direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vrijburgh - Fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2021SVR009-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan ziet op de doorontwikkeling van de wijk Vrijburgh door het mogelijk maken van woningbouw in het gebied Vrijburgh Fase 2 in Drachten. Dit gebied van ongeveer 10 ha ligt tussen de Folgeralaan, het Duizendblad en de provinciale weg N31 (Wâldwei).

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SVR009-0401_0001.jpg"

Figuur 1. Begrenzing van plangebied (op een stedenbouwkundig ontwerp als ondergrond)

De ontwikkeling van de wijk Vrijburgh is opgedeeld in een drietal fasen. Vrijburgh Fase 1 is nagenoeg afgerond. In de gemeentelijke Woonvisie 2020-2025 die eind vorig jaar werd vastgesteld, is benadrukt dat er een groeiende behoefte is aan een aantrekkelijk en gevarieerd woningaanbod in Smallingerland. Het aantal huishoudens in Smallingerland neemt toe en zal naar verwachting de komende jaren blijven groeien. Daarom wordt nu de ontwikkeling van de tweede fase van Vrijburgh ingezet om de mensen in de directe omgeving en daarbuiten de gelegenheid te bieden woonwensen waar te maken. Dat stimuleert ook de doorstroming op de woningmarkt.

Het plan voor Vrijburgh Fase 2 draait in beginsel om realisatie van een totaal van 151 grondgebonden woningen in een drietal deelgebieden, maar dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot een maximum van 170 woningen. Er is daarbij sprake van een diversiteit aan te realiseren woningtypes, namelijk vrijstaand, twee-aan-een en aaneengebouwd. De intentie van Vrijburgh Fase 2 is een aantrekkelijke wijk te realiseren met veel groen en water, waar mensen in een fijne en veilige omgeving kunnen wonen. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn bij de ontwikkeling van de wijk sleutelbegrippen.

Met betrekking tot het voortraject is in 2020 een ruimtelijk kader voor de planuitwerking van Vrijburgh Fase 2&3 opgesteld. Vervolgens is gewerkt aan het opstellen van een stedenbouwkundig ontwerp op basis daarvan. Deze stukken zijn inmiddels door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en maken de weg vrij om te starten met de ruimtelijke procedure om de plannen mogelijk te maken. Daarbij heeft ook afstemming met de omgeving plaats en worden de contacten met potentiële ontwikkelaars gelegd.

1.2 Geldend planologisch-juridisch regime

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Vrijburgh als vastgesteld op 22-03-2016. In dit geldende bestemmingsplan is sprake van de bestemmingen 'Wonen - Uit te werken' en 'Groen - Uit te werken'. Deze bestemmingen schetsen het kader waarbinnen een toekomstig uitwerkingsplan voor de (groene) invulling van het plangebied met woningbouw kan plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SVR009-0401_0002.jpg"

Figuur 2. Kaartfragment bestemmingsplan Vrijburgh op ruimtelijkeplannen.nl

Langs de te ontwikkelen woonvelden is een bestemming 'Verkeer - Verblijf' gelegd [die met voorliggend bestemmingsplan wordt herbestemd]. In het uiterste noordelijke deel is nog voor een beperkt gebied sprake van een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' [die met dit bestemmingsplan ongewijzigd wordt voortgezet].

Verder geldt nog een enkele functie- en bouwaanduiding in het plangebied, zoals "water" en "specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte". De vertaling daarvan heeft nu in het opgestelde stedenbouwkundige plan plaatsgevonden. Langs de N31 (Wâldwei) is tevens nog sprake van een gedeeltelijke functieaanduiding "geluidwal" die ziet op het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen ter plaatse. Deze wordt niet met voorliggend bestemmingsplan voortgezet omdat de aanduiding breder is aangehouden dan bij de daadwerkelijke uitvoering van de geluidwal nodig is geweest.

1.2.1 De van toepassing zijnde uitwerkingsbevoegdheden

Met het opnemen van uitwerkingsbevoegdheden is de toekomstig voorgenomen functie in een bestemmingsplan al wel vastgelegd, maar is de precieze invulling uitgesteld die in een later stadium in een uitwerkingsplan wordt uitgewerkt. Een uitwerkingsbevoegdheid wordt toegepast wanneer de details van een ruimtelijke ontwikkeling nog niet bekend zijn, maar de toekomstige functie in de planperiode al wel duidelijk is. Dat was het geval bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan Vrijburgh in 2016.

Binnen de opgenomen uit te werken bestemmingen in het geldende bestemmingsplan is het verplicht om uitwerkingsregels op te nemen, zodat duidelijk is wat er komen gaat. Het opnemen van een uitwerkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan strekt tot de verplichting om gedurende de planperiode tot realisatie over te gaan. Vandaar dat ook wel van een uitwerkingsverplichting wordt gesproken.

Wonen - Uit te werken

Voor wat betreft de opgenomen uit te werken woonbestemming voor Vrijburgh Fase 2 is vastgelegd in de regels van het geldende bestemmingsplan dat de gronden kunnen worden bestemd voor 'wonen, eventueel in combinatie met werk aan huis, en/of bêd en brochje', alsmede 'bijzondere woonvormen'. In de bouwregels zijn onderzoeksverplichtingen voor de uitwerking opgenomen (uitgesteld onderzoek) met betrekking tot wegverkeerslawaai, ecologie, archeologie, watertoets, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid en planschaderisico. Al deze onderzoeken hebben voor Vrijburgh Fase 2 inmiddels plaatsgevonden, en komen in navolgende aan de orde. Ook moeten de te realiseren woningen qua aantallen, woningtype en doelgroep passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerde gemeentelijk woonplan.

Groen - Uit te werken

Voor de uit te werken groenbestemming in Vrijburgh Fase 2 schrijven de regels van het geldende bestemmingsplan voor dat de gronden kunnen worden bestemd voor 'groenvoorzieningen', 'bermen en beplanting', 'speelvoorzieningen', 'openbare nutsvoorzieningen', 'water', 'voet- en fietspaden' en 'geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aangeduide geluidwal'. Verder is geen nadere onderzoeksverplichting gesteld of van toepassing.

1.2.2 Keuze voor bestemmingsplan

Met de gehanteerde uitwerkingsbevoegdheden in het geldende bestemmingsplan is reeds een belangrijke juridisch-planologische basis gelegd voor invulling van het plangebied met woningbouw. De huidige stedenbouwkundige uitwerking heeft er echter toe geleid dat de uitwerkingsbevoegdheden op sommige plekken - door het overschrijden van bestemmingsgrenzen van 'Wonen - Uit te werken' en 'Groen - Uit te werken' echter toch beperkend zijn gebleken. Dat komt omdat de destijds gestelde kaders niet meer in lijn zijn met het bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan gedachte stedenbouwkundig planidee, vanwege een inmiddels veranderende vraag naar typen woningen en woongebieden.

Om het nieuwe stedenbouwkundig ontwerp mogelijk te maken, waren er twee mogelijkheden aan de orde om tot een uitvoerbare planologisch-juridische basis te komen, namelijk:

  • 1. het opstellen van een uitwerkingsplan voor die delen waarbij het stedenbouwkundig plan samenvalt met de uitwerkingsbevoegdheden plus een bestemmingsplan voor die delen die afwijken en waarmee dan het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk wordt herzien;
  • 2. het opstellen van één geheel nieuw bestemmingsplan.

Omwille van duidelijkheid (het gehele voornemen in één plan) is voor deze laatste variant gekozen. Dat betekent dus wel dat voor het gehele plangebied van Vrijburgh Fase 2 opnieuw een volledige bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen. Deze procedure neemt meer tijd in beslag dan te kiezen voor een gedeeltelijke uitwerkingsprocedure. Zo moet bijvoorbeeld het bestemmingsplan na vrijgave via het college door de raad worden vastgesteld, terwijl het college voor vaststelling van een uitwerkingsplan zelf de bevoegdheid heeft.

1.3 Doelstelling

Met dit bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is daarmee dan ook het bieden van een passende juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied om invulling te geven aan het planvoornemen voor woningbouw ter plaatse. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 op de planbeschrijving ingegaan. Het relevante overheidsbeleid komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijk ontwikkelkader Vrijburgh Fase 2&3

In het vastgestelde ruimtelijk kader voor ontwikkeling van Vrijburgh Fase 2&3 is vanuit een gebiedsanalyse de aanzet op hoofdlijnen voor de uitwerking in stedenbouwkundige ontwerpen voor verdere invulling met woningbouw van het gebied gegeven. Dit ruimtelijk ontwikkelkader is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting en heeft de basis gevormd voor het stedenbouwkundig ontwerp dat met dit bestemmingsplan is vastgelegd en in navolgende aan de orde komt.

2.2 Stedenbouwkundig ontwerp

De structuur van het opgestelde stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied als opgenomen in Bijlage 2 is met name bepaald door de opzet van de wegen, de houtsingels (structureel groen) en het water. Om de gewenste flexibiliteit in de ontwikkeling van Vrijburgh fase 2 mogelijk te maken is in het ontwerp uitgegaan van een robuust groenblauw raamwerk op basis van de bestaande landschappelijke structuren, en betreft een samenhangend patroon van stevige waterlopen en waterpartijen en bestaande en nieuwe boomsingels. Het raamwerk vormt de harde grenzen van de woongebieden en geeft ook de basis voor de ruimtelijk kwaliteit en beleving van het gebied. Fiets- en wandelroutes zijn onderdeel van het groenblauwe raamwerk, waardoor op een natuurlijke manier goede verbindingen tussen de nieuwe woongebieden en de directe omgeving ontstaan.

2.2.1 Woongebieden

Binnen het raamwerk zijn drie kleinschalige woongebieden (Noord, Midden, Zuid) gedacht. Op basis van de ruimtelijke hoofdstructuur bevinden zich hierbinnen min of meer vrij indeelbare uitgeefbare woongebieden waarbinnen een zo divers mogelijk woningbouwprogramma kan worden uitgewerkt. Bij de hoofdopzet van het stedenbouwkundig ontwerp hebben een zestal hoofdaspecten een belangrijke rol gespeeld, te weten:

  • Structuur en kwaliteit van het landschap; behoud en versterken landschapsstructuur, behoud cultuur historische lijnen (Lutenantsloane en voormalig spoor), behoud en beleefbaar maken van de typerende wigvorm.
  • Beleefkwaliteit van de openbare ruimte; wandel/fietsnetwerk, de waterstructuur, klimaatadaptatie, schaduwroutes, parkeren in groen, groen karakter, uitloopmogelijkheden (wandelen / recreëren en spelen) ook richting de geluidswal met blotevoeten pad.
  • Gedifferentieerd woningaanbod: mix aan woonsegmenten; ruimte voor woondiversiteit, goede ruimtelijk menging, wonen aan water, tuin-oriëntatie, privacy, keuze in kavelgrootte.
  • Veiligheid: toegankelijkheid voor alle leeftijden, verkeersluw, verkeersveilig, seniorproef, geen achterpaden, kindvriendelijk.
  • Duurzaamheid: langdurige leefbaarheid, oriëntatie zonnepanelen, houdbaarheid singelpaden, beweging stimulerend, minimale verharding, ontmoetings- en speelplekken
  • Ruimtelijke kwaliteit bebouwing: balans in eenheid en variatie, balans tussen regels en vrijheid, beperken openbare achterkanten i.v.m. vergunningsvrije bouwwerken, zorgvuldige en afwisselende architectuur; extra aandacht voor hoekpercelen, steeds in samenhang met de directe omgeving, geen eentonige verkaveling.
2.2.2 Openbare ruimte

Naast het ontwikkelen van bebouwing met private buitenruimten vallen alle overige gronden onder de openbare ruimte. Die openbare ruimte vormt eveneens de basis voor het leggen van verbindingen, de woonbeleving en het leefklimaat van de wijk. Voor het openbaar gebied is ingezet op een kwantitatief, kwalitatief en duurzaam (klimaatbestendig en waterrobuust) ontwerp. Hiervoor zijn de volgende aspecten bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp van integraal belang geacht.

