direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Almere Hout Noord, De Werf
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor dit wijzigingsplan

In het gebied Hout Noord wordt een plan ontwikkeld voor woningen en horeca gelegen nabij de Hoge Vaart in Nobelhorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0001.png"

figuur: maquette van het plan d.d. oktober 2020

1.2 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het bos dat aan de westzijde wordt begrensd door de Hoge Vaart en het aan de overzijde daarvan gelegen Weteringpark. Aan de oostzijde is het plangebied verbonden met het woongebied van Nobelhorst. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de fietsbrug 'Tuibrug Hoge Vaart' die het plangebied en Nobelhorst verbindt met de aan de overzijde van de Lage Vaart gelegen recreactiegebieden van de boswachterij Almeerderhout, het Weteringpark en het fietspad langs de Lange Wetering dat naar Almere Haven leidt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0002.jpg"

Figuur: plangrens wijzigingsplan

1.3 Het te wijzigen bestemmingsplan

Het bestemmingsplan dat wordt gewijzigd is het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord'. Dit plan is op 13 februari 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Almere en per 16 juni 2014 in werking getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0003.png"

figuur: uitsnede bestemmingsplan met begrenzing gebied van de wijzigingsbevoegdheid

Huidige bestemming

Het plangebied is gelegen op gronden met de bestemming 'Bos' in het geldende bestemmingsplan. Deze bestemming geldt voor de strook die is gelegen langs de Hoge Vaart en voor het Kievietsbos aan de zuidzijde van het woongebied Nobelhorst.

In deze bossen is op een drietal plekken bebouwing toegelaten na wijziging van de bestemming.

In het Kievietsbos gaat het om 2 locaties van ieder 1 ha waar woningen zijn geprojecteerd zodat het noordelijk en zuidelijk woongebied met elkaar worden verbonden en de sociale veiligheid in het plangebied wordt versterkt.

In het bos nabij de Hoge Vaart gaat het om een locatie van ongeveer 2 ha waar een project met woningen in combinatie met andere functies, kunnen worden gerealiseerd. Deze locatie wordt nu ontwikkeld.

Wijzigingsbevoegdheid

Voor het gearceerde deel, zoals hierboven aangegeven, geldt de wijzigingsbevoegdheid. Hiermee kan het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen binnen de kaders van de in hetzelfde bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Woongebied'. Deze bestemming geldt ook voor het overige deel van Nobelhorst. In het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' is dus al geanticipeerd op de voorliggende ontwikkeling. In het bestemmingsplan is het gebied aangewezen als 'wro-zone wijzigingsgebied 2', waarbij onder andere de volgende voorwaarden gelden:

  • de gezamenlijke oppervlakte van de bestemming Woongebied, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 2" maximaal 2 ha, en de bouwhoogte maximaal 49 meter bedraagt;
  • aanvullend geldt voor de gebiedsaanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 2", dat de vrije doorvaart voor het vervoer over het water van de Hoge Vaart wordt gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met het beheer van de oever en de beschoeiingen van de Hoge Vaart;
  • de noodzakelijke boscompensatie en natuurcompensatie voorafgaand aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in voldoende mate is verzekerd;
  • de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op een gevel van een geluidsgevoelig object of ruimte zoals gedefinieerd volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder), niet meer mag bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) danwel een verkregen hogere waarde;
  • de relevante geldende dubbelbestemmingen moeten worden opgenomen;

1.4 Planvorm

De planvorm is de globale eindbestemming, zoals die ook geldt voor het woongebied van Nobelhorst.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de bestemming nader toegelicht. In hoofdstuk 4 is het beleidskader uiteengezet. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting van de (milieu)aspecten, waarna in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid wordt toegelicht. Na de hoofdstukken zijn nog bijlagen te vinden.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied Almere Hout Noord

Voor de ontwikkeling van Almere Hout Noord die in 2014 is gestart, was het concept 'Wijk voor Initiatieven' leidend.

Inmiddels is de wijk Nobelhorst volop in ontwikkeling. Het plan heeft ruimte voor organische groei. Dit gebeurt binnen een sterke hoofdstructuur als ruimtelijk raamwerk, met brede groene stadslanen, een ontmoetingsroute en een robuuste waterstructuur. Deze hoofdstructuur ontsluit de wijk en de verschillende kleine buurten en verbindt deze met de rest van Almere en het omringende landschap.

De lagenbenadering die aan de ontwikkeling van Nobelhorst ten grondslag lag

Het stedenbouwkundig plan is verankerd op zijn plek door een landschappelijke onderlegger in meerdere lagen. De lagen vormen samen de ruggengraat van de wijk. Zij zijn opgebouwd uit de volgende elementen:

  • Bodem en waterstructuur: archeologie, robuuste waterstructuur van sloten en vaarten door het hele gebied.
  • Duurzaam landschap: bestaande bossen handhaven en versterken, de stad en het landschap verbinden via nieuwe monumentale lanen.
  • Infrastructureel netwerk: sterke gebiedsentrees, heldere hoofdstructuur, fijnmazige netwerken voor voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en autoverkeer in de buurten.
  • Raamwerk en invulling: bebouwing, voorzieningen en activiteiten gebundeld rondom het raamwerk van lanen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0004.jpg"

Markante gebouwen en iconen binnen het plangebied, zoals in het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' beschreven

Almere Hout Noord zal straks ook herkenbaar zijn door meerdere markante gebouwen die aansluiten bij het karakter van de wijk.

De Werf (voormalig Sluishuis) is zo'n icoon; het is de plek waar het water straks de wijk binnenkomt en waar de overgang naar de Hoge Vaart wordt ervaren. De locatie biedt ruimte voor bijzondere functies, zoals een educatiecentrum voor duurzaamheid (experience point), een horecagelegenheid en appartementen op de verdiepingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0005.jpg"

Ook andere iconen vormen straks de herkenningspunten in de wijk, bijvoorbeeld de Buurtschuren en architectonische en landschappelijke uitingen zoals een groene poort of een markant gebouw op de Brink.

Laagbouw en hoogbouw

Het grootste deel van het woningprogramma wordt uitgevoerd als laagbouw. Deze zal dus in hoge mate het aanzien van de wijk bepalen. Ongeveer een kwart van het woningprogramma bestaat uit appartementen. De combinatie van voorzieningen en bedrijfsruimte met appartementen is daarbij een van de mogelijkheden. De meeste appartementen liggen aan de Nobellaan, langs de Hoge Vaart, de bosrand en aan de oostzijde van het plangebied. Op deze plekken bestaat de mogelijkheid om hoger te bouwen.

2.2 Het project De Werf

Het project De Werf bestaat uit het realiseren van maximaal 140 koopwoningen en circa 300 m2 BVO aan horeca. Ook wordt er een waterverbinding gemaakt tussen Nobelhorst en de Hoge Vaart. Deze verbinding is nu nog niet aanwezig.

In navolgende afbeelding is de geplande toekomstige situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0006.jpg"

figuur: situatietekening

De gebouwen

De woningen worden gerealiseerd in drie bouwblokken, volgens het programma:

  • 1. 61 energieneutrale koopappartementen in gebouw "de Silo", maximaal 49 meter hoog;
  • 2. 60 energieneutrale huurappartementen in gebouw "de Loods", circa 15 meter hoog;
  • 3. 10 grondgebonden "bootwoningen", circa 8 meter hoog.
  • 4. Horecapaviljoen. Ten zuiden van de gebouwen wordt een horecapaviljoen van circa 300 m2 BVO gerealiseerd. Dit horecapaviljoen is met de auto te bereiken via de Watersnipweg en met de fiets via het fietspad, dat parallel gelegen is aan de Vinkweg en Watersnipweg.

Het programma is privaatrechtelijk vastgelegd. Met dit programma wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan Almere Hout Noord (2013). Afwijking van het bovengenoemd programma moet te allen tijde binnen de reikwijdte van dit wijzigingsplan vallen en is niet mogelijk zonder uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de gemeente.

Nobelhorst valt binnen het bodemwater beschermingsgebied van het Vitens terrein. Grondboringen dieper dan 10 meter zijn niet toegestaan. Dit betekent dat de mogelijkheden voor warmte,- en/of koude opslag in de bodem beperkt zijn. Mogelijk wordt bij de uitwerking van het plan een pilot uitgevoerd met een damwandsysteem waarbij warmte en koude opgeslagen wordt in de aan te brengen damwanden langs de Havenkom. Bij de uitwerking van dit systeem zal rekening gehouden moeten worden met het bodembeschermingsgebied en de voorwaarden zoals deze in het omgevingsprogramma Flevoland zijn opgenomen.

De openbare ruimte

Voor de appartementen in gebouw De Silo worden 101 parkeerplaatsen aangelegd. Voor De Loods worden 78 parkeerplaatsen gerealiseerd en voor de Boothuizen 21.

Bij het horecapaviljoen worden in totaal 15 parkeerplaatsen gesitueerd.

Ten behoeve van het horecapaviljoen, de appartementen en de woningen worden diverse steigers gerealiseerd.

2.3 Wijzigingsvoorwaarden bestemmingsplan Almere Hout Noord

In het vigerend bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' staat onder artikel 5.5 de wijzigingsbevoegdheid voor de onderhavige locatie opgenomen.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bos te wijzigen in de bestemming Woongebied onder een aantal voorwaarden.

Hieronder wordt kort ingegaan op deze voorwaarden en de wijze hoe daar aan wordt voldaan in dit wijzigingsplan.

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bestemming Woongebied, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 2" maximaal 2 ha, en de bouwhoogte maximaal 49 meter bedraagt;

Gebouw Silo is het hoogste geplande gebouw binnen het project De Werf en zal niet hoger zijn worden dan deze maximale bouwhoogte. Er zal worden voldaan aan de eis van maximaal 49 meter. De gezamenlijke oppervlakte van de bestemming Woongebied overschrijdt de 2 ha niet. Dit is geborgd doordat het totale plangebied (zie onderstaande plangebiedgrens) van het wijzigingsplan niet meer dan 2 ha groot is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0007.jpg"

  • b. aanvullend geldt voor de gebiedsaanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 2", dat de vrije doorvaart voor het vervoer over het water van de Hoge Vaart wordt gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met het beheer van de oever en de beschoeiingen van de Hoge Vaart;

Binnen het project De Werf is een vrije doorvaart gerealiseerd vanuit de Hoge Vaart richting het noorden.Vrije doorvaart over de Hoge Vaart blijft er ook. Er is voldoende ruimte gelaten voor het beheer van de oever en de beschoeiingen van de Hoge Vaart.

  • c. de noodzakelijke boscompensatie en natuurcompensatie voorafgaand aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in voldoende mate is verzekerd;

De boscompensatie is verzekerd. Er moet maximaal 2 hectare gecompenseerd worden voor de planontwikkeling van de Werf. De gemeente heeft de Boscompensatie gemeentebreed vastgelegd in een Samenwerkingsovereenkomst met Staatsbosbeheer (de zogenaamde Almere deal I) voor een totaal van 75ha. De 2 hectare te compenseren bos wordt binnen deze samenwerkingsovereenkomst gecompenseerd. In deze overeenkomst is ook de compensatie opgenomen voor o.a. Pampushout die tot op heden nog niet is gerealiseerd voor ruim 11 ha. Derhalve is er nog compensatieruimte beschikbaar. Daarnaast heeft de gemeente per 1-1-2020 een voorziening boscompensatie ingesteld waarin op het moment van een boscompensatieverplichting de middelen worden opgenomen om de compensatie te realiseren, hetgeen indien mogelijk plaatsvindt binnen de beleidsrealisatie van het groen blauwe raamwerk of in nauwe samenhang hiermee. De in de Grondexploitatie opgenomen compensatiemiddelen worden beschikbaar gesteld aan deze voorziening. Hiermee is de boscompensatie geborgd.

  • d. de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op een gevel van een geluidsgevoelig object of ruimte zoals gedefinieerd volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder), niet meer mag bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) danwel een verkregen hogere waarde;

De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over de Vinkweg en A6 in het gebied waar de gebouwen Loods, Silo en Boothuizen zijn geprojecteerd, is in beeld gebracht door middel van een akoestisch onderzoek. Het akoestisch onderzoek is in Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek De Werf van de Toelichting bijgevoegd.

Als gevolg van de Vinkweg zijn de geluidbelastingen niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB die in de Wet geluidhinder wordt gehanteerd. In het gebied waar de gebouwen Silo en Loods zijn geprojecteerd, wordt de voorkeurswaarde deels wel overschreden vanwege de A6. Bij verdere uitwerkingen van het ontwerp van gebouwen Silo en Loods dient rekening gehouden te worden met de voorwaarden in Afstemmings- en ontheffingsregels Wet geluidhinder zoals opgenomen in Bijlage 4 van de regels van dit wijzigingsplan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat wanneer rekening wordt gehouden met de afstemmingseisen en de hogere waarden worden verleend.

Voor de gevels waarvan de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde, is een hogere waardebesluit geluid genomen. Dit besluit is opgenomen in Bijlage 5 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder van de regels van dit wijzigingsplan. Het conceptbouwprogramma is getoetst aan de Afstemmingseisen om na te gaan of hieran voldaan kan worden . Uit de proeftoetsing blijjkt dat dit geen knelpunt zal vormen.

  • e. de relevante geldende dubbelbestemmingen moeten worden opgenomen;

Direct naast het te wijzigen gebied ligt de dubbelbestemming voor "Leiding-Water", voor de waterleiding ten behoeve van het drinkwaterpompstation Reinwaterkelder Westerterp. Aangezien deze leiding niet daadwerkelijk in het gebied ligt waarvan de bestemming wordt gewijzigd, maar erbuiten, hoeft de bestemming "Leiding-Water" niet te worden opgenomen in dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het wijzigingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Wijzigingsplan

Het wijzigingsplan voorziet in een verandering in de ruimtelijke en functionele structuur, waardoor de realisering van de plannen voor De Werf mogelijk worden.

Het nieuwe wijzigingsplan heeft verder tot doel een actuele regeling op te nemen, als gevolg van de gewijzigde wet- en regelgeving en nieuw beleid, alsmede een actuele omgevingstoets.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 onder 1a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.

In het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' uit 2014 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de locatie De Werf. Met deze bevoegdheid kan het college flexibel inspelen op de ontwikkeling van deze locatie.

Aangezien deze ontwikkeling in 2014 nog niet concreet genoeg was, is destijds ervoor gekozen om het bestemmingsplan pas te wijzigen aan de hand van een concrete ontwikkeling. Tot die tijd was de bestemming en het gebruik als bos geldend.

Met dit wijzigingsplan wijzigt de verbeelding van het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' en worden de planregels aangevuld met de regels uit dit wijzigingsplan.

Opzet van de planregels

De planregels van het bestemmingsplan Almere Hout Noord 'Almere Hout Noord' zijn van toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat een aantal artikelen is gewijzigd en aangevuld:

  • Artikel 1 bevat de begrippen: plan, wijzigingsplan, vigerend bestemmingsplan. Voor de overige begrippen en de wijze van meten moet in het moederplan gekeken worden. Gemakshalve staan de meest relevante regels uit dat plan ook in Bijlage 1 van de wijzigingsplanregels.
  • Op de voor 'Woongebied' aangewezen gronden is artikel 8 Woongebied van het bestemmingsplan Almere Hout Noord 'Almere Hout Noord' van toepassing, met inachtneming van een aantal wijzigingen en aanvullingen. Deze wijzigingen en aanvullingen zijn in artikel 2 van het wijzigingsplan opgenomen.
  • In Artikel 3 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
  • In Artikel 4 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.

Procedure wijzigingsplan

Voor een wijzigingsplan gelden vrijwel dezelfde procedureregels als voor een normaal bestemmingsplan. Ten eerste vindt er vooroverleg plaats met instanties ex artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarna is het ontwerp wijzigingsplan opgesteld. Daarop is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage is gelegd. Zienswijzen kunnen dan worden ingediend door belanghebbenden in tegenstelling tot een bestemmingsplan waar een ieder dit kan doen. Het college en niet de gemeenteraad beslist over de vaststelling van het wijzigingsplan en tegen de vaststelling staat beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Crisis- en herstelwet

Met het onderhavige wijzigingsplan wordt de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk gemaakt. In bijlage I, categorie 3.1 van de Crisis- en herstelwet (Chw) is de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied aangemerkt als één van de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten waarop de bestuursprocesrechtelijke voorzieningen van de hoofdstuk 1, Afdeling 2 van de Chw van toepassing zijn. Kort samengevat houdt dat voor dit wijzigingsplan in dat:

  • de rechter binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak moet doen;
  • alle beroepsgronden binnen de beroepstermijn moeten worden aangevoerd (geen pro forma beroepen);
  • na een eventuele rechterlijke vernietiging kan het nemen van een nieuw besluit worden gebaseerd op de feiten (onderzoeken) waarop het vernietigde besluit berustte (er hoeft dan geen nieuw onderzoek te worden gedaan), tenzij de onjuistheid van de feiten de grond voor de vernietiging van het besluit was.

Dat de bestuursprocesrechtelijke voorzieningen van de Chw op dit wijzigingsplan van toepassing zijn, wordt zowel bij het vaststellingsbesluit als bij de bekendmaking van dit besluit vermeld (artikel 11 lid 1 Besluit uitvoering Chw).

