direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verzamelplan gemeente Slochteren 2017-1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00043-41vg

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen verzamelbestemmingsplan

1.1.1 Algemeen

In juli 2013 is de actualisatie van de bestemmingsplannen voor het grondgebied van Slochteren afgerond. Op een aantal percelen na en het gebied van Masterplan Meerstad buiten beschouwing gelaten, hebben alle percelen in de gemeente Slochteren een actuele bestemming gekregen.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een tweetal particulieren initiatieven die niet passen binnen het geldende bestemmingsplan meegenomen. Daarnaast wordt een aantal (kleine) ambtshalve wijzigingen/correcties doorgevoerd.

Het betreft hierbij de volgende zaken:

1.1.2 Verzoeken van particulieren
  • Siddeburen, Eideweg 43a

Wijzigen bestemming 'Agrarisch- Opslag' naar 'Bedrijf', voor de vestiging van een aannemersbedrijf.

  • Siddeburen, Oostwoldjerweg 5

Toevoegen 3 extra wooneenheden in bestaande boerderij om meervoudige bewoning mogelijk te maken.

1.1.3 Ambtshalve aanpassingen

Voor een aantal percelen is er eerder een omgevingsvergunning afgegeven om de bebouwing te gebruiken voor wonen of extra wooneenheden. Deze vergunde situaties worden als 'ambtshalve wijziging' meegenomen in dit bestemmingsplan.

  • Harkstede, Hoofdweg 6a

Wijzigen bestemming 'Detailhandel' naar 'Wonen' met aanduiding 'kwekerij'.

  • Lageland, Slochterdiep 5a

Wijzigen bestemming 'Maatschappelijk- Onderwijs' naar 'Wonen - 1A'.

  • Schildwolde, Schildwolderdijk 47

Toevoegen aanduiding 'vrijstaand' en aanpassen bouwvlak.

  • Slochteren, Hoofdweg 14

Wijzigen bestemming 'Dienstverlening' naar 'Wonen - 1A'.

  • Woudbloem, Woudbloemlaan 30 en 32

Toevoegen extra wooneenheid in voormalig schoolgebouw.

1.2 Plangebied Bestemmingsplan Verzamelplan Gemeente Slochteren 2017-1

1.2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit diverse losse percelen in de gemeente Slochteren. De verschillende percelen worden ieder apart weergegeven op de verbeelding.

Hieronder volgt een opsomming van de betreffende percelen. Hierbij wordt tevens aangegeven onder welk moederplan zij vallen.

Bestemmingsplan Buitengebied 2012, vastgesteld d.d. 4 april 2013:

  • Siddeburen, Oostwoldjerweg 5
  • Siddeburen, Eideweg 43

Bestemmingsplan Harkstede-Scharmer, vastgesteld d.d. 31 maart 2011:

  • Harkstede, Hoofdweg 6a

Bestemmingsplan Kleine Kernen, vastgesteld d.d. 22 april 2010:

  • Lageland, Slochterdiep 5a
  • Woudbloem, Woudbloemlaan 30 en 32

Bestemmingsplan Slochteren-Schildwolde, vastgesteld d.d. 5 april 2012:

  • Schildwolde, Schildwolderdijk 47
  • Slochteren, Hoofdweg 14

1.3 Leeswijzer

In vervolg op dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal na een algemene historische beschrijving ingegaan worden op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van de onder 1.2.1 genoemde percelen.

Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het beleidskader dat als bovenliggend toetsingskader valt aan te merken. De (milieu)onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven op welke manier de opgestelde beleidsregels zijn verwerkt in het plan. In dit zelfde hoofdstuk wordt ook ingegaan op de doorvertaling van ruimtelijke thema's uit het provinciaal beleid (POP en omgevingsverordening). Hoofdstuk 7 beschrijft de financiële consequenties van het plan en geeft een toets weer of het plan economisch uitvoerbaar is. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 het verloop van de voorbereidende procedure weergegeven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsverkenning

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de (historische) ontwikkeling van het grondgebied van Slochteren en vervolgens ingezoomd op het plangebied en de verschillende verzoeken.

2.2 Historische ontwikkeling

2.2.1 Gemeente

De gemeente Slochteren beslaat een groot deel van de streek 'Duurswold'. Het Duurswold heeft zijn naam te danken aan het karakter dat het vroeger bezat. Er was sprake van lage gronden waarop struiken en bomen elkaar afwisselden. Het gebied werd ook wel de Zevenwolden genoemd, naar de zeven concentraties die op de zandrug waren ontstaan. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Vroeger stroomde het water van de hogere klei- en zandgronden hier naar toe en ontstonden er meren. Het huidige Schildmeer is hiervan nog een overblijfsel. Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon is nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen, gesitueerd. Door deze concentratie van bebouwing is een groot deel van het open buitengebied. Buiten de lintbebouwing liggen slechts enkele bebouwingsconcentraties, waaronder Overschild en Tjuchem vallen. Een deel van de percelen in dit bestemmingsplan valt binnen de kernen en een deel is gelegen in het buitengebied.

2.3 Ruimtelijke en functionele beschrijving

In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende percelen en er wordt een ruimtelijke en functionele beschrijving gegeven.

2.3.1 Harkstede, Hoofdweg 6a

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0001.jpg"

Het gaat hier om een herbestemming van een voormalige bedrijfsperceel (bouwmarkt) voor wonen in combinatie met een kleine kwekerij en winkel. Hiervoor is begin 2016 een omgevingsvergunning afgegeven.

Het gebouw is in de jaren 30 van de 20ste eeuw gebouwd als agrarische machineloods. Eind jaren 60 is het verbouwd en tot 2005 in gebruik geweest als kerkzaal (door de gereformeerde gemeente), waarbij het eind jaren 90 is uitgebreid met een aanbouw. In 2005 is de kerkzaal gekocht door het naastgelegen bouwbedrijf Tabak, die in de kerkzaal een 'doe-het-zelfzaak' is begonnen. In 2015 heeft Tabak zijn winkel gesloten en het pand met bijbehorend perceel verkocht aan de nieuwe eigenaar Meijers die er nu woont en werkt. In aanvulling op de woonfunctie gaat de nieuwe eigenaar op het perceel een kleine kwekerij van bijzondere gewassen inrichten in combinatie met een winkelruimte. De kwekerij is gelinkt aan de Stichting 'Toentje' die zich bezig richt op tuinieren voor de Voedselbank.

De verleende omgevingsvergunning is verwerkt in dit verzamelbestemmingsplan. Hierbij is het bestaande bebouwingsoppervlak als uitgangspunt genomen voor de bestemmingsregeling. Op basis van de vergunning en vanwege de ruimtelijke uitstraling en ligging van het perceel is er gekozen voor een bestemming 'Wonen - 1A' in combinatie met een aanduiding 'kwekerij'. Verdere groei van de bedrijfsactiviteiten op deze plek is hierdoor niet mogelijk.

Op het perceel zijn geen parkeervoorzieningen voor bezoekers van de winkel en kwekerij. Bezoekers die met de auto komen kunnen gebruik van parkeervoorzieningen aan de Sint Helenahof. Vanwege de beperkte omvang van de winkel en kwekerij en dito openingstijden worden er geen parkeerproblemen verwacht. De ontsluiting vanaf de Hoofdweg (via het fietspad) is uitsluitend bedoeld voor privégebruik (auto) en fietsers.

2.3.2 Lageland, Slochterdiep 5a

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0002.jpg"

Het betreft hier een voormalige school die inmiddels een woongebruik heeft gekregen door middel van een omgevingsvergunning voor het gebruik. Met het veranderen van de maatschappelijke bestemming naar de woonbestemming wordt de bestemming en het gebruik definitief vastgelegd. Er is sprake van nuttig hergebruik van bestaande bebouwing. Dit past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke woonplan en de oplegnotitie van het woonplan.

Het pand is gelegen in een woongebied en het woongebruik is hier dan ook goed passend. Ruimtelijk veranderd er niet zoveel. Er is geen uitbreiding van het pand gepland. De verleende omgevingsvergunning is verwerkt in dit verzamelbestemmingsplan.

2.3.3 Schildwolde, Schildwolderdijk 47

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0003.jpg"

Het gaat hier om een gemengde bestemming. Hier is wonen met lichte bedrijvigheid toegestaan. Op het adres zijn de kantooractiviteiten van Veecom gevestigd. Er is voor dit adres een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een aanbouw aan de achterzijde buiten het bouwvlak (direct grenzend aan de woning).

Hoewel het perceel een groot bouwvlak heeft, is er op basis van de regels van het bestemmingsplan geen bebouwing meer mogelijk. Dit komt doordat de woning niet de aanduiding "vrijstaand" heeft binnen de gemengde bestemming. Het doel binnen de gemengde bestemming was om nog wel enige bouwruimte te bieden. Het bouwblok wordt aangepast aan de verleende omgevingsvergunning en de woning krijgt de aanduiding vrijstaand. Hierdoor zijn er voor de woning en het bedrijf toch nog enige bouwmogelijkheden. Het bestemmingsplan staat alleen lichte bedrijvigheid toe op het perceel. Dit past in de landelijke woonomgeving van de Schildwolderdijk. Van hinder voor de omgeving is geen sprake.

2.3.4 Siddeburen, Eideweg 43a

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0004.jpg"

Het gaat hier om een perceel in het buitengebied met de bestemming Agrarisch - Opslag. Op het perceel staat een grote schuur. Binnen deze bestemming is alleen agrarische opslag toegestaan. De aanvrager wil deze bestaande schuur gebruiken voor zijn aannemersbedrijf. Er wordt geen oppervlakte bijgebouwd. Het perceel wordt landschappelijk goed ingepast met beplanting. Dit hergebruik van een bestaande schuur past in het lint van de Eideweg, waar wonen en werken elkaar afwisselen.

2.3.5 Siddeburen, Oostwoldjerweg 5

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0005.jpg"

Dit verzoek heeft betrekking op het wijzigen van de bestemming van het perceel om meerdere wooneenheden toe te staan op het erf (meervoudige bewoning). Op het erf staat een karakteristieke boerderij waarin de huidige eigenaar de afgelopen jaren 5 extra appartementen heeft gerealiseerd, 3 in het hoofdgebouw en 2 in een vrijstaand bijgebouw. Dit is in strijd met het huidige bestemmingsplan. Op grond van een (gedeeltelijke) herziening van het woonplan is legalisatie van 3 extra wooneenheden mogelijk, uitsluitend in het hoofdgebouw.

Via deze procedure worden in aanvulling op de huidige woning 3 extra wooneenheden toegestaan in de huidige boerderij (inclusief aangebouwde tuinkamer). De 2 appartementen in het bijgebouw worden hierbij bestemd als een groepsaccommodatie met gedeelde voorzieningen.

Het pand is opgenomen op de lijst 'karakteristieke agrarische bebouwing' en is tot ongeveer 10 jaar geleden ook voor agrarische doeleinden (akkerbouwbedrijf) in gebruik geweest. De laatste jaren werd het bedrijf gecombineerd met tuingalerij 'Molenheerdt'. Op het erf rond de boerderij en in de grote Engelse tuin konden bezoekers kunst en exclusief tuinmeubilair bewonderen. Ook was er een theeschenkerij. De huidige eigenaar heeft de boerderij gerenoveerd en een aantal appartementen gerealiseerd. Omdat recreatieve verhuur onvoldoende inkomsten genereerd richt de ondernemer zich met 'Time-out wonen' op mensen die om verschillende redenen per direct woonruimte zoeken, bijvoorbeeld vanwege persoonlijke omstandigheden. Naast woonruimte biedt de ondernemer ook een warm thuis en een veilige plek om nieuwe plannen voor de toekomst te maken. Er zit dus ook een sociale component aan dit verzoek.

Het vrijmaken van nieuwbouwruimte sluit aan bij het beleid dat is opgenomen in de aanvulling (oplegnotitie 2015) op het het Woonplan waarin een deel van de nieuwruimte kan worden ingezet voor herbestemming van panden zonder woonfuncties.

2.3.6 Slochteren, Hoofdweg 14

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0006.jpg"

Het betreft hier een voormalig kantoor, dat nu in gebruik is als woning. Voor dit gebruik is een vrijstelling verleend. Het betreft een monumentaal pand dat geheel is gerestaureerd en in gebruik is als woning. Het pand is gelegen in een woongebied en het woongebruik is hier dan ook goed passend. Ruimtelijk veranderd er niet zoveel. Er is geen uitbreiding van het pand gepland. Wel is er een omgevingsvergunning verleend voor een schuur op het perceel.

2.3.7 Woudbloem, Woudbloemlaan 30 en 32

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0007.jpg"

Het betreft hier een voormalige school in Woudbloem die nog als bijgebouw behorend bij de voormalige schoolmeesterswoning op nr. 30 was bestemd. De school is apart verkocht en er is een een omgevingsvergunning afgegeven om het pand als woning te gebruiken. Met het opnemen van een 'zelfstandige' woonbestemming wordt de bestemming en het gebruik definitief vastgelegd. De voormalige schoolmeesterswoning wordt ook meegenomen in dit verzamelplan om de huidige planologische relatie tussen woning en school (hoofd- en bijgebouw) te verbreken.

Er is sprake van nuttig hergebruik van bestaande bebouwing. Dit past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke woonplan en de oplegnotitie van het Woonplan. Het pand is gelegen in een woongebied en het woongebruik is hier dan ook goed passend. Ruimtelijk veranderd er niet zoveel. Er is geen uitbreiding van het pand gepland.

Hoofdstuk 3 Planologisch beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden “in situ” (ter plekke; in de bodem).

In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast.

De Monumentenwet (1988) regelt de bescherming van het archeologisch erfgoed en de inpassing van archeologische waarden in de ruimtelijke ordening. De regelt onder meer dat een initiatiefnemer onderzoeken betaalt die nodig zijn als zijn initiatief archeologische waarden verstoort. Onder dat onderzoek valt het hele archeologisch proces zoals beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) of een daarop gebaseerd Programma van Eisen (PvE).

Ook regelt de wet dat overheden archeologische waarden moeten laten meewegen in ruimtelijke planprocedures. Omdat de invulling van ruimtelijke plannen vooral een gemeentelijke taak is, zijn gemeenten, zoals de wetgever het heeft beoogd, de belangrijkste speler in het 'archeologische' veld geworden. De gemeenten zijn verplicht om het archeologisch bodemarchief te beschermen en daarvoor passend archeologiebeleid te formuleren.

De gemeente Slochteren heeft een archeologische beleidskaart en -nota laten opstellen. Die geven voor de hele gemeente weer in hoeverre archeologische waarden worden verwacht, de zogenaamde de archeologische verwachtingswaarde. In de paragraaf 'Archeologie en Cultuurhistorie' gaan wij nader op dit beleid in.

3.1.2 Ecologie

Sinds 1979 geldt de Europese Vogelrichtlijn. Die bevat een lijst van vogelsoorten waarvan het leefgebied (habitat) of het overwinteringsgebied beschermd moet worden. Die gebieden vormen de zogenaamde Speciale BeschermingsZones (SBZ).

Sinds 1992 geldt ook de Habitatrichtlijn. Die bevat een lijst met andere dier- en plantensoorten waarvan de habitats ook beschermd moeten worden. Ook hiervoor zijn SBZ's aangewezen.

De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn in Nederland uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming, de Natuurbeschermingswet regelt de gebiedsbescherming van de SBZ's.
Op Europees initiatief zijn de beschermde natuurgebieden (de SBZ's op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) bijeengebracht in een netwerk: Natura 2000. Slochteren kent geen Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden en dus ook geen Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Waddenzee, het Zuidlaardermeergebied en het Leekstermeergebied.

Naast de SBZ's wijst de Natuurbeschermingswet de beschermde natuurmonumenten en wetlands aan die niet vallen onder de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn. De noordoever van het Schildmeer is aangewezen als beschermd natuurmonument.

Nederland kent daarnaast op nationaal niveau het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS), een netwerk van bestaande en nieuwe natuur. Doel is een samenhangend en robuust natuurnetwerk. Daarvoor wordt nieuwe natuur toegevoegd en worden waar nodig verbindingen gelegd. Het Natuurnetwerk is daarmee groter en fijnmaziger dan het Natura 2000-netwerk. De Habitatrichtlijngebieden vallen geheel in de EHS en de Vogelrichtlijngebieden gedeeltelijk.

In 2011 is tussen Rijk en provincies een akkoord gesloten om het natuurbeleid over te laten aan de provincies.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 AMvB Ruimte

Op 17 december 2011 heeft het kabinet de AMvB Ruimte vastgesteld. De officieel naam van het besluit is overigens Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Voor de overzichtelijkheid van het beleid is gekozen voor één AMvB voor alle deelaspecten van ruimtelijke ordening en infrastructuur. Daar waar sprake is van beleidsdoelen die gelijkwaardig worden geborgd is daarvoor gekozen. Daarbij wordt ingezet op nationale regels voor onder andere zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. De inhoud van de Algemene Maatregel van Bestuur moet worden verwerkt in plannen van lagere overheden zoals structuurvisies en bestemmingsplannen van provincies en gemeenten.

In 2012 is het Barro uitgebreid en aangepast.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. De SVIR vervangt verschillende oudere nota’s zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. De SVIR bevat een aantal elementen die het jaar ervoor eigenlijk al geregeld waren in de AMvB Ruimte.