Waterbeleid, ecologie en klimaatadaptatie, beheer 

  • klimaatadaptieve openbare ruimte (effecten van wateroverlast beperken, behoud van de zoete grondwatervoorraad en het verbeteren en behouden van een goede oppervlaktewaterkwaliteit);
  • robuuste blauwe verbindingen (dempen hittestress en bijdragen aan biodiversiteit);
  • vergroten biodiversiteit (groen, water, bodem); uitbreiden en verbinden van leefgebieden;
  • verantwoord (hemel)waterbeheer; stimuleren regenwaterbenutting en aanleg ondergrondse opvangbuffer;
  • wadi's aanleggen voor hemelwaterinfiltratie (bv. ter plaatse van geluidswal);
  • voldoende aanleg oppervlaktewater (reeds geborgd);
  • stimuleren groene daken (natuurdak, retentiedak, sedumdak); afvloei vertragen;
  • toepassen van waterdoorlatende hemelwateropvangsystemen (buffer) voor afvoer effluent op oppervlaktewater;
  • geen watergangen met aan beide zijde particuliere eigendommen (onderhoud);
  • geen walbeschoeiing toestaan bij kavels aan het water (in bestemmingsplan regelen);

Groen en groenbeheer, ecologie en bodem

  • robuuste groene verbindingen, extensief beheer;
  • groenonderhoud (deels) door bewoners (mits borging & monitoring); met name Vrijburgh III;
  • waar mogelijk beheersextensief inrichten;
  • bomen aanplanten voor schaduwrijke plekken, routes en biodiversiteit;
  • streekeigen plantmateriaal dat biodiversiteit versterkt;
  • gebruik van kruidenrijk gras en bloeiende bollen in bermen;
  • bevorderen toepassen verticaal groen (grond- en niet grondgebonden);
  • insect-vriendelijke beplanting (vaste planten, heesters en bosplantsoen);
  • afwisselend bodemreliëf in groene oppervlaktes (droge en vochtige omgevingen voor variëteit aan natuurwaarden);


Verhardingen, verlichting

  • minimale verharding alleen waar noodzakelijk; halfverharding waar het kan;
  • bij voorkeur waterdoorlatende en water-passerende bestrating;
  • verharding afwaterend naar groen;
  • weglaten barrières (niveauverschillen e.d. in verband met beperkingen), waar het kan;
  • duurzaam ingerichte speel-, beweeg-, en ontmoetingsruimten;
  • voorkomen lichtvervuiling voor behoud natuurwaarden (lage en gerichte armaturen waar qua veiligheid mogelijk);
  • herbruikbare materialen toepassen (materialenpaspoort); betoncirculariteit toepassen.

2.3 Beeldkwaliteitsplan

Het in samenhang met het stedenbouwkundig ontwerp opgestelde beeldkwaliteitsplan d.d. 14-03-2022 als opgenomen in Bijlage 3 toont een onderverdeling van Vrijburgh Fase 2 in vijf deelgebieden, te weten:

  • a. Eigentijds landelijk kubistisch wonen aan de Folgeralaan.
  • b. Eigentijds landelijk wonen aan de natuurlijke geluidswalzone.
  • c. Eigentijds landelijk wonen aan het groenblauwe raamwerk.
  • d. Eigentijds landelijk wonen.
  • e. Eigentijds landelijk wonen aan het Duizendblad.

Per deelgebied wordt gestreefd naar balans tussen eenheid en variatie en tussen regels en vrijheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SVR009-0401_0003.jpg"

Figuur 3. Gebiedsindeling, 3 woonvelden en 5 te onderscheiden deelgebieden daarin. [De * op de kaart ziet op een tweezijdige gerichtheid van de woning op die plek. De rode * betreft een hoogteaccent in drie bouwlagen.]

Het beeldkwaliteitsplan gaat uit van veel ontwerpvrijheid binnen een aantal algemeen geldende randvoorwaarden. In de vormgeving van de woningen moet invulling worden gegeven aan het begrip ‘eigentijds landelijk’. Uitgaande van het voorgenomen landelijk karakter van de wijk past hierbij een hoogte van maximaal 2 lagen platgedekt of 2 lagen met kap; 3 lagen platgedekt is alleen als accent of stedenbouwkundige verbijzondering mogelijk. Hoekkavels vragen een tweezijdige expressie. Woningen langs het Duizendblad zijn stevig (minimaal 2 lagen met kap) en geven daardoor wandwerking aan de hoofdroute waarlangs Vrijburgh Fase 2 wordt ontsloten. Ook langs de Folgeralaan is een steviger programma gewenst in antwoord op de reeds bestaande woningen aan de overzijde. Het kleur- en materiaalgebruik (donkere kleuren en natuurlijke materialen) is voor het hele gebied gelijk en vormt de basis van de samenhang.

In aanvulling gelden per deelgebied specifieke randvoorwaarden. Aan de Folgeralaan (deelgebied a) wordt een specifiek kubistisch beeld nagestreefd en langs de geluidswalzone (deelgebied b) worden forse dakoverstekken gevraagd. De overige drie deelgebieden (c t/m e) hebben veel overeenkomsten, met binnen de deelgebieden verschillen in maatvoering en vormgeving voortkomend uit de ligging van het gebied. In het opgestelde beeldkwaliteitsplan (Bijlage 3) is nader ingegaan op de uitwerking van de deelgebieden.

2.4 Voorgenomen woningbouwprogramma

Het stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van een geoptimaliseerde modelverkaveling van woningbouw in de drie verschillende woonvelden (Noord, Midden, Zuid) waar verschillende woningtypes worden gerealiseerd. In totaal gaat het in het stedenbouwkundig ontwerp als opgenomen in Bijlage 2 om maximaal 151 grondgebonden woningen, met een private dan wel collectieve tuin.

De diversiteit in het woningbouwprogramma (en variatie in te realiseren woningen) maakt de wijk flexibel en leefbaar, ook op lange termijn. Tevens zorgt een gemixt woningaanbod er voor dat de wijk aantrekkelijk is voor meerdere doelgroepen. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor doorstromers uit andere wijken, zoals stellen en gezinnen, maar ook wat oudere huishoudens die graag een volgende stap willen zetten in hun wooncarrière. Daarnaast is er de ambitie nieuwe doelgroepen te trekken; om mensen te verleiden in Vrijburgh Fase 2 te komen wonen die nu nog niet in de gemeente woonachtig zijn. De bijzondere woon- en beleefkwaliteit van de wijk, met haar groene karakter en waterstructuur gecombineerd met het aantrekkelijke woningaanbod en volop keuzemogelijkheden maakt dit naar alle waarschijnlijkheid een geliefde plek voor een grote groep woningzoekenden om zich te vestigen.

Voorliggend bestemmingsplan regelt het woningbouwprogramma dat in het stedenbouwkundig ontwerp is gedacht bij recht. het gaat hierbij om een variatie van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap-woningen, hoekwoningen en rijenwoningen. Afhankelijk van het woningtype wordt een garage met oprit gerealiseerd. Voor het middelste woondeel is rekening gehouden met sociale woningbouw.

De uiteindelijke verdeling van de diverse woningtypen is in het stedenbouwkundig ontwerp uiteindelijk wel minder van belang geacht. Een zekere mate van verwisseling is dan ook mogelijk binnen de gekozen stedenbouwkundige opzet. Hiervoor zijn in de uitwerking van de bestemmingsregels binnenplanse afwijkingsbevoegdheden opgenomen om dat mogelijk te kunnen maken. Mocht sprake zijn van veranderingen in de thans gepresenteerde verkaveling in het stedenbouwkundig ontwerp dan dienen de zes hoofdaspecten van de hoofdopzet van het stedenbouwkundig ontwerp opnieuw te worden betrokken als afwegingskader. Met dit bestemmingsplan is een maximale invulling van Vrijburgh Fase 2 met 170 woningen mogelijk.

2.5 Parkeerbalans

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Onderdeel daarvan is het parkeren. In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (december 2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen, onder meer voor de minimaal en maximaal aan te houden bandbreedte.

Voor het planvoornemen wordt de gemeentelijke parkeernormennota toegepast om een voldoende parkeerbalans te realiseren in het toekomstig woongebied. Voor toepassing daarvan wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad geldende voor Drachten e.o. van 'Matig Stedelijk' en het gebiedstype 'Rest bebouwde kom' ter plaatse van het te realiseren woongebied. Daarbij wordt de mogelijkheid van al dan niet parkeren op eigen terrein betrokken in geval van een eigen oprit met garage. In de benodigde openbare parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor onder meer ook het bezoekersparkeren wordt voorzien door collectieve parkeerkoffers in elk deelgebied te realiseren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In navolgende is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van Vrijburgh Fase 2. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het plangebied aan de orde is.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

"Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig"

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Met betrekking tot het voornemen kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (2020)

"Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving"

Vanaf 2022 zal de Omgevingswet in werking treden. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarvan het definitieve beleidsdocument op 11 september 2020 voor behandeling naar de Tweede Kamer is gestuurd. Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • 1. ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. de steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • 1. slimme combinaties maken waar dat mogelijk is;
  • 2. de kenmerken van het gebied centraal stellen;
  • 3. niet uitstellen of doorschuiven.

Vanwege de aanstaande Omgevingswet worden door gemeenten en provincies ook eigen omgevingsvisies opgesteld die meer concreet van toepassing kunnen zijn op voorgenomen plannen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Vanwege voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan heeft in paragraaf 4.9 Ladder voor duurzame verstedelijking van deze toelichting toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visies
3.2.1.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

"De Romte Diele"
De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. De visie is op 21 oktober 2020 vastgesteld.

