direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening 't Wooldrik
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor sportpark 't Wooldrik in Borne is een plan ontwikkeld voor de gedeeltelijke herinrichting van het sportcomplex. Onderdelen van het project zijn onder andere de gedeeltelijke renovatie, onderhoud en uitbreiding van het zwembad, de gedeeltelijke vervangende nieuwbouw en uitbreiding van het sporthallencomplex, het verplaatsen van het beachveld en de realisering van een beachhal, het realiseren van een school en het (groen) herinrichten van het omliggende terrein en het realiseren van voldoende parkeergelegenheid op dit terrein.

De renovatie, onderhoud en uitbreiding van het zwembad is op grond van het vigerende bestemmingsplan mogelijk. Voor het overige dient het bestemmingsplan aangepast te worden. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan 't Wooldrik en staat kadastraal bekend als gemeente Borne, sectie E, nummer 6492. Het plangebied ligt in het noordwesten van de kern Borne en heeft een oppervlakte van circa 3,45 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Borne weergegeven (ster).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: ArcGIS online)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Bornerbroeksestraat, aan de oostzijde door het pand van Kids-City en de woonbebouwing aan de Heidelberg, aan de zuidzijde door het voetbalveld van BVV Borne en aan de westzijde door de Twickelerblokweg. Op de verbeelding is de exacte begrenzing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Sportpark 't Wooldrik is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen", vastgesteld door de gemeenteraad van Borne op 16 juni 2020. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'sport' met dubbelbestemming 'waarde - archeologie middel'. Voor de bestaande sporthal geldt de maatvoering maximum goothoogte 6 meter. Binnen het gehele plangebied is het mogelijk lichtmasten te realiseren met een maximale hoogte van 18 meter. Daarnaast heeft een kleine strook aan de westzijde van het plangebied de bestemming 'bos' In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sport, sportactiviteiten, sportvelden en sportverenigingen. Eén en ander zoals hiervoor benoemd met daarbij behorende ondergeschikte horeca, verhardingen, wegen, langzaamverkeersroutes en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en overige bij de bestemming behorende voorzieningen.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. De gewenste uitbreiding en herontwikkeling past niet binnen de vigerende bouwregels. Daarnaast biedt het vigerende bestemmingsplan geen binnenplanse wijzigings- of afwijkingsmogelijkheid die de ontwikkeling mogelijk kan maken. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening 't Wooldrik' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Een groot deel van de sportactiviteiten in Borne, zowel individueel als in verenigingsverband als onderwijs gerelateerd, vindt plaats op en rondom sportpark 't Wooldrik. De velden van de drie Bornse voetbalverenigingen, beide Bornse tennisverenigingen, de velden van de korfbalvereniging en het beachveld bevinden zich op het sportpark. Tevens bevindt zich een zwembad en sporthallencomplex op het terrein. Dit complex bestaat onder andere uit twee sporthallen en gymlokaal, waarmee het de grootste binnensportaccommodatie in Borne is. In onderstaande figuur 2.1 is een aanzicht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0004.png"

Figuur 2.1: Bovenaanzicht sportcomplex 't Wooldrik (bron: gemeente Borne)

Eén van de sporthallen en het gymlokaal van het complex zijn gebouwd in het begin van de jaren '70. Het zwembad en de tweede sporthal zijn daar aan het einde van de jaren '90 aan toegevoegd. Het in de jaren '70 gerealiseerde bouwdeel is technisch verouderd en aan vervanging toe. Dit was voor de gemeente Borne aanleiding om begin 2016 een open podium te organiseren voor al haar inwoners. Tijdens dit open podium werden de toekomst van de sport, het sportbeleid en de aansluiting daarvan op een mogelijk herinrichting van sportpark 't Wooldrik besproken.

2.2 Toekomstige situatie

Vanaf begin 2018 is op basis van een nadere uitwerking van drie verschillende scenario's voor de herinrichting van sportpark 't Wooldrik gewerkt aan een concrete projectdefinitie, welke eind 2018 aan de gemeenteraad is voorgelegd. Concreet heeft het project betrekking op de volgende onderdelen:

  • de gedeeltelijke renovatie, onderhoud en uitbreiding van het zwembad;
  • gedeeltelijke vervangende nieuwbouw en uitbreiding van het sporthallencomplex;
  • het verplaatsen van het beachveld en realiseren van een beachhal;
  • het realiseren van een multifunctioneel beweegpark;
  • het realiseren van een school;
  • het (groen) herinrichten van het omliggende terrein en het realiseren van voldoende parkeergelegenheid op dit terrein.

Het realiseren van een multifunctioneel beweegpark behoort niet tot het plangebied van onderhavig bestemmingsplan en wordt niet meegenomen in deze ontwikkeling. De uitbreiding, renovatie en onderhoud van het zwembad is op grond van het vigerende bestemmingsplan al mogelijk. Voor de voorgenomen ontwikkeling is door SBM bouw- en vastgoedmanagers een projectdocument opgesteld waarin de verschillende projectdelen zijn opgedeeld. De verschillende projectdelen zijn afzonderlijk en/of gefaseerd te realiseren.

Zoals beschreven past de gedeeltelijke renovatie, onderhoud en uitbreiding van het zwembad binnen het vigerende bestemmingsplan. Concreet worden er een aantal onderhouds- en renovatiewerkzaamheden uitgevoerd aan het zwembad. Daarnaast wordt het gebouw uitgebreid met een serre rondom het peuterbad buiten, zodat dit een binnenpeuterbad zal worden. Tot slot zal het bestaande Cruijf Court (voetbalveld) verplaatst worden en ten noorden van de beachvelden worden gerealiseerd. In onderstaande figuur 2.2 is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0005.png" Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: Alynia Architecten)

2.2.1 Sporthallencomplex en beach

Zoals beschreven bestaat het huidige sporthallencomplex uit twee sporthallen, een gymlokaal en een sportcafé. Eén van de sporthallen en het gymlokaal zijn zowel technisch als functioneel sterk verouderd en dienen vervangen te worden. De tweede sporthal voldoet zowel technisch als functioneel en kan worden gehandhaafd, maar kan nog wel worden verbeterd met het oog op (energetische) duurzaamheid.

Elders in Borne, aan de Oude Almeloseweg, bevindt zich gymlokaal De Esch, welke ook zowel technisch als functioneel verouderd is en dus ook vervangen dient te worden. De gemeente Borne heeft besloten de capaciteit van dit gymlokaal mee te nemen in de planvorming voor 't Wooldrik. Hiermee komt de totaal te realiseren capaciteit op twee sporthallen (totaal zes zaaldelen), waarmee de totale capaciteit van het sporthallencomplex op drie hallen komt:

  • één bestaande te handhaven hal;
  • één te realiseren hal ter vervanging van de huidige hal;
  • één te realiseren hal ter vervanging van de huidige gymlokalen 't Wooldrik en De Esch.

Verder worden er als gevolg van de technische noodzakelijke ingrepen in het sporthallencomplex een groot deel van het gebouw vervangen. Als gevolg van de noodzakelijke vervanging worden de volgende zaken in de uitwerking van het plan meegenomen:

  • realiseren van een ruime centrale entree van waaruit alle delen van het sportcomplex goed te bereiken zijn en waar een goede verbinding ligt met het sportcafé;
  • het realiseren van zalen speciaal voor dans- en vechtsport;
  • het realiseren van voldoende kantoor- en vergaderfaciliteiten voor medewerkers van Borne Sport en (eventueel) de verenigingen.

Om voldoende ruimte te creëren voor de school op 't Wooldrik is het noodzakelijk dat het bestaande beachveld verplaatst wordt. Daarnaast wordt samen met exploitant Stichting Webton Beach een indoor beachlocatie op 't Wooldrik gerealiseerd die door de stichting zal worden gehuurd en geëxploiteerd ten behoeve van beachsporten in Borne. Door het toevoegen van de indoorlocatie is er voldoende capaciteit beschikbaar voor de stichting en hoeft het buitenveld niet extra te worden uitgebreid.

