direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jirnsum - Rijksweg 155
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het zuiden van de gemeente Leeuwarden ligt het dorp Jirnsum. Het dorp is opgedeeld in twee verschillende soorten gebieden. Te weten het dorp zelf met de daarbij behorende woonfuncties en dorpsvoorzieningen én het bedrijventerrein It String ten zuiden hiervan.

Op een gedeelte van de gronden van het bedrijventerrein, aan de Rijksweg 155 én langs watergang De Boarn, zijn plannen om de gronden te herontwikkelen ten behoeve van een drietal vrijstaande woningen. Daarnaast wordt de bestaande woning in het pand aan de Rijksweg bestemd als bedrijfswoning. Er is hierbij sprake van legalisering. Tot slot worden op het perceel achter de Rijksweg 155, ten oosten van de beoogde woningen, op termijn opslagunits gebouwd.

De ontwikkeling vindt plaats op het perceel waar Verhoeve Groen is gevestigd. Verhoeve Groen gaat na verkoop van het volledige perceel aan de ontwikkelaar naar een andere locatie verhuizen. Op dit moment zijn nog enkele bedrijven op het terrein gevestigd. Het plangebied ligt op de scheiding tussen het woongebied en het bedrijventerrein It String.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Jirnsum'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Begrenzing

Het herontwikkelingsgebied wordt begrensd door de kadastrale percelen bekend als (kadastrale) gemeente Grouw, sectie L, nummers 1422, 1423 en 316. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Jirnsum', dat is vastgesteld op 3 oktober 2010 door de voormalige gemeente Boarnsterhim (huidige gemeente Leeuwarden). In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde 1'.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven tot milieucategorie 3.1 toegestaan. Dit met uitzondering van de gronden die zijn aangeduid met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' én 'bedrijf'. Hier zijn respectievelijk bedrijven toegestaan tot en met categorie 2 en een 'groothandel en minerale olieprodukten (excl. brandstof) (milieucategorie 3.2). In onderhavig plangebied liggen deze aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' op het westelijk deel van het plangebied. Tot slot is de aanduiding 'industrieterrein wgh' van toepassing. Ter plaatse van de aanduiding 'industrieterrein wgh' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Voor de aanduiding geldt dat geen toename mag plaatsvinden van het aantal geluidsgevoelige functies. Deze aanduiding ligt over het gehele plangebied.

Strijdigheid bouw woningen

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn alleen bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan. De aanduiding 'bedrijfswoning' is op basis van het geldende bestemmingsplan niet in plangebied opgenomen. Het bouwen van drie woningen en het bestemmen van de bedrijfswoning is binnen de bestemming niet toegestaan. Het initiatief is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.

'Waarde - archeologische verwachtingswaarde 1'

Verder geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde 1'.

Binnen deze dubbelbestemming geldt dat bij ingrepen met een oppervlakte van 500 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Partiële herziening Archeologie ontwerp 13-11-2017

De gemeente is bezig met de voorbereiding van een bestemmingsplan ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Dit parapluplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden, exclusief de gronden van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel, voor zover er sprake is van archeologische (verwachtings-)waarden. Gronden waar geen onderzoek noodzakelijk is, of gronden die na onderzoek zijn vrijgegeven, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit plangebied is niet opgenomen in dit bestemmingsplan en maakt derhalve geen deel uit van de partiële herziening Archeologie.

Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren

Tot juli 2018 was het op grond van de gemeentelijke bouwverordening mogelijk om regels te stellen ten aanzien van parkeernormen. Vanaf die datum zijn alle stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening vervallen en is het bestemmingsplan het enige instrument waarmee parkeernormen kunnen worden afgedwongen. Derhalve heeft de gemeente een partiële herziening vastgesteld.

Deze partiële herziening stelt normen voor het aantal parkeerplaatsen dat beschikbaar moet zijn bij verschillende functies. De regeling geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden, inclusief het grondgebied van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en het deel van Littenseradeel dat nu bij Leeuwarden hoort. Dit bestemmingsplan is primair gericht op het borgen van de bestaande parkeernormen zoals ze zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leeuwarden 2014. De regeling hiervoor is in het bestemmingsplan verwerkt. De regels van dit bestemmingsplan zijn in onderhavig bestemmingsplan verwerkt. Zie hiervoor artikel 14.1 Voldoende parkeergelegenheid.

Bestemmingsplan Leeuwarden - Kamerverhuur

Tot slot is het bestemmingsplan Bestemmingsplan Leeuwarden - Kamerverhuur van toepassing. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de verhuur en verkoop van kamers in de gemeente Leeuwarden te reguleren. De regels van dit bestemmingsplan zijn in onderhavig bestemmingsplan verwerkt.

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en onderbouwd. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot de uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is centraal gelegen in de kern Jirnsum en bevindt zich in het overgangsgebied tussen het dorp en bedrijventerrein It String. Het plangebied maakt deel uit van de gronden van het bedrijventerrein It String. Het water ten noorden van het plangebied maakt deel uit van watergang De Boarn.

Functioneel

Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een gemengd gebied waar woon- en dorpsvoorzieningen naast elkaar voorkomen. De bebouwing is gelegen aan het lint van de Rijksweg.

Ten zuidoosten bevindt zich het bedrijventerrein 'It String'. Hier zijn bedrijven toegestaan tot milieucategorie 3.1. Op de percelen Industriewei 15, Rijksweg 157 én Rijksweg 163 zijn tevens zwaardere bedrijven tot milieucategorie 3.2 toegestaan.

Bebouwingsbeeld

In de omgeving aan de Rijksweg is het bebouwingsbeeld zeer gevarieerd. In het centrum van het dorp staat de bebouwing zeer dicht op elkaar en op zeer korte afstand tot de weg. In figuur 2.1 is dit weergegeven. In zuidelijke richting verandert dit beeld. Hier staan de woningen, met een verspringende rooilijn, o ruimere, groene woonkavels. De woningen zijn voornamelijk uitgevoerd uit één woonlaag met kap. De kap staat zowel haaks als dwars op de weg. Voor aanzicht hiervan wordt verwezen naar figuur 2.2.

