direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het Chw bestemmingsplan

Floriade

In 2022 is Almere het toneel voor de wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade. Op deze zevende editie staat de innovatiekracht van de Nederlandse tuinbouwsector centraal. Maar de Almeerse Floriade gaat verder: kennis, producten en technologieën uit de tuinbouw worden ingezet om oplossingen te vinden voor urgente en mondiale verstedelijkingsvraagstukken op het gebied van voedsel, energie, water en gezondheid. Op de wereldtuinbouwtentoonstelling worden oplossingen verkend en ontdekkingen gedaan die bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzame en leefbare stad.

De Floriade is de aanzet voor de ontwikkeling van een stadswijk van de toekomst – Almere Floriade genaamd, een binnenstedelijke ontwikkeling aan het Weerwater, een groene tegenhanger voor het ‘rode’ stadscentrum aan de overkant. Dit bestemmingsplan biedt een juridisch planologisch kader voor zowel het evenement Floriade als de stadswijk Floriade en de directe omgeving. Het gebied van de Floriade maakt onderdeel uit van een grotere gebiedsontwikkeling: Almere Centrum Weerwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0003.jpg"

Floriade 2022

Almere Centrum Weerwater

Almere, de regio en het Rijk staan voor de nationale opgave van een drievoudige schaalsprong voor de noordelijke Randstad en daarbinnen de verdubbeling van het huidige Almere. Onderdeel hiervan vormt de complexe en integrale gebiedsontwikkeling in Almere Centrum Weerwater. Deze opgave bestaat uit:

  • de verbreding en verlaging van de A6 (van 2x2 rijstroken naar 4x2 rijstroken), met daarbij het uitvoeren van de maatregelen ten behoeve van een optimale milieukwaliteit als randvoorwaarden voor de gebiedsontwikkeling;
  • een gefaseerde, hoogwaardige, binnenstedelijke gebiedsontwikkeling. Een integrale opgave die Almere Centrum Weerwater de kans biedt om door te groeien tot een centrum met bovenregionale betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0004.jpg"

Plangebied Almere Centrum Weerwater

1.2 Wat is een Chw bestemmingsplan?

Almere Centrum Weerwater is door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen als ontwikkelingsgebied in het kader van de Crisis- en herstelwet. In een ontwikkelingsgebied is het mogelijk om flexibeler om te gaan met de beschikbare milieuruimte. De aanwijzing als ontwikkelingsgebied geldt voor 10 jaar.

Daarnaast is Almere Centrum Weerwater door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen als innovatief experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet. Voor diverse gemeenten is in de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid opgenomen om te experimenteren met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een omgevingsplan. Hiermee wordt vooruitgelopen op en ervaring opgedaan met de nieuwe Omgevingswet. Om duidelijk aan te geven dat er sprake is van een aparte planfiguur in de ruimtelijke ordening wordt hierna niet gesproken over een bestemmingsplan maar over het Chw bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0005.png"

Aanwijzing gebied Almere Centrum Weerwater

Dit Chw bestemmingsplan is een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte. Het Chw bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Het plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridische plan. Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de gronden in het plangebied. In de regels is opgenomen wat er mogelijk is binnen de bestemmingen van de gronden. In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de regels. In de toelichting van het Chw bestemmingsplan zijn de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de verbeelding en de regels. De toelichting heeft geen rechtskracht.

Het Chw bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend. Op basis van de standaarden voor de ruimtelijke instrumenten (RO Standaarden) is voor het Chw bestemmingsplan gekozen voor het plantype 'bestemmingsplan'.

Het Chw bestemmingsplan voor de Floriade is, net als voor het gehele gebied Almere Centrum Weerwater, nadrukkelijk geen blauwdruk maar een kansenstrategie. Belangrijke voorwaarden voor de verstedelijking vormen de benodigde basiskwaliteit van het landschap, de regionale bereikbaarheid, de ligging dichtbij het centrum én de landschappelijke elementen (zoals het Weerwater en de boswachterij Almeerderhout). Dit zijn belangrijke vestigingscriteria voor de Floriade maar ook voor de woningen, de bedrijven en de voorzieningen die na het evenement gerealiseerd worden. Het initiatief voor de ontwikkeling van het gebied ligt echter vooral bij de markt.

De eerste feitelijke ontwikkeling vormt de komst van de Floriade. De ontwikkeling van de stadswijk wordt gekoppeld aan het nalatenschap van de tuinbouwexpo. De infrastructuur en de inrichting van het Floriadeterrein vormen de basisvoorzieningen en zullen de wijk een eigen uitstraling en aantrekkingskracht geven.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Voor het totale gebied Almere Centrum Weerwater wordt niet één Chw bestemmingsplan gemaakt. De deelgebieden in Almere Centrum Weerwater (Floriade, De Steiger, de Kasteelomgeving en de toekomstige Schakelwijk) hebben namelijk geen directe onderlinge relaties (ruimtelijk-functioneel en financieel) en de afzonderlijke gebiedsontwikkelingen verkeren in verschillende fases. Daarom worden er meerdere Chw bestemmingsplannen opgesteld. Als eerste is het Chw bestemmingsplan voor de Floriade en omgeving aan de beurt.

In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0006.png"

Plangebied Almere Centrum Weerwater - Floriade

1.4 Vigerende plannen

Met het Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade worden de geldende bestemmingsplannen voor de betreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

Plannaam   Plannummer   Vervalt
geheel gedeeltelijk  
Datum vaststelling   Onherroepelijk  
Sportvelden Oost 1981   BP1H01     X   10-01-1983   1983  
Kasteel Almere 2000   BP1H02     X   28-09-2000   2001  
Boswachterij Almeerderhout   BP1H5BP01     X   12-02-2009   2009  
De Steiger   BP1HK01     X   25-09-2003   2004  
Middengebied en
Middengebied 1e herziening  
BP1QS01
BP1QS02  
  X   11-02-1983
20-12-1983  
1983
1983  
Fontanapad en omgeving   BP1S01     X   14-09-1995   1996  
Stad-Oost   BP2alg01     X   17-08-1983   1983  
Weerwater en
Weerwater 1e herziening  
BP2N01
BP2N02  
  X   10-03-1983
20-12-1983  
1983
1983  
Lumièrepark   BP2N04     X   01-07-2004   2006  
Stedenwijk Zuid   BP2Q01     X   13-04-1982   1982  
Bedrijventerrein Veluwsekant en
Veluwsekant, 1e partiële herziening  
BP2W01

BP2W02  
  X   27-05-1999

26-09-2002  
2000

2003  
Busbaan Veluwsekant-West   WP2W01     X   09-02-2010   2010  
Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef   BPalg03     X   04-07-2013   2013  
Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring   BPalg04     X   16-01-2014   2014  
Onderliggend Wegennet   BP1HKS2NQ01     X   15-10-2015   2016  

Vigerende bestemmingsplannen

1.5 Leeswijzer

Om het Chw bestemmingsplan ook digitaal goed raadpleegbaar te maken is de toelichting van het plan opgezet rondom de in het plan toegelaten bestemmingen voor de gronden.

In Hoofdstuk 2 Crisis- en herstelwet is beschreven wat de mogelijkheden zijn voor het Chw bestemmingsplan op grond van de Crisis- en herstelwet en of daar wel of niet gebruik van wordt gemaakt.

Het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen zijn beschreven in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving.

De regels voor de bestemmingen komen aan de orde in Hoofdstuk 4 Regels. Vanuit Hoofdstuk 4 Regels zijn koppelingen gemaakt naar het beleidskader in Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en de omgevingsaspecten in Hoofdstuk 6 Omgevingstoets.

In Hoofdstuk 7 Implementatie is ingegaan op de de uitvoerbaarheid van het Chw bestemmingsplan.

De bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen in Bijlagen.

Hoofdstuk 2 Crisis- en herstelwet

2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte

De gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater omvat het realiseren van een combinatie van ruimtelijke functies en voorzieningen die de bovenregionale functie van de stad Almere versterken. De toekomstige ontwikkeling van dit gebied is gebaseerd op een kansenstrategie en organische ontwikkeling. Dit houdt in dat op voorhand niet duidelijk is op welke manier de uitvoering de komende 15 tot 20 jaar plaats zal gaan vinden. Almere heeft Almere Centrum Weerwater aangemeld als Innovatief Duurzaam Experiment om optimaal in te kunnen spelen op de gewenste ontwikkeling van het gebied en om gebruik te kunnen maken van de nieuwe ontwikkelingen binnen het omgevingsrecht.

Het project Almere Centrum Weerwater is op grond van artikel 2.4 lid 1 Crisis- en herstelwet en artikel 7c Besluit Uitvoering Crisis- en herstelwet aangewezen als innovatief experiment met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen, waarbij mag worden afgeweken van diverse (ruimtelijk relevante) bepalingen. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een omgevingsplan. Zo kan worden geëxperimenteerd op de in de toekomstige Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan. Met artikel 7c wordt aan deze plannen een wettelijke grondslag gegeven.

Op 4 juli 2016 is het gewijzigde Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (dertiende tranche) bekendgemaakt in het Staatsblad (nr. 252). Voor het gebied Almere Centrum Weerwater is dit besluit met terugwerkende kracht op 15 mei 2014 in werking getreden. Dit betekent dat tot 15 mei 2019 gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte vast te stellen.

In de onderstaande tabel is aangegeven of en hoe in het Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet:

Typering   Omschrijving   Wordt gebruikt?   Waarvoor?  
Verbrede reikwijdte   Naast goede ruimtelijke ordening ook regels voor fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit   Ja   Regels voor living lab en thema's Floriade, circulaire economie, archeologie, geluid, externe veiligheid, hoogspanning, gas  
Looptijd   Looptijd 20 jaar in plaats van 10 jaar   Ja    
Voorlopige bestemming   Voorlopige bestemming met looptijd van 10 jaar in plaats van 5 jaar
(voorafgaand aan definitieve bestemming)  
Ja   Voorlopige bestemming voor het evenement Floriade tot 01-11-2022
Definitieve bestemming voor de stadswijk Floriade vanaf 01-11-2022  
Verordeningen   Toevoegen lokale verordeningen met betrekking tot de fysieke leefomgeving   Ja   Delen van de:
- Afvalstoffenverordening
- Algemene Plaatselijke Verordening
- Bouwverordening
- Brandbeveiligingsverordening - Marktverordening
- Telecommunicatieverordening  
Meldingsplicht   Verbod om zonder melding een activiteit te verrichten   Ja   Verbod met melding voor:
- het voortzetten van de functies van het evenement in de stadswijk
- bouwen en werkzaamheden ter plaatse van de gasleiding en de hoogspanningsverbinding  
Beleidsregels   Open norm opnemen in het bestemmingsplan, waarvan de uitleg afhankelijk is van een beleidsregel
Beleidsregel kan door B&W worden vastgesteld  
Nee  
 
Beleidsregel welstand   Beleidsregel voor welstand moet door de raad worden vastgesteld   Nee    
Planschade   Planschade is voorzienbaar vanaf 3 jaar na aankondiging van het planvoornemen   Nee   Plan wordt in 2016 in procedure gebracht.  
RO-standaarden, financiële uitvoerbaarheid, milieukwaliteits-
eisen en akoestisch onderzoek  
Afgeweken kan worden van:
- de verplichting om een plan op te stellen conform de landelijke standaarden (SVBP 2012)
- de verplichting om het plan digitaal beschikbaar te stellen op www.ruimtelijkeplannen.nl;
- de verplichting om inzicht te geven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan;
- de verplichting om te beschrijven op welke wijze de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken (alleen indien er geen MER nodig is)




Een hogere waardebesluit kan worden opgenomen in het bestemmingsplan


Het akoestisch onderzoek kan minder gedetailleerd worden gedaan  
Ja   Het plan wordt als plantype 'bestemmingsplan' gemaakt, maar op onderdelen wordt afgeweken van de structuur van de SVBP 2012
Het plan wordt beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl
Er wordt inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het evenement Floriade, niet voor de stadswijk Floriade (kansenstrategie)
Een MER is wel nodig, in het MER worden de milieuaspecten van het maximale scenario onderzocht en verantwoord

Een gebiedsgericht hogere waardebesluit wordt opgenomen in het plan

Er wordt globaal akoestisch onderzoek gedaan, detailonderzoek vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning  
Exploitatieplan   Mogelijkheid om een exploitatieplan vast te stellen bij de omgevingsvergunning   Ja   Uitgangspunt is dat de kosten worden verhaald via gronduitgifte of anterieure overeenkomsten
Indien de kosten niet zijn verzekerd dan wordt bij de omgevingsvergunning een exploitatieplan vastgesteld  
Maatwerkregels   Mogelijkheid tot opname van gebiedsgerichte milieuvoorschriften of hogere geluidwaarden   Nee   Niet van toepassing in dit gebied  
Delegatie   Delegatie aan B&W van de bevoegdheid tot wijzigen van onderdelen van het plan   Nee   Delegatie is niet nodig  

Gebruik van mogelijkheden Chw bestemmingsplan

2.2 Ontwikkelingsgebied

Almere heeft voor een aanwijzing als ontwikkelingsgebied verzocht om in een gebiedsontwikkelingsplan tijdelijk af te kunnen wijken van de geluidsnormen. De benodigde voorinvestering in geluidwerende maatregelen zouden een onhaalbare claim leggen op de ontwikkeling en de economische recessie zou de programmering van de gebiedsontwikkeling onder druk zetten. Een markttechnisch verantwoorde ontwikkeling vraagt om een verstandige fasering, die zou kunnen worden vastgelegd in het gebiedsontwikkelingsplan.

Het project Almere Centrum Weerwater is op grond van artikel 2.2 Crisis- en herstelwet en artikel 2 lid 1 onder e Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangewezen als ontwikkelingsgebied. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een ontwikkelingsgebied richt zich op de optimalisering van de milieugebruiksruimte. Daarbij gaat het om het versterken van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling in samenhang met het tot stand brengen van een goede milieukwaliteit (artikel 2.3 lid 1 Crisis- en herstelwet). Als hiervoor moet worden afgeweken van milieukwaliteitsnormen, regels moeten worden gesteld of maatregelen of werken nodig zijn, dan moet daarvoor in het bestemmingsplan, exploitatieplan of de toelichting de onderbouwing worden gegeven.

Verplichte onderdelen

Het bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied moet op grond van artikel 2.3 lid 2 Crisis- en herstelwet de volgende onderdelen bevatten:

  • a. de voorgenomen maatregelen, projecten en werken voor de optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied;
  • b. de noodzakelijke maatregelen, projecten en werken ter compensatie van het beslag op de milieugebruiksruimte door de in het bestemmingsplan voorziene ruimtelijke ontwikkelingen;
  • c. zo nodig een fasering en koppeling bij de tenuitvoerlegging van de hiervoor onder a. en b. bedoelde maatregelen, projecten en werken;
  • d. een raming van de kosten van uitvoering van het bestemmingsplan, een beschrijving hoe daarin wordt voorzien, en een beschrijving hoe het bereiken van de met het bestemmingsplan beoogde resultaten wordt nagestreefd;
  • e. een overzicht van de tijdstippen waarop burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad een rapportage uitbrengen over de voortgang en de uitvoering van de onder a. en b. bedoelde maatregelen, projecten en werken, die op verzoek ook wordt verstrekt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Optimalisering gebruiksruimte

In het 'Tracébesluit weguitbreiding Schiphol - Amsterdam - Almere' en de bestemmingsplannen 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef', 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' en 'Onderliggend wegennet' zijn maatregelen opgenomen om de negatieve gevolgen als gevolg van de toename van het verkeer in 2030 in samenhang met de reconstructie van de A6, te reduceren. Deze maatregelen zijn voor de Weerwaterzone als volgt:

  • ter hoogte van de Weerwaterzone wordt 1L-ZOAB asfalt aangelegd op de A6;
  • de rest van de A6 wordt tussen de Hollandse brug en de A27 voorzien van 2L ZOAB asfalt;
  • ter hoogte van de Weerwaterzone worden wallen aangelegd met een gemiddelde taludhoogte van 6 meter.

Door deze maatregelen is het mogelijk de toekomstige toename van de geluidsemissie van de A6 grotendeels te reduceren. Tevens ligt de maximale geluidsemissie afkomstig van de A6 nu vast op de geluidproductieplafonds. Een geluidproductieplafond geeft de toegestane geluidproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidproductieplafonds gelden op referentiepunten langs wegen en spoorwegen. Hiermee is de maximale emissie afkomstig van de A6 in de toekomst (exclusief invloed wallen) bepaald en daarmee ook de maximale geluidsbelasting afkomstig van de A6 waar gevels eventueel op moeten worden geïsoleerd. Het geluidstelsel in het Chw bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet geluidhinder. Het is niet nodig om (tijdelijk) af te wijken van wettelijke normen om de gebruiksruimte te optimaliseren. In paragraaf 6.4 Geluid zal nader worden ingegaan op de geluidsaspecten.

Ten aanzien van de markttechnisch verantwoorde ontwikkeling kan worden opgemerkt dat de kansenstrategie optimaal kan worden gefaciliteerd met de mogelijkheden van het Chw bestemmingsplan. Hier wordt in paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte nader op ingegaan. Ook hiervoor geldt dat het niet nodig is om (tijdelijk) af te wijken van wettelijk normen om de gebruiksruimte te optimaliseren. Uit Bijlage 5 Milieueffectrapport komt naar voren dat er geen maatregelen, projecten of werken nodig zijn ter optimalisering van de milieugebruiksruimte. In dit Chw bestemmingsplan zijn er geen noodzakelijke maatregelen, projecten of werken nodig ter compensatie van milieugebruiksruimte en wordt daarom ook niet nader ingegaan op de onderdelen c tot en met e van artikel 2.3 lid 2 Crisis- en herstelwet.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Dit Chw bestemmingsplan regelt zowel het evenement Floriade als de stadswijk Floriade en de directe omgeving. Het gebied van de Floriade maakt onderdeel uit van de grotere gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. In dit hoofdstuk wordt eerst een korte toelichting gegeven op de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. Daarna volgt een beschrijving van de ontwikkelingen voor Floriade Evenement, Floriade Stadswijk, het Atlantisstrand en de A6.

3.2 Gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater

Almere 2.0

Almere is vanaf haar ontstaan in 40 jaar uitgegroeid tot een stad met bijna 200.000 inwoners en 90.000 arbeidsplaatsen. De stad is jong maar heeft nog een aanzienlijke groeiopgave voor zich liggen. Met de toevoeging van circa 60.000 woningen levert Almere een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte in de noordelijke Randstad. Bovendien biedt Almere ruimte voor nieuwe woonconcepten en experimenten, waarmee de stad een aanvullende rol vervult in de Randstad.

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2009) en het Integraal Afspraken Kader (2010) vormen de basis voor de plannen voor het gebied Almere Centrum Weerwater (zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Kern van de Concept Structuurvisie Almere 2.0 is dat de grootschalige gebiedsontwikkeling van Almere plaatsvindt langs de schaalsprongas met hoogstedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Pampus) een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor lagere dichtheden en organische groei aan de oostkant van Almere (Hout, Oosterwold). In het Integraal Afspraken Kader (IAK) zijn afspraken gemaakt over de randvoorwaarden voor deze groei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0007.png"

Concept Structuurvisie Almere 2.0

De ontwikkeling van de stad betekent meer dan het toevoegen van woningen. Almere moet ook in de toekomst een aantrekkelijke stad blijven. Dit betekent bijvoorbeeld dat ook de infrastructuur, de werkgelegenheid en de voorzieningen in balans moeten zijn met het aantal inwoners. Eén van de opgaven voor de stad is de verbetering van de bereikbaarheid door de verbreding van de A6. Almere ziet in deze verbreding niet alleen een vergroting van de capaciteit van de snelweg maar ook een mogelijkheid om de ruimtelijke inpassing van de weg te verbeteren en ontwikkelkansen te creëren. Ter hoogte van het Weerwater wordt dit het meest zichtbaar doordat de weg hier verlaagd wordt tot maaiveldniveau. Dit maakt het mogelijk om centraal in de stad een centrumgebied te ontwikkelen met regionale potentie: Almere Centrum Weerwater.

In 2012 is het Ontwikkelperspectief Almere Centrum Weerwater vastgesteld (zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Dit document geeft een verdere uitwerking van het gedachtegoed uit de Concept Structuurvisie Almere 2.0. Het gebied rondom het Weerwater wordt omschreven als 'Centraal Almere', het centraal stedelijk gebied binnen Almere dat functioneert als fysiek hart van de stad waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt.

Eind 2013 is de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer vastgesteld (zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Rijk en regio zijn het eens geworden over wat er in de Noordvleugel de komende jaren nodig is aan woningen, natuur en bereikbaarheid. Deze visie gaat uit van een organische manier van ontwikkelen. Dit betekent dat er geen vaststaand eindbeeld of vaste einddatum voor de ontwikkeling wordt vastgelegd, maar dat stap voor stap naar het toekomstperspectief wordt toegewerkt. Het Rijk draagt financieel bij om de groei van Almere mogelijk te maken. Een groot deel wordt besteed aan een betere bereikbaarheid van de stad via het spoor en de weg.

Almere Centrum Weerwater

Almere wordt diverser en krijgt meer variatie. Aan de stad worden de nieuwe stadsdelen Almere Pampus, Almere Oosterwold en Almere Centrum Weerwater toegevoegd. Er komen in de nieuwe gebieden andere type woningen en wijken dan die al in Almere aanwezig zijn. In het oosten van de stad (Oosterwold) wordt landelijk en ruimtelijk gebouwd, in het hart van de stad (Almere Centrum Weerwater) en in het westen (Pampus) meer stedelijk en dichter op elkaar. Zo ontstaat een stad die het zwaartepunt in het westen heeft, gericht op Amsterdam. Een IJmeerverbinding met de ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij de stip op de horizon. Over de IJmeerverbinding en de ontwikkeling van Almere Pampus is nog geen definitief besluit genomen. De ontwikkeling van Oosterwold en Almere Centrum Weerwater is inmiddels gestart. Een vervolgonderzoek naar verdere infrastructuurmaatregelen voor de ontsluiting van Almere Pampus wordt gestart als er in Almere ten opzichte van 2010 ongeveer 25.000 woningen zijn gebouwd en er zicht is op afronding van de tweede fase van Amsterdam IJburg. Dit zal rond 2025 zijn.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0008.png" Almere Centrum Weerwater in Concept Structuurvisie Almere 2.0

De stedelijke ontwikkelingen in het gebied zijn voorzien in twee stedelijke clusters: Floriadewijk en Schakelwijk. In de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater worden de volgende deelgebieden onderscheiden (zie de afbeelding hieronder):

  • 1. Floriade (Evenement en Stadswijk), A6 en Atlantisstrand (entreegebied) (groene gebied);
  • 2. De Steiger (paarse gebied);
  • 3. Schakelwijk en Vroege Vogelbos (oranje gebied);
  • 4. Kasteelomgeving (blauwe gebied).

Dit Chw bestemmingsplan heeft betrekking op gebied 1: Floriade. Voor de overige deelgebieden wordt te zijner tijd een apart Chw bestemmingsplan vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0009.jpg"

Deelgebieden Almere Centrum Weerwater

A6/Tracébesluit

De A6 ligt momenteel ter hoogte van het Weerwater op een verhoogd grondlichaam en doorsnijdt het gebied. Met de reconstructie van de A6, volgens het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol- Amsterdam-Almere (onherroepelijk sinds 4 januari 2012), wordt deze versnippering opgelost. Door de verlaging van de rijksweg en het splitsen van de bestaande knoop in twee halve aansluitingen ontstaat een aaneengesloten gebied in het hart van Almere, goed zichtbaar en bereikbaar vanaf de snelweg. De vernieuwde A6 wordt uiterlijk in 2020 opgeleverd.

Bij de wegverbreding staat het realiseren van de basiskwaliteit voor het gebied centraal. Dit gebeurt door het aanbrengen van een sterk landschap, dat goede en veilige verbindingen biedt voor alle verkeerssoorten, en dat uitnodigt tot recreatief gebruik. Bij het realiseren van dit landschap wordt zoveel mogelijk 'werk met werk' gemaakt tijdens de reconstructie van de A6. De basiskwaliteit bestaat uit onder andere een verlaagde, verbrede A6 met goede verkeersafwikkeling, het recreatieve rondje om het Weerwater (inclusief verkorte route) en verbetering van de uitstraling van het gebied. De basiskwaliteit legt een ondergrond waarop kan worden voortgebouwd: zowel ten behoeve van het evenement Floriade als de verdere gebiedsontwikkeling.

3.3 Floriade Evenement en Floriade Stadswijk

Dit Chw bestemmingsplan is van toepassing op het Floriadegebied, inclusief de daarbij behorende deelgebieden Atlantisstrand, Waterhout, Utopia, Weerwatereiland en de strook ten noorden en zuiden van de A6, tot aan bedrijventerrein De Steiger. In het gebied is sprake van twee ontwikkelingen, die elkaar in tijd deels overlappen: de realisatie van de wereldtuinbouwtentoonstelling inclusief bijbehorend vastgoed en de geleidelijke totstandkoming van een groene, gezonde stadswijk.