De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptatief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

Inzet ten aanzien van onder meer woningbouw is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de verdeling van woningen over hun kernen. In visies/plannen wordt bepaald waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken wat de nodige flexibiliteit biedt. Er gelden vanuit de provincie verder geen grenzen aan woningbouwprojecten op binnenstedelijke inbreidingslocaties.

3.2.1.2 Grutsk op 'e Romte (2014)

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

3.2.2 Verordeningen
3.2.2.1 Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018)

Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.

Wat betreft het bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. In de verordening is bepaald dat een woningbouwproject van meer dan 11 woningen binnen bestaand stedelijk gebied in overeenstemming moet zijn met een door de provincie goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Daarvan is sprake met het oog op voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan voor invulling van Vrijburgh Fase 2 met woningbouw.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Fryslân (ontwerp)

In de aanstaande Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte.

Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

Het ontwerp van de Omgevingsverordening Fryslân is op 16 februari 2021 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en heeft inmiddels ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Als resultaat hiervan vinden zo nodig nog aanpassingen op onderdelen plaats. De verwachting is dat de omgevingsverordening in het tweede kwartaal van 2022 door Provinciale Staten van Fryslân wordt vastgesteld. De Friese gemeenten op hun beurt verwerken de uiteindelijk regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.

3.2.2.3 Ontgrondingenverordening Friesland (1997)

Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Bij ontgronden dient te worden beschikt over een ontgrondingenvergunning, tenzij er een vrijstellingscategorie van toepassing is. In de “Ontgrondingenverordening Friesland” (in werking getreden op 1 januari 1997) is in ‘Artikel 2: Uitzonderingen’ aangegeven dat de Ontgrondingenwet niet van toepassing is op:


f. Ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:

1. in de bij het bestemmingsplan behorende regels uitdrukkelijk is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit;

2. de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 m beneden het oppervlaktewaterpeil;

3. bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet.


Met de in het planvoornemen voorgenomen ontgronding ten behoeve van de realisatie van nieuwe waterlopen kan in beginsel worden voldaan aan de voorwaarden die gelden voor vrijstelling. In de regels van dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aangegeven dat het planvoornemen een ontgronding inhoudt. De diepte van de ontgrondingen in het gebied dient daarbij dan verder niet meer dan 2,00 m te bedragen. Naar verwachting komt hiermee met de te ontgraven gronden minder dan 10.000 m³ aan bodemmateriaal vrij. Wanneer het bodemmateriaal dan niet naar elders wordt afgevoerd of in depot gezet, maar in het plangebied hergebruikt, kan vrijstelling van de ontgrondingenverordening van Provinsje Fryslân worden verkregen voor het woonplan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale afspraken Woonregio Zuidoost-Friesland (2019)

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten in de regio en de provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. De provinciale prognose is een belangrijk vertrekpunt in de woningbouwafspraken in de regio Zuidoost-Friesland en de provincie Friesland. Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Smallingerland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk.

In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied, ten einde uitval of vertraging van binnenstedelijke projecten op te vangen. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen.

De gemeente Smallingerland heeft in het kader van de woningbouwprogrammering in het najaar van 2020 een nieuwe gemeentelijke woonvisie vastgesteld, waarop in paragraaf 3.4.3 nader is ingegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Gemeente Smallingerland (2013)

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode. Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Daarnaast wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen ingezet op optimaal gebruik van het bestaande stedelijke gebied voorop, zoals behoud en van versterking van onder andere zorgvoorzieningen. Met betrekking tot het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan is de pijler 'wonen' relevant.

De gemeente zet in op het behoud van de eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen. Waar mogelijk wordt deze identiteit versterkt. Zorg binnen de wijk vormt een hierbij specifiek aandachtspunt. De gemeente vindt het belangrijk dat iedereen oud kan worden in zijn of haar eigen wijk of dorp. Daarnaast wordt ingezet op milieuvriendelijk of energieneutraal wonen.

Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouwontwikkelingen dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een aanvulling op het bestaande.

3.4.2 Omgevingsvisie Smallingerland (ontwerp)

Op 22 september 2021 is het ontwerp Omgevingsvisie Smallingerland 2040 gepubliceerd. De gemeente brengt in deze omgevingsvisie focus op de toekomst van Smallingerland aan. De visie bevat het integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. Het geeft richting aan de manier waarop de gemeente in samenspraak met inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties de leefomgeving wil beheren, inrichten en ontwikkelen, waarbij de ontstaansgeschiedenis niet uit het oog wordt verloren.


De visie geeft inzicht in de opgaven die er voor de toekomst liggen, op het gebied van leefbaarheid, economie en cultuur. De doelen voor 2040 zijn samen te vatten in vier begrippen, te weten: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. De opgaven zijn concreet geformuleerd als het versterken van:

  • 1. Drachten als regionaal verzorgingsgebied;
  • 2. Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie;
  • 3. Levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken;
  • 4. Buitengebied met kwaliteit.


Leidende principes in de realisatie van deze opgaven om de doelen te bereiken zijn duurzaam, inclusief en identiteit. Deze leidende principes worden door de gemeente toegepast op de eigen plannen maar ook van private partijen die worden ontwikkeld en betekent dat wordt vastgehouden aan het karakter van het gebied en dat er versterkt en vernieuwd wordt passend bij Smallingerland.

In de omgevingsvisie is afronding van onder meer Vrijburgh met woningbouw specifiek genoemd als opgave met betrekking tot het verstreken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen tot 2025. Deze beleidskoers komt voort uit de gemeentelijke woonvisie als beschreven in 3.4.3. De omgevingsvisie volgt voor die periode de in het woonbeleid gekozen ontwikkelstrategie. Die strategie is om in de periode 2020-2025 versneld woningbouw op gang te brengen die nodig is vanwege toenemende bevolkingsgroei en huishoudenverdunning.

3.4.3 Woonvisie Smallingerland 2020-2025

De gemeente Smallingerland wil de volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker. Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland in dat kader haar nieuwe omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland.

Het woonbeleid van de gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doet de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities:

  • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw; Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar;
  • 2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal;
  • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing;
  • 4. 'Mienskipssin' en vitale dorpen en wijken;
  • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen.

Met betrekking tot het planvoornemen van dit bestemmingsplan is vooral de eerstgenoemde ambitie relevant om 1.000 woningen er in vijf jaar tijd bij te bouwen. Deze ambitie is als volgt omschreven.

Smallingerland heeft een centrale ligging in Noord-Nederland en de gemeente heeft de ambitie om een uitvalsbasis te zijn voor mensen die werken in het noorden. Dit zijn mensen die actief zijn op de noordelijke arbeidsmarkt (met opleidingsniveau HBO+), een hogere woon-werkafstand accepteren en op zoek zijn naar een geschikte woning in het hart van het Noorden.

De gemeente wil de woningvoorraad voortvarend uitbreiden, rekening houdend met de toekomstige vraag en woonwensen. Drachten vervult een regionale functie met een aantrekkelijk centrum voor bewoners en bezoekers. Het aantal huishoudens neemt de aankomende jaren toe. Vooral de groep seniorenhuishoudens zal in omvang toenemen. Behalve senioren gaat het om mensen in andere levensfasen die vaker en langer alleen wonen dan voorheen. De gemeente gaat de komende jaren extra woningen realiseren die nodig zijn voor het toenemende aantal kleine huishoudens. Deze extra woningen worden deels in het centrum gerealiseerd. Een goed functionerend centrum voor Drachten vraagt om minder winkelmeters en biedt ruimte voor herontwikkeling en transformatie. Daarmee kan tegemoet gekomen worden aan de wens van bewoners om in het centrum te wonen. Daarnaast wordt hiermee de doorstroming gestimuleerd. Mensen die verhuizen naar een appartement, patiowoning of aanleuningwoning in of nabij het centrum laten doorgaans een woning achter. Hiermee wordt de doorstroming gestimuleerd en komen er (gezins)woningen beschikbaar die interessant zijn voor starters, jonge stellen en gezinnen.

Ook ontwikkelt de gemeente voor deze doelgroepen aantrekkelijke, groene en ruim opgezette uitbreidingswijken. Hierbij kan worden gedacht aan de verdere uitbreiding van de wijken Vrijburgh en Drachtstervaart in Drachten en Middelgeast in Boornbergum, maar ook aan andere locaties in de dorpen. Hier wordt ingezet op een aantrekkelijke mix van woningtypen. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn daarbij sleutelbegrippen om te werken aan de diversiteit van de woningvoorraad. Om hoogopgeleiden, waaronder ook studenten, expats en flexwerkers, te behouden en aan te trekken, is het van belang dat het woon- en leefklimaat aantrekkelijk is.

3.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (2013)

Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 2013. Doel van dit beleid is om:

  • de leefbaarheid en leefkwaliteit te vergroten en de menselijke maat terug te brengen in het verkeer;
  • de objectieve en subjectieve verkeersveiligheid te verbeteren;
  • een optimale bereikbaarheid te creëren en te garanderen voor zowel locaties als weggebruikers;
  • zorg te dragen voor een herkenbare inrichting van de verkeersstructuur, waardoor weggebruikers hun weg kunnen vinden en weten welk (verkeers)gedrag van hun verwacht wordt.

Voor het bereiken van deze doelstellingen worden de principes van Shared Space en Duurzaam Veilig gecombineerd toegepast: Shared Space waar kan, Duurzaam Veilig waar moet. De onderstaande principes worden, indien van toepassing, voor het onderhavige plan gehanteerd.

Wegenstructuur

Er wordt onderscheid gemaakt naar wegen die primair een verkeersfunctie hebben en wegen waar verblijven centraal staat. Op wegen uit deze laatste categorie is vaak ook sprake van meerdere functies, zoals spelen, groen, ontsluiten, wonen of werken. Afhankelijk van de mate van de verkeersfunctie zijn de wegen ingedeeld als stroomweg (pure verkeersfunctie), gebiedsontsluitingsweg (op wegvakken verkeersfunctie, op kruispunten uitwissel-/verblijfsfunctie) of erftoegangsweg (pure verblijfsfunctie).

In verblijfsgebieden (erftoegangswegen) wordt gewerkt volgens het Shared Space-principe, waarbij de inrichting bepaald wordt door het gehele perspectief van functies, omgeving en landschap. Bij gebiedsontsluitingswegen moeten de kansen voor Shared Space benut worden. De kruispunten, waar juist de uitwisseling van verkeer en functies plaatsvindt, vormen hierbij primair de potentieel kansrijke locaties. Bij stroomwegen worden de inrichtingsprincipes van Duurzaam Veilig gevolgd.