2.2.2 School en kinderopvang

In de directe omgeving van Sportpark 't Wooldrik zijn twee scholen voor primair onderwijs gevestigd, 't Oldhof en de Jan Ligthart. Deze scholen komen volgens het Integraal HuisvestingsPlan (IHP), dat door de gemeente Borne en de betrokken schoolbesturen is vastgesteld, gezamenlijk in aanmerking voor vervangende nieuwbouw op één locatie. De schoolbesturen hebben besloten om zich gezamenlijk te vestigen op de locatie van Sportpark 't Wooldrik. Daarnaast biedt deze locatie ruimte voor de vestiging van een kinderopvang. In de bouwregels van dit bestemmingsplan is enige flexibiliteit opgenomen ten aanzien van de bouwmogelijkheden voor de school en de kinderopvang binnen de bestemming Maatschappelijk. Wel geldt dat de maximale bedrijfsvloeroppervlakte van het hoofdgebouw binnen de bestemming Maatschappelijk (school en kinderopvang) maximaal 2.500 m2 bedragen. Onder bedrijfsvloeroppervlakte wordt verstaan: het totale vloeroppervlak van alle inpandige ruimten die voor de individuele bedrijfsvoering benodigd is, met uitzondering van technische ruimten.

2.2.3 Terrein en parkeren

Uit een berekening van de parkeerbehoefte bij 't Wooldrik (zie paragraaf 4.10) is gebleken dat er circa 244 parkeerplaatsen nodig zijn. Als gevolg van het plan worden 133 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast zijn er in de bestaande situatie reeds 130 parkeerplaatsen aanwezig. het totale aantal parkeerplaatsen bedraagt 266 parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale Omgevingsvisie. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

De Ladder is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. In de toelichting van het bestemmingsplan dient dan een motivering voor de Ladder te zijn opgenomen. Sinds 1 juli 2017 is de Laddersystematiek in het Besluit ruimtelijk ordening (Bro) gewijzigd. De Ladder is verankerd in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De Ladder is alleen van toepassing op een plan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Is dit het geval, dan is een beschrijving van de behoefte nodig. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is bovendien een uitgebreidere motivering vereist, waarbij wordt ingegaan op de vraag waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig plan

Onderhavig plan heeft betrekking op de herontwikkeling van sportcomplex 't Wooldrik. Deze herontwikkeling omvat de sloop en nieuwbouw van enkele sporthallen en het realiseren van een hal met beachvolleybalvelden. Naast sportfaciliteiten wordt er ook een basisschool met kinderopvang toegevoegd.

Zoals is aangegeven is de Ladder alleen van toepassing op een plan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening beschrijft een stedelijke ontwikkeling als: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Uit jurisprudentie blijkt dat bepaalde ontwikkelingen vanwege kleinschaligheid niet worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo geldt voor 'andere stedelijke ontwikkelingen' waaronder scholen, vaak dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Dit bestemmingsplan maakt een school met een bedrijfsoppervlakte van 1.710 m² mogelijk. Ondersteunend aan de school zal een kinderopvang in het gebouw gerealiseerd worden van circa 400 m². Ook wordt er circa 5.115 m² aan sportvoorzieningen toegevoegd (deels in het multifunctionele gebouw en deels op andere locaties in het plangebied). Mogelijk valt het uiteindelijke aantal vierkante meters hoger of lager uit, maar de omvang van het te ontwikkelen (multifunctionele) schoolgebouw lijkt in ieder geval ruimschoots boven de grens van 500 m² te liggen. Dit betekent dat het beoogde plan zich kwalificeert als stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6. Bro. In onderstaande figuur 3.1 is een tabel met de uitbreiding van het ruimtegebruik op sportcomplex 't Wooldrik per functie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0006.png"

Figuur 3.1: Oppervlaktegegevens uitbreiding ruimtegebruik (bron: SBM groep, bewerking Stec-groep)

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en derhalve Ladderplichting is. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro dient de toelichting van dit bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling te bevatten. Derhalve is Stec groep gevraagd om een Laddertoets uit te voeren voor de ontwikkeling op sportcomplex 't Wooldrik (projectnummer 19.196, d.d. 6 maart 2020). De Laddertoets is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

Behoefte school

Bij de beschrijving van de behoefte aan de nieuw te bouwen fusieschool in het plan, is het noodzakelijk om nader in te zoomen op de afbakening van het ruimtelijk verzorgingsgebied. De omvang van het ruimtelijk verzorgingsgebied verschilt per ontwikkeling en valt niet per definitie samen met de bestuurlijke regio. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de nieuwe school bestaat uit de kern Borne.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw schoolgebouw in de kern Borne. Deze nieuwe locatie betreft geen extra toevoeging van leerplekken, maar dient ter vervanging van twee bestaande schoollocaties die gefuseerd zijn. Het gaat om basisscholen 't Oldhof en de Jan Ligthart (samen instroompunt Reuvekamp). Deze bestaande locaties zijn verouderd en vanuit de fusie is het wenselijk om samen in één schoolgebouw gevestigd te zijn. Het plan voor de nieuwe schoollocatie op sportcomplex 't Wooldrik voorziet daarmee in een vervangingsvraag binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied.

Op dit moment bedraagt de omvang van de schoolfunctie op 't Oldhof en de Jan Ligthart 1.940 m². Volgens de norm voor basisscholen van het VNG betekent dit dat er maximaal 306 leerplekken mogelijk zijn. Op basis van actuele leerlingencijfers weten we dat er sprake is van onderbezetting van twintig leerplekken: er zitten 286 leerlingen op deze twee basisscholen (1 oktober 2019).

Voor het nieuwe schoolgebouw wordt een oppervlakte van circa 1.710 m2 voor schoolfuncties mogelijk gemaakt. Volgens de norm voor basisscholen van het VNG betekent dit dat er maximaal 300 leerplekken mogelijk zijn. Er worden zes leerplekken en 230 m² aan schoolfuncties onttrokken.

Op dit moment zitten er 286 leerlingen op 't Oldhof en de Jan Ligthart. Het nieuwe schoolgebouw dient in ieder geval over voldoende capaciteit te beschikken om deze leerlingen van een leerplek te voorzien. Omdat er in de toekomst sprake zal zijn van één schoolgebouw kan het aantal vierkante meters met 230 gereduceerd worden. Ook het aantal leerplekken daalt met zes, onder andere vanwege het beeld dat de prognose laat zien. De Pronexus prognose geeft aan dat op de (middel)lange termijn het aantal leerlingen lichtelijk gaat dalen. Daarentegen kan nieuwbouw ook enkele extra leerlingen aantrekken, dit blijkt onder andere uit het huidige leerlingenaantal ten opzichte van de verwachtingen (24 leerlingen extra). De gemeente maakt daarom maximaal 300 leerplekken mogelijk, zo is er voldoende capaciteit voor de huidige leerlingen van de bestaande basisscholen en wordt flexibiliteit geboden naar de toekomst.

In de leerlingenprognose van Pronexus is tevens een raming gemaakt van de huidige en toekomstige ruimtevraag voor basisonderwijs in de kern Borne. Deze is gebaseerd op het aantal leerlingen en de criteria van het VNG voor de bepaling van de ruimtevraag voor basisonderwijs. In Borne is sprake van een additionele behoefte aan circa 745 m² basisschool tot 2030 en een toename van nog circa 30 m² tot 2039.

De stijgende ruimtevraag in komende tien jaar komt zo bezien hoofdzakelijk voor rekening van basisschool de Veste en (in mindere mate) voor Beekpark en de Wheele. Voor 't Oldhof en Jan Ligthart wordt tot 2030 een afname van de ruimtevraag van respectievelijk 85 m² en 50 m² verwacht. Hier wordt door de gemeente Borne op ingespeeld door circa 230 m² te onttrekken in het nieuwe schoolgebouw.

Op basis van de prognoses zien we in het ruimtelijk verzorgingsgebied (kern Borne) een additionele behoefte aan leerplekken en ruimtevraag in vierkante meters voor de komende tien jaar. Na 2030 treed stabilisatie op, maar de behoefte zal nog niet afnemen. Vanwege deze positieve behoefte en de beperkte daling van het aantal leerlingen dat per schoollocatie verwacht wordt, verwachten we dat de ontwikkeling van de fusieschool geen negatieve ruimtelijke effecten zal hebben op de andere schoollocaties in Borne. Er worden namelijk geen nieuwe leerplekken toegevoegd (want het betreft een fusie van bestaande scholen) en zelfs als de nieuwbouw enkele leerlingen van andere scholen zal aantrekken, dan daalt het aantal leerplekken per school minimaal tot 2030.