Verder ten zuiden van het plangebied bevindt zich de bebouwing van het bedrijventerrein. Hier is dan ook sprake van grootschalige bebouwing tot een hoogte van maximaal 12,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Aanzicht op de bebouwing aan de Rijksweg (centrum) (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Aanzicht op de bebouwing aan de Rijksweg (even zuidelijker) (bron: Google Streetview)

Het plangebied

Op het perceel is het bedrijf Verhoeve Groen gevestigd. Verhoeve Groen gaat na verkoop van het volledige perceel aan de ontwikkelaar naar een andere locatie verhuizen. Het betreft het perceel van de Rijksweg 155. De bedrijfsvoering hiervan is inmiddels beëindigd. Het perceel, gelegen in een bocht van de rivier De Boarn, is vrijwel geheel verhard met erfverharding en een drietal bedrijfsgebouwen. De twee noordelijk gelegen gebouwen volgen de richting van De Boarn. Het zuidelijk gelegen gebouw is meer op de Rijksweg georiënteerd en maakt deel uit van het bebouwingsbeeld van het bedrijventerrein. Een gedeelte van het pand langs de Rijksweg is ingericht als bedrijfswoning. Voor een aanzicht van het gebouw wordt verwezen naar figuur 2.3.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Aanzicht op huidige bedrijfspand van de Rijksweg 155 (bron: Google streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het doel van het plan is om een herstructurering mogelijk te maken. De herstructurering draagt bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties. Een overzicht van de beoogde situatie is weergeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 Mogelijk invulling toekomstige situatie

Het initiatief bestaat uit drie ontwikkelingen, te weten:

  • 1. De bouw van drie woningen aan watergang De Boarn. Hiervoor wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt;

De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. De woningen worden vrijstaand gebouwd op ruime, groene woonkavels. Op de kavels komen woningen met een oppervlakte van maximaal 150 m2 en een maximale inhoud van 750 m3. De woningen worden ontsloten op de Rijksweg.

  • 2. Het bestaande bedrijfspand aan de Rijksweg 155 en de gronden daarachter een nieuwe bedrijfsmatige invulling geven.

Het perceel aan de Rijksweg 155 blijft zijn bedrijfsbestemming behouden. Het pand wordt planologisch mogelijk gemaakt voor bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 en tevens dienstverlening mogelijk te maken. Dienstverlening wordt alleen mogelijk gemaakt in het bestaande gebouw. Achter op het terrein is dienstverlening niet toegestaan.

Daarnaast wordt de bedrijfswoning te gelegaliseerd. Hiermee wordt leegstand en verpaupering van het gebouw voorkomen en wordt tevens de levendigheid en bedrijvigheid in dit deel van Jirnsum te behouden.

Tot slot blijven de gronden ten noordoosten van het bedrijfspand zijn bestaande bouwmogelijkheden conform het geldende bestemmingsplan behouden. In de toekomst worden de gronden mogelijk ingericht ten behoeve van bedrijven uit milieucategorie 1 en 2. Met dit bestemmingsplan wordt het niet meer mogelijk om op het perceel een bedrijf uit de categorie 'groothandel minerale olieproducten (exclusief brandstof), milieucategorie 3.2' te beginnen. Met dit bestemmingsplan vindt daarmee een afwaardering van dit gedeelte van het bedrijventerrein plaats van de maximaal toegelaten milieucategorie. Tevens vindt een afwaarding plaats van de toegestane bouwhoogte. Waar er eerst bebouwing met een maximale hoogte van 12,5 meter was toegestaan, bedraagt deze ter plaatse van de beoogde units met dit bestemmingsplan maximaal 8 meter. Deze gebouwen worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

  • 3. Afwaardering bedrijventerrein

In het geldende bestemmingsplan is het gehele plangebied aangeduid als 'industrieterrein wgh' met mogelijkheden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen. Door de transformatie van het plangebied wordt, ten behoeve van een verbetering van het woon- en leefklimaat, deze mogelijkheid niet meer in het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt dus uit het zoneringsplichtige deel van het bedrijventerrein gehaald en komt hiermee in de geluidzone voor industrielawaai te liggen. Hier is in dit bestemmingsplan een regeling voor getroffen.

2.3 Stedenbouwkundige inpassing

Er zijn voor de woningen welstand- en stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld. Dit document is als bijlage 1 toegevoegd. De nieuwe woningen dienen aan deze uitgangspunten te voldoen. Dit betekent dat de nieuw toe te voegen woningen in de tweede lijn komen te staan vanaf de Rijksweg met een oriëntatie op het water van De Boarn. Een uitzondering hierop is de noordwestelijke kavel. Deze is primair georiënteerd op de Rijksweg en in tweede instantie gericht op De Boarn. De woning op deze kavel vult optisch het lint langs de Rijksweg.

De toekomstige woningen zullen qua maatvoering en ritmiek aansluiten bij de al aanwezige bebouwing en structuur van de directe omgeving. De typologie die in Jirnsum voorkomt, is een bouwvolume van één laag met een kap. De kappen komen voor in de vorm van zadel, schild en ring kappen. Deze typologie is ook wenselijk bij de nieuw te realiseren woningen. Zo wordt er aangesloten bij de structuur van het dorp. Het bouwplan is dan ook stedenbouwkundig inpasbaar.

Voor eventuele nieuwbouwplannen op de gronden ten noordoosten van het bestaande bedrijfspand gelden de welstandscriteria uit de 'Welstandsnota Leeuwarden 2016'. Het plangebied maakt in de welstandsnota deel uit van het welstandsgebied 'bedrijventerreinen'. Voor een toekomstig bouwplan kan met betrekking tot de welstandbeoordeling voor dit gebied volstaan worden.

2.4 Verkeer en parkeren

De locatie is goed ontsloten via de bestaande inrit. Deze mondt uit op de Rijksweg. Voor het parkeren geldt conform het gemeentelijke parkeerbeleid als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt.

Voor de grondgebonden woningen met een oppervlakte van groter dan 120 m2 geldt een parkeernorm van 2,0 plekken per woning. Dit betekent dat er 6 parkeerplaatsen nodig zijn. Bij de woningen is hier gezien de kavelgrootte voldoende ruimte beschikbaar.

Voor nieuw te vestigen bedrijven op het bestaande bedrijfsperceel gelden de parkeernormen uit het gemeentelijke parkeerbeleid. In dit bestemmingsplan wordt een regeling opgenomen waarmee gewaarborgd wordt dat nieuwe ontwikkelingen moeten voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.