3.3.1 Floriade Evenement

In september 2012 is Almere door de Nederlandse Tuinbouwraad (NTR) aangewezen voor de organisatie van de Floriade in 2022. Midden in de stad, op de zuidoever van het Weerwater, zal de wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade worden georganiseerd. Daarmee vormt de realisatie van dit evenement de eerste ontwikkeling in de context van de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater.

De Floriade van 2022, in het hart van de Nederlandse 'New Town Almere', combineert het beste van twee werelden. Enerzijds de vernieuwingsdrang in de Nederlandse tuinbouwsector op het gebied van bijvoorbeeld productietechnologie, duurzaamheid en gezondheid. Anderzijds het streven van Almere om een 'groene' stad te zijn: aangenaam, gezond, zelfvoorzienend. De combinatie van beide ambities is een Floriade die gaat over vraagstukken die samenhangen met de mondiale verstedelijking, zoals voedselvoorziening, klimaatverandering en energiewinning. Op de Floriade worden oplossingen verkend en ontdekkingen gedaan die bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzame stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0010.png"

Impressie Floriadeterrein 2022

Van Garden City naar Green City

Almere is een jonge stad op het gewonnen land van de Flevopolder. Het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op het tuinstadmodel: verscheidene stadskernen in een groen casco van recreatiegebieden, natuurzones en landbouwgronden. De plannenmakers bedachten een stadsmodel waarin de effecten van het menselijk handelen (economie, landbouw, infrastructuur) zouden samengaan met ecologische en hydrologische systemen. Zo ontstond een stad 'waar het groen en het blauw tot de voordeuren reiken', met het Weerwater als middelpunt: een 'garden city'.

Met de komst van de Floriade is het thema Growing Green Cities centraal komen te staan in de verdere ontwikkeling van Almere. Growing Green Cities verwijst naar een beweging die het leven van stadsbewoners in alle opzichten duurzamer, gezonder en aantrekkelijker moet maken. Almere kan in dit opzicht nog groener worden dan dat zij nu al is: van 'Garden City' naar 'Green City'. Almere groeit, met de Floriade, uit tot een stad die gezond voedsel, schone energie en zuiver water produceert, een stad waar afval als bouwstof wordt hergebruikt en kringlopen gesloten zijn, een stad die uitnodigt tot een gezonde levensstijl, met een rijkdom aan planten en dieren. Almere wil op deze manier graag bijdragen aan oplossingen voor vraagstukken rondom voeding, de groene omgeving, energieproductie en gezondheid: 'feeding, greening, energizing en healthying the city'.

Ruimtelijke structuur

Het Floriadeterrein wordt als een carré (vierkant) vormgegeven en begrensd door een brede boulevard rondom het gebied. De boulevard bakent het bijna 60 hectare grote terrein af en omsluit de verschillende gebieden aan weerszijden van de A6. Aan de boulevard liggen twee entrees: aan de westzijde de hoofdingang en aan de noordzijde een tweede entree voor bezoekers die over de brug vanaf het Lumièrepark of over het Weerwater komen. De boulevard kruist de snelweg over twee brede viaducten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0011.png"

Ruimtelijke hoofdstructuur Floriadegebied

Tijdens de expositie zullen, binnen dit carré, modeltuinen, paviljoens, de hoofdtentoonstelling maar ook andere (stedelijke) voorzieningen een plekje krijgen in een tapijt van tuinen: het 'arboretum'. Een deel van dit tapijt vormt vervolgens de basis voor een langjarige ontwikkeling van een nieuwe stadswijk.

De Floriade vormt een groene tegenhanger van het stadscentrum. Een groot deel van het bos op het Weerwatereiland en de oevers van het Weerwatereiland en Utopia behouden hun natuurlijke karakter. Aan weerszijden van de verlaagde snelweg worden grondwallen aangelegd, waarbij aan de noordzijde het gebied geleidelijk afloopt naar maaiveld. Hierdoor ontstaat een glooiing in het landschap en een breed panorama naar het Weerwater en de overzijde, waardoor paviljoens en tuinen een extra dimensie krijgen. Naast deze visuele relatie wordt er ook gewerkt aan een programmatische relatie met het stadscentrum. Attracties op het tentoonstellingsterrein vullen bestaande functies in het centrumgebied aan. Voor bezoekers wordt via de 'groene lopers' vanaf het treinstation een route aangegeven richting het Weerwater en de Floriade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0012.jpg"

Bereikbaarheid Floriade

Parkeren

Er is uitgegaan van een bezoekersaantal van 2.125.000 bezoekers gedurende de looptijd van het evenement. De bezoekers komen met verschillende vervoersmodaliteiten naar het evenement. Met de term 'modal split' wordt de verdeling van de (personen-)verplaatsingen over de vervoerswijzen (modaliteiten), zoals auto en openbaar vervoer, bedoeld. De uitgangspunten voor de modal split zijn gebaseerd op het Masterplan Floriade. De gegeven modal split is in onderstaande tabel nader uitgesplitst.

Vervoer per...   Percentage  
Auto   40%  
Touringcar   20%  
Openbaar vervoer   35%  
Fiets   5%  
Totaal   100%  

Voor het parkeren tijdens het evenement is uitgegaan van locaties die zo dicht mogelijk bij het evenemententerrein liggen. In Bijlage 6 Aanvulling MER zijn de parkeervoorzieningen beschreven. De omgeving biedt voldoende ruimte om de parkeergelegenheid te realiseren. In onderstaande figuur zijn de parkeerplaatsen aangegeven. Door de keuze voor het in de directe omgeving van het evenemententerrein positioneren van de parkeergelegenheid ontstaat de maximale verkeersbelasting rondom het evenemententerrein zelf. De volgende locaties - met elk een capaciteit van circa 1.000 parkeerplaatsen - zijn als uitgangspunt gehanteerd: Oude Waterlandseweg, Veluwsekant, Verlengde Steigerdreef (ook voor personeel), Spanningsveld en Oorweg (waaronder touringcars). Er wordt niet uitgegaan van dubbelbewegingen, omdat bezoekers over het algemeen een gehele dag op het terrein doorbrengen.

3.3.2 Floriade Stadswijk

De erfenis van de wereldtuinbouwtentoonstelling geeft betekenis aan de zuidoever van het Weerwater. Door de ligging van de Floriade in Almere is de potentie van het gebied bovendien optimaal. Het gebied ligt middenin stedelijk gebied met hoogwaardige landschappelijke waarden.

De wereldtuinbouwtentoonstelling vormt de aanzet voor de ontwikkeling van de stadswijk van de toekomst: Almere Floriade. Hiermee ontstaat een binnenstedelijke ontwikkeling aan het Weerwater, een groene tegenhanger voor het 'rode' stadscentrum aan de overkant. Het Weerwatereiland biedt plaats aan ontwikkelingen met een meer natuurlijk karakter. In Floriade Stadswijk komen innovatieve oplossingen voor stad, land en water samen. Voorzieningen op het gebied van onderwijs, leisure, zorg en cultuur ontmoeten elkaar in een groene setting, in combinatie met woon-en werkgebieden. Deze mix van functies versterkt het huidige stadscentrum.

De relatie van het Floriadegebied met het stadshart is meer dan alleen symbolisch. Niet alleen vormt de stadswijk Floriade een groene en natuurlijke tegenhanger van het rode stadscentrum. Ook vormt de brede en carrévormige Floriadeboulevard rondom het gebied (als afbakening van het terrein) een onderdeel van het Rondje Weerwater. Op de boulevard bestaat geen onderscheid tussen voet- of fietspad. Alle gebruikers kunnen zich vrijelijk bewegen. Het Rondje Weerwater zal door het toevoegen van een brug vanaf het Lumièrepark het stadscentrum stevig met de zuidoever van het Weerwater verbinden.

De ligging van Floriade Stadswijk pal aan de A6 zorgt voor een goede vestigingskwaliteit voor (boven-)regionale functies. Langs de snelweg zal hiervoor ruimte worden geboden. Deze grotere gebouwen dragen, evenals het talud langs de A6, bij aan een beperking van het geluid en verbeteren daarmee de verblijfskwaliteit in het achterliggende gebied. Ten zuiden van de A6 wordt de strook met (nationale) kabels en leidingen ingepast.

3.3.3 Atlantisstrand

Het Atlantisstrand is de plek in de stad waar de zuidelijk gelegen groene wiggen van Almere (Kromslootpark-Beginbos-Vroege Vogelbos en Almeerderhout) met het Weerwater verbonden zijn. De relatie tussen deze groengebieden en het Weerwater is essentieel om het Rondje Weerwater als fysieke ruimtelijke drager te kunnen ontwikkelen tot centraal park van de stad. Om de relatie met het Weerwater te benadrukken wordt de zone tussen de toekomstige Schakelwijk en het Floriadeterrein ruimtelijk open gelaten. Opgaande beplanting en bebouwing wordt daarom alleen op zeer beperkte schaal toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0013.png"

Atlantisstrand

Het gebied is in de nieuwe situatie minder versnipperd. Dat biedt kansen voor een meer parkachtige invulling van het gebied, waarin tijdelijke functies de levendigheid van het gebied kunnen versterken. Na het evenement Floriade kan het Atlantisstrand weer gebruikt worden voor kleine evenementen. Hier kunnen kleine leisurefuncties, zoals de bestaande kabelwaterskibaan, een plek krijgen.

3.3.4 A6

Met de reconstructie van de A6, conform het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol -Amsterdam - Almere, wordt de huidige versnippering en matige kwaliteit van het landschap opgelost. Door de snelweg te verlagen ontstaan goede condities om dit deel van de stad verder te ontwikkelen als onderdeel van het gebied 'Centraal Almere'. Om de betekenis van dit gebied ook voor de weggebruiker te benadrukken worden de viaducten op dit deel van het traject anders vormgegeven dan de overige kunstwerken in het tracé.

De aanpassingen van de lokale infrastructuur, de grondwallen en de landschappelijke inrichting zorgen voor de gewenste basiskwaliteit van het gebied. Hiermee wordt de kwaliteit en uitstraling die gewenst is voor de vestiging van woningen, bedrijven en voorzieningen sterk verbeterd. Het landschap staat ten dienste van een hoge verblijfskwaliteit. Het gebied biedt ruimte om te ontmoeten, te recreëren, te wonen en te werken.

Langs de A6 komen grondwallen van 6 meter hoog, zodat de geluidhinder in het gebied flink afneemt. Het landschap langs de A6 wordt glooiend aangelegd. Op de taluds langs de snelweg is ruimte voor de ontwikkeling van gebouwen met een bovenregionale uitstraling en functie. Deze dragen tegelijkertijd bij aan een verdere verbetering van het geluidklimaat in de achterliggende zones.

De af-en toeritten op de A6 worden in de nieuwe situatie uitgevoerd in twee halve aansluitingen. Deze nieuwe halve aansluitingen sluiten aan de noordzijde aan op een interne hoofdontsluiting voor auto's. Deze ontsluiting biedt kansen voor de vestiging van meer lokaal gerichte voorzieningen. De nieuwe ontsluitingsstructuur voegt zich ruimtelijk naar de orthogonale opzet van de Floriadewijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0014.jpg"

Ontsluitingsstructuur

Ter hoogte van de zuidoever van het Weerwater kruisen drie viaducten de A6. Het meest westelijke viaduct wordt circa 80 meter breed. Op het viaduct wordt een nieuw busstation aangelegd voor lokaal en regionaal busvervoer. Deze vervangt het huidige busstation 't Oor. Voor het fietsverkeer wordt op dit viaduct een vrijliggend fietspad aangelegd. Meer oostelijk komt een viaduct dat alleen geschikt is als fiets-en voetgangersverbinding. Het oostelijke viaduct komt ter hoogte van de huidige fietstunnel Sturmeypoort. Deze vormt de oostelijke toe-en afrit voor de A6. Ook op dit viaduct wordt een vrijliggend fiets- en wandelpad aangelegd.

Hoofdstuk 4 Regels

4.1 Inleiding

In dit Chw bestemmingsplan zijn de regels voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden, maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

De Bijlagen bij de regels zijn niet gekoppeld aan de verbeelding, maar zijn gekoppeld aan artikelen in de regels.

In de paragrafen 4.2 tot en met 4.10 is per hoofdstuk omschreven wat de regels zijn en zijn de uitgangspunten voor die regels benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie in de toelichting.

4.2 Bestemmingsregels

4.2.1 Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Op grond van het gemeentelijk beleid (zie Archeologienota en Archeologieverordening, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders, Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid en paragraaf 6.11 Archeologie, cultuurhistorie en landschap) is ter bescherming van deze gebieden de bestemming Archeologie 1 opgenomen. Het gaat hier om gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016 met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen). Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan de bescherming en veiligstelling van de te verwachten waarden zijn hier mogelijk.

Naast de regels van Archeologie 1 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Archeologie 1 staan in Artikel 1.

4.2.2 Bos

Voor het bosrijke gebied ten noordoosten van de Floriade is de bestemming Bos opgenomen. Dit gebied heeft een recreatieve en natuurfunctie. Het gebied sluit aan bij het reeds als zodanig bestemde gebied in het bestemmingsplan 'Film, Park, Dans, Verzetswijk en Lumierepak'.

4.2.3 Entreegebied

Voor de entreegebieden ten oosten en ten westen van de Floriade is de bestemming Entreegebied opgenomen. Deze gebieden zijn bedoeld voor activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan het tijdelijke evenement Floriade of de stadswijk Floriade. In de regels zijn (niet uitputtend) voorbeelden genoemd zoals parkeren of recreatieve voorzieningen. Ook functies die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding, natuurlijke waarden en landschappelijke waarden zijn toegestaan. Nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen zijn tevens toegestaan.

Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.

Naast de regels van Entreegebied gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van van de bestemming Entreegebied staan in Artikel 3.

4.2.4 Floriade Brug

Binnen deze bestemming zijn functies voor langzaam verkeer toegestaan, zoals fiets- en voetpaden. Ook activiteiten en voorzieningen die functioneel hiermee zijn verbonden, zijn mogelijk. Met deze bestemming kan er een verbinding worden gerealiseerd tussen het Floriadeterrein en het Lumierepark en ontstaat het 'Klein Rondje Weerwater' van circa 4 kilometer. Deze dwarsverbinding verkort de afstand tussen het Stadscentrum en de Floriade/Zuidoever Weerwater en draagt bij aan de bereikbaarheid, recreatieve en economische ontwikkeling van de Floriade/Zuidoever Weerwater. De aanleg van het Kleine Rondje Weerwater is opgenomen in het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater en het Masterplan Floriade.

Tevens geldt dat deze bestemming mede gebruikt kan worden voor toegangverlening van hulpverleningsdiensten tot het Floriadeterrein.

De regels van van de bestemming Floriade Brug staan in Artikel 4.

4.2.5 Floriade Evenement

De wereldtentoonstelling ‘Floriade 2022 Growing Green Cities’ verbindt de innovatiekracht van de Nederlandse tuinbouw met de stad. Kennis, producten en technologieën uit de tuinbouwsector zijn nodig om stedelijke vraagstukken op het gebied van voedsel, water, energie en gezondheid van passende antwoorden te voorzien. Het internationale voedselvraagstuk, toch de kerntaak van de Nederlandse tuinbouw en een urgente opgave voor talloze miljoenensteden, staat centraal. De Floriade is een laboratorium en een beleving ineen waar de pracht en kracht van bomen, bloemen en planten centraal staan.

De Floriade is een wereldtuinbouwtentoonstelling waar in een 'living lab' (levend laboratorium) nieuwe technologieën op het gebied van voedselproductie, reststromen, energiewinning, mobiliteit, water en waterzuivering worden onderzocht en toegepast. Binnen de bestemming Floriade Evenement zijn daarom activiteiten en voorzieningen toegestaan die invulling geven aan het 'living lab' of één van de vier thema's van de Floriade: 'Feeding the city', 'Healthying the city, 'Greening the city' en 'Energizing the city'. Het thema Feeding is leidend: vanuit het voedselvraagstuk legt de Floriade relaties met gezondheid (Healthying), het groene welbevinden (Greening) en gesloten kringlopen (Energizing). Bij Feeding the city gaat het er om dat voedselproductie in en om de stad komt. Greening the city betreft het groen als cruciaal onderdeel van een leefbare stad. Energizing the city gaat onder andere om gesloten kringlopen en zelfvoorzienende systemen. Healthying the city omvat het streven naar algeheel welbevinden, gezond voedsel en nieuwe zorgconcepten. Functies die het evenement Floriade ondersteunen zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervoor zijn bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging, dienstverlening, detailhandel, cultuur en ontspanning, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en stadslandbouw.

Het maximaal aantal bezoekers van het evenement Floriade bedraagt 2.125.000. Daarbij geldt dat het maximaal aantal bezoekende auto's van het evenement Floriade 398.438 en het maximaal aantal bezoekende touringcars van het evenement 13.281 mag bedragen. Van het maximaal aantal bezoekers kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken indien daarbij het maximaal aantal bezoekende auto's en maximaal aantal bezoekende touringscars niet worden overschreden. Dit is mogelijk indien meer bezoekers met het openbaar vervoer naar de Floriade zullen reizen danwel de auto's en touringcars per rit meer bezoekers zullen vervoeren. De afwijkingsbevoegdheid is opgenomen in Artikel 76 onder b.

Om concurrentie met de stadscentra te voorkomen zijn grootschalige detailhandel en perifere detailhandel niet toegestaan, conform het gemeentelijk beleid (zie Detailhandelsvisie, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Een supermarkt is ook niet toegestaan. Het gaat dan om detailhandel met een winkelvloeroppervlak van minimaal 500 m². De reden hiervoor is dat het uiteindelijke verzorgingsgebied van de stadswijk Floriade (maximaal 660 woningen) te klein is om een supermarkt rendabel te kunnen exploiteren. Een supermarkt realiseren voor of tijdens het evenement Floriade kan leiden tot uitbreidings- en omkleuringsdruk na het evenement. Het realiseren van detailhandel met een winkelvloeroppervlak kleiner dan 500 m² is wel mogelijk, evenals een markthal van maximaal 2.000 m2, verdeeld in units van maximaal 150 m2.

Voor het evenement Floriade is een voorlopige bestemming Floriade Evenement opgenomen. De regels van deze voorlopige bestemming gelden vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dat betekent dat deze bestemming geldt tot 1 november 2022. Daarna geldt de definitieve bestemming Floriade Stadswijk. Op grond van artikel 3.2 Wet ruimtelijke ordening geldt een voorlopige bestemming voor maximaal 5 jaar. Voor dit Chw bestemmingsplan mag op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de termijn van een voorlopige bestemming maximaal 10 jaar bedragen (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).

De definitieve bestemming Floriade Stadswijk geldt pas vanaf 1 november 2022. Functies van Floriade Stadswijk kunnen echter al voor die tijd worden toegestaan binnen de voorlopige bestemming Floriade Evenement. Voorwaarde hiervoor is dan wel dat deze functies geen negatieve invloed mogen hebben op het evenement Floriade. Hieronder wordt verstaan het minder aantrekkelijk maken van het evenement Floriade voor bezoekers of het niet rekening houden met de randvoorwaarden voor een wereldtuinbouwtentoonstelling. Het betreft hier de randvoorwaarden die door de International Association of Horticultural Producers (AIPH) worden gesteld aan een wereldtuinbouwtenstoonstelling categorie A1. Deze randvoorwaarden staan in Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling. De randvoorwaarden zijn richtinggevend voor het evenement. Het gebruik van de term 'rekening houden met' betekent dan ook dat als daar goede redenen voor zijn, afwijken (mits gemotiveerd) is toegestaan.

Niet toegestaan zijn functies die geen invulling geven aan het 'living lab' of één van de vier thema's Feeding, Healthying, Greening en Energizing. Voorbeelden hiervan zijn een risicovolle inrichting, een intensieve veehouderij, een geluidzoneringsplichtige inrichting of een vuurwerkbedrijf.

Binnen de bestemming Floriade Evenement kunnen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd of wegen worden aangelegd indien wordt voldaan aan de regels van Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Voor een nadere uitleg van deze regeling zie paragraaf 6.4 Geluid. De wegen binnen de bestemming Floriade Evenement mogen uit niet meer dan twee rijstroken bestaan. Deze regel is opgenomen omdat hiervan is uitgegaan bij het akoestisch onderzoek.

Op grond van het gemeentelijk beleid is een speelautomatenhal niet toegestaan (zie Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).

Evenementen zijn toegestaan conform de randvoorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de periode voorafgaand, tijdens en na het evenement Floriade. Daarnaast is een onderscheid gemaakt tussen een geluiddragend evenement en een niet geluiddragend evenement. De regeling is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstraak dat is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementen Floriade. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een evenement toe te kunnen staan in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.

Naast de regels van Floriade Evenement gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Floriade Evenement staan in Artikel 5.

4.2.6 Floriade Evenement Rand

In het Weerwater is voor een strook van 135 meter breed ten westen van het Floriadeterrein een voorlopige bestemming Floriade Evenement Rand opgenomen. De regels van deze voorlopige bestemming gelden vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dat betekent dat deze bestemming geldt tot 1 november 2022. Daarna geldt de definitieve bestemming Floriade Stadswijk Rand. Op grond van artikel 3.2 Wet ruimtelijke ordening geldt een voorlopige bestemming voor maximaal 5 jaar. Voor dit Chw bestemmingsplan mag op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de termijn van een voorlopige bestemming maximaal 10 jaar bedragen (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).

De hoofdfunctie van dit gedeelte van het Weerwater is water. Daarom zijn hier functies toegestaan die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden. Ook functies voor het verkeer of vervoer over water zijn mogelijk. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn recreatief medegebruik en aanleggelegenheid. Groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk.

In het gemeentelijk beleid (zie Almere Centrum Weerwater; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader) is het gebied ten westen van het Floriadeterrein omschreven als 'Fisherman's Wharf'. Binnen dit gebied is een kleinschalig complex van drijvende woningen en ondernemingen voorzien. In de bestemming Floriade Evenement Rand zijn drijvende woningen en ondernemingen toegestaan als onderdeel van Floriade Evenement. Daarnaast zijn ook activiteiten en voorzieningen toegestaan die een bijdrage leveren aan de levendigheid en recreatieve betekenis van dit deel van het Weerwater.

Het maximum aantal woningen en ondernemingen is 60.

Binnen de bestemming Floriade Evenement Rand kunnen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de regels van Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Zie voor een nadere uitleg van deze regeling paragraaf 6.4 Geluid.

Evenementen zijn toegestaan conform de randvoorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de periode voorafgaand, tijdens en na het evenement Floriade. Daarnaast is een onderscheid gemaakt tussen een geluiddragend evenement en een niet geluiddragend evenement. De regeling is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek dat is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementen Floriade. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een evenement toe te kunnen staan in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.

Naast de regels van Floriade Evenement Rand gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Floriade Evenement Rand staan in Artikel 6.

4.2.7 Floriade Jachthaven

De bestaande jachthaven Haddock Watersport aan het Archerpad 8 heeft de bestemming Floriade Jachthaven. Activiteiten en voorzieningen ten behoeve van een jachthaven zijn hier toegestaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om watersportgebonden activiteiten en horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Binnen de bestemming zijn toegestaan: 450 ligplaatsen, waarvan maximaal 12 woonschepen, 2 blokhutten en 2 bedrijfswoningen. In Bijlage 15 Bestuurlijke lus wordt nader ingegaan op het bestemmingsvlak en de functies van de jachthaven.

Tevens zijn functies voor waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.

Voor de voorzieningen geldt dat permanente bewoning niet is toegestaan.

Naast de regels van Floriade Jachthaven gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Floriade Jachthaven staan in Artikel 7.

4.2.8 Floriade Stadswijk

Voor de stadswijk Floriade is een definitieve bestemming Floriade Stadswijk opgenomen. De regels van deze definitieve bestemming gelden vanaf het einde van het evenement Floriade. Dat betekent dat deze bestemming geldt vanaf 1 november 2022. Op grond van artikel 3.1 lid 2 Wet ruimtelijke ordening moet de bestemming van gronden en de daarvoor gestelde regels binnen een periode van 10 jaar opnieuw worden vastgesteld (gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan). Voor dit Chw bestemmingsplan geldt op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet dat deze termijn 20 jaar bedraagt in plaats van 10 jaar (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).

Net als bij de voorlopige bestemming Floriade Evenement is de bestemming Floriade Stadswijk een living lab (levend laboratorium) waarin nieuwe technologieën op het gebied van voedselproductie, reststromen, energiewinning, mobiliteit, water en waterzuivering worden onderzocht en toegepast. Activiteiten en voorzieningen die invulling geven aan het living lab of aan één van de vier thema's van de Floriade zijn toegestaan: Feeding the City, Healthying the City, Greening the City of Energizing the City. Functies die bij een stadswijk horen zijn ook toegestaan, zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven en horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging, detailhandel, dienstverlening, cultuur en ontspanning, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en ondergeschikte workshops.