Langzaam verkeer

Ten aanzien van fietsvoorzieningen is op gebiedsontsluitingswegen uitgangspunt dat het fietsverkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer door middel van vrij liggende paden of parallelle routes. Op erftoegangswegen geeft de gemeente de voorkeur aan een inrichting die past binnen het concept van Shared Space. Dit betekent dat fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gezamenlijk de ruimte delen. Mits hiervoor goede argumenten zijn, kan van dit principe worden afgeweken. Voor voetgangers geldt dat er voldoende ruimte voor hen moet zijn en dat deze ruimte ook goed toegankelijk is voor lichamelijk en visueel gehandicapten.

Parkeren

In bestaande gebieden geldt dat de gemeente terughoudend is met het opofferen van (openbare) groenvoorzieningen ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Bij nieuwbouwplannen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeerruimte voor zowel de auto als de fiets. Hierbij dient het parkeren primair op eigen terrein opgelost te worden. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de gemeentelijke parkeernormennota (zie paragraaf 3.4.5) .

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer levert een belangrijke bijdrage de bereikbaarheid en ontsluiting van Smallingerland. Om goed openbaar vervoer te waarborgen worden busroutes ‘busvriendelijk’ ingericht en dienen haltes/overstappunten te voldoen aan eisen met betrekking tot opstel- en wachtruimte, stallingvoorzieningen en fiets- en looproutes.

3.4.5 Parkeernormennota Smallingerland (2015)

De gemeente Smallingerland heeft op 17 februari 2015 de "Parkeernormennota 2015" vastgesteld. Hierin heeft de gemeente ervoor gekozen om de CROW-normen te volgen door deze door te vertalen in het gemeentelijk parkeerbeleid, als vastgesteld in de parkeernormennota. In de nota is een parkeerregeling opgenomen waarin is geregeld hoeveel en waar parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De nota gaat uit van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer zoals opgenomen in de publicatie van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). In paragraaf 2.5 is aangegeven hoe met het parkeren in het plangebied wordt omgegaan.

3.4.6 Gemeentelijk Waterplan Smallingerland 2017-2020

Iedere vier jaar wordt het waterbeleid in de gemeente Smallingerland geactualiseerd. Dit gebeurt in samenwerking tussen de Gemeente Smallingerland en Wetterskip Fryslân en wordt vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan. Het waterplan is in 2016 en 2017 opgesteld en in de winterperiode 2016-2017 bestuurlijk vastgesteld door de besturen van de gemeente en het waterschap. De doelstellingen van het waterplan zijn:

  • het vastleggen van een nieuwe watervisie en daarbij behorende streefbeelden en doelstellingen;
  • het vastleggen van nieuwe projecten en de daarvoor benodigde middelen om deze doelstellingen te
  • bereiken;
  • zorgdragen dat de benodigde middelen worden afgewogen van het Beleidsplan 2018 - 2021.
3.4.7 Welstand- en reclamenota 2018

De gemeente Smallingerland beschikt over de Welstand- en reclamenota 2018. In deze nota zijn voor verschillende typen gebied criteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen. Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten

In alle gevallen moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waar het gaat om bouwen, voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Smallingerland. Zoals in Hoofdstuk 2 met betrekking tot de planbeschrijving is uitgewerkt, is voor de voorgenomen nieuwbouw een beeldkwaliteitsplan met eigen toetsingskader opgesteld. Dit beeldkwaliteitskader vormt, samen met het voorliggende bestemmingsplan, na de uiteindelijke vaststelling door de gemeenteraad, de basis voor de aan te vragen (eventueel collectieve) omgevingsvergunning(en) voor het bouwen. Het beeldkwaliteitskader doorloopt een eigen procedure en wordt apart van het bestemmingsplan vastgesteld. De te realiseren woningen dienen aan het opgestelde beeldkwaliteitsplan te voldoen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat voor het planvoornemen. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

4.1 Ecologie (en stikstof)

Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is door FaunaX ecologisch onderzoek en vervolgonderzoek ingesteld naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. Hieronder volgt de verslaglegging van de uitkomsten en conclusies daarvan.

NATUURTOETS

In Bijlage 4 bij deze toelichting is de rapportage van de zogeheten natuurtoets opgenomen met de verslaglegging van het inventariserend onderzoek naar de soorten- en gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

In de natuurtoets is geconcludeerd dat het planvoornemen zonder bezwaren doorgang kan vinden binnen de kaders van de vigerende natuurwetgeving, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan ten aanzien van:

  • Broedvogels: Werken buiten het broedseizoen (van ruwweg 15 maart tot 15 juli). Als dat niet mogelijk blijkt dient voor aanvang van de werkzaamheden een broedvogelcheck uitgevoerd te worden.
  • Jaarrond beschermde boomnesten: Nader onderzoek noodzakelijk.
  • Vleermuizen: Boomholtencheck van zuidoostelijk deel van het onderzoeksgebied. Wanneer er boomholten worden aangetroffen of wanneer een boomholtencheck niet wenselijk blijkt, is een nader onderzoek noodzakelijk. Daarnaast dient een functionaliteitsbeoordeling van foerageergebied plaats te vinden.
  • Grote modderkruiper: Werkzaamheden of andere invloeden (zoals toekomstige afvoer van woningbouw, waterhuishouding, veranderd peilbeheer) aan de sloten binnen het onderzoeksgebied dient te worden voorkomen. Als dat niet mogelijk blijkt, is nader onderzoek noodzakelijk.
  • Licht beschermde soorten en vrijgestelde soorten: Naleven van de zorgplicht.

Gebiedsbescherming

Tijdens de bureaustudie zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied valt niet onder de werking van het Natuur Netwerk Nederland (NNN, voorheen EHS ofwel Ecologische Hoofdstructuur) of Natura 2000 en is ook niet aangewezen als ganzenfoerageergebied of weidevogelkansgebied. Voor het plangebied is derhalve geen sprake van gebiedsbescherming. Wel ligt het plangebied op circa 7 km afstand van het stikstofgevoelige natura 2000-gebied Alde Feanen. Vanwege het planvoornemen is stikstofdepositie-onderzoek noodzakelijk.

BRIEFRAPPORTAGE NADER ONDERZOEK

Naar aanleiding van de resultaten van de natuurtoets is een eerste nader onderzoek ingesteld. De briefrapportage hiervan geldt als Bijlage 5 van deze toelichting. Op grond van het uitgevoerde nader onderzoek is geconcludeerd dat de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in het oostelijke deel van het onderzoeksgebied kan worden uitgesloten. De aanwezigheid van jaarrond beschermde boomnesten in het oostelijke gedeelte kan daarentegen niet op voorhand worden uitgesloten. Daarop is in de rapportering het volgende voor de te nemen vervolgstappen aangegeven:

  • Nader onderzoek aangetroffen boomnest (twee in oostelijk gedeelte van onderzoeksgebied).
  • Nader onderzoek waterspitsmuis.
  • Nader onderzoek grote modderkruiper.
  • Functionaliteitsbeoordeling foerageergebied vleermuizen.

Verder blijft het gestelde omtrent 'broedvogels' in het kader van de natuurtoets van kracht. Tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht en de broedperiode van vogels waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens deze periode.

NADER ONDERZOEK

Het uiteindelijke nader onderzoek naar ecologie is als Bijlage 6 opgenomen. Hierin zijn ten aanzien van de te nemen vervolgstappen de volgende conclusies getrokken:

  • Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van roofvogels en/of uilen aangetroffen binnen het onderzoeksgebied.
  • Binnen het onderzoeksgebied zijn geen waterspitsmuizen aangetroffen, voor de overige aangetroffen muizensoorten geldt de zorgplicht.
  • Binnen het onderzoeksgebied is geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetroffen.
  • Er is geen genetisch materiaal van grote modderkruiper aangetroffen binnen het onderzoeksgebied.

Om de werkzaamheden ten behoeve van de woningbouwontwikkeling in het plangebied binnen de kaders van de Wnb uit te voeren, is gelet op de verrichte onderzoeken door FaunaX aanbevolen om te werken buiten het broedseizoen (ongeveer van 15 maart tot 15 juli) en rekening te houden met de wettelijke zorgplicht. Gelet daarop kan het planvoornemen van dit bestemmingsplan dan ook uitvoerbaar worden geacht met het oog op de soortenbescherming.

STIKSTOFDEPOSITIE-ONDERZOEK

Vanwege het planvoornemen is tevens onderzoek ingesteld naar de stikstofdepositie vanwege het toekomstig gebruik van de woningen (gebruiksfase). Het memo hierover met daarbij de berekeningen, middels de AERIUS-calculator, met informatie over de invoergegevens is als Bijlage 7 opgenomen.

Uit het memo en de uitgevoerde AERIUS-berekeningen voor zowel het stedenbouwkundig ontwerp van 28-10-2021 met 148 woningen als wel een 'worst-case'-benadering (wanneer het met het bestemmingsplan mogelijke maximaal aantal van 170 woningen allemaal vrijstaand zouden worden gebouwd met een bijbehorende maximalesgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per dag) blijkt dat er geen verhoogde stikstofdepositie als gevolg van het planvoornemen plaatsvindt, en dus ook geen significant negatieve effecten op stikstofgevoelige, beschermde natuurgebieden. Wat betreft stikstofdepositie is het planvoornemen dan ook uitvoerbaar en is geen sprake van een ontheffingsplicht van de Wnb.

Op 31-01-2022 is nog een stedenbouwkundige variant afgerond, met betrekking tot het middendeel van het stedenbouwkundig ontwerp ten behoeve van sociale woningbouw in dat gebied, die als het uitgangspunt voor optimalisatie van dit bestemmingsplan geldt. Het gaat in dit stedenbouwkundig ontwerp om een totaal van 151 grondgebonden woningen. Deze variant leidt echter niet tot andere uitkomsten van het vlak daarvoor uitgevoerde stikstofdepositie-onderzoek, aangezien het worst-case-scenario al geen overschrijding op stikstofgevoelig Natura 2000-gebied laat zien.

Conclusie

Gelet op vorenstaande conclusies met betrekking tot de soortenbescherming en gebiedsbescherming, waaronder het berekende effect op beschermde natuurgebieden van 0,00 mol/ha/jaar, mag worden geconcludeerd dat de ecologische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet wordt belemmerd.

4.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.2.1 Archeologie

Toetsing

De FAMKE biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Ten aanzien van archeologie geeft de provinciale archeologische advieskaart voor het plangebied aan dat er een verwachting bestaat voor het aantreffen van resten uit de periode ijzertijd-middeleeuwen. Er kunnen in het plangebied sporen aanwezig zijn van veenontginningen met/of (ingegraven) sporen van bewoning of andere activiteiten in de top van het dekzand. Ook bestaat de kans op aanwezigheid van een huisterpje of resten van oudere boerderijen. Daarnaast bestaat er volgens de FAMKE ook een verwachting voor archeologische resten uit de periode steentijd-bronstijd, maar de verwachtingswaarde is gelet op in het verleden reeds verricht onderzoek wat deze onderzoeksperiode betreft laag.