Het Rijk doet een stapje (verder) terug en laat meer over aan burgers, bedrijven en andere overheden. Het Rijk ziet zijn rol vooral in het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen van Nederland als geheel. Het Rijk concentreert zijn bemoeienis op deze nationale belangen, hetzij via het planningsstelsel, hetzij via concrete uitvoeringsprogramma's en -projecten.

Het Rijk heeft 13 Nationale belangen gedefinieerd:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur met een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren; de regio Groningen-Eemshaven-Delfzijl is daarbij aangemerkt als stedelijke regio met een concentratie in de sectoren chemie en energie (Energyport);
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


Op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur komen binnen de gemeente Slochteren de volgende elementen voor:

  • hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen);
  • energie en natuur;
  • ondergrond;
  • ruimte voor militaire activiteiten;
  • waterveiligheid;
  • milieukwaliteit (lucht, bodem, geluid, bodem, water en externe veiligheid);
  • bescherming van werelderfgoed.

In de SVIR staan verder de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Nationaal belang 13)

Het Rijk vindt dat het roer om moet in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties moet leidend worden. Om een zorgvuldig gebruik van schaarse ruimte te bevorderen is sinds 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Bij ruimtelijke plannen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de ladder worden toegepast. De ladder bestaat uit 3 tredes:

Trede 1: Is er vraag naar een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Trede 2: Is de behoefte op te vangen binnen het bestaande stedelijk gebied?

Trede 3: Zoek een locatie buiten het bestaand stedelijk gebied met een optimale bereikbaarheid voor meerdere vormen van transport.

Onder voorwaarde van toepassing van deze ladder laat het Rijk de concrete keuzes in het verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan provincies en gemeenten. Provincies en gemeentes krijgen daarmee meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de provinciale Omgevingsvisie vastgesteld. Dit integrale plan is de opvolger van het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP) en bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De visie geldt voor de periode 2016-2020. In grote lijnen wordt het omgevingsbeleid uit het POP voortgezet maar de nieuwe Omgevingsvisie beslaat nu een breder terrein. De provincie stelt het begrip 'vertrouwen' centraal. Dit sluit aan op de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Ten opzichte van het voorgaande beleid heeft de provinciale op een aantal regels losgelaten en overgelaten aan bijvoorbeeld gemeenten.

Het provinciaal beleid is geformuleerd en geordend in 5 samenhangende thema's en 11 provinciale belangen. Deze thema's zijn samen met de belangen hieonder weergegeven:

Ruimte

  • 1. Versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe bovelokale ontwikkelingen;
  • 2. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingern in stedelijke gebieden en vitale kernen;
  • 3. Voorwaarden scheppen voor een goede infrastructuur ven ruimte voor veilige winning, transport en opslag van duurzame energie;
  • 4. Zorgen voor een vitale landbouwsector in balans met de omgeving.

Natuur en lanschap

  • 5. Beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en de variëteit van de diverse landschappen in onze provincie;
  • 6. Beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland.

Water

  • 7. Zorgen voor bescherming tegen wateroverlast en overstromingen
  • 8. Zorg dragen voor de beschikbaarheid van kwalitatief en voldoende schoon water

MobiliteitZorgen voor goede en veilige (inter)nationale, provinciale en regionale bereikbaarheid over weg, water, spoor, door de lucht en digitaal

Milieu

  • 9. Tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem;
  • 10. Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen

Naast de genoemde provinciale belangen worden er in het beleid 5 specifieke opgaven genoemd voor specifieke onderwerpen of gebieden. De 5 opgaven zijn:
Gaswinning, Energyport, Groei en krimp, Regio Groningen-Assen en Waddengebied. Met uitzondering van het laatste onderwerp zijn de andere 4 opgaven in meer of mindere mate relevant voor Slochteren/ Midden-Groningen.

3.3.2 Omgevingsverordening

De provinciale omgevingsverordening (POV) is een beleidsinstrument uit de Wro. De verordening wordt vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze doorvertalen in hun bestemmingsplannen. De regels in de omgevingsverordening zijn gebaseerd op de doelen uit de Omgevingsvisie en zijn opgenomen voor onderwerpen:

  • 1. waarvoor de provincie in belangrijke mate verantwoordelijk is;
  • 2. die een algemene betekenis hebben;
  • 3. waarvan borging in een ruimtelijk plan mogelijk is;
  • 4. die blijvend moeten worden beschermd of veilig worden gesteld (waarborgfunctie);
  • 5. waarvan borging door middel van eenduidige kaderstelling nodig is (rechtszekerheid).

De verordening richt zich op de thema's milieu, water en ruimte.

Het hoofdstuk Ruimtelijke ordening bevat regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (bepaalde) omgevingsvergunningen en beheersverordeningen. De regels zijn een vertaling van de beleidsintenties uit het POP.
Deze regels hebben onder meer betrekking op de volgende thema's:

  • agrarische bouwpercelen;
  • niet-agrarische functies in het buitengebied (o.a. bedrijven en wonen);
  • bescherming van landschappelijke waarden (open gebieden, groene linten);
  • vestiging van detailhandel;
  • duurzame energie (zoals wind- en zonne-energie).


De regels richten zich tot de gemeenten, die verplicht zijn hun bestemmingsplannen hieraan aan te passen. Zolang dit niet is gebeurd, gelden de bestaande bestemmingsplannen. Echter, voor een aantal onderwerpen waaraan de provincie een groot belang hecht, zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen (o.a aanleg bedrijventerreinen en plaatsing windmolens).

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regio Groningen-Assen

Twaalf gemeenten en twee provincies werken sinds 1996 samen in de Regio Groningen-Assen. Zij zien de noodzaak om gezamenlijk op te trekken in de ruimtelijke ontwikkeling.

De provincies en gemeenten kijken daarbij over hun grenzen heen. Het uitgangspunt is dat de steden niet zonder de omliggende regio kunnen, maar de omliggende regio ook niet zonder de steden. De regio wordt beschouwd als was zij één gemeente. Het collectieve belang weegt zwaarder dan de belangen van de individuen. Door samen te werken ontstaan betere kansen voor ontwikkelingen in het hele regiogebied: kansen op goed werk, goed onderwijs, goede voorzieningen en op een goede betaalbare woning in een uitstekende woonomgeving.

De toekomstvisie voor de regio is neergelegd in de Regiovisie. De Regiovisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de lange termijn. Voor de uitvoering van de regiovisie zijn vier regionale programma's geformuleerd, te weten: Wonen & Verstedelijking, Bedrijventerreinen & Economie, Bereikbaarheid en Regiopark.

De afspraken over de hoofdlijnen van de samenwerking, de organisatie, de uitvoering, de financiële aspecten, de evaluatie, de monitoring en de vervolgactiviteiten zijn vastgelegd in een convenant. Het convenant loopt tot en met 1 januari 2030.

De verdeling van de nieuwbouwruimte in dit bestemmingsplan wordt toegelicht in paragraaf 5.3.

3.4.1.1 Buitengebied in de Regiovisie

Voor het buitengebied van Slochteren is met name het programma Regiopark van belang. Binnen dit programma staat het behoud en ontwikkeling van de groene ruimte (cultuurlandschap) binnen de regio centraal. Het doel is het initiëren en ondersteunen van projecten met een duidelijke toegevoegde waarde voor landschap, natuur en recreatief medegebruik in de regio. Het programma is gericht op samenhang in initiatieven van de overheden en maatschappelijke organisaties in het landelijk gebied.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonplan

Op 27 januari 2011 hebben wij het Woonplan 2010-2020 vastgesteld. Daarin staat de gemeentelijke visie op het wonen en de volkshuisvesting.

Een woonplan was toen niet (meer) verplicht, maar de gemeente Slochteren vond een Woonplan wel nodig. Met het Woonplan 2010-2020 konden en kunnen wij namelijk een goede afweging maken over de locatie van nieuwe ontwikkelingen, het aantal nieuw te bouwen woningen, de doelgroepen waarvoor gebouwd wordt en het tempo waarin gebouwd zou moeten worden.

Het Woonplan bepaalt voor de periode 2010-2020 waar nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. Ook staat er in waar herstructurering of transformatie kan plaatsvinden: welke woningen zouden kunnen worden gesloopt en herbouwd. Door transformatie en herstructurering kunnen oude woningen worden vervangen door nieuwe, om te kunnen voldoen aan de huidige normen en eisen. Ook kan worden gebouwd voor nieuwe doelgroepen.
Naast deze kwantitatieve bouwopgave (aantallen) vermeldt het woonplan ook de gewenste woonkwaliteiten. Dat gaat bijvoorbeeld over duurzaam bouwen en leefbaarheid. Dit wordt ook wel de kwalitatieve bouwopgave genoemd.

Het Woonplan is gebaseerd op de toekomstverwachtingen, onder meer bevolkingsprognoses (o.a. leeftijd). Daarnaast moest het Woonplan rekening houden met een aantal eerder vastgestelde plannen, die ook van invloed zijn op het wonen binnen de gemeente Slochteren. In de Toekomstvisie 2020 hadden wij er al voor gekozen in beginsel alleen te bouwen in de drie hoofdkernen (Harkstede, Slochteren en Siddeburen). Daarbuiten is incidentele woningbouw uitsluitend nog onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Voor Slochteren en Siddeburen lagen er ook al gebiedsvisies waarin nieuwe bouwlocaties zijn beschreven. Die locaties zijn in principe richtinggevend voor de locatie van nieuwbouw.

Op 10 september 2015 heeft de raad een aanvulling (oplegnotitie) op het woonplan vastgesteld. Hiermee ontstaat er enige flexibiliteit met betrekking tot het verplaatsen van nieuwbouwruimte binnen dorpen en het inzetten van nieuwbouwruimte bij herbestemming van panden zonder woonfunctie of voormalige agrarische bebouwing.

De verdeling van de nieuwbouwruimte in dit bestemmingsplan wordt toegelicht in paragraaf 5.3.

3.5.2 Welstandsnota

Bouwaanvragen (tegenwoordig heten die formeel aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) worden onder andere beoordeeld op de welstandseisen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand worden geweerd. De welstandseisen staan in de Welstandsnota. Zo is voor alle partijen vooraf duidelijk waaraan een bouwwerk moet voldoen: voor de aanvragers, voor de architect/aannemer, voor de aanwonenden én voor de welstandscommissie.

De Welstandsnota is onderdeel van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid en draagt bij aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Slochteren. De nota hangt daarom ook nauw samen met de bestemmingsplannen.
Een bestemmingsplan bepaalt of gebouwen of bouwwerken van bepaalde afmetingen op een bepaalde plaats zijn toegestaan. Voor de welstandstoets is dat een gegeven. De welstand kan wel de plaats en de omvang van gebouwen en bouwwerken nader bepalen, maar mag de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan niet frustreren. Daarbij is ook de bedoeling van het bestemmingsplan van belang. Als een bestemmingsplan weinig regelt over de bebouwing, kan de welstand dat verder invullen. Behalve als die vrijheid in het bestemmingsplan juist bedoeld was om veel vrijheid te bieden. Dan is het niet de bedoeling dat de welstand die vrijheid alsnog gaat inperken.

Welstand gaat dus over de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, maar ze gaat ook over de architectuur: vormgeving, verhoudingen, materiaalgebruik, kleurgebruik en dergelijke. Daarbij speelt de relatie met de omgeving een rol.

In dit plangebied geldt de 'Welstandsnota 2015'.

3.5.3 Toekomstvisie het Land van Slochteren

Op 29 mei 2008 hebben wij de Toekomstvisie vastgesteld. Hierin staat onze visie op Slochteren in 2020. Die is uitgewerkt in een aantal thema's.

De visie is geen structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Een ruimtelijke visie en een kaartbeeld staan er niet in. Er staat niet in hoe de dorpen en straten er straks uit zullen zien. De visie is vooral bedoeld om hoofdlijnen uit te zetten. Op basis daarvan gaan we verder beleid uitwerken.

Dat uitwerken gebeurt onder andere bij de actualisering van bestemmingsplannen.
Het behoud van de functiemenging met kleinschalige bedrijven en woon-werkcombinaties in en bij de dorpen is een belangrijk uitgangspunt in de visie. We proberen daar in de bestemmingsplannen zo goed mogelijk randvoorwaarden voor te scheppen. De verantwoordelijkheid ligt echter bij de ondernemers. Zij moeten het zelf doen. Daarnaast wordt ook toekomstgericht ondernemerschap gestimuleerd.

3.5.4 Landschaps- en groenvisie

Wij hebben in 2000 de Landschaps- en groenvisie vastgesteld. Op basis daarvan is een Basisdocument integraal beheerplan opgesteld dat vervolgens weer uitgewerkt is in een Beheerplan groen Slochteren.

De Groen- en landschapsvisie schetst de gewenste ontwikkelingslijn van de groene ruimte binnen de gemeente. De visie maakt onderscheid tussen de groenstructuur in de kernen en de groenstructuur in het buitengebied.

Het groen in de kernen wordt onderverdeeld in drie typen:

  • het lint (tunnelbos);
  • bossingels en struwelen;
  • groen in de woonomgeving.


In het buitengebied ligt de schaal op landschapsniveau. Wij zetten in op de volgende doelen:

  • vergroten van de herkenbaarheid van het landschap en beschermen van de karakteristieke onderdelen ervan;
  • tot stand brengen ecologische verbindingen, gekoppeld aan het vergroten van de ecologische waarde van de elementen zelf;
  • vergroten mogelijkheden recreatief gebruik;
  • ontwikkelen aantrekkelijke woonmilieus;
  • bieden van mogelijkheden voor nieuwe functies.
3.5.5 Bomen

Onze Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kent een kapvergunningstelsel dat waardevolle en monumentale bomen beschermt tegen kap. Beschermd zijn door de gemeente aangewezen waardevolle en monumentale bomen, maar ook bomen die zijn geregistreerd bij de Bomenstichting.

De monumentale bomen die bij de Bomenstichting geregistreerd zijn, krijgen via de bestemmingsplannen nog een extra bescherming. Die krijgen namelijk een aanduiding op de verbeelding. Binnen de aanduiding is voor diverse bedreigende activiteiten een omgevingsvergunning nodig. Bij de vergunningverlening wordt beoordeeld of de boom niet onevenredig wordt aangetast. Daarmee worden deze bomen ook beschermd tegen indirecte gevaren, zoals beschadiging of verstikking van het wortelgestel. Graven, het aanleggen van funderingen, maar ook uit bouwwerken, verhardingen, ophogingen en dergelijke kunnen de bomen namelijk bedreigen.

3.5.6 Ecologische basiskaart

Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet stellen daar regels voor. Ook heeft het toenmalige ministerie van LNV een gedragscode “Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorzieningen” opgesteld.

Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden. Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Slochteren de 'Ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ opgesteld.

De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven.
In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden.
De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Flora- en faunawet die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.

Ruimtelijk worden er vier gebieden onderscheiden:

  • 1. het lint van Harkstede tot Siddeburen;
  • 2. Midden-Groningen;
  • 3. het gebied Luddeweer-Overschild en
  • 4. het overige deel van de gemeente aan weerszijden van het lint.

Het het bebouwingslint heeft een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, met uitzondering van een aantal vogel- en vleermuissoorten.
De gebieden 3 en 4 zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik en bezitten met uitzondering van enkele specifieke locaties eveneens lage natuurwaarden. Die specifieke locaties zijn meest in beheer bij natuurbeherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer (o.a. De Baggerputten) of een stichting (o.a. De Fraeylemaborg).

De beheerdoelstellingen voor de (gemeentelijke) bermen, oevers en beplantingen staan in het Beheerplan Groen uit 2004.

3.5.7 Geluidsplan

Op 15 november 2010 hebben wij het Geluidsplan vastgesteld. Daarin hebben wij aangegeven hoe wij met het onderwerp geluidhinder willen omgaan. De gemeente heeft diverse verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het terrein van het geluid. De gemeente neemt besluiten over bedrijfsactiviteiten, industriële installaties, horeca en wegverkeer, maar ook over tijdelijke activiteiten zoals evenementen. Bij dit soort plannen beoordeelt de gemeente welke geluidsbelasting en -hinder acceptabel is en of er in redelijkheid maatregelen getroffen kunnen worden. Bij de afweging over de toelaatbare geluidsbelasting spelen de volgende zaken een rol:

  • de mate van hinder voor de bewoners in de omgeving;
  • in aanmerking komende maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen;
  • de kosten van de maatregelen;
  • het economisch of maatschappelijk belang van de activiteit.

Het resultaat van de afweging is een geluidsnorm. Wij willen ook nadrukkelijk rekening houden met de effecten op de gezondheid. Daarom zullen wij waar nodig behalve geluidsnormen ook voorwaarden stellen aan plannen en activiteiten.

Het geluid heeft een bijzondere relatie met de ruimtelijke ordening. Het geluid neemt immers af met de afstand tot de geluidsbron. In bestemmingsplannen moeten wij daarom ook altijd rekening houden met het onderwerp geluidhinder. Aan de ene kant omdat het een wettelijke verplichting is vanuit de Wet geluidhinder. Aan de andere kant ook los van die wet. Wij moeten immers beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dat geldt bij nieuwe geluidsbronnen in de buurt van woningen en andere gevoelige functies, maar ook omgekeerd: de bouw van nieuwe woningen en geluidgevoelige functies bij bestaande geluidsbronnen.