Er mogen binnen de bestemming maximaal 600 woningen worden gerealiseerd.

Niet toegestaan zijn activiteiten en voorzieningen die geen invulling geven aan het 'living lab' of één van de vier thema's Feeding, Healthying, Greening en Energizing. Voorbeelden hiervan zijn een risicovolle inrichting, een intensieve veehouderij, een geluidzoneringsplichtige inrichting of een vuurwerkbedrijf.

Binnen de bestemming Floriade Stadswijk kunnen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd of wegen worden aangelegd indien wordt voldaan aan de regels van Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Voor een nadere uitleg van deze regeling zie paragraaf 6.4 Geluid. Bij de aanleg van nieuwe wegen binnen de bestemming Floriade Stadswijk mag geen onaanvaardbare akoestische situatie ontstaan.

In totaal mag binnen de bestemming Floriade Stadswijk maximaal 47.000 m² brutovloeroppervlak worden gerealiseerd voor bedrijven en voorzieningen. Voor dit maximum oppervlak zijn de effecten onderzocht in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Om concurrentie met de stadscentra te voorkomen zijn grootschalige detailhandel en perifere detailhandel niet toegestaan, conform het gemeentelijk beleid (zie Detailhandelsvisie, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Een supermarkt (met een winkelvloeroppervlak van ten minste 500 m²) is ook niet toegestaan omdat het primaire verzorgingsgebied (maximaal 660 woningen) te klein is om een supermarkt rendabel te kunnen exploiteren. Kleinschalige winkels tot 300 m² winkelvloeroppervlak zijn wel mogelijk. Het samenvoegen van aaneengesloten panden is mogelijk, indien het winkelvloeroppervlak daardoor niet groter wordt dan 500 m². In totaal is maximaal 2.000 m² winkelvloeroppervlak detailhandel toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat er een grootschalige concentratie van kleinschalige winkeleenheden ontstaat.

Kantoren zijn toegestaan tot een maximum van 3.500 m² brutovloeroppervlak per vestiging. De reden hiervoor is dat in Almere voldoende aanbod is voor grote kantoorgebouwen (5.000 - 10.000 m²) en kleine kantoorpanden (100 - 2.000 m²), maar dat het middensegment is ondervertegenwoordigd. Floriade Stadswijk kan als snelweglocatie voor dit segment een aanvulling betekenen voor de stad. In artikel 76 onder g is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kantoren tot maximaal 4.000 m² brutovloeroppervlak per vestiging toe te staan. Voor het totale plangebied geldt dat een maximum brutovloeroppervlak van 11.750 m2 aan kantoor is toegestaan.

Op grond van het gemeentelijk beleid is een speelautomatenhal niet toegestaan (zie Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).

Evenementen zijn toegestaan conform de randvoorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de periode voorafgaand, tijdens en na het evenement Floriade. Daarnaast is een onderscheid gemaakt tussen een geluiddragend evenement en een niet geluiddragend evenement. De regeling is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek dat is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementen Floriade. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een evenement toe te kunnen staan in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.

Een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn mogelijk als voldaan wordt aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid (zie Beleidsnota kleine bouw 2008 en Detailhandelsvisie 2014; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 8 onder e sub 9. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor woningen zijn ook van toepassing op aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Hierna wordt ingegaan op de regeling voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis.

Werken binnen de bestemming wonen

De maatschappij wijzigt continu, waaronder ook de manier van werken. Was het vroeger gebruikelijker om naar een kantoor of bedrijf te gaan om te gaan werken (scheiding van functies), is er naar de huidige maatschappelijke inzichten meer behoefte aan flexibiliteit en thuiswerken (functiemenging). Redenen hiervoor zijn de betere communicatiemiddelen (mobiel, internet), fileproblemen, meer tweeverdieners en de meer flexibele combinatie van werken en zorg voor het gezin. Almere wil hierin meegaan en ruimte bieden aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. De ambitie is om Almere te ontwikkelen tot een aantrekkelijke, vitale stad met voldoende werkgelegenheid voor alle inwoners, met krachtige economische activiteiten en ontwikkelingsruimte voor nieuwe initiatieven. Bedrijvigheid aan huis levert ook een bijdrage aan de leefbaarheid in een woonomgeving. Doel is ruimte te bieden aan diverse typen werkmilieus en voldoende flexibiliteit te geven. Daarom worden in Almere beroepen en bedrijven aan huis over het algemeen onder bepaalde voorwaarden als passend binnen de woonfunctie beschouwd.

Beroepen en bedrijven aan huis kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld:

  • 1. Vrije beroepen

Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van vrije beroepen in een woning in overeenstemming met een woonbestemming. Dit is dus bij recht toegestaan; een afwijkingsprocedure is niet nodig. Reden is dat het uitoefenen van een vrij beroep in een woning niet ongebruikelijk is en dat daardoor aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan zolang de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt, dat wil zeggen dat de woning voor minimaal 2/3 deel voor wonen wordt gebruikt en dus het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 1/3. Het gaat om de traditionele beroepspraktijken aan huis: dienstverlening, geleverd door professionals met een academische of vergelijkbare hogere beroepsopleiding, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een dierenarts, makelaar, accountant of psycholoog.

  • 2. Aan-huis-verbonden-beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn niet gelijk te stellen met vrije beroepen. Echter gelet op de inleiding hierboven zijn die tot een bepaalde omvang ook bij recht toegestaan binnen de woonbestemming. Bepalend is in hoeverre een beroep of bedrijf aan huis nog te rijmen is met de woonfunctie. Daarbij is de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik van belang gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen dat bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis de woonfunctie primair moet blijven en de ruimtelijke uitstraling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in overeenstemming dient te zijn met die woonfunctie. Verder is in de planregels opgenomen dat de omvang van het beroep of bedrijf is beperkt tot maximaal 33% van het oppervlak van de woning (net als bij een vrij beroep), moet er zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient het beroep of bedrijf door de bewoner van die woning te worden uitgeoefend. Bepaalde vormen van beroep of bedrijf die niet passend zijn binnen de woonbestemming zijn expliciet uitgesloten in de planregels: horeca, catering, seksinrichtingen en munitie- of vuurwerkopslag. Onder deze concrete voorwaarden is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis ruimtelijk aanvaardbaar en passend binnen de woonbestemming. Deze voorwaarden waarborgen namelijk het kleinschalige karakter van deze activiteiten (ondergeschikt aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving), zodat deze verenigbaar zijn in een woonmilieu.

Met een afwijkingsbevoegdheid (artikel 76 onder i) kan meegewerkt worden aan een verruiming van het oppervlak voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot maximaal 50%, mits dit niet leidt tot afbreuk van het woonkarakter en er geen nadelige invloed is op de normale afwikkeling van het verkeer. Ook kan met deze afwijking toestemming worden gegeven voor de vestiging van een bed & breakfast in een woning onder de extra voorwaarde dat het gaat om maximaal 5 gasten tegelijk.

In de onderstaande niet limitatieve lijst is een aantal voorbeelden van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgesomd, waaraan kan worden gedacht:

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijvoorbeeld notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn.  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m² v.v.o. verkoop aan huis of afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/ vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste 5 gasten tegelijk zijn mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie.  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding.  
Kappers    
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Naast de regels van Floriade Stadswijk gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Floriade Stadswijk staan in Artikel 8.

4.2.9 Floriade Stadswijk Rand

In het Weerwater is voor een strook van 135 meter breed ten westen van het Floriadeterrein een definitieve bestemming Floriade Stadswijk Rand opgenomen. De regels van deze definitieve bestemming gelden vanaf het einde van het evenement Floriade. Dat betekent dat deze bestemming geldt vanaf 1 november 2022. Op grond van artikel 3.1 lid 2 Wet ruimtelijke ordening moet de bestemming van gronden en de daarvoor gestelde regels binnen een periode van 10 jaar opnieuw worden vastgesteld (gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan). Voor dit Chw bestemmingsplan geldt op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet dat deze termijn 20 jaar bedraagt in plaats van 10 jaar (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).

De hoofdfunctie van dit gedeelte van het Weerwater is water. Daarom zijn hier functies toegestaan die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden. Ook functies voor het verkeer of vervoer over water zijn mogelijk. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn recreatief medegebruik en aanleggelegenheid. Groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk.

In het gemeentelijk beleid (zie Almere Centrum Weerwater; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader) is het gebied ten westen van het Floriadeterrein omschreven als 'Fisherman's Wharf'. Binnen dit gebied is een kleinschalig complex van drijvende woningen en ondernemingen voorzien. In de bestemming Floriade Stadswijk Rand zijn drijvende woningen en ondernemingen toegestaan als onderdeel van Floriade Stadswijk. Daarnaast zijn ook activiteiten en voorzieningen toegestaan die een bijdrage leveren aan de levendigheid en recreatieve betekenis van dit deel van het Weerwater.

Het maximum aantal woningen en ondernemingen is 60.

Binnen de bestemming Floriade Stadswijk Rand kunnen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de regels van Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Zie voor een nadere uitleg van deze regeling paragraaf 6.4 Geluid.

Evenementen zijn toegestaan conform de randvoorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de periode voorafgaand, tijdens en na het evenement Floriade. Daarnaast is een onderscheid gemaakt tussen een geluiddragend evenement en een niet geluiddragend evenement. De regeling is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek dat is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementen Floriade. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een evenement toe te kunnen staan in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.

Een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn mogelijk als voldaan wordt aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid (zie Beleidsnota kleine bouw 2008 en Detailhandelsvisie 2014; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 9 onder e sub 4. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor woningen zijn ook van toepassing op aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Hierna wordt ingegaan op de regeling voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis.

Werken binnen de bestemming wonen

De maatschappij wijzigt continu, waaronder ook de manier van werken. Was het vroeger gebruikelijker om naar een kantoor of bedrijf te gaan om te gaan werken (scheiding van functies), is er naar de huidige maatschappelijke inzichten meer behoefte aan flexibiliteit en thuiswerken (functiemenging). Redenen hiervoor zijn de betere communicatiemiddelen (mobiel, internet), fileproblemen, meer tweeverdieners en de meer flexibele combinatie van werken en zorg voor het gezin. Almere wil hierin meegaan en ruimte bieden aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. De ambitie is om Almere te ontwikkelen tot een aantrekkelijke, vitale stad met voldoende werkgelegenheid voor alle inwoners, met krachtige economische activiteiten en ontwikkelingsruimte voor nieuwe initiatieven. Bedrijvigheid aan huis levert ook een bijdrage aan de leefbaarheid in een woonomgeving. Doel is ruimte te bieden aan diverse typen werkmilieus en voldoende flexibiliteit te geven. Daarom worden in Almere beroepen en bedrijven aan huis over het algemeen onder bepaalde voorwaarden als passend binnen de woonfunctie beschouwd.

Beroepen en bedrijven aan huis kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld:

  • 1. Vrije beroepen

Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van vrije beroepen in een woning in overeenstemming met een woonbestemming. Dit is dus bij recht toegestaan; een afwijkingsprocedure is niet nodig. Reden is dat het uitoefenen van een vrij beroep in een woning niet ongebruikelijk is en dat daardoor aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan zolang de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt, dat wil zeggen dat de woning voor minimaal 2/3 deel voor wonen wordt gebruikt en dus het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 1/3. Het gaat om de traditionele beroepspraktijken aan huis: dienstverlening, geleverd door professionals met een academische of vergelijkbare hogere beroepsopleiding, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een dierenarts, makelaar, accountant of psycholoog.

  • 2. Aan-huis-verbonden-beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn niet gelijk te stellen met vrije beroepen. Echter gelet op de inleiding hierboven zijn die tot een bepaalde omvang ook bij recht toegestaan binnen de woonbestemming. Bepalend is in hoeverre een beroep of bedrijf aan huis nog te rijmen is met de woonfunctie. Daarbij is de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik van belang gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen dat bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis de woonfunctie primair moet blijven en de ruimtelijke uitstraling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in overeenstemming dient te zijn met die woonfunctie. Verder is in de planregels opgenomen dat de omvang van het beroep of bedrijf is beperkt tot maximaal 33% van het oppervlak van de woning (net als bij een vrij beroep), moet er zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient het beroep of bedrijf door de bewoner van die woning te worden uitgeoefend. Bepaalde vormen van beroep of bedrijf die niet passend zijn binnen de woonbestemming zijn expliciet uitgesloten in de planregels: horeca, catering, seksinrichtingen en munitie- of vuurwerkopslag. Onder deze concrete voorwaarden is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis ruimtelijk aanvaardbaar en passend binnen de woonbestemming. Deze voorwaarden waarborgen namelijk het kleinschalige karakter van deze activiteiten (ondergeschikt aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving), zodat deze verenigbaar zijn in een woonmilieu.

Met een afwijkingsbevoegdheid (artikel 76 onder i) kan meegewerkt worden aan een verruiming van het oppervlak voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot maximaal 50%, mits dit niet leidt tot afbreuk van het woonkarakter en er geen nadelige invloed is op de normale afwikkeling van het verkeer. Ook kan met deze afwijking toestemming worden gegeven voor de vestiging van een bed & breakfast in een woning onder de extra voorwaarde dat het gaat om maximaal 5 gasten tegelijk.

In de onderstaande niet limitatieve lijst is een aantal voorbeelden van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgesomd, waaraan kan worden gedacht:

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijvoorbeeld notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn.  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m² v.v.o. verkoop aan huis of afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/ vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste 5 gasten tegelijk zijn mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie.  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding.  
Kappers    
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Naast de regels van Floriade Stadswijk Rand gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Floriade Stadswijk Rand staan in Artikel 9.

4.2.10 Gasleiding

Voor de aardgastransportleiding in het zuiden van het plangebied is de bestemming Gasleiding opgenomen. De bestemming Gasleiding ligt op 4 meter aan weerszijden van de leiding. Ondergrondse leidingen voor het transport van gas met de daarbij behorende belemmeringenstrook zijn hier toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan het transport van gas via deze leidingen zijn toegestaan. Om de bereikbaarheid van de gasleidingen te kunnen garanderen, is permanente opslag van goederen hier niet toegestaan.

De regels van Gasleiding gelden primair ten opzichte van andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Gasleiding staan in Artikel 10.

4.2.11 Groen

De bestemming Groen is van toepassing op structurele groengebieden in het plangebied. Het betreft het noordelijk en oostelijk deel van het Weerwatereiland, een deel van het Lumièrestrand en Lumièrepark en de eilanden van de hoogspanningsmasten in het Weerwater. Binnen deze bestemming zijn functies toegestaan die een bijdrage leveren aan het instandhouden en ontwikkelen van de groenstructuur, landschappelijke waarden en natuurlijke waarden. Ook activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan de groenstructuur, landschappelijke waarden en natuurlijke waarden zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn recreatief medegebruik en speelvoorzieningen. Functies voor waterhuishouding en nutsvoorzieningen kunnen ook worden gerealiseerd.

Het gebruik dat niet past bij de groenvoorzieningen is niet toegestaan. Het betreft bijvoorbeeld het opslaan of stallen van goederen en voer- of vaartuigen of het storten van afvalstoffen.

Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.

Naast de regels van Groen gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Groen staan in Artikel 11.

4.2.12 Hinderzone Bedrijf

Voor de jachthaven en in een zone van 30 meter rondom de jachthaven is een bestemming Hinderzone Bedrijf opgenomen. Binnen deze bestemming is het gebruik van gebouwen als woning of andere milieugevoelige functies niet toegestaan. In paragraaf 6.15 Bedrijven en milieuzonering en Bijlage 15 Bestuurlijke lus wordt nader ingegaan op deze hinderzone.

4.2.13 Hoogspanningsverbinding

Voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380 kV (kilovolt) in het noorden van het plangebied en de bijbehorende belemmeringenstrook is de bestemming Hoogspanningsverbinding opgenomen. De bestemming ligt op 36 meter aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding. Binnen deze bestemming zijn activiteiten en voorzieningen toegestaan die een bijdrage leveren aan het transport van elektriciteit via de hoogspanningsverbinding.

Om de toegankelijkheid van de hoogspanningsverbinding te kunnen garanderen, is permanente opslag van goederen hier niet toegestaan.

De regels van Hoogspanningsverbinding gelden primair ten opzichte van andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Hoogspanningsverbinding staan in Artikel 13.

4.2.14 Horeca 1

Voor het bestaande restaurant op het perceel Bergsmapad 1 (View) is de bestemming Horeca 1 opgenomen. Binnen deze bestemming is horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn terrassen, parkeervoorzieningen en reclameobjecten. Daarnaast zijn functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen ook toegestaan.

Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.

Naast de regels van Horeca 1 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Horeca 1 staan in Artikel 14.

4.2.15 Horeca 2

Voor het bestaande restaurant op het perceel Oorweg 7 (McDonald's) is de bestemming Horeca 2 opgenomen. Binnen deze bestemming is horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn terrassen, parkeervoorzieningen en reclameobjecten. Daarnaast zijn functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen ook toegestaan.

Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.

Naast de regels van Horeca 2 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Horeca 2 staan in Artikel 15.

4.2.16 Horeca 3

Voor het bestaande restaurant op het perceel Oorweg 3 (Onderweg) is de bestemming Horeca 3 opgenomen. Binnen deze bestemming is alleen horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn terrassen, parkeervoorzieningen en reclameobjecten. Daarnaast zijn functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen ook toegestaan.

Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.

Naast de regels van Horeca 3 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Horeca 3 staan in Artikel 16.

4.2.17 Leidingstrook

Voor de leidingenstrook in het zuiden van het plangebied is de bestemming Leidingstrook opgenomen. Binnen deze strook liggen leidingen voor het transport van gas, water Ondergrondse leidingen voor het transport van zijn hier toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan het transport via deze leidingen zijn toegestaan. Om de bereikbaarheid van de leidingen te kunnen garanderen, is permanente opslag van goederen hier niet toegestaan.

De regels van Leidingstrook gelden primair ten opzichte van andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Leidingstrook staan in Artikel 17.

4.2.18 Recreatie

In het kader van het programma voor het 'Rondje Weerwater' is een recreatief punt met ondergeschikte horeca mogelijk gemaakt aan het Atlantisstrand. Binnen deze bestemming zijn toegestaan: dagrecreatie, sport- en speelvoorzieningen, ondergeschikte horeca op land (tot maximaal 150 m2), voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor ontsluiting van het gebied.

In de visie '360° Rondje Weerwater; Programmatische visie, identiteit en inrichtingsplan' is beoogd om langs de oevers en langs het Rondje Weerwater diverse programma's en activiteiten toe te voegen. In de visie is aangegeven dat in deelgebied 'Strand' (Zuidoever) de focus ligt op het versterken van de mogelijkheden voor het strandgebruik en leisure. Verder zijn in de visie 'ankerpunten' aangegeven die kunnen worden ingevuld met een programma. Binnen de ankerpunten is ruimte voor initiatieven uit de stad en de regio. In de visie is bij het Atlantisstrand een ankerpunt opgenomen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare
milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan een kleinere richtafstand worden aangehouden. Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan kan als een gemengd gebied worden aangemerkt. De Floriade en omgeving is namelijk een gebied waar een menging van woon- en werkfuncties wenselijk wordt geacht omdat dit de levendigheid van de omgeving ten goede kan komen. Op grond van de VNG brochure gelden de volgende richtafstanden tot gevoelige bestemmingen:

  • tennisbanen (met verlichting): 30 meter;
  • veldsportcomplex (met verlichting): 30 meter;
  • zwembad (niet overdekt): 100 meter;
  • restaurants, cafetaria's, cafés, bars: 0 meter.

De kortste afstand van het bestemmingsvlak voor Recreatie tot de dichtstbijzijnde woningen is circa 340 meter. De kortste afstand tot de locatie waar op grond van het bestemmingsplan nieuwe (drijvende) woningen kunnen worden gerealiseerd is 100 meter. In de directe omgeving van de locatie is bovendien voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van parkeerplaatsen.

De regels van de bestemming Recreatie staan in Artikel 18.

4.2.19 Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding

Voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380 kV (kilovolt) in het noorden van het plangebied is ook de bestemming Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding opgenomen. Deze zone bedraagt 140 meter aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding. Binnen de bestemming Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding is het gebruik van gronden en bouwwerken voor langdurig verblijf van kinderen tot 15 jaar, zoals woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met daarbij behorende tuinen/erven en buitenruimten zoals speelplaatsen bij een school, niet toegestaan.

In een bestemmingsplan moet bij nieuwe situaties zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden worden dat gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone van 0,4 microTesla van de hoogspanningsverbinding komen te liggen. Dit volgt uit het advies van het ministerie van VROM uit 2005 en een toelichtende brief van 2008. In de brieven van 2005 en 2008 is toegelicht dat bestemmingen waar kinderen (tot 15 jaar) langdurig kunnen verblijven worden aangemerkt als gevoelig. Het gaat hierbij specifiek om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. "Zoveel als redelijkerwijs mogelijk" houdt in dat er een zorgvuldige afweging dient plaats te vinden tussen voor- en nadelen van het besluit en dat de specifieke lokale omstandigheden ertoe kunnen leiden dat er besloten wordt om dergelijke functies toch binnen de zone toe te staan. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Naast de regels van Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding staan in Artikel 19.

4.2.20 Veiligheidszone Propaantank 1

In het plangebied zijn op 4 locaties propaantanks aanwezig: Oorweg 3, Bergsmapad 1, Archerpad 6 en Archerpad 8. Voor deze propaantanks is een veiligheidszone van 50 meter aangehouden waarbinnen geen kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object is toegestaan. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Naast de regels van Veiligheidszone Propaantank 1 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Veiligheidszone Propaantank 1 staan in Artikel 20.

4.2.21 Veiligheidszone Propaantank 2

Rondom de 4 locaties met de bestemming Veiligheidszone Propaantank 1 is een zone van 50 tot 105 meter aangehouden waarbinnen burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Het gaat hier om nadere eisen zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan:

  • de situering van gebouwen;
  • de inrichting van terreinen;
  • het ontwerp van gebouwplattegronden of de indeling van gebouwen;
  • de plaats, de afmeting en de inrichting van vluchtroutes en nooduitgangen.

Het is nodig om advies in te winnen van Brandweer Flevoland en de brandpreventiemedewerkers van de gemeente Almere, voordat nadere eisen kunnen worden gesteld.

Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Naast de regels van Veiligheidszone Propaantank 2 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Veiligheidszone Propaantank 2 staan in Artikel 21.

4.2.22 Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1

Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A6 zijn veiligheidszones opgenomen. De bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 geldt voor een zone vanaf de rand van de snelweg tot 30 meter van deze rand. Binnen deze bestemming is een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object niet toegestaan. In artikel 76 sub g is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toch een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object te kunnen realiseren. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Naast de regels van Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 staan in Artikel 22.

4.2.23 Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2

Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A6 zijn veiligheidszones opgenomen. De bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 geldt voor een zone van 30 meter vanaf de rand van de snelweg tot 80 meter van deze rand. Binnen deze bestemming is een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object niet toegestaan. In artikel 76 sub h is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toch een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object te kunnen realiseren. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Naast de regels van Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 staan in Artikel 23.

4.2.24 Veiligheidszone vervoer gevaalijke stoffen 3

Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A6 zijn veiligheidszones opgenomen. De bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 geldt voor een zone van 80 meter vanaf de rand van de snelweg tot 200 meter van deze rand. Binnen deze zone kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Het gaat hier om nadere eisen zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan:

  • de situering van gebouwen;
  • de inrichting van terreinen;
  • het ontwerp van gebouwplattegronden of de indeling van gebouwen;
  • de plaats, de afmeting en de inrichting van vluchtroutes en nooduitgangen.

Het is nodig om advies in te winnen van Brandweer Flevoland en de brandpreventiemedewerkers van de gemeente Almere, voordat nadere eisen kunnen worden gesteld.

Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Naast de regels van Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 staan in Artikel 24.

4.2.25 Verenigingsleven

Voor de bestaande verenigingen op het perceel De Steiger 78 is de bestemming Verenigingsleven opgenomen. Binnen deze bestemming zijn alleen activiteiten en voorzieningen voor verenigingsleven toegestaan. Deze bestemming is conform de bestemming voor dit perceel in het bestemmingsplan 'Onderliggend wegennet'.

Naast de regels van Verenigingsleven gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Verenigingsleven staan in Artikel 25.

4.2.26 Verkeer

Voor de A6 en het onderliggend wegennet is de bestemming Verkeer opgenomen. Deze bestemming is nagenoeg gelijk aan de bestemming 'Verkeer' voor de A6 en het onderliggend wegennet in de bestemmingsplannen 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' en 'Onderliggend wegennet'. Op plekken waar geen wegen worden aangelegd, is de bestemming 'Verkeer' gewijzigd ten behoeve van de bestemmingen Floriade Evenement en Floriade Stadswijk.