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

Gelet op vorenbeschreven provinciale advisering is door RAAP archeologisch onderzoek verricht voor zowel het plangebied van Vrijburgh voor zowel fase 2 alsook voor de toekomstige fase 3. De rapportage hiervan is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen. In het archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat op basis van de resultaten van het booronderzoek de verwachting is dat geen archeologische resten in het plangebied worden bedreigd vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) noodzakelijk geacht.

Conclusie
Gelet op de resultaten van het archeologisch onderzoek mag voorliggend bestemmingsplan wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Nota bene
De archeologische meldingsplicht blijft te allen tijde van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Smallingerland.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsing
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van nog bestaande cultuurhistorische waarden hoeven te worden verwacht.

Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende cultuurhistorische waarden; de noodzaak van een beschermingsregeling ten behoeve van cultuurhistorie ontbreekt.

4.3 Waterparagraaf

Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet 
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Gemeentelijk Waterplan Smallingerland 2017-2020

De gemeente actualiseert iedere vier jaar in samenwerking met Wetterskip Fryslân het eigen waterbeleid dat wordt vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan. Thans is nog het waterplan voor de periode 2017-2020 van toepassing. Dit waterplan vormt geen verplicht plankader, maar geeft handvatten voor het integraal met water ontwikkelen van plannen en daarmee direct samenhangende zaken, met het oog op bijvoorbeeld ecologie en leefbaarheid. Ook vormt het een kader voor beheer en onderhoud.

Toetsing
Waterbalans

In de stedenbouwkundige ontwerpen voor invulling van het plangebied met woningbouw is rekening gehouden met compensatieverplichting met oppervlaktewater vanwege de verhardingstoename als gevolg van bebouwing. Navolgende tabel geeft de berekening in een waterbalans daarvan weer. Met het planontwerp zoals dat met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, vindt er een overcompensatie plaats (positief saldo van 575 m2).

Tabel 3. Berekening waterbalans in stedenbouwkundig ontwerp

  Oppervlakte (m2)  
Bestaand water   4.752  
100% compensatie t.b.v. slootdemping   1.518  
100% compensatie t.b.v. verhardingstoename   4.785  
Minimaal nieuw water   6.303  
Nieuw water in planontwerp   6.878  
Saldo (positief)   575  

De oppervlakte aan te compenseren verharding betreft de rekensom van 10% van een gemiddeld genomen 60% aan verhard oppervlak van de uitgeefbare woonkavels (totaal van: 34.248 m2) plus de aan te leggen weg- en parkeerinfrastructuur in de openbare ruimte en op eigen terrein betreffende inritten (totaal van: 13.602 m2, waarvan 450 m2 aan halfverharding zoals grasbetonstenen en schelpenpaden). Deze getallen zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig ontwerp van 31-01-2022 als opgenomen in Bijlage 2.

Digitale watertoets

Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Wetterskip Fryslân. De aanvraag digitale watertoets heeft op 15-11-2021 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen. De te zijner tijd te ontvangen advisering zal bij het vervolg van het planproces van dit bestemmingsplan worden betrokken.

Conclusie

Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten worden met dit bestemmingsplan in acht genomen. Met het oog daarop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Nota bene

Watervergunning (en/of Keurontheffing) van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het waterschap, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater (dus ook de voorgenomen demping in voorliggend plan). Voor zover noodzakelijk om tot realisatie van het planvoornemen te komen, zullen te zijner tijd de benodigde vergunningen dan wel ontheffingen bij het waterschap moeten worden aangevraagd.

4.4 Hinder van bedrijven en voorzieningen

Normstelling en beleid
Uit oogpunt van ruimtelijke ordening
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Uit oogpunt van milieu
Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing

Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van een nieuwe woonwijk. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. Dat blijkt niet het geval. Er blijken in en rondom het plangebied geen hinderveroorzakende objecten te zijn die moeten worden onderzocht in het kader van voorliggend bestemmingsplan.

In het geldende bestemmingsplan was bovendien reeds sprake van uitwerkingsbevoegdheden in het plangebied voor wonen. In het kader van dat bestemmingsplan is ook al overwogen dat wonen in het plangebied gelet op hinder van bedrijven en voorzieningen mogelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is een voortzetting van die situatie.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het onderdeel hinder van bedrijven en voorzieningen.

4.5 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In navolgende tabel is hiervan een overzicht gegeven.

Tabel 4. Overzicht breedte geluidzones per type weg

Aantal rijstroken   Wegligging binnenstedelijk gebied   Wegligging buitenstedelijk gebied  
2   200 m   250 m  
3 of 4   350 m   400 m  
5 of meer   n.v.t.   600 m  

Toetsing

Omdat dit bestemmingsplan ziet op de nieuwbouw van woningen, die als geluidsgevoelige objecten worden aangemerkt, en in het plangebied diverse geluidzones van omringende wegen (provinciale weg/autoweg N31 en de Folgeralaan) van toepassing zijn, is toetsing aan de Wgh nodig. Hiertoe is akoestisch onderzoek door de FUMO verricht die als Bijlage 12 bij deze bestemmingsplantoelichting is opgenomen. Hierin is voor het maatgevende jaar 2031 onderzocht of met het voorgenomen woningbouwplan kan worden voldaan aan de voorwaarden van de Wgh. Daarbij is tevens het Duizendblad onderzocht. Dit betreft een 30 km/uur-weg waar geen geluidszone voor geldt (en derhalve ook geen hogere waarde kan worden vastgesteld), maar is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel nader in het onderzoek betrokken.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat als gevolg van de provinciale weg N31 bij 33 van de te realiseren woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij 76 woningen dient een hogere waarde tot ten hoogste 51 dB te worden vastgesteld en bij 39 woningen een hogere waarde tot ten hoogste 53 dB. Met betrekking tot de Folgeralaan geldt dat bij 9 woningen een hogere waarde van 49 dB dient te worden vastgesteld. Cumulatie van geluid is alleen hier bij de eerstelijns woningen aan de Folgeralaan aan de orde. Ten aanzien van de niet-geluidzoneringsplichtige weg het Duizendblad blijkt verder dat voor alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan.

Alvorens tot het verlenen van hogere waarden over te kunnen gaan, moet worden onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting te reduceren onvoldoende doeltreffend voor het planvoornemen zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Hiervoor is door de FUMO het volgende aangegeven.

Op de Folgeralaan bestaat het wegdek uit asfalt (dicht asfalt beton, DAB). Het toepassen van een geluidreducerend type wegdek (bijvoorbeeld dunne deklaag type B uit de rekenmethode) kan de geluidsbelasting doen afnemen met circa 3 á 4 dB. Daarmee zou als gevolg van het verkeer op de Folgeralaan geen sprake meer zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Door de rotonde zal het aanbrengen van een reducerend type asfalt, naar alle waarschijnlijkheid, extra onderhoudskosten, door wringing van het asfalt, tot gevolg hebben. Indien de gemeente bronmaatregelen, in de vorm van reducerend wegdek, wil doorvoeren zal een keuze gemaakt moet worden in het toe te passen product. De keuze zal opnieuw moeten worden doorgerekend om de geluidsbelasting te bepalen.


Een voldoende effectief geluidsscherm of wal, om de geluidsbelasting van de Folgeralaan te reduceren, is niet mogelijk. Deze afscherming zal namelijk meerdere keren moeten worden onderbroken ten behoeve van de op-/afritten van de woningen. Een nader onderzoek naar maatregelen vanwege de autoweg N31 is verder niet uitgevoerd. De weg is namelijk al voorzien van een geluidreducerend wegdektype (zeer open asfalt beton, ZOAB) en voor de afscherming is er reeds een grondwal aanwezig met een overeenkomstig het geluidregister gemiddelde hoogte van 5,1 m.

Voorgaande motiveert het afgeven van hogere waarden. Daarbij geldt dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betrokken initiatiefnemer/aanvrager een verklaring nodig is met betrekking tot de garantie voor het halen van de wettelijk vereiste van een maximale binnenwaarde van 33 dB conform het Bouwbesluit. Daarvoor dient in ieder geval een nader onderzoek te worden ingesteld naar de karakteristieke geluidwering van de te realiseren uitwendige scheidingsconstructie van de woningen waar het afgeven van een hogere waarde voorgenomen is. Er kan overigens ook voor worden gekozen om voor het gehele gebied een gelijke hogere waarde af te geven van maximaal 53 dB. In dat geval moeten alle woningen aan de voorwaarde van nader onderzoek naar de uitwendige scheidingsconstructie voldoen bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen.

Conclusie

Gelet op voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door geluidhinder wordt belemmerd.

4.6 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).

De volgende normen worden onderscheiden:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Dit betreft afstandseisen, die moeten worden gezien als grenswaarde (harde norm) waarvan niet kan worden afgeweken.
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid rondom een risicovolle activiteit. Dit betreft geen harde norm, maar een oriëntatie waarde. Daarvoor bestaat een verantwoordingsplicht.

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende figuur toont het kaartfragment hiervan. Zichtbaar is dat voor het plangebied van dit bestemmingsplan twee risicobronnen worden onderscheiden, betreffende:

  • het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • het transport van gevaarlijke stoffen over de N31.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021SVR009-0401_0004.jpg"

Figuur 4. Fragment van risicokaart met aanwezige risicobronnen nabij plangebied.

Om de risico's inzichtelijk te maken met betrekking tot voorliggend plangebied is de FUMO gevraagd advies over de externe veiligheid uit te brengen. Dit volgt op het reeds verrichtte onderzoek in 2015, als opgenomen in Bijlage 10, met betrekking tot de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan Vrijburgh waarin voorliggend plangebied grotendeels met uitwerkingsbevoegdheden voor wonen is opgenomen.

De resultaten van het advies van de FUMO zijn in het memo in Bijlage 11 opgenomen. Samengevat is geconstateerd dat de conclusies uit 2015 overeind blijven. Dat wil zeggen ten aanzien van:

  • de aanwezige hogedruk aardgastransportleiding N-505-60: dat hoewel de toename van het groepsrisico meer bedraagt dan 10% deze echter ruim onder de 0,1 maal toegestane oriëntatiewaarde blijft en dat een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vooralsnog niet aan de orde is.
  • de aanwezige verkeersader N33 voor het transport van gevaarlijke stoffen: dat transportaantallen ongewijzigd zijn en niet resulteren in een toename van meer dan 10% van het groepsrisico, en waarvoor deze risicobron met betrekking tot voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan niet opnieuw hoeft te worden beoordeeld.

Vanwege voorgaande is op grond van artikel 7 en 8 van het Bevb een (beperkte) verantwoordingsplicht aan de orde. Hierover heeft Brandweer Fryslân navolgende aandachtspunten aangereikt ter verwerking in voorliggende bestemmingsplantoelichting.