Dit bestemmingsplan stelt een herontwikkeling van een bestaand stedelijk gebied voor, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro en waarbij een voormalige bedrijfsfunctie gedeeltelijk wordt vervangen door een woonfunctie. De resterende gronden blijven in gebruik als bedrijfsfunctie. Daarom hoeft alleen een beschrijving van de behoefte te worden gegeven. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3, blijkt dat er een behoefte is aan woningen.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007 “Om de kwaliteit fan de romte”

In het Streekplan (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het in stand houden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân. De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel.


Verordening Romte Fryslân

De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in het Barro of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 1)

Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern. De provincie is terughoudend met het toestaan van stedelijke functies in het landelijk gebied. Uitbreidingen aansluitend op bestaand bebouwd gebied zijn wel (onder voorwaarden) toegestaan. Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Wonen (artikel 3)

Artikel 3.1.1. van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Regionale woningbouwafspraken

Zowel de provincie als het Rijk gaan uit van een regionale afstemming van de woningbouw- programmering. De provincie bepaalt op basis van bevolkingsprognoses en in overleg met gemeenten en regio's hoeveel woningbouwruimte er is in een bepaalde periode. Afspraken hierover in de stadsregio Leeuwarden lopen tot 2020. In de Verordening Romte gaat de provincie in op regionale afstemming en heeft de provincie tevens aangegeven dat gemeenten een actueel woonplan moeten hebben.

De gemeente Leeuwarden heeft met de partners van de stadsregio Leeuwarden woningbouwafspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in de regionale woonstrategie, met behulp van een zogenoemd beleidskader. De provincie acht het aanvaardbaar dat de gemeente Leeuwarden in de periode 2016 tot 2025 een woningbouwprogramma van 3.500 tot 4.500 woningen mag realiseren. Dit in verband met de verwachte huishoudensgroei van de gemeente Leeuwarden. Dit blijkt uit een brief van 19 december 2018 van de provincie Fryslân. In paragraaf 3.3 onder het kopje Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden wordt hier nader op ingegaan.

Kleinschalige bedrijvigheid

Een belangrijk uitgangspunt in het Streekplan is dat bedrijfsontwikkelingen aansluiten bij het type kern van een stedelijk centrum, een regionaal centrum, een bedrijfsconcentratiekern of een overige kern. Hierdoor komt een ruimtelijke verdeling tot stand die bijdraagt aan sterke steden en een vitaal platteland. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de programmering van bedrijventerreinen en de vestigingsvoorwaarden voor afzonderlijke bedrijven en voorzieningen.

De vestigingsvoorwaarden voor afzonderlijke bedrijven en voorzieningen zijn per kern bepaald. Deze voorwaarden zijn zowel van toepassing op het bestaand stedelijk gebied van een kern als op een uitbreidingslocatie bij een kern.

In de overige kernen is ruimte voor lokale bedrijven. Er wordt ingezet op kleinschalige bedrijvigheid die binnen een woonwijk plaats kan vinden. Het gaat dan ook om lichtere bedrijvigheid. Ook wordt ingezet op bedrijvigheid passend bij de haven. Aangezien er met dit bestemmingsplan op het perceel kleinschalige bedrijvigheid uit milieucategorie 2 mogelijk worden gemaakt, is de bedrijvigheid niet in strijd met het provinciaal beleid.

Vaarwegenverordening Fryslân

In de Vaarwegenverordening Fryslân is onder andere het beheer geregeld van de provinciale vaarwegen en staan de regels voor de veiligheid op het water. Voor het bouwen van twee van de drie woningen aan De Boarn te Jirnsum is een ontheffing van de verbodsbepalingen zoals die gesteld zijn in de Vaarwegenverordening Fryslân 2014 benodigd. De 3de woning valt buiten de beheerzone (10 meter breed) waarop de VVF 2014 van toepassing is. Tevens is voor de trailerhelling met een afmeervoorziening binnen de beheersgrens van 10 meter een ontheffing nodig.

De benodigde ontheffing is inmiddels verleend. Zie hiervoor bijlage 2. Indien er overige bouwwerken binnen deze zone gerealiseerd worden zal hiervoor ook een ontheffing nodig zijn. Dit kan pas op het moment dat hiervoor concrete uitgewerkte plannen voor beschikbaar zijn.

Geconcludeerd kan worden dat het provinciaal beleid de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

3.3 Gemeentelijk beleid

Welstandsnota Leeuwarden 2016

Een welstandsnota wordt gebruikt voor het toetsen van nieuwe (ver)bouwplannen aan redelijke eisen van welstand. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief met het gemeentelijke welstandsbeleid geregeld. Dit is vastgelegd in de op 30-11-2015 door de raad vastgestelde 'Welstandsnota Leeuwarden 2016'.

Het plangebied maakt in de welstandsnota deel uit van het welstandsgebied 'bedrijventerreinen'. Voor eventuele nieuwbouwplannen op de te behouden bedrijfsgronden kan met betrekking tot de welstandbeoordeling voor dit gebied volstaan worden. De geldende welstandsnota biedt onvoldoende toetsingskader om toekomstige aanvragen om omgevingsvergunning voor de woningen te beoordelen. Hierom zijn voor de woningen aparte welstandsrichtlijnen opgesteld en worden afzonderlijk vastgesteld. Deze zijn als bijlage 1 opgenomen.

Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden

Het gemeentelijk woonbeleid is in 2015 geactualiseerd en is vervat in het document Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden. De gemeente ziet de komende decennia een bevolkingsgroei voor de gemeente. Deze groei is voornamelijk te verwachten in het stedelijk gebied. Gekozen wordt voor een flexibel sturingsinstrument dat ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Dit biedt marktpartijen ruimte om nieuwe initiatieven te ontwikkelen.

De gemeente wil de komende 5 jaar in het stedelijk gebied circa 2.750 woningen bouwen. Voor dorpen is een behoefte aan 250 woningen. De woningbouw wordt voor circa 70% geconcentreerd in een gebied dat op de kaart van de bijlage die bij het document 'Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden' is weergegeven. Het plangebied is niet op de kaart aangewezen. In gebieden buiten deze kaart om wordt alleen meegewerkt als dit de leefbaarheid in het gebied vergroot, er sprake is van herstructureringsopgave of gewenste herbestemming overige bebouwing. Tevens wordt niet meegewerkt aan woningen kleiner dan 65 m2. In de dorpen wil de gemeente consolideren en de kwaliteit behouden. Uitbreidingslocaties zijn hier dan ook niet gewenst.