3.2 Bestemming Woongebied

In Artikel 2 Woongebied is aangegeven dat de regels van artikel 8 Woongebied uit het moederplan grotendeels van toepassing zijn (zie voor dit artikel 8 Bijlage 1 Regels uit het bestemmingsplan Almere Hout Noord). In het stedenbouwkundig plan van Hout Noord werd destijds op een drietal plekken in het aanwezige bosgebied bebouwing voorzien. Aangezien er nog geen concrete plannen waren voor deze bebouwing werd voor de realisatie daarvan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Voor de locatie bij de Lage Vaart werd bepaald dat de regels van de bestemming Woongebied van toepassing konden werden verklaard voor een gebied van maximaal 2 hectare en dat de bebouwing maximaal 49 meter hoog mocht zijn. Voor wat betreft de invulling werd in het stedenbouwkundig plan een mogelijke invulling met woningen en andere functies opgenomen.

De regels van artikel 8 Woongebied uit het moederplan zijn voor het grootste deel dus in Artikel 2 van dit wijzigingsplan van toepassing verklaard, met inachtneming van een aantal wijzigingen en aanvullingen. Een aanpassing is dat er een maximale bouwhoogte van 49 meter geldt. In het overige gebied van Hout Noord is dat over het algemeen 16 meter met enkele afwijkende bouwhoogten. Verder is het totaal aantal toegestane woningen beperkt tot 140. Tot slot is in de bestemming Woongebied in het moederplan bepaald dat maximaal 25% van het totaal aantal woningen gestapeld mag worden. Voor dit concrete wijzigingsplan is dit percentage meer dan 25%, dus deze regel is in Artikel 2 van het wijzigingsplan weg gelaten. Voor het totale woongebied in Almere Hout Noord geldt overigens nog steeds dat het percentage gestapelde woningen niet meer gaat bedragen dan 25%.

Een andere wijziging in de regeling voor de bestemming Woongebied is, dat het aantal toestane functies is beperkt. De nieuwe ontwikkeling gaat uit van woningbouw en horeca. De functies wonen in combinatie met het hobbymatig houden van paarden, bedrijven, detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke-, culturele en op ontspanning gerichte-, sport- en overige voorzieningen en een brandweerkazerne zijn in dit wijzigingsplan niet meer toegestaan. Als deze functies toestaan zouden blijven, dan had berekend moeten worden of deze functies qua stikstofuitstoot toelaatbaar zouden zijn geweest. Nu er in het ontwikkelingsplan voor De Werf alleen sprake is van woningbouw en horeca, is besloten deze berekeningen niet te maken en de andere functies dan wonen en horeca uit te sluiten.

Beroep aan huis

Om het artikel aan de huidige jurisprudentie te laten voldoen is de regeling van 'beroep aan huis' aangepast. De Raad van State had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Almeerse regeling niet rechtszeker genoeg was.

Parkeren

Door een wijziging van de Woningwet zijn op 1 juli 2018 (dus na de vaststelling van het bestemmingsplan Almere Hout Noord op 13 februari 2014) de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordening vervallen.

Voor de gebieden waarvoor ná 29 november 2014 een bestemmingsplan is vastgesteld, verviel de aanvullende werking van de bouwverordening onmiddellijk. Voor de overige gebieden bleef de aanvullende werking tot 1 juli 2018 gelden.

De parkeerregeling die in het moederplan Almere Hout Noord ten aanzien van de bestemming Woongebied was opgenomen is vervangen door een nieuwe standaardregeling die in Almere ten aanzien van parkeren wordt gebruikt (Parapluherziening Parkeren).

De nieuwe parkeernormen zijn echter niet van toepassing op bestaande bouwplannen waarvoor:

  • Een verkavelingsplan is vastgesteld met aantallen parkeerplaatsen;
  • Reeds contractueel bindende afspraken zijn gemaakt met initiatiefnemers.

Tussen de gemeente Almere en de initiatiefnemer zijn reeds contractueel bindende afspraken gemaakt. Met voorgenomen ontwikkeling wordt afgeweken van de Nota Parkeernormen 2020. In paragraaf 5.14.2 Parkeren wordt hier verder op ingegaan.

Horeca

Voor wat betreft het toestaan van horeca-activiteiten is de planregel 2.1, onder d aangepast aan de huidige gebruikte staat van horeca-activiteiten die in 2016 is vastgesteld. Horeca uit de categorieën 1 (ondergeschikte horeca), 3 (lichte horeca) en 4 (middelzware horeca) zijn toegestaan.

Totaal aantal woningen

Het totaal aantal woningen dat binnen het bestemmingsplangebied van Hout Noord mag worden gerealiseerd bedraagt maximaal 5.000 woningen. Met de realisatie van de woningen in het project De Werf wordt dit maximum niet overschreden.

Regeling Wet Geluidhinder bestemmingsplan Hout Noord

Voor een aantal woningen en gebouwen met geluidgevoelige functies is bepaald dat de geluidsbelasting vanwege, met name de rijksweg A6, niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of de verleende hogere waarde. Voor het moederplan Almere Hout Noord is op 16 februari 2012 een 'gebiedsgerichte hogere waarden' verleend. Om voor deze hogere waarden in aanmerking te komen zijn een aantal uitgangspunten geformuleerd en bij de planregels van het bestemmingsplan Almere Hout Noord gevoegd. Hierin is opgenomen waaraan woningen en andere geluidgevoelige functies maar ook de nog aan te leggen wegen moeten voldoen.

Deze verleende hogere waarden gelden echter niet voor dit plan. Derhalve is voor dit plan een aparte procedure gevolgd voor het vaststellen van de benodigde gebiedsgerichte hogere waarden. Tevens is een update van de voorwaarden zoals opgenomen in het moederplan opgesteld voor dit wijzigingsplan. Het nieuwe Besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 5 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder bij de regels. De herziene regeling Afstemmings- en ontheffingsregels Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 4 Afstemmings- en ontheffingsregels Wet geluidhinder.

Voor de overige gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming 'Woongebied' wordt verwezen naar het bestemmingsplan Almere Hout Noord 'Almere Hout Noord'. De regels van dit plan zijn in Bijlage 1 Regels uit het bestemmingsplan Almere Hout Noord bij deze toelichting opgenomen.

3.3 Overige regels

3.3.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In Artikel 1 Begrippen zijn begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor dit wijzigingsplan. Voor de overige begrippen wordt verwezen naar de regels van het moederplan 'Almere Hout Noord', die zijn opgenomen in Bijlage 1 Regels uit het bestemmingsplan Almere Hout Noord.

3.3.2 Overgangs- en slotregels

In Artikel 3 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het wijzigingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In Artikel 4 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

4.1 Inleiding

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In hoofdstuk 4 en bijlage 1 van de toelichting bij het bestemmingsplan Almere Hout Noord is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. Hieronder wordt uitsluitend ingegaan op het beleid dat sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' in 2014 is gewijzigd of in werking getreden en dus van invloed is op dit wijzigingsplan.

De volgende beleidskaders, die in het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' nog waren opgenomen, zijn inmiddels vervallen:

  • Structuurplan Almere 2010 (2003);
  • Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2010);
  • Sportnota 2013-2016 uit 2013, gemeente Almere;
  • Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (2010), gemeente Almere;
  • Horecanota (2000), gemeente Almere;
  • Nota Hotelmarkt (2002), gemeente Almere;
  • Kaderplan Bestaande Stad (2004), gemeente Almere;
  • Programmaplan Almere Stad (2007), gemeente Almere;
  • Programmaplan Almere Centrum (2009), gemeente Almere;
  • Nationaal Waterplan (2009), Rijksoverheid;
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (2010), waterschap Zuiderzeeland;
  • Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016 (2011), gemeente Almere;
  • Waterplan 2005 (2005), gemeente Almere;
  • Evenementennota (2011), gemeente Almere;
  • Welstandsnota's (2012 en 2014), gemeente Almere;
  • Meerjarenplanning Startershuisvesting (2004), gemeente Almere;
  • Sociale Structuurschets 2004, gemeente Almere;
  • Waterstad Almere, toeristisch recreatief beleidsplan 1996 gemeente Almere;
  • Verkeersveiligheid rond basisscholen 2001, gemeente Almere.

4.2 Rijksbeleid

In het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' is ingegaan op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Er hebben sinds 2014 geen wijzigingen plaatsgevonden binnen de SVIR en Barro.

De ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart worden overgenomen in het wijzigingsplan. In paragraaf 5.11 wordt ingegaan op het radarverstoringsgebieden, installaties voor luchtverkeer en laserstraalvrije gebieden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Bro, artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een plan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie met name de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet álle woningbouwprojecten gezien moeten worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Zo stelt dat Afdeling dat een bouwplan van niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden beschouwd, in beginsel niet beschouwd moet worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is.

Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.

Behoefte

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied (bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur) en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.

De 'nieuwe' Ladder heeft geen gevolgen voor dit wijzigingsplan. Bij het moederplan is de Laddertoets al uitgevoerd en deze is ook van toepassing op het wijzigingsplan. De behoefte aan de woningen is al uitgebreid beschreven in paragraaf 4.1 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord':

'De voorgenomen stedelijke ontwikkelingen zijn reeds opgenomen in het Structuurplan Almere (2003) en vormen onderdeel van de Schaalsprong Almere. In 2010 zijn over de realisering van de gebiedsontwikkelingen i.h.k.v. de Schaalsprong Almere (Almere 2.0, w.o. Almere Hout Noord) wederkerige afspraken gemaakt in het Integraal Afsprakenkader Almere (IAK). Deze afspraken zijn in het najaar van 2013 wederom bevestigd in de Bestuursovereenkomst RRAAM en Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (IAK 2)'.

Europees en Nationaal Waterbeleid

Beleid dat recenter is dan opgenomen in het bestemmingsplan Almere Hout Noord, is

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016 tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn samengevat in een routekaart.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met het NWP2 zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

De ontwikkelingen in dit wijzigingsplan zijn in overeenstemming met het Nationaal Waterplan 2016-2021.

Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2017)

In september 2017 is het Deltaplan (als onderdeel van het Deltaprogramma 2018) Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) aan de Tweede Kamer aangeboden. Het doel is ruimtelijke adaptatie binnen Nederland te accelereren. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is een gezamenlijk nationaal plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk met concrete acties en doelen voor de verantwoordelijke overheden. Het doel van dit plan is om het proces van ruimtelijke adaptatie te versnellen en minder vrijblijvend te maken, op basis van afspraken over de doelen, de werkwijze en de monitoring van de uitvoering. Daarvoor wordt de methodiek van 'weten, willen, werken' gehanteerd conform de werkwijze die in 2014 in de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is afgesproken: in beeld brengen wat de kwetsbaar heden zijn (weten), vervolgens ambities formuleren (willen) en aan de slag gaan om onze leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust te maken (werken).

De ontwikkelingen in dit wijzigingsplan zijn in overeenstemming met het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie.

4.3 Provinciaal Beleid

In het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' is ingegaan op het Omgevingsplan Flevoland (2006). Deze is komen te vervallen. In deze paragraaf wordt ingegaan op het huidige omgevingsbeleid van de Provincie Flevoland en op recent Waterbeleid.

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks, die op 8 november 2017 door Provinciale Staten is vastgesteld, geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder.

De Omgevingsvisie is één van de instrumenten uit de Omgevingswet. De wet biedt ook instrumenten voor de realisatie van de visie. Dit zijn onder meer:

  • programma's (inclusief beleidsregels);
  • omgevingsverordening;
  • projectbesluiten.

Deze instrumenten hebben in het algemeen een kortere tijdshorizon. Hiermee kunnen we soepel inspelen op nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Kortom: de Omgevingsvisie geeft de langetermijnkoers. Met de andere instrumenten wordt deze koers op een flexibele manier gerealiseerd. In grote en kleine stappen.

In een paar decennia is 1.400 vierkante kilometer voormalige Zuiderzee drooggelegd en vervolgens ingericht voor gebruik. Dit verleden van Flevoland vormt tegelijkertijd de basis voor haar toekomst. Daarbij gaat het zowel over de wijze waarop Flevoland is ingericht, als de wijze waarop de Flevolanders samenwonen, samen leven, samen werken en wordt bestuurd. Maar Flevoland verandert. Er zijn drie kernopgaven:

  • 5. Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving): in 2030 en verder is Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie. Flevoland staat wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden. Het oorspronkelijke overheidsideaal is verrijkt met vele nieuwe idealen van inwoners en ondernemers.
  • 6. Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving): in 2030 en verder staat Flevoland bekend als een omgeving met uitstekende mogelijkheden voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Het is een aantrekkelijk vestigingsgebied. Het in Flevoland aanwezige talent alsmede de potentie, kracht en ondernemerschap van de samenleving benutten we. Bij nieuwe ontwikkelingen staat de Flevolander centraal.
  • 7. Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving): in 2030 en verder heeft Flevoland de belofte van bestuurlijke vernieuwing waargemaakt. Hier besturen ze anders en effectiever. En zetten ze de maatschappelijke opgave centraal en benutten de kracht uit de samenleving.

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is.

Daarnaast heeft de provincie vier strategische opgaven:

  • 1. Duurzame Energie: in 2030 en verder staat Flevoland bekend als de provincie die draait op duurzame energie.
  • 2. Regionale Kracht: in 2030 en verder heeft Flevoland een aantal voorzieningen dat op bovenregionaal niveau van excellente kwaliteit is. Voorzieningen met een aantrekkingskracht en een reputatie die over de provinciegrenzen heen gaan. Het gaat onder meer om Lelystad Airport, excellente woonmilieus in Almere en Lelystad, prachtige groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de waterrijke randen van de polder en de toplandbouw.
  • 3. Circulaire Economie: in 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest) stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens maken ze geschikt voor duurzaam (her)gebruik.
  • 4. Landbouw: Meerdere Smaken: in 2030 en verder staat Flevoland bekend om het aanpassingsvermogen van de agrosector. Hier zijn de voorlopers van de meerdere smaken in de agrosector te vinden. De beste garantie om blijvend een speler van wereldformaat te zijn, is een agrosector met diversiteit en het vermogen om zich voortdurend te verbeteren.

Omgevingsprogramma Flevoland

Het Omgevingsprogramma is in principe zelfbindend voor de provincie. Wel moet het waterschap bij vaststelling van een waterbeheerplan rekening houden met de door de provincie uitgewerkte kaderstelling in het regionale waterprogramma. Voor de doorwerking van andere thema's uit het Omgevingsprogramma maakt de provincie waar nodig gebruik van gezamenlijke programma's, bestuurlijke afspraken, convenanten, stimuleringsregelingen en de Omgevingsverordening Flevoland.

Het omgevingsprogramma is op 27 februari 2019 vastgesteld. Voor het plangebied zijn de volgende thema's van belang:

  • Stedelijk gebied – Ruimte
  • Almere – Speerpunt
  • Grondwaterbeschermingsgebied – Grondwater

  • Stedelijk gebied - Ruimte

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied. Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen. Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.

  • Almere - Speerpunt

Het plangebied is gelegen in het gebied Nobelhorst. De provincie heeft ter uitvoering van de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer afspraken gemaakt met het Rijk en de gemeente Almere om te komen tot een integrale stedelijke ontwikkeling van Almere 2.0. De afspraken hebben betrekking op:

  • de gebieden Almere Oosterwold, Almere Centrum Weerwater inclusief Floriade, Almere Pampus in samenhang met de IJmeerlijn, Almere Poort, Nobelhorst, alsmede de stedelijke ontwikkeling in het huidige stedelijke gebied van Almere;
  • de thema's stedelijke bereikbaarheid, groenblauw, duurzaamheid, onderwijs, cultuur, sport en economie;
  • het behoud van de concurrentiepositie van het huidige stedelijke gebied (Almere Tafel);
  • de samenwerking tussen het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere inclusief het gezamenlijk financieel kader ten behoeve van de realisatie, via het Fonds Verstedelijking Almere.

  • Grondwaterbeschermingsgebied - Grondwater

Het plangebied is gelegen binnen een boringsvrije zone. In Flevoland wordt de functie 'water voor de openbare drinkwatervoorziening' toegekend aan het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland en het grondwater rondom de winningen Harderbroek en Bremerberg. De gebieden zijn aangegeven als respectievelijk milieubeschermingsgebied voor grondwater en boringsvrije zone. Dit grondwater wordt gebruikt voor de onttrekking van water voor menselijke consumptie zoals bedoeld in de KRW. In deze gebieden is de inrichting en het beheer van de waterhuishouding gericht op een kwaliteit van het grondwater die overeenkomt met de eisen die zijn opgenomen in het waterleidingbesluit. Als de kwaliteit hoger is, dient deze behouden te blijven. Daarnaast is rond alle drinkwaterwinningen een waterwingebied begrensd. Binnen het waterwingebied mogen alleen activiteiten worden uitgevoerd die nodig zijn in het kader van de winning en bereiding van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening.

In de Omgevingsverordening voor de fysieke leefomgeving is een absoluut verbod opgenomen voor bodemverstoringen binnen de boringsvrije zone.

Omgevingsverordening Flevoland

De omgevingsverordening is vastgesteld op 27 februari 2019. Sindsdien zijn er diverse wijzigingsverordeningen vastgesteld door Provinciale en Gedeputeerde Staten van Flevoland, waarmee wijzigingen in de regels, de werkingsgebieden en de bijlagen zijn doorgevoerd.

De volgende artikelen zijn van belang voor het plangebied:

Boringsvrije zone

Artikel 5.14 (Verbod op bodemverstoring en gebruik bestrijdingsmiddelen in de boringsvrije zone)

  • 1. Het is verboden in de boringsvrije zone de bodem te roeren, te doorboren of anderszins te doordringen door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten dieper dan de op de kaart Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland aangegeven diepte (maximale diepte t.o.v. NAP 14 meter):

a. binnen een inrichting type A en B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer en

b. buiten een inrichting.