Omgevingsveiligheid

Externe veiligheidsscenario: Fakkelbrand

Een relevant scenario dat gerelateerd is aan de verantwoordingsplicht op basis van het Bevb is een fakkelbrand. Een breuk in de gasleiding, bijvoorbeeld als gevolg van (graaf)werkzaamheden, zorgt ervoor dat het aardgas onder hoge druk (40 bar) uitstroomt. In eerste instantie is er nog geen ontsteking en is er de mogelijkheid dat de omgeving ontruimd wordt.


Door een aanwezige ontstekingsbron ontsteekt het brandbare gas binnen enkele minuten, waardoor een fakkelbrand optreedt. Het effect van een fakkelbrand is warmtestraling. Omdat het plangebied deels in de 100%-letaliteitscontour ligt, is het aannemelijk dat iedereen binnen het effectgebied en die contour (binnen- en buitenshuis) komt te overlijden en er schade en brand in de omgeving (van bijvoorbeeld omliggende gebouwen) ontstaat. Vluchten voorafgaande aan de ontsteking is dus essentieel om grote hoeveelheid slachtoffers te kunnen voorkomen. Aanwezigen die zich buiten de 100%-letaliteitscontour in de woningen bevinden, hebben bescherming van het bouwwerk en de letaliteit is hier lager.

De inzet van de brandweer zal er primair op gericht zijn om het gebied proberen te ontruimen. De brandweer zal zich vanwege de te hoge stralingscontouren in zo'n situatie richten op het effectgebied. De aanwezigen in het plangebied (en binnen de 3 kW/m2-contour) zijn daarom op zichzelf aangewezen.

Externe veiligheidsscenario: Warme BLEVE LPG-tankwagen

Een relevant scenario dat gerelateerd is aan de verantwoordingsplicht op basis van het Bevt is een warme BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion" ofwel: kokendevloeistof-gasexpansie -explosie) van een LPG-tankwagen. Een aanwezige brand in de nabijheid van een LPG-tank (bijvoorbeeld als gevolg van een aanrijding) kan de druk in de LPG-tank doen oplopen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de tankwand. LPG komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf en daarmee grote schade aan de omgeving (=BLEVE). Alle aanwezigen die zich in het effectgebied en binnen de 100%-letaalzone bevinden, komen te overlijden.


De inzet van de brandweer zal er primair op gericht zijn om de brand snel te blussen/tankwagen te koelen, zodat escalatie voorkomen wordt. Dit is alleen mogelijk mits hiermee snel gestart is. Qua effectbestrijding zal de brandweer zich richten op de bestrijding van secundaire branden. Deze secundaire branden kunnen zich in het plangebied voordoen.

Proactie

Met de ruimtelijke ordening kan onveiligheid worden weggenomen. Vanuit de regelgeving is er reeds geregeld dat (beperkt) kwetsbare objecten niet binnen de plaatsgebonden risico 10-6-contour (PR10-6) en/of belemmeringsstroken mogen liggen. Daarnaast is het onwenselijk dat de groepsrisico-curve de oriënterende waarde overschrijdt.


Vanuit het externe veiligheidsperspectief is het tevens wenselijk dat (beperkt) kwetsbare objecten in ieder geval buiten de 100%-letaliteitscontour gesitueerd worden, en bij voorkeur ook buiten de 1%-letaliteitscontour, en zo ver mogelijk van de risicobron af.

Kijkende naar het plangebied:

  • Is de situering van de woningen ten opzichte van de transportroute en de buisleiding in de onderhavige planologische situatie toelaatbaar.
  • Zijn een aantal van de bouwvlakken in de 100%-letaliteitscontour gelegen, hetgeen betekent dat iedereen in deze contour bij een incident komt te overlijden, ongeacht of ze zich buiten- of binnenshuis bevinden. Vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en vanuit het externe veiligheidsperspectief is dit ongunstig.

Advies risico's en brandweerzorg

Scenario: Gebouwbrand

Een relevant scenario dat gerelateerd is aan de basisbrandweerzorg is een woningbrand. Gelet op de aard van de bouwwerken (woningen na 2003) is een volledig ontwikkelde brand over de gehele verdieping van een woning een realistisch scenario. Dit beschouwende als maatgevend scenario zal de inzet van de brandweer er primair op gericht zijn om de brand te blussen. De verwachting is dat bij een dergelijke brand naastgelegen gebouwen geen direct gevaar lopen of in brand zullen raken en er niet sprake zal zijn van een sterk escalerende brand. Een dergelijke brand wordt bestreden door één blusvoertuig.


In geval er sprake is van een beginnende brand zal de brandweer, indien nodig en/of mogelijk nog een redding en/of een brandbestrijding binnen in het gebouw proberen uit te voeren. Dit met het doel om personen in veiligheid proberen te brengen en te proberen de brand klein te houden. Een goede opkomsttijd, bereikbaarheid en bluswatervoorziening is hiervoor essentieel. Bij een escalerende brand zal de brandweer het gebouw niet meer kunnen betreden en zal de brandweerinzet gericht zijn op bescherming van de omgeving.


Opkomsttijd

Volgens Dekkingsplan 2.0 van Brandweer Fryslân valt het plangebied onder brandrisicogebied 2, waarbij een norm van 12 minuten geldt voor de opkomsttijd. Hoe hoger de opkomsttijd, des te groter de kans dat het volledige pand verloren gaat. Ook de kans op een succesvolle redding van in nood verkerende personen neemt af naarmate de opkomsttijd toeneemt.


De berekende opkomsttijd voor het eerst aankomende blusvoertuig in het plangebied ligt tussen de 12 à 14 minuten en voldoet daarmee niet aan de geldende normen.


Bereikbaarheid

Om een woning te kunnen bereiken is een (openbare) weg nodig die minimaal 4,5 m breed is, meer dan 4,2 m vrije ruimte in de hoogte heeft en die berekend is op een totaalgewicht van 30 ton en een asbelasting van 11,5 ton. De benodigde bochtenstraal is R5.5 en R10. Om een brandweervoertuig te kunnen opstellen en om gebruik te maken van alle rondom aangebrachte materiaalkasten zijn deze afmetingen ook nodig.


De brandweer hanteert als uitgangspunt voor de incidentbestrijding dat een locatie via een tweede onafhankelijke route benaderbaar moet zijn. Dit is noodzakelijk, omdat niet gegarandeerd kan worden dat de voor de hand liggende route altijd bruikbaar is.


Tot slot moet bij woningen tot op 40 m van de ingang opgesteld kunnen worden, zodat 20 m inzetdiepte in de woning gegarandeerd is. Dit is van belang, omdat de lengte van de slang op een brandweerwagen 60 m is.


Bluswater

Gewenst is dat in het plangebied binnen 6 minuten er minimaal 500 l/min beschikbaar is voor de eerste brandbestrijding. Dit kan ten eerste gerealiseerd worden door af te leggen op een brandkraan met een opbrengst van minimaal 30 m3/uur die op maximaal 100 m van de opstelplaats ligt. Ook kan het via geschikt open water dat op maximaal 8 m van de opstelplaats ligt, waarbij de geschiktheid afhankelijk is van factoren zoals begroeiing en waterspiegel. Het bluswater voor de eerste brandbestrijding in het plangebied kon door Brandweer Fryslân nog niet worden beoordeeld.


Daarnaast is het gewenst dat in geval van een sterk escalerende brand er binnen 1.000 m van het plangebied open water aanwezig is, zodat binnen 60 minuten inzet van het grootschalig watertransport mogelijk is. De situatie in het plangebied voldoet aan deze vereisten.


Wat betreft het kader voor het extern veiligheidsscenario 'warme BLEVE LPG-tankwagen': bij een inzet voor een vrachtwagen met als doel om een BLEVE te voorkomen is binnen 6 minuten minimaal 4.000 l/min gedurende minimaal 4 uur noodzakelijk. Dit kan gerealiseerd worden door met een brandweerwagen af te leggen op open water dat aangesloten zit op een boezem. Wat betreft het plangebied zijn hiervoor geen mogelijkheden. Ook ontbreken mogelijkheden om kleinere hoeveelheden bluswater te winnen, bijvoorbeeld middels een brandkraan. Er is daarmee tijdig onvoldoende bluswater beschikbaar om te kunnen koelen, af te schermen en te kunnen blussen. De consequenties hiervan zijn dat in geval van een dreigende BLEVE er geen adequate inzet door de brandweer gedaan kan worden en dat er een grote prioriteit op de ontruiming van de omgeving ligt. De bestrijding kan worden verbeterd door om de 100 m aan de N31 (bijvoorbeeld aan de parallelweg) open water aan te leggen. Brandweer Fryslân ziet echter geen noodzaak tot het voorschrijven van maatregelen om open water aan de N31 aan te leggen, aangezien het realiseren van een bluswatervoorziening gelet op de kans op een dreigende BLEVE naast het plangebied een vergaande maatregel is.


Zelfredzaamheid

Van belang is dat personen in de gelegenheid zijn om zich tijdig in veiligheid te brengen indien zich een incident voordoet. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet ingegaan worden op de zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk, vluchten uit het bedreigde gebied.


In het plangebied zijn geen functies aanwezig die een indicatie geven van een mogelijk beperkende zelfredzaamheid van aanwezigen. Ook is er sprake van laagbouw. Voor de ontvluchting/evacuatie zijn dit gunstige factoren. In geval vluchten tot de mogelijkheid bestaat, dan zijn er verschillende vluchtwegen aanwezig, kan in verschillende richtingen (van de bron af) worden gevlucht en zijn deze van voldoende capaciteit. Ook schuilen behoort tot de mogelijkheid. Veel woningen zijn buiten de 100%-letaliteitsgrens gelegen en zouden bescherming moeten bieden tegen de warmtestraling. Echter is het aannemelijk dat de toekomstige bewoners niet op de hoogte zijn van het handelingsperspectief.

Conclusie

Gelet op het reeds eerder uitgevoerde onderzoek naar externe veiligheid bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan Vrijburgh, stuit voorliggend bestemmingsplan ten behoeve van de planuitwerking van fase 2 vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet op bezwaren.

Daarnaast is door Brandweer Fryslân een uitgebreide advisering met het oog op externe veiligheid afgegeven die betrokken is bij de totstandkoming van voorliggend bestemmingsplan en waarvan de benoemde aandachtspunten voor zover mogelijk en noodzakelijk worden meegenomen bij de verdere, concrete planuitwerking.

Een zeker externe veiligheidsrisico blijft evenwel aanwezig voor de geprojecteerde woningen binnen de 100%-letaliteitscontour langs de aanwezige buisleiding. In de afweging met betrekking tot de totstandkoming van dit bestemmingsplan, op basis van het opgestelde stedenbouwkundig plan, worden die risico's van gemeentewege aanvaardbaar geacht.

4.7 Luchtkwaliteit (en verkeer)

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt in 2021 overeen met 1.739 auto's dan wel 157 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 06-04-2021).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is evenwel van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan omdat bij recht ten hoogste 170 woningen kunnen worden gerealiseerd.