Binnen de bestemming Verkeer zijn functies toegestaan zoals (autosnel)wegen, busbanen en fiets- en voetpaden. Activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met het verkeer zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn bermen en geluidwerende voorzieningen. Ook functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen zijn toegestaan.

Tevens zijn gebouwen ten behoeve van wachten toegestaan.

Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.

Het is niet toegestaan om snelwegen in te richten met een aantal rijstroken dat afwijkt van de kaarten uit het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere. Deze kaarten zijn opgenomen in Bijlage 5, Bijlage 6 en Bijlage 7 van de regels. Daarnaast kunnen binnen de bestemming Verkeer andere wegen worden aangelegd indien wordt voldaan aan Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.4 Geluid.

Binnen de bestemming Verkeer is een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object niet toegestaan. In artikel 76 sub i is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toch een beperkt kwetsbaar object te kunnen realiseren. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Naast de regels van Verkeer gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Verkeer staan in Artikel 26.

4.2.27 Verkeer Busstation

Voor het toekomstige busstation boven de A6 (ter hoogte van de McDonald's) is de bestemming Verkeer Busstation opgenomen. Alleen binnen deze bestemming zijn activiteiten en voorzieningen voor een busstation toegestaan. De breedte van dit bestemmingsvlak is conform de bestemming voor het busstation in het bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring'. Omdat het busstation langer zal worden dan oorspronkelijk gedacht, is het bestemmingsvlak langer gemaakt.

Naast de regels van Verkeer Busstation gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Verkeer Busstation staan in Artikel 27.

4.2.28 Water

Voor het Weerwater en klein gedeelte bij de A6 is de bestemming Water opgenomen. Hier zijn functies toegestaan die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden. Ook functies voor het verkeer of vervoer over water zijn mogelijk. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn recreatief medegebruik en aanleggelegenheid. Groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk.

Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.

Naast de regels van Water gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Water staan in Artikel 28.

4.2.29 Water Skibaan

Voor de kabelwaterskibaan op het Weerwater bij het perceel Bergsmapad 1 (Cablepark Almere) is de bestemming Water Skibaan opgenomen. Binnen deze bestemming zijn activiteiten en voorzieningen voor een kabelwaterskibaan toegestaan.

Naast de regels van Water Skibaan gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.

De regels van de bestemming Water Skibaan staan in Artikel 29.

4.3 Bouwregels

4.3.1 Archeologie 1 - bouwen

De vlakken van Archeologie 1 - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Archeologie 1. Op grond van het gemeentelijk beleid (zie Archeologienota en Archeologieverordening, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader) mag binnen een vlak Archeologie 1 - bouwen niet worden gebouwd. Dit bouwverbod geldt niet voor gronden:

  • die reeds bebouwd zijn of anderzins verstoord zijn geweest;
  • voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 500 m².

De reden voor dit bouwverbod is dat binnen gronden met de bestemming Archeologie 1 archeologische waarden worden verwacht. Het bouwverbod is ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden.

De regels van Archeologie 1 - bouwen staan in Artikel 30.

4.3.2 Bos - bouwen

Bouwwerken geen gebouwen zijn toegestaan binnen deze bestemming.

4.3.3 Entreegebied - bouwen

De vlakken van Entreegebied - bouwen liggen binnen de bestemming Entreegebied. Binnen een vlak Entreegebied - bouwen zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De reden hiervoor is dat deze entreegebieden naar de Floriade vooral open moeten blijven. Gebouwen zijn wel mogelijk binnen de bestemmingen Floriade Evenement en Floriade Stadswijk.

De regels van Entreegebied - bouwen staan in Artikel 32.

4.3.4 Entreegebied - bouwen 1

Het vlak Entreegebied - bouwen 1 is van toepassing voor de bestaande reclamemast tussen de A6 en het Sturmeypad. Binnen dit vlak is één reclamemast toegestaan met een maximum bouwhoogte van 40 meter. Voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter.

De regels van Entreegebied - bouwen 1 staan in Artikel 33.

4.3.5 Entreegebied - bouwen 2

Het vlak Entreegebied - bouwen 2 is van toepassing voor het bestaande kunstobject De Energienaald van beeldend kunstenaar Jan van Munster. Binnen dit vlak is één kunstobject toegestaan met ene maximum bouwhoogte van 55 meter. Voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter.

De regels van Entreegebied - bouwen 2 staan in Artikel 34.

4.3.6 Floriade Brug - bouwen

Het vlak van Floriade Brug - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak van Floriade Brug. Binnen het vlak Floriade Brug - bouwen mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken (geen gebouwen) zijn wel toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter. Hierdoor is het mogelijk om een nieuwe brug te realiseren tussen het Floriadeterrein en het Lumièrepark, als onderdeel van het 'Klein Rondje Weerwater'.

De regels van Floriade Brug - bouwen staan in Artikel 35.

4.3.7 Floriade Evenement - bouwen 1

De regels van het vlak Floriade Evenement - bouwen 1 gelden net als de bestemming Floriade Evenement vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dit betekent dat deze regels gelden tot 1 november 2022.

Binnen een vlak Floriade Evenement - bouwen 1 zijn bouwwerken toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Omdat NAP hier circa op -4 meter ligt, leidt dit tot een bouwhoogte van circa 16 meter ten opzichte van het maaiveld. Voor de bestaande Utopia Uitkijktoren van Paul de Maar is hier een uitzondering op gemaakt tot een bouwhoogte van maximaal 25 meter.

Het is ook mogelijk om bouwwerken van de definitieve bestemming Floriade Stadswijk al te bouwen vòòr 1 november 2022, indien deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling. Het betreft hier de randvoorwaarden die door de International Association of Horticultural Producers (AIPH) worden gesteld aan een wereldtuinbouwtenstoonstelling categorie A1. Deze randvoorwaarden zijn slechts richtinggevend voor het evenement Floriade. De bouwwerken voor Floriade Evenement worden derhalve niet getoetst aan Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling. Door te stellen dat een bouwactiviteit voor Floriade Stadswijk niet in strijd mag zijn met de richtinggevende randvoorwaarden in Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling wordt wel zekergesteld dat voor het bouwen voor Floriade Stadswijk wordt getoetst of er geen negatieve invloed kan ontstaan voor Floriade Evenement.

Om te waarborgen dat er overleg plaatsvindt tussen de Floriade BV en de gemeente over de bouwwerken die worden gebouwd, geldt binnen de bestemming Floriade Evenement - procesregels de regel dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit pas kunnen verlenen, nadat er advies is gevraagd aan de Floriade BV. Dit advies heeft betrekking op de vraag of er wel voldoende rekening is gehouden met Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling.

De regels van Floriade Evenement - bouwen 1 staan in Artikel 36.

4.3.8 Floriade Evenement - bouwen 2

De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 2 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 1 dat voor het bos een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt en een maximum bebouwingspercentage van 10%.

4.3.9 Floriade Evenement - bouwen 3

De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 3 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 1 dat bouwhoogte van bouwwerken maximaal 9 meter mag bedragen en een maximum bebouwingspercentage 5%.

4.3.10 Floriade Evenement - bouwen 4

De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 4 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 1 dat bouwhoogte van bouwwerken maximaal 5 meter mag bedragen en het maximale bebouwingspercentage 5%.

4.3.11 Floriade Evenement - bouwen 5

De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 5 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 1 dat voor het Weerwatereiland een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt waarvan binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 3.200 m2 van kan worden afgeweken in zoverre dat daar de de maximum bouwhoogte 21 meter bedraagt.

4.3.12 Floriade Evenement - bouwen 6

De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 6 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 1 dat voor het Oerbos alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximum bouwhoogte van 15 meter zijn toegestaan.

4.3.13 Floriade Evenement - bouwen 7

De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 7 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 1 dat voor Allees een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt waarvan binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 19.000 m2 van kan worden afgeweken in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.

4.3.14 Floriade Evenement - bouwen 8

De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 8 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 1 dat ten behoeve van een hoogteaccent per bestemmingsvlak voor maximaal 1.600 m2 van de maximum bouwhoogte van 12 meter kan worden afgeweken in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.

4.3.15 Floriade Evenement - bouwen 9

De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 9 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 1 dat ten behoeve van een hoogteaccent binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 2.250 m2 kan worden afgeweken van de maximum bouwhoogte van 12 meter geldt, in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.

4.3.16 Floriade Evenement - procesregels

De vlakken van Floriade Evenement - procesregels zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Floriade Evenement. De regels van een vlak Floriade Evenement - procesregels gelden vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dit betekent dat deze regels gelden tot 1 november 2022.

Om te waarborgen dat er overleg plaatsvindt tussen de Floriade BV en de gemeente over de bouwwerken die worden gebouwd, geldt binnen een vlak Floriade Evenement - procesregels de regel dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit pas kunnen verlenen, nadat er advies is gevraagd aan de Floriade BV. Dit advies heeft betrekking op de vraag of er voldoende rekening is gehouden met Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling.

De regels van Floriade Evenement - procesregels staan in Artikel 45.

4.3.17 Floriade Evenement Rand - bouwen

Het vlak van Floriade Evenement Rand - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak van Floriade Evenement Rand. De regels van het vlak Floriade Evenement Rand - bouwen gelden net als de bestemming Floriade Evenement Rand vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dit betekent dat deze regels gelden tot 1 november 2022.

Binnen het vlak Floriade Evenement Rand - bouwen zijn bouwwerken en woonschepen toegestaan. De exacte locatie van de bouwwerken en woonschepen is niet vastgelegd, de oppervlakte en bouwhoogte wel. Maximaal 30% van het vlak kan worden bebouwd. De bouwhoogte mag niet meer dan 9 meter zijn. Om eventuele brandoverslag te voorkomen moet er tussen bouwwerken of woonschepen een tussenruimte zijn van minimaal 5 meter.

De regels van Floriade Evenement Rand - bouwen staan in Artikel 46.

4.3.18 Floriade Jachthaven - bouwen 1

Het vlak van Floriade Jachthaven - bouwen 1 ligt binnen de bestemming Floriade Jachthaven. Binnen het vlak Floriade Jachthaven - bouwen 1 zijn bouwwerken en woonschepen toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 5 meter. In Bijlage 15 Bestuurlijke lus wordt nader ingegaan op dit vlak.

De regels van de bestemming Floriade Jachthaven - bouwen 1 staan in Artikel 47.

4.3.19 Floriade Jachthaven - bouwen 2

Het vlak van Floriade Jachthaven - bouwen 2 ligt binnen de bestemming Floriade Jachthaven. Hier zijn bouwwerken en woonschepen toegestaan, tot een maximum bouwhoogte van 12 meter. In Bijlage 15 Bestuurlijke lus wordt nader ingegaan op dit vlak.

4.3.20 Floriade Stadswijk - bouwen 1

De regels van het vlak Floriade Stadswijk - bouwen 1 gelden na het beëindigen van het evenement Floriade. Dit betekent dat deze regels gelden vanaf 1 november 2022.

Binnen een vlak Floriade Stadswijk - bouwen 1 zijn bouwwerken toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 12 meter ten opzichte van NAP. Aangezien NAP hier circa -4 meter bedraagt is bebouwing tot circa 16 meter boven maaiveld toegestaan. Voor de bestaande Utopia Uitkijktoren van Paul de Maar is hier een uitzondering op gemaakt tot een bouwhoogte van maximaal 25 meter.

Bouwwerken en gronden mogen alleen voor de toegestane functies worden gebruikt indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, conform de parkeernormen in Bijlage 9 Parkeernormen.

De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 staan in Artikel 49.

4.3.21 Floriade Stadswijk - bouwen 2

De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 2 wijken in zoverre af van Floriade Stadswijk - bouwen 1 dat de maximum bouwhoogte 12 meter bedraagt en het maximum bebouwingspercentage 10%.

4.3.22 Floriade Stadswijk - bouwen 3

De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 3 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 dat bouwhoogte van bouwwerken maximaal 9 meter mag bedragen en het maximum bebouwingspercentage 5%.

4.3.23 Floriade Stadswijk - bouwen 4

De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 4 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 dat voor het Weerwatereiland een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt waarvan binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 3.200 m2 van kan worden afgeweken in zoverre dat daar de de maximum bouwhoogte 21 meter bedraagt.

4.3.24 Floriade Stadswijk - bouwen 5

De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 5 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 dat binnen het oerbos niet mag worden gebouwd.

4.3.25 Floriade Stadswijk - bouwen 6

De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 6 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 dat voor Allees een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt waarvan binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 19.000 m2 van kan worden afgeweken in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.

4.3.26 Floriade Stadswijk - bouwen 7

De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 7 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 dat ten behoeve van een hoogteaccent per bestemmingsvlak voor maximaal 1.600 m2 van de maximum bouwhoogte van 12 meter kan worden afgeweken in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.

4.3.27 Floriade Stadswijk - bouwen 8

De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 8 wijken in zoverre af van de bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 dat ten behoeve van een hoogteaccent binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 2.250 m2 kan worden afgeweken van de maximum bouwhoogte van 12 meter geldt, in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.

4.3.28 Floriade Stadswijk Rand - bouwen

Het vlak van Floriade Stadswijk Rand - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak van Floriade Stadswijk Rand. De regels van het vlak Floriade Stadswijk Rand - bouwen gelden na het beëindigen van het evenement Floriade. Dit betekent dat deze regels gelden vanaf 1 november 2022.

Binnen het vlak Floriade Stadswijk Rand - bouwen zijn bouwwerken en woonschepen toegestaan. De exacte locatie van de bouwwerken en woonschepen is niet vastgelegd, de oppervlakte en bouwhoogte wel. Maximaal 30% van het vlak kan worden bebouwd. De bouwhoogte mag niet meer dan 9 meter zijn. Om eventuele brandoverslag te voorkomen moet er tussen bouwwerken of woonschepen een tussenruimte zijn van minimaal 5 meter.

Bouwwerken en gronden mogen alleen voor de toegestane functies worden gebruikt indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform Bijlage 9 Parkeernormen.

De regels van Floriade Stadswijk Rand - bouwen staan in Artikel 57.

4.3.29 Gasleiding - bouwen

De vlakken van Gasleiding - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Gasleiding. Binnen een vlak Gasleiding - bouwen mogen alleen ten behoeve van de ondergrondse gasleidingen bouwwerken (geen gebouwen) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. Voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen geldt een bouwverbod met een afwijkingsbevoegdheid (zie § 4.5.2 Afwijken van de bouwregels).

De regels van Gasleiding - bouwen staan in Artikel 58.

4.3.30 Groen - bouwen

De vlakken van Groen - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Groen. Binnen een vlak Groen - bouwen mag de bouwhoogte van bouwwerken (geen gebouwen) niet meer dan 10 meter zijn. Voor antennes en masten voor telecommunicatie (geen schotelantennes en geen appartuurkast) geldt op grond van gemeentelijk beleid dat de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen (zie Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).

De regels van Groen - bouwen staan in Artikel 59.

4.3.31 Hoogspanningsverbinding - bouwen

Het vlak Hoogspanningsverbinding - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak Hoogspanningsverbinding. Binnen het vlak Hoogspanningsverbinding - bouwen mogen alleen ten behoeve van de bovengrondse hoospanningsverbinding bouwwerken (geen gebouwen) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. De bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer dan 50 meter zijn. De bestaande masten passen binnen deze maximum bouwhoogte.

De regels van Hoogspanningsverbinding - bouwen staan in Artikel 60.

4.3.32 Horeca 1 - bouwen 1

Het vlak Horeca 1 - bouwen 1 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 1 en geldt voor het bestaande gebouw op het perceel Bergsmapad 1 (View). Binnen het vlak Horeca 1 - bouwen 1 zijn gebouwen toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 8 meter. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 10 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.

De regels van Horeca 1 - bouwen 1 staan in Artikel 61.

4.3.33 Horeca 1 - bouwen 2

Het vlak Horeca 1 - bouwen 2 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 1 en geldt voor de gronden rondom het bestaande gebouw op het perceel Bergsmapad 1 (View). Binnen het vlak Horeca 1 - bouwen 2 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.

De regels van Horeca 1 - bouwen 2 staan in Artikel 62.

4.3.34 Horeca 2 - bouwen 1

Het vlak Horeca 2 - bouwen 1 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 2 en geldt voor het bestaande gebouw op het perceel Oorweg 7 (McDonald's). Binnen het vlak Horeca 2 - bouwen 1 zijn gebouwen toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 6 meter. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 10 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.

De regels van Horeca 2 - bouwen 1 staan in Artikel 63.

4.3.35 Horeca 2 - bouwen 2

Het vlak Horeca 2 - bouwen 2 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 2 en geldt voor de gronden rondom het bestaande gebouw op het perceel Oorweg 7 (McDonald's). Binnen het vlak Horeca 2 - bouwen 2 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Er is één reclamemast toegestaan met een maximum bouwhoogte van 25 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.

De regels van Horeca 2 - bouwen 2 staan in Artikel 64.

4.3.36 Horeca 3 - bouwen 1

Het vlak Horeca 3 - bouwen 1 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 3 en geldt voor het bestaande gebouw op het perceel Oorweg 3 (Onderweg). Binnen het vlak Horeca 3 - bouwen 1 mogen bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 16 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.

De regels van Horeca 3 - bouwen 1 staan in Artikel 65.

4.3.37 Horeca 3 - bouwen 2

Het vlak Horeca 3 - bouwen 2 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 3 en geldt voor de gronden rondom het bestaande gebouw op het perceel Oorweg 3 (Onderweg). Binnen het vlak Horeca 3 - bouwen 2 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.

De regels van Horeca 3 - bouwen 2 staan in Artikel 66.

4.3.38 Leidingstrook - bouwen

De vlakken van Leidingstrook - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Leidingstrook. Binnen een vlak Leidingstrook - bouwen mogen alleen ten behoeve van de ondergrondse leidingen bouwwerken (geen gebouwen) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. Voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen geldt een bouwverbod met een afwijkingsbevoegdheid (zie § 4.5.2 Afwijken van de bouwregels).

De regels van Leidingstrook - bouwen staan in Artikel 67.

4.3.39 Recreatie - bouwen

Het bestemmingsvlak van Recreatie - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak van Recreatie. Binnen de Recreatie - bouwen zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen toegestaan met een maximum bouwhoogte van 16 meter.

De regels van Recreatie - bouwen staan in Artikel 68.

4.3.40 Verenigingsleven - bouwen

Het vlak Verenigingsleven - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak Verenigingsleven. Binnen het vlak Verenigingsleven - bouwen mag alleen één kantine of een vergelijkbaar gebouw worden gebouwd. De oppervlakte mag maximaal 150 m² bedragen. De bouwhoogte mag maximaal 4 meter zijn.

De regels van Verenigingsleven - bouwen staan in Artikel 69.

4.3.41 Verkeer - bouwen

Het vlak Verkeer - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak Verkeer. Binnen het vlak Verkeer - bouwen mogen bouwwerken (geen gebouwen) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Ondergeschikte bouwdelen van deze bouwwerken mogen maximaal 20 meter zijn. Voor antennes en masten voor telecommunicatie geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag zijn (zie Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).

De regels van Verkeer - bouwen staan in Artikel 70.

4.3.42 Water - bouwen

De vlakken van Water - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Water. Binnen een vlak Water - bouwen mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken (geen gebouwen) zijn wel toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

De regels van Water - bouwen staan in Artikel 71.

4.3.43 Water Skibaan - bouwen

Het vlak Water Skibaan - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak Water Skibaan. Binnen het vlak Water Skibaan - bouwen mogen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd. De bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter zijn. De bouwhoogte van masten voor de bestemming Water Skibaan mag maximaal 13 meter zijn. De bestaande masten passen binnen deze maximum bouwhoogte.

De regels van Water Skibaan - bouwen staan in Artikel 72.

4.4 Aanlegregels

4.4.1 Archeologie 1 - aanlegregels

De vlakken Archeologie 1 - aanlegregels zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken Archeologie 1. Op grond van het gemeentelijk beleid (zie Archeologienota en Archeologieverordening, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader) mogen ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden zonder omgevingsvergunning geen werken (geen bouwwerk) of werkzaamheden worden uitgevoerd. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, er geen archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.

Voor een aantal activiteiten geldt het verbod niet. Deze activiteiten staan in artikel 73 sub b.

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gekoppeld. Deze staan in artikel 73 sub d.

De regels van Archeologie 1 - aanlegregels staan in Artikel 73.

4.4.2 Gasleiding - aanlegregels

De vlakken Gasleiding - aanlegregels zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Gasleiding. Om de aardgastransportleidingen te beschermen tegen schade is het verboden om zonder omgevingsvergunning binnen dit vlak een aantal in artikel 74 sub a genoemde werken (geen bouwwerk) of werkzaamheden uit te voeren.

Het verbod van artikel 74 sub a geldt niet indien:

  • de activiteiten al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • het gaat om het normale onderhoud;
  • het gaat om graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  • de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad;
  • vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

De regels voor Gasleiding - aanlegregels staan in Artikel 74.

4.4.3 Leidingstrook - aanlegregels

De vlakken Leidingstrook - aanlegregels zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Leidingstrook. Om de leidingen te beschermen tegen schade is het verboden om zonder omgevingsvergunning binnen dit vlak een aantal in artikel 75 sub a genoemde werken (geen bouwwerk) of werkzaamheden uit te voeren.

Het verbod van artikel 75 sub a geldt niet indien:

  • de activiteiten al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • het gaat om het normale onderhoud;
  • het gaat om graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  • de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad;
  • vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

De regels voor Leidingstrook - aanlegregels staan in Artikel 75.

4.5 Afwijkingsregels

4.5.1 Afwijken van de toegelaten functies

In Artikel 76 zijn regels opgenomen waarmee met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van regels in Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels.

In artikel 76 sub a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die kan worden gebruikt voor het tijdelijk opslaan van materiaal, stoffen en werktuigen ten behoeve van normaal onderhoud en behoud van de bestemming.

In artikel 76 sub b is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het aantal bezoekers op voorwaarde dat het maximaal aantal bezoekende auto's en bezoekende touringscar niet wordt overgeschreden. Dit is mogelijk indien meer bezoekers met het openbaar vervoer naar de Floriade zullen reizen danwel de auto's en touringcars per rit meer bezoekers zullen vervoeren.

In artikel 76 sub c is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die kan worden gebruikt om een evenement toe te staan binnen de bestemmingen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, Floriade Stadswijk of Floriade Stadswijk Rand in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat het evenement geen onevenredige afbreuk doet aan het evenement Floriade, de woon- of werksituatie in de stadwijk Floriade of omliggende wijken. Met deze bevoegdheid wordt flexibiliteit geboden om een evenement te kunnen houden in afwijking van de randvoorden, waarbij rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de directe omgeving.

In artikel 76 onder d en e zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen die kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten binnen de bestemmingen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, Floriade Stadswijk en Floriade Stadswijk Rand. Met de afwijkingsbevoegdheden kunnen bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die één categorie hoger zijn dan de toegelaten activiteiten van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging of die niet in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn genoemd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat de milieubelasting van de bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten die zijn toegestaan. Het gaat dan om de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm van de bedrijfsactiviteiten.

In artikel 76 onder f en g zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen die kunnen worden gebruikt binnen de bestemmingen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, Floriade Stadswijk en Floriade Stadswijk Rand. Met de afwijkingsbevoegdheden kunnen horeca-activiteiten worden toegestaan die één categorie hoger zijn dan de toegelaten activiteiten van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging of die niet in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn genoemd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat de milieubelasting van de horeca-activiteiten naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de activiteiten die zijn toegestaan. Het gaat dan om de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm van de horeca-activiteiten.

In artikel 76 onder h is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van woningbouw en of milieugevoelige bestemmingen binnen de hindercontour rondom bestaande bedrijvigheid. Dit is toegestaan op voorwaarde dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat aan de betreffende bedrijfsactiviteiten voldoende zekerheid kan worden geboden om deze duurzaam binnen de aanvaardbare voorwaarden uit te kunnen blijven oefenen.

In artikel 76 onder i is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee binnen de bestemming Floriade Stadswijk maximaal 1.500 m² brutovloeroppervlak detailhandel kan worden gerealiseerd, in plaats van 1.000 m². Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat dit naar aard en omvang geen onevenredige gevolgen heeft voor de bestaande detailhandelstructuur in Almere. Met deze regeling wordt flexibiliteit geboden in het maximum oppervlak voor detailhandel in dit gebied, waarbij rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de bestaande detailhandel in de stad.

In artikel 76 onder j is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee binnen de bestemming Floriade Stadswijk maximaal 4.000 m² brutovloeroppervlak kantoor per vestiging kan worden gerealiseerd, in plaats van 3.500 m². Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat een vestiging met deze oppervlakte aanvullend is aan het bestaande aanbod in de gemeente Almere. Met deze regeling wordt flexibiliteit geboden in het maximum oppervlak voor kantoren op deze locatie, waarbij rekening moet worden gehouden met de toegevoegde waarde voor de stad ('niet meer van hetzelfde realiseren').