  • 2. Het is verboden in de boringsvrije zone buiten inrichtingen bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of biociden te gebruiken, tenzij uit de toelatingsbeschikking blijkt dat het middel in een met het oog op de bescherming van het grondwater aangewezen gebied mag worden toegepast.

Artikel 5.18 (Algemene regels voor boorputten onttrekken grondwater of uitwisseling energie en voor het uitvoeren van sonderingen in de boringsvrije zone)     

  • 1. Het is verboden in de boringsvrije zone een boorput op te richten of te wijzigen ondieper dan de op de kaart Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland aangegeven diepte (maximale diepte t.o.v. NAP 14 meter), die geschikt is voor het onttrekken van grondwater of de uitwisseling van energie zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden aan gedeputeerde staten.
  • 2. Het is verboden in de boringsvrije zone een sondering uit te voeren zonder dit ten minste twee weken voor het begin ervan te melden aan gedeputeerde staten.
  • 3. Het is verboden af te wijken van de gegevens en bescheiden die bij een melding zijn verstrekt, zonder dit ten minste vier weken voor die afwijking te melden.

Artikel 5.20 (Waterschap Zuiderzeeland: grondwateronttrekkingen in grondwaterbeschermingsgebieden)

  • 1. De algemene vergadering regelt in de verordening voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen, dat het absoluut verboden is grondwater te onttrekken of water te infiltreren in de grondwaterbeschermingsgebieden zoals aangegeven op de kaarten kaart Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland, kaart Grondwaterbeschermingsgebied Bremerberg, kaart Grondwaterbeschermingsgebied Fledite, kaart Grondwaterbeschermingsgebied Harderbroek en kaart Grondwaterbeschermingsgebied Spiekzand, indien de onttrekking of infiltratie plaatsvindt op een grotere diepte dan gelet op die kaarten is toegestaan.
  • 2. De instructieregel als bedoeld in het eerste lid heeft geen betrekking op:
  • a. onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
  • b. onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;
  • c. onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem danwel onttrekkingen ten behoeve van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven.

Partiële herziening omgevingsplan Flevoland water 2015

De provincie koppelt ontwikkelingen zoals toenemende verstedelijking en klimaatverandering aan provinciale opgaven als versterking van de economie, natuur, landschap, wonen en recreatie. Daarbij zoeken we naar synergievoordelen tussen binnen- en buitendijks en ruimtelijke ordening en economie. De provinciale ontwikkeldoelen zijn als 'Stip op de horizon' vastgelegd in de Ontwikkelingsvisie 2030 van het Omgevingsplan. Bij het bereiken van deze doelen wordt niet gewerkt volgens een blauwdruk, want gebiedsontwikkeling nieuwe stijl betekent constant zoeken naar maatwerk. Flevoland onderschrijft de uitkomst van het Deltaprogramma dat een klimaatbestendige inrichting van stad en land een prominentere plek dient in

De partiële herziening omgevingsplan Flevoland water 2015 richt zich op:

  • het voorkomen van overlast door overschot of tekort aan water, waarbij de gebieden waar de bodem daalt bijzondere aandacht vragen;
  • het ontwikkelen en beschermen van een goede waterkwaliteit (chemisch/ecologisch) voor alle wateren;
  • de bescherming tegen buitendijks overstromingsgevaar;
  • het 'klimaatbestendig' maken van de ruimtelijke inrichting van Flevoland.

Toetsing voorgenomen ontwikkeling aan het Provinciaal beleid

Met voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de strategische opgaven welke de Provincie Flevoland heeft. Zo wordt er voor de woningen gebruik gemaakt van duurzame energiebronnen. Doordat het plangebied gelegen is binnen een 'boringsvrije zone' is de mogelijkheid om duurzame energie op te wekken beperkt. Voor deze ontwikkeling is ervoor gekozen om luchtwarmtepompen toe te passen. Met voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de regionale krachten door een woonomgeving omgeven door water en natuur te realiseren. Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. De nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied, wat zorgt voor de optimale benutting van infrastructuur en efficiënt ruimtegebruik.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2025 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte.

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan.

Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige Klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte 
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook 
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Waterkader Zuiderzeeland 2013

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

De ontwikkelingen in dit wijzigingsplan zijn in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

4.4 Gemeentelijk Beleid

Omgevingsvisie Almere

In 2009 zijn de Almere Principles vastgesteld. Ze bieden een wenkend perspectief en geven houvast voor de samenwerking tussen de gemeente en de bewoners, bedrijven en bezoekers. Binnen het Masterplan Floriade 2022 zijn deze principes uitgewerkt voor het 'Growing Green Cities'-concept. Zij vormen een inspirerend vertrekpunt voor de omgevingsvisie.

Almere is geheel volgens plan uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een landschappelijk raamwerk van bossen, natuurgebieden, landbouwgronden en water – een tuinstad waar het groen en het blauw tot de voordeuren reiken, een tuinstad met aangename plekken en voorzieningen in de drukke Randstad, een tuinstad waar mensen met genoegen wonen, werken en recreëren. In de Omgevingsvisie Almere, die de ruimtelijke koers voor de lange termijn beschrijft, is de blik dan ook voornamelijk gericht op dat zo gewaardeerde raamwerk van stadsdelen in een groen-blauwe structuur.

Almere heeft een woningbouwopgave van 60.000 woningen (vastgelegd in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer) die vooral zijn beslag moet krijgen in nieuwe stadsdelen als Poort, Nobelhorst, Oosterwold en op termijn ook Pampus.

De filosofie achter de omgevingsvisie is gebaseerd op twee principes: organische groei en adaptief beleid. De twee principes liggen ten grondslag aan de volgende vier uitgangspunten:

  • Ontwikkel en onderhoud het goede
  • Van tuinstad naar growing green city
  • Onderscheidende positie in een metropolitaan netwerk
  • Uitnodiging aan iedereen – ruimte voor pioniers en experiment

De kracht van de stad

Almere zal in de komende decennia ruimte blijven bieden aan de ontwikkeling van de Noordvleugel van de Randstad. De toename van de woningbehoefte in de Noordvleugel in de komende drie decennia – tot 2040 – is op 439.000 woningen geschat (ABF Research, 2011; Primos- en Pearlprognoses). Het Rijk streeft naar een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Dat betekent een verdere groei van Almere.

In de Bestuursovereenkomst RRAAM en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 zijn afspraken gemaakt over de realisatie van de uitbreiding. De Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer uit 2013 beschrijft het toekomstperspectief voor Almere als 'een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Het is hier prettig om te wonen, te werken en te recreëren.

Growing Green Cities

De unieke inbedding van diverse Almeerse stadsdelen in een groen-blauw raamwerk vormt het goud van de stad. De inwoners zijn verknocht geraakt aan de ruimte, het vele groen, de goede basisvoorzieningen en het hun omringende water. Dit sluit aan bij het principe 'combineer stad en natuur'. Almere biedt ruimte voor diversiteit in een mix van culturen, wonen en werken, voorzieningen en mate van stedelijkheid, de mix van: hoog- en laagbouw, groen en rood, verdichting en verdunning, landschappelijkheid, suburbaniteit en stedelijkheid. Van belang voor een evenwichtige stad zijn de instroom (vanuit andere gemeenten) en doorstroom van mensen binnen de gemeentegrenzen van Almere. Hierin komt het principe 'koester diversiteit' terug.

Ruimtelijke hoofdstructuur

De stedelijke gebruikslaag (ruimte voor wonen, werken, recreëren, landbouw) van de hoofdstructuur van Almere bestaat uit de meerkernige opzet van Almere met bijbehorende centra en stadsdelen met een mix van functies, verweven met groen en water en binnen een groen-blauw raamwerk.

Woonvisie Almere Evenwichtig bouwen aan de toekomst’ (2020)

De belangrijke doelstellingen voor de komende jaren zijn:
Meer bouwen: over tien jaar moeten er 17.500 tot 24.500 meer woningen zijn om aan de woningbehoefte van eigen inwoners te voldoen en ook ruimte bieden aan woningzoekenden die van elders komen.
Kwaliteitsimpuls bestaande stad: meer investeren in de bestaande wijken, omdat deze verouderen en ook omdat de wensen van inwoners veranderen.
Een inclusieve stad met gemengde wijken: Almere wil een inclusieve stad zijn. Een stad waar inwoners in een kwetsbare positie passende ondersteuning krijgen. En waar mensen die zelfstandig kunnen wonen, daar ook de mogelijkheid voor krijgen, met een woning en de juiste ondersteuning.
Duurzaamheid en energietransitie: uiteindelijk zullen alle wijken geen gas meer gebruiken. De energietransitie heeft gevolgen voor de manier waarop woningen worden verwarmd maar ook voor de manier waarop er wordt gebouwd.

De ontwikkelingen in dit wijzigingsplan passen binnen deze Woonvisie.

Welstandsnota Almere 2018

Binnen de Welstadsnota Almere is het plangebied aangewezen als het groenblauwe raamwerk. Voor dit groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: dat wil zeggen dat alleen gebouwen die een positieve bijdrage leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk toegestaan zijn.

Het groenblauwe raamwerk biedt ruimte voor natuur, recreatie en verdere stedelijke ontwikkeling. Prioriteit heeft het verbeteren van de gebruiksmogelijkheden van het groenblauwe raamwerk. Daartoe kunnen nieuwe programma's aan het raamwerk worden toegevoegd. De rijkdom aan groen en water biedt de mogelijkheid om het landschap meer dan voorheen productief te maken. Bijvoorbeeld voor productie van voedsel en energieproductie voor de stad. Hiermee krijgt het landschap, naast haar betekenis voor recreatie en natuur, een extra maatschappelijke betekenis

Beoordelingscriteria voor het groenblauwe raamwerk

Bouwwerken en gebouwen in het groenblauwe raamwerk voldoen aan redelijke eisen van welstand indien:

  • plaatsing en uiterlijk bij nieuwbouw is afgestemd op het bestaande beeld in de directe omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan. Dat heeft betrekking op zowel de architectonische kenmerken (maat, schaal, kleur en materiaalgebruik) als op de openbare omgeving van wegen, groen en water, en
  • bij veranderingen sprake is van een (nieuwe) evenwichtige hoofdvorm en samenhang met de (bestaande) detaillering, kleur- en materiaalgebruik dan wel daar een helder contrast mee vormen, en
  • de ontwikkeling ruimtelijk en functioneel is georiënteerd op haar omgeving; alzijdig vormgegeven en in samenhang met de omgeving, en
  • de continuïteit van het raamwerk gewaarborgd blijft en het initiatief de identiteit van het gebied versterkt, en
  • voor zover van toepassing ingrepen aan de iconen recht doen aan gebouwen, wat betreft karakteristiek, samenhang en onderlinge relatie, hoofdvorm, detaillering en materiaalgebruik.
  • voor zover van toepassing technische installaties (gastank) , schuurtjes voor opslag en hekwerken integraal deel uitmaken van het ontwerp.

Gemeentelijke visie werklocaties in Almere

Met dit beleidskader wil de gemeente op heldere en beknopte wijze aangeven waar in Almere ruimte is voor welke economische activiteiten en welke randvoorwaarden daarbij gelden. Het centrale uitgangspunt daarbij is dat overal in Almere kan worden gewerkt.

Horeca

Het plangebied is gelegen binnen het Groene milieu. Het gebruik van de groene milieus sluit aan bij de kwaliteiten van het groenblauwe raamwerk. De diverse landschapstypen geven richting aan de vorm en het type gebruik van nieuwe initiatieven, zodat elke toevoeging een versterking van het groene milieu is. Kleinschalige bedrijvigheid, voorzieningen en horeca zijn onder deze condities mogelijk.

Binnen het plangebied wordt er lichte horeca of middelzware horeca gerealiseerd. Deze voorziening voldoet aan de algemene uitgangspunten.

Nota Parkeernormen 2020

Per 1 juli 2018 is de relatie tussen bestemmingsplan en de gemeentelijke bouwverordening komen te vervallen. Door te kiezen voor een Nota Parkeernormen en deze middels een paraplubestemmingsplan van toepassing te verklaren voor alle bestemmingsplan in Almere, wordt geborgd dat in heel Almere met dezelfde parkeernormen wordt gewerkt.

De nieuwe parkeernormen zijn niet van toepassing op bestaande bouwplannen waarvoor:

  • Een verkavelingsplan is vastgesteld met aantallen parkeerplaatsen;
  • Reeds contractueel bindende afspraken zijn gemaakt met initiatiefnemers.

Tussen de gemeente Almere en de initiatiefnemer zijn reeds contractueel bindende afspraken gemaakt. Met voorgenomen ontwikkeling wordt afgeweken van de Nota Parkeernormen 2020. In paragraaf 5.14.2 Parkeren  wordt hier verder op ingegaan.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0009.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen: het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De ontwikkeling van 'De Werf' wordt passend geacht in het beleid voor het gebruik van het groenblauwe raamwerk. Het past bij de essentie van het groenblauwe raamwerk indien het de landschappelijke waarden zoveel als mogelijk intact laat en, afhankelijk van de uitwerking van gebouwen, zelfs kan versterken.

Voor deze ontwikkeling geldt dat er een meerwaarde wordt gerealiseerd voor de recreatieve voorzieningen waarmee de recreatieve poortwerking van het gebied wordt versterkt.

Door realisatie van horeca en een passantenaanlegvoorziening, ontstaat er een recreatief knooppunt, waar wandelaars, fietsers en pleziervaart samenkomen. Het initiatief zal moeten voldoen aan de spelregels die staan vermeld in de 'nota Kleur aan Groen' (2014). Dat houdt globaal in dat de landschappelijke inpassing van bouwwerken, voorzieningen en fietspaden, passend zullen moeten zijn bij de omgeving en zullen worden getoetst door de Welstandscommissie.

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Almere beschikt over een royaal, gezond watersysteem in een groene en waterrijke omgeving, dat door de inwoners wordt gewaardeerd. Maar door klimaatverandering is er vaker extreme neerslag, hitte en droogte, is er overlast door de overmatige waterplantengroei en de biodiversiteit blijft achter bij de potentie. Bij vaststelling door de gemeenteraad is ook besloten dat "Bij de ontwikkeling van nieuwe wijken en groot onderhoud meennemen van maatregelen, die onze stad stap voor stap bestendig maken tegen extreme neerslag en hitte." Ook is er vraag naar innovaties op watergebied door de bodemdaling en grondstoffenschaarste. Bovendien biedt elk (bouw)project kansen voor duurzame oplossingen en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit is een groeiende stad waardevol. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan:

  • Slim waterbeheer;
  • Een aantrekkelijke waterstad;
  • Levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier;
  • Een stad zonder afval(water).

Bij de uitvoering richt de gemeente zich op:

  • 1. wat we nu al doen: waterschap en gemeente spannen zich in voor het goed functioneren van alle waterketens middels het beheer en onderhoud van de blauwe infrastructuur (riolen, zuiveringsinstallaties, sloten en gemalen)
  • 2. wat we anders gaan doen: de wereld verandert snel en dat vraagt om nieuwe oplossingen:
  • a. Almeerders en hun water: activiteiten organiseren samen met inwoners, ondernemers en organisaties, betere dienstverlening, meer en gerichter contact over actuele onderwerpen en het sluiten van 'blue deals'
  • b. richtlijnen voor beheer en ontwikkeling: activiteiten om waterbeheer op orde te brengen en water optimaal te integreren in gebiedsontwikkelingen (water is een aantrekkelijk element en de leefomgeving verbetert door de aanwezigheid van water
  • c. innovatietrajecten: samen met kennispartners werken aan drie toekomstopgaven: een toekomstbestendige blauwe infrastructuur (riool in een slappe bodem), het innoveren met nieuwe meren (monitoren gebruik) en het verwaarden van de waterkringlopen (vinden van afzetmarkten en experimenteren met nieuwe technologieën)


Duurzaamheidsagenda

In de Duurzaamheidsagenda beschrijft de gemeente Almere haar ambities en de doelstellingen voor het duurzaamheidsbeleid voor de komende jaren en geeft richting aan de duurzame ontwikkeling van de stad.

Het doel van de Duurzaamheidsagenda is dat Almere een ecologisch, sociaal en economisch duurzame stad is. Deze nieuwe stad, die in de jaren 70 van de vorige eeuw als duurzame stad werd ontworpen op uit zee gewonnen land, zal ook in de toekomst nog steeds leefbaar en gezond zijn. Almere zal een vitale gemeenschap zijn en blijven, met een rijke verscheidenheid aan woon- en werkmogelijkheden, in een leefbare en toekomstbestendige omgeving van ruimte, water, natuur en cultuurlandschappen die door de tijd heen kunnen groeien en veranderen.

De Duurzaamheidsagenda kent 6 thematische doelstellingen:

  • 1. Energie: het halen van de afgesproken (intern)nationale klimaatdoelstellingen;
  • 2. Circulaire economie: het bijdragen aan de nationale doelstelling, Almere is een van de koplopers;
  • 3. Mobiliteit: het benutten van grote kansen in het verkeerssysteem van Almere;
  • 4. Voedsel: het aansluiten bij (de focus op en vanuit) de Floriade;
  • 5. Ecologie: het herstellen van de biodiversiteit in onze groene én waterrijke stad;
  • 6. Klimaatadaptatie: het voorbereiden op de onvermijdelijke effecten van klimaatverandering.


Daarnaast kent de Duurzaamheidsagenda drie gemeentebrede transities waarmee duurzaamheid wordt geborgd in de interne gemeentelijke processen en verantwoordelijkheden:

  • a. Een 100% duurzame, natuur-inclusieve gebiedsontwikkeling & stedelijke vernieuwing in 2030. In 2025 staat de gemeente gemiddeld op 50%
  • b. In 2030 is het beheer & groot onderhoud volledig duurzaam, in 2025 is dat gemiddeld 50%
  • c. Een stapsgewijze aanpak naar 100% duurzame inkoop en aanbesteding in 2030, in 2025 vraagt de gemeente 50% duurzaam uit.