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 3 grondgebonden koopwoningen op een herstructureringslocatie. De woningen worden aangeboden in het luxe segment passend bij de schaal van het dorp. Daarnaast wordt ingezet op woningen die een aanvulling zijn op de bestaande voorraad (anders dan wat er overwegend staat). De voorgestelde ontwikkeling past binnen het afwegingskader.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening.


Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

Voor wegverkeersgeluid is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd omdat de te realiseren woningen inclusief de bedrijfswoning in de geluidzone liggen van de Rijksweg/Terprane. Het onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd.

Voor de nieuw te realiseren woningen geldt dat deze komen te liggen binnen de geluidzone van de Rijksweg/Terprane. De berekende geluidbelasting vanwege de Rijksweg/Terprane is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Voor de nieuwe woningen zijn derhalve geen hogere waarden nodig in het kader van wegverkeerslawaai.

Voor de woning in het bestaande kantoorpand van Verhoeve Groep geldt dat de berekende geluidbelasting vanwege de Rijksweg/Terprane niet meer bedraagt dan Lden = 57 dB. De voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale grenswaarde van Lden = 63 dB niet. Legalisatie is mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder wat betreft wegverkeerslawaai. Voor de woning dient een hogere waarde te worden vastgesteld.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidzone mag de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde.

In de huidige situatie maakt het gehele plangebied deel uit van het gezoneerde industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder. Om deze reden is rondom het plangebied een geluidzone opgenomen. Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, worden de bedrijfsmatige mogelijkheden in het plangebied afgewaardeerd. Dit heeft de consequentie dat het plangebied niet meer als gezoneerd industrieterrein wordt aangemerkt en dat de mogelijkheid voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen komt te vervallen. In plaats daarvan wordt een geluidzone voor industrielawaai aan het plangebied toegekend. Voor de nieuwe woningen, alsmede voor de toekomstige bedrijfswoning, is een akoestisch onderzoek door FUMO uitgevoerd (zie bijlage 4) om de geluidbelasting uit te rekenen en zo nodig hogere waarden vast te stellen.

Voor de berekening van de resultaten voor de woningen is het geactualiseerde zonebeheersmodel van het industrieterrein “It String“ te Jirnsum” gehanteerd. Hierbij is uitgegaan van een maximaal opgevulde zone. De hiermee berekende geluidbelasting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op 3 rekenpunten (zie tabel 1). De berekende geluidbelastingen moeten als hogere waarde vast worden gesteld. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt, 55 dB(A) etmaalwaarde. Op basis van de minimale geluidwering van 20 dB(A) conform het Bouwbesluit kan het binnenniveau voldoen aan een maximum van 35 dB(A). De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) met betrekking tot industrielawaai wordt op vijf rekenpunten overschreden. De gemeente gaat voor deze woningen, net als geldend voor de omliggende woningen een hogere waarde van 55 dB(A) vaststellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0007.png"

Conclusie

Voor alle nieuwe woningen binnen het plangebied en de inpandige bedrijfswoning aan de Rijksweg 155 wordt een hogere waarde vastgelegd van 55 dB(A).

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 14 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.

Naar aanleiding van de quickscan Wet natuurbescherming is geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van het voorkomen van een of meerdere strikt beschermde soort(en) beschermd onder de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of Nationaal beschermde soorten. Het betreft de huismus, de vleermuis, en de grote modderkruiper.

Voor de vleermuis geldt dat deze boven het waterlichaam (De Boarne) voorkomen. Vanwege de bescherming die vliegroutes en foerageergebieden genieten, wordt geadviseerd om negatieve effecten op de mogelijke vliegroute en/of foerageergebied boven de Boarne te voorkomen. Het is hierbij vooral belangrijk om tussen zonsondergang en zonsopkomst uitstraling van fel licht over het wateroppervlak te voorkomen. Bij de uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden. Nader onderzoek naar vleermuizen wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Voor de grote modderkruiper geldt dat deze zich mogelijk in de aanwezige sloot in het plangebied bevindt. Omdat de sloot ongemoeid blijft, is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Tot slot is voor de huismus wel een nader onderzoek nodig. Dit onderzoek heeft inmiddels plaats gevonden (zie bijlage 15). Op grond van het uitgevoerde nader onderzoek wordt geconstateerd dat binnen de invloedssfeer van de geplande sloopwerkzaamheden een jaarrond beschermd nest van huismus aanwezig is. Ook zijn er mogelijk nesten van vogelsoorten aanwezig waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Het voorkomen van een essentieel foerageergebied van huismussen binnen het plangebied kan worden uitgesloten.

Voor de voorgenomen sloop van de westelijke loods is een ontheffing (huismus) verleend door de provincie Fryslân. De ontheffing is als bijlage 16 toegevoegd. Op basis van de genoemde voorwaarden uit de ontheffing wordt de gunstige staat van instandhouding van de huismus niet aangetast.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 13 toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

4.4 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts 4 wooneenheden en bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2 mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Voor de ontwikkeling is in 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Antares. De onderzoekslocatie van dit onderzoek komt overeen met het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Het onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd. Het doel van het verkennend bodemonderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse.

Uit het uitgevoerd verkennend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat er in de grond en het grondwater voornamelijk maximaal een licht verhoogde gehalten/concentraties zijn aangetoond. De licht verhoogd gemeten gehalten/concentraties zijn dusdanig gering verhoogd dat risico's voor de volksgezondheid en het milieu als verwaarloosbaar mogen worden beschouwd. Aanvullend onderzoek hiervoor wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.


Naast de licht verhoogde gehalten in de grond zijn een aantal spots matig tot sterke verontreiniging aangetoond welke nader onderzocht dienen te worden om de ernst, omvang en eventuele spoedeisendheid te bepalen. Werkzaamheden in de verontreinigde grond zijn niet toegestaan zonder toestemming van het bevoegd gezag. De locatie ligt in de bodemfunctieklasse Industrie. Gezien de voorgenomen herontwikkeling naar Wonen dient de terugsaneerwaarde Wonen gehanteerd te worden waardoor rekening gehouden dient te worden met sanering van de bovengrond van het gehele terrein.

Locatie woningbouw

Omdat er wel sprake is van een beperkte mate van bodemverontreiniging, moet de bodem worden gesaneerd. Hiervoor wordt een plan van aanpak opgesteld. Na de uitvoering van het plan van aanpak is de kwaliteit van de bodem geschikt voor woningbouw. Er wordt hierbij voor een functiegerichte sanering gekozen op het gehele terrein. De sterk verontreinigde toplaag wordt ontgraven en afgevoerd naar een erkende verwerker.