Derhalve wordt door Stec groep geconcludeerd dat het plan voor de fusieschool binnen het ruimtelijk verzoringsgebied van de kern Borne in zowel kwantitatieve als kwalitatieve behoefte voorziet.

Kinderopvang

Voor de functie van kinderopvang wordt circa 400m² toegevoegd in het multifunctionele schoolgebouw. Hierin wordt een groepsruimte met ondersteunde ruimtes voor het kinderdagverblijf gevestigd. Voor de buitenschoolse opvang worden geen extra ruimtes toegevoegd. De buitenschoolse opvang vindt plaats in de klaslokalen voordat aanvang en na afloop van de lessen. De ontwikkeling is gezien de beperkte korrelgrootte en beperkte aandeel binnen de totale omvang naar verwachting ondergeschikt aan de schoolfunctie.

De buitenschoolse opvang is bedoeld om leerlingen van de nieuwe fusieschool voor en na lestijden op te vangen. Momenteel beschikt de Jan Ligthart ook over een buitenschoolse opvang voor dit doeleinde. Deze sluit wanneer de Jan Ligthart verplaatst naar het nieuwe schoolgebouw, omdat deze opvang ook gebruik maakte van de leslokalen van de basisschool. De buitenschoolse opvang dient dus een vervangingsvraag, omdat deze dezelfde leerlingen op zal vangen.

Daarnaast is de markt voor kinderopvang een groeimarkt. Het aantal kinderen (0 tot 12 jaar) dat naar kinderopvang gaat vertoonde landelijk sinds 2014 een flinke groei. In 2014 ging 31% van de kinderen naar een formele opvang, in 2018 was dit gestegen naar 40% (CBS).Naast een groei van het aandeel kinderen dat naar een kinderopvang gaat, groeit ook het aantaal kinderen in Borne de komende jaren. Dit blijkt zowel uit de Pronexus (leerlingen) als Primos 2019 prognose (huishoudens). Het aantal thuiswonende kinderen tussen de 0 en 14 jaar stijgt tussen 2020 en 2030 met circa 410. De behoefte aan buitenschoolse opvang en dagopvang (voor kinderen die niet naar school gaan) zal daardoor ook stijgen.

Sportvoorzieningen

Zoals benoemd wordt er circa 5.100 m² aan sportvoorzieningen toegevoegd. Enerzijds is er sprake van een vervangingsvraag: twee gymzalen en een sporthal worden vervangen door twee sporthallen. Daarnaast worden een multifunctionele ruimte, een dans- en vechtsportruimte en een beachhal toegevoegd.

De behoefte aan deze ontwikkeling blijkt uit het behoefteonderzoek naar binnensportaccommodaties in de gemeente Borne (door Antea Group, 2017). Dit behoefteonderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er jaarlijks een additionele behoefte is aan 1.400 gebruiksuren. Deze behoefte komt vanuit bestaande verenigingen, die al gevestigd zijn in Borne. Om invulling te kunnen geven aan deze behoefte worden de bestaande sportvoorzieningen tijdens de herontwikkeling uitgebreid.

Wel wordt opgemerkt dat de herontwikkeling op 't Wooldrik grotendeels vervanging en uitbreiding is van al aanwezige sportvoorzieningen en verenigingen. Bijna alle sportactiviteiten vinden al plaats op dit sportcomplex en er is geen sprake van oprichting van nieuwe verenigingen. Hierdoor verwachten we geen leegstandseffecten elders in Borne. Ook zijn er op 't Wooldrik al beachvolleybalvelden aanwezig. Hiervan vindt uitbreiding plaats, in de vorm van een beachhal, die in de wintermaanden gebruikt kant worden. Echter, voor Borne is de dichtstbijzijnde beachhal op dit moment in Nijmegen (circa anderhalf uur rijden). Door deze afstand worden geen leegstandseffecten verwacht.

Conclusie Laddertoets

De ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt betreft een totaalontwikkeling van basisonderwijs, kinderopvang en sportvoorzieningen. Dit is een voor de hand liggende mix aan functies op deze locatie. De sportfuncties sluiten goed aan bij de additionele behoefte vanuit de bestaande sportverenigingen en –faciliteiten die al op 't Wooldrik gevestigd zijn. Daarnaast kunnen de sportvoorzieningen profiteren van de nabijheid van basisschoolleerlingen, die hier eenvoudig gebruik van kunnen maken. Bijkomend voordeel is dat kinderen maar één keer per dag weggebracht en opgehaald hoeven te worden, omdat zij hun opvang, school en sportactiviteiten op dezelfde plek kunnen gebruiken.

Geconcludeerd kan worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

In dit artikel is geregeld dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Onderhavig plan betreft de realisatie van een sporthallencomplex, een school en een overdekte beachhal voor de lokale sportverenigingen van Borne. Uit het behoefteonderzoek van Antea Group en de laddertoets van Stec-groep (zie bijlage 1) blijkt dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is de realisatie van de school (IKC) noodzakelijk om de (gezamenlijke) verplaatsing van de scholen mogelijk te maken als gevolg van het vastgestelde Integraal HuisvestingsPlan (IHP) dat door de gemeente Borne en de betrokken schoolbesturen is vastgesteld.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In dit artikel is geregeld dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie.

Onderhavig plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan al voorzien van de bestemming 'sport'. Als gevolg van onderhavig plan wordt er geen extra ruimtebeslag door bouwen en verharden gelegd op de Groene Omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van Sportpark 't Wooldrik. Deze herontwikkeling is noodzakelijk om het technisch verouderde sportpark te renoveren en tevens een kwaliteitsslag te behalen op de omgeving. Daarnaast zal duurzaamheid een belangrijk onderdeel worden van project 't Wooldrik. Er zullen energiebesparende maatregelen in het sportcomplex getroffen worden, er zullen zonnepanelen op het aanwezige dakoppervlak worden gerealiseerd en tot slot zal de bestaande (parkeer)verharding worden vervangen door waterdoorlatende verharding. Daarmee levert het plan een positieve bijdrage aan de klimaatopgaven waardoor gesteld kan worden dat het voornemen past binnen het ontwikkelingsperspectief Woon en werklocaties binnen de stedelijke netwerken.

Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. In figuur 3.3 is een fragment van de kaart van de stedelijke laag behorende bij de Omgevingsvisie Overijssel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0009.png"

Figuur 3.3: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied heeft op grond van de stedelijke laag het gebiedskenmerk Woonwijken 1955 - nu. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Herstructurering van de naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel., maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Onderhavig plan heeft betrekking op de (her)ontwikkeling van een bestaand sportpark aan de rand van het woongebied c.q. woonwijk van 1955 tot nu. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling, die met name gericht is op de (her)ontwikkeling van een bestaand sportcomplex wordt verwacht dat onderhavig plan past binnen de stedelijke laag.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Sructuurvisie Borne

De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie zijn ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwezenlijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelingen een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven. De Structuurvisie omvat tevens een kaart waarop schematisch de voorgestelde ontwikkelingen worden weergegeven. Een uitsnede van deze structuurvisiekaart is opgenomen in figuur 3.4. Het plangebied is rood omkaderd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0010.png"

Figuur 3.4: Structuurvisie Borne (bron: gemeente Borne)

Toets

Het plangebied maakt deel uit van het gebied 'revitaliseren sportvelden'. Daarnaast maakt het plangebied op grond van de visiekaart voorzieningen deel uit van de 'sportvelden'. De gemeente Borne hecht waarde aan een kwalitatief hoogwaardig voorzieningenniveau. Op het gebied van sport geeft de structuurvisie aan dat de voorzieningen voor sport gehandhaafd en verbeterd moeten worden.

Onderhavig plan heeft betrekking op de (her)ontwikkeling van sportcomplex 't Wooldrik. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de (her)ontwikkeling van sportcomplex 't Wooldrik past binnen de Structuurvisie van de gemeente Borne.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de (her)ontwikkeling van een bestaand sportpark waarbij een nieuw sporthallencomplex gerealiseerd wordt en tevens een school met kinderopvang binnen het bestaand stedelijk gebied van Borne. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeervoorzieningen. Het onderhavige plan wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de toelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Echter, per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.