Het Geluidsplan gaat ook over de autonome ontwikkelingen. Dat zijn de situaties waarbij zich geen nieuwe functies aandienen, maar er wel dingen veranderen. Door toenemend verkeer bijvoorbeeld kan de geluidhinder toenemen.

Het Geluidsplan geeft ons een handvat voor deze situaties. Voor verschillende situaties geeft het plan weer wat u van ons kunt verwachten, maar ook wat wij van u verwachten. Het plan heeft de status van beleidsregel.

3.5.8 Structuurvisies

Wij hebben een aantal structuurvisies vastgesteld. Voor de dorpen Slochteren (en gedeeltelijk Froombosch) en Siddeburen ligt er al enkele jaren een visie. Zo ook voor Steendam en het Schildmeergebied. Voorafgaand aan het actualiseren van het bestemmingsplan Buitengebied is ook een structuurvisie voor het buitengebied opgesteld.

De structuurvisie voor Harkstede is vastgesteld in februari 2014. Die visie schetst enkele mogelijke ontwikkelingen in het dorpsgebied van Harkstede, waaronder:

  • het aanpakken van de locatie Two Brothers en boerderij Tepper; de bestaande bebouwing kan worden vervangen door nieuwe woonbebouwing die beter past in het lint;
  • het invullen van het gebied dat de zandwinning bij de Harkstederplas heeft achtergelaten. Hiervoor zijn in beeld een dorpsrandpark, het aanvullen van het lint, en wellicht een vaart richting Meerstad, waar ook enige woningbouw aan zou kunnen plaatsvinden.

De visie besteedt ook aandacht aan de ontwikkelingen van Meerstad tegen Harkstede aan. Wij zien hierin kansen voor het dorp. Als het Woldmeer naar het dorp toegebracht kan worden, biedt dat aanknopingspunten voor recreatieve mogelijkheden, een haventje en een nieuw woonmilieu. Door de woningbouw ontstaat een groter draagvlak voor voorzieningen. Het centrale gedeelte van de Hoofdweg kan daarvoor in aanmerking komen.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de resultaten van de verschillende onderzoeken naar de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de bijbehorende regelingen. We onderscheiden daarbij de volgende thema's: milieuaspecten, externe veiligheid, luchtkwaliteit, water, archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna en civieltechnische aspecten.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Wegverkeerslawaai
4.2.1.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder regelt onder meer hoe geluid van het wegverkeer wordt betrokken bij de vaststelling van bestemmingsplannen. De wet schrijft akoestisch onderzoek voor als er in of bij het plan wegen voorkomen met een zone. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is geregeld welke wegen een zone hebben. In het akoestisch onderzoek wordt onder meer gekeken naar de geluidsbelasting op woningen binnen de zone.

De Wet geluidhinder hanteert voorkeursgrenswaarden voor de geluidsbelasting op de gevel van woningen. Als de voorkeurswaarde niet gehaald kan worden, kan een hogere waarde worden vastgesteld. De wet geeft daar criteria voor.
Bij woningen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB (decibel). In bepaalde situaties kan een hogere grenswaarde worden toegestaan, tot maximaal 68 dB. Het maximum is daarbij onder meer afhankelijk van:

  • het gebruik (burgerwoning of agrarische bedrijfswoning);
  • de ligging (stedelijk of landelijk gebied);
  • de geluidsbron (nieuwe weg of bestaande weg) en
  • het feit of het gaat om totale nieuwbouw of vervanging van een bestaande woning.

De Nota Wegverkeerslawaai Gemeente Slochteren (WMA, 2008) heeft voor alle situaties in de gemeente de voorkeursgrenswaarden en toelaatbare waarden berekend. Er zijn verkeers- en omgevingsgegevens verzameld. Met behulp van de Standaard rekenmethode I zijn per wegvak de geluidscontouren berekend. De volgende geluidscontouren in beeld gebracht: 48 dB, 53 dB en 58 dB.
Er is rekening gehouden met de aftrek die artikel 110g van de Wet geluidhinder voorschrijft: 2 dB voor wegen met snelheid van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen.
In de bijlage bij de Nota zijn de onderzoeksresultaten en geluidscontouren opgenomen. In dit onderzoek is de ontwikkeling van Meerstad inbegrepen. De verkeersprognoses gaan daarbij uit van een nieuwe verkeersstructuur t.b.v. de ontsluiting van Meerstad.

Plangebied

In het plangebied hebben een aantal wegen een geluidszone. De bouwvlakken van de panden zijn gebaseerd op de bestaande situering van de panden en ook vallen de bouwvlakken binnen de 48 dB en/of 53 dB zone. In het plangebied treden met uitzondering van 'Oostwoldjerweg 5' geen wijzigingen op ten opzichte van de positionering van bestaande woningen tot de weg.

Hogere grenswaarde Oostwoldjerweg 5, Siddeburen

Aan de hand van het in 2027 te verwachten verkeersaanbod is de geluidsbelasting berekend. Daaruit is gebleken dat enkele appartementen meer geluid op de gevel krijgen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Naast de bestaande (bedrijfs)woning geldt dit voor appartement 5A (voorkant achterhuis) en 5E (aangebouwd bijgebouw). De huidige (bedrijfs)woning wordt als bestaande situatie aangemerkt. Voor de 2 appartementen is een hogere grenswaarde noodzakelijk. Vanwege herbestemming van een karakteristieke boerderij is het verlenen van een hogere grenswaarde aanvaardbaar. Bronmaatregelen zijn niet mogelijk en de geluidsbelasting valt ruim binnen de bandbreedte om af te wijken.

Gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure wordt de procedure van een hogere grenswaarde doorlopen.

4.2.2 Industrielawaai

In en rond het plangebied liggen geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen. De omliggende agrarische bedrijven vallen bijna allemaal onder de werking van het Activiteitenbesluit.

Inrichting Oostwoldjerweg 7

Voor de inrichting 'Oostwoldjerweg 7' is op 17 december een melding Activiteitenbesluit met OBM gedaan (Omgevingsvergunning beperkte milieutoets). Hierbij is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Over geluid is de volgende overweging gemaakt:

Binnen de inrichting vormen ventilatoren en transportbewegingen de voornaamste geluidsbronnen. In het Activiteitenbesluit zijn ter voorkoming van geluidshinder bij geluidgevoelige objecten in de omgeving van de inrichting, geluidvoorschriften opgenomen. Gezien de afstand van de inrichting tot geluidgevoelige objecten in de omgeving en de aard en omvang van de activiteiten in de inrichting mag redelijkerwijs worden aangenomen dat aan deze geluidvoorschriften kan worden voldaan.

Ook nu de afstand kleiner wordt (vanwege uitbreiding woonfuncties in de boerderij en groepsaccommodatie in het bijgebouw) is nog steeds de verwachting dat de geluidsbelasting vanuit de inrichting kan voldoen aan het Activiteitenbesluit. Tenslotte wordt de groepsaccommodatie (recreatief verblijf) niet aangemerkt als geluidgevoelig object.

Inrichting Oostwoldjerweg 4

Voor het agrarisch bedrijf op adres Oostwoldjerweg 4 heeft de wijziging qua geluid geen directe gevolgen omdat daar andere (maatgevende) objecten dichterbij aanwezig zijn.

4.2.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau.
De publicatie geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Die aspecten worden weergegeven in scores of in richtafstanden tot hindergevoelige objecten. Op basis van de aspecten worden de verschillende bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën. Daaruit volgt een indicatie van de afstand die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten.
De norm is niet wettelijk verankerd. Het gaat om een richtafstand. Het bestuursorgaan kan met die richtafstand in de hand differentiëren naar omgevingstypen: rustige woonwijk, rustig buitengebied, en gebied met functiemenging (gemengd gebied). Ook de specifieke eigenschappen van het geval doen ter zake, bijvoorbeeld de schaal van de activiteiten. In voorkomende gevallen zal de bestuursrechter de afwegingen van het bestuursorgaan toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Daarbij weegt de VNG-brochure meestal zwaar.

De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.

Naast het afwegingskader van de brochure kunnen ook wettelijke normen van toepassing zijn. Zo heeft een melkveehouderij bijvoorbeeld te maken met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en/of de Wet geurhinder en veehouderij. Van geval tot geval moet worden beoordeeld hoe eventuele wettelijke normen en de VNG-richtlijn zich tot elkaar verhouden, beide bevatten immers maximum afstanden tot omliggende objecten. In zijn algemeenheid geldt dat in ieder geval aan de wettelijke normen moet worden voldaan. In sommige gevallen kan er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.

Plangebied

Hieronder wordt ingegaan op de relevante onderdelen van het plangebied.

4.2.3.1 Harkstede, Hoofdweg 6a

De bestemming van het perceel wijzigt van 'Detailhandel' naar 'Wonen'. Deze wijziging sluit goed aan bij het achtergelegen woongebied van de Sint Helenahof. Een deel van het oorspronkelijke bedrijfsperceel, waar nu nog een bouwmaterialenhandel is gevestigd, behoudt een bestemming 'Detailhandel'. De afstand tussen de woning van Hoofdweg 6a en het bedrijfsperceel van Hoofdweg 4 (bouwmaterialenhandel) minimaal 30 meter bedraagt. Dit is een acceptabele afstand gelet op de functiemenging langs dit deel van de Hoofdweg.

4.2.3.2 Lageland, Slochterdiep 5a

Het betreft hier een woning binnen woongebied. Er zijn geen zware bedrijven in de nabijheid. Er is daarom geen noodzaak voor milieuzonering op basis van de VNG-brochure.

4.2.3.3 Schildwolde, Schildwolderdijk 47

Het gaat hier om een bestaande gemengde bestemming, waar naast het wonen lichte bedrijvigheid is toegestaan. Bij de lichte milieucategorieëen (1 en 2) wordt een afstand tot burgerwoningen aanbevolen van 10-30 meter. Op dit perceel kan hier goed aan worden voldaan.

4.2.3.4 Siddeburen, Eideweg 43a

Aan het perceel wordt een bedrijfsbestemming toegekend. Binnen deze bestemming zijn alleen bedrijven van milieucategorie 1, 2 (of een zeer beperkte groep 3.1) toegestaan. Het aannemersbedrijf dat zich hier vestigt valt binnen categorie 2 van de VNG publicatie (aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.<1000 m²). Op basis hiervan geldt een grootste afstand van 30m. De dichtstbijzijnde woning (Eideweg 41) is gelegen op ca. 80m. Vanuit milieutechnisch oogpunt bestaat er dan ook geen bezwaar tegen de vestiging van een aannemersbedrijf op dit perceel.

4.2.3.5 Siddeburen, Oostwoldjerweg 5

Het betreft hier een bijzondere woonfunctie voor een pand (Molenheerdt) dat ook al een woonfunctie had. Er is geen noodzaak voor milieuzonering op basis van de VNG-brochure. In de omgeving liggen een aantal agrarische bedrijven.

Op het adres Oostwoldjerweg 3 staat een agrarisch bedrijfspand zonder bedrijfswoning. De schuur is onderdeel van het akkerbouwbedrijf dat is gevestigd op Oostwoldjerweg 2a, aan de noordzijde van de N387.

Tussen de schuur en de Molenheerdt ligt een zoekgebied voor een uitbreiding van het agrarisch bedrijf. Voor dat hier gebouwd kan worden is zal er via de maatwerkmethode worden bepaald welke ruimtelijke mogelijkheden er zijn. Hierbij worden ook de belangen van de Molenheerdt meegewogen. Vanwege aan te houden (milieu)afstanden zal waarschijnlijk niet het gehele 'ontheffingsgebied' gebruikt kunnen worden.

In de paragraaf 'geur' wordt nog ingegaan op de milieusituatie van 2 andere nabijgelegen agrarische bedrijven (intensieve veehouderijen) en de relatie met Oostwoldjerweg 5.

4.2.3.6 Slochteren, Hoofdweg 14

Het betreft hier een woning binnen woongebied. Er zijn geen zware bedrijven in de nabijheid. Er is daarom geen noodzaak voor milieuzonering op basis van de VNG-brochure.

4.2.3.7 Woudbloem, Woudbloemlaan 30 en 32

Het betreft hier het toevoegen van een woonfunctie binnen woongebied. Er zijn geen zware bedrijven in de nabijheid. Er is geen noodzaak voor milieuzonering op basis van de VNG-brochure.

4.2.4 Geur

In de Wet geurhinder en veehouderij wordt onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten gelegen in de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Geurgevoelig objecten buiten de bebouwde kom worden minder tegen geurhinder beschermd dan geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom mag de geurbelasting maximaal 2 OUE/m3 zijn en op geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 8 ouE/m3.

Daarnaast geldt er een minimaal in acht te nemen afstand tussen de buitengevel van een stal en een geurgevoelig object (gevel-tot-gevel-afstand). Binnen de bebouwde kom is deze afstand 50 meter en buiten de bebouwde kom 25 meter.

Siddeburen, Oostwoldjerweg 5

In de omgeving van het plandeel 'Siddeburen, Oostwoldjerweg 5' liggen enkele agrarische bedrijven, waarvan 2 bedrijven met een intensieve veehouderijtak. De Oostwoldjerweg ligt buiten de bebouwde kom (in het buitengebied).

  • Op Oostwoldjerweg 4 is een gemengd bedrijf gevestigd (akkerbouw en varkenshouderij). De kortste afstand tussen de stal en de woonboerderij op Oostwoldjerweg 5 is 182 meter. Dit is vrijwel geen wijziging ten opzichte van de afstand tussen de bestaande woonboerderij en de stal. In de vergunning voor dit bedrijf uit 2010 is vastgelegd dat het bedrijf in het kader van het Actieplan Ammoniak voor 2020 moet stoppen met het houden van varkens. De huidige vergunning gaat uit van 700 varkens.
  • Op Oostwoldjerweg 7 is ook een gemengd bedrijf gevestigd (akkerbouw en pluimveehouderij). De kortste afstand tussen de stal en het woongebouw op Oostwoldjerweg 5 is 145 meter. De kortste afstand tussen het bijgebouw (recreatief verblijf) en de stal is 125 meter. Doordat de nieuwe woonruimtes in het achterhuis komen wordt de afstand tussen het wonen verkleind van 180 meter tot 145 meter.

De extra woonruimtes worden in de bestaande boerderij gerealiseerd. Er vindt geen uitbreiding van de bebouwing plaats of uitbreiding van het erf richting de veehouderijen.

Uit de (STACKS) berekening die de Omgevingsdienst heeft uitgevoerd, blijkt dat dat er sprake is van een kleine toename ten opzichte van de pluimveehouderij op nr. 7, van 0,9 naar 1,1 ouE/m3 op basis van de bestaande vergunde situatie van de pluimveehouderij. Dit is echter ruim onder de norm 8 ouE/m3 die geldt in het buitengebied. Ook bij een theoretische uitbreiding van de pluimveehouderij van 8900 stuks (huidige vergunning) naar 40.000 stuks pluimvee (bovengrens Activiteitenbesluit) dan blijft de geurbelasting met 5,1 ouE/m3 ruim binnen de norm. Deze uitbreiding is echter op basis van het huidige provinciaal beleid en bestemmingsplan op deze locatie niet realiseerbaar.

Beide agrarische bedrijven worden hierdoor niet hun bedrijfsontwikkeling beperkt. Voor de extra woonruimtes geldt dat er een ruime afstand blijft bestaan tussen de woonboerderij en de stallen en er op grond van geur naar verwachting een goed woonmilieu mogelijk is.

De groepsaccommodatie wordt als recreatief verblijfsobject bestemd. Hierdoor is dit bijgebouw geen geurgevoelig object. De bestemmingswijziging levert dan ook geen beperkingen op voor de omliggende inrichtingen ten aanzien van het aspect 'geur'.

4.2.5 Bodem - algemeen
4.2.5.1 Bodemkwaliteit

De aanwezige milieuhygiënische bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidige of het toekomstige gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag door menselijk handelen de bodemkwaliteit niet verslechteren (zorgplicht).

Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen is te vinden op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).

4.2.5.2 Grondverzet

De regels voor hergebruik van grond, bouwstoffen en baggerspecie vallen onder het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente Slochteren heeft op basis daarvan de regels voor hergebruik van grond vastgelegd in de Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen en de Regionale Bodemkwaliteitskaarten provincie Groningen (in werking getreden op 27 februari 2014).

Nieuwe toepassingen van grond en bouwstoffen moet de initiatiefnemer (laten) melden via het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit. De perceelseigenaar is uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de bodemkwaliteit van zijn perceel.

Eventueel uitgegraven grond van het perceel heeft beperkte toepassingsmogelijkheden.

4.2.5.3 Bodemtoets

De gemeente voert een bodemtoets uit naar aanleiding van plannen van een initiatiefnemer. Voor diverse activiteiten dienen initiatiefnemers bij de gemeente na te gaan of een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden of niet. Die activiteiten kunnen zijn: nieuwbouw en uitbreiding van woningen, verbouw van vrijkomende agrarische bebouwing tot woning, verandering of beëindiging van bedrijfsactiviteiten, vestiging van nieuwe bedrijven, wijziging bestemmingsplan, of bij sloop- of graafwerkzaamheden.