Op basis van de huidige rapporten (boorstaten en analyses) is een vrij exacte inschatting te maken van de omvang. Het overige (licht verontreinigde) terreindeel krijgt ook een leeflaag constructie waarbij er in de eerste meter tot klasse wonen gesaneerd. Deze terugsaneerwaarde tot klasse wonen (in de eerste meter) geldt (m.u.v. funderingslaag onder het asfalt wat achterblijft) voor het gehele bouwperceel.

Toestemming van de gemeente voor deze werkwijze zal via BUS melding worden aangevraagd. Aangezien dit een gestandaardiseerde werkwijze is, wordt hierbij geen enkel bezwaar van het bevoegd gezag verwacht.

Voor de uitvoering van een bodemsanering met de beoogde omvang zijn voldoende financiële middelen beschikbaar.

Asbest

Ten aanzien van asbest is uit het onderzoek naar voren gekomen dat er sprake is van asbestverdachte bodemlagen. Hiervoor is een nader onderzoek conform NEN5707 uitgevoerd om te bepalen of er daadwerkelijk geen sprake is van bodemverontreiniging met asbest. Dit onderzoek is uitgevoerd door Antea (d.d. 03-07-2020). Dit onderzoek is als bijlage 7 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Het onderzoek naar asbest in de grond volgens de NEN5707 heeft uitgewezen dat de grond in de mengmonsters vrij is van asbest. Uit het onderzoek naar asbest in de puinlaag conform de NEN5897 blijkt dat er een licht verhoogd gehalte aan asbest is gemeten. Er is derhalve geen sprake van een overschrijding van de grenswaarde voor aanvullend onderzoek (50 mg/kgds) of de interventiewaarde (100 mg/kgds).

Opslagunits (deel achter bedrijfspand) (noord oostkant plangebied)

Aan de zuidkant van het plangebied worden opslagunits gerealiseerd. Ter hoogte van de opslagunits zijn matige verontreinigingen gevonden met PAK en/of minerale olie (boringen 17, 18 en 45). Voor dit terreindeel is nader onderzocht of hier sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Voor dit gedeelte van het plangebied (oostkant) is een nader bodemonderzoek uitgevoerd door Antea (d.d. 03-07-2020). Dit onderzoek is als bijlage 7 aan het bestemmingsplan toegevoegd. De resultaten ter plaatse van deze boringen geven vanuit de Wet bodembescherming verder geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarden. Deze resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het gebruik van dit gedeelte van het plangebied.

Ter hoogte van boring 6 is op basis van het bodemonderzoek aangetoond dat er sprake is van een sterke verontreinigingsspot, welke volledig is afgeperkt. Het oppervlakte van de sterke olieverontreiniging bedraagt circa 60 m2. Aangezien de verontreinigde laag gemiddeld 0,5 meter dik is, is het volume van de verontreiniging geschat op 30 m3. Er is ter plaatse sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Derhalve worden deze gronden gesaneerd. Geadviseerd wordt voorafgaand aan de ontwikkeling van de locatie deze verontreiniging middels een BUS procedure of met een saneringsplan te melden aan het bevoegd gezag en te saneren. Bij de uitwerking van de plannen wordt hier uitvoering aangegeven. Na sanering zijn de gronden geschikt voor de woonfunctie in de bedrijfswoning.

Eindsituatie bodemonderzoek, Grondwaterverontreiniging

In het plangebied heeft in 2021 een eindsituatie bodemonderzoek plaats gevonden van het grondwater na het uitvoeren van een grondwatersanering ter plaatse van de voormalige tanklocatie. Daarnaast is tevens een interventiewaarde-overschrijding met bovengenoemde brandstofcomponenten gemeten op de locatie tijdens een verkennend bodemonderzoek (kenmerk: 2018011 ‘Verkennend bodemonderzoek Rijksweg 141 te Jirnsum’, 11-4-2018). Doel van het onderzoek is om de omvang en ernst vast te stellen van deze verhoogde gehalten aan brandstofcomponenten.

Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd. In het onderhavig onderzoek zijn plaatselijk (en tevens perceel overschrijdend) waarnemingen gedaan welke duiden op verhoogde gehalten aan brandstofcomponenten. Analytisch zijn in de ondergrond (onder grondwaterniveau) lokaal verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten en minerale olie aangetoond. Op het bronperceel (nummer 155) is de grondwaterverontreiniging in verticale zin begrensd tot onder de interventiewaarde (circa 6,0 m -mv.). In horizontale richting zijn op het bronperceel in het grondwater slechts licht verhoogde waarden gemeten. Op het buurperceel zijn op basis van de gevonden zintuiglijke waarnemingen en gevonden grondconcentraties in de verzadigde zone eveneens sterk verhoogde gehalten aan brandstofcomponenten aanwezig. De aanwezige restverontreiniging in het grondwater is in omvang bepaald.


Resumerend kan worden gesteld dat ten aanzien van de nog aanwezige verontreiniging sterk verhoogde concentraties zijn gemeten waarvoor een saneringsnoodzaak bestaat. De geschatte omvang van het sterk verontreinigde gebied bedraagt circa 1.125 m3.


Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de sterke verontreinigingen in het grondwater over het terrein van Rijksweg 155 alsook Rijksweg 151 aanwezig zijn. Rondom deze locatie worden op de locaties licht tot sterk verhoogde concentraties en gehalten gemeten. De verontreiniging is hiermee begrensd en vastgelegd en geadviseerd wordt om de grondwatersanering te beschouwen als afgerond. Gezien echter de bepaalde omvang wordt geadviseerd om onderhavige rapportage voor te leggen aan het bevoegd gezag. Hierbij lijkt het uitvoeren van sanerende maatregelen voor de hand te liggen. Hierbij moeten de technische mogelijkheden goed worden overwogen daar (traditionele) grondwateronttrekking in het verleden niet heeft geleid tot een gesaneerde locatie. Voor de sanerende maatregelen in het grondwater kan in dit geval derhalve een nieuw saneringsplan worden opgesteld.