Ten behoeve van onderhavig plan is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld, zie Bijlage 3. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat het plan geen significant negatieve milieueffecten tot gevolg heeft. Het milieubelang als gevolg van deze ontwikkeling is in voldoende mate afgewogen.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Onderhavig plangebied betreft Sportpark 't Wooldrik in Borne. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verschillende functies: wonen, cultuur en ontspanning en horeca. Daarnaast bevindt zich in de directe nabijheid van het plangebied de Oonksweg die overgaat in de Bornerbroeksestraat. Deze weg betreft een (drukke) doorgaande weg die als randweg Borne verbindt met de snelweg A1. Gelet op de aanwezigheid van verschillende functies en de doorgaande randweg kan gesteld worden dat het plangebied kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. De richtafstanden kunnen met een afstandstap verminderd worden.

Interne werking

Onder de interne werking wordt bekeken of de in dit plan besloten ontwikkeling hinder ondervindt van omliggende functies. De school en de kinderopvang worden aangemerkt als geluidsgevoelige functies. Derhalve dient bepaald te worden of er voor deze geluidgevoelige functies een acceptabel akoestisch klimaat heerst. Derhalve wordt getoetst of de in de nabijheid van het plangebied aanwezige geluidbelastende objecten voldoen aan de richtafstanden die gelden op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarbij wordt de richtafstand gemeten vanaf de grens van de hieronder weergegeven belastende functies tot aan de grens van het bouwvlak van de bestemming 'Maatschappelijk', aangezien de school en kinderopvang binnen het bouwvlak gerealiseerd kunnen worden.

Kids-City

  • richtafstand: 10 meter (activiteiten vergelijkbaar met milieucategorie voor bowlingbanen, milieucategorie 2)
  • afstand tot school/kinderopvang: 70 meter

De realisatie van de scholen en de kinderopvang leveren geen beperkingen op aan Kids-City. Vanwege Kids-City is er, gelet op de onderlinge afstand, geen relevante geluidbelasting te verwachten op de school en op de kinderopvang.

't Pannekoekhuis

  • richtafstand: 0 meter (restaurants, cafetaria's, milieucategorie 1)
  • afstand tot school/kinderopvang: 57 meter

De realisatie van de scholen en kinderopvang leveren geen beperkingen op aan 't Pannekoekhuis. Vanwege het restaurant is er op de gevels van de school en kinderopvang geen relevante geluidbelasting te verwachten.

Zwembad

  • richtafstand: 30 meter (overdekt zwembad, milieucategorie 3.1)
  • afstand tot school/kinderopvang: 30 meter

Voor het binnenbad wordt nipt voldaan aan de richtafstand van 30 meter. Daarbij geldt dat de richtafstand van 30 meter is gemeten tussen de grens van het bouwvlak en de entree van het zwembad. Ten aanzien van een zwembad zijn met name het muziekgeluid en het stemgeluid relevant. Het binnenzwembad (waar de zwembaden en bijbehorende voorzieningen zijn gelegen) is gelegen op een afstand van 50 meter. Daarbij geldt dat het betrekking heeft op een binnenzwembad waardoor het schoolgebouw en het zwembad bouwkundig gescheiden zijn en de eisen uit het Bouwbesluit voldoende toereikend zijn waardoor overlast van muziek en stemgeluid van het zwembad geen belemmering vormt. Tot slot beschikt het zwembad niet over een ligweide in de buitenlucht. Op basis hiervan wordt voldaan aan de richtafstand waardoor er op de gevels van de school en kinderopvang geen relevante geluidbelasting te verwachten valt.

Sporthallen

  • richtafstand: 30 meter (sporthallen, milieucategorie 3.1)
  • afstand tot school/kinderopvang: 0 meter

De sporthallen grenzen direct aan het bouwdeel met de scholen en de kinderopvang. Maatregelen dienen getroffen te worden om voor de scholen en de kinderopvang te zorgen voor een goede akoestische kwaliteit. Dit kan ondervangen worden door geluideisen op te nemen in het Programma van Eisen (PvE) voor de bouw van het nieuwe complex.

Veldsportcomplex (beachveld)

  • richtafstand: 30 meter (veldsportcomplex met verlichting, milieucategorie 3.1)
  • afstand tot school/kinderopvang: 0 meter

Voor het veldsportcomplex geldt op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter in verband met het aspect geluid. Bij gelijktijdig gebruik van het beachsportveld is er een spanningsveld tussen de school en de kinderopvang en de buitenactiviteiten op het beachsportveld. Tijdens schooltijden moet de geluidbelasting op de gevels van de scholen voldoende laag zijn om geconcentreerd te kunnen werken en om slaapverstoring van de baby's en jonge kinderen te voorkomen. Aangezien de beachsportvelden niet gelijktijdig worden gebruikt door de beachsportvereniging met de school, is van bovenstaand spanningsveld geen sprake.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie, die vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Voor wat betreft de bestemming 'Sport' maakt onderhavig plan geen nieuwe functie mogelijk. Het betreft enkel de uitbreiding van de bouwmogelijkheden door de vergroting van het bouwvlak. Voor sporthallen geldt op grond van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering milieucategorie 3.1 voor het omgevingstype 'gemengd' een richtafstand van 30 meter in verband met het aspect geluid. De afstand van het nieuwe bouwvlak tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de dichtsbijzijnde woning bedraagt ten minste 109 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 30 meter.

Tot slot wordt er een school voor primair onderwijs met kinderopvang gerealiseerd op Sportpark 't Wooldrik. Voor zowel het primaire onderwijs als de kinderopvang geldt op grond van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in verband met het aspect geluid. De gemeten afstand van de bestemmingsgrens (maatschappelijk) van de school en kinderopvang tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de dichtsbijzijnde woning bedraagt ten minste 43 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 10 meter.

Conclusie

Voor het aspect 'bedrijven en milieuzonering' is de externe werking van toepassing aangezien het plan geen milieugevoelige functie mogelijk maakt. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat ruimschoots voldaan wordt aan de geldende richtafstanden. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Bodem

4.3.1 Verkennend bodemonderzoek

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Ortageo een verkennend bodemonderzoek (rapportnummer 210809/R01. d.d. 6 augustus 2019) uitgevoerd inclusief asbest- en asfaltonderzoek om ter plaatse van het plangebied de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen, zie Bijlage 4. Hieronder worden de resultaten van het bodemonderzoek beschreven.

Strategie

Het gehele plangebied is voor chemische parameters onderzocht volgens de strategie voor een 'onverdachte niet-lijn-vormige locatie' (ONV-NL). Deze strategie is sober en doelmatig en geeft qua opzet en intensiteit een representatief inzicht in de bodemkwaliteit omdat op basis van de huidige bekende gegevens slechts licht verhoogde concentraties in het grondwater zijn verwacht die geen aanleiding zijn voor vervolgonderzoek of sanerende maatregelen en/of omdat niet verwacht is dat de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie afwijkt van de gebiedseigen bodemkwaliteit. De gehele locatie is voor asbest onderzocht volgens de strategie voor een 'grootschalig onverdachte locatie' (ONV-GR).

De locatie van de toekomstige werkplaats is onderzocht volgens de strategie 'vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting' (NUL).

Resultaten en conclusies

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

Hele locatie:

  • Verspreid over de onderzoekslocatie zijn in de bovengrond sporen puin waargenomen tot een diepte van circa 0,5 m -mv. Ter plaatse van het handbalveld zijn in de grond onder de asfaltverharding tot circa 0,5 m -mv. sporen beton aangetroffen. Onder de klinkerverharding van het zuidelijke parkeerterrein is een fundatielaag bestaande uit circa 30 cm baksteen of puin aanwezig.
  • Lokaal is in de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan PCB aangetoond. Voor het licht verhoogde gehalte aan PCB is op basis van de huidige informatie geen verklaring te geven. In de overige mengmonsters van de bovengrond en in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De boven- en ondergrond voldoet indicatief aan de kwaliteitsklasse 'altijd toepasbaar'.
  • Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium en zink. Deze zijn waarschijnlijk van nature in het grondwater aanwezig.
  • In de grond is visueel en analytisch geen asbest aangetoond.

Toekomstige werkplaats

  • Visueel zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. In de bovengrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Fundatiemateriaal onder klinkerverharding zuidelijke parkeerplaats

  • het indicatief gewogen gehalte aan asbest in het fundatiemateriaal bedraagt 0,57 mg/kg d.s. Dit is ruim onder de helft van de interventiewaarde (>50 mg/kg d.s. (gewogen)).