Voorts is door de FUMO eveneens de luchtkwaliteit onderzocht van het totale verkeer op de rondom liggende en voor de invulling van het plangebied met woningbouw relevante wegen. De gehele rapportage van dit onderzoek naar luchtkwaliteit is als Bijlage 13 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Hierin is geconcludeerd dat het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal verkeersbewegingen leidt dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn. Uitgaande in het rapport van in totaal 888 verkeersbewegingen met een aandeel van 1,94% vrachtverkeer is de bijdrage van het extra verkeer 'niet in betekenende mate' aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Vervolgonderzoek is niet nodig. Bovendien blijkt ook op basis van Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN-kaarten) dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van geldende grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Aan de regels met betrekking tot de Wet milieubeheer kan bij uitvoering van het planvoornemen worden voldaan. De Wet luchtkwaliteit staat uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan dient te worden beschouwd als een nibm-plan en wordt, blijkt ook uit luchtkwaliteitsonderzoek van de FUMO, niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.8 Bodemkwaliteit

Wet- en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.

Onderzoek

Vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan is door WMR Rinsumageest verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 14 opgenomen. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden voldoende geschikt zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling in zowel fase 2 als fase 3 van Vrijburgh. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

  • Op basis van de verhoogde gehalten in de bovengrond en het grondwater blijkt de gestelde onderzoekshypothese, van een onverdachte locatie, niet juist. De licht verhoogde gehalten zijn echter dusdanig (lager dan de interventiewaarde) dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.
  • De gemeten sterk verhoogde nikkelconcentratie in het grondwater geeft, formeel gezien, aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Echter, is een afname van de nikkelconcentratie aangetoond, naarmate het grondwater later wordt bemonsterd. Verder is het grondwater ter plaatse van nagenoeg de gehele onderzoekslocatie licht verhoogd met nikkel. In de ondergrond zijn geen verhoogde nikkelgehalten gemeten. Ook zijn er geen historische aanwijzingen dat nikkel verhoogd aanwezig is. Gelet hierop acht WMR een nader grondwateronderzoek niet direct noodzakelijk. Een mogelijkheid om het grondwater ter plaatse van peilbuis 9 op een later tijdstip te bemonsteren en te analyseren op het voorkomen van nikkel, zal zekerheidshalve nog plaats gaan vinden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan wordt gelet op het verrichte verkennend bodemonderzoek in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect bodemkwaliteit.

NOTA BENE

Voor toekomstig te ontgraven en eventueel buiten het plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit bodemkwaliteit een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn. Dit is evenwel sterk afhankelijk van de toepassingslocatie. Een milieuhygiënische verklaring is middels bodemonderzoek te verkrijgen.

4.9 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.9.1 Inleiding

Het voorgenomen woningbouwplan is vanwege zijn omvang aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor is in verband met een zorgvuldig ruimtegebruik een uitgebreide onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) noodzakelijk. De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient namelijk een beschrijving/toetsing van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten. In navolgende vindt die toetsing van de behoefte aan de ladder plaats aan het bij recht in dit bestemmingsplan opgenomen maximale aantal van 170 woningen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de meest actuele beleidsdocumenten, zoals de gemeentelijke en regionale woonvisie, en de daaraan ten grondslag liggende woningbehoefteprognoses.

4.9.2 Wettelijk kader

Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

4.9.3 Toetsing

Ad 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Het bestemmingsplan bevat de mogelijkheid van ten hoogste 170 grondgebonden woningen. De locatie speelt in op de grote woningbehoefte die er momenteel bestaat. Gelet op de omvang van het woningbouwplan is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan Vrijburgh (vastgesteld in 2016). Voor het plangebied zijn uit te werken bestemmingen naar wonen en groen van toepassing. Het geldende bestemmingsplan ziet op een uitwerkingsplicht met uitgesteld onderzoek. Met het toekomstige bestemmingsplan wordt bij benadering een oppervlakte van 57.064 m² aan uitgeefbare kavels voor woningbouw mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan regels dat vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en rijenwoningen, met bijbehorende bouwwerken, kunnen worden gerealiseerd. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is sprake van het benutten van de opgenomen uitwerkingsverplichtingen. Hoewel toekomstige woningbouw was voorzien bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan, is met voorliggend bestemmingsplan nu sprake van de daadwerkelijke juridisch-planologische verankering en derhalve sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Ad 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. In de Omgevingsgerichte Woonvisie 2020-2025 met woningbouwprogramma, als nader uitgewerkt in paragraaf 3.4.3 van de gemeente, is aangegeven dat Drachten zich profileert als centrumstad in de regio en dat ook graag wil blijven. Drachten ligt erg centraal in Noord-Nederland, waarbij de arbeidsmarkt van grotere kernen als Groningen, Assen, Leeuwarden en Heerenveen alle binnen een half uur rijden zijn gesitueerd. Dit betekent een gunstige uitvalbasis in de regio voor hoogopgeleiden als zij in Drachten woonachtig zijn. Het gemeentelijk woonbeleid zet hier dan ook op in.

De gemeente richt zich bewust op het behouden en aantrekken van hoogopgeleiden naar Drachten. De achtergrond daarvan is dat de beroepsbevolking van Smallingerland naar verhouden lager opgeleid is, terwijl de vraag naar hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt in de gemeente, maar ook in Noord-Nederland als geheel, toeneemt. Dit houdt in dat inkomende pendel in de gemeente hoog is en veelal van buiten de regio afkomstig is. De gemeente wil de werknemers die in Drachten of de gemeente werken maar er buiten wonen, verleiden om zich hier te vestigen en de specifieke woonwensen van die doelgroep ook in nieuwbouwplannen te betrekken. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de grotere woningbouwprojecten in de gemeente mag gelet op voorgaande als (boven)regionaal worden aangemerkt.

Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kortgezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). Naast kwantitatieve aspecten kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Daarbij kan vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.

De woningbouwruimte voor Smallingerland is vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025. In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen.

In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zitten op dit moment 642 woningen, waarvan 120 voor Fase 2/3 van Vrijburgh. In het woningbouwprogramma voor de periode na 2025 zijn nog eens 130 woningen opgenomen voor verdere invulling van Vrijburgh. In de woningbouwprogrammering met de regio is dus reeds overeengekomen dat invulling van Vrijburgh passend is binnen de aanwezige kwantitatieve behoefte. Ook wat betreft de diverse woningtypen en woonmilieus die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is de verwachting dat daar ruim voldoende vraag naar bestaat omdat er een brede mix wordt gerealiseerd die verschillende doelgroepen zal aanspreken.

Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". De omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, infrastructuur (wegen en parkeervoorzieningen) en stedelijk groen. Het plangebied kan als binnenstedelijke uitleglocatie worden aangemerkt. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

4.9.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

4.10 Overig

4.10.1 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Wel is de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Hierdoor dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld.

Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatiefnemende partij is. Wanneer planontwikkeling door de gemeente wordt begeleid en gecoördineerd ligt dit genuanceerder. De m.e.r.-beoordelingsbeslissing en motivering daartoe is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, die voor activiteiten beneden de drempelwaarden moet nagaan en motiveren of er - op basis van alle relevante (Europese) criteria - belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit sluiten. De gemeente stelt daartoe een m.e.r.-beoordelingsbesluit vast.

4.10.2 Kabels en leidingen

In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zou kunnen opleveren.

4.10.3 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

Analoog vs. digitaal bestemmingsplan

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Nadere eisen

In een aantal gevallen, zoals bij de plaats en afmetingen van bebouwing, hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om nadere eisen te stellen wanneer bij omgevingsvergunning van de planregels wordt afgeweken. Nadere eisen kunnen bijvoorbeeld worden gesteld ten aanzien van de goede woonsituatie, sociale veiligheid, verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hiermee wordt geregeld dat met omgevingsvergunning toestemming dient te worden gekregen om bepaalde werkzaamheden in gebieden met een onderkende waarde (uit bijvoorbeeld een landschappelijk of cultuurhistorisch oogpunt) uit te voeren. Het kan hierbij zoal om het dempen of graven van water, het aanleggen van wegen of het aanplanten van bomen gaan.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden verwerkt.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Groen

Het openbaar groen is onder deze bestemming geregeld. Binnen de bestemming zijn gebouwen, anders dan gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen, niet toegestaan en voor bouwwerken gelden eveneens beperkingen. Een functieaanduiding "speeltuin" is opgenomen voor het realiseren van speelvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein uitgesloten" is het niet toegestaan om motorvoertuigen te parkeren. Middels een aanduiding is hiervoor nadrukkelijk een verbodsbepaling met dit bestemmingsplan in de groenstrook langs de Folgeralaan opgenomen.

Verkeer

De (woon)straten en hoofdfiets- en wandelroutes, die naast de verkeersfunctie in belangrijke mate een verblijfsfunctie herbergen, zijn geregeld onder de bestemming ‘Verkeer’.

Water

De bestemming 'Water' ziet hoofdzakelijk op het realiseren van nieuw oppervlaktewater in het plangebied waarmee aan de compensatieverplichtingen van Wetterskip Fryslân kan worden voldaan vanwege de voorgenomen verhardingstoename in het plangebied door de voorgenomen woningbouw.

Op drie plekken is de aanduiding "ontsluiting" opgenomen om toekomstige ontsluitingsmogelijkheden naar Vrijburgh Fase 3 voor het middelste woongebied aan te geven.

Wonen - Woongebied

Het stedenbouwkundig ontwerp gaat uit van een diversiteit aan te realiseren woningen. De stedenbouwkundige structuur wordt met name bepaald door de opzet van de wegen, de houtsingels (structureel groen) en het water. Deze opzet in een groen-blauw raamwerk ligt vast. De verdeling van de woningen (waar komt welk type woning) is uiteindelijk minder van belang.

In de woonbestemming is het totaal aantal woningen bij recht aangegeven. In totaal mogen er 170 woningen worden gebouwd.

Er mogen vrijstaande woningen, half vrijstaande woningen en rijenwoningen worden gebouwd. Het plan biedt flexibiliteit voor de definitieve invulling. Ter plaatse van de bouwaanduiding "vrijstaand" mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd en is daarom concreet op de verbeelding aangegeven. Voor de woningen die georiënteerd zijn op de Folgeralaan is de aanduiding "specfieke bouwaanduiding - vrijstaand en twee-aaneen" opgenomen, waarbij in de regels is bepaald dat hier uitsluitend tien woningen mogen worden gebouwd, waarvan zes als vrijstaande woning en twee als twee-aaneen (per twee aaneengebouwd) .

Voor de bouwregels is aangesloten bij het beeldkwaliteitsplan.