Bedrijfspand (met bedrijfswoning)

In 2018 is rondom het pand bodemonderzoek uitgevoerd. Er zijn geen nieuwe gegevens bekend over de bodem onder het pand. Wel is bekend dat er een restverontreiniging zit. Na de sanering is onder het pand namelijk verontreinigde grond achtergebleven. En ook het grondwater is nog verontreinigd; dat is met het onderzoek in 2018 bevestigd. Het plan is om het bedrijfspand als zodanig te blijven gebruiken. Er is geen reden om aan te nemen dat dit met risico's gepaard gaat. Onderdeel van het pand is echter ook een bedrijfswoning; dat is een gevoeliger gebruik. Voordat deze bedrijfswoning gerealiseerd kan worden, moet bepaald worden of de restverontreinigingen tot risico's leiden. Hiervoor heeft een nader luchtonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd. Het luchtonderzoek is uitgevoerd ten behoeve van het afsluiten van de uitgevoerde sanering. Het doel van het luchtonderzoek is het vaststellen van mogelijke humane gezondheidsrisico's als gevolg van het uitdampen van de eventuele restverontreinigingen naar de binnenlucht. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat er geen vluchtige organische oplosmiddelen (VOS) waaronder BETXN en minerale oliën (C6-C16) zijn aangetoond boven de TCL-waarden, voor zover beschikbaar. Uit het onderzoek volgt dat er voor de onderzochte componenten in de gemeten periode, geen sprake is van humane gezondheidsrisico's als gevolg van het uitdampen van de grond-/grondwaterverontreinigingen naar de binnenlucht.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving, bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Tevens is door de Brandweer een advies afgegeven. Dit advies is als bijlage 10 bij de toelichting toegevoegd en waar relevant in onderstaande paragraaf verwerkt.

Risicorelevante inrichtingen

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn risicobronnen gelegen waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied.

Transportzones spoor, weg en water

Voor dit bestemmingsplan is alleen transport van gevaarlijke stoffen over water (Prinses Margrietkanaal) van belang, omdat in de directe nabijheid van het plangebied geen aangewezen wegen liggen. Over de De Boarn, die langs het plangebied loopt, vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. De ontwikkeling ligt op 1.200 meter van de transportroute. Rond het Prinses Margrietkanaal zijn geen EV-knelpunten wat betreft het persoongebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).

Het Prinses Margrietkanaal is een zogenaamde 'zwarte vaarweg'. Op zwarte vaarwegen wordt alleen gebruik gemaakt van binnenvaartschepen en niet van zeeschepen. Voor deze vaarwegen zijn risicolijnen vastgesteld, waarbij het PR vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over die vaarweg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Binnen deze risicolijn is bebouwing in beginsel niet toegestaan. Voor vaarwegen die door de binnenvaart worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelden geen afstanden. Het Prinses Margrietkanaal betreft een vaarweg waar het plaatsgebonden risico op het midden van de vaarweg nu en in de toekomst naar verwachting lager is respectievelijk zal zijn dan 10-6 per jaar.

Voor de GR berekening dient te worden gerekend met vervoersintensiteiten zoals vermeld in bijlage III tabel Basisnet water van de regeling het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Over de vaarweg worden conform bijlage III van de Regeling Basisnet vloeibare brandstoffen (LF1, LF2) en toxische gassen (GT3) vervoerd. Het vervoer van de brandbare vloeistoffen is maatgevend voor de risico's. De ontwikkeling ligt op 1.200 meter van de transportroute. Rond het Prinses Margrietkanaal zijn geen EV-knelpunten wat betreft het PR en GR.

Buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied, op een afstand van meer dan 900 meter, lopen ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen van de Gasunie. Het plangebied valt buiten het invloedsgebied van de leidingen.

Advies Brandweer Fryslân

Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een repressief advies te geven in het kader van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden. Op 26 juni 2019 is een advies van de brandweer ontvangen.

Bestrijdbaarheid

Wanneer een grote brand ontstaat moet de brandweer gebruik maken van de primaire-, secundaire of tertiaire bluswatervoorziening. De primaire bluswatervoorziening in de vorm van een brandkraan is aanwezig in de nabijheid van het plangebied. De secundaire- en tertiaire bluswatervoorziening in de vorm van open water is aanwezig uit 'De Boarn' mits deze bereikbaar is voor de brandweer. Om dergelijk bluswater te onttrekken dient een opstelplaats geschikt voor de brandweer te zijn. Er wordt een extra opstelplaats gerealiseerd ten behoeve van de woningen. Deze opstelplaats komt op de toegangsweg naar de woningen. Door middel van een bordje en aanduiding op de weg zal aangegeven worden dat hier sprake is van een opstelplaats, dit om te voorkomen dat hier auto's worden geparkeerd.

Bereikbaarheid

Het plangebied is bereikbaar via meerdere toegangswegen. Voor de woningen is sprake van een doodlopende weg zonder keermogelijkheid. Geadviseerd wordt om eisen te stellen aan deze weg ten aanzien minimale breedte, bochtstraal en bestand tegen bepaald tonnage aan belasting. De toegangsweg zal voldoen aan de gestelde eisen.

Opkomsttijd

De opkomsttijd voor het plangebied is ca. 12 minuten. Het plangebied ligt in een risicogebied waarvoor een opkomsttijd van 12 minuten geldt. In het kader van opkomsttijden ziet de brandweer geen knelpunten.

Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Water

In deze waterparagraaf wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Op 1 maart 2019 is voor het plan de digitale watertoets doorlopen. Op dit plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing.

Regionale waterkering

Een deel van plangebied ligt binnen de beschermingszone van de regionale waterkering. De regionale waterkering beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. De regionale kering heeft met een bepaalde hoogte een kerende werking. De kerende werking moet men ten allen tijde handhaven. Langs de regionale kering ligt een beschermingszone van 5 meter. Het is niet toegestaan om werken uit te voeren aan de kade of in de beschermingszone. Binnen de beschermingszone van 5 meter van deze regionale kering vinden geen ingrepen plaats. Een uitsnede van de leggerkaart is weergeven in figuur 4.1. Hierop is de kering grijs gearceerd.

Hoofdwateren

Het water ten noorden van het plangebied betreft water dat in beheer is/en wordt onderhouden bij het waterschap. Bij ingrepen binnen deze zone is een watervergunning vereist. De initiatiefnemer zal hier dan ter zijner tijd een vergunning voor aanvragen en in overleg gaan met het Wetterskip.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede leggerkaart

Vrij voor de boezem

Omdat het gebied vrij voor de boezem ligt wordt het niet door een waterkering beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er moet daarom rekening gehouden worden met het maatgevende boezempeil. Dit peil, behorend bij een situatie met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar, mag tot 1 meter voor de gevel voorkomen. Bij de verdere ontwikkeling van de bouwplannen wordt bij het bepalen van de aanleghoogte rekening gehouden met de droogleggingsnorm. Indien noodzakelijk wordt het Wetterskip gevraagd voor aanvullend advies.