Asfalt ter plaatse van het handbalveld

  • Het asfalt hefet een dikte tussen 7,6 en 12,6 centimeter. De toplaag van asfaltbeton is teerhoudend. De onderliggende laag OAB/GAB is niet teerhoudend.

Er zijn geen chemische verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde. Daarnaast is geen asbest aangetoond in gehalten boven de halve interventiewaarde. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

De aangetoonde milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen herinrichting van de onderzoekslocatie.

4.3.2 Advies Omgevingsdienst Twente

Op 3 september 2019 heeft de Omgevingsdienst Twente het verkennend bodemonderzoek uit Bijlage 4 beoordeeld. De beoordeling van het bodemonderzoek van de Omgevingsdienst Twente is in Bijlage 5 opgenomen. Hieronder is de conclusie van de Omgevingsdienst Twente beschreven.

Het verkennend bodem- en asbestonderzoek voldoet aan de geldende normen en richtlijnen. Er zijn op basis van de milieu-hygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging of het verlenen van de omgevingsvergunning, activiteit bouw.

De toplaag en het asfalt ter plaatse van het handbalveld is teerhoudend en is derhalve niet geschikt voor hergebruik. De onderlaag bevat geen teer en zou hergebruikt kunnen worden.

De puinfundering onder de parkeerplaats ten zuiden van de huidige sporthal is niet asbesthoudend en kan, zonder bewerking onder dezelfde condities en zonder dat de eigendom wordt overgedragen, opnieuw worden toegepast. Bij afvoer naar een erkend verwerken kan ervan worden uitgegaan dat de puinfundatie niet asbesthoudend is.

Het uitgevoerde nulsituatieonderzoek in het kader van de toekomstige werkplaats in de sporthal kan niet dienen als nulsituatieonderzoek aangezien de boringen en peilbuis op een verkeerde locatie zijn geplaatst. Tijdens een eindsituatieonderzoek na beëindiging van de activiteiten ter plaatse dienen de achtergrondwaarden als referentiewaarden te worden aangehouden.

Slotconclusie bodem

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Voor de ontwikkeling van 't Wooldrik is een onderzoek uitgevoerd naar de diverse geluidsaspecten. De ontwikkeling heeft betrekking op een uitbreiding/wijziging van de sportaccommodatie en voorzieningen en de realisatie van een onderwijsfunctie en een kinderopvang. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de geluidemissie naar de omgeving. Vanwege de realisatie van de school en kinderopvang is de invloed van omliggende bronnen op deze geluidgevoelige functies (school en kinderopvang) onderzocht.Het akoestisch onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.

Wegverkeerslawaai

Om de onderwijsfunctie en de kinderopvang mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. In dat kader dient voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai beoordeeld te worden. Conform de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai 48 dB en de maximaal toegestane grenswaarde 63 dB voor binnenstedelijk gebied. Voor de beoordeling van de geluidbelastingen is rekening gehouden met 5 dB aftrek conform artikel 110g Wgh.

Door Royal Haskoning DHV is een verkeersonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 13). De resultaten van dit onderzoek zijn in het akoestisch onderzoek opgenomen om de geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai te berekenen. In onderstaande tabel zijn de verkeersgegevens opgenomen voor de maatgevende wegvakken (peiljaar 2030, inclusief verbindingsweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0012.png"

Figuur 4.2: Verkeersgegevens maatgevende wegvakken (peiljaar 2030, inclusief verbindingsweg) (bron: Geluidplus Adviseurs)

Uit de resultaten van het onderzoek naar wegverkeerslawaai zijn de volgende geluidbelastingen (Lden) berekend:

  • 42 dB, incl. 5 dB aftrek ex art. 110g Wgh, vanwege de Bornerbroeksestraat;
  • 23 dB, incl. 5 dB aftrek ex art. 110g Wgh, vanwege de Oonksweg;
  • 30 dB, incl. 5 dB aftrek ex art. 110g Wgh, vanwege de Twickelerblokweg.

Uit deze resultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Bornerbroeksestraat, de Oonksweg en de Twickelerblokweg voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de planontwikkeling, er hoeven geen hogere waarden aangevraagd te worden.

Geluidemissie onderwijsfunctie en kinderopvang.

Voor de inpassing van geluidgevoelige objecten zoals een onderwijsfunctie en een kinderdagverblijf in de nabijheid van bestaande inrichtingen moet bepaald worden of er voor deze geluidgevoelige objecten een acceptabel akoestisch klimaat heerst. De realisatie van de basisscholen en de kinderopvang zijn tevens activiteiten met een relevante geluidemissie. Voor deze geluidemissie dient beoordeeld te worden of dit in de huidige woonomgeving past. Voor de ruimtelijke inpassing van het plan is de systematiek conform de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aangehouden. De toetsing aan de richtafstanden heeft plaatsgevonden in paragraaf 4.2.

Om te bepalen of de omgeving van het plangebied hinder ondervindt van de nieuwe school en de kinderopvang is het stemgeluid van spelende kinderen maatgevend. In figuur 1 van het akoestisch onderzoek (Bijlage 6) zijn de contouren opgenomen van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode voor het gebruik van het schoolplein. Voor de berekeningen zijn de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • 300 kinderen;
  • 50% van de kinderen is gelijktijdig aan het praten/schreeuwen;
  • een bedrijfstijd van 1,5 uur per kind;
  • gemiddeld geluidvermogen: Lweq = 85 dB(A) per kind;
  • maximaal geluidvermogen: Lwmax = 101 dB(A) per kind.

Uit figuur 1 uit Bijlage 6 blijkt dat de contouren groter zijn dan de richtafstand. Conform stap 2 van de VNG-systematiek is een geluidbelasting op gevels van omliggende woningen van ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode nog acceptabel. Aan deze waarde wordt voldaan. Opgemerkt dient te worden dat de momentane geluidniveaus, op het moment van een pauze, 9 à 10 dB(A) hoger kunnen zijn. Conform wet- en regelgeving vindt de beoordeling op gemiddelde (dag)waarde plaats.

De maximale geluidbelasting (kortstondige piekgeluiden) mag ten hoogste 70 dB(A) bedragen. Op enkele referentiepunten is het maximaal geluidniveau bepaald en bedraagt ten hoogste 60 dB(A). Aan het maximaal geluidniveau wordt voldaan.

Geluidemissie parkeerterrein

Zoals is aangegeven is voor de verkeersgeneratie aangesloten bij het verkeersonderzoek van Royal Haskoning DHV. De totale verkeersaantrekkende werking van het plangebied bedraagt 1.082 mvt/etmaal. Hiervan mag aangenomen worden dat deze verkeersaantrekkende werking het aantal voertuigen in de dagperiode van een weekenddag betreft. Voor de avondperiode is uitgegaan van 40%, een verkeersaantrekkende werking van 433 mvt/etmaal.

De uitgangspunten geven een goede beoordeling van het geluid bij de bestaande omliggende woningen. Gedurende de dagperiode van doordeweekse dagen is er sprak van een veel lager verkeersaantrekkende werking. In de dagperiode van doordeweekse dagen worden kinderen naar school en de kinderopvang gebracht en in de loop van de middag zal het aantal verkeersbewegingen naar het zwembad en de sporthallen/velden toenemen. Voor de bepaling van de geluidbelasting op het te realiseren kinderopvang- en schoolgebouw is uitgegaan van 541 mvt/etmaal.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege het parkeren ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt ter plaatse van bestaande omliggende woningen en ter plaatse van de gevels van de school/kinderopvang. Daarnaast is gebleken dat gedurende de openingstijden van de scholen en de kinderopvang de geluidbelasting ten hoogste 40 dB(A) bedraagt in de dagperiode van reguliere doordeweekse dagen. Hiermee wordt ruim aan de richtwaarden voldaan.