Voor klimaatadaptatie betekent dit:

Bij de ontwikkeling van nieuwe wijken en groot onderhoud meenemen van maatregelen, die onze stad stap voor stap bestendig maken tegen extreme neerslag en hitte. Bij elke nieuwe ontwikkeling of herontwikkeling moet rekening worden houden met de effecten van het veranderende klimaat. Er mag geen verslechtering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Denk aan groene daken, regenwater waar nodig gebruiken als verkoeling (beperking van hittestress), waterberging op eigen terrein (zie ook waterwet), voldoende schaduwplekken op warme gevels(beperking van hittestress), warmtewerende bouwmaterialen en het tegengaan van verdroging van de ondergrond (beperking van verdroging).

Visie ecologie 2020

In de Visie Ecologie 2020 is de Ecologische structuur van Almere vastgelegd. Daarnaast zijn acht concrete doelen opgenomen: inzetten op voorlichting en educatie over natuur, aanmoedigen natuurinclusief ontwikkelen en beheren, ontwikkelen van groene tuinen, vergroten oppervlak en kwaliteit natuur, inzetten op ecologische verbindingen, ruimte geven voor tijdelijke natuur, realiseren van donkere gebieden en diversifiëring van groen. De kansen voor natuur binnen stedelijk gebied zullen zoveel mogelijk worden benut. Het gaat hier bijvoorbeeld om de invulling van de kleinschalige (blauw-)groenstructuur en voorzieningen aan bebouwing: vegetatiedaken, gevelbegroeiing, stenen en dakpannen met nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen.

De ontwikkeling van de Werf leent zich om op punten invulling te geven aan de Visie ecologie 2020. Het project wordt ontwikkeld in de bosstrook tussen de Wijk Nobelhorst en de Hoge Vaart. De oevers worden zoveel als mogelijk natuurvriendelijk uitgevoerd en er worden voorzieningen getroffen voor oeverzwaluwen. Er worden nieuwe duurzame bosstroken en bomen aangeplant met gevarieerde soorten.Voor de ontwikkeling van het vastgoed worden de ecologische maatregelen uit de Leidraad Duurzaamheid nagestreefd.

Energietransitie & mobiliteit (2020)


Het door de raad vastgestelde 'Integraal beleidskader Laadinfrastructuur 2020' gaat in op de behoefte om in Almere voldoende laadinfrastructuur te realiseren voor de e-voertuigen. Via het Bouwbesluit zijn projectontwikkelaars verplicht te voldoen aan hetgeen wordt geëist aan laadinfrastructuur op de te realiseren privé-parkeerplaatsen. In de openbare ruimte dient de gemeente hier zorg voor te dragen of dient hier namens de gemeente voor te worden gezorgd.

In dit geval betreft het openbare parkeerplaatsen en zal de gemeente zorg dragen voor de aanleg van laadpalen.

Toetsing voorgenomen ontwikkeling aan het Gemeentelijk beleid

Almere heeft een woningbouwopgave van 60.000 woningen (vastgelegd in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer). Een gedeelte van deze woningen worden ontwikkeling in het stadsdeel Nobelhorst, waar het plangebied onderdeel vanuit maakt. Het unieke aan Almere is het groenblauwe raamwerk. Met voorgenomen ontwikkeling wordt de stad gecombineerd met natuur. De te realiseren woningen worden omringd door natuur en water. In nieuwe stadsdelen is een attractieve mix van hoog- en laagbouw, van groen en rood gewenst. Met voorgenomen ontwikkeling ontstaat er een attractieve mix van hoog- en laagbouw omgegeven door natuur en water.

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

5.1 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Bij het uitvoeren van de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten:

  • de kenmerken van de activiteit, onder andere omvang en cumulatie.
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht; de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid van de omgeving.
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit; mogelijke effecten van de activiteit.

5.1.1 Inleiding

Het project De Werf zal worden gerealiseerd in de wijk Nobelhorst. Voor dit project moet op grond van de mer-regelgeving worden nagegaan of het maken van een milieueffectrapport hier aan de orde is. De initiatiefnemer heeft voor dit doel op grond van wettelijk voorschrift een aanmeldnotitie ingediend met bijbehorende onderzoeken. Zie hiervoor Bijlage 16 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Daar dit een apart beoordelingsbesluit moet zijn, volgt in deze paragraaf 5.1 de beoordeling. De aanmeldnotitie gaat over het deel dat de initiatiefnemer gaat ontwikkelen. Bij de beoordeling van een project moet dit wel in samenhang geschieden met andere projecten in de buurt. De activiteiten die plaatsvinden in dit wijzigingsgebied omvatten echter meer:

Er zal een havenkom worden gegraven en de waterkering zal worden doorbroken om zo een waterverbinding te creëren met de Hogevaart. Tevens worden aanlegsteigers aangelegd.

In de huidige situatie, waarbij bomen inmiddels zijn gerooid, is dit nog een onbebouwd gebied waarbij de A6 in de buurt ligt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0011.png"

Schets toekomstige situatie

5.1.2 Procedurele aspecten

In artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer juncto onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij zodanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben dat een milieueffectrapport (hierna: MER) moet worden opgesteld.

De vraag wat zal worden aangelegd en waarvoor, is bepalend voor wat de belangrijkste activiteit is die voor beoordeling in aanmerking komt. Op grond van de aanmeldnotitie gaat het om de aanleg en het gebruik van :

  • Appartementen koop – Blok T: De Silo 61 woningen
  • Appartementen huur – Blok A: De Loods 60 woningen
  • Grondgebonden koop – Blok B: Boothuizen 10 woningen
  • Commerciële ruimten (240 m2 bvo)
  • Parkeergelegenheid.
  • Rooien van 2 ha houtopstanden.

De initiatiefnemer is nagegaan welke m.e.r.-categorisering van toepassing is op dit bouwproject. Dit is nodig om na te gaan welke onderzoeken benodigd zijn voor de beschouwing van de milieu-effecten, al dan niet onderbouwd met onderzoeken.

Gezien de activiteiten valt dit project onder:
D11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen
en
D27: De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond.

De initiatiefnemer heeft gemotiveerd waarom dit initiatief niet direct m.e.r.-beoordelingsplichtig is en er ook geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Er is wel sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit houdt overigens nog steeds in dat getoetst moet worden aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer en in samenhang daarmee, de EU richtlijn MER, bijlage III.

Conclusie
Op basis van de overgelegde informatie is een directe m.e.r.-beoordelingsplicht voor deze activiteiten niet aan de orde. Wel is een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing. Dit is ook verwoord in de ingediende aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag neemt voor het wijzigingsplan een apart besluit of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

5.1.3 Inhoudelijke beoordeling
5.1.3.1 Inleiding

De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de aangeleverde informatie zoals beschreven in de m.e.r.-aanmeldingsnotitie en de gegevens uit de toelichting op dit wijzigingsplan, welke betrekking hebben op de te toetsen aspecten.

Op grond van Bijlage III van de Europese M.E.R. richtlijn 2011/92/EU, gewijzigd bij richtlijn 2014/52, wordt bij de kenmerken van de projecten het volgende in overweging genomen:

  • 1. Kenmerken van het project, waaronder:

  • a. de omvang en het ontwerp van het project
  • b. de cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
  • c. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • d. de productie van afvalstoffen;
  • e. verontreiniging en hinder;
  • f. het risico van zware ongevallen en/of rampen;
  • g. de risico's voor de menselijke gezondheid.

  • 2. Locatie van het project, de kwetsbaarheid van het milieu in het gebied waarop het project van invloed kan zijn.

  • 3. Soort en kenmerken van het potentiële effect:

  • a. de aard van het effect;
  • b. de waarschijnlijkheid van het effect;
  • c. de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten;
  • d. de cumulatie van effecten met de effecten van andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
  • e. de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.


Op grond van de relevante resultaten van eerder uitgevoerde controles en andere beoordelingen van gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in art. 7.17, derde lid onder a Wm, en de voor dit project relevante criteria in Bijlage III van de Europese M.E.R. richtlijn 2011/92/EU, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van 16 april 2014, is beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

5.1.3.2 Kenmerken van het project

De omvang en het ontwerp van het project

Activiteiten in het kort:

  • Het bouwen van 2 appartementencomplexen (60 resp. 61 woningen) en 10 grondgebonden woningen
  • Het realiseren van commerciële ruimten (ca. 240 m2 BVO)
  • Het realiseren van parkeergelegenheid.

De cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten

De effecten van de geplande activiteit in combinatie met de effecten van andere activiteiten in het plangebied of een naburig gebied - afhankelijk van het type effect- worden cumulatieve effecten genoemd. Het cumulatieve effect is dus het gecumuleerd effect van verschillende ingrepen op een bepaald milieucompartiment (lucht, water, bodem etc.). Verder speelt bij toetsing van cumulatie de referentiesituatie een belangrijke rol. De te cumuleren effecten moeten voorzienbaar zijn en er moet een onderlinge samenhang zijn (tijd, afstand e.d.).

Het gehele gebied wordt ontwikkeld. Dat betekent dus in de praktijk dat werkzaamheden die behoren tot het bouwrijpmaken ook uitgevoerd zullen worden. Daarnaast zal de havenkom worden gegraven en zal de waterkering worden doorbroken zodat er een open verbinding kan ontstaan met de Hogevaart. Het feit dat de EU regelgeving geen specifieke regels aangeeft wanneer wel/niet effecten gecumuleerd moeten worden, maakt een brede beschouwing noodzakelijk.

De fasering ziet er globaal als volgt uit:

  • Ontgrondingsvergunning tbv de havenkom: 4e kwartaal 2021/1e kwartaal 2022
  • Voorbelasting bouwterrein: 2021-2022
  • Start bouwen diverse objecten: 2022
  • Realisatie kering vaarwater e.d. : 20232024


Voor cumulatie kunnen van belang zijn ("vraag is dus: Zijn er andere milieubelastende projecten in de omgeving"):

  • a. Stikstofdepositie bouwfase gehele gebied: de vraag die gesteld moet worden is of er werkzaamheden tegelijk gaan plaatsvinden of volgtijdelijk. Dit i.v.m. het onderzoek naar het maatgevend jaar voor depositie:
    Op basis van de fasering van de werkzaamheden in het totale gebied, kan vooralsnog geconcludeerd worden dat de tijdelijke stikstofemissie van de bouwactiviteiten van de objecten niet tegelijk zal plaatsvinden met de werkzaamheden van de aanleg van de havenkom. Hierdoor zal de emissie van hoge concentraties stikstof in 1 jaar (met name bouwfase/aanlegfase) worden voorkomen. Overigens bevindt dit project zich op meer dan 10 km van de te toetsen natuurgebieden. Verder is de emissie van de gebruiksfase van de woningen veel lager dan de tijdelijke emissie vanwege de aanlegwerkzaamheden van de havenkom. De nog uit te voeren werkzaamheden in het gebied (uitgraven havenkom, werkzaamheden riolering e.d. die niet behoren tot dit bouwproject) zijn doorgerekend. Uit de Aeriusberekeningen blijkt dat deze werkzaamheden geen overschrijding zullen geven op een voor stikstof gevoelig natuurgebied. Hierdoor mag geconcludeerd worden dat per uitvoeringsfase van de ontwikkeling van het gebied, er geen significantie depositie -gecumuleerd- zal plaatsvinden op de te beschermen natuurgebieden.
  • b. Geluid van boten als gevolg van de realisatie van de havenkom in cumulatie met andere omgevingsgeluiden:
    De beoogde havenkom krijgt geen functie als (commerciële) haven. De plek is bedoeld als passantenhaven. Er komt, in het kader van deze ontwikkeling, een beperkt aantal vaste ligplaatsen, ten behoeve van de 10 grondgebonden woningen (boothuizen). De overige faciliteiten die in het kader van deze ontwikkeling worden gerealiseerd zijn bedoeld voor passanten uit Nobelhorst en ten behoeve van het horecapunt. Niet uitgesloten is dat toekomstige bewoners initiatieven ontwikkelen voor eigen ligplaatsen, maar dit wordt vanuit de onderhavige ontwikkeling niet op voorhand gefaciliteerd, mede vanwege bezwaren door de gemeentelijke beheerafdeling.
    De vaarbewegingen zijn derhalve beperkt en behelzen de vaarbeweging vanuit Nobelhorst richting Hoge Vaart. De aantrekkende werking voor vaarverkeer zal beperkt zijn, behoudens het (kleinschalige) horecapunt met eigen aanlegvoorziening.

Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen

In de aanmeldnotitie is dit aspect voldoende gemotiveerd en geeft geen aanleiding tot een nadere beschouwing.

De productie van afvalstoffen

In de aanmeldnotitie is dit aspect voldoende gemotiveerd en geeft geen aanleiding tot een nadere beschouwing.

Verontreiniging en hinder

In de aanmeldnotitie zijn de relevante milieugevolgen in beeld gebracht. Er is rekening gehouden met de leefomgeving van bewoners alsook de natuur.

Bodem
Er zullen geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. De bodemgesteldheid is dusdanig dat mensen daar kunnen wonen/verblijven.

Lucht

Het project is gelegen op meer dan 300 meter van de A6. Verder is er geen doorgaande weg door het plangebied omdat dit project zich aan de rand bevindt van Nobelhorst (nabij de Hoge vaart). Verder valt de omvang van het woningbouwproject qua omvang en grootte onder het begrip 'Niet in betekenende Mate' (< 1500 woningengrens).

Gezien de omvang van het project mag geconcludeerd worden dat het project de luchtkwaliteit niet betekenisvol zal verslechteren. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er relevante nadelige gevolgen (luchtemissies) voor het milieu zullen ontstaan.

Water
In het kader van dit wijzigingsplan is een watertoets uitgevoerd. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 5.8 Waterparagraaf en Bijlage 12 Watertoets.

Er zijn op basis van de Watertoets geen redenen zijn om aan te nemen dat er relevante nadelige gevolgen zijn voor het watermilieu. Bewoners kunnen ondanks de doorsteek van de waterkering van de Hogevaart daar veilig wonen.

Geluidhinder

Het aspect geluid is onderzocht voor de geplande woningen.
Voor het beoordelen of er geluidhinder kan ontstaan ter plaatse van woningen, is een akoestisch onderzoek verricht. Het gebied is akoestisch te beschouwen als een rustige omgeving dat deels binnen de geluidszone van de A6 ligt. De initiatiefnemer heeft dit onderkend en een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Gezien de afstand tot genoemde bronnen is de verwachting dat de voorkeurswaarde voor geluid zal worden overschreden. Hiermee zal dus rekening moeten worden gehouden bij de ontwikkeling van het bouwproject. Regulering van het beschermen van mensen geschiedt via de Wet geluidhinder en voor de omgevingsvergunning, de toets aan het Bouwbesluit (beschermen van mensen binnen). In de akoestische rapportage is aangegeven bij welke gevels rekening moet worden gehouden met maatregelen bij het technisch ontwerp om een goed binnenklimaat te realiseren. De borging van deze maatregelen zal geschieden via de akoestische toetsing van de omgevingsvergunning. Zonder speciale geluidwerende maatregelen zal de omgevingsvergunning niet verleend kunnen worden (stringente eisen bouwbesluit). De ontheffing hogere waarde geluid en de bijbehorende voorwaarden worden geborgd via de regels in het wijzigingsplan.

Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er relevante nadelige gevolgen voor toekomstige bewoners van de woningen zullen ontstaan als gevolg van geluidemissie.

Trillinghinder

Het aspect trillinghinder wordt beoordeeld als niet relevant voor dit project en is derhalve niet verder beschouwd. Er zijn geen feiten bekend die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

Geur

Het aspect geurhinder wordt beoordeeld als niet relevant voor dit project en is derhalve niet verder beschouwd. Er zijn geen feiten bekend die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

Lichthinder
Lichthinder kan technisch gezien worden voorkomen. Het is van belang dat aansluiting wordt gezocht bij de Richtlijn Lichthinder (2020) van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Er is reeds verlichting aanwezig langs de Hoge Vaart langs de Watersnipweg. In de uitwerking van het verlichtingsplan voor het openbaar gebied wordt advies ingewonnen bij de Stadsecoloog en aansluiting gezocht bij bovenstaande Richtlijn. Dit geldt ook voor de uitwerking van het vastgoed.

Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er relevante nadelige gevolgen voor de natuur ontstaan als gevolg van de extra lichtemissie van het project.

Verkeer en vervoer

Door de voorgenomen activiteit ontstaan er lokaal verkeersbewegingen. Er is een onderzoek uitgevoerd voor de parkeerbehoefte van het project (200 parkeerplaatsen).

In het akoestisch onderzoek is hier rekening mee gehouden. Dit nieuwe project zal geen dusdanig extra verkeer genereren waardoor

  • elders normen kunnen worden overschreden en/of
  • geluidshinder kan ontstaan vanwege toename van 2 dB op de gevels van bestaande woningen als gevolg van het verkeer van dit project.

Het risico van zware ongevallen en/of rampen

Er zijn geen feiten bekend waarbij er een risico is op zware ongevallen en/of rampen. In paragraaf 5.4 Externe veiligheid wordt hier uitgebreid op ingegaan. Dit aspect vergt geen extra aandacht en er zijn geen extra gevolgen te verwachten voor het project.