Toename verharding

Met het project is geen sprake van een toename aan verharding. De ontwikkeling vindt plaats op volledig verharde gronden waar tot voor kort bebouwing stond. Watercompensatie is dan ook niet nodig. In de nieuwe situatie wordt de afvoer van het hemelwater rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak worden geloosd op het oppervlaktewater.

4.8 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysiek leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Archeologisch onderzoek is volgens de provinciale advieskaart FAMKE nodig vanaf 500 m2 aan bodemingrepen. In het geldende bestemmingsplan is hier een regeling voor opgenomen die hierop is afgestemd. In het door de gemeente Leeuwarden gehanteerde archeologiebeleid geldt deze verwachting alleen voor het middendeel van het gebied. Omdat de beoogde ontwikkeling groter is dan 500 m2 is een archeologisch onderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 11 toegevoegd.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat de kans op intacte archeologische resten erg klein is. In overeenstemming met het ontwerpplan voor de herziening van de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied, zoals te zien op de archeologische beleidskaart van de gemeente Leeuwarden, wordt geadviseerd om geen verder archeologisch vervolgonderzoek te doen en het plangebied vrij te geven.

Indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gemaakt conform de Erfgoedwet.

4.9 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. De nieuwe inrichting voegt zich in de bestaande structuren en kenmerken van het dorp. Daarnaast vinden geen ingrepen aan de rivier de Boarne plaats. Het verloop van De Boarne blijft ongewijzigd. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het project.

4.10 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden, zoals is opgenomen in onderstaande tabel.

Milieucategorie   Richtafstand tot 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'   Richtafstand tot 'gemengd gebied'  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1.000   700  
6   1.500   1.000  

Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden, moet nader onderbouwd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven gerespecteerd wordt). In de VNG-brochure staat dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen ook andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Vanwege de ligging binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein (zie paragraaf 4.2), de ligging aan de rand van het dorp waar planologische mogelijkheden ten behoeve van bedrijvigheid gelden én de ligging langs een belangrijke ontsluitingsroute van de kern Jirnsum kan het plangebied worden gezien als gemengd gebied. De planologische mogelijkheden ten aanzien van bedrijvigheid gelden voor álle woningen aan het lint van de Rijksweg ten noordwesten van het plangebied. Hier zijn kantoren en bedrijven in de dienstverlening toegestaan, maar ook bedrijven uit onder andere milieucategorieën 1 en 2. Wat betreft de richtafstanden kan daarom aangesloten worden bij de afstanden die gelden voor 'gemengd gebied' conform bovenstaand tabel. Uit onderstaande uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan Jirnsum blijkt hoe de locatie te midden van deze andere (potentiële) bedrijfsfuncties is gesitueerd en hoe de woningen hiertussen liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.13003BP00-VG01_0009.png"

Figuur 4.2 Fragment plankaart bestemmingsplan Jirnsum

Voor de meeste bedrijven in de VNG-uitgave is geluid het maatgevende milieuaspect. Voor het bedrijf Concorp (Suikerwerkenfabriek) is het aspect geur maatgevend.

Overigens worden de woningen niet in een 'leeg gebied' ontwikkeld: de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein dienen in hun bedrijfsvoering al rekening te houden met de al bestaande woningen in de omgeving. Langs de Rijksweg staan al woningen die dichter op het bedrijf gepositioneerd staan dan de beoogde woningen.

Afgewaardeerd deel industrieterrein

Het plangebied maakt nu nog deel uit van het gezoneerde industrieterrein "It String" en wordt t.b.v. de ontwikkeling gedezoneerd. Het perceel/pand aan de Rijksweg 155 blijft zijn bedrijfsbestemming behouden en wordt planologisch mogelijk gemaakt voor bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 en dienstverlening. Dienstverlening wordt alleen mogelijk gemaakt in het bestaande gebouw. Achter op het terrein is dienstverlening niet toegestaan.

De richtafstand voor bedrijven in milieucategorie 2 bedraagt 10 meter in gemengd gebied; de nieuwe te realiseren woningen binnen het plangebied voldoen aan deze richtafstand.

Concorp (Suikerwerkenfabriek: zonder suiker branden, p.o.>200 m2) - milieucategorie 3.2

Ten oosten van het plangebied is het gezoneerde industrieterrein It String gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een suikerwerkenfabriek Cocorp, uit milieucategorie 3.2. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter voor geur en van 30 meter voor geluid in gemengd gebied. De nieuwe te realiseren woningen aan de Boarne komen op een afstand van ten minste 70 meter ten opzichte van het bedrijf te liggen. Aan de richtafstanden voor geluid en geur wordt dan ook voldaan.

Binnen het pand Rijksweg 155 is een inpandige bedrijfswoning aanwezig. In het bestemmingsplan wordt daarvoor een aanduiding bedrijfswoning opgenomen, waarmee de bedrijfswoning bestemmingsplantechnisch wordt gelegaliseerd. Door de voormalige gemeente Boarnsterhim is in het verleden wel een vergunning verleend voor deze bedrijfswoning, waarmee het gebruik als bedrijfswoning formeel wel is toegestaan.

De afstand van deze woning tot de perceelsgrens van Concorp bedraagt ca. 40 meter. Ten opzichte van Concorp wordt daarmee voldaan voor de richtafstand voor geluid, maar niet voor geur. Ondanks dat er sprake is van formeel toegestaan gebruik (vergunning Boarnsterhim) is nagegaan of er enerzijds een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mag worden verwacht en anderzijds of Concorp niet zal worden belemmerd in de bedrijfsvoering voor het aspect geur.

Geurgevoelige objecten zijn woningen, maar ook gebouwen waar langdurig mensen kunnen verblijven. Dit geldt ook voor woningen op een gezoneerd industrieterrein, kantoren etc. Rondom de inrichting van Concorp bevinden zich nu al (voormalige) kantoorgebouwen (Verhoeve), woningen op het industrieterrein (bijvoorbeeld ook de bedrijfswoning direct naast Concorp aan de Rijksweg 157, maar ook de bedrijfswoning van een hoveniersbedrijf). Er is momenteel geen sprake van geurklachten vanwege Concorp, ook niet bij de inpandige bedrijfswoning aan de Rijksweg 155. Om die reden mag worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat t.a.v. het aspect geur in de omgeving van Concorp.