Tevens is het maximaal geluidniveau vanwege dichtslaande autoportieren beoordeeld. Hieruit blijkt dat bij alle omliggende woningen en bij de scholen/kinderopvang wordt voldaan aan het maximaal geluidniveau van ten hoogste 70 en 65 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode. Alleen aan de Bornerbroeksestraat 97 wordt in de avondperiode het maximaal geluidniveau overschreden, en bedraagt 70 dB(A). Een geluidscherm wordt als maatregel overwogen.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Onderhavig plan maakt de realisatie van een nieuw sporthallencomplex, een school en kinderopvang mogelijk. De realisatie van de school en kinderopvang kan worden aangemerkt als de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is noodzakelijk binnen een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Het plangebied aan 't Wooldrik bevindt zich op een afstand van ten minste 800 meter vanaf de dichtsbijzijnde rijksweg A1. De dichtsbijzijnde provinciale weg bevindt zich op een afstand van ten minste 900 meter van het plangebied en betreft de Rondweg (N743). Het plangebied bevindt zich niet binnen de contouren van de rijksweg en provinciale weg. Derhalve is een onderzoek naar de luchtkwaliteit voor de realisatie van een nieuwe gevoelige bestemming niet noodzakelijk.

Daarnaast kan met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil eenvoudig en snel bij ruimtelijke plannen worden bepaald of deze in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers en verkeersgeneratie' kan het plangebied worden aangemerkt als gebiedskenmerk 'rest bebouwde kom' met een matig stedelijk karakter.

In paragraaf 4.10 wordt de toekomstige verkeersgeneratie van het plan beschreven. In die paragraaf is gebleken dat de maximale toekomstige verkeersgeneratie op 't Wooldrik circa 1.240 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. In onderstaande figuur 4.3 is een worst-case berekening uitgevoerd voor de bijdrage van het verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0013.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.4 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0014.png"

Figuur 4.4 uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Onderhavig plan maakt de realisatie van een nieuw sporthallencomplex, een school en kinderopvang mogelijk. Op grond van artikel 1 Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt een school en kinderopvang aangemerkt als een kwetsbaar object.

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 350 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op 350 meter van het plangebied is een transportleiding (buisleiding) van de Gasunie gelegen (N-528-70). Daarnaast ligt op 450 meter van het plangebied aan de Azelosestraat 101 een tankstation met LPG. Voor het LPG reservoir geldt een risicocontour van 25 meter en voor het vulpunt geldt een risicocontour van 35 meter. Gelet op de afstanden van 350 meter en 450 meter geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Echter, ten behoeve van het zwembad wordt natriumhypochloriet (chloorbleekloog) en zwavelzuur opgeslagen. De inhoud van de opslag tank voor het natriumhypochloriet bedraagt 2.000 liter. Hoewel een zwembad een inrichting is waar risicovolle activiteiten plaatsvinden, valt het niet onder het Bevi. Wel zijn aan de opslag en behandeling van natriumhypochloriet gevaaraspecten verbonden. Indien natriumhypochloriet in contact komt met een zuur ontstaat het giftige chloorgas. Volgens de Leidraad risico-inventarisatie gevaarlijke stoffen (LRI) is dan ook sprake van een potentieel risicovolle inrichting. Het invloedsgebied (1% letaal) ligt volgens de LRI voor een opslagtank van 2.000 liter op 90 meter vanaf de opslag van het natriumhypochloriet. Er is geen PR 10-6 contour aanwezig.

De te realiseren school met kinderopvang bevindt zich binnen het invloedsgebied (1% letaal) van de opslag van het natriumhypochloriet. Derhalve heeft de Omgevingsdienst Twente op 27 mei 2019 advies uitgebracht met betrekking tot de ontwikkeling van de basisschool met kinderopvang binnen de effectafstand van het zwembad. Gelet op het advies van de Omgevingsdienst Twente zijn de volgende aspecten van belang:

  • vanuit hulpverleningsperspectief is het onwenselijk om niet zelfredzame personen in een invloedsgebied van een risicobron te huisvesten. Ook is de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van hulpdiensten van belang. Het is onduidelijk welk niveau deze aspecten momenteel hebben. Geadviseerd wordt om de veiligheidsregio te benaderen voor advies met betrekking tot bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van de locatie;
  • de externe veiligheidssituatie kan in de toekomst verbeterd worden door de opslag van chloorbleekloog te vervangen door een zuiveringssysteem, waarbij geen sprake meer is van opslag van gevaarlijke stoffen. Bij toepassing van een dergelijk systeem is geen sprake meer van een 1% letaliteitsgrens;
  • bij een incident waarbij giftig rookgas vrijkomt is het zaak dat de mechanische ventilatie van de school snel kan worden afgesloten. Dit kan worden bereikt door bouwtechnische maatregelen en risicocommunicatie met het personeel van de school.

De gemeente Borne heeft tezamen met de beheerder van het zwembad besloten om tijdens de gedeeltelijke renovatie en onderhoud de opslag van chloorbleekloog te vervangen door een zuiveringssysteem. Bij toepassing van een dergelijk systeem is er geen sprake meer van een 1% letaliteitsgrens.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 13 november 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 7. Op grond van de uitgevoerde watertoets geldt de normale procedure. Derhalve heeft het waterschap op 20 november 2019 het volgende opgemerkt:

"Het verhard oppervlak (gebouwen en bestrating) neemt binnen het plangebied toe met circa 6400 m2. Het regenwater kan hierdoor niet meer infiltreren in de bodem maar zal versneld tot afstroming komen. Hiervoor zijn compenserende maatregelen nodig. Het waterschap hanteert hierbij de 55 mm vuistregel. Concreet betekent dit dat 55mm x de toename verhard oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, ingericht dient te worden voor waterberging. Voor dit plan betekent dit dat circa 350 kubieke meter water geborgen moet worden. Dit water kan worden geborgen in bijvoorbeeld een zaksloot, wadi's, bodempassage, (vis)vijver, infiltratiekratten etc.

De invloed van het plan op de waterhuishouding is verder gering."

De gemeente Borne heeft voor de herontwikkeling van sportcomplex 't Wooldrik een aanpak en uitgangspunten ten aanzien van het waterbeheer opgesteld. Het ontwerp van 't Wooldrik dient aan deze uitgangspunten te voldoen. De uitgangspunten zijn in bijlage 8 weergegeven.

Gelet op de reactie van het waterschap en de aanpak en uitgangspunten die de gemeente Borne ten aanzien van het waterbeheer voor de herontwikkeling van sportpark 't Wooldrik heeft opgesteld, kan geconcludeerd worden dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt niet in of aangrenzend aan gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland is gelegen op een afstand van 830 meter. In onderstaande figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0015.png"

Figuur 4.5: Ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas van Overijssel)

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Lonnekermeer, ligt op een afstand van 7,7 kilometer van het plangebied. In onderstaande figuur 4.6 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0016.png"

Figuur 4.6: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron: Atlas van Overijssel)

Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000–gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden.

Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.

De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx(stikstofoxide) en NH3 (ammoniak). De depositie van NOx vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.

Aangezien het plangebied is gelegen op een afstand van circa 7,7 kilometer is een AERIUS-berekening uitgevoerd om te bepalen of de aanleg- en gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling leidt tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebied. De rapportage van de AERIUS-berekening is als bijlage 9 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten voor de aanlegfase en de gebruiksfase weergegeven. Voor de gehanteerde berekening en invoergegevens wordt verwezen naar bijlage 9.

Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Daarnaast blijkt uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase dat er in de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Soortenbescherming

Door Ecologisch Adviesbureau Schröder is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd (rapportnummer 1904, d.d. 1 april 2019) om te onderzoeken of de ontwikkeling van sportpark 't Wooldrik nadelige effecten heeft op de aanwezige, of mogelijk aanwezige, beschermde flora en fauna. Doel van de quickscan is om te kunnen beoordelen of door de geplande werkzaamheden schade kan ontstaan aan populaties van beschermde soorten en of in het kader daarva wettelijk vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd. De quickscan natuurwaarden is in Bijlage 10 weergegeven. Het onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een dagbezoek en een literatuuronderzoek. Het veldbezoek is uitgevoerd op 9 juni 2018. Hieronder worden de resultaten van de quickscan beschreven.

Amfibieën en reptielen

Uit het literatuuronderzoek en veldbezoek is gebleken dat het plangebied potentieel uitsluitend geschikt is als landbiotoop voor de volgende juridisch licht (artikel 3.10 Wnb) beschermde amfibieën en reptielen:

  • bastaardkikker;
  • bruine kikker;
  • gewone pad;
  • kleine watersalamander.

Deze vier soorten vallen echter bij een ruimtelijke ontwikkeling onder de algemene vrijstelling van de provincie Overijssel. Andere juridisch licht tot zwaar beschermde soorten amfibieën en reptielen zijn niet te verwachten.