4.2.6 Bodem - situatie plangebied

Hieronder volgt per plandeel bodeminformatie en wordt aangegeven welke onderzoeken zijn uitgevoerd.

4.2.6.1 Harkstede, Hoofdweg 6a

Er is ten behoeve van de omgevingsvergunning een bodemkundig milieuonderzoek uitgevoerd door Terra Bodemonderzoek BV (projectnummer 16068; 28 april 2016). Hieruit is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.2.6.2 Lageland, Slochterdiep 5a

Er is ten behoeve van de omgevingsvergunning (met kenmerk 2016005624) een milieuonderzoek NEN5740 uitgevoerd (kenmerk 16KL243). De resultaten geven aan dat het perceel geschikt is voor wonen met tuin.

4.2.6.3 Schildwolde, Schildwolderdijk 47

Er is ten behoeve van de omgevingsvergunning een bodemkundig milieuonderzoek uitgevoerd (d.d. 30 november 2016, kenmerk 51200816a). Het perceel Schildwolderdijk 47 Schildwolde, kadastraal bekend als STR02Y00172 is sinds 1997 in gebruik voor wonen en tuin. Op het perceel staan een woonhuis en een schuur. Daarvoor was het in gebruik als landbouwgrond. Er zijn geen voormalige bedrijfsactiviteiten bekend die een mogelijk risico op bodemverontreiniging vormen.

Uit het uitgevoerde vooronderzoek komt naar voren dat onder het huidige terras piepschuim als fundering in een laagdikte van ongeveer 80 centimeter is toegepast. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot vervolg onderzoek.

4.2.6.4 Siddeburen, Eideweg 43a

De bestaande loods krijgt een nieuwe functie. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht. Daarnaast blijft de nieuwe verblijfsruimte beperkt tot een klein kantoor/ kantine. Daarnaast is het perceel geen verdachte locatie (er is geen informatie over voormalige bedrijfsactiviteiten en/of brandstoftanks). Er is dan ook geen noodzaak om nu een milieukundig bodemonderzoek uit te voeren.

4.2.6.5 Siddeburen, Oostwoldjderweg 5

De wijziging van het bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op bestaande gebouwen en verblijfsruimten. De bestemming staat daarnaast ook al wonen toe. Er is geen bodemonderzoek vereist voor het bestaande woongedeelte . Voor de nieuwe verblijfsruimten is een bodemonderzoek in uitvoering. Het bodemonderzoek heeft naar verwachting geen gevolgen voor de bestemmingswijziging. Na het beeindigen van de agrarische activiteiten (omstreeks 2006) heeft de toenmalige eigenaar de gasolietank laten verwijderen.

4.2.6.6 Slochteren, Hoofdweg 14

Voor dit perceel is geen bodemonderzoek nodig. Het betreft een voormalig kantoorpand met een verblijfsfunctie. Het pand houdt de verblijfsfunctie, maar nu als woning.

4.2.6.7 Woudbloem, Woudbloemlaan 32

Er is ten behoeve van de omgevingsvergunning een bodemkundig milieuonderzoek uitgevoerd d.d. 30 november 2016, kenmerk 51200816. Hieruit is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Het perceel Woudbloemlaan 32 te Woudbloem, kadastraal bekend als STR02U02982 is het gebouw sinds 1969 in gebruik als opslagruimte (schuur). Tussen 1908 en 1969 was het in gebruik als lagere school. Daarvoor was het in gebruik als landbouwgrond of natuur. In 1996 is een ondergrondse huisbrandolietank gereinigd en afgevuld met zand. De exacte ligging van de tank is niet bekend. Verder zijn geen voormalige bedrijfsactiviteiten bekend die een mogelijk risico op bodemverontreiniging vormen.

Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond geroerd is en lichte verontreinigingen met zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en minerale olie bevat. Op één plek is er zink boven de interventiewaarde aangetoond. Deze plek is aangeven op de tekening van het bodemonderzoeksrapport. De omvang is geschat op 3 m3. De aangetoonde verontreinigingen vormen echter geen belemmeringen voor een wijziging van het bestemminsplan.

4.2.7 Plattelandswoning

Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoningen in werking getreden. De wet behelst een wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en enkele andere wetten. De planologische status van gronden en opstallen wordt bepalend voor de mate van milieubescherming van de woning. Tot de invoering van de wet was het feitelijk gebruik bepalend. Dat gaf problemen als een bedrijfswoning van het bedrijf werd afgesplitst. Deze kreeg dan als burgerwoning meer bescherming en vormde een belemmering voor het bedrijf. Door zo'n woning expliciet als plattelandswoning te bestemmen gelden voor die woning dezelfde milieukwaliteitseisen voor een agrarische bedrijfswoning behorende bij de inrichting. Ook de positie van agrarische bedrijfswoningen is aangepast.

De nieuwe wet is alleen toepasbaar op (voormalige) agrarische bedrijfswoningen waarvan het agrarische bedrijf nog actief is. Voormalige agrarische bedrijven waarvan het agrarische bedrijf beëindigd is, dienen een “gewone” woonbestemming te krijgen.

De wet is in de Slochter bestemmingsplannen doorvertaald door het opnemen van afwijkingsregels. Daarmee kan in voorkomende gevallen worden afgeweken van het bestemmingsplan om het bewonen van een agrarische bedrijfswoning door een derde mogelijk te maken.

In dit plangebied zijn geen bestaande plattelandswoningen opgenomen.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Wetgeving inrichtingen

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er ramp gebeurt.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Het BEVI maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.

Het BEVI geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.

Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:

  • door uitbreiding van risicovolle activiteiten: de kans op een ongeval neemt toe;
  • door het verhogen van de personendichtheid (bijvoorbeeld door woningbouw): het aantal mogelijke doden neemt toe.

In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.

Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het BEVI en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Wij moeten in ieder geval aandacht besteden aan:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden om het risico te verminderen;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.
4.3.2 Wetgeving buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en van de gemeente. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.

  • De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor het plaatsgebonden risico (PR). Het bestemmingsplan mag binnen de PR 10-6 risicocontour geen kwetsbare objecten mogelijk maken. Ook risicoverhogende objecten mogen niet. Risicoverhogende objecten zijn bijvoorbeeld windmolens (afvallende wieken) en hoogspanningslijnen. Beperkt kwetsbare objecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
  • De gemeente moet het groepsrisico (GR) verantwoorden. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Het invloedsgebied bij brandbare vloeistoffen reikt tot net buiten de 10-6 contour. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet het invloedsgebied per geval berekend worden.
  • De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor belemmeringenstrook met aanleg vergunningstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.

Formeel vallen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire zal echter gaan vervallen. Deze types leidingen zullen op dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.

4.3.3 Wetgeving transportroutes

Voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportassen (spoor, weg of water) is de circulaire "RisicoNormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (RNVGS) van toepassing. Deze circulaire zal worden vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV). De circulaire RNVGS blijft gelden totdat het BTEV in werking treedt. Een ontwerp van het BTEV is al in 2008 gepubliceerd.

Basisnet

Aan het BTEV is het zogenaamde basisnet gekoppeld. Dat is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. In het basisnet is de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur opgenomen.

Onder het landelijk basisnet vallen binnen de gemeente Slochteren de A7, de N33 en het Eemskanaal.

De provincie Groningen heeft ook al een provinciaal basisnet vastgesteld, als onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening. Het basisnet geeft aan voor welke provinciale wegen aspecten van externe veiligheid aan de orde zijn. Het basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provinciespecifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.

Voor Slochteren is de volgende infrastructuur opgenomen in het provinciaal basisnet: A7, N33, N387, N860, N865, N987 en het Eemskanaal. De A7, N33 en het Eemskanaal zijn zoals gezegd tevens opgenomen in het nationaal basisnet.

  • Binnen 30 meter van de rand van wegen en spoorwegen in het basisnet mogen wij geen nieuwe objecten of functies voor beperkt zelfredzame personen toestaan (scholen, zorgwoningen, zorgcentra et cetera).
  • In de toelichting van bestemmingsplannen moeten wij aandacht besteden aan het groepsrisico binnen 200 meter van een weg uit het basisnet. Met name de risico's van een plasbrand (een brandende plas) en een BLEVE (gasexplosie) moeten beschouwd worden.
  • In de toelichting moeten wij ook aandacht besteden aan het groepsrisico in gebieden binnen 1500 meter van de spoorweg Groningen-Zuidbroek. Een strook aan de zuidkant van de gemeente valt binnen de invloedsafstand voor toxisch gas. De invloedsafstanden voor een plasbrand en een BLEVE vallen buiten de gemeentegrens.
  • Er zijn geen wegvakken in of nabij de gemeente Slochteren waar de contour van het plaatsgebonden risico (PR 10-6) buiten de contour van de weg valt.


De gemeente Slochteren heeft geen gemeentelijk basisnet.

4.3.4 Externe veiligheid in het plangebied

Ter hoogte van de 7 locaties die het 'Verzamelplan' vormen bevinden zich geen risicovolle inrichtingen (zoals benoemd in het 'Bevi'). Het bestemmingsplan maakt de vestiging van deze inrichtingen ook niet mogelijk.

3 locaties liggen in het invloedsgebied van transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of risicovolle buisleidingen namelijk:

  • Oostwoldjerweg 5, Siddeburen (invloedsgebiedsgebied N33, N387 en risicovolle buisleidingen)
  • Hoofdweg 14, Slochteren (invloedsgebied N387)
  • Woudbloemlaan 30/32 (invloedsgebied risicovolle buisleidingen).

Dit bestemmingsplan maakt voor Hoofdweg 14, Slochteren en Woudbloemlaan 30/32 alleen een wijziging van de bestemming mogelijk. Hierdoor verandert het eerder bepaalde groepsrisico niet. Voor deze 2 percelen bestaat geen verplichting om het groepsrisico opnieuw te verantwoorden.

Het advies geldt dan ook alleen voor het plandeel 'Oostwoldjerweg 5, Siddeburen'.

4.3.4.1 Groepsrisico Oostwoldjerweg 5, Siddeburen

De provincie heeft de provinciale weg N387 en de Rijksweg N33 opgenomen in het Provinciaal basisnet Groningen (PbG). De N33 maakt bovendien deel uit van het landelijke basisnet. Als gevolg hiervan gelden veiligheidsafstanden. Zo bedraagt het invloedsgebied van de N387 circa 200 meter en bedraagt het invloedsgebied van de N33 circa 1500 meter. De locatie aan de Oostwoldjerweg 5 in Siddeburen ligt op circa 230 meter afstand van de N33 en op circa 40 meter afstand van de N387. Deze locatie ligt aldus in de invloedsgebieden van deze wegen.

In en nabij het plangebied liggen tevens risicovolle buisleidingen. De hogedruk aardgastransportleidingen A-514 en A-543 van de Gasunie bevinden zich in het plangebied ten oosten van de boerderij aan de Oostwoldjerweg 5 in Siddeburen. Op circa 30 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich tevens een buisleiding van de Gasunie (N-509-97). De locatie aan de Oostwoldjerweg ligt tevens in het invloedsgebied van deze risicovolle buisleidingen.

4.3.4.2 Bestrijdbaarheid

Bij bestrijdbaarheid gaat het om de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun taken. Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen beoordelen is gekeken naar de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen.

  • Bereikbaarheid

De genoemde locatie en de omgeving daarvan zijn beoordeeld op de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Om te bepalen of de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden, is de opkomsttijd beoordeeld. De Oostwoldjerweg grenst aan meerdere bestaande wegen. Hierdoor is de locatie als geheel voor hulpdiensten voldoende snel en in voldoende mate tweezijdig te benaderen. Toegangswegen tot de locatie zijn onder meer de N33 en de N387 (risicobronnen). Een calamiteit met gevaarlijke stoffen op deze wegen kan langere opkomsttijden voor deze locaties tot gevolg hebben. De Oostwoldjerweg 5 blijft in een dergelijk geval wel bereikbaar via bijvoorbeeld de Eideweg en de Oudeweg.

Samenvattend geeft het aspect bereikbaarheid geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

  • Bluswatervoorzieningen

Het plangebied is ook beoordeeld op de aanwezigheid en beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Om te bepalen of voldoende bluswater beschikbaar is, is zowel de aanwezigheid van primaire (brandkranen) als secundaire (open water) bluswatervoorzieningen ter plaatse van de Oostwoldjerweg 5 in Siddeburen beoordeeld. In de directe omgeving Siddeburen bevinden zich primaire bluswatervoorzieningen. Tevens is nabij de locatie open water aanwezig (Munnikesloot). Hierdoor zijn de bluswatervoorzieningen in voldoende mate aanwezig. Voor incidenten met een aardgastransportleiding geldt dat een gasbrand niet geblust mag worden in verband met explosiegevaar. Dit bemoeilijkt het snel en effectief bestrijden van een gasbrand. Bij een gasbrand zal de brandweer zich voornamelijk richten op het bestrijden van secundaire branden en het assisteren bij het ontruimen van de gevarenzone.

Langs de N33 zijn geen of nauwelijks bluswatervoorzieningen aanwezig. Voor het bestrijden van kleine incidenten beschikt een tankautospuit over voldoende bluswater. Voor het bestrijden van grote incidenten, is ondersteuning vanuit de regio benodigd. Door middel van ondersteuning (meerdere tankautospuiten of groot watertransport) kan voldoende bluswater worden verkregen. Wel kan in het meest ongunstige geval mogelijk onvoldoende snel ondersteuning worden verleend, waardoor een calamiteit met gevaarlijke stoffen niet snel en effectief is te beheersen. Dit geeft een verhoogde kans op slachtoffers. Het verbeteren van de bestrijdbaarheid op de N33 valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan.

Samenvattend geeft het aspect bluswatervoorzieningen geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

4.3.4.3 Zelfredzaamheid

Om te beoordelen of de aanwezige personen in geval van een calamiteit zichzelf in veiligheid kunnen brengen, zijn zowel de mate van zelfredzaamheid van de aanwezige personen als de mogelijkheden om de locaties snel te verlaten beoordeeld. Daarnaast is beoordeeld of de locatie in het dekkingsgebied van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) ligt. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van objecten waarbij sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (zoals kleine kinderen, zieken en ouderen). De bewoners van de locatie vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die over het algemeen als zelfredzaam wordt beschouwd. De toekomstige gebruikers zijn huurders en bezoekers. Deze zijn in principe onbekend met het gebied. Zij zijn zich vermoedelijk niet bewust van de risicobronnen in de directe omgeving en van de hiermee verbonden gevaren. Gelet hierop is het van belang de toekomstige gebruikers van de locatie te informeren over de aanwezige gevaren alsmede de bij een ramp te treffen maatregelen.

De locatie en de directe omgeving daarvan bieden over het algemeen voldoende mogelijkheden voor ontvluchten van een mogelijk rampgebied. Hierdoor is een goede ontvluchting mogelijk. Ten westen van het perceel aan de Oostwoldjerweg bevindt zich een signaalgever van het WAS (WAS 23-613). Genoemde locatie valt echter buiten bereik van deze signaalgever. Eind 2012 is NL-alert geïntroduceerd. Met NL-alert kan de overheid mensen in een rampgebied en in de directe omgeving van een (dreigende) noodsituatie met een tekstbericht informeren via de eigen mobiele telefoon. Hierdoor is een snelle alarmering van genoemde locatie mogelijk.

4.3.4.4 Verantwoording groepsrisico

Ter plaatse van de Oostwoldjerweg 5 in Siddeburen is sprake van externe veiligheidsrisico's door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N387 en de Rijksweg N33 alsmede door de aanwezigheid van risicovolle buisleidingen. Aangezien de locatie in de invloedsgebieden ligt is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid maken onderdeel uit van de verantwoording. Uit de beoordeling van de bestrijdbaarheid blijkt, dat dit aspect geen aanleiding geeft tot het treffen van maatregelen. Uit de beoordeling van de zelfredzaamheid blijkt dat in het plangebied huurders en bezoekers aanwezig zullen zijn. Zij zijn zich mogelijk niet bewust van de externe veiligheidsrisico's. Hierdoor weten zij mogelijk niet wat zij in het geval van een ramp moeten doen. Wij schrijven de initiatiefnemer (eigenaar Oostwoldjerweg 5, Siddeburen) voor om de toekomstige gebruikers te informeren over de aanwezige externe veiligheidsrisico's en hoe te handelen bij een ramp, bijvoorbeeld door het uitwerken van een noodplan.

Gelet op het voorgaande en het advies van de Veiligheidsregio wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Met het toevoegen van 3 extra wooneenheden in de boerderij en een kleinschalige groepsaccommodatie in het bijgebouw neemt het aantal (potentieel) verblijvende personen in het invloedsgebied slechts beperkt toe ten gevolge van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3.5 Flexibiliteitsbepalingen

Ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan met de flexibiliteitsbepaling 'afwijkingsbevoegdheid' mogelijk worden gemaakt dienen uitvoerbaar te zijn. In dit bestemmingsplan zijn deze flexibiliteitsbepalingen uitvoerbaar omdat die mogelijk zijn om toe te passen buiten de 10-6 PR- contour en zonder dat de ontwikkelingen een significante toename van het Groepsrisico met zich meebrengen. Bij de toepassing van andere flexibiliteitsbepalingen (wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsbevoegdheid) zal echter de externe veiligheidssituatie nader dienen te worden beschouwd op de dan geldende externe veiligheidssituatie in relatie met de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling.