Er mogen zowel woningen met een (asymmetrische) kap als plat afgedekte woningen worden gebouwd. Woningen die georiënteerd zijn op de Folgeralaan mogen alleen plat worden afgedekt. Voor de goothoogte is in de bestemming een minimum van 3 m en een maximum van 6 m aangehouden voor alle woningen, met uitzondering van de woningen langs het Duizendblad. Voor deze woningen geldt een goothoogte van minimaal 4 m en maximaal 6 m. Dit gebied met een afwijkende minimum goothoogte is specifiek aangeduid op de verbeelding om de hogere minimum goothoogte te kunnen borgen. De maximum bouwhoogte bedraagt verder voor alle woningtypen en kapvormen 11 m, zo ook voor plat afgedekte woningen.

Voor bouwpercelen die grenzen aan de bestemming 'Water' geldt dat een strook van 5 m tot de waterlijn om stedenbouwkundige redenen niet bebouwd mag worden. Dat houdt in dat er ook geen vergunningsvrije bouwwerken mogen worden gebouwd. Verder is oppervlakteverharding niet toegestaan in deze strook.

Voor de overige bouwregels en afwijkingen van de bouwregels wordt verwezen naar de bijlage bij de regels, waarin de bestemmingen 'Wonen - 1' (vrijstaand), 'Wonen - 2' (halfvrijstaand) en 'Wonen - 3' (rijenwoningen) zijn opgenomen met de bijbehorende bouwregels.

Leiding - Gas

De voor slechts een zeer beperkt deel in het plangebied gelegen gasleiding is geregeld door middel van de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’. Op de als zodanig bestemde gronden (een strook ter breedte van 4 m aan weerszijden van de gasleiding) mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.4 Overige aspecten

Additionele voorzieningen

In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.


Handhaving

Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde, dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.5 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in de Staatscourant en in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:

  • tegen gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingediend zonder dat een zienswijze is ingediend, als de gewijzigde vaststelling leidt tot een belang van diegene die eerder geen aanleiding zag om een zienswijze in te dienen;
  • als kan worden aangetoond dat er een dringende reden bestond waarom geen zienswijze is ingediend. Deze optie is gebonden aan een strikte uitleg en zal niet snel aan de orde zijn.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Grondexploitatie

Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro stelt de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Onder een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt onder meer de bouw van één of meer woningen verstaan. Dit bestemmingsplan maakt derhalve een bouwplan mogelijk.

Een zogenaamd exploitatieplan dient verplicht onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan, tenzij de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet wel expliciet besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld, omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.

Bij de exploitatie van de (bestemmings-)planopzet wordt uitgegaan van de volgende aannames:

  • het gebied wordt in eigen beheer bouw- en woonrijp gemaakt;
  • de (bouwrijpe) kavels worden in eigen beheer uitgegeven;
  • er wordt uitgegaan van een vraaggerichte verkaveling en fasegewijze ontwikkeling van het plangebied.

Door marktgerichte verkoopprijzen en aanvullende subsidies en bijdragen moet de exploitatie van het plan economisch uitvoerbaar zijn.

6.1.2 Planschadeverhaal

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de omgeving van het plangebied nog bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Omwille van dit bestemmingsplan, waarmee woningbouw betreffende Vrijburgh Fase 2 bij recht planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt, is door Langhout Wiarda een planschaderisico-analyse uitgevoerd naar toepassing van de uitwerkingsbevoegdheden in het plangebied. De studie naar planschade betreft een wettelijke taxatie, verricht op basis van planmaximalisatie.

Het planvoornemen betreft de uitbreiding van Drachten met woningen, aansluitend aan bestaande bebouwing, en kan als normale maatschappelijke ontwikkeling worden betiteld. Geconstateerd is verder dat de voorgenomen woningbouw qua aard, bebouwingsdichtheid en bouwhoogte passend is binnen de planologische structuur van de omgeving. Bovendien is de gekozen locatie een voor de hand liggende locatie voor woningbouw. De uitkomst van de planschaderisico-analyse is dan ook dat als gevolg van de planologische wijzigingen een relatief beperkt bedrag aan planschade aan de orde zal zijn.

Planschade is op het totaal van de planontwikkeling goed te overzien (een maximum van minder dan €100,- per te ontwikkelen woning). Een voorziening wordt getroffen die de mogelijke kosten kunnen dekken die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Beginspraak

De omgeving en haar bewonersvertegenwoordigingen zijn al actief betrokken bij de realisatie van het nieuwe wijkdeel, en blijven dit ook tijdens de realisatie van Vrijburgh Fase 2.

6.2.2 Overleg ex art. 3.1.1 Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Van Provinsje Fryslân, Tennet en Brandweer Fryslân is een reactie ontvangen. De ontvangen overlegreacties zijn als Bijlage 15 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Provinsje Fryslân en Tennet hebben aangegeven dat er voor hen geen belangen in het geding zijn met voorliggend bestemmingsplan en het plan daarom geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Van Brandweer Fryslân en Gasunie Transport Services B.V. (hierna: Gasunie) is wel inhoudelijk advies ontvangen. Op de ontvangen advisering en de gemeentelijke beantwoording daarop en verwerking daarvan in dit bestemmingsplan is in navolgende ingegaan.

Brandweer Fryslân

Doelen die Brandweer Fryslân nastreeft, zijn het voorkomen en beperken van brand(gevaar) en slachtoffers en het borgen van een veilige en adequate incidentbestrijding.

Opmerkingen

Brandweer Fryslân geeft aan geen bezwaar tegen het initiatief van voorliggend bestemmingsplan te hebben. Wel voorzien zij in het plangebied in een aandachtspunt wat betreft externe veiligheid, opkomsttijd, bereikbaarheid, bluswater en zelfredzaamheid. Met betrekking tot het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Wet veiligheidsregio's (Wvr) in relatie tot omgevingsveiligheid en de brandweerzorg wordt derhalve aangegeven om:

  • 1. de paragraaf 'externe veiligheid' met betrekking tot de beperkte verantwoordingsplicht aan te vullen met de onderdelen 'omgevingsveiligheid' en 'advies risico's en brandweerzorg' (op basis waarvan navolgende advisering is opgesteld);
  • 2. zo mogelijk de bouwvlakken in het bestemmingsplan nog aan te passen zodat deze buiten de 100%-letaliteitscontour komen te liggen;
  • 3. bij toekomstige ontwikkelingen langs de buisleiding zoveel mogelijk ook rekening te houden met een situering buiten deze 100%-letaliteitscontour;
  • 4. potentiële kopers te informeren over de opkomsttijd, zodat de verwachtingen van de brandweer door burgers bij brand ook realistisch zijn;
  • 5. de wijk zodanig in te richting dat alle woningen tot op 40 m benaderbaar zijn met een brandweerwagen;
  • 6. een minimale wegbreedte van 4,5 m te borgen;
  • 7. de wijk zodanig in te richten zodat doodlopende wegen maximaal 80 m lang zijn en een breedte hebben van 5 m (i.p.v. 4,5 m);
  • 8. te borgen dat als er werkzaamheden in de doodlopende weg plaatsvinden, de bereikbaarheid van achtergelegen woningen geborgd is;
  • 9. bij elke 200 m in de openbare weg brandkranen aan te leggen zodat een brandkraan op maximaal 100 m van de ingangen van de woningen zijn gelegen;
  • 10. om de brandkranen op een waterleiding met een zodanige diameter aan te leggen zodat de opbrengst minimaal 30 m3/uur bedraagt;
  • 11. om Brandweer Fryslân bij de verdere uitwerking en situering van de brandkranen te betrekken;
  • 12. de toekomstige bewoners te informeren dat in geval van een gaslekkage of een dreigende BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion" ofwel: kokendevloeistof-gasexpansie-explosie) er van de bron af moet worden gevlucht, maar in geval van een ontsteking in de bouwwerken te blijven schuilen.

Beantwoording

Ad.1. Paragraaf 4.6 Externe veiligheid is aangevuld met de door Brandweer Fryslân verstrekte informatie.

Ad. 2. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een uitgebreid uitgewerkt stedenbouwkundig plan. De zorgvuldige totstandkoming hiervan en huidige status zijn redenen dat er geen wijzigingen meer zullen worden aangebracht. Overwogen is dat het externe veiligheidsrisico ter plaatse van gemeentewege aanvaardbaar wordt geacht. Overigens is wel rekening gehouden met de aanwezigheid van de buisleiding in het plangebied door de woningen op grotere afstand te projecteren dan bij Vrijburgh Fase 1, aan de andere zijde van de buisleiding, het geval is geweest.

Ad. 3. De externe veiligheidsrisico's omtrent de aanwezige buisleiding zijn bekend bij de gemeente en worden ook betrokken bij verdere planontwikkeling in de nabijheid, zoals bij Vrijburgh Fase 3.

Ad. 4. t/m 12. Er wordt een tweede ontsluiting van graskeien gerealiseerd in gebied noord. Deze kan functioneren als calamiteitenroute en daardoor zijn ook alle woningen tot 40 m benaderbaar. Voor wat de doodlopende wegen betreft, zal deze ook gebruikt kunnen worden tijdens werkzaamheden. Overige genoemde punten betreffende de inrichting worden meegenomen in de bestekfase. Verder zijn alle wegen minimaal 4.50 m.

Gasunie Transport Services B.V.

In het plangebied ligt een gastransportleiding in eigendom van Gasunie. Met betrekking tot zowel de planregels als de verbeelding zijn opmerkingen gemaakt met betrekking tot een goede borging daarvan.

Opmerkingen

  • 1. Verzocht wordt tot het opnemen van een voorrangsbepaling die regelt dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' bij het samenvallen met andere bestemmingen (in dit geval 'Groen' en 'Water') voorrang krijgt.
  • 2. Verzocht wordt artikel 7.4, lid 2 uit te breiden met een uitzonderingsbepaling voor wat betreft graafwerkzaamheden in het kader van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
  • 3. Wat betreft de verbeelding en regels is aangegeven dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' aangaande de belemmerde strook van de aanwezige regionale aardgastransportleiding wettelijk 4 m dient te bedragen ter weerszijden van de hartlijn van de buisleiding.

Beantwoording

Ad. 1. en 2. De regels zijn hierop aangevuld.

Ad. 3. De omissie in de regels hieromtrent is opgelost door uit te gaan van een belemmerde strook van 4 m in plaats van 5 m aan weerszijden van de hartlijn in de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Op de verbeelding was al wel sprake van een correct opgenomen breedte (4 m aan weerszijden van de hartlijn).

6.2.3 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging kon door een ieder zienswijzen op het plan naar voren worden gebracht. Behandeling daarvan is verwerkt in een afzonderlijke zienswijzennota. Dit is toegevoegd aan het vasstellingsbesluit.

6.3 Planning

Naar verwachting is in de tweede helft van 2022 de bestemmingsplanprocedure afgerond en kan er vanaf 2023 gestart worden met de bouw van de eerste woningen in Vrijburgh Fase 2.