Broedvogels

Ten behoeve van (broed)vogels geldt dat alle vogelsoorten conform de Wet natuurbescherming beschermd zijn (Vogelrichtlijn). Nesten van aanwezige broedvogels zijn altijd beschermd. Daarom dienen de werkzaamheden uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen dat globaal loopt van 1 maart tot 15 juli. Daarbuiten zijn broedvogelnesten echter ook beschermd. In het plangebied kunnen soorten met jaarrond beschermde nesten van de categorieën 1 t/m 4 redelijkerwijze uitgesloten. Wel zijn er mogelijkheden in de oude opgaande beplanting voor broedvogels van categorie 5. Het gaat om de volgende soorten: bonte vliegenvanger, boomklever, bosuil, ekster, glanskop, grauwe vliegenvanger, groene specht, pimpelmees, spreeuw, torenvalk, zwarte kraai en zwarte roodstaart.

De laanbeplanting langs de Twickelerblokweg blijft behouden als gevolg van onderhavig plan behouden. Er blijft dus voldoende (potentieel) leefgebied over voor het duurzame behoud van populaties van deze categorie 5 broedvogels. Bovendien worden er ook laanbomen en struiken aangeplant na de inrichting van de sportaccommodaties. Op termijn zal het leefgebied juist worden versterkt.

Vleermuizen

In het plangebied bevinden zich in de gebouwen mogelijkerwijze vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Hiertoe is aanvullend onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. De laanbeplanting langs de Twickelerblokweg vormt mogelijk foerageergebied en/of een vliegroute voor vleermuizen. Het aanvullend onderzoek naar vleermuizen is tevens door Ecologisch Adviesbureau Schröder uitgevoerd (rapportnummer 1905, d.d. 1 april 2019).

In het kader van het aanvullende vleermuizenonderzoek is het plangebied conform het vleermuisprotocol vijf keer bezocht. Tijdens deze bezoeken is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in relatie tot de te slopen gebouwen en de te rooien laanbeplanting. Tijdens drie voorjaarsbezoeken is specifiek onderzoek verricht naar de aanwezige verblijfplaatsen, foerageeractiviteiten en vliegroutes. Het vervolgonderzoek naar vleermuizen is in Bijlage 11 weergegeven.

In het plangebied en haar directe omgeving zijn drie soorten vleermuizen vastgesteld:

  • Gewone dwergvleermuis;
  • Laatvlieger;
  • Rosse vleermuis.

Vleermuizen zijn allen beschermd middels artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming (Wnb) en genieten daarmee een grotere bescherming. Van deze drie soorten vleermuizen hebben er twee een binding met het gebied. Met name de luwtewerking en geleidende functie van de opgaande beplanting langs de Twickelerblokweg is als essentieel aan te merken voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Op grond van het uitgevoerde vervolgonderzoek naar vleermuizen zijn de volgende wettelijke consequenties ten aanzien van de Wet natuurbescherming opgenomen:

  • in de bebouwing van het sportcomplex zijn geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen aangetroffen. De (gedeeltelijke) sloop daarvan kan zonder ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming plaatsvinden;
  • de bestaande houtwal aan de westzijde van de Twickelerblokweg dient over de gehele lengte te worden behouden om de functie als vlieggeleiding en foerageergebied te kunnen waarborgen;
  • vanwege de mogelijke negatieve invloed van te plaatsen verlichting, dient zo spoedig mogelijk een verlichtingsplan opgesteld te worden die vervolgens door een vleermuisdeskundige te worden beoordeeld. Als er negatieve invloed verwacht wordt dient door de deskundige te worden nagegaan of het verlichtingsplan met aanpassingen ten gevolge van gewone dwergvleermuis en laatvlieger kan worden uitgevoerd of dat alsnog bij handhaving van het originele verlichtingsplan een ontheffingstraject in het kader van de Wnb opgestart dient te worden.

Ter plaatse van de bestaande sporthal zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De sloop van de sporthal kan derhalve zonder restricties vanuit de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd.

Om te beoordelen of de verlichting in het plan negatief effect kan hebben op vleermuizen en andere nachtactieve dieren is door Bordewijk Adviseurs een memo opgesteld voor de buitenverlichting (projectnummer 2P1800701, d.d. 14 oktober 2019). Het memo is in Bijlage 12 opgenomen. Op basis van dit memo wordt geconcludeerd dat de huidige plannen, met name door het voornemen van afgeschermde armaturen, een maximale lichttemp van 3000K en dynamische verlichting bij boomkronen dat het omringende gebied voldoende kan blijven functioneren voor vleermuizen. Derhalve is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op 30 juni 2009 heeft de gemeenteraad van Borne een archeologische verwachtingskaart met beleidsadviezen vastgesteld als beleidskader voor het aspect archeologie in de ruimtelijke procedures. De archeologische verwachtings- en advieskaart is opgesteld door RAAP (rapportnummer 1713). In onderstaande figuur 4.7 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0147.BpAHB2018hz002-vg01_0017.png"
Figuur 4.7: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: RAAP/gemeente Borne)

Toets

Het plangebied is gelegen in de dekzandwelvingen en -vlakten. Deze gronden hebben een middelmatige archeologische verwachting voor resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Prehistorie, de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen langs de randen van dekzandhoogten en -ruggen (met een plaggendek). Archeologische resten vlak onder het maaiveld zijn kwetsbaar voor bodemingrepen en de archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Om de bebouwde kommen van Borne, Zenderen en Hertme zijn de archeologische resten vermoedelijk sterk aangetast.

Op grond van bovenstaande archeologische verwachting geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5.000 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m2 en voor gebieden in de bebouwde kom geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Borne. De archeologische resten zijn vermoedelijk sterk aangetast waardoor een vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek geldt.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er zowel in als in de nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Het plangebied is gelegen op sportcomplex 't Wooldrik en wordt ontsloten via de Bornerbroeksestraat en Twickelerblokweg voor fiets. Door de verplaatsing van de basisscholen en de uitbreiding en vernieuwing van de sportfaciliteiten op het sportcomplex zal het gebied meer verkeer aantrekken. Om de toekomstige verkeersdruk te kunnen bepalen is door Royal Haskoning DHV een verkeersanalyse uitgevoerd waarin de toekomstige verkeerssituatie in beeld is gebracht. Het onderzoek is als Bijlage 13 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Het doel van de verkeersanalyse is om de toekomstige verkeerssituatie in beeld te brengen. Allereerst is de huidige verkeersproductie (motorvoertuigbewegingen per etmaal) van 't Wooldrik in beeld gebracht: zwembad, Kids City, sporthallen, beachvolleybal, BVV Borne. Tevens is de huidige verkeersproductie van de basisscholen 't Oldhof en Jan Ligthartschool in beeld gebracht (motorvoertuigen en fietsers).

Vervolgens is voor zowel 't Wooldrik (zwembad, Kids City, sporthallen, beachvolleybal, BVV Borne) en de te verplaatsen basisscholen 't Oldhof en Jan Ligthartschool de toekomstige verkeersproductie in beeld gebracht.

In de huidige situatie bedraagt de maximale verkeersproductie van 't Wooldrik op basis van de kencijfers verkeersgeneratie van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381) gemiddeld 681 motorvoertuigbewegingen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de verschillende functies piekmomenten hebben op verschillende tijdstippen (bijvoorbeeld: sporthallen in de avond en weekenden, zwembad op een doordeweekse dag in de avond, de voetbal op zaterdag/zondag en Kids City op zaterdag en zondag). De gemiddelde verkeersgeneratie per etmaal zal zich daarmee naar verwachting eerder aan de lage dan aan de hoge kant bevinden. De aangehouden gemiddelde waarde voor de verkeersgeneratie kan daarmee als relatief worst-case worden beschouwd.

Ten aanzien van de basisscholen bedraagt de huidige verkeersproductie gemiddeld 78 motorvoertuigbewegingen.