De risico's voor de menselijke gezondheid

Op basis van het voorgaande is er geen sprake van risico's voor de menselijke gezondheid. Er zijn geen risico's als gevolg van bodem-, lucht of waterverontreinigingen en de geluidsbelasting valt binnen de toegestane normen of ontheffingen.

5.1.3.3 Locatie van het project

Het bestaande grondgebruik

In Bijlage 16 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is voldoende ingegaan op dit aspect. Dit behoeft geen verdere beoordeling.

Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied

De locatie heeft geen bijzondere rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen. De locatie ligt, net als de rest van Nobelhorst wel binnen een grondwaterbeschermingsgebied (VITENS). Dit betekent dat de omgevingsdienst toetst op de funderingsvorm en risico op verstoring van de bodemlagen. Er zijn (evenals in Nobelhorst) louter betonnen funderingspalen toegestaan. Eventuele diepe boringen voor bijvoorbeeld een bodemwarmte-/koude systeem zijn niet toegestaan.

Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang

Natuurbescherming

In onderstaande figuur zijn de Natura 2000-gebieden opgenomen die liggen in de nabijheid van Almere. De groene gebieden zijn de stikstofgevoelige gebieden waaraan bijzondere aandacht moet worden besteed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0012.jpg"

Het project bevindt zich relatief ver van deze gebieden. Derhalve is geen onderzoek "Wet natuurbescherming" door de initiatiefnemer uitgevoerd. Wel is een stikstofonderzoek uitgevoerd t.b.v. de toets aan natuurgebieden die gevoelig zijn voor stikstof, met de nieuwe rekenmodellen van na 15 oktober 2020 (verplichting vanuit de stikstofregelgeving). Dit zijn natuurgebieden die niet direct grenzen aan Almere (bijvoorbeeld Naardermeer). In de onderstaande figuur is een overzicht opgenomen van de te beschermen gebieden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0013.jpg"

Vanwege de cumulatie met andere werkzaamheden ten behoeve van dit project is, naast een analyse van het project (de bouw en het gebruik van de opstallen), ook gekeken welke cumulatie-effecten optreden. Aan de hand van de fasering van de ontwikkeling van het gehele gebied is per fasering nagegaan welke fase de hoogste depositie zal hebben. Die fase is namelijk maatgevend. Uit de analyse volgt dat de bouw van het vastgoed bepalend is voor de stikstofdepositie. In Bijlage 8 Stikstof beoordeling (en bijbehorende Bijlage I Gebruiksfase en Bijlage II Aanlegfase) zijn de betreffende stikstofberekeningen opgenomen. Uit de stikstofberekeningen volgt dat er per fase van de uitvoering van de ontwikkeling van het gebied, geen relevante stikstofdepositie te verwachten zal zijn op deze natuurgebieden.

Fasering:

  • Ontgronding bovenlaag ca 50 cm: Q3 2021
  • Aanbrengen voorbelasting: Q4 2021
  • Graven watergangen: Q2 2022
  • Start bouw: Q4 2022

Ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan is de wetgeving met betrekking tot stikstof gewijzigd (Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 december 2021, nr. WJZ/ 21288684, tot wijziging van de Regeling natuurbescherming en de Omgevingsregeling, nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem).

Nu wordt het effect van het verkeer, dat eerst maar tot 5 km gerekend vanaf de bron werd meegenomen, over een afstand van 25 km meegenomen. Dit kan een verhoging van de stikstofdepositie betekenen vanwege het project. In de bouwfase worden de emissiebronnen modeltechnisch over alle afstanden meegenomen in de berekeningen. Dit zou dus geen verschil moeten opleveren met het nieuwe Aeriusmodel. Dit ook vanwege de zeer grote afstand tot het Naardermeer. De emissievracht in de aanlegfase is qua orde van grootte (230 kg NO2/jaar) vergelijkbaar met de emissievracht in de gebruiksfase 200 kg NO2/jaar). De initiatiefnemer heeft er derhalve voor gekozen om alleen voor de gebruiksfase na te gaan of er rekentechnisch consequenties zijn voor de conclusies van deze mer-beoordeling. Dit is met name de fase waar verkeer maar tot 5 km was meegenomen. Uit de herberekening van de gebruiksfase met het nieuwe Aeriusmodel blijkt dat er geen consequenties zijn voor de natuurgebieden.

Verder moet ook rekening worden gehouden met het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In onderstaande figuur is een overzicht te zien welke gebieden in Almere behoren tot dit netwerk:
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0014.jpg"

Het NNN gebied in Almere valt onder bevoegdheid van de Provincie. Het is een samenhangend netwerk van (inter)nationaal belang en dient ter behoud van ecosystemen op een duurzame manier. Binnen deze gebieden gelden regels die opgesteld zijn door de provincie. Er is onderzoek verricht dat beschreven is in paragraaf 5.7 Ecologie. Hieruit is gebleken dat er geen ontheffing nodig is op grond van de Wet natuurbescherming. Wel is het volgende geconcludeerd:

In het kader van de zorgplicht dienen de volgende maatregelen te worden uitgevoerd:

  • Rooi- en kapwerkzaamheden in één richting uitvoeren (richting te behouden groen);
  • Kapwerkzaamheden worden buiten het broedseizoen en buiten de kwetsbare periode van kleine marterachtigen en egel uitgevoerd (uitvoering buiten de periode van 15 maart – 1 september);
  • Gefaseerd afgraven van de grond;
  • In de tijdelijke en definitieve situatie dient het permanent aanlichten van bomen en bebouwing buiten het plangebied voorkomen te worden.

Conclusie Natuurbescherming: Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er relevante nadelige gevolgen voor de te beschermen natuurgebieden en de daarbij behorende natuurwaarden zullen ontstaan als gevolg van de nieuwe activiteiten mits rekening wordt gehouden met de maatregelen.

Archeologie, landschap en cultuurhistorie
Er heeft archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Er zijn geen behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen. Wel zal het ontgraven van de watergangen onder archeologische begeleiding plaatsvinden omdat er binnen een specifieke aangetroffen laag, mogelijk restanten van visweren (eerder aangetroffen op Stichtsekant) kunnen worden aangetroffen. Deze resten zijn niet door booronderzoek te traceren. In paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie wordt verder ingegaan op het archeologisch onderzoek.

De ontwikkeling past in het ontwikkelingsplan voor Nobelhorst (vastgesteld door de Raad 2010). Een verdere beoordeling ten aanzien van de landschappelijke inpassing is hiervoor niet nodig.

In paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie wordt ook ingegaan op het aspect cultuurhistorie. Daarin is beschreven dat het plangebied direct grenst aan de Hogevaart. In het Omgevingsprogramma Flevoland uit 2018 (paragraaf 1.2.2.) wordt de Hogevaart genoemd als één van de cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland en waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. Deze wil de provincie behouden en de kwaliteiten ervan inzetten bij nieuwe ontwikkelingen, zodat zij een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

Conclusie is dat het beoogde plan op basis van Archeologie, Landschap en Cultuurhistorie uitgevoerd kan worden.

5.1.3.4 Soort en kenmerken van het potentiële effect

Bereik en effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)

In alle gevallen zullen beschreven potentiële effecten slechts lokaal optreden, in of direct aangrenzend aan het plangebied. Hinder voor omwonenden beperkt zich tot woningen rondom het plangebied en mogelijk in beperkte mate tot woningen langs wegen of vaarwater.

Grensoverschrijdend karakter

Er zijn geen lands- of gemeentegrensoverschrijdende effecten.

Orde en grootte en complexiteit effect

De verwachte effecten zijn beperkt en lokaal van aard.

Waarschijnlijkheid effect

Uitgaande van de uitgevoerde onderzoeken zal naar verwachting geen sprake zijn van significant negatieve effecten.

Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect
Uitgaande van de uitgevoerde onderzoeken zal naar verwachting geen sprake zijn van significant negatieve effecten.

5.1.4 Conclusie

Op basis van de voorgaande beoordeling kan worden geconcludeerd dat er geen zodanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten, dat een nadere analyse in een milieueffectrapport noodzakelijk is.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Er is een akoestisch onderzoek verricht om te beoordelen of het wijzigingsplan Almere Hout Noord, De Werf kan worden voldaan aan de grenswaarden in de Wet geluidhinder. Er is per bouwlaag tot de maximale bouwhoogte welke is toegestaan ( 49 m) een geluidscontour bepaald in het wijzigingsgebied. Dit onderzoek is tevens gebruikt om de procedure Hogere waarden geluid voor dit plan te voeren. Indien de geluidbelasting van een toekomstige bouwlaag van een geluidsgevoelig object hoger is dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder dan dient gebruik te worden gemaakt van de verleende hogere waarden ná toepassing van de geluidregeling.

De systematiek van het verlenen van hogere waarden (gebiedsgericht) in combinatie met een regeling, waarin eisen staan die het mogelijk maken gebruik te maken van de hogere waarde, is feitelijk hetzelfde als in het moederplan is gebruikt. Ook hier geldt dat er een directe bouwtitel is. Bij de omgevingsvergunning hoeft dan niet apart een hogere waarden procedure te worden gevolgd.

Het plan is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Rijksweg A6. De hogere waarden zijn vanwege de geluidsemissie afkomstig van de A6 vastgesteld. Daarnaast bevindt het plan zich in de nabijheid van de niet-zoneplichtige Vinkweg (30 km/uur). In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen van deze weg ook beoordeeld op basis van de GES-score.

5.2.2 Beoordeling geluid in dit wijzigingsplan

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Doel van het akoestisch onderzoek is het wijzigingsgebied akoestisch per toekomstige bouwhoogte in kaart te brengen. Tevens is dit onderzoek uitvoerd om daar waar de grenswaarde wordt overschreden, een gebiedsgerichte hogere waarde aan te vragen. Bij de aanvraag hogere waarde zijn tevens geactualiseerde Afstemmings- en ontheffingsregels Wet geluidhinder en 'goede ruimtelijke ordening', opgesteld. Deze is qua systematiek conform de regeling uit het moederplan Almere Hout Noord. Dit om verschillen in toetsing van het geluid in de plannen te voorkomen.

Het plan is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Rijksweg A6. Daarnaast bevindt het plan zich in de nabijheid de niet-zoneplichtige Vinkweg (30 km/uur). In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen van deze weg ook beoordeeld.

Het volledige onderzoek is in Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek De Werf toegevoegd.

Rijksweg A6

In het gebied wordt vanwege de A6 op bepaalde hoogten de voorkeurswaarden overschreden. De Ontheffingsregeling (Afstemmings- en ontheffingsregels Wet geluidhinder) zoals opgenomen in dit plan, moet dan toegepast worden om gebruik te mogen maken van de verleende hogere waarden. Hiertoe dient het bouwplan door of namens de initiatiefnemer volledig akoestisch doorgerekend te worden om na te gaan of wordt voldaan aan de eisen van de genoemde regeling. Dit rapport is dan uitgangspunt voor de te bepalen gevelwering om te kunnen voldoen aan de geluidsnormen uit het Bouwbesluit. Tevens is dit onderzoek ook nodig om aan te tonen dat voldaan wordt aan het aspect goede ruimtelijke ordening.

Vinkweg (30 km/uur)

De geluidbelastingen, exclusief aftrek 110g Wgh, zijn niet hoger dan de 53 dB. Dit komt overeen een GES-score van minimaal ‘redelijk’.

Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen vanwege de toekomstige geluidsemissie van deze weg.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m² kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

5.3.2 Beoordeling

In het plangebied worden maximaal 140 woningen en circa 300 m2 aan horeca gerealiseerd. Het onderhavige project is dan ook gelet op de omvang ervan aan te merken als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Naast de effecten van het voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de functie wonen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (NSL en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit.

Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • 4. het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • 5. het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Uit de inventarisatie van de Risicokaart op www.risicokaart.nl is gebleken dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van inrichtingen (Bevi)
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Bevb)
  • het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied (1%- letaliteitsafstand) van de A6, het vervoer gevaarlijke stoffen over transportroutes (Bevt)

Het plangebied is op 300 meter vanaf de A6 gelegen en de beoogde woningen nog verder dan 300 meter. De A6 maakt deel uit van het Basisnet weg. Voor de in het kader van dit wijzigingsplan relevante wegvak van deze weg (wegvak F41) geldt een afstand van 0 m. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van deze wegvakken niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Er wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico.

Voor de A6 dient op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt, in verband met de ligging binnen het invloedsgebied, een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Omdat het groepsrisico met niet meer dan 10% zal toenemen, kan op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel b, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt op basis van artikel 7 van het Bevt in dat ingegaan dient te worden op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg, en
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet.

De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Door Ministerie van Infrastructuur en Waterstraat is een verslag over de werking van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in 2018 opgesteld (d.d. 27 mei 2019). In navolgende tabel zijn de transportintensiteiten per jaar per stof weergegeven en het invloedsgebied (1%-letaliteitsgrens) per stof.

Wegvak (nr.)     LF1*   LF2*   LT1*   LT2*   GF3*  
F41   Referentieaantal   3123   4480   49   105   3000  
F41   Telling 2018   2002   4726   0   162   131  
  Invloedsgebied 1%-letaliteitsafstand (m)   45   45   730   880   335  
* LF1 en LF2 Brandbare vloeistoffen, LT1 en LT2 Toxische vloeistoffen, GF3 Brandbaar gas  

Tabel 5.1 transportintensiteit referentieaantal en telling 2018

Er bestaan in verband met de ligging in het invloedsgebied van de A6 met name risico's in verband met ongelukken met toxische vloeistoffen.

De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels deze ontwikkeling de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld.

Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Bij toepassing van mechanische ventilatie, dient deze te worden uitgerust met een centraal afsluitbaar systeem.

Indien een ruimte of gebouw niet als safe-haven kan worden ingericht, dient gevlucht te worden. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk.

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert.

5.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

5.5.2 Beoordeling

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie, die vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. In dit geval is alleen de functie wonen toegestaan binnen het plangebied. De functie wonen betreft geen milieubelastende activiteit en het horecapaviljoen welke gesitueerd is aan de Hoge Vaart heeft geen milieuhinde gevoelige bestemmingen in de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de functies wonen en horeca is dan ook geen sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de milieugevoelige functie wonen binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het plangebied wordt omgeven door de Hoge Vaart, bos en bouwkavels voor woningen. Aan de overzijde van de Hoge Vaart op circa 120 meter en omgeven door bos zijn sport en sportieve recreatie functies en horecafuncties gelegen. Ten oosten, op circa 110 meter, van het plangebied is een drinkwaterpompstation Reinwaterkelder Westerterp gelegen. De milieubelastende functies (sport en sportieve recreatie functies, horecafuncties en het drinkwaterstation) hebben een kleinere richtafstand dan 110 en 120 meter en zijn daarmee op voldoende afstand gelegen en vormt geen belemmering voor de functie wonen. De milieubelastende functies vormen geen belemmering voor de functie wonen en daarnaast vormen de woningen ook geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de diverse milieubelastende functies in de omgeving. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.5.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan

5.6 Kabels en leidingen

Er ligt een aantal leidingen (gas, telcom, electra) aan de zuidzijde van de Vinkweg. Verder ligt er een riolering en een persleiding evenwijdig aan de Hoge Vaart.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0015.png"

bron: Almere in Kaart

Met de inrichting van het plangebied is er rekening gehouden met de ligging van de kabels en leidingen. Zie navolgende afbeelding voor de inrichting van het plangebied en de situering van de kabels en leidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0016.jpg"

figuur: inrichting plangebied en situering kabels en leidingen

In het vigerende bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' is voor de in het gebied gelegen waterleiding ten behoeve van het drinkwaterpompstation Reinwaterkelder Westerterp een dubbelbestemming opgenomen. De als 'Leiding-Water' bestemde gronden zijn, naast de andere op de plankaart voor die grond aangewezen bestemming, tevens bestemd voor transport van water, energie, stoffen door gebruikmaking van kabels en leidingen met bijbehorende bouwwerken. Deze dubbelbestemming ligt net buiten het wijzigingsplan en is hierin dus niet overgenomen. De kabels en leidingen ter hoogte van deze dubbelbestemmingen blijven gehandhaafd en hier worden geen bouwwerken op gesitueerd.

De te realiseren watergang doorkruist wel de dubbelbestemming 'Leiding-Water'. Er dienen daar kabels & leidingen aangepast te worden (Vitens 2x waterleiding Ø 630mm, Liander LS/MS/GasHd/Data, KPN Telecom, Ziggo, Rioolpersleiding (gem) en Ov-kabel, Rioolpersleiding Afvalzorg.

Bij het realiseren van de watergang dient er op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de beheerder van leiding omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

5.6.1 Conclusie

Binnen het plangebied zijn diverse kabels en leidingen gelegen, deze blijven met voorgenomen ontwikkeling gehandhaafd. Bij het realiseren van de watergang dient er advies ingewonnen te worden bij de beheerder van de leidingen.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel – zonder vergunning – niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen zoals een bestemmingsplan of een inpassingsplan is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

Natuur Netwerk Nederland

De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor de Provincie Flevoland uitgewerkt in de Omgevingsverordening Flevoland.

Ten oosten van De Hoge Vaart zijn geen gebieden aangewezen voor Natuur Netwerk Nederland (behoudens een klein stuk bij Kathedralenbos). Natuurcompensatie hoeft dan ook niet plaats te vinden.

Houtopstanden

De Wet Natuurbescherming stelt dat wanneer bos wordt gekapt, dit binnen drie jaar na de kap dient te worden herplant. Wanneer dat niet op dezelfde plaats kan, dan dient dat elders (compensatie) plaats te vinden. Onder houtopstanden vallen:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen, maar die niet op erven of in tuinen staan;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat, uitgezonderd populieren en wilgen.