Om te voorkomen dat binnen het plasbrandaandachtsgebied langs het Basisnet door middel van een flexibiliteitsbepalingen een object mogelijk wordt gemaakt waarin beperkt zelfredzame personen verblijven is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' toegepast.

4.4 Luchtkwaliteit

Uit een luchtkwaliteitsonderzoek van WMA in juni 2008 is gebleken dat de achtergrondconcentraties van alle onderzochte stoffen ruim onder de geldende normen liggen. Ook nabij drukke wegen in de gemeente voldoet de luchtkwaliteit op 5 en 10 meter van de wegkant aan de geldende normen. Ook bij de te verwachten ontwikkeling van het wegverkeer zal de luchtkwaliteit aan de normen blijven voldoen. De gevolgen van de ontwikkeling van Meerstad zijn daarin al verdisconteerd.

Het onderzoek heeft daarnaast ook al gekeken naar andere ontwikkelingen die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen. Dat is gebeurd door middel van scenario's, bijvoorbeeld de realisering van 1500 nieuwe woningen en de aanleg recreatiegebied. Ook bij de realisatie van nieuwe functies met een verkeersaantrekkende en/of genererende werking blijft de totale concentratie als gevolg van de toename beneden de normen. Alleen bij bestemmingsplannen met een nog grotere verkeersaantrekkende werking zal aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden.

Dit betekent dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling en realisering van nieuwe bestemmingsplannen. Nabij rijks-, provinciale of gemeentelijke wegen zijn er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen om gevoelige functies toe te staan. Omdat bij deze actualisering er slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt kan er ruimschoots worden voldaan aan de normen.

4.5 Civieltechnische aspecten

4.5.1 Kabels en leidingen
4.5.1.1 Ondergrondse leidingen

De hogedrukgasleidingen zijn al aan de orde gekomen in de paragraaf 4.3 Externe veiligheid. Voor het overige liggen in het plangebied geen ondergrondse kabels en leidingen waarvoor een specifieke planologische bescherming van belang is.

4.6 Water

4.6.1 Waterbeleid

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

Het waterbeleid, zoals opgenomen in de nota Waterbeleid 21e eeuw, heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Op gemeentelijk niveau zijn drie beleidsdocumenten relevant: het Waterplan Slochteren – Watersysteemplan Duurswold (2008), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP, 2008) en de voorloper van deze plannen, de visie 'Het water van Slochteren' (2007).

4.6.1.1 Het water van Slochteren

Vooruitlopend op het gemeentelijke waterplan is er een watervisie opgesteld 'Het water van Slochteren'. In het Waterplan wordt de visie van Slochteren t.a.v. de waterkwaliteit en ecologie en de visie t.a.v. water en ruimtelijke ordening verwoord in ambitieniveaus. Er is gekozen voor drie oplopende ambitieniveaus die voor het watersysteem van de bebouwde omgeving in Slochteren mogelijk zijn: basis ('eerlijk water'), midden ('heerlijk water') dat hogere ambities heeft dan basis water, en hoog ('begeerlijk'), het hoogste niveau. Voor elk niveau gelden maatstaven t.a.v. de waterkwaliteit, de waterbodem, natuur, inrichting, cultuur en gebruik.

De watervisie kent de volgende beleidsuitgangspunten:

  • Bestaande watergangen zo mogelijk benutten als drager voor de verbinding tussen natuur en cultuur.
  • Aantrekkelijkheid van de grotere wateren (onderdeel van de boezem) voor toervaart verbeteren.
  • Aantrekkelijkheid van de kleinere watergangen en sloten voor kanogebruik verhogen.
  • De visuele aantrekkelijkheid en verschillende gebruiksmogelijkheden van watergangen en waterpartijen benutten ten behoeve van de kwaliteit van de woonomgeving.
  • Water inpassen bij nieuwbouw en herstructurering van woonwijken en bedrijventerreinen.
  • Inrichtingsprincipes: vasthouden-bergen-afvoeren.
  • Géén verslechtering van watersysteem bij ruimtelijke ingrepen (stand-still principe), anders compensatiemaatregelen elders.
  • Géén verslechtering van waterkwaliteit bij ruimtelijke ingrepen (stand-still principe).
  • Watertoets bij elk ruimtelijk plan.
  • Aansluiten bij de gemeentelijke visies op dorpsniveau.
  • Versterken van de cultuurhistorische waarden in relatie met water.
  • Versterken van de recreatieve waarden in relatie met water.
4.6.1.2 Watersysteemplan Duurswold

De gehele gemeente Slochteren maakt onderdeel uit van het watersysteem Duurswold, dat een samenhangend watersysteem vormt binnen het gebied waar het waterschap Hunze en Aa's het waterbeheer voert.

Het waterschap heeft samen met Slochteren een watersysteemplan opgesteld (2008) voor het gebied Duurswold. Het grondgebied van Slochteren omvat ongeveer 75% van het watersysteem Duurswold.

verharding/bebouwd oppervlak.

4.6.1.3 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wm een zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Deze zorgplicht wordt doorvertaald in een rioleringsplan. De speerpunten van het gemeentelijk rioleringsplan (2014-2018) zijn:

De speerpunten voor de komende planperiode zijn:

  • Klimaatbestendig beleid: de gemeente wil inspelen op de klimaatveranderingen;
  • Samenwerking: ook in deze planperiode wil de gemeente intensief samenwerken met andere partijen als dit een voordeel oplevert.
  • Rioolbeheer: de gemeente wil het rioolbeheer in deze planperiode nog verder optimaliseren.
  • Risicogestuurd rioolbeheer: in deze planperiode wordt toegewerkt naar een onderhoudsregime waarbij geen cyclische werkzaamheden worden uitgevoerd als dit niet nodig is.
  • Opzet klachtensysteem: in deze planperiode wil de gemeente werken aan het samenvoegen van de klachtensystemen van Slochteren en Hoogezand-Sappemeer.
4.6.2 Keur waterschap

Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist.
In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.

Daarnaast zijn er in de keur ook regels opgenomen over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt als beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Als een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort die bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone.

4.6.3 Notitie stedelijk waterbeheer

In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen.
Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling: “Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.“

Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:

Onderwerp   Probleem   Oplossingsrichting  
Ruimte voor water   Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden.   Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken.  
Taakverdeling   Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers.   Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen.  
Watersysteem   Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem.   Duurzame inrichting, basisinspanning/ waterkwaliteitsspoor intensiveren, alternatieve
oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem.  

Deze aandachtspunten zijn betrokken bij het opstellen van het gemeentelijk waterplan, dat in 2008 is vastgesteld.

4.6.4 Beheerplan 2010-2015

Het beheerplan geeft weer op welke wijze het waterschap Hunze en Aa's haar watertaken (waterkering en waterbeheer) op hoofdlijnen vormt geeft in deze periode. In het plan zijn ook de maatregelen in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) opgenomen die het waterschap tot en met 2015 zal uitvoeren. Daarnaast wordt er teruggekeken op het beheerplan 2003 - 2009, waarin samen met de omgeving binnen het proces ‘Waterdrager’ per deelgebied een toekomstperspectief is opgesteld voor Waterbeheer 21ste Eeuw (WB21) en KRW, met gekwantificeerde opgaven en oplossingen. In dit beheerplan is de uitkomst van het proces ‘Waterdrager’ samengevat en zijn de opgaven en maatregelen aangegeven.

4.6.5 Plangebied

Het bestemmingsplan is primair conserverend van karakter, waarbij vooral de bestaande functies worden bestemd. Er worden geen wezenlijke veranderingen in de waterhuishouding voorzien. Grootschalige ontwikkelingen zijn op grond van dit bestemmingsplan aldus niet mogelijk.

Zowel bij de ontwikkelingen bij recht als bij de ontwikkelingen na wijziging van het bestemmingsplan dienen de beleidsuitgangspunten van het Waterplan (waaronder afnemen watertoets) te worden nagekomen. Het toevoegen van nieuwe bebouwing of verharding in de bebouwde kom (met een grotere oppervlakte dan 150 m²) en in het buitengebied bij een oppervlakte groter dan 1500 m² zal dan ook gecompenseerd moeten worden met waterberging.

In het gebied bevinden zich geen grondwaterbeschermingsgebieden.

In algemene zin kan worden opgemerkt dat, onder meer door het als zodanig bestemmen van belangrijke groenstructuren in het plangebied, wordt voorkomen dat deze groenstructuren worden verhard. Dit draagt mede bij aan de instandhouding van het bestaande watersysteem. Aan hoofdwatergangen die primair een functie vervullen in de waterhuishouding is de bestemming 'water' toegekend, zoals bijvoorbeeld de Borgsloot. Ook de bestemmingen langs de watergangen bieden voldoende mogelijkheden voor onderhoud vanaf de kant (schouwstrook van 5 meter). Bebouwing (anders dan voor waterstaatsdoeleinden) wordt hier uitgesloten. In het plangebied bevinden zich geen primaire waterkeringen.

Onderstaand wordt ingegaan op de percelen in het plangebied. Er is bij de volgende percelen geen sprake van toevoeging van bebouwing of verharding. Het gaat om de gebruikswijziging van de bestaande bebouwing, windmolens of bestaande bedrijfswoning. Er zijn met betrekking tot water (en afvoer) geen aanvullende maatregelen nodig:

  • Harkstede, Hoofdweg 6a (wijziging gebruik o.b.v. omgevingsvergunning)
  • Lageland, Slochterdiep 5a (wijziging gebruik o.b.v. omgevingsvergunning)
  • Schildwolde, Schildwolderdijk 47 (bouwvlak o.b.v. omgevingsvergunning). Het gaat hier om een kleine toevoeging aan het bouwvlak (50m2). Er is voor deze kleine oppervlakte geen compensatie nodig in de vorm van aanleg van waterberging.
  • Siddeburen, Eideweg 43a (wijziging bestaand gebruik)
  • Siddeburen, Oostwoldjerweg 5 (wijziging bestaand gebruik)

Zoals meer percelen in het buitengebied is dit perceel niet aangesloten op de riolering maar is er een eigen afvalwatervoorziening. In dit geval 2 septictanks die ook voldoende van omvang zijn voor de extra wooneenheden.

  • Slochteren, Hoofdweg 14 (wijziging gebruik o.b.v. omgevingsvergunning)
  • Woudbloem, Woudbloemlaan 30 en 32 (wijziging gebruik o.b.v. omgevingsvergunning)

Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologisch onderzoek

Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan.

Door het archeologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit beleid is duidelijk geworden waar (hoge) archeologische verwachtingswaarden zijn en waar deze laag zijn. Door deze kaart is nu vooraf duidelijk voor welke bouw- en graafwerkzaamheden wel en voor welke geen inventariserend archeologisch onderzoek vooraf meer nodig is om uit te sluiten dat archeologische waarden worden aangetast. Wanneer de beleidskaart aangeeft dat de verwachtingswaarden hoog zijn moet de aanvrager middels een onderzoek aantonen of er waarden aanwezig zijn. De kaart is gebruikt als input voor het bestemmingsplan.

4.7.2 Lage verwachtingswaarde

Aan een deel van het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. Dit heeft te maken met de bodemverstorende activiteiten in het verleden (aanwezige woonbebouwing, aanleggen woonwijken en sportterreinen). Dit betekent dat bij het aanvragen van een omgevingsvergunning geen archeologisch onderzoek is vereist. In deze gebieden is ook geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden nodig op grond van archeologie.

4.7.3 Archeologische gebieden

Er zijn binnen het plangebied verschillende terreinen waar vanwege de (hoge) archeologische (verwachtings)waarden specifieke regels gelden voor bouwen en gebruik, in aanvulling op de basisbestemming. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: AMK terreinen, borgterreinen, historische bebouwing en boerderijplaatsen. In de eerste twee gebieden zijn de ingrepen die onderzoeksplichtig zijn het kleinst (vanaf 50 m²). Bij historische kernen en bebouwing en boerderijplaatsen ligt de grens op 100 m².

4.7.4 Cultuurhistorie
4.7.4.1 Harkstede, Hoofdweg 6a

Het pand is in de jaren dertig van de 20ste eeuw gebouwd als agrarische loods. Vanaf eind jaren zestig tot en met 2005 is het pand door de gereformeerde gemeente als kerkzaal gebruikt. Het decennium daarna is het als bouwmarkt gebruikt in combinatie met het aanpalende terrein op Hoofdweg 4. Sinds medio 2016 is het pand in gebruik als woning. De huidige bewoners hebben een vergunning om het pand weer grotendeels in oude staat terug te brengen. Latere ingrepen aan het pand kunnen daarmee ongedaan worden gemaakt, waardoor het oorspronkelijke (agrarische) karakter van het pand en een stukje oud-Harkstede weer zichtbaar wordt.

4.7.4.2 Lageland, Slochterdiep 5a

Bij dit perceel is geen sprake van cultuurhistorische waarden. De wijziging van de bestemming heeft ook gevolgen voor cultuurhistorische waarden in de directe omgeving van het perceel.

4.7.4.3 Schildwolde, Schildwolderdijk 47

Bij dit perceel is geen sprake van cultuurhistorische waarden. De wijziging van de bestemming heeft ook gevolgen voor cultuurhistorische waarden in de directe omgeving van het perceel.

4.7.4.4 Siddeburen, Eideweg 43a

Bij dit perceel is geen sprake van cultuurhistorische waarden. De wijziging van de bestemming heeft ook gevolgen voor cultuurhistorische waarden in de directe omgeving van het perceel.

4.7.4.5 Siddeburen, Oostwoldjerweg 5

In het plangebied is de Molenheerdt, Oostwoldjerweg 5 als 'karakteristiek' aangewezen. De boerderij maakt onderdeel uit van een groep waardevolle boerderijen aan de oostkant van Siddeburen (omgeving Oudeweg en Oostwoldjerweg).

In 2010 zijn de karakteristieke (voormalige) agrarische gebouwen in de gemeente in kaart gebracht. Op de 'Lijst karakteristieke agrarische bebouwing' staan bijna 200 boerderijpanden die behoudenswaardig zijn en bijdragen aan de ruimtelijke identiteit van Slochteren. De panden op de lijst krijgen in de bestemmingsplannen de aanduiding 'karakteristiek'. Daarin is behoud van de uitwendige hoofdvorm het uitgangspunt. Oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting en dakhelling mogen niet meer dan 10% afwijken van de bestaande maten.
In bepaalde gevallen is een omgevingsvergunning mogelijk voor sloop en voor een grotere afwijking:

  • een te slechte bouwkundige staat en te hoge herstelkosten; en/of
  • er zijn geen karakteristieke kenmerken (meer) aanwezig; en/of
  • de ingreep tast de karakteristieke waarden niet aan.

Naast de bebouwing is het erf van de boerderij ook waardevol. Er ligt een fraaie slingertuin bij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0008.png"

4.7.4.6 Slochteren, Hoofdweg 14

Het pand is aangewezen als rijksmonument en gelegen in het beschermd dorpsgezicht van Slochteren. De bestemmingswijziging heeft geen gevolgen directe gevolgen voor deze status, in dit bestemmingsplan worden de bestaande (conserverende) bestemmingsregels overgenomen. Meer achtergrondinformatie over het beschermd dorpsgezicht is te vinden in het Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht Slochteren.

4.7.4.7 Woudbloem, Woudbloemlaan 30 en 32

In aanvulling op de agrarische panden wordt nu ook de overige bebouwing geinventeriseerd. Deze inventarisatie is gestart in Woudbloem en Overschild. Hiervoor is nu een conceptlijst beschikbaar.

Op de voorlopige lijst staat ook als de school in Woudbloem, samen met de voormalige meesterswoning. Als de lijst voor de hele gemeente gereed zal er een apart (facet)bestemmingsplan worden opgesteld, waarbij de op de lijst panden als 'karakteristiek' worden aangemerkt met bijbehorende beschermingsregels. Door het huidige voorbereidingsbesluit en het sloopverbod van de provincie is er al sprake van een (voorlopige) bescherming van deze panden. afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0010.png"

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Algemeen

Bij (planologisch) nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht en beoordeeld worden of deze een bedreiging kunnen vormen voor beschermde dier- en plantensoorten of voor een beschermd natuurgebied. Dat volgt uit de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). Deze wetten beschermen in het wild levende plant- en diersoorten, maar ook hun leefomgeving (habitat). Als in de directe nabijheid van de nieuwe ontwikkeling soorten voorkomen uit de zogenaamde 'strenge' categorieën (genoemd in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of in één van de Rode Lijsten) kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer de mogelijkheden in het bestemmingsplan (significant) nadelige effecten hebben voor deze beschermde soorten of het beschermde gebied.

Indien nodig dient voor de ontwikkeling in het kader van de Flora en Faunawet ontheffing bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) te worden aangevraagd, of in het kader van de Natuurbeschermingswet een vergunning bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Overigens worden deze ontheffing en vergunning in relatie met een omgevingsvergunning op grond van de Wabo 'een verklaring van geen bedenkingen' genoemd. Voor algemene soorten heeft het Rijk via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) een algemene vrijstelling verleend. Voor deze soorten hoeft in het kader van het bestemmingsplan dus niet meer afzonderlijk een ontheffing te worden aangevraagd. Vanaf 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Hierin wordt ook de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld.