In de toekomstige situatie bedraagt de verkeersproductie van 't Wooldrik (zwembad, Kids City, sporthallen, beachhal- en veld en de basisscholen) gemiddeld 1082 motorvoertuigbewegingen per etmaal, waarbij tevens geldt dat de functies op verschillende tijden piekmomenten hebben. Dit betekent dat het aantal motorvoertuigbewegingen als gevolg van de herontwikkeling van sportcomplex 't Wooldrik leidt tot een toename van 401 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Naast dat de ontwikkelingen extra verkeer genereren zal er ook een autonome groei plaats vinden van verplaatsingen. Tot slot zal ook de parkeerplaats van BVV Borne niet vanuit de Bornerbroeksestraat maar vanaf de Azelosestraat ontsloten worden.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling neemt de verkeersintensiteit rondom het Wooldrik toe op onder meer de Bornerbroeksestraat, Oonksweg, Hosbekkeweg maar ook op het Ridderspoor en Azelosestraat. Veilige fietsroutes voor auto en fiets proberen we zoveel mogelijk te scheiden. Zo wordt de Twickelerblokweg een verbinding voor alleen de fietsers en krijgt het Wooldrik ook een directe fiets aansluiting op de Twickelerblokweg. Bij de herinrichting van de parkeerplaatsen aan de Azelosestraat wordt gekeken naar een andere inrit waardoor fiets en auto meer gescheiden worden. Andere straten worden gemonitord om de ontwikkelingen goed te kunnen volgen. Tevens wordt er gekeken waar nog meer maatregelen nodig zijn om de route richting het sportcomplex en de basisscholen veilig in te richten. De Bornerbroeksestraat zal gedeeltelijk deel uit maken van de Fietssnelweg F35 en mogelijk als fietsstraat doorgetrokken worden tot aan het Wooldrik.

De ontwikkelingen in het Wooldrik zullen ervoor zorgen dat er meer verkeersbewegingen per dag ontstaan. Deze zullen op verschillende tijdstippen van de dag plaats vinden. School en kinderdagverblijf tussen 7:00-9:00 uur en tussen 14:00-18:00 uur, zwembad gedurende de dag en de sporthallen met name in de avond. Door deze spreiding zijn minder parkeerplaatsen nodig en zal het verkeer goed afgewikkeld kunnen worden. Parkeren wordt uitgebreid en veilige fietsroutes worden gefaciliteerd. Zo wordt de Twickelerblokweg ingericht als veilige fietsroute en de Bornerbroeksestraat als fietsstraat. De toenamen van het verkeer kan veilig afgewikkeld worden over de huidige wegen rondom het Wooldrik.

4.10.2 Parkeren

Om de parkeerbehoefte als gevolg van het plan te bepalen is allereerst gekeken naar de parkeernormen die gelden op grond van de CROW-parkeernormen en de 'Nota parkeernormen gemeente Borne'. In onderstaande tabel zijn de parkeernormen en de parkeerbehoefte per functie beschreven.

Functie   Bvo m2   per 100 m2   hectare /
klaslokaal  
parkeernorm   Parkeerbehoefte (afgerond naar boven)  
Zwembad (overdekt)   164 m2 bassin   1,64     11,5 per 100 m2 bassin   19 pp  
Kids city   1.521   15,21     4,7 per 100 m2 bvo   72 pp  
Dans-/vechtsport   405 m2   4,05     5,2 per 100 m2 bvo   22 pp  
Wedstrijdhal   2.265 m2   22,65     2,8 per 100 m2 bvo   64 pp  
Bestaande hal   1.440 m2   14,40     2,8 per 100 m2 bvo   41 pp  
Onderwijshal   2.000 m2   20     2,9 per 100 m2 bvo   58 pp  
Beachhal   2.650 m2   26,50     1,4 per 100 m2 bvo   38 pp  
School       10   0,8 per lokaal   8 pp  
Kinderopvang   464 m2   4,64     1,4 per 100 m2 bvo   7 pp  
Totaal           329 pp  

De totale parkeerbehoefte voor auto's bedraagt op basis van de CROW-parkeernormen 329 parkeerplekken. Dit betreft de maximale invulling van het plan bij een volledige behoefte aan parkeerplekken voor de sporthallen, het zwembad, de school en de kinderopvang.

Uit de berekening voor de parkeerplekken blijkt dat gelet op de gelijktijdigheidsfactoren en dubbelgebruik van de parkeerplaatsen (gebruik van de school, kinderopvang, zwembad en sporthallen) de parkeernorm van 329 niet relevant is. In de praktijk zullen deze functies nooit gelijktijdig volledig benut worden.

De school en kinderopvang hebben een zeer lage parkeerbehoefte. De grootste parkeerbehoefte ontstaat bij de sporthallen en het overdekte zwembad. Omdat de maximale invulling nooit gelijktijdig zal plaatsvinden wordt uitgegaan van de maximale invulling voor het sportcomplex met zwembad. Deze hebben op piekmomenten (zaterdag) een parkeerbehoefte van 244 parkeerplekken. In de bestaande situatie zijn er 130 parkeerplaatsen aanwezig. Onderhavig plan voorziet in de aanleg van 133 nieuwe parkeerplaatsen. Gezamenlijk zijn er na realisatie van het plan 266 parkeerplaatsen aanwezig waardoor geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren voor auto parkeerplaatsen geen belemmeringen oplevert en voldaan wordt aan de normen.

Naast het aantal parkeerplaatsen voor auto's is tevens het aantal fietsparkeerplekken berekend. Voor het aantal fietsparkeerplekken gelden op grond van de nota Parkeernormen gemeente Borne de volgende parkeernormen:

Functie   Normeenheid   Oppervlak   Norm pp   Aantal pp (afgerond)  
Sporthal   100 m2 bvo   8.760 m2   2,5   219  
zwembad overdekt   100 m2 bassin   552 m2   20   111  
school   per 10 leerlingen   300 leerlingen   5,4   162  

Totaal dient er in het plan ruimte geboden te worden aan 492 fietsparkeerplekken. Bij de school en het sporthallencomplex worden nieuwe fietsparkeerplekken (overdekt) gerealiseerd. Gelet op de aanwezige en de nieuw te realiseren fietsparkeerplekken wordt geceoncludeerd dat met onderhavig plan voldoende rekening gehouden wordt met de behoefte aan fietsparkeren.

Opgemerkt moet worden dat de parkeerplaatsen van BVV Borne als gevolg van onderhavig plan verplaatst wordt naar de parkeerplaats van RKSV NEO. Deze bestaande parkeerplaats wordt in de toekomst uitgebreid met de benodigde parkeerplaatsen van BVV Borne. Hoewel de parkeerplaats daarmee buiten het plangebied van onderhavig plan ligt, is het gelet op de uitvoerbaarheid van onderhavig plan van belang om te benoemen. Gelet op de verplaatsing van de parkeerplaats van BVV Borne leidt onderhavig plan niet tot parkeerproblematiek voor BVV Borne.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Bedrijfsvloeroppervlak (bvo).

Bij het bepalen van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo) gaat het om ruimten die voor het publiek toegankelijk zijn alsmede ruimten die alleen voor personeel te bereiken is. Het bedrijfsvloeroppervlak betreft het oppervlak dat ligt binnen de uitwendige scheidingsconstructie, dus exclusief balkons, buitenmuren en scheidingswanden. Technische ruimten zijn ruimten waarin zich de technische apparaten bevinden die nodig zijn om onder andere het gebouw te verwarmen of te koelen en die alleen bereikbaar hoeven te zijn voor monteurs die onderhoud plegen aan de desbetreffende apparaten.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels (indien van toepassing):

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing):

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

  • Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is onder andere bedoeld voor het verlenen van diensten, op het gebied van openbaar bestuur, openbare, religie, onderwijs, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, verenigingsleven en opvoeding. Eén en ander met de daarbij behorende ondergeschikte horeca, tuinen en erven, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Activiteiten op het gebied van verslavingszorg zijn niet toegestaan.

  • Sport

De bestemming 'Sport' is onder meer bedoeld voor sport, sportactiviteiten, sportvelden en sportverenigingen. Eén en ander met de daarbij behorende ondergeschikte horeca, tuinen en erven, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn de gronden tevens bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening met dien verstande dat functiewijziging naar een geluidsgevoelige functie niet is toegestaan. Tevens zijn activiteiten op het gebied van verslavingszorg niet toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeente Borne is eigenaar van de gronden in het plangebied waarop het bouwplan van toepassing is. Het verhalen van kosten op anderen is niet nodig, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeenteraad kan derhalve besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 2, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 13 november 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft tot en met 9 december 2020 ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ingediend. De zienswijze is in de 'Nota beantwoording van zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Algemene herziening Borne, Hertme, Zenderen, herziening 't Wooldrik' behandeld. De zienswijzennota is als Bijlage 14 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.