De houtopstanden die ter plaatse van het onderhavige wijzigingsplan worden gekapt, liggen buiten de 'bebouwde kom Boswet'. Er zal dus compensatie moeten plaatsvinden.

Zoals in paragraaf 2.3 is aangegeven, is de boscompensatie verzekerd. Er moet maximaal 2 hectare gecompenseerd worden voor de planontwikkeling van de Werf. De gemeente heeft de Boscompensatie gemeentebreed vastgelegd in een Samenwerkingsovereenkomst met Staatsbosbeheer (de zogenaamde Almere deal I) voor een totaal van 75ha. De 2 hectare te compenseren bos wordt binnen deze samenwerkingsovereenkomst gecompenseerd. In deze overeenkomst is ook de compensatie opgenomen voor o.a. Pampushout die tot heden nog niet is gerealiseerd voor ruim 11 ha. Derhalve is er nog compensatieruimte beschikbaar. Daarnaast heeft de gemeente per 1-1-2020 een voorziening boscompensatie ingesteld waarin op het moment van een boscompensatieverplichting de middelen worden opgenomen om de compensatie te realiseren, hetgeen indien mogelijk plaatsvindt binnen de beleidsrealisatie van het groen-blauwe raamwerk of in nauwe samenhang hiermee. De in de Grondexploitatie opgenomen compensatiemiddelen worden beschikbaar gesteld aan deze voorziening. Hiermee is de boscompensatie geborgd.

5.7.2 Quick Scan flora en fauna en aanvullend onderzoek

Gelet op voorgenomen ingreep is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige Quickscan flora en fauna is in Bijlage 5 Quickscan Flora en Fauna van deze toelichting toegevoegd. Hier wordt ingegaan op de conclusie uit deze Quickscan.

5.7.2.1 Soortenbescherming

In onderstaande tabel zijn de resultaten van de Quickscan opgenomen met de te verwachten effecten, te treffen maatregelen en te nemen vervolgstappen.



Soort(groep)  
Waargenomen / te verwachten soorten  

Functie  


Verstoring  

Verbods
beplaing Wnb  

Maatregelen/ vervolgstappen  

Vaatplanten  

geen  

-  

-  

-  

-  







Vleermuizen  

diverse soorten  

verblijfplaats  

mogelijk  

artikel 3.5  
aanvullend onderzoek bomen*  
 


diverse soorten  



foerageergebied  



nee  



-  
uitstraling verlichting naar omgeving in tijdelijke en definitieve
situatie voorkomen  
  diverse soorten   vliegroute   mogelijk   artikel 3.5   aanvullende onderzoek*  
 

diverse soorten  
verblijfplaats
buiten het plangebied  


mogelijk  


artikel 3.5  


aanvullend onderzoek*  



Grondgebonden zoogdieren  
das   -   -   -   -  
  boommarter   verblijfplaats   mogelijk   artikel 3.5   aanvullend onderzoek*  
  eekhoorn   verblijfplaats   mogelijk   artikel 3.5   aanvullend onderzoek*  
  bever   -   -   -   -  
  otter   -   -   -   -  


Broedvogels  
categorie 1 t/m 4: buizerd, havik,
sperwer  


nestlocatie  


mogelijk  


artikel 3.1  
aanvullend onderzoek* (kap)werkzaamheden
(starten) buiten  
  categorie 5: ekster
overige soorten: wilde eend, vink,
houtduif ed.  
nestlocatie   mogelijk   artikel 3.1   broedseizoen (15 maart tot 1 augustus)  
Amfibieën   rugstreeppad   potentieel overwinterings
gebied en voortplantings
water  
mogelijk   artikel 3.5   aanvullend onderzoek*  
Reptielen   ringslang   leefgebied   mogelijk   artikel 3.10   aanvullend onderzoek*  
Vissen   geen          
Vlinders en libellen   grote vos   Voortplantings
plaats en winterhabitat  
mogelijk   artikel 3.10   aanvullend onderzoek*  
Overige soorten   geen          

* Vervolgstappen (ontheffingstraject)

Naar aanleiding van deze Quickscan flora en fauna is gebleken dat vervolgstappen voor verschillende soorten aan de orde zijn. Voor de soorten vleermuizen, boommarter, eekhoorn, vogels met een jaarrond beschermd nest, rugstreeppad en ringslang nader onderzoek uitgevoerd te worden. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek dienen aanvullende maatregelen te worden getroffen om de functionaliteit van de groeiplaats en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Deze maatregelen dienen te worden vastgelegd in een activiteitenplan en door middel van een ontheffingsaanvraag ter beoordeling bij de provincie Flevoland (bevoegd gezag) te worden voorgelegd.

In de Quick Scan is ook aangegeven dat er nader onderzoek nodig is voor de vlindersoort Grote Vos. In Bijlage 7 Memo aanvullend onderzoek vlindersoort Grote Vos is aangegeven dat het niet aannemelijk is dat de vlindersoort Grote Vos gebruik maakt van het plangebied. Volstaan kan worden met zorgvuldig werken, conform de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Hieronder wordt verstaan dat bij de werkzaamheden aanwezige dieren kunnen vluchten en geschikt leefgebied in de directe omgeving voorhanden blijft. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van de Grote Vos in het (vroege) voorjaar is dus niet nodig.

Zorgplicht

Iedereen dient voldoende rekening te houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

In het kader van de zorgplicht dienen, naast de eventuele maatregelen naar aanleiding van de nadere onderzoeken ten behoeve van onderhavig project, de volgende maatregelen te worden uitgevoerd:

  • Rooi- en kapwerkzaamheden in één richting uitvoeren en in de periode augustus – medio maart;
  • Aanlichten van bomen buiten het plangebied voorkomen.

5.7.2.2 Aanvullend onderzoek

Uit de quickscan flora en fauna is gebleken dat met de ingreep effecten op jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen, boommarter, eekhoorn, buizerd, havik, sperwer, rugstreeppad, ringslang en grote vos niet op voorhand zijn uit te sluiten. Pas als het exacte gebruik van het plangebied door deze soorten bekend is, kan worden bepaald of sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming. Door middel van een nader onderzoek naar deze soorten kan vastgesteld worden of de eerdergenoemde strikt beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn en of deze aangetast worden door de werkzaamheden.

Dit nader onderzoek heeft plaatsgevonden. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Nader onderzoek flora en fauna. Deze rapportage beschrijft de methode en de resultaten van het nader onderzoek naar de beschermde soorten vleermuizen, boommarter, eekhoorn, buizerd, havik, sperwer, rugstreeppad en ringslang en verwoordt of met ontwikkeling sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming.

In onderstaande tabel worden de conclusies van het nader onderzoek naar vleermuizen, boommarter, eekhoorn, buizerd (of andere vogels met een jaarrond beschermd nest), rugstreeppad en ringslang aan het perceel aan de Watersnipweg te Almere weergegeven.

Soort   Waargenomen   Functie   Effect op soort   Verbodsbepaling Wnb   Maatregelen/vervolgstappen  
Vleermuizen   Ja   Niet essentieel foerageergebied   Nee   -   Zorgplicht  
Bommarter   Ja   Niet essentieel foerageergebied   Nee   -   Zorgplicht  
Eekhoorn   Nee   -   -   -   -  
Buizerd   Ja   Geen   -   -   -  
Rugstreeppad   Nee   -   -   -   -  
Ringslang   Nee   -   -   -   -  

Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen vaste rust en/of verblijfplaatsen aangetroffen zijn van vleermuizen, boommarter, eekhoorn, buizerd (of andere vogels met een jaarrond beschermd nest), rugstreeppad of ringslang. Daarnaast is geen essentieel leefgebied van boommarter of buizerd aanwezig binnen het plangebied. De geplande werkzaamheden zullen dan ook niet leiden tot aantasting en/of verdwijnen van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van genoemde soorten.

Vanwege het ontbreken van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen, boommarter, eekhoorn, buizerd, rugstreeppad en ringslang in, en in de omgeving van, het plangebied is er geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Zorgplicht

In het kader van de zorgplicht dienen de volgende maatregelen te worden uitgevoerd:

  • Rooi- en kapwerkzaamheden in één richting uitvoeren (richting te behouden groen);
  • Kapwerkzaamheden worden buiten het broedseizoen en buiten de kwetsbare periode van kleine marterachtigen en egel uitgevoerd (uitvoering buiten de periode van 15 maart – 1 september);
  • Gefaseerd afgraven van de grond;
  • In de tijdelijke en definitieve situatie dient het permanent aanlichten van bomen en bebouwing buiten het plangebied voorkomen te worden.

5.7.2.3 Gebiedsbescherming

In het kader van gebiedsbescherming is gekeken of de toekomstige ontwikkelingen leiden tot negatieve effecten op natuurgebieden beschermd middels de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Beschermd gebied  
Gebied  
Afstand tot plangebied  
Mogelijk effect  
Maatregelen/ve rvolgstappen  









Natura 2000- gebied  
Eemmeer & Gooimeer Zuidoever   5   stikstof  





AERIUS-
calculatie*  
  Lepelaarplassen   6,1   stikstof    
  Oostvaardersplassen   6,5   stikstof    
  Markermeer & IJmeer   7,8   stikstof    
  Veluwerandmeren   17,7   stikstof    
  Arkemheen   14,8   geen stikstofgevoelige habitattype of
soorten  



-  

NNN  

-  

50 m  

-  

-  

*Vervolgstappen

Naar aanleiding van deze Quickscan flora en fauna is gebleken dat vervolgstappen voor Natura 2000-gebieden aan de orde zijn. Aangezien voor 5 van de 6 nabijgelegen natura 2000-gebieden geldt dat aangewezen soorten en/of habitattype gevoelig zijn voor stikstof dient d.m.v. een AERIUS calculatie berekend te worden of de geplande werkzaamheden (significante) effecten hebben op deze Natura 2000-gebieden.

Deze vervolgstappen zijn uitgevoerd. Uit de Stikstof Beoordeling die is opgenomen in Bijlage 8 blijkt dat zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet tot een toename van de depositie zal leiden, zodat er geen vergunning benodigd is ingevolge de Wet natuurbescherming.

Zie hiervoor ook de beschouwing stikstof in de m.e.r.-beoordeling in paragraaf 5.1 Vormvrije m.e.r.- beoordeling.

5.8 Waterparagraaf

5.8.1 Algemeen

Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoetsproces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' wettelijk verankerd. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In de gemeente Almere wordt het waterbeheer gevoerd door het waterschap Zuiderzeeland. Het overlegproces tussen gemeenten en waterschap is makkelijker en sneller gemaakt. Sinds april 2011 heeft het waterschap de digitale watertoets in het leven geroepen. Met behulp van deze toets kan men zelf bepalen wat voor gevolgen het plan heeft voor water en welke procedures gevolgd moeten worden. Voor kleinere ontwikkelingen hoeven initiatiefnemers lang niet altijd letterlijk in gesprek te gaan met de waterbeheerder. Met een speciale website (www.dewatertoets.nl) kan een groot deel van de watertoetsprocedure zelf uitgevoerd worden.

Binnen het plan De werf van ca. 2 hectare worden maximaal 130 woningen en ca 300 m2 aan horeca gepland nabij de Hoge Vaart. Er worden ca. 137 parkeerplaatsen ingepland. De beoogde ontwikkeling past nu niet het huidig bestemmingsplan. In het kader van dit wijzigingsplan is de watertoetsprocedure doorlopen. Deze waterparagraaf beschrijft de huidige en toekomstige situatie. Voor de toekomstige situatie is beschreven welke maatregelen genomen moeten worden ten aanzien van het watersysteem om te voldoen aan vigerend waterbeleid.

De gehele watertoets is in Bijlage 12 Watertoets toegevoegd.

5.8.2 Kenmerken huidige situatie

Maaiveld

De hoogte van het maaiveld varieert tussen de -4,5 m + N.A.P., waarbij de oeverbescherming ongeveer 1 meter hoger ligt. Het zuidelijke fietspad ligt op een verhoging van 2 meter boven de rest van het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0017.jpg" figuur: Maaiveldhoogte in en om het wijzigingsgebied waarvan 2 ha wordt ontwikkeld

Bodemopbouw en grondwaterstanden

De bodemopbouw is bepaald aan de hand van gegevens uit DINOloket. Hiervoor is het boormonsterprofiel gebruikt met ID-nummer B26C1448. Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0018.jpg"

figuur: Boormonsterprofiel in het plangebied (bron: DINOloket)

Het is zichtbaar dat de bovenste 2 meter van de ondergrond bestaat uit klei. De laag hieronder bestaat uit Gyttja. Dit is een veraard veen. Dit boormonsterprofiel geeft aan dat de eerste 4 meter slecht doorlatend is.

De dichtstbijzijnde peilbuis voor grondwater bevindt zich op 1,5 km van de projectlocatie; identificatienummer B26C0139-001. Deze peilbuis monitort het grondwater in de eerste watervoerende laag en is hieronder weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0019.jpg" figuur: Gemeten grondwaterstanden in de omgeving van het plangebied (bron: DINOloket)

De grondwaterstanden variëren tussen de -1,50 en -1,70 meter onder maaiveld. Dit duidt op een sterk gestuurd grondwaterregime. Dit is logisch, aangezien het plangebied zich bevindt in een polder.

Rekening moet worden gehouden met een kwantitatieve kwel van circa 2 mm/dag.

Met het waterschap moeten nadere afspraken worden gemaakt over het koppelen aan het bestaande watersysteem van Nobelhorst, d.m.v. het plaatsen van een stuw. Ook moet nadere afstemming plaatsvinden ten aanzien van ecologische KRW doelstelling in het achterliggende watersysteem.

5.8.3 Thema veiligheid

Het plangebied ligt niet buitendijks. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing. Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een overige waterkering. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

5.8.4 Thema voldoende water

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, moeten compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Randvoorwaarde(n) wateroverlast

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met 14.900 m2 toe, dat is meer dan de compensatiegrens van 750 m2.

Ontwerprichtlijnen compensatie toename verharding

De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding. Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 6,0% van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd. In dit geval is dat 6% van 14.900 = 894 m2. In het plan wordt dit ruimschoots gecompenseerd.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013. Bij de hantering van de bergingsnorm (onderdeel van beleidsregel compensatie toename verharding en versnelde afvoer) gaat het om het benodigde oppervlak open water op de hoogte van het streefpeil. Bij aanleg van natuurvriendelijke oevers is een reductie op de compensatieverplichting mogelijk. Deze reductie is afhankelijk van de extra berging die wordt gecreëerd door de toepassing van flauwe taluds (1:4 of flauwer).

Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen worden gezocht in het eigen projectgebied. Als dit niet mogelijk is, wordt dichtbij het projectgebied compensatie gezocht. Dit moet binnen hetzelfde peilgebied zijn of eventueel benedenstrooms. De compensatie wordt niet later gerealiseerd dan de uitvoering van de rest van het plan. De reeds aanwezige ruimte voor berging neemt niet af.

Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is. Met het oog op de uiteindelijke overname van het beheer en onderhoud van nieuw (stedelijk) water is het nodig dat het waterschap betrokken wordt bij de uitwerking van een plangebied naar een definitief ontwerp van het watersysteem. Dit definitieve ontwerp behoeft de ambtelijke goedkeuring van het waterschap om overname uiteindelijk mogelijk te maken.

Het plangebied wordt gekenmerkt door een kwantitatieve kwel van circa 2 mm/dag. De kwel is onvoldoende van kwaliteit en mag derhalve niet ongezuiverd op het oppervlaktewatersysteem worden geloosd. Geadviseerd wordt alvorens wordt overgegaan tot het ontgraven van de funderingen en/of kelders van de appartementengebouwen, door middel van grondwateronderzoek het waterbezwaar inzichtelijk te maken.

Anticiperen op watertekort

Streefbeeld

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen. In het voorliggende plan wordt daar ruim rekenschap aan gegeven, dit is immers ook het uitgangspunt van de gemeente.

Uitgangspunt

In het hele beheergebied streeft het waterschap na dat de aanwezige functies worden gefaciliteerd door goed en voldoende water. Echter binnen een klimaatbestendig en robuust watersysteem past afhankelijkheid van wateraanvoer niet. Met het oog op toekomstige watertekorten is het wenselijk de hoeveelheid aanvoerwater zoveel mogelijk te beperken. Dat is integraal onderdeel van deze ontwikkeling.

Randvoorwaarde(n)

Nieuwe watersystemen worden dusdanig ingericht dat ze zelfvoorzienend zijn. Uitbreiding van wateraanvoer bij de huidige functies is niet wenselijk. De afweging van wateraanvoer vindt plaats op basis van robuustheid, effectiviteit en efficiency. Hierbij geldt als uitgangspunt dat herverdeling van water binnen de polder de voorkeur heeft boven wateraanvoer van buiten de polder.

5.8.5 Thema schoon water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Uitgangspunt

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

Randvoorwaarde(n) nieuw oppervlaktewater

Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling (vaak troebel). Negatieve chemische beïnvloeding van de ecologische (water)kwaliteit of het ecologische functioneren van wateren, door ruimtelijk ontwikkelingen wordt voorkomen, omdat compensatie zeer beperkt mogelijk is.


Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Uitgangspunten

In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron. Schoon regenwater wordt geloosd op het oppervlaktewater, verontreinigd water wordt via een zuiverende voorzieningen geloosd.

Randvoorwaarde(n)

Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon hemelwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Als hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.