In artikel 76 onder k is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee binnen de bestemmingen Floriade Stadswijk en Floriade Stadswijk Rand kan worden toegestaan dat tot maximaal 50% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kan worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat het gebruik niet leidt tot ernstige hinder voor het woonmilieu, geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt en het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer.

In artikel 76 onder l is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee binnen de bestemmingen Floriade Stadswijk en Floriade Stadswijk Rand een bed & breakfast kan worden toegestaan. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat er maximaal 5 gasten tegelijk aanwezig zijn, het gebruik niet leidt tot ernstige hinder voor het woonmilieu of afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt en het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer.

In artikel 76 onder m is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee kan worden afgeweken van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 en toch een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object kan worden gerealiseerd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat:

  • er geen sprake is van een functie voor mensen met een lage zelfredzaamheid (verminderde mobiliteit);
  • de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om binnen de bestemming een nieuw kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object toe te staan, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen;
  • de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd;
  • de voorschriften van artikel 2.4 tot en met 2.9 van de Regeling Bouwbesluit 2012 worden uitgevoerd.

In artikel 76 onder n is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee kan worden afgeweken van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 en toch een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object kan worden gerealiseerd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat:

  • de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om binnen de bestemming een nieuw kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object toe te staan, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen;
  • de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd;
  • maatregelen worden uitgevoerd in de gebouwen of de omgeving om de effecten als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen terug te dringen.

In artikel 76 onder o is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee kan worden afgeweken van de bestemming Verkeer en toch een beperkt kwetsbaar object kan worden gerealiseerd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat:

  • er sprake is van gewichtige redenen op het gebied van de ruimtelijke ordening, het vervoer of de economie die vestiging van een beperkt kwetsbaar object rechtvaardigen;
  • de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd conform de motiveringseisen van de artikelen 7, 8 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

De afwijkingsregels voor de toegelaten functies staan in Artikel 76.

4.5.2 Afwijken van de bouwregels

In Artikel 77 zijn regels opgenomen waarmee met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van diverse regels in Hoofdstuk 2 Bouwregels.

In artikel 77 sub a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die kan worden gebruikt binnen het vlak Archeologie 1 - bouwen. Met deze afwijkingsbevoegdheid kan worden toegestaan dat binnen het vlak Archeologie 1 - bouwen bouwwerken worden gebouwd. De voorwaarden hiervoor zijn dat:

  • op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, er geen archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad;
  • de opgravingen, de maatregelen en de archeologische begeleiding dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties en eisen;
  • aan de omgevingsvergunning ook drie voorschriften kunnen worden verbonden.

In artikel 77 sub b is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die kan worden gebruikt binnen het vlak Gasleiding - bouwen of Leidingstrook - bouwen. Met deze afwijkingsbevoegdheid kan worden toegestaan dat binnen het vlak Gasleiding - bouwen of Leidingstrook - bouwen bouwwerken worden gebouwd voor andere daar voorkomende Bouwregels. De voorwaarden hiervoor zijn dat:

  • de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
  • vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder;
  • er geen kwetsbaar object wordt toegelaten, indien het om een gasleiding (inclusief belemmeringenstrook) gaat.

Of er ook bouwwerken worden gerealiseerd voor het evenement of de stadswijk met een hoogte van meer dan 16 meter hangt af van de vraag of er initiatiefnemers zijn die bouwwerken met deze hoogte willen ontwikkelen. In het Bidbook Almere Floriade 2022 en het Masterplan Floriade (zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders) wordt gesproken over een stadswijk die de groene tegenhanger is van het centrum. De geschetste beelden betreffen niet alleen laagbouw maar juist ook beelden van een stedelijkheid waar hoogteaccenten een plaats krijgen. In de stadswijk zullen 600 woningen in laagbouw en 60 drijvende woningen voor een veel steniger uitstraling zorgen. Omdat dan alle kavels per definitie bebouwd zouden moeten gaan worden. Door op strategische plekken hoogbouw toe te passen ontstaat er juist meer ruimte voor groen. Dit is mogelijk gemaakt in Floriade Evenement - bouwen 5 en Floriade Stadswijk - bouwen 4

De afwijkingsregels voor het bouwen staan in Artikel 77.

4.6 Meldingsregels

4.6.1 Floriade Evenement - melding

De vlakken Floriade Evenement - melding zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Floriade Evenement en Floriade Stadswijk. De voorlopige bestemming Floriade Evenement stopt op 1 november 2022. Vanaf die datum geldt de bestemming Floriade Stadswijk. De functies die voor het evenement Floriade zijn gerealiseerd en die op 1 november 2022 nog aanwezig zijn, moeten in principe dan zijn gestopt. Indien de functies echter ook passen binnen de regels van de bestemming Floriade Stadswijk dan kunnen deze functies worden voortgezet. Hiervoor moet dan wel een melding worden gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.

Een meldingsplicht is in dit Chw bestemmingsplan mogelijk op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte). Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na de melding door de melding akkoord te verklaren of af te wijzen. Indien niet binnen vier weken op de melding wordt gereageerd, dan is de melding van rechtswege gegeven en kan de gemelde functie worden voortgezet binnen de bestemming Floriade Stadswijk.

De regels voor Floriade Evenement - melding staan in Artikel 78.

4.6.2 Floriade Evenement Rand - melding

De vlakken Floriade Evenement Rand - melding zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Floriade Evenement Rand en Floriade Stadswijk Rand. De voorlopige bestemming Floriade Evenement Rand stopt op 1 november 2022. Vanaf die datum geldt de bestemming Floriade Stadswijk Rand. De functies die voor het evenement Floriade zijn gerealiseerd en die op 1 november 2022 nog aanwezig zijn, moeten in principe dan zijn gestopt. Indien de functies echter ook passen binnen de regels van de bestemming Floriade Stadswijk Rand dan kunnen deze functies worden voortgezet. Hiervoor moet dan wel een melding worden gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.

Een meldingsplicht is in dit Chw bestemmingsplan mogelijk op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte). Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na de melding door de melding akkoord te verklaren of af te wijzen. Indien niet binnen vier weken op de melding wordt gereageerd, dan is de melding van rechtswege gegeven en kan de gemelde functie worden voortgezet binnen de bestemming Floriade Stadswijk Rand.

De regels voor Floriade Evenement Rand - melding staan in Artikel 79.

4.6.3 Hoogspanningsverbinding - melding

Het vlak Hoogspanningsverbinding - melding is gelijk aan het bestemmingsvlak van Hoogspanningsverbinding. Om de hoogspanningsverbinding te beschermen tegen schade is het verboden om binnen dit vlak bouwwerken te bouwen of een aantal in artikel 80 sub a genoemde werken (geen bouwwerk) of werkzaamheden uit te voeren.

Dit verbod geldt niet indien:

  • de beheerder van de hoogspanningsverbinding heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de bouw of activiteiten;
  • de bouw of activiteiten ten minste vier weken voor aanvang zijn gemeld bij burgemeester en wethouders.

Een meldingsplicht is in dit Chw bestemmingsplan mogelijk op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte). Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na de melding door de melding akkoord te verklaren of af te wijzen. Indien niet binnen vier weken op de melding wordt gereageerd, dan is de melding van rechtswege gegeven en is de gemelde bouw of activiteit binnen de bestemming Hoogspanningsverbinding toegestaan.

Het verbod van artikel 80 sub a geldt niet indien:

  • de activiteiten al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • het gaat om het normale onderhoud;
  • het gaat om graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

De regels voor Hoogspanningsverbinding - melding staan in Artikel 80.

4.7 Wijzigingsregels

4.7.1 Archeologie 1 - wijziging

De vlakken Archeologie 1 - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken Archeologie 1. Indien op basis van archeologisch onderzoek geen archeologische waarden zijn vastgesteld, kan de bestemming Archeologie 1 vervallen. Indien wel archeologische waarden zijn vastgesteld, dan moet de bestemming Archeologie 1 worden gewijzigd in de bestemming Archeologie 5. Deze bestemming is ter bescherming van een archeologische vindplaats.

Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming Archeologie 5.

Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats. Aan de bestemming Archeologie 5 is een bouwverbod gekoppeld met afwijkingsmogelijkheden.

De afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing of grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum). Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de activiteit 'aanleggen' ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.

Een nadere uitleg is te vinden in de Archeologieverordening, zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader.

De regels voor Archeologie 1 - wijziging staan in Artikel 81.

4.7.2 Gasleiding - wijziging

De vlakken Gasleiding - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Gasleiding. Indien de gasleiding ter plaatse is verwijderd, kunnen burgemeester en wethouders de bestemming Gasleiding uit het plan verwijderen.

De regels voor Gasleiding - wijziging staan in Artikel 82.

4.7.3 Hoogspanningsverbinding - wijziging

Het vlak Hoogspanningsverbinding - wijziging is gelijk aan het bestemmingsvlak van Hoogspanningsverbinding. Indien de hoogspanningsverbinding ter plaatse is verwijderd, kunnen burgemeester en wethouders de bestemmingen Hoogspanningsverbinding en Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding uit het plan verwijderen.

De regels voor Hoogspanningsverbinding - wijziging staan in Artikel 83.

4.7.4 Leidingstrook - wijziging

De vlakken Leidingstrook - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Leidingstrook. Indien een leiding ter plaatse is verwijderd, kunnen burgemeester en wethouders de bestemming Leidingstrook uit het plan verwijderen.

De regels voor Leidingstrook - wijziging staan in Artikel 84.

4.7.5 Veiligheidszone Propaantank - wijziging

De vlakken Veiligheidszone Propaantank - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Veiligheidszone Propaantank 1 en Veiligheidszone Propaantank 2. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen Veiligheidszone Propaantank 1 en Veiligheidszone Propaantank 2 uit het plan verwijderen of wijzigen indien hiervoor aanleiding is vanwege:

  • het verwijderen van de propaantanks;
  • nieuwe technische inzichten;
  • veranderde wetgeving;
  • nieuwe rekenmodellen.

De regels voor Veiligheidszone Propaantank - wijziging staan in Artikel 85.

4.7.6 Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen - wijziging

De vlakken Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1, Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 en Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1, Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 en Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 uit het plan verwijderen of wijzigen indien hiervoor aanleiding is vanwege:

  • het beëindigen van het transport van gevaarlijke stoffen;
  • nieuwe technische inzichten;
  • veranderde wetgeving;
  • nieuwe rekenmodellen.

De regels voor Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen - wijziging staan in Artikel 86.

4.7.7 Verkeer - wijziging

De vlakken Verkeer - wijziging betreffen een deel van het bestemmingsvlak van Verkeer. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Verkeer wijzigen in Floriade Evenement en/of Floriade Stadswijk indien deze gronden niet benodigd zijn voor de rijksweg A6.

De regels voor Verkeer - wijziging staan in Artikel 87.

4.7.8 Parkeernormen - wijziging

De Bijlage 9 Parkeernormen wordt gehanteerd als toetsingskader voor een deel van de omgevingsverguningen die op grond van het plan kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen dit toetsingskader als gevolg van nieuwe inzichten wijzigen gedurende de looptijd van het plan.

De regels voor Parkeernormen - wijziging staan in Artikel 88.

4.8 Overige regels voor de fysieke leefomgeving

Het Chw bestemmingsplan ziet op de fysieke leefomgeving. Dat is een bredere reikwijdte dan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wet ruimtelijke ordening. Hiermee wordt alvast vooruit gelopen op de Omgevingswet waarin wordt uitgegaan van de fysieke leefomgeving. De verbrede reikwijdte betekent dat ook andere regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. Om te bepalen welke regelingen in het Chw bestemmingsplan worden opgenomen, zijn de volgende vragen doorlopen:

  • 1. Welke regelingen bevatten onderwerpen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en zijn ook voldoende relevant voor de (inrichting van de) fysieke leefomgeving?
  • 2. Wat is het rechtskarakter van de regelingen?
  • 3. Wat is het motief van de regelingen?
  • 4. Wie is het bevoegd gezag van de regelingen?

Alleen de (onderdelen van de) regelingen zijn opgenomen die relevant zijn voor de (inrichting van de) fysieke leefomgeving en ook rechtstreekse werking hebben voor inwoners of ondernemers zijn opgenomen in het Chw bestemmingsplan. Regelingen waarbij de burgemeester is aangewezen als bevoegd gezag of regelingen met een meervoudig motief zijn niet opgenomen in het Chw bestemmingsplan. Van een meervoudig motief is sprake als er naast het fysieke ook andere aspecten, zoals openbare orde of veiligheid spelen.

De volgende (onderdelen van) regelingen zijn opgenomen in dit bestemmingsplan:

  • a. Afvalstoffenverordening Almere 2010
  • b. Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011
  • c. Bouwverordening 2012
  • d. Brandbeveiligingsverordening 2013
  • e. Marktverordening 2012
  • f. Telecommunicatieverordening 2008

Deze verordeningen blijven voor de rest van het grondgebied van de gemeente Almere gewoon gelden. Voor het plangebied van dit Chw bestemmingsplan zijn de verordeningsregels geïntegreerd in de regels. Hiervoor is een apart Hoofdstuk 7 Overige regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen. De tekst sluit inhoudelijk aan op de regels van de verschillende verordeningen. Overigens geldt dat niet voor bepalingen zoals inwerkingtreding en overgangsrecht, hiervoor gelden de bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening en het overgangsrecht zoals in artikel 104 van de regels is opgenomen. De verschillende toelichtingen van de verordeningen zijn integraal opgenomen in Bijlage 1 Overige regels voor de fysieke leefomgeving.

Waar in de bestaande verordeningen ontheffing kan worden verleend van een verbod, is in dit Chw bestemmingsplan een (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het college. De reden hiervoor is dat de Wet ruimtelijke ordening, de Crisis- en herstelwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen basis geven voor het verlenen van een ontheffing, maar wel voor een (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid.

Als er in de planperiode wijzigingen worden doorgevoerd in één of meer van de betreffende verordeningen, kan dat ertoe leiden dat deze wijzigingen ook in dit bestemmingsplan moeten worden doorgevoerd. Dit plan zal dan gedeeltelijk herzien worden en na terinzagelegging door de raad worden vastgesteld waarna de mogelijkheid tot beroep open staat. Dit is een wijziging ten opzichte van de verordeningen waartegen geen beroep mogelijk is.  

De regels Overige regels voor de fysieke leefomgeving staan in de volgende artikelen:

4.9 Algemene regels

De regels van Hoofdstuk 8 Algemene regels zijn van toepassing op het hele plangebied van dit plan.

4.9.1 Begrippen

De begripsbepalingen zijn opgenomen in Artikel 95 van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder de begrippen moet worden verstaan, die in de regels zijn gebruikt. Bijvoorbeeld wat met
maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld. Een groot deel van de begrippen is overgenomen uit de verordeningen op de fysieke leefomgeving (zie paragraaf 4.8 Overige regels voor de fysieke leefomgeving en Bijlage 1 Overige regels voor de fysieke leefomgeving).

4.9.2 Wijze van meten

In Artikel 96 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten. De wijze van meten is een standaardregeling, die is overgenomen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

4.9.3 Anti-dubbeltelregel

In Artikel 97 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van
ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is
gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede
keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het
toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere
bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

4.9.4 Algemene bouwregels
4.9.4.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen/bouwgrenzen

In Artikel 98 lid 98.1 is de regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit voor het realiseren van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals stoepen, balkons en serres.

4.9.4.2 Ondergeschikte bouwonderdelen op daken van gebouwen

In Artikel 98 lid 98.2 is de regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen, zoals installatiecontainers, liftschachten en masten.

4.9.4.3 Bestaande afmetingen en afstanden

In Artikel 98 lid 98.3 is een regel opgenomen over bestaande afmetingen en afstanden. Deze regel geeft aan dat van de bestaande bouwhoogte, oppervlakte of afstand van bouwwerken mag worden uitgegaan. Indien de regels in dit bestemmingsplan een lagere bouwhoogte, oppervlakte of afstand voorschrijven, dan mag toch van de bestaande situatie worden uitgegaan. Voorwaarde is wel dat de bestaande situatie is vergund.

4.9.4.4 Kostenverhaal

In Artikel 98 lid 98.4 is een regel opgenomen over het kostenverhaal. De ontwikkeling van Floriade Evenement en Floriade Stadswijk is gebaseerd op een kansenstrategie. Op voorhand is niet duidelijk op welke manier de uitvoering de komende 20 jaar zal gaan plaats vinden. Volgens artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Vanwege de kansenstrategie is nu nog niet duidelijk wanneer of welke plannen zich zullen gaan aandienen. Daarom wordt in afwijking van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst doorgeschoven tot het moment dat de concrete aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zich aandienen. Het doorschuiven van het kostenverhaal is in dit Chw bestemmingsplan mogelijk op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).

4.9.5 Algemene gebruiksregels

In Artikel 99 lid 99.1 onder a is het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen en de daaraan verwante detailhandel verboden. Dit verbod is opgenomen op grond van het gemeentelijk beleid (zie Prostitutiebeleid Almere, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).

Tevens voorziet Artikel 99 lid 99.1 onder b en c in een waarborg dat geen onaanvaardbare toename van stikstofemissie plaatsvindt. In het kader van Bijlage 5 Milieueffectrapport (inclusief de Passende beoordeling) is onderzoek gedaan naar de de stikstofbijdrage op de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen voor de volgende scenario's:

  • Floriade 2022: het evenement Floriade en de daarmee samenhangende ontwikkelingen;
  • Floriadewijk: de ontwikkeling van het gebied rondom het Floriadeterrein vooruitlopend op
    de Floriade 2022 en de ontwikkeling van het Floriadeterrein na 2022.

De gehanteerde uitgangspunten voor de onderzoeken in het MER zijn beschreven in Bijlage 6 Aanvulling MER. In de planregels zijn de plafonds opgenomen van de stikstofdepositie die maximaal op de betrokken Natura 2000-gebieden mogen optreden. Dit is uitgesplitst naar de stadswijk en het evenement. De plafonds voor de stikstofdepositie zijn in overeenstemming met de benodigde en toebedeelde ontwikkelingsruimte in de PAS.

4.9.6 Voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor vergunningen als bedoeld in artikel 2.7 Wet natuurbescherming

De enige effecten op Natura 2000-gebieden die zich bij volledige realisatie van dit bestemmingsplan voordoen betreffen de effecten op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. Als voorwaarde waaronder Gedeputeerde Staten van Flevoland, overeenkomstig artikel 5.6, tweede lid van de Wet natuurbescherming, instemmen met dit bestemmingsplan, geldt dat de toedeling van ontwikkelingsruimte enkel betrekking heeft op de bestemmingen en de daarbij behorende omvang die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

In Artikel 101 zijn daarom de voorwaarden, voorschriften en beperkingen opgenomen voor vergunningen als bedoeld in artikel 2.7 Wet natuurbescherming. De ontwikkeling van Floriadewijk, inclusief de Floriade 2022: Growing Green Cities, is namelijk aangewezen als prioritair project in de PAS. Voor deze ontwikkeling is stikstofruimte in de PAS gereserveerd (zie Bijlage 4 Berekening stikstofdepositie). Overeenkomstig artikel 2.7, eerste lid van het Besluit natuurbescherming kan ontwikkelingsruimte worden toegedeeld in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet en dat voldoet aan artikel 5.6 van de Wet natuurbescherming. Daartoe dient het bestemmingsplan de voorwaarden, voorschriften en beperkingen te bevatten waaronder een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming kan worden verleend. Deze voorwaarden, voorschriften en beperkingen zijn opgenomen in Artikel 101.

4.9.7 Algemene afwijkingsregels

In Artikel 101 zijn regels opgenomen op basis waarvan kan worden afgeweken van de gebruiksregels in dit Chw bestemmingsplan. De volgende afwijkingen zijn mogelijk:

Van de maten in dit plan kan worden afgeweken tot maximaal 10%.

Bouwwerken kunnen een bouwperceelsgrens (niet zijnde de bestemmingsgrenzen) met maximaal 3 meter en niet meer dan 10% overschrijden, indien dit nodig is voor een technisch betere realisering van bouwwerken of noodzakelijk is vanwege de werkelijke toestand van het terrein.

Ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen kunnen worden gerealiseerd.

Kleinschalige windmolens kunnen op of aan een hoofdgebouw worden gerealiseerd. Voor het toestaan van windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:

  • de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
  • de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.

De kleinschalige windmolens zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0015.png"

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden gebouwd buiten een vlak waar Hoofdstuk 2 Bouwregels van toepassing is tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

De afwijkingsregels van Artikel 101 mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.9.8 Algemene wijzigingsregels

In Artikel 102 zijn vier wijzigingsregels opgenomen.

4.9.8.1 Algemeen

In Artikel 102 lid 102.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor het (steden)bouwkundig beter realiseren van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein. Met deze bevoegdheid kan worden ingespeeld op de werkelijke toestand van een terrein, indien deze afwijkt van wat op de verbeelding en in de regels is aangegeven.

4.9.8.2 Evenementenlocaties

In Artikel 102 lid 102.2 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade de locaties, het aantal evenementen of de normen te wijzigen indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Deze regel biedt flexibiliteit om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen voor evenementen. Een nadere afweging kan dan plaatsvinden ten aanzien van de aanvaardbaarheid van deze evenementen in relatie tot de omgeving.

4.9.8.3 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

In Artikel 102 lid 102.3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging de categorie-indeling van bedrijven te wijzigen, indien een wijziging van de milieubelasting van de bedrijven daar aanleiding toe geeft. Deze regel biedt flexibiliteit om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen bij bedrijven waardoor de belasting op de omgeving anders wordt. Een nadere afweging kan dan plaatsvinden ten aanzien van de aanvaardbaarheid van deze bedrijven in relatie tot de omgeving.

4.9.9 Nadere eisen

In Artikel 103 zijn regels opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders de mogelijkheid hebben om in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken. Dit kan nodig worden geacht in verband met het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Op grond van artikel 3.6 lid 4 Wet ruimtelijke ordening worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen.

4.10 Overgangs- en slotregels

4.10.1 Overgangsrecht

In Artikel 104 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet meer in het nieuwe bestemmingsplan. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening.

4.10.2 Slotregel

In Artikel 105 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het Chw bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 5.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 2 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In Bijlage 2 Beleidskader worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 5.1 opgenomen.

 

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw)   Binnen de Floriade Stadswijk ruimte bieden aan wonen en werken, infrastructuur en recreëren.  
  Ladder voor duurzame verstedelijking   Zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen toetsen aan de ladder.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (20212)  
Radarverstoringsgebieden   Binnen het plangebied geen windturbines toestaan.
Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan.  
Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-
Almere (2012)  
Weguitbreiding A6   Binnen Floriade Evenement en Stadswijk en de A6 rekening houden met de voorziene weguitbreidingen van de A6 en het onderliggend wegennetwerk.  
RAAM-brief   Schaalsprong Almere   Ruimte bieden aan de stedelijke ontwikkeling in Almere Centrum Weerwater (westzijde van Almere).  
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-
Markermeer (2013)
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)  
Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen.
Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.  
Ruimte bieden aan woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.  
Structuurvisie Randstad 2040 (2010)   Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio   Ruimte bieden aan de opgave om tot 2030 60.000 woningen te bouwen.  
Structuurvisie Windenergie op Land (2014)   11 gebieden voor grootschalige opwekking van windenergie (meer dan 100 MW)   Geen ruimte bieden aan grootschalige opwekking van windenergie.  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Ruimte bieden aan water en waterberging.  
     
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   60.00 nieuwe woningen   Ruimte bieden aan nieuwe woonmilieus.  
  Weguitbreiding A6   Rekening houden met de weguitbreiding van de A6.  
  Ontwikkeling hoger onderwijs
Ontwikkeling culturele infrastructuur  
Ruimte bieden aan de functies (hoger) onderwijs en cultuur en ontspanning.  
  Archeologisch aandachtsgebied   Rekening houden met de status van 'archeologisch aandachtsgebied'.  
  Oppervlaktewaterlichaam   Voor de functie van het Weerwater rekening houden met (de mogelijkheid van het verontdiepen van) het watersysteem.  
Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Locatiebeleid   Binnen de Floriade Stadswijk rekening houden met de criteria voor een overig centrummilieu.  
RO Visie Werklocaties 2015 (2016)   Ladder voor duurzame verstedelijking   Zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen toetsen aan de ladder.  
  Informele werklocatie   Binnen de Floriade Stadswijk rekening houden met de visie voor de informele werklocaties.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Archeologisch aandachtsgebied   Opnemen van een beschermingsregeling voor de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.  
Beleidsregel Windmolens 2008 (2008)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen.  
Noodverordening wind (2015)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021(2015)   Waterveiligheid
Schoon water
Voldoende water
Water en ruimte  
Ruimte bieden aan water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen alle functies.  
Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht Eindbalans 2015-2030 (2009)   Tekort aan ruimte voor woningen   Ruimte bieden aan de opgave om 15.000 woningen te bouwen.  
     
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Almere Principles (2009)   Zeeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling:
1. Koester diversiteit
2. Verbind plaats en context
3. Combineer stad en natuur
4. Anticipeer op verandering
5. Blijf innoveren
6. Ontwerp gezonde systemen
7. Mensen maken de stad  
Rekening houden met de uitgangspunten voor Growing Green Cities:
1. De Green City is een gedifferentieerde stad.
2. De Green City is een verbonden en sensitieve stad.
3. De Green City is een op de natuur geïnspireerde stad.
4. De Green City is een adaptieve stad.
5. De Green City is een slimme stad.
6. De Green City is een gezonde stad.
7. De Green City wordt gemaakt door mensen.  
Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)   Ontwerpen van gezonde systemen voor een duurzame ontwikkeling van de stad.   Ruimte bieden aan duurzaamheidsinitiatieven.  
Energie Werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Ruimte bieden aan initiatieven voor duurzame energie.
Kleinschalige windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw mogelijk maken via een binnenplanse afwijking.  
Structuurplan Almere 2010 (2003)   Groenblauw raamwerk:
Weerwater : stedelijk water
Zuidoever Weerwater en het Vroege Vogelbos: parkbos

Zuidoever Weerwater: toeristisch-recreatief concentratiepunt  
Ruimte bieden aan recreatieve functies.
Ruimte bieden aan (stedelijke) functies die de groenstructuur versterken of die gerelateerd zijn aan het groen.
Ruimte bieden aan publiekstrekkende groenblauwe attractiepunten.  
  Infrastructuur:
A6: autosnelweg
Noorderdreef en langs Weerwater: stadsweg
Bestaande busbanen en stedelijke fietsroutes  
Rekening houden met capaciteitsuitbreiding A6.
Rekening houden met toekomstige uitbreiding of aanpassing stadswegen
Rekening houden met toekomstige uitbreiding of aanpassing busbanen en fietsroutes.  
Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2009)   Almere Weerwater: nieuwe ontwikkellocatie en verbindende schakel tussen Haven en Stad   Ruimte bieden aan een gemengd stedelijk programma dat plaats biedt aan minimaal 2.000 woningen en 5.000 arbeidsplaatsen.  
  Bipolair stadscentrum: Centrum en Weerwater   Ruimte bieden aan functiecombinaties van wonen, werken en bijzondere bovenregionale voorzieningen, zoals leisure, sport, zorg en wetenschappelijke instituten.  
  Centrale stadspark van Almere   Ruimte bieden aan herinrichting van oevers, stranden, (delen van) parken en bossen, recreatieve voorzieningen en ontsluiting via een hoogwaardige openbaarvervoersverbinding langs de oostelijke oever van het Weerwater.  
Ontwikkelperspectief Centraal Almere (2012)   Pijler 1: Rondje Weerwater
Pijler 2: Ontwikkeling van 3 polen: Stadscentrum, De Schakel en Kasteelomgeving
Pijler 3: Verbindingen tussen de polen  
Ruimte bieden aan de vestiging van kleinschalige en grootschalige publieke voorzieningen aan de oevers.
Ruimte bieden aan het 'kleine rondje Weerwater'.
Ruimte bieden aan tijdelijke evenementen, horeca, strand en watersport.
Ruimte bieden of reserveren voor vervoer per auto, bus, fiets en over water.  
Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater (2012)   1e fase: gebied van een basiskwaliteit voorzien
 
Ruimte bieden aan het realiseren van de basiskwaliteit: het aanbrengen van een sterk landschap, dat goede en veilige verbindingen biedt aan alle verkeerssoorten en dat uitnodigt tot recreatief gebruik.  
  2e fase: kansenstrategie voor Almere Centrum Weerwater   De kansenstrategie faciliteren: een ontwikkeling van een nieuw, hoogwaardig stedelijk woon- en werkmilieu.  
Growing Green Cities, Bidbook Almere Floriade 2022 (2012)   Growing Green City:
- feeding the city
- greening the city
- energizing the city
- healthying the city  
Ruimte bieden aan functies die bijdragen aan de thema's feeding, greening, energizing en healthying the city zoals: voedselproductie, tuinbouw, gezondheid en zorg, kunst, cultuur en educatie, recreatie en leisure, energie en watermanagement.  
  Floriade 2022: internationale wereldtuinbouwtentoonstelling   Ruimte bieden aan de wereldtuinbouwexpositie van de Growing Green City.  
  Almere Floriade: stadswijk   Ruimte bieden aan de ontwikkeling van een stadswijk vanuit het gedachtegoed van Growing Green Cities.  
Masterplan Floriade (2015)   Floriade 2022 Growing Green Cities:
- Feeding
- Greening
- Healthying
- Energizing  
Ruimte bieden aan functies die bijdragen aan de thema's: feeding, greening, energizing en healthying.  
  Ruimtelijke hoofdstructuur Floriade:
- het carré, dat bestaat uit een boulevard (langzaam verkeersroute) rondom de Floriade inclusief twee bruggen;
- het arboretum als basisgroenstructuur, dat bestaat uit een diversiteit aan planten en bomen als omkadering van de Floriadekavels;
- het grid, dat bestaat uit een padenstelsel rondom de Floriadekavels, inclusief twee bruggen;
- waarbij een deel van het bestaande bos op het Weerwatereiland wordt behouden, in het bijzonder de groene oostelijke rand;
- aan het evenement verbonden iconische paviljoens/vastgoedobjecten.  
Ruimte bieden aan en rekening houden met de ruimtelijke hoofdstructuur voor de Floriade.
Ruimte bieden aan de kansenstrategie voor Floriade Stadswijk, waarbij het ruimtelijke basismodel en het ambitiemodel mogelijk kunnen worden gemaakt.  
Gebiedsvisie Floriade Stadswijk (2017)   Floriade Stadswijk:
- een groene, autoluwe, geluidsluwe, energieopwekkende wijk waar landschap, circulariteit, innovatie centraal staan
- het gebied wordt open en toegankelijk voor iedereen en een integraal onderdeel van de stad, maar blijft tegelijkertijd een autonome plaats van samenkomst en ontmoeting
- maximum programma voor woningen en voorzieningen
- contourenkaart voor de maximum hoogte van de bebouwing  
Binnen de bestemming Floriade Stadswijk rekening houden met het maximum programma (600 woningen, 60 waterwoningen en/of drijvende ondernemingen en 47.000 m² voorzieningen) en de maximum bouwhoogten van de contourenkaart.  
Woonvisie Almere 2.0 (2009)   Proeftuin van cradle-to-cradle bouwen.   Ruimte bieden aan duurzame oplossingen voor bouwen.  
  Gedifferentieerde stad: toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus   Ruimte bieden aan centrum-stedelijke woonmilieus en gemengde woon-werkmilieus.  
  Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen   Opnemen flexibele woonbestemmingen.  
  Een zorgzame en leefbare stad   Ruimte bieden aan levensloopbestendige woningen en woonzorgvoorzieningen.  
  De eindgebruiker staat centraal   Ruimte bieden aan particulier opdrachtgeverschap.  
Programmaplan wijkgericht werken 2015-2019   Doorontwikkelen Almere Centrum tot het kloppend hart van Almere en een betekenisvol centrum in de regio
Ontwikkelen centraal centrumgebied rondom het Weerwater  
Ruimte bieden aan programma dat in principe additioneel is aan Almere Centrum  
Programmalijn 1
Hart van de Stad (2016)  
Concrete impuls aan het hart van Almere, een sterkere regionale betekenis en dé ontmoetingsplek voor zowel bewoners als bezoekers
De vier sleutelprojecten zijn:
- Station en omgeving
- Almere Centrum
- Weerwater
- Floriade  
Ruimte bieden aan:
- ontmoetingsplekken, parken, verbindingen, entrees en functiemenging
- de aanleg van het fysieke Rondje Weerwater
-de aanleg van de iconische brug tussen het Lumièrepark en het Floriadeterrein
- de aanleg van steigers/boardwalks en speel- en sportvoorzieningen
- evenementen.  
Programmalijn 2
Versterken leer- en werkomgeving  
Goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur
De vijf sleutelprojecten zijn:
- FlevoCampus
- Internationaal Onderwijs
- Kenniscentrum Gepersonaliseerd Leren
- AD Academy
-Nieuwe Universiteit / E-University
FlevoCampus  
Ruimte bieden aan FlevoCampus: een fysieke en virtuele verzamelplek van studenten, onderzoekers, startende en bestaande bedrijven op het terrein van de Floriade.  
Programmalijn 3
Energy on Upcycling (2016)  
Bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie
De vier sleutelprojecten zijn:
- Local-for-local
- Stad zonder gas
- Opwaardering stedelijke grondstoffen
- Verduurzaming van mobiliteit (nog uit te werken)  
Ruimte bieden aan het Citylab stedelijke grondstoffen op het Floriadeterrein.  
Programmalijn 4 Versterken verblijfsplekken: cultuur, recreatie, toerisme (2016)   (inter)nationaal aansprekende verblijfsplekken
De drie verblijfsplekken zijn:
- Nationaal Park Nieuw Land/ Oostvaardersplassen
- Kustzone Poort
- Bovenstedelijke culturele voorzieningen in Almere Centrum  
Ruimte bieden aan culturele en recreatieve voorzieningen  
Programmalijn 5 Vernieuwende woningbouw (2016)   Via experimenten een impuls geven aan ontwikkelingen die de diversiteit, keuzevrijheid, toegang en kwaliteit van de woningmarkt vergroten of verbeteren
De vijf experimentlijnen zijn:
– Vitaal
– Verduurzaamd
– Getransformeerd
– Betaalbaar
– Zelfbouw 2.0  
Ruimte bieden aan nieuwe woonconcepten in de Floriadewijk en rond het Weerwater.  
Kadernota grondbeleid (2009)   Inspelen op de Schaalsprong   Ruimte bieden aan wonen en werken.  
Welstandsnota Almere 2014 (2015)   Welstandstoezicht voor:
- het groenblauwe raamwerk
- de hoofdstructuur
- de centrumgebieden
- bijzondere gebieden
- reclame.  
Voor de Floriade gelden de beoordelingscriteria voor het groenblauwe raamwerk.
Voor de A6 gelden de beoordelingscriteria voor de hoofdstructuur.
Voor de directe omgeving van de A6 gelden de beoordelingscriteria voor (her)ontwikkelprojecten langs de hoofdinfrastructuur.
Voor het plangebied gelden de sneltoetscriteria voor reclame.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken   Ruimte bieden aan het plaatsen van masten en antennes buiten de stadswijk Floriade.  
Meerjarenplan
Startershuisvesting (2004)  
Kleine, zelfstandige en goedkope
woningen voor jongeren  
Ruimte bieden aan starterswoningen.  
Plan van aanpak studentenhuisvesting (2011)   Divers en flexibel aanbod aan studentenhuisvesting   Studentenhuisvesting is mogelijk binnen de functie wonen.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Ligplaatsen voor woonschepen en
vaste ligplaatsen
Afmeeroevers  
Ruimte bieden aan woonschepen op het Weerwater en aanleggelegenheid binnen de functie water.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen.
Thuisprostitutie op grond van de regeling voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis wel toestaan.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)   Vestigingsbeleid coffeeshops   Geen mogelijkheid opnemen voor een coffeeshop.  
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)   Vestigingsbeleid benzineverkooppunten   Geen ruimte bieden aan nieuwe benzineverkooppunten.  
Bereikbaarheid en mobiliteit  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie
Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel
Handhaven gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem
Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer
Realiseren hoger fietsgebruik
Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen.
Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto
Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.  
Ruimte bieden aan functiemenging. Binnen de Floriade Stadswijk ruimte bieden voor stadsstraten. Voor de overige bestaande gebieden geen grote ingrepen.
Ruimte bieden aan voorzieningen rondom knooppunten (busstation en Floriade).
Ruimte bieden aan openbaar vervoer.
Ruimte bieden aan hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruisingen.
Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden.
Ruimte bieden aan autoverkeer.
Ruimte bieden aan parkeeroplossingen op maat.  
Werk in de stad  
De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)   Excellent gastheerschap
Stimuleren van nieuwe kansen en mogelijkheden van ondernemers
Inzetten voor heldere en soepele toepassing van regelgeving  
Ruimte bieden aan bedrijven en voorzieningen.  
Gemeentelijke Visie Werklocaties in Almere (2016)   Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden.
Floriadegebied is een woon-werkmilieu
Floriadegebied maakt onderdeel uit van de groene milieus  
Ruimte bieden aan een mix van de volgende functies:
- wonen;
- bedrijven tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- kantoren;
- activiteiten op het gebied van cultuur, sport, recreatie en dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen;
- detailhandel conform de Detailhandelsvisie;
- horecavoorzieningen tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- recreatieve voorzieningen conform Nota Kleur aan Groen.  
Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)   Het Floriadeterrein is een 'wijk- en buurtcentrum'   Binnen Floriade Evenement de volgende functies toestaan:
- detailhandel (tot maximaal 500 m² winkelvloeroppervlak);
- webwinkel;
- internetwinkel;
- afhaalpunten.
Niet toegestaan zijn:
- perifere detailhandel;
- grootschalige detailhandel;
- supermarkt.
Binnen Floriade Stadswijk de volgende functies toestaan:
- detailhandel (tot maximaal 300 m² winkelvloeroppervlak);
- het samenvoegen van aaneengesloten panden tot maximaal 500 m² winkelvloeroppervlak;
- in totaal maximaal 1.000 m² winkelvloeroppervlak (met een afwijking tot maximaal 1.500 m²);
- webwinkel;
- internetwinkel;
- afhaalpunten.
Niet toegestaan zijn:
- perifere detailhandel;
- grootschalige detailhandel;
- supermarkt.  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten binnen de bestaande winkelstructuur of op bedrijventerreinen.   Binnen Floriade Stadswijk ruimte bieden aan afhaalpunten.  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels toestaan op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen   Binnen het Floriadeterrein geen ruimte bieden voor kringloopwinkels.  
Nota Hotelmarkt Almere (2002)   Adequaat hotelproduct
Voorkeurslocatie: Weerwater Zuid Fontanapad  
Een hotel is mogelijk binnen categorie A van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogen maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen.   Bij de functie wonen de criteria uit de nota toepassen.  
  In uitleggebieden uitgaan van 1 zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In plinten kunnen de woon- en werkfuncties uitwisselbaar worden gemaakt.   Binnen Floriade Stadswijk ruimte bieden aan de functies wonen en bedrijven.  
Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)   Benutten van kansen voor vrijetijdsvoorzieningen.   Binnen Floriade Evenement en Stadswijk en het Weerwater ruimte bieden aan sportvoorzieningen, recreatievoorzienigen en horecavoorzieningen.  
Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022 (2016)   Uitwerking van de Kansenkaart vrijetijdseconomie door focus te geven en vervolgstappen.
Drie strategieën:
- placemaking
- thematische versterking
- samenwerking en organisatie  
Binnen Floriade Evenement en Stadswijk en het Weerwater ruimte bieden aan cultuur en ontspanning, recreatievoorzieningen, water en sportvoorzieningen.  
Groene stad  
Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)   De ambitie is om Almere verder te ontwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: - slim waterbeheer
- een aantrekkelijke waterstad
- levend water: biodiversiteit versterken en waterkwaliteit verbeteren
- een stad zonder afval(water).  
Naast de functie water ook ruimte bieden aan: recreatieve voorzieningen, het in stand houden en verbeteren van de natuurlijke waarden en evenementen.  
Waterstad Almere
Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)  
Het stimuleren van toeristisch
recreatieve (bedrijfs)vestigingen en gebruik(smogelijkheden) in Almere
Zuidoever Weerwater is een toeristisch-recreatief speerpuntgebied  
Binnen Floriade Evenement en Stadswijk ruimte bieden aan recreatieve voorzieningen, sportvoorzieningen, aanleggelegenheid en horeca.  
Kleur aan groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   De spelregels zijn van toepassing op Floriade Stadswijk.  
  Bos: het Weerwatereiland, Utopia en de omgeving Sturmeyplaats   Voor de functie 'bos' rekening houden met het kenmerkende gebruik: natuurbeleving, wandelen, fietsen, natuureducatie, recreatie en cultuur. Bossen kunnen ook ruimte bieden aan regionale en nationale initiatieven (voor bijvoorbeeld buitenrecreatie) van een grote omvang.  
  Voorzieningenpark: Atlantisstrand en Fantasiestrand   Voor de functie 'voorzieningenpark' rekening houden met het kenmerkende gebruik: sport, (stads)landbouw, begraven & herdenken, evenementen of (jacht)havens. In principe zijn de ‘velden’ gericht op het uitsluitend gebruik door één van de basisfuncties. Het casco van lanen en bosplantsoen is onderdeel van het recreatieve netwerk en bevat paden die wandelen en fietsen mogelijk maken.  
  Water: Weerwater   Voor de functie 'water' rekening houden met: natuurbeleving, varen, zwemmen, recreatie en sport. In de oevers kan ruimte worden geboden aan eten & drinken en cultuur (inclusief bijbehorende bebouwing).  
  Recreatieve verbindingen: rondje Weerwater   Voor de functie 'recreatieve verbindingen' rekening houden met het ondersteunen van de recreatieve functie van de fiets-, wandel-, en vaarroutes met functies zoals eten & drinken, kunst of cultuur.  
  Transformatiegebieden: de Floriade(wijk)   Voor de functies van de 'transformatiegebieden' uitgaan van de bestemming die is vastgelegd in de ontwikkelplannen.  
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 (2003)   Wandelinfrastructuur en samenhangende voorzieningen.   Ruimte bieden aan de uitbreiding van de wandelinfrastructuur (zoals het 'kleine Rondje Weerwater') en de realisatie van voorzieningen die hiermee samenhangen (zoals horeca).  
Veiligheid  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist
veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)  
Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied   Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaangsgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven   Geen ruimte bieden aan de opslag en verkoop van vuurwerk.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Sociale Structuurschets
'Almere mensenwerk' (2004)  
Ambities voor meer sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang   Bij het toekennen van functies ruimte bieden aan flexibiliteit om op de veranderende behoefte van gebruikers in te kunnen spelen. Ruimte bieden aan voorzieningen die de sociale cohesie (het elkaar ontmoeten) bevorderen.  
Samenhangend jeugdbeleid 'Jonge stad, stad voor jongeren en
jeugd' (2005)  
Voldoende en tijdig opleveren van
onderwijshuisvesting in
multifunctionele accommodaties
In ruimtelijke planvorming rekening houden met voldoende ruimte voor kinderopvang  
Opnemen van een ruime begripsomschrijving voor 'maatschappelijke voorzieningen',
waardoor een flexibele invulling van functies mogelijk is.  
Toekomstvisie vrije tijd (2008)   Het creëren van een hechte, leefbare samenleving en het versterken van de identiteit van de stad.   Ruimte bieden aan functies die verbinden, zoals recreatie, cultuur en ontspanning en evenementen. Ruimte bieden aan de uitbreiding van de infrastructuur (zoals het 'kleine Rondje Weerwater') en de realisatie van voorzieningen die hiermee samenhangen (zoals aanlegvoorzieningen, horeca, kunstwerken, speelvoorzieningen en evenementen).  
Cultuurnota 2009-2012 (2008)   Het realiseren van een zo volledig
mogelijk cultuuraanbod dat past bij de omvang van de stad  
Ruimte bieden aan de functie 'cultuur en ontspanning'.  
Cultuurbrief 2013-2016   Verder bouwen aan een stad met een levendig en inspirerend cultureel leven.   Ruimte bieden aan de functie 'cultuur en ontspanning'.  
Visie Cultuur 2.0 (2012) RRAAM   Ontwikkelen culturele infrastructuur   Ruimte bieden aan de functie 'cultuur en ontspanning'.  
Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)   Drie lagen van de Almeerse sportpiramide:
- de stad als speelveld
- de stad voor talent
- de stad die uitblinkt  
Ruimte bieden aan de functies 'sportvoorzieningen' en 'speelvoorzieningen'.  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school te zijn.   Ruimte bieden aan de functie speelvoorzieningen.  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een onderzoeksplicht bij de bestemming 'Archeologie 1'.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van een bestemming 'Archeologie 1'.  
Overig gemeentelijk beleid  
Nota Evenementen in Almere (2011)   Beleid voor:
- geluiddragende evenementen
- overige evenementen  
Geluiddragende evenementen (>120 dB(A) bronvermogen) niet (meer) toestaan op het Atlantisstrand.
Ruimte bieden voor geluiddragende evenementen binnen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, Floriade Stadswijk en Floriade Stadswijk Rand conform de voorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.
Afwijkingsbevoegdheid opnemen om af te wijken van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.
Overige evenementen toestaan binnen het plangebied.  
Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003)   Maximaal aantal speelautomatenhallen:
- 3 in Centrum Almere Stad
- 1 in Centrum Almere Haven
- 1 in Centrum Almere Buiten  
Geen ruimte bieden aan speelautomatenhallen.  

Tabel 5.1 Beleidskader

Hoofdstuk 6 Omgevingstoets

6.1 Inleiding

Voor de realisatie van de bestemmingen in het bestemmingsplan is onderzocht of er sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij is getoetst aan geldende wet- en regelgeving op het gebied van onder andere milieu, ecologie, archeologie en water. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze omgevingsaspecten. Dit is gedaan aan de hand van het Milieueffectrapport (MER) dat is gemaakt voor dit Chw bestemmingsplan.

In paragraaf 6.2 is beschreven wat en hoe in het MER is onderzocht en wat de procedure van het MER is.

In paragraaf 6.3 tot en met 6.13 is per omgevingsaspect beschreven wat het kader is en wat de effecten zijn voor Floriade Evenement en Floriade Stadswijk. Daarbij is steeds de volgende volgorde aangehouden:

  • een beschrijving van het kader van het omgevingsaspect;
  • een effectbeoordeling in de vorm van een tabel;
  • een effectbeschrijving.

De effectbeschrijvingen in het Milieueffectrapport hebben voor sommige omgevingsaspecten ook geleid tot randvoorwaarden voor de ontwikkelingen. Deze randvoorwaarden zijn beschreven bij de effectbeoordeling en zo nodig verwerkt in de regels en verbeelding van dit Chw bestemmingsplan.

Om de milieueffecten van de ontwikkelingen te kunnen beoordelen en te vergelijken, is een vergelijkingsbasis nodig: de referentiesituatie. De referentiesituatie is de huidige situatie aangevuld met autonome ontwikkelingen. Autonome ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die onafhankelijk van de uitvoering van het bestemmingsplan plaats zullen vinden en waarover een definitief besluit is genomen (bijvoorbeeld, waarvoor vergunning is verleend). De referentiesituatie is niet beschreven in paragraaf 6.3 tot en met 6.13. Hiervoor wordt bij de omgevingsaspecten steeds verwezen naar de betreffende paragrafen in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

In het MER zijn twee referentiejaren gekozen, namelijk 2022 en 2030. Dit heeft een dubbele reden. In 2022 wordt het evenement Floriade gehouden in het gebied. De effecten van dit evenement zijn als een van de situaties in het MER onderzocht. Tegelijkertijd vormt 2022 een tussenjaar in de langere periode waarin de effecten van de gebiedsontwikkeling zich voordoen. Daarmee wordt niet in één keer een situatie in de verre toekomst in beeld gebracht, maar wordt door een tussensituatie de ontwikkeling van de effecten in beeld gebracht. Overigens treden tijdens het evenement Floriade milieueffecten op die niet per se in de gebiedsontwikkeling optreden, bijvoorbeeld een piek in toename van vervoer door bezoekers van het evenement.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0016.png"

In paragraaf 6.14 is ingegaan op de radarverstoringsgebieden.

De systematiek voor bedrijven en milieuzonering is beschreven in paragraaf 6.15.

In paragraaf 6.16 zijn de ontwikkelingen in dit Chw bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Tot slot is in paragraaf 6.17 ingegaan op monitoring en evaluatie.

6.2 Milieueffectrapportage

6.2.1 Inleiding

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een planMER voor strategische en kaderstellende plannen en een projectMER of een mer-beoordelingsplicht voor concrete projecten. Het doel is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij deze plannen of besluiten. Voor deze plannen of besluiten wordt een milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) doorlopen.

6.2.2 PlanMER
6.2.2.1 Toetsing planontwikkelingen

In het Besluit m.e.r. is 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (categorie D 11.2) als m.e.r.-beoordelingsplichtig aangeduid. Bij stedelijke ontwikkelingen gaat het om de realisatie van woningen, bedrijven, winkelcentra en parkeerterreinen. Ten behoeve van de realisatie van de Floriade en de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater is het daarom verplicht een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Ten behoeve van de ontwikkeling is ook een indicatieve toets van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 4 Berekening stikstofdepositie. Hieruit is gebleken dat op voorhand significant negatieve effecten op met name het Naardermeer niet zijn uit te sluiten. Het Naardermeer kent zeer stikstofgevoelige habitats, die in de bestaande situatie reeds overbelast zijn (overschrijding van de kritische depositiewaarde). Om deze reden is het verplicht om een passende beoordeling op te stellen, waarin de effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied nader worden beschouwd. Aan het opstellen van een passende beoordeling is ook de verplichting verbonden om een planMER op te stellen. De resultaten uit de passende beoordeling zijn verwerkt in het planMER.

6.2.2.2 Doel en procedure planMER

Het doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen tijdens de besluitvorming over een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, leidt tot belangrijke negatieve milieueffecten. Waar relevant, dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).

De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • openbare kennisgeving opstellen planMER en bestemmingsplan;
  • raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • opstellen planMER en ontwerp bestemmingsplan;
  • terinzagelegging planMER met ontwerp bestemmingsplan (zienswijzen);
  • toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
  • vaststelling bestemmingsplan: het planMER vormt een bijlage bij het vastgestelde bestemmingsplan.
6.2.2.3 Notitie Reikwijdte en Detailniveau

In een Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) is beschreven op welke wijze in het planMER de milieueffecten inzichtelijk worden gemaakt. De kennisgeving van het opstellen van de MER en het bestemmingsplan is op 27 maart 2015 bekend gemaakt in de Staatscourant en het Gemeenteblad. De 'Notitie Reikwijdte en Detailniveau Omgevingsplan Almere Centrum Weerwater' heeft voor advies ter inzage gelegen van 30 maart 2015 tot en met 11 mei 2015 en is toegestuurd aan betrokken bestuursorganen/instanties. Naar aanleiding van deze procedure zijn acht reacties ingediend. Deze zijn beantwoord in een Antwoordnota. De Antwoordnota is als bijlage opgenomen bij het milieueffectrapport.

De Commissie m.e.r. heeft op 7 juli 2015 een advies uitgebracht over de Notitie Reikwijdte en Detailniveau. De Commissie m.e.r. adviseert om in het milieueffectrapport de effecten van de wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade in 2022 duidelijk in beeld te brengen. Dat kan omdat daarvoor al een masterplan door de gemeenteraad is vastgesteld. De invulling van de andere deelgebieden en van het Floriadeterrein ná het evenement is nu nog niet concreet. Het rapport kan voor die gebieden de milieu-randvoorwaarden in beeld brengen. Het advies van de Commissie m.e.r. is ook opgenomen in de Antwoordnota.

6.2.2.4 Opzet planMER

In Bijlage 5 Milieueffectrapport is het milieueffectrapport opgenomen voor de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. In dit milieueffectrapport zijn de effecten beschreven voor één alternatief, bestaande uit drie verschillende situaties:

  • Evenement Floriade 2022;
  • Floriadewijk na 2022;
  • Gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater 2030.

Detailniveau effectbeoordeling MER

De ontwikkeling voor de Floriade is een vrij concreet voornemen. De hoofdlijnen van de invulling hiervan zijn grotendeels bekend en gepresenteerd in het Masterplan. De ontwikkeling van Floriadewijk en de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater wordt vormgegeven als een organische ontwikkeling. Dit betekent dat op basis van dit Chw bestemmingsplan de bouw van woningen, bedrijfsruimte, voorzieningen en bijbehorend groen en infrastructuur mogelijk gemaakt wordt, maar dat de invulling ervan niet wordt vastgelegd. Door gebruik te maken van de kansen die zich voordoen wordt het gebied ingevuld als een organisch groeiende stadswijk. Dit betekent dat de effectbepaling voor deze situaties verschillend van detailniveau kan zijn. Voor de Floriade is in het Milieueffectrapport een gedetailleerdere beschrijving van de effecten gegeven, terwijl voor de Floriadewijk en voor de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater inzichtelijk gemaakt is welke randvoorwaarden gelden voor de ontwikkeling.

In het Milieueffectrapport is dit terug te vinden doordat de effectbepalingen van de gebiedsontwikkeling (zowel Floriadewijk als de gehele gebiedsontwikkeling) separaat van die van de Floriade in beeld is gebracht. Daarbij is ervoor gekozen eerst de effecten van de gebiedsontwikkeling te beschrijven en daarna een beschrijving van de effecten van de Floriade op te nemen. De effectbeschrijving van de gebiedsontwikkelingen is opgenomen in de hoofdstukken 4 tot en met 14 van het Milieueffectrapport, terwijl de effectbeschrijving voor de Floriade in hoofdstuk 15 is opgenomen.

In het Milieueffectrapport is gebruik gemaakt van een vijfpuntsschaal, zie onderstaande figuur. Deze beoordelingsschaal past bij het abstractieniveau van de plannen. Uiteindelijk leidt de beoordeling per aspect tot een samenvattende effectbeoordelingstabel waar per thema en per aspect plussen en minnen weergegeven staan. Deze plussen en minnen kunnen niet zonder meer bij elkaar opgesteld worden.

Effectbeoordeling   Omschrijving  
++   positief ten opzichte van referentiesituatie  
+   licht positief ten opzichte van referentiesituatie  
0   neutraal ten opzichte van referentiesituatie  
-   licht negatief ten opzichte van referentiesituatie  
- -   negatief ten opzichte van referentiesituatie  

In het milieueffectrapport voor Almere Centrum Weerwater is slechts één alternatief onderzocht, omdat alternatieve locaties of andere invullingen van de ontwikkeling al in een stadium zijn afgewogen. Ten behoeve van de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is namelijk een plan-m.e.r. gemaakt waarin de effecten van de plannen voor de Schaalsprong Almere zijn beoordeeld. Vervolgens is bij de Concept Structuurvisie Almere 2.0 eveneens een plan-m.e.r. opgesteld. In deze documenten zijn de effecten beoordeeld van de plannen voor de stedelijke uitbreiding van Almere. Ten behoeve van het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere is eveneens een m.e.r.-procedure doorlopen. Met deze voorgaande afwegingen is een eenduidig beeld ontstaan van de ontwikkelingen die voor Almere Centrum Weerwater beoogd worden.

6.2.3 Toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.

De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 9 maart 2017 een toetsingsadvies uitgebracht over het milieueffectrapport voor de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater en het ontwerp Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade. Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. is een aanvulling op het MER opgesteld. In Bijlage 6 Aanvulling MER is de aanvulling op het MER opgenomen. Deze rapportage biedt de aanvullende informatie om tot een volwaardige afweging te komen van het milieubelang bij de besluitvorming rondom het Chw-bestemmingsplan. Een akoestisch onderzoek maakt eveneens onderdeel uit van deze rapportage. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 23 mei 2017 een positief toetsingsadvies uitgebracht voor de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater en het ontwerp Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade (zie Bijlage 6 Aanvulling MER).

6.3 Verkeer en vervoer

6.3.1 Kader

Een van de effecten van een nieuwe gebiedsontwikkeling betreft de ontwikkelingen van het verkeer. Deze effecten zijn van belang om zicht te hebben op de bereikbaarheid van zowel de bestaande stad als van de nieuwe ontwikkeling. Daarnaast vormen de verkeerscijfers input voor de effecten op het gebied van de geluid en luchtkwaliteit in het gebied. Daarom zijn in het MER de effecten van de gebiedsontwikkeling van Floriadewijk en Almere Centrum Weerwater met behulp van het gemeentelijke verkeersmodel in beeld gebracht. De berekeningen met het verkeersmodel geven inzicht in de verkeersafwikkeling. De effecten op verkeersveiligheid, parkeren, openbaar vervoer en langzaam verkeer zijn kwalitatief in beeld gebracht.

De verkeerscijfers voor de MER zijn afkomstig uit het Verkeersmodel Almere. Het verkeersmodel Almere rekent volgens de zwaartekrachtmethode. Dit is een landelijk veel gebruikte methode bij verkeersmodellen. Het model bestaat uit een basisjaar 2010 en prognosejaren 2020 en 2030. Het basisjaar is gekalibreerd (passend gemaakt) op basis van telcijfers. Hiervoor zijn telcijfers van de gemeente van auto en openbaar vervoer gebruikt. Daarmee zijn de modelwaarden 2010 passend gemaakt met de werkelijk getelde hoeveelheid auto's en bus-/treinreizigers. Op basis van de verwachte groei van het aantal inwoners en arbeidsplaatsen in Almere en de wijzigingen in infrastructuur maakt het model prognoses voor de hoeveelheid motorvoertuigen, het aantal OV-verplaatsingen en het aantal fiets-/voetverplaatsingen. Afhankelijk van het aanbod aan infrastructuur en modaliteiten bepaalt het model met welk vervoermiddel mensen hun verplaatsing maken. De modal split is een resultante van een modelberekening. Met de term 'modal split' wordt de verdeling van de (personen-)verplaatsingen over de vervoerwijzen (modaliteiten), zoals auto en openbaar vervoer, bedoeld. De uitgangspunten voor de modal split zijn gebaseerd op het Masterplan Floriade. De gegeven modal split is in onderstaande tabel weergegeven.

Vervoer per...   Percentage  
Auto   40%  
Touringcar   20%  
Openbaar vervoer   35%  
Fiets   5%  
Totaal   100%  

Modal split evenement Floriade

Uit in het kader van het Masterplan uitgevoerd onderzoek komt naar voren dat er rekening mee moet worden gehouden dat 40% van de bezoekers van de Floriade met de auto komt. In het MER, de bijbehorende onderzoeken alsmede parkeeronderzoek is zekerheidshalve uitgegaan van een percentage autobezoekers 45% is. Voor touringcars is een zekerheidshalve een percentage van 25% gehanteerd. Op basis van deze percentages, waarbij het gebruik van motorvoertuigen zekerheidshalve hoger (worst case) is ingeschat, is de parkeerbehoefte in beeld gebracht. In onderstaande tabel is de berekening van deze parkeerbehoefte weergegeven.

Parkeren   Auto   Touringcar  
Bezoekers   2.125.000   2.125.000  
Percentage bezoekers   45%   25%  
Gemiddelde bezetting   2,4   40  
     
Aantallen   398.438   13.281  
Aantal dagen   180   180  
Aantal per dag   2.214   74  
     
Piekbelasting   200%   200%  
Benodigd   4.427   148  
     
Dubbelgebruik   100%    
     
Personeel   460    
     
Subtotalen   4.887   150  
Totaal   5.037  

Benodigd aantal parkeerplaatsen

Almere groeit tussen 2010 en 2030 conform de vastgestelde groeiopgave in het kader van RRAAM. Dat betekent dat er 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen bijkomen. Door de woningbouwcrisis is het tempo van de groei van Almere wat langzamer. In 2030 zal de volledige groeiopgave nog niet gerealiseerd zijn. Desondanks houdt de gemeente in haar verkeersmodel voor 2030 wel rekening met de volledige groei om de omgevingseffecten goed in beeld te kunnen brengen. De geprognostiseerde cijfers voor 2030 zijn daarmee als worst-case te beschouwen.

De groei van Almere is op basis van een drieledige schaalsprong: ecologie, infrastructuur en verstedelijking. Voor de effectbeschrijving 'verkeer' is van belang dat de schaalsprong van de infrastructuur door middel van diverse besluiten reeds een autonome ontwikkeling is. Dit betreft onder meer de opwaardering van de A6. Met deze schaalsprong is een randvoorwaarde ingevuld voor de stedelijke schaalsprong; de infrastructuur voor de verdere stedelijke schaalsprong is hiermee geregeld en reeds in uitvoering.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 4.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport. Voor het MER is een aantal scenario's doorgerekend. Voor een beschrijving van deze scenario's wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1 van Bijlage 6 Aanvulling MER.

6.3.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Verkeer   Kwaliteit van de verkeersafwikkeling   0   Geen knelpunten in het plangebied. Geen relevante bijdrage aan aandachtspunten buiten het plangebied  
  Openbaar vervoer   0   Goede aansluiting op OV. Geen belemmeringen.  
  Verkeersveiligheid   0   Verkeer wordt veilig afgewikkeld.  
  Parkeren   0   Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met voldoende parkeerruimte voor het evenement.  
  Langzaam verkeer   0   Goede aansluiting op bestaande routes. Geen belemmeringen.  

Vanuit de aspecten verkeer en vervoer zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.

Effectbeschrijving

Vervoersmodaliteiten en openbaar vervoer en parkeren

De Floriade wordt optimaal bereikbaar, met een brede keuze uit modaliteiten. In het vastgestelde Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere is voorzien in een afslag Almere Floriade, als een directe ontsluiting voor het Floriadeterrein. Parkeren kan direct naast het terrein en een shuttlebus die een ronde maakt langs alle parkeervelden, brengt bezoekers desgewenst van hun auto of touringcar naar de entree.

Voor het parkeren tijdens het evenement is uitgegaan van locaties die zo dicht mogelijk bij het evenemententerrein liggen. In Bijlage 6 Aanvulling MER zijn de parkeervoorzieningen beschreven. De omgeving biedt voldoende ruimte om de parkeergelegenheid te realiseren. In onderstaande figuur zijn de parkeerplaatsen aangegeven. Door de keuze voor het in de directe omgeving van het evenemententerrein positioneren van de parkeergelegenheid ontstaat de maximale verkeersbelasting rondom het evenemententerrein zelf. De volgende locaties - met elk een capaciteit van circa 1.000 parkeerplaatsen - zijn als uitgangspunt gehanteerd: Oude Waterlandseweg, Veluwsekant, Verlengde Steigerdreef (ook voor personeel), Spanningsveld en Oorweg (waaronder touringcars). Op onderstaande afbeelding zijn de locaties weergegeven. Elke locatie biedt voldoende fysieke ruimte om 1.000 parkeerplaatsen te realiseren, waarbij sprake is van een goede verkeerscirculatie op het parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0017.png"

Parkeerterreinen gedurende Floriade

Ook per openbaar vervoer is het Floriadeterrein goed te bereiken. Vanaf station Almere Centrum is het slechts enkele minuten lopen, door het stadshart, het Lumièrepark en over de Weerwaterboulevard. Bezoekers kunnen er ook voor kiezen de bus naar het transferium te pakken. Het OV netwerk van Almere is bovendien reeds geschikt om voor het evenement. Er zijn bijvoorbeeld geen tijdelijke busbanen nodig.

Verkeersafwikkeling

De verkeersafwikkeling van het evenement heeft een ander karakter dan de afwikkeling van de gebiedsontwikkeling. Allereerst is het een tijdelijk effect. Ook leggen bezoekers veelal grotere afstanden af voor een evenement, dan voor dagelijkse verkeersbewegingen. De Floriade trekt nationaal en internationaal bezoekers en het aandeel bezoekers uit Almere zelf is relatief klein. Hiermee moet ook de verkeersafwikkeling op een andere manier benaderd worden dan op basis van het verkeersmodel van de gebiedsontwikkeling. De parkeerbehoefte van het evenement en de locaties waar parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd zijn als uitgangspunt gehanteerd voor de verkeersberekeningen. In Bijlage 6 Aanvulling MER zijn de uitgangspunten voor het bepalen van de parkeerbehoefte weergegeven. Op basis van een gemiddelde bezetting en piekbelasting (200% van de gemiddelde bezetting) is het benodigd aantal parkeerplaatsen in totaal 5.000 voor zowel auto- als touringcarparkeerplaatsen. Elk van de vijf parkeerterreinen biedt ruimte aan 1.000 parkeerplaatsen en genereert 2.000 vervoersbewegingen per etmaal. Er wordt niet uitgegaan van dubbelbewegingen, omdat bezoekers over het algemeen een gehele dag op het terrein doorbrengen.

De Floriade is via de Floriade Allee direct verbonden met de A6. Via de A6 worden snel ook de A1 en A27 bereikt, waarmee het verkeer van de Floriade op korte afstand van het evenement over de verschillende windrichtingen van en naar de verschillende herkomsten en bestemmingen wordt verspreid en de druk op het rijkswegennet wordt beperkt. Door de directe verbinding met de A6 treden in Almere zelf geen relevante verkeerseffecten op.

In de onderstaande tabel is de intensiteit van verkeer ten gevolge van de Floriade over de A6 en A27 weergegeven. In deze tabel is tevens inzichtelijke gemaakt hoeveel verkeer op die locaties in 2030 na afloop van de Floriade en met de volledige autonome en gebiedsontwikkeling is verwacht. Op basis van deze intensiteiten kan het effect van de toename van verkeer worden bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0018.png"

Verkeersintensiteiten ten gevolge van Floriade

De Floriade trekt in absolute zin meer verkeer aan dan de Floriadewijk of de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. Dit leidt ten opzichte van de autonome situatie in 2022 op de A6 bij de Hollandsebrug en Lelystad en de A27 bij de Stichtsebrug tot respectievelijk circa 6.000, 2.000 en 2.000 extra verkeersbewegingen voor de heen en terugreis gezamenlijk. Ten opzichte van de totale verkeerstroom is deze toename beperkt (circa 3%). Bovendien zijn de totale intensiteiten tijdens het evenement nog aanzienlijk lager dan de intensiteiten die in 2030 met autonome ontwikkelingen en de gebiedsontwikkeling zijn voorzien.

De I/C verhouding is de verhouding tussen de intensiteit op de weg en de capaciteit van die weg. De I/C verhouding wordt weergegeven voor de drukste periode van de dag; de spits. Hoge I/C verhoudingen, groter dan 0,8 duiden op een verhoogde kans op congestie. I/C verhoudingen boven de 1,0 duiden op structurele congestie. Autonoom is de I/C verhouding op de A27 (Stichtsebrug) en A6 west (Hollandsebrug) 0,7. De toename met 1000 voertuigen per rijrichting (2000 / 2) ten opzichte van de autonome verkeersstroom zal dit niet relevant veranderen. Door het Floriadeverkeer is hier is geen congestie verwacht. Op de A6 bij Lelystad wordt in 2022 autonoom in de spits de I/C waarde van 0,8 wel overschreden en kan congestie optreden. Echter het effect van een toename van 1000 voertuigen per richting (2%) hierop is beperkt. De kans op congestie is bovendien nog kleiner, doordat de Floriade in het weekend het meeste verkeer aantrekt. De voorgenoemde I/C verhoudingen zijn bepaald voor de spits, terwijl het weekend minder druk is en verkeer dan beter doorstroomt. De Floriade leidt dan ook niet tot een relevante bijdrage aan aandachtspunten op het hoofdwegennet.

6.3.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Verkeer   Kwaliteit van de verkeersafwikkeling   0   Door de autonome schaalsprong voor infrastructuur (o.a. A6) is de afwikkeling van de stedelijke schaalsprong (gebiedsontwikkeling) mogelijk. De ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in het plangebied of relevante bijdrage aan aandachtspunten buiten het plangebied  
  Openbaar vervoer   0   Goede aansluiting op OV. Geen belemmeringen.  
  Verkeersveiligheid   0   Verkeer wordt veilig afgewikkeld.  
  Parkeren   0   Er wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen.  
  Langzaam verkeer   0   Goede aansluiting op bestaande routes. Geen belemmeringen.  

Vanuit de aspecten verkeer en vervoer zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Stadswijk.

Door de OV-structuur nader uit te werken en nadruk te leggen op fietsverkeer (zoals al meer in Almere wordt toegepast) kan voor verkeer de neutrale beoordeling meer positief worden. Hoewel dit strikt genomen niet tot mitigerende maatregelen behoort zijn hiermee wel positievere effecten te behalen.

Effectbeschrijving

Verkeersafwikkeling

Voor de verkeersafwikkeling van de Floriadewijk is van belang dat de autonome ontwikkelingen aan de A6 en het onderliggend wegennet in 2022 reeds gereed zijn. Indien alleen de Floriadewijk en niet de overige delen van de gebiedsontwikkeling worden gerealiseerd, is het verkeerskundig effect ook kleiner. De toename van verkeer blijft beperkt tot maximaal 1.200 voertuigen op de Floriade Allee en minder dan 1.000 op de A6. Bij de gehele gebiedsontwikkeling is de toename 1.900 en 600 voertuigen. Doordat autonoom in 2022 ook de intensiteiten op de A6 lager zijn, is dan alleen op de parallelrijbaan vanaf de A1 tussen afrit 2 en 3 de I/C waarde boven de 0,8. Hier is congestie mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0019.png"

I/C verhouding Floriadewijk 2022, ochtendspits

OV en langzaam verkeer

Doordat nu reeds een uitgebreid OV- en fietsnetwerk aanwezig is en de aanpassingen hieraan autonoom plaatsvinden in het kader van de A6 (en deels de Floriade) heeft de Floriadewijk hierop ten opzichten van de gebiedsontwikkeling geen relevant ander effect.

Parkeren

Elke individuele ontwikkeling binnen de Floriadewijk dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij het bestemmingsplan zijn parkeernormen vastgesteld. Bouwwerken en gronden mogen namelijk alleen voor de toegestane functies worden gebruikt indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

6.4 Geluid

6.4.1 Kader

Het wettelijk- en beleidskader voor geluid wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is voor de uitwerking in de volgende fase het geluidstelsel relevant dat de gemeente heeft opgesteld. In het kader van de m.e.r.-procedure zijn door de gemeente Almere verkeerslawaaiberekeningen uitgevoerd, waarbij de geluidbelasting is bepaald van het wegverkeerslawaai afkomstig van de maatgevende wegen in het onderzoeksgebied en de directe omgeving daarvan. De gegenereerde verkeerscijfers uit het gemeentelijke verkeersmodel zijn input geweest voor de geluidberekeningen. In Bijlage 7 Akoestisch onderzoek zijn de resultaten van deze berekeningen opgenomen. De gehanteerde uitgangspunten zijn uiteengezet in het memo 'Uitgangspunten akoestisch onderzoek' dat als bijlage is opgenomen bij Bijlage 6 Aanvulling MER.

De wegvakken die in het geluidsonderzoek zijn onderzocht omvatten grotendeels wegvakken van de A6. De uitsnedes van de wegvakken die zijn meegenomen in het geluidsonderzoek zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0020.png"

Onderzochte wegvakken in geluidsonderzoek

De berekeningsresultaten zijn weergegeven middels contourplots en geluidbelastingsklassen. De geluidbelastingen zijn aangegeven in contouren boven de 50 dB, in stapgroottes van 5 dB. Op de kaart worden daarmee geluidklassen aangegeven die worden begrensd door deze contouren. Als voorbeeld: een geluidklasse 50 - 55 ligt tussen de geluidcontouren van 50 en 55 dB. In het gebied optredende geluidbelastingen kunnen zo aan de hand van deze contourplots worden beoordeeld. In een specifiek geval is ook een zogenaamde verschilplot weergegeven die expliciet de wijzigingen in de geluidbelasting in beeld brengt. Op basis van deze verschilplot kan duidelijk het effect van het plan worden beoordeeld.

Voor het bepalen van de impact van het wegverkeerslawaai en de effecten van de verschillende varianten wordt gefocust op geluidgevoelige objecten. Daarbij vindt een kwalitatieve beoordeling plaats van invloeden van de verschillende varianten, waarbij het aantal objecten in de verschillende geluidsklassen beoordeeld wordt. Verder is aan de hand van het aantal geluidgevoelige verblijfsobjecten binnen de geluidklassen ook kwantitatief het effect van de verschillende varianten bepaald. Dit betreft een beschrijving van het aantal gehinderden, ernstig gehinderden en slaapgestoorden. De beoordeling van de effecten van geluid op de natuur worden beoordeeld bij het aspect natuur.

Voor geluid is geen berekening van industrielawaai en railverkeerslawaai uitgevoerd. In en rond het plangebied komen geen spoorlijnen voor en geen bedrijven die als lawaaimakers zijn aan te merken. Er zijn geen gezoneerde industrieterreinen in de omgeving.

In de autonome situatie wordt Luchthaven Lelystad uitgebreid. Hierdoor komen meer en zwaardere vliegtuigen naar de luchthaven toe. Het Luchthavenindelingsbesluit bevat de kaart met geluidcontouren voor het luchtverkeerslawaai. Hieruit blijkt dat de relevante contouren niet over het plangebied liggen. Ook luchtverkeerslawaai is daarmee een aspect waarmee geen rekening gehouden behoeft te worden.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is in het akoestisch onderzoek gekeken naar de gevolgen van cumulatie vanwege wegverkeerslawaai, oftewel alle lawaai afkomstig van de relevante weginfrastructuur. Wegverkeerslawaai is de dominante bron in het toekomstig woongebied.

Blootgestelden

Om de mate van blootstelling per onderzochte situatie te kunnen vergelijken is uitgegaan van een aantal BAG-punten (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) binnen het onderzoeksgebied dat representatief is voor de eerstelijns bebouwing langs de onderzochte wegen. Deze BAG-punten zijn vervolgens gekoppeld aan het beoordelingspunt dat representatief is voor het hele wegvak waarlangs dit beoordelingspunt gelegen is. Hierbij is uitgegaan van het objecttype woning. Tot slot is, om het aantal blootgestelden te bepalen, uitgegaan van gemiddelde van 2,2 bewoners per woning. Dit is een kengetal gebaseerd op de Regeling geluid milieubeheer.