4.8.2 Flora en fauna in het plangebied

In 2010 heeft Dillerop natuuradvies in onze opdracht de Ecologische basiskaart/leidraad Gemeente Slochteren opgesteld.
Daaruit blijkt dat in en rond her plangebied waarnemingen zijn gedaan van de gewone dwergvleermuis, de sperwer, de buizerd en van meer algemene soorten.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en brengt geen verandering teweeg in de natuurlijke leefomgeving voor deze soorten. De gunstige staat van instandhouding voor deze soorten wordt door het plan dan ook niet beïnvloed.

Binnen de grenzen van de gemeente Slochteren bevindt zich geen Natura 2000 gebied. De dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszone in het kader van de EU-habitatrichtlijn, het Zuidlaardermeergebied, bevindt zich op ongeveer 1 km afstand van het plangebied. Dit bestemmingsplan zal waarschijnlijk geen negatieve effecten hebben op het Zuidlaardermeergebied, al was het maar omdat het plan geen wezenlijke ontwikkelingen mogelijk maakt.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk vormt een uiteenzetting van verschillende uitgangspunten die in het bestemmingsplan hun doorwerking vinden. Enerzijds heeft dit betrekking op beleidsregels die door het college zijn vastgesteld en anderzijds gaat het om aspecten die op grond van het rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en/of het provinciaal beleid (Provinciale Omgevingsverordening) onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan.

5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals in Hoofdstuk 3 is aangegeven geldt sinds 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij ruimtelijke plannen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de ladder worden toegepast.

De ruimtelijke ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk zijn opgenomen zijn dusdanig beperkt van omvang dat toepassen van de 'ladder' niet nodig is. De planonderdelen gaan ook uit van herbestemming of een beperkte aanpassing van de regels van een bestaand bebouwd perceel.

5.3 Nieuwbouwruimte

Dit bestemmingsplan maakt, naast de planologische regeling van een aantal omgevingsvergunningenvoor nieuwe woningen, ook 3 nieuwe wooneenheden mogelijk op het perceel 'Oostwoldjerweg 5, Siddeburen'.

Alle toegevoegde woningen passen binnen de afspraken die in regionaal verband (RGA) zijn gemaakt. Volgens de afspraken heeft Slochteren een post van 20 woningen om incidentele verzoeken te honoreren. Deze toevoegingen passen daarbinnen.

Hiernaast passen de wijzigingen in ons (aangepaste) woonbeleid omdat het in alle gevallen gaat om hergebruik van bestaande panden zonder specifieke woonbestemming. Met een woonfunctie is er sprake van nuttig hergebruik van deze panden.

5.4 Beleidsregels

5.4.1 Proces

Vooruitlopend op de actualisering zijn voor een aantal specifieke ruimtelijke thema's beleidsnotities en/of regels opgesteld die als afwegingskader voor het meewerken aan ruimtelijke plannen zullen worden gebracht en als input voor nieuwe bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om de volgende beleidsregels:

  • aan-huis-verbonden beroepen,
  • recreatieve verblijfsaccommodaties,
  • (ho)reca en ondersteunende (ho)reca,
  • theetuinen & verbreding agrarische bedrijven,
  • biomassa- en mestvergisting,
  • paardenhouderijen en
  • paardenbakken.
  • vrijkomende agrarische bebouwing (VAB beleid)

Voorgaande beleidsregels hebben het inspraaktraject doorlopen en zijn vastgesteld op 7 april 2009. Een uitzondering hierop vormen de beleidsregel Kamperen (eerst vastgesteld op 10 juni 2008 en gewijzigd vastgesteld op 16 augustus 2011) en het VAB beleid (vastgesteld op 8 februari 2011).

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De beleidsregels zijn waar mogelijk opgenomen in de planregels. De beleidsregels vormen daarbij het afwegingskader voor het verlenen van medewerking voor een omgevingsvergunning voor het (binnenplans) afwijken van de bestemmingsregels of een bestemmingswijziging. In de bestemmingsregels wordt volstaan met een verwijzing naar de relevante beleidsregels of eventueel een beperkte weergave van de inhoud. Voor de relevante beleidsthema's / beleidsregels zijn een aantal kernpunten aangestipt.

Theetuinen en verbreding agrarische bedrijven

  • theetuinen (of theeschenkerij) onder voorwaarden bij recht bij agrarische bedrijven en ruime woonpercelen;
  • kleinschalige activiteiten van recreatieve, educatieve of verzorgende aard bij agrarische bedrijven ondergeschikt aan de agrarische functie (boerderijwinkel, zorg, recreatieve verhuur, rondleidingen etc).

Recreatieve verblijfsaccommodaties

  • onderscheid in bed en breakfast en groepsaccommodaties;
  • bed en breakfast onder voorwaarden bij woningen;
  • groepsaccommodaties als neventak bij woningen en agrarische bedrijven.

Horeca en ondersteunende horeca

  • onderscheid in verschillende horeca-categorieën en bijbehorende bestemmingsregels;
  • mogelijkheden voor ondersteunende horeca bij maatschappelijke voorzieningen en detailhandel (voorbeeld: koffiecorner in een winkel).

Paardenbakken

  • regels voor hobbymatige paardenbakken op (agrarische) gronden bij woningen;
  • voorwaarden omtrent omvang en afstand t.o.v. bijbehorende woning en omliggende woningen derden.

Aan-huis-verbonden beroepen

  • onderscheid vrije beroepen en overige aan-huis-verbonden beroepen;
  • woonfunctie blijft in alle gevallen in overwegende mate gehandhaafd;
  • limitatieve lijsten met beroepen en activiteiten.

De voor dit bestemmingsplan relevante beleidsregels zijn als bijlage bij de regels opgenomen.

VAB's (Vrijkomende agrarische bebouwing)

  • ruimere mogelijkheden voor gebruik van karakteristieke (woon)boerderijen;
  • wijzigingsregels voor omzetten agrarische bestemming in een woon- of een niet-agrarische bedrijfsmatige bestemming;
  • gebruiksmogelijkheden gekoppeld aan behoud karakteristieke bebouwing;
  • mogelijkheden voor sanering niet-karakteristieke bebouwing en vervangende nieuwbouw.

5.5 Ruimtelijke kwaliteit

5.5.1 Algemeen

In de nieuwe bestemmingsplannen bieden wij ruimere bouwmogelijkheden dan voorheen. Wij zijn ons ervan bewust dat dat gevolgen kan hebben voor de ruimtelijke kwaliteit. Ongekanaliseerde bouwlust en creativiteit en beperkte middelen kunnen immers leiden tot bouwplannen die minder goed aansluiten bij de omgeving. Excessen geven al snel weer aanleiding tot nieuwe regeldrift. Het is echter een illusie dat strakke regels per definitie tot goede bouwplannen leiden; er blijven altijd mazen in de regels.

Het vroegere beperktere regime nodigde in zekere zin zelfs uit tot gekunstelde bouwplannen, onder meer vanwege de beperkte oppervlakte aan bijgebouwen. De aandacht ging bij het ontwerpen vooral uit naar het optimaal uitnutten van de beperkte ruimte, terwijl de vormgeving weinig aandacht kreeg.
Ook nodigt een te strak regime uit tot afwijken. Veel op zich aanvaardbare bouwplannen pasten niet binnen de regels. Dat leidde tot veel planologische procedures en daarmee extra werk en kosten voor de burger en de overheid.

Wie kiezen daarom voor een ruime basisregeling, met allereerst verantwoordelijkheid voor de burger, maar wel met een bruikbaar instrument om uitwassen te blokkeren. Dit instrument krijgt algemene werking, waardoor het ook vat heeft op de zogenaamde mazen in het bestemmingsplan en niet alles op slot gezet hoeft te worden.

5.5.2 Doorwerking ruimtelijke kwaliteit in regels

De standaardnorm is ruim. Waar nodig voor de ruimtelijke kwaliteit zijn de ruime standaardmaten ingeperkt en bebouwingsgrenzen op de plankaart aangegeven, bijvoorbeeld in de vorm van bouwvlakken strak om karakteristieke bebouwing (waarbij onder meer de krimpen van boerderijen zijn gevolgd). Ook zijn gevellijnen gelegd op plaatsen waar het ruimtelijk wenselijk is dat bebouwing in de gevellijn staat.

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwpercelen opgenomen. Het plan kent alleen een verruiming voor bijgebouwen en bepaalde aan-huis-verbonden beroepen. Bij de bepaling van bouwvlakken wordt in volgorde van belangrijkheid naar de volgende aspecten gekeken:

  • Het woongebouw staat op het perceel het dichtst op de straat.
  • Aansluiten bij lineaire hoofdstructuur, voor zover deze nog intact is.
  • Situering van woongebouwen zodanig dat het vrije uitzicht van bestaande en nieuwe woningen zoveel mogelijk intact blijft. Dit is met name een aandachtspunt in laantjes met meerdere woningen achter elkaar.
  • Bij percelen die scheef op de weg liggen wordt overwogen of de bouwgrens dwars op de zijdelingse perceelsgrens moet liggen. We kijken daarbij ook naar de overwegende oriëntering van de gevels van woningen in de omgeving: parallel aan de weg of aan de perceelsgrens.
  • Rekening houden met milieuafstanden (geurhinder).
  • Wet geluidhinder in acht nemen (geluidsnorm gaat voor stedenbouwkundige structuur).
  • Dorps karakter behouden door ruimere bouwmogelijkheden af te stemmen op de grootte van het bouwperceel: de maximumbebouwingsoppervlakte afgestemd op de grootte van het perceel.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 RO standaarden en regels 2012

6.1.1 Algemeen

Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro-instrumenten) digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld. Ten behoeve van de eenheid en de uitwisselbaarheid zijn er standaarden en regels ontwikkeld. Sinds 1 oktober 2012 gelden de RO standaarden en regels 2012 (ter vervanging van de RO Standaarden en regels 2008). Sinds 1 juli 2013 moeten deze verplicht worden toegepast. De RO standaarden en regels 2012 vervangen de RO standaarden 2008.

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt er naast een digitaal bestemmingsplan ook een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier vastgesteld (de vroegere plankaart). Als de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

In het Bro zijn ook regels opgenomen over de inhoud van een bestemmingsplan. In par. 3.1 staan een aantal verplichte en facultatieve onderdelen voor de bestemmingsplanprocedure. Daarnaast staan in par. 3.2 een aantal verplichte standaardregels voor bestemmingsplannen.

Door de standaardisering en digitalisering is het bestemmingsplan duidelijker voor de gebruiker van het bestemmingsplan. Burgers en ondernemers kunnen snel een juist beeld krijgen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen sterk verbeterd en kunnen verschillende afzonderlijke plannen in grotere samenhang worden bezien. Dit is met name van belang voor partijen die betrokken zijn bij planvoorbereiding, planmonitoring en planbeoordeling.

In de onderstaande alinea's worden de onderdelen van de RO Standaarden en regels die voor bestemmingsplannen van belang zijn verder toegelicht.

6.1.2 IMRO 2012

Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening IMRO 2012 is de codetabel voor de digitale Wro-instrumenten, die wordt gebruikt bij het opstellen en uitwisselen van digitale plannen tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook naar andere werkvelden.

6.1.3 IMROPT 2012

IMROPT 2012 maakt het mogelijk om de teksten van ruimtelijke instrumenten objectgericht op te bouwen. IMROPT 2012 beschrijft de wijze waarop objectgerichte planteksten worden opgebouwd en uitgewisseld binnen de RO Standaarden 2012. Toepassing van IMROPT 2012 is verplicht wanneer de bronhouder ervoor kiest de planteksten in objectgerichte vorm (XML) beschikbaar te stellen.

6.1.4 SVBP 2012

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw van de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen.
De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.

Ten opzichte van de SVBP 2008 zijn de eisen voor de analoge verbeelding (de papieren plankaart) versoepeld, in paragraaf 6.1.7 wordt hier op ingegaan.

6.1.5 STRI 2012

De STRI 2012 beschrijft hoe ruimtelijke plannen en besluiten beschikbaar gesteld moeten worden. Deze standaard is (eveneens) wettelijk verankerd in een Ministeriële regeling. Deze standaard is nodig om drie redenen:

1. waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van technische vormvereisten;

2. waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling;

3. waarborgen van de rechtszekerheid door middel van het vaststellen van vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro-instrumenten.

6.1.6 Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen

IMRO 2012 is normstellend voor de codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO 2012 is van belang voor applicatiebouwers en als referentie voor andere IMRO 2012-gerelateerde documenten. IMRO 2012 wordt beschreven zonder in te gaan op de praktische toepassing van het model voor het coderen van digitale ruimtelijke instrumenten. Alle voor dit toepassingsdoel benodigde informatie over bestemmingsplannen is opgenomen in toelichtingen, de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP 2012) en de Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT 2012).

Deze PRBP is naast toelichting op de IMRO 2012 ook een toelichting op de SVBP 2012.

6.1.7 Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart

Er is ook een Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart. Dit is een aanvullende, niet wettelijk bindende richtlijn naast de SVBP 2012 die gebruikt kan worden voor het maken van de analoge bestemmingsplankaart. De opmaak van de papieren verbeelding is vormvrij. Als de analoge verbeelding wordt gebruikt, wordt geadviseerd de voorschreven werkwijze te hanteren.

6.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden, waarmee een groot aantal vergunningen en toestemmingen zijn samengevoegd tot één omgevingsvergunning. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd welke bouwwerken zonder omgevingsvergunning mogen worden gebouwd en onder welke voorwaarden. In artikel 3 van het Bor is uiteengezet welke bouwwerken mogen worden gebouwd zonder omgevingsvergunning, mits ze passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Vanwege deze verruiming van het vergunningvrij bouwen binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn de bouwregels van de Slochter bestemmingsplannen aangepast en toegesneden op artikel 3 van het Bor.

6.3 Plantoelichting

Op basis van artikel 3.1.6 Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een beeld van de wijze waarop het plan is ingericht en wat met het plan wordt beoogd. De toelichting geeft een onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes en bevat de resultaten van het onderzoek uit de inspraak en vooroverleg. De toelichting geeft alleen een toelichting op de regels en de verbeelding. De toelichting heeft geen bindende werking. Wel kan zij een functie kan hebben bij de interpretatie van de bedoelingen van onverhoopt onduidelijke regels. Aan een vermelding in de toelichting kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.

6.4 Planregels

6.4.1 Inleidende regels
6.4.1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begripsbepalingen zijn, met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan, in alfabetische volgorde opgenomen. Een aantal van deze begrippen zijn vastgelegd vanuit het Bro. Sommige van de omschreven begrippen zijn overigens nog nader toegelicht c.q. uitgewerkt in (vastgestelde) beleidsregels. Dit omdat sommige zaken zo complex zijn dat een verhandeling nodig zou zijn die niet past binnen het kader van de begripsbepalingen. Om de betekenis van de begrippen in de regels zo makkelijk mogelijk duidelijk te maken aan de lezer (van de digitaal geraadpleegde versie) is waar mogelijk gebruik gemaakt van hyperlinks naar de begrippen.

6.4.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ter verduidelijking van het doel wordt de wijze van meten voor een aantal opgenomen aspecten toegelicht.

de breedte van een gebouw

Om te voorkomen dat vanaf de straat gezien een zeer uitgestrekte bouwmassa ontstaat door zijdelingse uitbreidingen aan het hoofdvolume wordt de grootste breedte van een gebouw in de regels gebruikt.

de horizontale diepte van een gebouw

De ten hoogste toegestane diepte van een gebouw moet hetzelfde bereiken als in het bovenstaande voor de breedte is beschreven, maar dan om zogenoemde pijpenlaantjes te voorkomen door aaneengeschakelde, achter elkaar geplaatste bebouwing op een bouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0011.jpg"

de goothoogte van een bouwwerk

De wijze van meten voor de goothoogte is overgenomen uit het SVBP 2008. Vanwege de definitie van 'goot, boeiboord of druiplijn', de laagste snijlijn van het dakvlak naar de gevel, wordt hiermee de hoogte bedoeld waar het dakvlak snijdt met het gevelvlak.

Met de goothoogte wordt zodoende beoogd de maximum hoogte van de basismassa te regelen. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0013.jpg"

de overbouwde oppervlakte

Het begrip overbouwde oppervlakte wordt toegepast voor alle bouwwerken die boven het maaiveld zijn gelegen. Uitgangspunt is dat de neergeslagen oppervlakte van de ruimste omtrek van een bouwwerk meetelt, tenzij overstekken, balkons e.d. minder dan 0,50 meter uitsteken ten opzichte van het gedeelte dat met de grond is verbonden. Indien overstekken, balkons meer dan 0,50 meter uitsteken, wordt ook de eerste 0,50 meter meegenomen in de overbouwde oppervlakte.

6.4.2 Bestemmingsregels
6.4.2.1 Bestemmingsomschrijving

Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies.

Daarnaast kan bij sommige bestemmingen het behoud van bepaalde karakteristieke waarden worden nagestreefd, zoals cultuurhistorische waarden. De gronden worden dan, naast bijvoorbeeld de woonfunctie, tevens bestemd voor het behoud en het herstel van de in het gebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Hiervoor worden gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen gebruikt.