Aan lozingen in oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijvoorbeeld zinken of koperen daken) kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld. Lozingen op kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen kunnen worden verboden door het waterschap. Bij de inrichting van het watersysteem zijn alleen milieuvriendelijke, niet-uitlogende en gecertificeerde materialen toegestaan. Voor beschoeiing geldt aanvullend dat de materialen niet-oxideerbaar zijn.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen. Stedelijk afvalwater en verontreinigd hemelwater wordt via een zuiverende voorziening in het oppervlakte- dan wel grondwater gebracht.

Uitgangspunt(en)

Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt geloosd, zonodig voorafgegaan door een lokale zuivering. Bij nieuwbouwgebieden (bijvoorbeeld woonwijk, industrieterrein) is de aanleg van een "zuiverend" gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. Voor bestaand gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van niet-vervuild verhard oppervlak van het rioolstelsel. Het ombouwen van bestaande gemengde rioolstelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Het afvloeiend hemelwater wordt vanaf de parkeerplaatsen via een bodempassage gezuiverd en afgevoerd.

5.9 Bodemkwaliteit

5.9.1 Algemeen

Historie

De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg.

Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

In 1974 is de eerste paal voor de bouw van Almere-Haven de grond in gegaan en vanaf dat moment is Almere ontwikkeld.

5.9.2 Beoordeling

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In het plangebied van De Werf is tijdens een grootschalig bodemonderzoek naar de wegbermen geconstateerd dat mogelijk de wegberm verontreinigd kan zijn met PAK, als gevolg van het mogelijke gebruik van teerhoudend asfalt in de polderwegen. Op de historische luchtfoto’s zijn in de periode 1986-2018 in het plangebied geen locaties onderscheiden die verdacht worden van bodemverontreiniging [zie http://kaart.flevoland.nl/luchtfoto/ ].Hierdoor valt geen uitspraak te doen over de kwaliteit van de bodem. Doordat in het gebied in het verleden voor het grootste gedeelte bosgebied is geweest is het niet waarschijnlijk dat de bodem in het gebied sterke verontreinigingen bevat.

Bodemkwaliteitskaart

Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het plan gebied van De Werf de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/Natuur' van toepassing is.

Op 17 december 2019 heeft de gemeente Almere de bodemkwaliteitskaart met daarin de normen voor PFAS vastgesteld. Het aanpassen van de bodemkwaliteitskaart is gebeurd op basis van metingen in alle gemeenten in Flevoland. Daarmee zijn de achtergrondwaarden voor PFAS in de bodem van Flevoland bepaald. Uit de metingen is gebleken dat de waarden van PFAS in de bodem in Almere lager liggen dan de norm die door de minister op 1 december 2019 is bekendgemaakt. Met de nieuwe bodemkwaliteitskaart is het niet meer noodzakelijk om grond altijd vooraf te onderzoeken. Indien uit het vooronderzoek toch blijkt dat de locatie verdacht is voor PFAS dan moet er wel aanvullend bodemonderzoek worden gedaan.

Elke aanvraag voor een omgevingsvergunning moet vergezeld gaan van de resultaten van een bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven.

Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater

De grondwaterstand in het gebied waar het plangebied De Werf zich bevindt wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil. Over de hoogte van het grondwaterpeil is geen uitspraak te doen, omdat deze zeer sterk verbonden is met de waterstand in de Hoge Vaart.

Almere-Hout is gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied "Gedeelte Zuidelijk Flevoland". In het grondwaterbeschermingsgebied Gedeelte Zuidelijk Flevoland gelden alleen beperkingen voor diepere bodemverstoringen. Afhankelijk van de plaats gaat het om verstoringen dieper dan 10.00 respectievelijk 44.00 m onder het maaiveld. In Zuidelijk Flevoland is namelijk op grote diepte een strategische grondwatervoorraad van goede kwaliteit aanwezig. Deze watervoorraad is afgeschermd door een slecht doorlatende kleilaag, die zich in een groot gedeelte van Zuidelijk Flevoland bevindt. Voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater is het van belang dat de kleilaag intact blijft. De diepte en dikte van de kleilaag is aan de randen aanmerkelijk minder zodat daar en dus ook voor Almere-Hout, bodemverstoringen dieper dan 10.00 m onder het maaiveld tijdig dienen te worden gemeld bij de provincie. Afhankelijk van de aard van de activiteit en de plaatselijke omstandigheden kan voor die activiteit een ontheffingsprocedure op grond van de PMV (bijlage 10B, titel IV) noodzakelijk zijn. Voor het slaan van heipalen (mits geen verbrede voet) is in ieder geval geen ontheffing nodig.

5.9.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

5.10.1 Algemeen

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 is vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet, is in het overgangsrecht van de Erfgoedwet bepaald dat de regels met betrekking tot archeologie uit de Monumentenwet 1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek ('de verstoorder betaalt'), blijven dus onverminderd van kracht.

Bij de vaststelling van het wijzigingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er, onder meer bij het opstellen van een wijzigingsplan, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het wijzigingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

5.10.2 Beoordeling
  • a. Archeologie

Op basis van het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' gold voor dit gebied geen dubbelbestemming Archeologie.  Omdat het bestemmingsplan gewijzigd werd, werd het plan getoetst aan de Archeologieverordening Almere 2016 en aan de bijbehorende Archeologische Beleidskaart Almere. Hier vloeide een onderzoeksplicht uit voort.

Op basis van in februari en juni 2021 uitgevoerd archeologisch onderzoek (Bijlage 13 Archeologisch onderzoek De Werf-Sluishuis) blijkt dat er een lage verwachting is op de aanwezigheid van archeologische resten in de top van het dekzand (uit de periode Oude Steentijd / Midden Steentijd). Tevens is de verwachting laag op nederzettingsresten uit de Jonge Steentijd in de Oude Getijdenafzettingen laag. Dat in de getijdeafzettingen, als onderdeel van het Hauwert complex, water-gerelateerde archeologische resten aanwezig zijn, is niet uit te sluiten. Deze zijn door booronderzoek echter niet aan te tonen of uit te sluiten.

Omdat er geen behoudenswaardige vindplaatsen bij het onderzoek zijn aangetroffen, is er geen aanleiding om een archeologische (sub) bestemming in het wijzigingsplan op te nemen.

  • b. Cultuurhistorie

Het plangebied grenst direct aan de Hogevaart. In het Omgevingsprogramma Flevoland uit 2018 (paragraaf 1.2.2.) wordt de Hogevaart genoemd als één van de cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland en waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. Deze wil de provincie behouden en de kwaliteiten ervan inzetten bij nieuwe ontwikkelingen, zodat zij een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

5.11 Radarverstoringsgebieden, installaties voor luchtverkeer en laserstraalvrije gebieden

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (=Barro) is aangegeven (zie , ) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Herwijnen 90 m, Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0020.jpg"

figuur: radars voor militaire luchtvaart

Het onderhavige wijzigingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet daarmee aan de regels uit het Barro voor radarverstoringsgebieden.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015). In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0021.png"

Figuur: hoogteradialen luchtvaartverkeer

Binnen een toetsingsvlak moet, indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Het plangebied valt buiten het toetsingsvlak.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP5C01-vg01_0022.png"

Zoals uit de bovenstaande figuur blijkt, is het laserstraalvrije gebied niet van toepassing op het plangebied. Dit behoeft dus geen verdere regeling in het plan.

5.12 Energie en Duurzaamheid

Almere Hout Noord ligt in een waterwingebied (boringsvrije zone). Hierdoor kan duurzame warmte- en koudeopslag (wko) slechts beperkt dienen als basisoplossing voor warmte- en koudelevering. Om aan duurzame warmte- en koudevraag tegemoet te komen, wordt steeds gezocht naar een optimaal systeem per fase.

Het uitgangspunt bij voorgenomen ontwikkeling is een Energieprestatie van 0.

Binnen het plan worden de volgende bronnen toegepast om te komen tot een EPC=0: warmtepompen (buitenlucht), buffervaten, drycoolers en PV-panelen.

5.13 Bezonning

5.13.1 Algemeen

Onderdeel van voorgenomen ontwikkeling is het realiseren van een appartementengebouw met een bouwhoogte van 48,5 meter. Ten noordoosten van het plangebied worden bouwkavels voor woningen verkocht. Er bestaat de mogelijkheid dat de schaduwwerking van het appartementengebouw van invloed is op de omliggende bestaande en te realiseren bebouwing. Er bestaan in de landelijke regelgeving geen wettelijke normen of richtlijnen met betrekking tot de minimale bezonningsduur. Ten aanzien van de bezonning zijn er dus geen wettelijke eisen gesteld. Wel wordt bij de beoordeling van de bezonningsduur van woningen regelmatig een waarderingsrichtlijn gehanteerd (afgeleid uit het rapport Woningwaardering, opgesteld door TNO, 1962).

5.13.2 Beoordeling

Bezonningscriteria TNO

Bij de beoordeling van de bezonning van woningen worden de waarderingsrichtlijnen van TNO als uitgangspunt gebruikt. In de richtlijnen worden eisen gesteld aan de bezonningsduur van woningen. Er kan zowel een 'lichte norm' als een 'strenge norm' worden gehanteerd. In dit geval wordt het plan getoetst aan de lichte norm, zijnde de meest representatieve en meest toegepaste norm.

Lichte TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam. De mogelijke bezonningsduur is de tijd dat de betreffende gevel wordt beschenen door de zon op een onbewolkte dag. De mogelijke bezonningsduur is afhankelijk van de oriëntatie en de datum. Bij toetsing aan de norm is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt. De normen worden alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen; de noordgevels ontvangen immers nooit direct zonlicht.

Bezonningsstudie

Voor onderhavige studie is het derhalve relevant dat de bezonning inzichtelijk wordt gemaakt in de nieuwe situatie met de toevoeging van de nieuwbouw. Hiermee kunnen de gevolgen van de ontwikkeling in het kader van de bezonning worden bepaald.

De relevante te onderzoeken data voor toetsing aan de lichte TNO-norm betreffen 19 februari en 21 oktober. Daarnaast zijn de volgende data van belang om inzicht te krijgen in de mate van schaduwwerking van de nieuwbouw:

  • 21 maart (de dag dat de zon precies tussen de stand van 22 december en 21 juni in staat);
  • 21 juni (hoogste zonnestand / langste dag);
  • 23 september (de dag dat de zon precies tussen de stand van 21 juni en 22 december in staat).

In de 3D visualisaties zijn de huidige en de nieuwe situatie op de diverse data en tijdstippen inzichtelijk gemaakt. Voor de toetsing aan de TNO richtlijn wordt bekeken of de beoogde situatie aan de normstelling kan voldoen. Deze 3D visualisaties zijn bijgevoegd in Bijlage 14 Bezonning in maart en juni en Bijlage 15 Bezonning in september.

5.13.3 Conclusie

In zijn geheel beschouwd kan worden geconcludeerd dat in de toekomstige situatie ruimschoots wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Er is ten allen tijde sprake van minimaal 2 bezonningsuren per dag.

5.14 Verkeer en parkeren

5.14.1 Verkeer

Het plangebied wordt voor auto's hooofdzakelijk ontsloten via de bestaande Vinkweg richting Nobelhorst in het oosten. Parallel aan de Vinkweg is een fietspad gesitueerd dat doorloopt naar het zuiden, parallel aan de Hoge Vaart. Met de auto is het plangebied alleen via de Vinkweg te bereiken.

De Watersnipweg, gelegen langs de Hoge Vaart, wordt met het realiseren van de watergang die aansluit op de Hoge Vaart doorbroken. De Watersnipweg richting het noorden is vanuit het plangebied alleen toegankelijk met de fiets. De Watersnipweg richten het zuiden blijft toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer, hierdoor blijft het horeca paviljoen voor al het verkeer bereikbaar.

5.14.2 Parkeren

In 2020 is de Nota Parkeernormen 2020 vastgesteld, met daarin parkeernormen die aangeven hoeveel parkeerplaatsen voor een functie nodig zijn. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er echter sprake van een overgangsregeling. De overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente, waar afspraken zijn gemaakt over de hoeveelheid parkeerplaatsen, valt onder de overgangsregeling die in de Nota Parkeernormen 2020 is opgenomen.

De overgangsregeling uit de Nota Parkeernormen 2020 luidt als volgt:

'De in deze nota opgenomen parkeernormen zijn niet van toepassing op bouwplannen waarvoor reeds contractueel bindende afspraken zijn gemaakt met initiatiefnemers. Op die bouwplannen zijn de parkeernormen van toepassing waarover contractueel bindende afspraken zijn gemaakt of die in een ontwikkelingsplan zijn opgenomen'.

De volgende aantallen parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd:

  < 60 m2   Totaal   > 60 – < 90 m2    Totaal   > 90 m2    Totaal   Grondgebonden > 120 m2    Totaal  
Gebouw T (Silo),
61 appartementen  
11 x 1,5   16,5   27 x 1,5   40,5   23 x 1,9   43,7   -    
Gebouw A (Loods),
60 appartementen  
    60 x 1,3   78   -   -   -    
Gebouw B (Boothuizen),
10 grondgebonden woningen  
-   -   -   -   -   -   10 x 2,1   21  
Totaal     16,5     118,5     43,7     21  

In totaal worden er 200 parkeerplaatsen aangelegd (101 voor de Silo, 78 voor de Loods en 21 voor de Boothuizen). Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient rekening te worden gehouden met de aanleg of voorbereiding van laadinfrastructuur bij deze parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een wijzigingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Voor het terrein is een grondexploitatie opgesteld. De programmatische en kwalitatieve uitgangspunten van het plan vormen de basis voor de grondexploitatie. De totale grondexploitatie laat zien dat de gemeentelijke kosten met de verwachte inkomsten kunnen worden gedekt ten aanzien van de rente, de inrichting van de openbare ruimte, het bouwrijp maken en de bijbehorende plankosten. De grondexploitatie is taakstellend voor de verdere uitwerking. Het residu van de kosten en baten is positief en legitimeert vanuit financieel oogpunt en haalbaarheid de ontwikkeling van het plangebied.

Planschade  

Het vaststellen van een bestemmingsplan is op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een aangewezen handeling die in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de planschade.

De inschatting is dat met het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan niet of slechts beperkt tot een tegemoetkoming in de planschade leidt aangezien het voorliggend bestemmingsplan voornamelijk een actualisatie en voortzetting van het vigerend planologisch regime betreft.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

De ontwikkeling maakt deel uit van het ontwikkelingsplan 2010, er is daarom gekozen voor communicatie richting de bewoners. Omwonenden zijn bij de aankoop van hun woning of kavel geïnformeerd over de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden en de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.

Eind 2019 heeft de ontwikkelaar de plannen gepresenteerd tijdens de zogenaamde "bewonersupdate" welke elk half jaar gehouden wordt in basisschool "het Universum" in Nobelhorst. Ook is in periodieke nieuwsbrieven aandacht besteed aan de ontwikkeling.

De bewoners hebben kennis kunnen nemen door middel van o.a. een maquette en zonnestudie en konden in gesprek gaan met de ontwikkelaar en architect. Thema's als bouwhoogte, schaduwwerking, verkeersbewegingen en parkeren zijn aan de orde geweest. Mede vanwege zorgen omtrent de verkeersbewegingen is een extra ontsluitingsweg ingetekend in het Inrichtingsplan, langs de Hoge Vaart, via de Watersnipweg richting de Vogelweg. Een door de bewoners zeer gewenste ontwikkeling, de verbinding van het vaarwater Nobelhorst met de hoge Vaart, wordt integraal in de ontwikkeling van de Werf meegenomen.

De ontwikkelaar zal het bouwplan, de architectonische uitwerking van de gebouwen nader presenteren, zodra gereed.

6.2.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn onderstaande instanties gevraagd om desgewenst een reactie te geven op het concept wijzigingsplan:

Brandweer Flevoland;

Flevolandschap;

GGD Flevoland;

Gasunie;

KPN;

Liander;

LVNL;

Natuur en Milieu Flevoland;

Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek;

Politie Flevoland;

Provincie Flevoland;

Rijksvastgoedbedrijf;

Rijkswaterstaat Midden-Nederland;

Staatsbosbeheer;

Tennet;

Vogel- en Natuurwacht Flevoland;

Waterschap Zuiderzeeland.

Brandweer Flevoland

Het advies van Brandweer Flevoland richt zich op de mogelijkheden om de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen op de A6 te beperken. En op de mogelijkheden om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te vergroten.

Beperking van het effect

Een calamiteit, waarbij toxische stoffen vrijkomen (gifwolk), kan van invloed zijn op het nieuwe plangebied, in verband met de ligging in het invloedsgebied van de rijksweg A6. Gevraagd wordt het plangebied zo in te richten dat kwetsbare objecten verder van het effectgebied liggen.

Reactie:

De voorkeur van Brandweer Flevoland om nieuwbouw van kwetsbare objecten (zoals woningen) het liefst buiten het effectgebied te positioneren, is logisch. Of in ieder geval op zo'n groot mogelijke afstand van de risicobron. Maar omdat het effectgebied van giftige stoffen nogal groot kan zijn (voor wegtransport maximaal ca. 880 m en voor spoortransport zelfs ca. 4 km), is dat in stedelijk gebied meestal niet mogelijk.

Bovendien kan door het treffen van een maatregel (een afschakelbare mechanische ventilatie), ook voldoende bescherming tegen de effecten van giftige stoffen, worden geboden aan mensen in een gebouw.

Daarom wordt dit advies niet opgevolgd.

Afschakelbare mechanische ventilatie

Geadviseerd wordt een voorziening om de mechanische ventilatie handmatig uit te kunnen schakelen bij een incident, met giftige vloeistoffen op de A6. Ook dient een duidelijke instructie aanwezig te zijn, zodat bewoners en personeel/bezoekers weten hoe te handelen bij zo'n incident.