Verder maakt het bestemmingsplan geen geurgevoelige objecten mogelijk die dichter bij worden gesitueerd dan de al aanwezige geurgevoelige objecten (met name Rijksweg 157). Van extra belemmeringen van Concorp door deze ontwikkeling, is dan ook geen sprake. Verder geldt dat Concorp onder de werking van het Activiteitenbesluit valt, in het bijzonder artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit (vangnetvoorschrift), omdat er geen sprake is van een IPPC-installatie/Bbt-conclusies en geur niet is geregeld in hoofdstuk 3, 4 of 5 van het Activiteitenbesluit, zodat artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Hierin staan geen normen of grenswaarden opgenomen, anders dan een "aanvaardbaar niveau".

Toekomst bedrijf Rijksweg 155

Het bestaande bedrijfspand aan de Rijksweg 155 wordt planologisch mogelijk gemaakt voor bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 en tevens voor dienstverlenende bedrijven. Dit betekent voor de bestaande woningen in de omgeving dat het woon- en leefklimaat verbetert. Het gebouw wordt namelijk omgezet van een bedrijf uit milieucategorie 3.2 naar een bedrijf tot hoogstens categorie 2. De nieuwe woningen komen op een afstand van meer dan 10 meter tot de grens van de inrichting van het perceel. Aan de richtafstanden voor bedrijven uit categorie 2 wordt dan ook voldaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. De bedrijven worden ook niet in hun bedrijfsactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden beperkt omdat bestaande woningen en/of geurgevoelige objecten al op kortere afstand zijn gelegen.

Voor wat betreft het aspect geluid geldt dat de nieuwe woningen aan de Boarne en de (formeel vergunde) inpandige bedrijfswoning voldoen aan de richtafstanden voor geluid. Daarnaast geldt dat het aspect geluid van Concorp wordt geregeld middels de Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit. De huidige maatwerkvoorschriften blijven van toepassing.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het gebied.

4.12 MER (Milieu effect rapportage) verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 3 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van drie vrijstaande woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Met dit bestemmingsplan is sprake van een ruimtebeslag dat beperkter is dan de huidige planologische mogelijkheden. Verder vinden geen wijzigingen aan de wijze van ontsluiting plaats en wordt de parkeerbehoefte, net als in de huidige situatie, binnen het plangebied opgelost. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een hogere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie mogelijk is. Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen of een MER nodig, dan wel niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan Jirnsum van de voormalige gemeente Boarnsterhim.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving juridische regeling

Bestemming Tuin

De bestemming Tuin is dienstbaar aan de bestemming van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Bij de bestemmingsregeling voor de tuinen is uitgegaan van het principe dat die gebieden uit ruimtelijke overwegingen onbebouwd moeten blijven en ook als zodanig in gebruik zijn.

Bestemming Bedrijventerrein

De te behouden bedrijfsbebouwing van de Rijksweg 155 en de gronden ten noorden hiervan behouden de bestemming Bedrijventerrein. De regeling is afgestemd op het geldende bestemmingsplan. Binnen de bestemming is een bedrijf uit de categorieën 1 en 2 en dienstverlenende bedrijven toegestaan. Binnen de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden met een maximale bouwhoogte van 8 meter.

Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' zijn gebouwen toegestaan die mogen worden gebruikt voor bedrijfsmatige of opslag. Daarnaast is het alleen toegestaan om in het voorste gedeelte van het plangebied bedrijven ten behoeve van dienstverlening te vestigen. Dit is middels de aanduiding 'dienstverlening' geregeld.

Bestemming Groen

Het groen ten noorden en zuiden van de nieuwe ontsluitingsweg krijgen de bestemming Groen. Hier is geen bebouwing toegestaan. In de bestemming Groen is daarnaast de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opgaand groen' opgenomen. Hier moeten de gronden voorzien zijn van opgaande groenvoorzieningen. Op deze manier wordt het woongebied van het bedrijventerrein ruimtelijk van elkaar gescheiden.

Bestemming Verkeer

De ontsluitingsweg van de woningen krijgen de bestemming Verkeer.

Bestemming Water

Het bestaande water ten noorden van het plangebied, welke een aansluiting heeft op het hoofdwater, krijgt de bestemming Water.

Bestemming Wonen

De toekomstige woningen krijgen de bestemming Wonen. De woningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. De woning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd en de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen. De inhoud van een hoofdgebouw zal ten hoogste 750 m³ bedragen. De goothoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) aangegeven goothoogte. In dit geval is dat maximaal 4 meter.

Gebiedsaanduiding geluidzone - industrie

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn naast de voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede aangeduid voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten vanwege het geluidgezoneerde industrieterrein.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 20 februari tot en met woensdag 1 april 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op 27 februari 2020 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden.

De volgende overlegpartijen zijn per mail in kennis gesteld van het ter visie gaan van het voorontwerp bestemmingsplan: Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân, Brandweer Fryslân en dorpsbelang Jirnsum. Er is hen verzocht om een overlegreactie.

Gedurende deze periode zijn drie overlegreacties ontvangen van Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân en Brandweer Fryslân. Daarnaast zijn vier inspraakreacties ontvangen van Liander, Concorp en twee omwonenden. De inhoud van de overleg- en inspraakreacties zijn samengevat en per punt is vervolgens aangegeven wat met deze reactie is gedaan. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 17. Op basis van de overlegreacties en de inspraakreacties is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. De (geanonimiseerde) reacties zijn tevens als bijlage toegevoegd

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 20 augustus tot en met 30 september ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijzen ontvangen. Deze is als bijlage 19 toegevoegd. Op basis van deze zienswijze is paragraaf 4.10 van de toelichting gewijzigd. De zienswijzennota is als bijlage 19 toegevoegd. De reactie op deze zienswijze zijn te vinden in bijlage 20 Reactie- en antwoordnota zienswijzen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.3 Grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De ontwikkelaar kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar, waarbij tevens in de begroting rekening is gehouden met het saneren van de gronden. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomst.

De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' grondexploitatieregeling aangemerkt. Voor dit plan wordt geen anterieure overeenkomst afgesloten. In dit geval zijn de ambtelijke kosten contractueel afgedekt en verder worden er leges gerekend. Tot slot wordt met de gemeente een planschadeovereenkomst afgesloten. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd.