerder landschap aanwezig. Buiten het deelgebied heeft een Steenuil een nestplaats (nestkast) en maakt van het deelgebied gebruik om er te rusten en naar alle waarschijnlijkheid om er te jagen. Het deelgebied is geen essentieel onderdeel van het steenuilterritorium. Het landschap buiten het deelgebied bevat ruim voldoende mogelijkheden voor de Steenuil. Het territorium blijft functioneel na realisatie van de ruimtelijke ontwikkeling. Er zijn geen vervolgstappen nodig voor gebouwbewonende soorten of de Steenuil. Verwezen wordt naar bijlage 10 van Bijlagen bij de toelichting.
Voordat de beoogde werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden dient er nader soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd naar (essentieel foerageergebied van) vleermuizen en huismussen. De beoogde ruimtelijke ingreep vindt plaats binnen de bebouwde kom en bovendien vinden er geen kapwerkzaamheden plaats. Toetsing verder aan beschermde houtopstanden is niet aan de orde.
Voor de locatie heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar vleermuizen en huismussen. De resultaten zijn opgenomen in het onderzoek uitgevoerd d.d. 30 maart 2023 door Habitat Ecologie en is opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting.
Er is geen essentieel foerageergebied of vliegroute vastgesteld in of nabij het plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling conflicteert dan ook niet met een essentiële functie voor vleermuizen. Er is geen ontheffing nodig. In het plangebied komen geen voortplantingsplaatsen of essentiële foerageergebied van huismussen voor. Vanwege de territorium-indicerende waarnemingen van de Zwarte roodstaart is het advies om buiten de broedperiode van deze soort de ruimtelijke ontwikkeling te starten. De ruimtelijke ontwikkeling conflicteert niet met een essentiële functie voor huismussen. Er is geen ontheffing nodig. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden geldt de algemene Zorgplicht.
Heegderweg tussen 20 en 28
Voor deze locatie is een onderzoek uitgevoerd d.d. 11 september 2023 door Baecx B.V. en is opgenomen in bijlage 12 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de volgende beschermde soorten die op basis van het vooronderzoek mogelijk aanwezig zouden kunnen zijn in en rondom het plangebied zijn tijdens het veldbezoek nader onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat er geen nader onderzoek nodig is.
Heegderweg 34-36
Voor deze locatie is een onderzoek uitgevoerd d.d. 11 september 2023 door Baecx B.V. en is opgenomen in bijlage 13 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de volgende beschermde soorten die op basis van het vooronderzoek mogelijk aanwezig zouden kunnen zijn in en rondom het plangebied zijn tijdens het veldbezoek nader onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat er geen nader onderzoek nodig is.
Uddelse Enk
Het deelgebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of aangewezen beschermde gebieden (NNN of GNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied t.o.v. het plangebied is ‘Veluwe’. Dit Natura 2000-gebied ligt ten oosten van het deelgebied op een afstand van ca 250 m. Het beschermde NNN-gebied, ‘Soerensesteeg’, ligt naast dit deelgebied. In de bestaande situatie zijn diverse menselijke invloeden aanwezig in de zone tussen dit deelgebied en beschermde Natura 2000 en/of NNN gebieden. Het betreft agrarisch gebied.
Heegderweg tussen 20 en 28 en Heegderweg 34-36
Deze twee deelgebieden liggen niet in een Natura 2000-gebied of in een aangewezen beschermd gebied (NNN of GNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied t.o.v. het plangebied is ‘Veluwe’. Dit Natura 2000-gebied ligt ten oosten van deze deelgebieden op circa 30 m afstand vanaf Heegderweg 34-36 en ca 270 meter afstand vanaf de Heegderweg tussen 20 en 28. Het beschermde NNN-gebied, ‘Soerensesteeg’, ligt op circa 75 meter afstand ten zuiden van het plangebied. In de bestaande situatie zijn diverse menselijke invloeden aanwezig in de zone tussen dit deelgebied en beschermde Natura 2000 en/of NNN gebieden. Het betreft agrarisch gebied.
Onderzoeksresultaten
In bijlage 14 is een Rapportage beoordeling stikstofeffecten opgenomen. Deze is gemaakt om inzicht te geven in de stikstofeffecten van de planontwikkeling binnen de drie deelgebieden in relatie tot de te beëindigen functie van de intensieve veehouderij. Daarbij zijn Aerius berekeningen opgenomen met een voortoets en een passende beoordeling.
In zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van de beoogde woningbouwplannen (realisatie 34 woningen) en gebruik van bedrijfsruimte tot 365 m2 wordt stikstofuitstoot veroorzaakt op het N2000 gebied ‘Veluwe’. Echter, doordat per saldo meer stikstof wordt weggenomen door het staken van de intensieve veehouderij is er sprake van een afname van de stikstofuitstoot. Mogelijkheden tot natuurherstel zijn hiermee maximaal gewaarborgd. Het is een bewuste keuze om in voorliggende woningbouwontwikkeling alle vergunde stikstofrechten ten gunste te laten komen voor de beoogde planontwikkeling om deze ook mogelijk te maken.
Uit de rapportage blijkt dat effecten op Natura2000-gebieden worden uitgesloten door het toepassen van extern salderen. Extern salderen is aan voorwaarden onderhevig. In de rapportage wordt nader omschreven hoe aan de voorwaarden voor extern salderen wordt voldaan.
In bijlage 15 is een Voortoets N2000 opgenomen waarin de verstoringseffecten op Natura 2000 gebied 'Veluwe' zijn onderzocht. Op basis van de effectenindicator, de in de nabijheid gelegen leefgebieden en habitatsoorten en de aard en omvang van de activiteiten zijn de overige effecten inzichtelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn. Zodoende zijn deze aspecten geen beperking voor het plan en kan het plan uitgevoerd worden.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Bij wonen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij een ontwikkeling vanaf 12 woningen. In voorliggend plan worden in de drie deelgebieden in totaal 34 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is er sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De planolocatie betreft drie deelgebieden. De twee locaties aan de Heegderweg liggen aan de rand van het dorp gelegen tussen de lintbebouwing. Er is hier sprake van een bestand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing. Het deelgebied Uddelse Enk is ingesloten tussen bestaande bebouwing en vormt een afronding van de eerder ingezette woningbouwontwikkeling Aardhuis. Daarmee wordt geconcludeerd dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Een extra motivering is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Uddelse Enk
Laagland Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Heegderweg (ong.), Uddel, gemeente Apeldoorn (GD). Deze rapportage, gedateerd maart 2023, is opgenomen in bijlage 16 van de Bijlagen bij de toelichting.
Overal is een onverstoorde bodemopbouw aangetroffen bestaande uit een dikke Ahorizont (plaggendek) met in de meeste gevallen daaronder onverstoorde horizonten van afgedekte podzolgronden. De hoge archeologische verwachting voor archeologische resten vanaf het Neolithicum tot Late Middeleeuwen kan worden gehandhaafd. Eventuele archeologisch relevante lagen of vindplaatsen worden bedreigd door de geplande ingrepen. Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). De archeologische verwachting wordt grotendeels gerepresenteerd door grondsporen uit de periode Neolithicum tot de Vroege Middeleeuwen. Dergelijke grondsporen zijn alleen effectief op te sporen door gravend onderzoek. Vindplaatsen uit deze periode zijn meestal zeer schaars in mobiel vondstmateriaal. Karterend booronderzoek is derhalve niet een geschikte onderzoeksmethode. Na overleg met de gemeente geldt dat 10 % van het gebied, waarvoor vervolgonderzoek geadviseerd is, dient te worden onderzocht. Dat is ca. 850 m2.