Reactie:

Zo'n voorziening is op dit moment bovenwettelijk conform de huidige regelgeving (het Besluit externe veiligheid transportroutes). In het kader van de Omgevingswet/Besluit Bouwwerken Leefomgeving, wordt een afschakelbare mechanische ventilatie straks verplicht. Hitte, rook of schadelijke gassen die bij een externe calamiteit (ongeval met giftige stoffen of een brand in de omgeving) kunnen vrijkomen, kunnen ook de veiligheid van het binnenmilieu van een gebouw bedreigen. Dit geldt dan niet alleen in een effectgebied van een gifwolk, maar voor alle nieuwbouw.

De gemeente Almere anticipeert hierop waar mogelijk. Bovendien is deze voorziening eenvoudig te realiseren. Als de stekker van de mechanische ventilatievoorziening voor de gebruiker bereikbaar is, dan is de mogelijkheid om de stekker uit het stopcontact te halen, voldoende om aan de eis te kunnen voldoen. Het zelfde kan worden bereikt met een afzonderlijke (groeps-) schakelaar voor de ventilatievoorziening in een meterkast of op een centraal bedieningspaneel in bijvoorbeeld de hal van een kantoorgebouw. In geval van collectieve ventilatievoorzieningen kan bijvoorbeeld aan de eis worden voldaan als een beheerder (bijvoorbeeld een conciërge of receptionist) van het gebouw de ventilatievoorziening kan uitschakelen.

Een dergelijke voorziening is volgens de gemeente zinvol, haalbaar en betaalbaar. En zorgt voor een hoger beschermingsniveau van bewoners en personeel/bezoekers van het restaurant, en voor meer toekomstbestendige woningen en restaurant.

Zelfredzaamheid

Om bij een incident met een toxische wolk zelfredzaam te kunnen zijn, is er een instructie ohe te handelen. Ook wordt geadviseerd een (extra) vluchtweg te realiseren aan de risoluwe zijde van de A6.

Reactie:

De geadviseerde instructie hoe te handelen bij het scenario 'gifwolk op de A6' en bij het scenario 'brand in de omgeving', is zinvol. Hierdoor wordt de zelfredzaamheid van bewoners en personeel/-bezoekers vergroot.

Verder kunnen de bewoners en personeel/bezoekers van de risicobron (A6) af vluchten.

Bestrijdbaarheid

De hulpdiensten zijn afhankelijk van twee ruimtelijke randvoorwaarden voor bestrijding van incidenten: bereikbaarheid en bluswater. De Handreiking Bereikbaarheid hulpdiensten en de Handreiking Bluswater Brandweer Flevoland dient als voorwaarde in het wijzigingsplan te worden opgenomen.

Reactie:

Brandweer Flevoland heeft met het bestemmingsplan 'Almere Hout Noord' ingestemd, waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het wijzigen van de bestemming Bos in de bestemming Woongebied. Deze wijzigingsbevoegdheid is toegepast bij dit wijzigingsplan. De bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en blusvoorzieningen) van het plangebied, is toen als voldoende beoordeeld.

Dit wijzigingsplan brengt hier geen grote veranderingen en/of belemmeringen in aan.

Het advies om bij de verdere planuitwerking de handreiking Bereikbaarheid Hulpdiensten en de handreiking Bluswater Brandweer Flevoland te gebruiken, wordt overgenomen. Voor de eisen t.a.v. bluswatervoorziening en bereikbaarheid is het Bouwbesluit 2012 het uitgangspunt. De genoemde handreiking(en), voorzien in een praktische uitwerking van de wet- en regelgeving.

Borging

Het is belangrijk dat de geadviseerde voorzieningen worden geborgd in een omgevingsplan of in de omgevingsvergunning.

Reactie:

Gelet op bovenstaande motivering, worden onderstaande voorwaarden aan de omgevingsvergunning(en) voor de activiteit bouwen verbonden:

  • Een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening, waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit, die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht.
  • In de woningen en in het restaurant, dient een instructie aanwezig te zijn, hoe te handelen bij het scenario 'gifwolk op de A6' en/of het scenario 'brand in de omgeving'. Aandachtspunten zijn het afschakelen van de mechanische ventilatie en binnen blijven.

Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek

Aantal woningen

De verbeelding, de toelichting en het akoestisch onderzoek zijn ingericht op het project De Werf. Met het project De Werf worden 150 woningen en een horecapaviljoen mogelijk gemaakt. De regels maken een veelvoud van de woningen mogelijk en maken tevens andere functies mogelijk. Dit komt omdat de bouwregels van het moederplan zijn overgenomen in het wijzigingsplan. Het lijkt erop dat het plangebied niet groot genoeg is voor het aantal woningen en andere functies die in de regels staan vermeld. Geadviseerd wordt de regels, en specifiek bouwregel 2.2 van het wijzigingsplan af te stemmen op het plangebied en het akoestisch onderzoek.

Reactie:

In artikel 2, lid 2.2 is het maximum aantal toegestane woningen terug gebracht tot 140, omdat dit het aantal woningen is dat uiteindelijk in het project zal worden gerealiseerd.

Akoestisch onderzoek

In de toelichting staat vermeld dat de hogere waarden Wet geluidhinder al zijn verleend met het moederplan en dat wordt voldaan aan de afstemmingseisen uit de hogere waardenregeling. Het hogere waardenbesluit van het moederplan heeft echter alleen betrekking op de gebieden WG (woongebied) en BT (bedrijventerrein) zoals aangegeven op de plankaart (verbeelding) behorend bij het moederplan. Het hogere waardenbesluit van het moederplan heeft geen betrekking op het wijzigingsgebied zoals dat staat vermeld op de plankaart (verbeelding) behorend bij het moederplan. Het is dus nodig om voor dit plan een separaat hogere waardenbesluit Wet geluidhinder op te stellen. Het plan De Werf is nog niet zo ver uitgewerkt dat geconcludeerd kan worden of aan alle afstemmingseisen wordt voldaan zoals die zijn opgenomen in de ontheffingsregeling van het moederplan. In de toelichting staat in verband hiermee ook vermeld dat het gaat om een globale eindbestemming zoals dat ook geldt voor het woongebied Nobelhorst. Daarom is het nodig dat aan het separate hogere waardenbesluit een ontheffingsregeling wordt verbonden zoals dat ook in het hogere waardenbesluit behorend bij het moederplan is geregeld. Het is nodig dat in de regels naar de ontheffingsregeling behorend bij het hogere waardenbesluit van het wijzigingsplan verwijzen.

Reactie:

Op basis van het advies van de Omgevingsdienst en een interne herbeoordeling is besloten dat het akoestisch onderzoek moest worden herzien. Dit akoestisch onderzoek is aangepast en op basis daarvan is een nieuwe aanvraag hogere grenswaarden Wgh gedaan voor het gebied in het wijzigingsplan.

Ecologisch onderzoek

In verband met het plan is ecologisch onderzoek verricht naar beschermde soorten (Aveco de Bondt, 4 november 2019). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat nader onderzoek nodig is naar eventuele effecten op soorten zoals genoemd in tabel 4 op bladzijde 28 van het onderzoek.

Reactie:

Dit nader onderzoek heeft wel plaatsgevonden. Abusievelijk was dit uitsluitend verwerkt in de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit aanvullende onderzoek is alsnog ook opgenomen in het wijzigingsplan. In het nader onderzoek is gekeken naar vleermuizen, boommarter, eekhoorn, buizerd (of andere vogels met een jaarrond beschermd nest), rugstreeppad en ringslang.Uit alle onderzoek gezamenlijk is gebleken dat er geen vaste rust en/of verblijfplaatsen aangetroffen zijn van vleermuizen, boommarter, eekhoorn, buizerd (of andere vogels met een jaarrond beschermd nest), rugstreeppad of ringslang. Daarnaast is geen essentieel leefgebied van boommarter of buizerd aanwezig binnen het plangebied. De geplande werkzaamheden zullen dan ook niet leiden tot aantasting en/of verdwijnen van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van genoemde soorten.

Waterschap Zuiderzeeland

Aanpassen waterparagraaf

De waterparagraaf is onvolledig en dient te worden aangevuld met de wateraspecten, streefbeelden en uitgangspunten van de beleidsthema's Veiligheid, Schoon water en Voldoende water zoals opgenomen in de standaard waterparagraaf die u heeft ontvangen in de uitgangspuntennotitie van de digitale watertoets.

Reactie:

De waterparagraaf is op deze punten aangevuld.

Aanvullingen algemeen

a) De standaard waterparagraaf uit de digitale watertoets opnemen in de waterparagraaf van het wijzigingsplan en deze samenvoegen met de waterparagraaf die is opgenomen in bijlage 9. In bijlage 9, de waterparagraaf van Aveco de Bondt wordt vermeld dat de digitalewatertoets op 31 oktober 2019 is doorlopen. Nadien is de digitale watertoets inhoudelijk gewijzigd. Het is van belang een geactualiseerde digitalewatertoets op te nemen in het wijzigingsplan. Wij verzoeken u de digitalewatertoets nogmaals te doorlopen ten einde de juiste uitgangspuntennotitie te verkrijgen;

Reactie:

De digitale watertoets is opnieuw doorlopen. De standaard waterparagraaf uit de digitale watertoets is samengevoegd met de aangepaste waterparagraag in het wijzigingsplan.

b) Een duidelijke beschrijving van de te plaatsen stuw opnemen met daarin verwerkt het protocol van de inwerking treding en besturing van de stuw in relatie tot de te verwachten hoge waterstanden die aanleiding geven tot het sluiten van het keermiddel, en een beschrijving van de beheers-, en eigendomssituatie van de stuw;

Reactie:

In de waterparagraaf is opgenomen dat met het waterschap nadere afspraken moeten worden gemaakt over het koppelen aan het bestaande watersysteem van Nobelhorst, d.m.v. het plaatsen van een stuw.

c) Vermelden dat ten aanzien van ecologische KRW doelstelling in het achterliggende watersysteem, de stuw niet gebruikt mag worden om de wijk Nobelhorst, zonder schriftelijke goedkeuring van het waterschap, door te spoelen door het verlagen van de klepstand van de aflaatstuwen in de wijk Nobelhorst;

Reactie:

In de waterparagraaf is opgenomen dat nadere afstemming moet plaatsvinden ten aanzien van de ecologische KRW doelstelling in het achterliggende watersysteem.

Aanvullingen thema voldoende water

a) Vermelden of er in het plan gebruikt gemaakt wordt van bodemenergie, ofwel warmte- en/of koudeopslag;

Reactie:

In paragraaf 2.2 is ingegaan op de mogelijkheden voor warmte- en/of koudeopslag.

b) Het plangebied wordt gekenmerkt door een kwantitatieve kwel van circa 2 mm/dag. De kwel is onvoldoende van kwaliteit en mag derhalve niet ongezuiverd op het oppervlaktewatersysteem worden geloosd. Geadviseerd wordt alvorens wordt overgegaan tot het ontgraven van de funderingen en/of kelders van de appartementengebouwen, door middel van grondwateronderzoek het waterbezwaar inzichtelijk te maken.

Reactie:

Dit advies is overgenomen in het wijzigingsplan.

Aanvullingen thema schoon water

a) SA7 van het waterkader is van toepassing. Afstromend hemelwater van parkeerplaatsen met meer dan 50 parkeervakken wordt als verontreinigd beschouwd en dient middels een OBAS of zuiveringsberm te worden gezuiverd alvorens het tot afstroming op het oppervlaktewater komt;

Reactie:

In de waterparagraaf is opgenomen dat het afvloeiend hemelwater vanaf de parkeerplaatsen via een bodempassage gezuiverd en afgevoerd wordt.

b) Vermelden of er in het plan gebruikt gemaakt gaat worden van uitlogende materialen in het bouwplan en de te realiseren steigers. Bij de inrichting van het watersysteem zijn alleen milieuvriendelijke, niet-uitlogende en gecertificeerde materialen toegestaan. Voor beschoeiing en steigers geldt aanvullend dat deze niet-oxydeerbaar zijn.

Reactie:

In de waterparagraaf is opgenomen dat bij de inrichting van het watersysteem alleen milieuvriendelijke, niet-uitlogende en gecertificeerde materialen zijn toegestaan. Voor beschoeiing geldt aanvullend dat de materialen niet-oxideerbaar zijn.

Provincie Flevoland

M.e.r.

Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is nog niet genomen. Er wordt vanuit gegaan dat dit gebeurt voordat het ontwerpwijzigingsplan wordt vastgesteld.

Reactie:

Het m.e.r.-beoordelingsbesluit zal inderdaad eerder worden vastgesteld.

Stikstof

Een onderzoek naar de effecten van de nieuw te ontwikkelen havenkom in het plangebied op de aantrekkende werking voor boten ontbreekt. Voor de verkeersaantrekkende werking van de woonwijk is wel een berekening gedaan, maar de passanten (en eigenaren) die per boot komen zijn daarin niet meegerekend in de gebruiksfase.

Dit is een omissie die hersteld moet worden.

Reactie:

Hoewel er gesproken wordt over een "havenkom" wordt er feitelijk geen haven gerealiseerd. Het water vormt een brede overgang van het vaarwater in Nobelhorst naar de Hoge Vaart. Er komen geen (commerciële) ligplaatsen. Het water zal in de praktijk alleen door passanten vanuit Nobelhorst worden benut. Er gaat derhalve geen aantrekkende werking uit van de ontwikkeling van "de Havenkom". Ligplaatsen voor bewoners worden niet gecreëerd door de gemeente of de ontwikkelaar, behoudens 10 ligplaatsen bij de "bootwoningen". Voor de overige Haven geldt dat er alleen passanten mogen aanleggen. Indien op een later momenten de bewoners zelf initiatieven willen ontwikkelen voor ligplaatsen zal hiervoor een stikstofberekening gemaakt moeten worden.

Natuur Netwerk Nederland

Het lijkt er op dat de planontwikkeling effecten kan hebben op het NNN-gebied De Hoge Vaart. In geval van negatieve effecten is compensatie op zijn plaats. Verzocht wordt hierover contact te zoeken met Riëtte Iken.

Reactie:

Ten oosten van De Hoge Vaart zijn geen gebieden aangewezen voor Natuur Netwerk Nederland (behoudens een klein stuk bij Kathedralenbos). Natuurcompensatie hoeft dan ook niet plaats te vinden.

Ecologie

M.b.t. soorten moet er nog nader onderzoek worden uitgevoerd naar voorkomen en verblijven van: vleermuizen, eekhoorn, bever, boommarter, ringslang, grote vos, rugstreeppad en jaarrond beschermde nesten. Belangrijk hierbij is verder dat Gedeputeerde Staten hebben besloten dat kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing) niet langer vrijgesteld zijn, dat betekent dat deze soorten nog getoetst moeten worden.

Reactie:

Dit nader onderzoek heeft plaatsgevonden en maakt deel uit van dit wijzigingsplan. De kleine marterachtigen zijn niet getoetst omdat dit besluit ten tijde van het uitgevoerde onderzoek nog niet bekend was. Bij het ontvangen van bovenstaande vooroverlegreactie was het bos ter plaatse van de ontwikkeling reeds gerooid. Eventueel aanvullend onderzoek is derhalve in dit stadium niet zinvol meer.

Overige instanties

Liander, LVNL, Tennet en Vogel- en Natuurwacht Flevoland hebben laten weten geen opmerkingen te hebben.

Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

6.2.3 Terinzagelegging ontwerp wijzigingsplan

Het ontwerp wijzigingsplan heeft samen met het ontwerp besluit hogere waarde Wet geludhinder voor een ieder ter inzage gelegen van 30 december 2021 tot en met 9 februari 2022. Tegen het ontwerp wijzigingsplan en het ontwerp besluit hogere waarde Wet geluidhinder zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.

Bijlagen

Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

  • Categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen. Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
    • a. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
    • b. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
    • c. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
    • d. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de lijst. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende categorieën onderscheiden:

  • Categorie 1: "ondergeschikte horeca": een inrichting die gericht is op het verstrekken van dranken of etenswaren en die fungeert als een aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij het vloeroppervlak niet meer dan 20 % bedraagt van de hoofdfunctie. Het betreft horeca die plaatsvindt binnen een andere hoofdfunctie en die ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
  • Categorie 2: "Logies en zaalaccommodatie": een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies of zaalaccommodatie, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, een pension, een bed & breakfast of vergader- en congresfaciliteiten. Het betreft horeca waarin de mogelijkheid voor een nachtverblijf of zaalverhuur voor vergaderingen of congressen worden geboden, of een combinatie daarvan.
  • Categorie 3 "Lichte horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een restaurant, cafetaria, snackbar, afhaalrestaurant, lunchroom of koffie- theehuis, ijssalon of een automatiek. Het betreft horeca waarin vooral maaltijden of etenswaren kunnen worden gekocht en genuttigd en die vooral overdag en 's avonds geopend zijn.
  • Categorie 4 "Middelzware horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een café of eetcafé. Het betreft horeca waarin vooral (alcoholische) dranken kunnen worden genuttigd en die ook 's nachts geopend kunnen zijn.
  • Categorie 5 "Zware horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning door het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alchoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met de verstrekking van etenswaren of maaltijden, zoals een discotheek, bar-dancing, danscafé of een partycentrum. Het betreft horeca waarin vooral gelegenheid wordt geboden voor het luisteren naar muziek, dansbeoefening of het nuttigen van (alcoholische) dranken, etenswaren of maaltijden, of een combinatie daarvan.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. Er kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 4 naar 3, maar ook van categorie 5 naar 4. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Er kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horecaactiviteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, is het gebruikelijk om in bestemmingsplannen de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders op te nemen om via een wijzigingsplan de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.