6.4.2.2 Bouwregels

De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen etcetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding.

Vergunningplichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).

6.4.2.3 Afwijken van de bouwregels

Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.

6.4.2.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.

6.4.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro.

Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In een aantal gevallen wordt voor de criteria verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.

6.4.2.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

Een vergunningenstelsel, gebaseerd op artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te eisen voor specifieke inrichtingsactiviteiten. Een dergelijke regeling kan worden opgenomen om bepaalde werkzaamheden binnen een bestemming te reguleren. Een vergunningenstelsel kan daarmee extra bescherming bieden aan specifieke waarden, zoals bijvoorbeeld archeologische waarden, landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming of in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd.

6.4.2.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt ook de mogelijkheid om de sloop van bepaalde bouwwerken te koppelen aan een omgevingsvergunning. Doel van dit vergunningstelsel is bouwwerken met architectonische, cultuurhistorische of archeologische waarden te beschermen en te voorkomen dat deze worden gesloopt zonder belangenafweging door het bevoegd gezag en daardoor voorgoed verdwijnen.

6.4.2.8 Wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wro en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Soms wordt verwezen naar een reeds bestaande bestemming of naar een bestemming die nog niet in het plan voorkomt, maar al wel als bijlage bij de regels is opgenomen. Ook komt het voor dat nog geen verwijzing naar een specifieke bestemming is opgenomen, maar dat de bepalingen aanwijzingen en regels bevatten voor de wijziging.

6.4.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

6.4.3.1 Antidubbeltelbepaling (verplicht)

Met de antidubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

6.4.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximum bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf.

Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.

6.4.3.3 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.

6.4.3.4 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, ten zij anders is aangegeven in de bepalingen.

6.4.3.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.5 Toelichting basisbestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven over de bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.

6.5.1 Bedrijf

Deze bestemming voorziet in een regeling voor (individuele) bedrijven die niet zijn gelegen op een bedrijventerrein. Branches die hierbinnen vallen worden geregeld in de Staat van Bedrijven die in de bijlage van het bestemmingsplan is opgenomen.

Bij recht zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Bestaande bedrijven die niet passen binnen de bestemmingsregeling worden specifiek benoemd. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen bedoeld voor bedrijven die niet genoemd worden binnen de Staat van Bedrijven maar naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.

Voor zover aanwezig is ook de bedrijfswoning opgenomen binnen de bestemming. Hierbij geldt dat niet meer dan 200 m² is toegestaan voor een bedrijfswoning met bijgebouwen.

Bedrijven die (op onderdelen) afwijken van de bestemmingsregeling zijn specifiek aangeduid.

Voor het plandeel 'Eideweg 43a, Siddeburen', is deze bestemming toegepast (zonder bedrijfswoning).

6.5.2 Gemengd - 2

De bestemming 'Gemengd- 2' voorziet in een bestemmingsregeling waarbij uitwisseling en combineren van de volgende functies mogelijk is: wonen, dienstverlening en lichte bedrijven. De bestemming wordt toegekend aan bepaalde percelen in gebieden met een gemengd karakter.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' is in principe geen detailhandel en/of horeca toegestaan, met uitzondering van ondersteunende horeca en tenzij detailhandel specifiek is toegestaan middels een aanduiding.

De bebouwingsmogelijkheden is afgestemd op de bestaande hoofdgebouwen (woning of indien sprake is van een boerderijvorm de boerderij met inpandige woning). Qua maatvoering wordt aangesloten bij de bestemming Wonen - 1B.

Voor het plandeel 'Schildwolde, Schildwolderdijk 47' is de aanduiding 'vrijstaand' toegevoegd waardoor de woning geen onderdeel van het bedrijfsgebouw hoeft uit te maken.

6.5.3 Gemengd - VAB

De bestemming 'Gemengd- VAB' voorziet in een bestemmingsregeling voor vrijgekomen karakteristieke agrarische bebouwing waar een nieuwe (bedrijfsmatige) functie aan is toegekend. Overeenkomstig de bestemming Gemengd - 2 is er uitwisseling van de volgende functies mogelijk: wonen, dienstverlening, lichte bedrijven, maatschappelijk en kantoor.

De bestemming streeft ook behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke agrarische bebouwing na door de (hoofd)gebouwen te voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Dit betekent dat de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting en dakhelling van de zodanig aangeduide (delen van) gebouwen mogen niet meer dan 10% afwijken van de bestaande maatvoering.

Voor het plandeel 'Siddeburen, Oostwoldjerweg 5' is de bestemming aangevuld met 2 specifieke regels:

Meervoudige bewoning

Aan het het hoofdgebouw is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd- meervoudige woning' toegevoegd. De boerderij is hierdoor bestemd voor bewoning door meer dan één huishouden waarbij naast de (oorspronkelijke) woning 3 appartementen aanwezig mogen zijn met eigen essentiële woonvoorzieningen. In totaal is bewoning van de boerderij door 4 huishoudens toegestaan.

De definitie van meervoudige woning luidt: een woning bestemd dan wel geschikt voor bewoning door meer dan één huishouden, vanwege het in meervoud aanwezig zijn van alle essentiële woonvoorzieningen in hetzelfde woongebouw, waarbij voor deze voorzieningen geldt dat:

Groepsaccommodatie

Daarnaast is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - groepsaccommodatie' toegevoegd aan het vrijstaande bijgebouw. Recreatief verblijf is hier toegestaan waarbij de voorzieningen als kookgelegenheid en sanitaire voorzieningen worden gedeeld. De voorwaarden zijn opgenomen in paragraaf 8.2 van Bijlage 5 Beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties.

6.5.4 Verkeer

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gericht op de verblijfsfunctie en secundair op de verkeersfunctie. Deze gronden hebben in principe een multifunctioneel karakter waarbij de inrichting gericht is op woonstraten, pleinen, fiets- en voetpaden, speel- en parkeervoorzieningen en daarnaast ook groen en water.

6.5.5 Wonen

Woningen en bijbehorende gronden (tuinen en erven) worden binnen deze bestemming begrepen. In het plan wordt indien nodig een verdeling gemaakt in woningtypen.

In dit bestemming is alleen de bestemming 'Wonen - 1A' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0014.jpg"

6.5.5.1 Wonen - 1A

De bestemming 'Wonen - 1A' onderscheidt zich van andere woonbestemmingen doordat het traditionele onderscheid tussen hoofd- en aangebouwde bijgebouwen niet wordt gehanteerd. De regeling biedt meer flexibiliteit door het hanteren van het begrip 'woongebouw' zijnde een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen. In voorliggend bestemmingsplan is woongebouw dus geen definitie voor een gebouw met daarin meerdere woningen die via één gemeenschappelijke toegang worden bereikt.

Deze bestemming wordt slechts toegepast op ruime, brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd. De regeling is ontwikkeld om een oplossing te bieden bij uitbreidingsbehoefte bij met name de traditionele kleinere arbeiderswoningen op een groot perceel. Doel is om meer flexibiliteit te creëren en meer nadruk te leggen op concentratie van woonbebouwing op het bouwperceel zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

De opgenomen regeling laat het onderscheid tussen het hoofdgebouw en ondergeschikte verbonden delen los, voorzover dit wordt ingevuld binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt de spreiding van de aan de woning verbonden ruimten beperkt, waardoor de relatie met de hoofdvorm behouden blijft. De grootte van dat bouwvlak hangt af van de locatie, het overwegende bebouwingsbeeld, belendende percelen etcetera.

Met deze regeling wordt binnen het bebouwingsvlak geen onderscheid gemaakt in of gebouwtypen ondergeschikt of niet ondergeschikt zijn. Zo ontstaat meer ontwerpvrijheid bij uitbreiding van woningen. Wel worden eisen gesteld aan de vormgeving; zo geldt een maximum breedte en horizontale diepte van het woongebouw en moet tenminste 50% van het woongebouw door een kap worden afgedekt, waarbij tenminste de naar de weg gekeerde gevel door een kap wordt voorzien. Een plat afgedekte voorzijde van een woongebouw is dus niet toegestaan.

Verschil met de andere woonbestemmingen is dat vrijstaande bijgebouwen die net buiten het bouwvlak zijn gelegen niet meer kunnen worden verbonden aan het woongebouw door een tussenvolume.

Door de situering van bouwvlak en de bouwregels wordt geregeld dat de flanken van de voorzijde van het bouwperceel worden vrijgehouden van bebouwing en - voorzover wel bebouwing is toegestaan - dat de maatvoering beperkter is. Zo wordt sturing gegeven aan de concentratie van bebouwing en bovendien wordt bepaald waar geen hoge bebouwing (hoger dan bijgebouwen/ overkappingen) kan staan. Eén en ander in verband met privacy, bezonning e.d. voor aanliggende percelen.

Kwekerij

Voor het plandeel 'Hoofdweg 6a, Harkstede' is de aanduiding 'kwekerij' toegevoegd. Op dit perceel is onderschikt aan het wonen een kwekerij met kleine winkel toegestaan. De verkoopvloeroppervlakte van de winkel is vastgelegd op 50 m².

De bebouwingsmogelijkheden zijn afgestemd op de bestaande situatie, waarbij de uitbreidingsmogelijkheden zeer beperkt zijn.

6.5.5.2 Wonen -1B en overige woonbestemmingen

De overige woonbestemmingen gaan uit van een hoofdgebouw met daarbij behorende, al dan niet aangebouwde bijgebouwen. Het hoofdgebouw, dat gelet op de constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming het belangrijkste gebouw op het bouwperceel is, is slechts toegestaan binnen het bouwvlak en moet, uitgezonderd de aangebouwde zijde(n), op een afstand van tenminste 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens zijn gesitueerd.

In de volgende bestemmingen is uitgegaan van bouwregels waarin van het hoofdgebouw is uitgegaan.

Wonen - 1B: deze regeling is voor vrijstaande woningen op percelen waar de regeling van Wonen - 1A gezien het overwegende straatbeeld of de perceelsgrootte niet kan worden toegepast;

Wonen- 1C: deze regeling is alleen toegepast in de wijk Borgmeren/ Eilandrijk in Harkstede en specifiek afgestemd op het gewenste stedenbouwkundige beeld van deze woonwijk. De regeling wijkt onder meer af van Wonen- 1A en 1B ten aanzien van situering van bijgebouwen en minimum afstanden tussen gebouwen en de zijdelingse perceelsgrens.

Wonen - 2: is bedoeld voor twee aaneengebouwde woningen;

Wonen - 3: is bedoeld voor aaneengebouwde woningen;

Wonen - 4: is bedoeld voor gestapelde woningen met eventueel gemengde functies (zoals een praktijkruimte) op de begane grond.

6.5.5.3 Algemeen

Bouwregels

Bij alle woonbestemmingen wordt de situering van de bebouwing bepaald door 3 vlakken die op de verbeelding zijn aangegeven in combinatie met de bouwregels: het bestemmingsvlak;het bouwvlak waarbinnen het woongebouw c.q. hoofdgebouw moet zijn gesitueerd, zodoende wordt de bebouwing geconcentreerd;het bouwperceel waarbinnen alle bebouwing behorend bij het woongebouw c.q. hoofdgebouw is gesitueerd. Het bouwperceel is bedoeld om de schaal en intensiteit van de bebouwing in de hand te houden door een bebouwingspercentage van ten hoogste 50% voor alle bebouwing vast te stellen. De keuze voor een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing zorgt voor het onderscheid met het bestemmingsvlak. Hierdoor wordt namelijk geregeld dat binnen het bouwperceel slechts één hoofdgebouw c.q. woongebouw wordt toegestaan en dat bijgebouwen daaraan worden gekoppeld. Om in gevallen waarbij meerdere woningen op één kadastraal perceel staan een juiste benadering bij bijgebouwen te hanteren, wordt de koppeling met een woning gelegd. De relatie tussen de grond en één bestemmingsvlak moet duidelijkheid bieden dat slechts gronden binnen een bestemming worden meegerekend voor de bouwmogelijkheden; aankoop gronden bestemd als (openbaar) groen of agrarische grond biedt geen extra bebouwingsmaatregelen. Daarom geldt voor het bepalen van het bouwperceel de ondergrond behorende bij het voorliggende plan. Daarnaast kan nog een aanduiding binnen het bestemmingsvlak zijn opgenomen die specifiek regelt waar bebouwing wel en niet mag worden gesitueerd.

Voor het woon- en/of hoofdgebouw zijn verschillende specifieke regels opgenomen die de grootte en situering bepalen. Bij W-1A en W-1B is de maximum breedte gesteld op 10 meter. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen tot een breedte van 15 meter als blijkt dat de bebouwing voldoet aan afwijkingsregels.

Bijgebouwen

Overkappingen worden onder hetzelfde regime geschaard als (vrijstaande) bijgebouwen. Dit omdat de ruimtelijke impact van overkappingen nauwelijks beperkter is dan die van (vrijstaande) bijgebouwen en onderlinge uitwisselbaarheid in toegestane oppervlakten op bouwpercelen te versimpelen. Bijgebouwen zijn toegestaan op een gedeelte van het bouwperceel. Vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen zijn toegestaan in het gebied tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofd- of woongebouw en moeten binnen het bouwvlak, dan wel binnen 25 meter daar vandaan zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0015.jpg"

Om de invloed van vrijstaande bijgebouwen (en vrijstaande overkappingen) op het straatbeeld te beperken geldt er in het gebied op minder dan 10 meter achter het voorerf een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m². Om bij achter elkaar gelegen woningen langs laantjes of met de achtergevels naar elkaar gerichte woningen met ondiepe achtererven in woonwijken te voorkomen dat aangebouwde bijgebouwen te dicht op bebouwing op achtergelegen bouwpercelen wordt gebouwd, moet tenminste 7,50 meter afstand tot de achterliggende perceelsgrens worden gehouden. In hoeksituaties wordt daarnaast de voorwaarde gesteld dat bijgebouwen, die buiten het bouwvlak worden gesitueerd, op tenminste 5 meter van de kant van de weg staan en wanneer een andere woning om de hoek staat, het bijgebouw achter de voorgevel van die woning is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0016.png"

Om uitbreidingsmogelijkheden aan de voorgevel te regelen worden erkers & entreeportalen met een diepte van ten hoogste 1,50 meter, dan wel 0,75 meter en een hoogte van ten hoogste 3 meter toegestaan. De toegestane diepte is afhankelijk van de bestemming, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • daarna blijft tenminste 2 meter onbebouwd gebied tot bestemmingsgrens over, en
  • de uitbreiding betreft minder dan 50% van de breedte van het hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0017.jpg"

Afmetingen

De toegestane maatvoering van (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen is als volgt:

  Goothoogte   Bouwhoogte
 
Dakhelling  
Bijgebouw of overkapping
 
ten hoogste 3 m   ten hoogste 5,50 m   platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60°
 

Om te voorkomen dat belendende percelen worden geconfronteerd met relatief lange wanden hoger dan 3 meter (topgevels) en bescherming van woon- en/of gebruiksgenot te geven is een voor bebouwing de zone op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens een specifieke regeling. Voor bijgebouwen hoger dan 3 meter geldt dat de nok min of meer evenwijdig aan de richting van die perceelsgrens moet liggen of, als dat niet zo is een wolfseind aan de zijde van de perceelsgrens moet worden toegepast. Uitzondering vormen bijgebouwen die zich uitstrekken over beide aan elkaar grenzende bouwpercelen. Hier zijn namelijk geen hinderlijke effecten voor de buren, als gevolg van de hoge topgevel, omdat die ook op hun eigen perceel staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0040.bp00043-41vg_0019.jpg"

Oppervlaktes

De toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel. Mits het toegestane bebouwingspercentage niet wordt overschreden is 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Des te groter het bouwperceel is, des meer m² aan (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen wordt toegestaan, met een maximum van 150 m² op bouwperceel groter dan 1000 m².

Afwijken bouwregels

afwijking mits positief advies door stedebouwkundige commissie

Als gevolg van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) is het voor een aantal uitbreidingen of toevoeging van bijbehorende bouwwerken niet langer nodig om een omgevingsvergunning aan te vragen. Met name de categorie onder artikel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is relevant voor bestemmingsplannen. Deze categorie vergunningsvrij bouwen geldt voor het bouwen van bouwwerken, mits passend in het bestemmingsplan, gesitueerd op het achtererf of zijerf (mits 1 meter achter de voorgevel) en niet hoger dan 5 meter. Als het om een dergelijk geval gaat wordt een aanvraag niet meer vooraf getoetst worden door een ambtenaar of een welstandscommissie: de burger of ondernemer die een vergunningvrij bouwwerk wil bouwen moet er voortaan zelf voor zorgen dat het aan alle regels voldoet.

Toegestaan gebruik

Binnen de bestemmingen in de hoofdgroep Wonen moet de woonfunctie de belangrijkste functie zijn, met dien verstande dat deze niet is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Binnen de bestemming wonen zijn vrije beroepen bij recht toegestaan daarnaast kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels worden verleend voor bepaalde andere aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten. Deze zijn opgenomen in de bijlage op een limitatieve lijst. Bij de vrijstaande woningen is een bed & breakfast toegestaan, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties. Om tegemoet te komen aan de opkomst van internetverkoop wordt het in de woonbestemmingen toegestaan om administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen uit te voeren onder enkele voorwaarden. Paardenbakken die hobbymatig worden gebruikt zijn ook toegestaan binnen de bestemming Wonen. Voor een situering op aangrenzende (cultuur)gronden kan onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend.

Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met van de woonbestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik ten behoeve van bewoning dan wel de mogelijkheid daartoe essentiële woonvoorzieningen als de al dan niet gecombineerde aanwezigheid van de een slaapkamer, toilet, badkamer en keuken, in vrijstaande bijgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een zelfstandige woning op een oneigenlijke manier ontstaat.

  Goothoogte   Bouwhoogte   Dakhelling  
Bijgebouw of overkapping   ten hoogste 3 m   ten hoogste 5,50 m   platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60°  

met de daarbij behorende tuinen, erven en additionele voorzieningen;

en tevens voor:

6.6 Toelichting dubbelbestemmingen

Aan een dubbelbestemming bestaat de behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de gronden toelaatbaar zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak.

In de SVBP is een drietal hoofdgroepen vastgelegd waarbij moet worden aangesloten voor het toekennen van een dubbelbestemming. Dit zijn de hoofdgroepen:

  • Leiding: waarbinnen beschermingszones van o.a. gasleidingen en hoogspanningsleidingen worden geregeld. Op en binnen de beheerszone van deze leidingen mag niet gebouwd worden en mag niet in de bodem worden gegraven, noch beplanting worden aangebracht.
  • Waarde: bijv. landschappelijke en/of archeologische waarden.
  • Waterstaat: bijv. waterbergingsgebieden of waterkeringen.

De bouw- c.q. gebruiksregels in de dubbelbestemming bepalen de verhouding van de basisbestemming ten opzichte van de dubbelbestemming.

6.6.1 Leiding - Gas

Ter bescherming van de aardgastransportleidingen is deze dubbelbestemming opgenomen. Binnen de vrijwaringszone van deze leidingen mogen gronden niet in gebruik zijn op een manier die strijdig is met het beheer van de leidingen. Ter plaatse mogen geen bouwwerken worden opgericht en mag geen bewerking van de bodem plaatsvinden, tenzij die uitgezonderd is van de vergunningplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

6.6.2 Waarde - Archeologie

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg, die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet, moeten archeologische (verwachtings)waarden worden gewaarborgd in het bestemmingsplan.

Op basis van het archeologiebeleid zijn ook planregels voor toepassing in het bestemmingsplan opgesteld. Er is onderscheid gemaakt in een drietal regelingen, elk specifiek van toepassing op bepaalde archeologische (verwachtings)waarden.

Waarde - Archeologie 1: van toepassing op Archeologische monumenten en cultuurhistorisch waardevolle terreinen. Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn bepaalde werken of werkzaamheden, zoals egaliseren, diepploegen en ontginnen, vergunningsplichtig.

Waarde - Archeologie 2: van toepassing op historische kernen en bebouwing. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

Waarde - Archeologie 3: van toepassing op gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

6.6.3 Waarde - Cultuurhistorie - Beschermd dorpsgezicht

De bestemming “Waarde – Cultuurhistorie - Beschermd dorpsgezicht” is de inbedding van het beschermd dorpsgezicht Fraeylema in het bestemmingsplan. De bestemming gaat uit van het behoud, herstel en ontwikkeling van de met het beschermd dorpsgezicht verbonden cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het gebied rondom de Fraeylemaborg is met het besluit van 5 december 1990 aangewezen als 'beschermd dorpsgezicht'. Dit besluit is als Aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht Slochteren in de toelichting opgenomen.

In de bestemmingsregeling is een planologische vertaalslag opgenomen van de belangrijkste cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het gebied.

Voor de bescherming van de bebouwing zijn een aantal specifieke bouwregels opgenomen, die gelden boven de regels van de basisbestemming. Deze hebben betrekking op de gevels (uitvoering in steen) en de dakbedekking (gebakken pannen). Bestaande afwijkingen zijn toegestaan. Daarnaast is op de verbeelding per pand de ruimtelijke situering (gevellijn) en de bouw- en goothoogte vastgelegd. Voor de kapvorm en –richting wordt verwezen naar de Kapsymbolenkaart.

De regels sluiten af met een aanlegvergunningstelsel voor het aanbrengen van oppervlakteverharding en ingrepen in de groen- en waterstructuur en een sloopvergunningstelsel voor het slopen van gebouwen.

Alleen het plandeel 'Hoofdweg 14' valt binnen dit bestemmingsplan in het beschermd dorpsgezicht. Voor het overige deel blijft het bestemmingsplan 'Slochteren-Schildwolde' van toepassing.

6.7 Toelichting gebiedsaanduidingen

6.7.1 Algemeen

Indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheden behoort en er - bijvoorbeeld op grond van sectorale regelgeving - toch aanleiding bestaat om extra mogelijkheden of beperkingen in het plan op te nemen, kan van gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan.

Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling (meestal in Hoofdstuk 3 - Algemene Regels, van de regels). Indien dit niet het geval is en de gebiedsaanduiding louter een informatief doel dient, dient gebruik van deze aanduiding achterwege te blijven. Met het oog hierop kunnen aan een gebiedsaanduiding specifieke bouw- of gebruiksregels worden gekoppeld. Om belangen nader te kunnen afwegen, kan een gebiedsaanduiding ook vergezeld gaan van een vergunningenstelsel of een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.

In de SVBP 2008 is een limitatieve lijst met te gebruiken gebiedsaanduidingen opgenomen. onderstaande lijst zijn gegroepeerd naar hoofdgroepen de in een bestemmingsplan te hanteren gebiedsaanduidingen opgesomd. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet voor zover van toepassing - van deze gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:

6.7.2 Geluidzone- industrie

Over delen van het plangebied loopt de geluidzone van industrieterreinen. Daarvoor zijn eerder, conform de Wet geluidhinder, geluidzones vastgesteld. Deze geluidzone (de 48 c.q. 50 dB-contour) valt voor een deel binnen het plangebied en is op de plankaart aangegeven middels de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Dit betekent dat vanuit de gebiedsaanduiding rekening is gehouden en afstemming is bereikt met de bepalingen uit de Wet geluidhinder.

6.7.3 Geluidzone - weg

Langs enkele wegen, te weten de A7, N387 en N33, is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' toegepast. De reikwijdte van de gebiedsaanduiding is gelijk aan de 48 dB-contour zoals deze blijkt uit de Nota Wegverkeerslawaai gemeente Slochteren.

Langs andere wegen is geen toepassing gegeven aan zulke geluidzones, omdat de eerstelijns bebouwing aldaar met de voorzijde is gericht op de betreffende wegen. In die gevallen kan door de bouwgrens parallel aan de weg te leggen worden voorkomen dat woningen en andere geluidgevoelige objecten dichter op de weg worden gebouwd dan in de huidige situatie. Met andere woorden: woningen mogen niet dichter op de weg worden gebouwd dan de kortste afstand tussen gevel en weg, tenzij de geluidbelasting lager is dan de voorkeurswaarde of de vastgestelde hogere waarde.

Indien de weg, waarvan de geluidzone tot de woningen of andere geluidgevoelige objecten reikt, aan de achterzijde ligt, is beperking van het bouwvlak een minder praktisch instrument om te voorkomen dat wordt uitgebreid in de richting van de betreffende weg. Daarom wordt daar een 'geluidzone - weg' toegepast, waardoor het mogelijk is om geluidgevoelige ruimten in/bij woningen of andere geluidgevoelige objecten uit te breiden mits blijkt dat:

  • de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat de geluidbelasting door wegverkeerslawaai niet groter is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of;
  • de afstand van de woning tot de weg na uitbreiding niet afneemt of;
  • de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat de geluidbelasting door wegverkeerslawaai niet groter is dan de vastgestelde hogere waarde.

Indien bovengenoemde 3 voorwaarden niet van toepassing zijn, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen om de geluidgevoelige ruimten uit te breiden, mits hiervoor reeds een hogere waarde is vastgesteld.

6.7.4 Veiligheidszone- vervoer gevaarlijke stoffen

Langs de provinciale wegen (waaronder de N387 en N865) is de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' toegepast. De wegen zijn opgenomen in het Provinciaal Basisnet Groningen, waarin een borging van risico-afstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen is vastgelegd. Op grond van het Basisnet geldt voor deze infrastructuur dat binnen een zone van 30 meter geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht en tevens het vestigen van nieuwe functies (scholen, zorgwoningen, zorgcentra, etcetera) voor beperkt zelfredzame personen wordt uitgesloten. Ter plaatse van de aanduiding is het niet toegestaan objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen te bouwen of in gebruik te nemen.

De aanduiding ligt gedeeltelijk over het voorerf van Oostwoldjerweg 5 in Siddeburen.

6.7.5 Wetgevingzone - afwijkingsgebied - detailhandel

In delen van het lint (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van functiemenging is een aanduiding weergegeven om een omgevingsvergunning (voor het afwijken van de bestemmingsregels) te kunnen verlenen voor kleinschalige detailhandel bij woningen. De regeling sluit aan bij verschillende verzoeken van (aspirant) ondernemers in het lint. Door de strikte voorwaarden, waardoor de activiteit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie, kan de kleinschaligheid worden gewaarborgd en wordt er geen afbreuk gedaan aan de bestaande detailhandelstructuur in de kernen.

De voorwaarden van de beleidsregels aan-huis-verbonden beroep zijn hierbij grotendeels van toepassing, met een aantal afwijkingen:

  • de maximum oppervlakte is vastgelegd op 30 m²;
  • het verbod op detailhandel is losgelaten;
  • de limitatieve lijst met activiteiten is niet van toepassing voor detailhandel.

De regel kan worden toegepast bij vrijstaande woningen langs het lint (bestemming Wonen - 1A en 1B), bedrijfswoningen (bestemming Bedrijf), agrarische bouwpercelen (bestemming Agrarisch) en gemengde percelen buiten het centrumgebied (bestemming Gemengd – 2).

6.7.6 Wetgevingzone - afwijkingsgebied -1

Deze gebiedsaanduiding wordt toegepast binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf om het gebied aan te duiden waar onder voorwaarden, in aanvulling op het bouwvlak, uitbreiding van agrarische bebouwing kan plaatsvinden. Eén van de voorwaarden hierbij is dat wordt voldaan aan de zes ruimtelijke criteria die zijn gekoppeld aan de maatwerkbenadering voor schaalvergroting van agrarische bedrijven.

6.8 Verbeelding

6.8.1 Algemeen

Het onderscheid tussen de digitale en de analoge verbeelding van het bestemmingsplan is een nieuw element in de RO-standaarden 2008. Per wijze van verbeelding is steeds aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven.

De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten een analoge oftewel papieren kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding, is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding - gebaseerd op een geometrische plaatsbepaling van plangebied en bestemmingen niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. Aldus wordt de uiteindelijke digitale verbeelding mede bepaald door de functionaliteit van de interface/viewer die wordt gebruikt.

In het Bro wordt de verbeelding niet langer als onderdeel van het bestemmingsplan genoemd. Dit komt omdat in de nieuwe wettelijke regelingen wordt uitgegaan van het primaat van digitalisering. Wel wordt door het Bro een volledige verbeelding van het bestemmingsplan op papier verplicht gesteld. In dat verband blijft de analoge verbeelding van het bestemmingsplan van belang. Overigens bepaalt het Bro dat bestemmingen en hun aansluiting op aangrenzend gebied moeten worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

De analoge verbeelding van het bestemmingsplan bevat naast verklaringen met een verhelderende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een analoge verbeelding van het bestemmingsplan vermeld staan, zijn daarom terug te vinden in de regels.

Als ondergrond voor de verbeelding van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) aangevuld met kadastrale gegevens. Daardoor is snel en helder te zien waar percelen, bebouwing, wegen, waterlopen etc. zich bevinden. De GBKN geeft de situatie weer zoals deze was ten tijde van de vaststelling van het plan.

Op de verbeelding wordt de plangrens vermeld. Daarnaast worden de grenzen van de bestemmingen vermeld. De verschillende bestemmingen worden op de verbeelding in verschillende kleuren weergegeven, aangevuld met één of meer letters. Dubbelbestemmingen daarentegen worden weergegeven met een arcering.

Verder zijn, daar waar nodig, bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak betreft het gebied waarbinnen (hoofd- en woon)gebouwen gebouwd mogen worden. De begrenzing van een bouwvlak wordt aangegeven door middel van een bouwgrens.

Binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak kan met een symbool of arcering een aanduiding op de plankaart een aanvullend kenmerk zijn aangegeven. De betekenis daarvan is terug te vinden in de planregels.

Op de verbeelding is een legenda opgenomen met de verklaring van de in het plan voorkomende bestemmingen, bouwvlakken, dubbelbestemmingen, lijnen, arceringen en aanduidingen, met de daarbij behorende artikelnummers.

Dwarsprofielen zijn in een afzonderlijke figuur opgenomen.

Op de verbeelding is tevens het transfer (of stempel) opgenomen. Hierin is de naam van het bestemmingsplan aangegeven, alsmede de status van het plan, met data van de tervisielegging en (afhankelijk van de fase in de procedure) het besluit tot vaststelling door de gemeenteraad.

De ligging van de bebouwingsgrenzen en dergelijke op de verbeelding of plankaart is bepaald aan de hand van onder meer:

  • ruimtelijke aspecten zoals gewenste rooilijnen, weg- en bebouwingsprofielen, zichtlijnen etc.;
  • overzichtelijkheid van hoek- en verkeerssituaties;
  • particuliere belangen samenhangend met uitzicht, toegankelijkheid e.d.;
  • ligging van kabels en leidingen;
  • ligging van hindercirkels en milieuzoneringen.

Als in het bestemmingsplan uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, zijn deze met een arcering op de kaart aangegeven.

Omdat een aantal aanduidingen is opgenomen in de algemene regels wordt hier niet altijd naar verwezen in de bestemmingen. Daarom is het essentieel dat het bestemmingsplan door middel van de (digitale) verbeelding wordt geraadpleegd. Zodoende worden alle van toepassing zijnde regels uit zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 3 zichtbaar gemaakt.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Dit plan heeft primair het doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. In het plan wordt een aantal (kleinschalige) ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in de meeste gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:

Het voorliggende bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk betrekking op de bestaande situatie en omvat dan ook grotendeels een regeling die conserverend van karakter is. In een aantal gevallen wordt voortgeborduurd op besluitvorming in het verleden, waarbij de economische uitvoerbaarheid al aan de orde is geweest.

Weliswaar zijn ook nieuwe ontwikkelingen voorzien, doch deze zijn veelal nog niet op hun financiële merites te beoordelen (het betreft dan zaken die via flexibiliteitsbepalingen te zijner tijd mogelijk worden gemaakt). Verder gaat het om particuliere initiatieven, waarvan de economische uitvoerbaarheid in handen ligt van de initiatiefnemers.

Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.3 Planschade

In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Bij de onderdelen die toe zien op een planologische wijziging is een planschadeovereenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Voor de 'ambtshalve' onderdelen geldt dat er in dit plan niet voorziet in planologische wijzigingen die het normale maatschappelijk risico zoals hiervoor genoemde overschrijden of afwijken van bestaande overeenkomsten.

 

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Vooroverlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap, diensten van het rijk en provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere gemeenten.

Gelet op de verschillende instanties die belangen hebben in het plangebied wordt voorgesteld het aantal vooroverlegpartners uit te breiden. De vooroverlegpartners hebben gedurende 8 weken de gelegenheid gehad te reageren op het plan.

Het plan is in het kader van het vooroverleg beschikbaar gesteld aan de volgende partners:

  • Provincie Groningen
  • Waterschap Hunze en Aa's
  • Veiligheids regio/ brandweer
  • Enexis B.V.
  • N.V. Waterbedrijf Groningen
  • NAM B.V.
  • N.V. Nederlandse Gasunie

De reacties zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen. Ook is er een Nota Inspraak en Overleg als bijlage bij de toelichting opgenomen. Hierin zijn de vooroverlegreacties samengevat en wordt gereageerd op deze reacties. Ook worden hier eventuele aanpassingen naar aanleiding van de reacties weergegeven.

8.2 Inspraak

8.2.1 Inspraakprocedure

De Wro verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak, niet anders dan de procedure op grond van de Awb. Om betrokkenen in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken en eventuele onjuistheden er uit te halen en specifieke wensen in te passen is er gekozen om op het voorontwerp bestemmingsplan inspraak toe te passen.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken voor een ieder voor inspraak ter inzage te gelegen in het gemeentehuis en is daarnaast beschikbaar gesteld op de gemeentelijke website.

Er is hierbij 1 reactie ingediend (in twee delen) . De reactie is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Deze reactie is hier geanonimiseerd weergegeven in verband met privacy-wetgeving. Ook is er een Nota Inspraak en Overleg als bijlage bij de toelichting opgenomen. Hierin zijn de reacties samengevat en wordt gereageerd op de reacties. Ook worden hier eventuele aanpassingen naar aanleiding van de reacties weergegeven.

8.2.2 Periode zienswijzen

Het plan heeft gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Er is hierbij 1 zienswijze ingediend. De zienswijze is samengevat en voorzien van commenaar in de Nota zienswijze commentaar en wijziging (Bijlage 9 Nota Zienswijze Commentaar en Wijziging).