Ten behoeve van het vervolgonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld door Laagland Archeologie dat is goedgekeurd door de gemeente. Deze is opgenomen in bijlage 17 van de Bijlagen bij de toelichting.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Omdat de locatie nu niet toegankelijk is voor onderzoek, is in de planregels een voorwaardelijke verplichting voor het vervolgonderzoek opgenomen. Op deze manier is geborgd dat voordat de werkzaamheden voor realisatie van de woningbouw plaatsvinden, het vervolgonderzoek wordt uitgevoerd.
Heegderweg tussen 20 en 28
Transect heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in Transect-rapport 4585 Uddel, Heegderweg 20-28 Gemeente Apeldoorn (GD) Archeologisch bureauonderzoek (BO) en inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Deze rapportage, gedateerd 3 maart 2023, is opgenomen in bijlage 18 van de Bijlagen bij de toelichting.
Het deelgebied ligt in een gebied met daluitspoelingswaaiers, op een glooiing en bevindt zich in het oudste deel van de Uddelse Enk. Gezien deze ligging kunnen resten uit het laat Paleolithicum tot en met de Romeinse Tijd aanwezig zijn. Hiervoor is de verwachting middelhoog. In de omgeving zijn reeds vindplaatsen bekend uit de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd. Ook resten uit de Romeinse tijd kunnen aanwezig zijn. Er zijn op een afstand van circa 160 m belangrijke archeologische vindplaatsen uit de Vroege en Late Middeleeuwen bekend waarvan slechts delen zijn opgegraven. Vanwege de nabije ligging geldt voor deze periode een hoge archeologische verwachting. Er zijn geen resten uit de Nieuwe tijd te verwachten als onderdeel van een nederzetting. Op topografische kaarten vanaf de 18e eeuw zijn ter plaatse van het plangebied geen gebouwen ingetekend. De kans is hiermee ook klein dat er bebouwing in de periode daarvoor aanwezig is geweest (Vroege Nieuwe tijd). Onder in de boringen vanaf 40-65 cm -Mv (33,85 m +NAP) zijn daluitspoelingswaaierafzettingen aanwezig. Hierop ligt een oud bouwlanddek, dat bestaat uit humeus zand. In de top van de daluitspoelingswaaierafzettingen zijn in het zuidoosten sporen van de oude, oorspronkelijke bodem aanwezig, in de vorm van A, Bh, BC en C-horizonten (boringen 5 en 3). In boring 4 is alleen de A, Bh en C -horizont waargenomen. De bodemopbouw in boring 1 en 2 is gedeeltelijk verstoord. De oorspronkelijke podzolbodem in de top van het dekzand is gebroken, maar niet zodanig dat sprake is van een volledige verstoring. Met deze resultaten is de middelhoge tot hoge archeologische verwachting in dit deelgebied bevestigd, aangezien de daluitspoelingsafzettingen archeologisch gezien nog volledig intact zijn. Alleen de top van de afzettingen is enigszins aangetast, waarmee intacte resten uit het Paleolithicum-Mesolithicum niet worden verwacht.
Aan de hand van het onderzoek blijkt dat in het gehele plangebied (3500 m2) een middelhoge archeologische verwachting geldt voor de periode Neolithicum tot en met Romeinse Tijd en een hoge verwachting voor de Vroege en Late Middeleeuwen. Deze archeologische waarde dient in het nieuwe bestemmingsplan te worden uitgewerkt. Het archeologisch relevante niveau is aangetroffen vanaf de sandr afzettingen (40 cm -Mv; 33,85 m +NAP). De toekomstige plannen betreffen bouwwerkzaamheden. Wanneer hiervoor graafwerkzaamheden plaatsvinden die de bodem verstoren beneden 10 cm -Mv (buffer van 30 cm boven archeologisch relevante niveau), is een vervolgonderzoek noodzakelijk (karterende en waarderende fase). Gezien een verwachting op hoofdzakelijk grondsporen kan dit het beste in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Voor een gravend onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld dat de basis is geweest voor het vervolgonderzoek.
Laagland Archeologisch adviesbureau heeft vervolgonderzoek verricht, dat is vastgelegd in de rapportage 'Inventariserend veldonderzoek - proefsleuven'. Deze rapportage, gedateerd september 2023, is opgenomen in bijlage 19 van de Bijlagen bij de toelichting.
Het doel van een archeologisch proefsleuvenonderzoek is om vast te stellen of er zich in het onderzoeksgebied archeologische vindplaatsen bevinden die bij een niet aangepaste uitvoering van de plannen bedreigd kunnen worden.
Bodemkundig kunnen er drie verschillende bodemprofielen worden onderscheiden in het plangebied. In proefsleuf 1 bestond de bodemopbouw uit een bouwvoor met daaronder een verploegd plaggendek. Hieronder is de C-horizont aanwezig die in het hele plangebied bestaat uit zwak siltig matig grof en matig grindig zand met ijzervlekken. De C-horizont wordt geïnterpreteerd als smeltwaterafzettingen.
In proefsleuf 2 en 3 was er sprake van een vrij dikke bouwvoor met daaronder een menglaag waaronder de C-horizont aanwezig was. Het oorspronkelijke plaggendek is waarschijnlijk in de bouwvoor opgenomen.
In de oostelijke helft van het plangebied bij de proefsleuven 4 en 5 bestond de bodemopbouw uit een bouwvoor met hieronder een cultuurdek. Dit cultuurdek bestond uit zwak siltig en matig grof donkergrijsbruin zwak tot matig humeus en zwak grindig zand met resten roodbaksteen puin en steenkool. Onder het cultuurdek was de C-horizont aanwezig.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in totaal 52 sporen aangetroffen die overwegend dateren uit de Nieuwe tijd of subrecente perioden. Tussen deze sporen is geen enkele vorm van samenhang en zijn te relateren aan historisch agrarisch landgebruik waardoor er niet gesproken kan worden over een specifieke archeologische vindplaats met een bepaald complextype.
Gevolgen voor bestemmingsplan
Op basis van de onderzoeken is geconcludeerd dat er geen vervolgonderzoek nodig is binnen het plangebied en archeologie niet meer hoeft te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Heegderweg 34-36
Laagland Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase Heegderweg 34-36, Uddel, gemeente Apeldoorn (GD). Deze rapportage, gedateerd juni 2023, is opgenomen in bijlage 20 van de Bijlagen bij de toelichting.
Op basis van het bureauonderzoek bestaat het deelgebied uit hoge zwarte enkeerdgronden. Het oorspronkelijke bodemtype voordat het deelgebied werd ontgonnen bestond waarschijnlijk uit podzolgronden. In de omgeving van het deelgebied lijken natuurlijke waterlichamen afwezig te zijn. In de omgeving van het deelgebied zijn archeologische resten uit de periode Late Bronstijd – Vroege Middeleeuwen bekend, bestaande uit een vroegmiddeleeuwse nederzettingen en crematiegraven uit de Late Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. In historische tijden staat het deelgebied in/nabij een cluster van bebouwing aangegeven (historisch kaartmateriaal vanaf 1634) en is onderdeel van een kampontginning, die waarschijnlijk is ontstaan in de Vroege Middeleeuwen. Op de kadastrale minuut (vanaf circa 1832) werd het terrein omschreven als tuin. Uit oude kaarten blijkt dat rekening is te houden met bodemverstoring als gevolg van bebouwing vanaf 1962 in de zuidoostelijke hoek. Verder is er geen bebouwing bekend en het bodemprofiel is vermoedelijk intact. De archeologische verwachting voor jager-verzamelaars van het Laat-Paleolithicum tot Vroeg Neolithicum is laag. Er geldt een hoge archeologische verwachting vanaf het Midden-Neolithicum tot Nieuwe tijd. Het deelgebied ligt op hoge zwarte enkeerdgronden en het plaggendek zal eventuele archeologische resten goed geconserveerd hebben.
Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het deelgebied verkennende boringen gezet. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat er in het algemeen hoge enkeerdgronden zijn aangetroffen. Afgezien een verstoorde humeuze bovengrond in boring 1 is een onverstoord bodemprofiel aangetroffen. Om die reden kan de archeologische verwachting niet naar beneden worden bijgesteld.
Omdat de exacte invulling van de bouwplannen nog niet bekend is, wordt ook een behoud in-situ meegenomen. Door de toepassing een archeologievriendelijk bouwplan kunnen bodemingrepen die de archeologische vindplaats raken en verstoren zoveel mogelijk worden voorkomen. Gezien de geringe omvang van de geplande ontwikkeling wordt een vervolgonderzoek in de vorm van karterende boringen geadviseerd. De resultaten van dit karterende booronderzoek kunnen alsnog leiden tot gravend onderzoek.
Laagland Archeologisch adviesbureau heeft vervolgonderzoek verricht, dat is vastgelegd in de rapportage 'Inventariserend veldonderzoek - proefsleuven'. Deze rapportage, gedateerd september 2023, is opgenomen in bijlage 19 van de Bijlagen bij de toelichting.
Het doel van een archeologisch proefsleuvenonderzoek is om vast te stellen of er zich in het onderzoeksgebied archeologische vindplaatsen bevinden die bij een niet aangepaste uitvoering van de plannen bedreigd kunnen worden.
Bodemkundig kunnen er drie verschillende bodemprofielen worden onderscheiden in het plangebied. In proefsleuf 1 bestond de bodemopbouw uit een bouwvoor met daaronder een verploegd plaggendek. Hieronder is de C-horizont aanwezig die in het hele plangebied bestaat uit zwak siltig matig grof en matig grindig zand met ijzervlekken. De C-horizont wordt geïnterpreteerd als smeltwaterafzettingen.
In proefsleuf 2 en 3 was er sprake van een vrij dikke bouwvoor met daaronder een menglaag waaronder de C-horizont aanwezig was. Het oorspronkelijke plaggendek is waarschijnlijk in de bouwvoor opgenomen.
In de oostelijke helft van het plangebied bij de proefsleuven 4 en 5 bestond de bodemopbouw uit een bouwvoor met hieronder een cultuurdek. Dit cultuurdek bestond uit zwak siltig en matig grof donkergrijsbruin zwak tot matig humeus en zwak grindig zand met resten roodbaksteen puin en steenkool. Onder het cultuurdek was de C-horizont aanwezig.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in totaal 52 sporen aangetroffen die overwegend dateren uit de Nieuwe tijd of subrecente perioden. Tussen deze sporen is geen enkele vorm van samenhang en zijn te relateren aan historisch agrarisch landgebruik waardoor er niet gesproken kan worden over een specifieke archeologische vindplaats met een bepaald complextype.
Gevolgen voor bestemmingsplan
Op basis van de onderzoeken is geconcludeerd dat er geen vervolgonderzoek nodig is binnen het plangebied en archeologie niet meer hoeft te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Bij de nota genoemd in 2.11 hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen. Uddel is een kern die valt onder de categorie 'hoge attentiewaarde'. Hiervoor geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorisch onderzoek verplicht is en dat wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het plan betreft het realiseren van nieuwe woningen op locaties waar nu in de deelgebieden Heegderweg geen bebouwing aanwezig is en waarvoor geen sloop van bestaande opstallen plaatsvindt. Voor het deelgebied Uddelse Enk geldt dat een deel van de bijgebouwen van de woningen aan de Heegderweg 10 en 12 worden verwijderd om ruimte te maken voor de woningbouwontwikkeling. Deze bestaande opstallen zijn geen karakteristieke of monumentale panden. De bestaande waardevolle bomen, karakteristiek voor dit gebied, blijven zoveel mogelijk behouden. Verder blijft ook het ruimtelijke karakter van het gebied behouden en wordt deze landschappelijk versterkt. Voor zover voor dit plangebied relevant is geen nader cultuurhistorisch onderzoek nodig. Vanuit cultuurhistorie is er geen bezwaar tegen de planontwikkeling.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Uddelse Enk - Heegderweg is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Voor het opstellen van de regels en het maken van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Groen - Landschapselement
Deze bestemming is toegekend aan het aanwezige groen dat bij het voormalige agrarische erf hoorde. Het gaat hier met name om de instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen en instandhouding van cultuurhistorische waarden.
Natuur
Deze bestemming is toegekend aan het achterliggende terrein achter de woningen aan de Heegderweg tussen 20 en 28. Deze gronden worden ingericht als natuur wat aansluit bij de omliggende natuurterreinen. De instandhouding van deze natuur is geregeld middels een koppeling met het inpassingsplan.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Daar waar vanuit cultuurhistorisch oogpunt de open ruimte tussen de woningen behouden moet blijven is gewerkt met kleinere bouwvlakken.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneengebouwd . Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 12 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. Dit is anders ter plekke van de rug-aan-rug-woningen. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning. Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied, met uitzondering van de locatie voor de rug-aan-rug-woningen. Hier mogen de bijgebouwen binnen de aanduiding voor bijgebouwen worden gerealiseerd. Met het uitgangspunt van bouwen in het achtererf is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Bijlage 1 Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 9.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. In lid 10.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 10.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 16 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 10 in lid 10.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 13 is in lid 13.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
Alleen op de deellocatie Uddelse Enk is een gebiedsaanduiding opgenomen die regelt dat als voorwaarde wordt gesteld dat er, voordat er gebouwd mag gaan worden, eerst vervolgonderzoek plaatsvindt op basis van het bijgevoegde programma van eisen. Op deze manier worden eventuele archeologische waarden veiliggesteld.
In dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.13 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
De initiatiefnemers van deze planontwikkeling hebben de direct omwonenden en andere belangstellenden meerder malen op de hoogte gebracht van de ontwikkeling. Op deze manier zijn direct betrokkenen geïnformeerd over de planvorming. Het verslag van deze omgevingsdialoog is opgenomen in bijlage 21 van deze plantoelichting.
Het concept van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe. De reactie van de provincie strekt zich tot de volgende onderwerpen: Nationaal Landschap, Klimaatadaptatie, Wonen en Extern salderen.
De provincie heeft aangegeven dat de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap goed zijn meegenomen in het plan.
De provincie mistte een paragraaf over Klimaatadaptatie. Die is toegevoegd als paragraaf 5.3.
Ten aanzien van wonen in het plandeel Uddelse Enk constateert de provincie dat wordt voldaan aan het uitgangspunt van 27 procent sociale woningen. Echter de provincie merkt op dat dit sociale huurwoningen moet betreffen. Echter, in de woondeal is niet op planniveau nader afgesproken in welke verhouding dit sociale huur en sociale koop betreft. Het plandeel Uddesle Enk kan dan ook niet als zodanig worden beoordeeld. Er moet immers regionaal gekomen worden tot een goede balans. Belangrijkste hierbij is dat voldaan wordt aan het percentage betaalbare woningen en het feit dat de voorliggende woningbouwontwikkeling bijdraagt aan de woningbouw in Uddel die past bij de behoefte aldaar.
Verder is de provincie verzocht om het onderdeel extern salderen te beoordelen. Daar is immers de provincie het bevoegd gezag voor. Van de provincie is nog geen beoordeling ontvangen ten aanzien van het extern salderen.
De reactie van het Waterschap en de beantwoording daarop zijn opgenomen in paragraaf 5.2 Waterhuishouding.
Met bovenstaande uitkomsten van het overleg wordt voldaan aan het gestelde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.