De voorgenomen ontwikkeling maakt de realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Op basis van het bouwprogramma zijn om deze reden ook blootgestelden bepaald ter plaatse van deze ontwikkellocatie(s). Hierdoor is er sprake van een verschil in het aantal blootgestelden in de referentiesituatie en de plansituatie. Voor de beoordeling van de plansituatie voor het criterium 'verandering van aantal gehinderden' wordt onderscheid gemaakt in bestaande blootgestelden en nieuw te introduceren blootgestelden. Bestaande blootgestelden zijn bewoners die reeds in de referentiesituatie aanwezig zijn.

Beoordelingscriterium - Verandering van het aantal gehinderden, ernstig gehinderden en slaapgestoorden

In artikel 9 van de Regeling geluid milieubeheer is gelet op richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189) een werkwijze opgenomen waarmee aan de hand van de optredende geluidbelastingen van diverse lawaaisoorten en hun dosis-effectrelatie de mate van hinder voor personen (percentage bewoners per geluidbelastingklasse) kan worden bepaald. Deze dosis-effectrelaties worden landelijk gehanteerd (vastgelegd in de Regeling geluid milieubeheer) en zijn gebaseerd op landelijke verwachtingen. Het aantal geluidgehinderden en slaapgestoorden is bepaald op basis van het aantal verblijfsobjecten per geluidklasse. Per verblijfsobject is op basis van de Regeling geluid milieubeheer uitgegaan van een gemiddelde van 2,2 bewoners per verblijfsobject. Aan de hand van deze aantallen gehinderden en slaapgestoorden kunnen verdere actieplannen om de geluidbelasting te verlagen worden opgesteld en uitgevoerd.

Perceptie van geluid

De bovengenoemde analyse is vooral geënt op geluid als natuurkundig verschijnsel en waarnemingen aan de hand van grootheden met behulp van metingen en berekeningen. De niet-lineaire eigenschappen van het gehoor (fysiologische waarneming) wordt zelden meegewogen. Tussen de beide waarnemingen (de objectieve waarneming met meetinstrumenten en de fysiologische waarneming met het gehoor) blijkt geen eenvoudige relatie te bestaan. De psycho-akoestiek onderzoekt dit verband en vormt de basis van een objectieve benadering van lawaaihinder, geluidsisolatie etc. aan de hand van cijfermateriaal. Uit de onderzoeken blijkt dat een toename van 10 dB door de mens ervaren wordt als een verdubbeling van geluid. Een marginale toe- of afname van 1 of 2 dB zal door de gemiddelde bewoner niet waargenomen worden. Het plangebied wordt belast door verkeer op hoofdwegen en lokale wegen. De positie van de waarnemer ten opzichte van deze geluidbronnen is tevens bepalend voor het te ontvangen geluid. In de verschilanalyses is de rekenkundige verschilfactor van -1 tot +1 dB (als boven beschreven) als neutraal beschouwd.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 5.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Borging geluid in bestemmingsplan

De Wet geluidhinder regelt toegestaan geluid op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen en binnenwaarden. Volgens de Wet geluidhinder moet het geluid op de gevels voldoen aan de voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere waarde. De binnenwaarde (binnen in de geluidgevoelige bestemming) moet ook bij hogere waarden vanwege wegverkeerslawaai maximaal 33 dB zijn. De borging hiervan is opgenomen in de Wet geluidhinder en dit wordt getoetst bij de aanvraag voor de omgevingsvergunningen voor het bouwen van geluidgevoelige objecten.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van geluidsgevoelige objecten mogelijk. Ook de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater beoogd een dergelijke ontwikkeling. Daarom is ter onderbouwing van het bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Tevens is ten behoeve van het MER een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 Bijlage 6 Aanvulling MER). Bij de geluidberekeningen is uitgegaan van de wijzigingen aan de A6 die door middel van het Tracébesluit (en het daarbij behorende bestemmingsplan) zijn vastgelegd, dus een talud bij de A6 en andere geluidreducerende maatregelen (geluidreducerend asfalt). Verder heeft het model gerekend met vrije veldcontouren, waarbij de afschermende werking van gebouwen die in de toekomst worden geplaatst op het terrein niet is meegenomen. Daarmee is de worst case situatie in beeld gebracht, omdat iedere woning, ook op ruime afstand van de A6 is beschouwd als een object dat voor geluid niet afgeschermd wordt van de A6. In werkelijkheid zal hier een andere situatie optreden, maar deze is nog niet bekend.

Omdat in de gemeente organische ontwikkeling mogelijk wil maken in dit gebied maar ook tegelijkertijd rekening wil houden met het voorkomen van geluidhinder, is gekozen om een geluidregeling in het bestemmingsplan op te nemen. De geluidregeling stelt stringente regels aan de bouw en stedenbouwkundige inrichting van het gebied. Er is een bouwverbod opgenomen, die de bouw van woningen onmogelijk maakt totdat aangetoond is dat voldaan is aan de akoestische spelregels voor dit gebied. De gekozen systematiek is het beste te vergelijken met de systematiek van zonebeheer Industrielawaai. De initiatiefnemers weten vooraf waar aan voldaan moet worden en hoeven door de gekozen systematiek geen extra juridische procedure te volgen omtrent geluid. Dit vermindert de administratieve lasten voor alle betrokken partijen en kan tijdswinst opleveren.

Met dit stelsel aan regels en uitvoeringsprocessen wordt organische ontwikkeling van dit gebied, mét inachtneming van akoestische kaders, mogelijk gemaakt. Het is niet gewenst nu al maatregelen voor te gaan schrijven (bijvoorbeeld dove gevels), omdat nu niet bekend is waar geluidsgevoelige objecten zullen worden gerealiseerd en op welke hoogte deze zich zullen bevinden. Uit de te volgen systematiek en invulling van het gebied met gebouwen zal vanzelf blijken waar doelmatige maatregelen nog nodig zijn dan wel te voorkomen zijn door slimme ontwerpen.

In het bestemmingsplan is voor zowel Floriade Evenement als Floriade Stadswijk het realiseren, verbouwen, herstellen of vervangen van geluidsgevoelige objecten niet toegestaan als de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op een geluidsgevoelig object hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hogere waarde, zoals omschreven in het Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Geluidregeling Weerwaterzone. In de Geluidregeling is vastgelegd wat wordt verstaan onder een “goed woon- en leefklimaat”, met name de buitenruimte (tuin, balkon). Deze buitenruimte is in de Wet geluidhinder niet beschermd, maar hierin gaat het bestemmingsplan dus verder.

Een initiatiefnemer kan zijn bouwplan door laten rekenen door de gemeente, die van het gebied een dynamisch akoestisch rekenmodel bijhoudt en actualiseert naar aanleiding van objecten die zijn gerealiseerd in het plangebied. Zonder een positief advies van de gemeente (incl. een dergelijke berekening) is het niet mogelijk een omgevingsvergunning voor de woning te verkrijgen (zie ook onderstaande figuur Schematisch overzicht geluidregeling). Het plangebied wordt zo geleidelijk gevuld en met het systeem van de gemeente wordt ook het toetsingskader van de gemeente geleidelijk gevuld. Het bestemmingsplan biedt ook voldoende mogelijkheden om hoge gebouwen te realiseren, waarmee geluidluwe gebieden kunnen worden gecreëerd, bijvoorbeeld door gesloten wanden langs de A6 te realiseren. Vervolgens worden in het model de eisen aan de woningen aangepast, omdat deze in meer geluidluwe zones komen te liggen. Gezien de gewenste organische ontwikkeling worden deze wanden niet voorgeschreven.

Via de geluidregeling is het verplicht vooraf aan te geven hoe en op welke wijze de geluidluwe gebieden worden gecreëerd. Daarbij stelt de geluidregeling in het bestemmingsplan dat de geluidluwe ruimte wordt bepaald aan de hand van het cumulatieve geluid, met andere woorden het geluid dat vanuit verschillende verkeersbronnen op het te ontwikkelen gedeelte aanwezig is. Bij de toets kunnen nadere eisen worden gesteld aan de indeling van de geluidgevoelige ruimten binnen het object waar de gevelbelasting > 48 dBLden (incl. aftrek). Daarachter is in ieder geval wettelijk geregeld dat de binnenwaarden niet hoger dan 33 dB mogen zijn.

Voor gevels die vallen in een gebied met een geluidsbelasting hoger dan de maximale hogere waarde moet eerst onderzocht worden of deze gevels via maatregelen (stedenbouwkundig, innovatie (bv een coulissenscherm aan de gevel e.d.), architectonische oplossingen) een lagere geluidsbelasting kan worden bewerkstelligd. Pas als dit niet mogelijk is, dan kan worden volstaan met oplossingen gelijk aan dove gevels e.d. (niet toetsbaar meer Wet geluidhinder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0021.png"

Schematisch overzicht geluidregeling

Voor verblijfsgebieden in 30 km/u zones, gebouwen naschoolse opvang kinderen en recreatiewoningen moet een GES score van minimaal akoestisch 'redelijk" gehaald worden (= 53 dB Lden). Met deze Geluidregeling is een duurzame akoestische ontwikkeling van het gebied geborgd. Daarbij regelt het bestemmingsplan dat pas van een verleende hogere waarde gebruik gemaakt mag worden na toepassing van de Geluidregeling.

De gemeente stelt een rapport op waarin de waarde wordt vastgelegd waarmee de geluidwering van de gevels moet worden berekend. Dit is dan tevens de bijlage behorende bij de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is het sluitstuk van de borging van de te treffen maatregelen. Aldus wordt in één officieel document vastgelegd hoe en welke akoestische maatregelen zijn getroffen om de toekomstige bewoners van het object tegen geluidhinder te beschermen. Het bestemmingsplan regelt tevens dat deze uitgangspunten blijven gelden na realisatie van de objecten. Toekomstige bewoners hebben dan ook gelijk inzicht (bij koop en ingeval van huur de minpunten bij geluidshinder) in hun akoestische leefomgeving.

Aan de geluidregeling wordt ook monitoring gekoppeld die (bij voorkeur) leidt tot een bijstelling van de toekomstige geluidsbelasting in het gebied. Nu wordt nog gerekend met standaard bussen (wettelijk verplicht) in het rekenmodel, terwijl de gemeente inmiddels een nieuwe concessie heeft verleend waarbij de OV-bussen minimaal Euro VI moeten zijn en binnen de concessie geleidelijk zero emissie worden (in Almere is gekozen voor een geleidelijke invoering van elektrische bussen). Tevens wordt de – naar verwachting akoestisch positieve - invloed van de toekomstige bouwmassa in de commerciële zone (de zone direct langs de A6 bij de dubbele (busbaan en autowegen) interne infrastructuur) op de geluidshinder in het gebied erachter inzichtelijk door deze werkwijze. Om deze bijstelling te realiseren moet duidelijk worden welke bouwplannen zich voordoen voor deze situatie. Via het rekenmodel wordt zo inzichtelijk waar de gerealiseerde geluidluwe gebieden zich dan bevinden. Voor geluid wordt een monitoringsplan opgesteld op basis waarvan de gezonde en veilige leefomgeving in het plangebied geborgd wordt.

De toekomstige geluidsbelasting in het gebied varieert van 63-68 dB Lden (commerciële zone) en max. 48 - 63 dB Lden (gebied waar met name woningen kunnen komen). De stringente regels van het bestemmingsplan dienen om een goed woon- en leefklimaat te scheppen in het gebied. Gezien de op te zetten monitoring en de gemeentelijke regie op de ontwikkelingen, is het voor de gemeente acceptabel om geluidsgevoelige objecten te realiseren in het gebied. Het kader waar de marktpartijen geluidsgevoelige objecten mogen realiseren biedt voldoende borging dat dit geschiedt met in acht neming van het mede realiseren van een goed woon- en leefklimaat. De ontwikkeling zal zelf geluidluwe zones realiseren, waarmee de gezonde en veilige fysieke leefomgeving worden gerealiseerd.

Hogere waarde

Hiervoor is uiteengezet hoe het aspect geluid is geborgd in het bestemmingsplan. In de regeling wordt gebruik gemaakt van een Besluit hogere waarden op grond van artikel 110a Wet geluidhinder. Om oganisch ontwikkelen mogelijk te kunnen maken, met inachtneming van akoestische kaders voor het gebied, is het niet wenselijk om nu al maatregelen voor te gaan schrijven (bv dove gevels), omdat nu niet bekend is waar geluidsgevoelige objecten zullen worden gerealiseerd en op welke hoogte deze zich zullen bevinden. Uit de te volgen systematiek en invulling van het gebied met gebouwen zal vanzelf blijken waar doelmatige maatregelen nog nodig zijn dan wel te voorkomen zijn door slimme ontwerpen.

Het Besluit hogere waarden is opgenomen in Bijlage 3 Besluit hogere waarden. Het Besluit hogere waarden wordt vastgesteld omdat:

  • gelet op het uitgevoerde akoestisch onderzoek het treffen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zullen zijn dan wel overwegende bezwaren zullen ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard;
  • de doeltreffendheid van de maatregelen en de daarmee gepaard gaande bezwaren vanwege de globaliteit van het bestemmingsplan nu niet volledig in kaart kunnen worden gebracht;
  • de in artikel 110a lid 5 Wet geluidhinder voorgeschreven beoordeling conform het kader dat daarover is beschreven in Bijlage 7 Akoestisch onderzoek en Bijlage 3 Besluit hogere waarden zal worden uitgevoerd in de fase van omgevingsvergunningverlening.

 

Het besluit hogere waarden is een ambtshalve te nemen besluit. Met het akoestisch rapport in Bijlage 7 Akoestisch onderzoek is bepaald welke geluidsbelasting de geluidgevoelige objecten in de toekomst zullen ondervinden. Gebleken is dat de geluidbelasting in een groot gebied hoger zal bedragen dan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in artikel 82 van de Wet geluidhinder. De voorkeurgrenswaarde bedraagt voor wegverkeer 48 dB Lden. Het ten hoogst toegestane geluidsniveau (53 dB Lden voor de A6 of 58/63 dB Lden voor geluidsgevoelige objecten aan de gezoneerde gemeentelijke wegen in het plangebied) waarvoor een hogere waarde kan worden vastsgesteld, wordt eveneens overschreden in bepaalde delen van het gebied. Dit is aanleiding om, rekening houdend met aspecten als mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, overeenkomstig artikel 77 van de Wet geluidhinder de hogere waarden Wet geluidhinder vast te stellen met daaraan gekoppeld bij de vergunningverlening een verplichting tot het voldoen aan de eisen zoals opgenomen in Bijlage 7 Akoestisch onderzoek, paragraaf 5.3.

Voor de meest dominante bron, de A6, zijn via het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere reeds geluidsmaatregelen onderzocht. Ter afscherming van gebied wordt een aarden wal van 6 meter hoog langs de A6 gerealiseerd (2022 klaar) en wordt de A6 voorzien van deels enkel (tussen de aarden wallen) en grotendeels dubbellaags zoab. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het geluid afkomstig van de A6 deels wordt gereduceerd.

Op grond van de resultaten van het akoestisch onderzoek (incl. de maatregelen op en aan de A6) kan het gebied onderverdeeld worden in drie akoestische zones (vergelijkbaar met een akoestische verkaveling van een gezoneerde industrieterrein):

  • een akoestische zone waar de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden (zone 1);
  • een zone waarvoor een hogere waarde geldt (zone 2);
  • een zone waar de geluidsbelasting hoog is - > zone 2 hogere waarden- (zone 3).

Voor de zones, met name zone 2 en zone 3, is een kader opgesteld dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning concreet kan worden uitgewerkt naar eigen inzicht van de aanvrager. Dit moet vanwege de volgende redenen:

  • om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid naar beneden af te wijken van de maximale hogere waarde (dit scheelt in bouwkosten) omdat door invulling van het gebied met gebouwen er afscherming ontstaat en dus ook een ander akoestische situatie;
  • te voldoen aan de eisen van de Wet geluidhinder (vigerend);
  • te voldoen aan het aspect goede ruimtelijke ordening geluid & een duurzame akoestische ontwikkeling van het bouwplan en gebied.

Het kader moeten worden gezien als hulpmiddel bij het ontwerpen van het project of plan. Een object kan dus gevels hebben die vallen binnen alle drie zones. Dit is afhankelijk van de bouwhoogte, oriëntatie van het object ten opzichte van de geluidsbronnen en het ontwerp.

Voor de hoogste geluidsbelaste zone (zone 3) geldt geen bouwverbod, maar zorgt het kader er voor dat toch een goed woon- en leefklimaat wordt bewerkstelligd. Er is niet gekozen voor het tijdelijk oprekken van de milieuruimte voor geluid, wat onder de Crisis- en Herstelwet mogelijk is. Gekozen is om ruimte aan initiatiefnemers te bieden om middels (innovatieve) oplossingen, een goed woon- en leefklimaat te creëren.

In het kader wordt gekwantificeerd wat wordt verstaan onder een "goed woon- en leefklimaat", met name voor de buitenruimte (tuin, balkon). Hiermee wordt voor een ieder vooraf duidelijkheid gemaakt wat bijvoorbeeld de term "geluidluw" eigenlijk betekent. Dit geldt ook voor de cumulatie van geluid. Uitgangspunt voor een goed leefklimaat is een GES-score van 53 dB (= 'redelijk'). Met complexe akoestisch situaties wordt ook rekening gehouden om te voorkomen dat excessieve maatregelen getroffen moeten worden voor het buitenklimaat. Voor het binnenklimaat geldt dit niet. Het te creëren wettelijk geldende binnengeluidsniveau van het Bouwbesluit blijft heilig. Dit zal in de nieuwe wetgeving na 2018 ook gaan gelden. Als ontwerper/architect is het dus een uitdaging in hoge geluidsbelaste situaties zoveel als mogelijk zone 1 gevels te creëren. Om hiervan af te kunnen wijken (niet elke gevel is even hoog geluidsbelast) worden spelregels vastgelegd. De initiatiefnemer kan het bouwplan door laten rekenen door de gemeente, die van het gebied een dynamisch akoestisch rekenmodel bijhoudt en zo nodig actualiseert naar aanleiding van objecten die worden toegevoegd aan het ontwikkelingsgebied. Het afwijken naar beneden wordt dus geregeld via akoestische spelregels. De gemeente stelt een rapport op waarin de waarden worden vastgelegd waarmee de geluidwering van de gevels moet worden berekend. Dit wordt als bijlage bij de omgevingsvergunning opgenomen.

In de regels wordt ook opgenomen waar de wegbeheerder zich aan moet houden bij het ontwerpen van een weg. Het gaat dan om de afweging van maatregelen aan het wegdek en afscherming tegenover de doelmatigheid en de ambitie voor een gebied en de eisen van de Wet geluidhinder.


Regie gemeente
Voor de systematiek is enige regie nodig omdat vooraf niet bekend is wat, waar en wanneer er wordt gerealiseerd. Dit vergt extra interactie tussen een initiatiefnemer/ontwikkelaar en degene die het dynamisch akoestisch model beheert. Dit model is namelijk noodzakelijk omdat door een organische invulling van het gebied, de akoestische situatie in het gebied veranderd. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de situatie tot en met de maximale hogere waarde. Hiermee wordt enige flexibiliteit bewerktstelligd omdat door een organische invulling van het gebied, de akoestische afscherming door bebouwing steeds meer zal worden en de akoestische wering van de gevels van de objecten dan niet altijd met de maximale hogere waarden bepaald hoeft te worden. De definitieve waarde waar een gevel mee ontworpen moet worden, wordt bepaald aan de hand van het akoestisch beheermodel van dit gebied. Te vergelijken met het zonemodel industrielawaai Wet geluidhinder, waar pas achteraf bedrijven ontwikkelruimte toebedeeld krijgen na toepassing van het BBT-beginsel (Beste Beschikbare Techniek) ter reductie van geluid. In dit bestemmingsplan krijgt men meteen inzicht in de maximale geluidsbelasting op zijn plan, maar moet een ontwikkelaar/initiatiefnemer wel voldoen aan de eisen van het bestemmingsplan om een goed woon- en leefklimaat te creëren voor de nieuwe bewoners van het gebied. Hiermee wordt voorgesorteerd op de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Het voordeel van deze systematiek is dat de initiatiefnemer zelf mag bepalen hoe voldaan kan worden aan de uitgangspunten in technische zin en vooraf geen aparte procedure hogere waarde hoeft te worden gevolgd. Men kan gelijk focussen op de ontwerptechnische aspecten van het plan en de akoestische kaders van het bestemmingsplan integreren.


Waarborging binnengeluidsniveau

Voor ieder geluidsgevoelig object moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het Bouwbesluit waaraan de verschillende bouwplannen moeten voldoen, stelt eisen ten aanzien van de geluidwering van de gevels teneinde een geluidsniveau in de woning van 33 dB te waarborgen. Eén van de indieningsvereisten voor de omgevingsvergunning is een akoestisch rapport van het onderzoek, wat zich richt op de noodzakelijke maatregelen om aan het Bouwbesluit te voldoen voor wat betreft geluidwering. Met de bouw moet rekening worden gehouden met de noodzakelijke gevelmaatregelen. Door bij verlening van de omgevingsvergunning en toezicht op de uitvoering van de bouw bovenstaande in acht te nemen wordt het binnengeluidsniveau, zoals genoemd in het Bouwbesluit, gewaarborgd. Uitgangspunt bij de dimensionering van de geluidmaatregelen is de geluidbelasting, exclusief artikel 110g van de Wet geluidhinder. Dit is geregeld in artikel 3.4 lid c van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.


Waarborging instandhouden geluidsmaatregelen

Elke geluidsmaatregel dat voortvloeit uit een akoestisch onderzoek voor een initiatief/plan met geluidsgevoelige objecten, dient in stand te worden gehouden. In het bestemmingsplan zijn hier regels voor opgenomen. Deze regels zijn noodzakelijk om te voorkomen dat in de toekomst bij bv. een verbouwing/wijziging van het object waarbij geen omgevingsvergunning benodigd is, blijvend te kunnen voldoen aan de akoestische uitgangspunten van het bestemmingsplan. Waarborging van een goed woon- en leefklimaat moet altijd van toepassing blijven in dit gebied.

6.4.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Geluid   Geluidcontouren   -   Beperkte toename van geluid bij toegangswegen Floriade  
  Verandering aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden bij bestaande woningen   0   Geen verandering slaapgestoorden. Marginale verandering gehinderden  

Vanuit het aspect geluid zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement. De effecten worden als relatief beperkt ingeschat.

Geluidreducerende maatregelen zijn mogelijkheden om de effecten te mitigeren.

Effectbeschrijving

Onderzoek

Bij de beoordeling van de effecten van de nieuwe planontwikkeling voor de Floriade Almere wordt uitgegaan van de autonome situatie inclusief het evenement Floriade. Deze situatie wordt als “Floriade 2022” aangeduid. Voor deze plansituatie een geluidberekening uitgevoerd (zie Bijlage 7 Akoestisch onderzoek).

De verschillen in geluidcontouren voor de Floriade 2022 ten opzichte van de referentiesituatie 2022 zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0022.png"

Verschilcontouren geluidbelasting Lden plansituatie 2022 Floriade - referentie 2022

De toenames van geluid worden veroorzaakt door nieuwe wegen die gerealiseerd worden, zoals de “Kasteeldreef” ten zuiden van de A6.

Uitgangspunt voor Floriade 2022 is dat geen nieuwe woningen gerealiseerd worden. Het effect op het aantal geluidgehinderden is in onderstaand overzicht weergegeven. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aantal (ernstig) geluidgehinderden slechts marginaal toeneemt. Het aantal slaapgestoorden wijzigt niet als gevolg van de Floriade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0023.png"

Aantal geluidgehinderden als gevolg van wegverkeerslawaai

Uit de verschilplot van de geluidcontouren blijkt dat in 2022 in een beperkt gebied een toename van 2 dB of meer optreedt. Dit criterium is daarom enigszins negatief (-) gescoord. Het effect op de geluidgehinderden ten gevolge van wegverkeerslawaai wordt door de beperkte toename voor het criterium bestaande woningen als neutraal beoordeeld (0).

6.4.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Geluid   Geluidcontouren   -   In een groot gebied is een toename van 2 dB of meer berekend als gevolg van de ontwikkeling.  
  Verandering aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden bij bestaande woningen   0   Geen verandering aantal gehinderden of aard van de hinder  
  Aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden bij nieuwe woningen   0   Hinder bij nieuwe woningen is niet geheel uit te sluiten. Voor de Floriadewijk is een geluidregeling in het Chw bestemmingsplan opgenomen die vermindering van het aantal geluidgehinderden regelt ten opzichte van de worst case die berekend is in het akoestisch onderzoek. Door de geluidregeling wordt een veilige en gezonde fysieke leefomgeving bewerkt.  

Randvoorwaarden

Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde voor geluidbelasting op de gevels van 48 dB. Dit betekent dat in een groot deel van het gebied waar nieuwe woningen gebouwd wordt een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde geldt. In deze gebieden kan gewoond worden (tot maximaal 63 dB is een ontheffing te realiseren door een hogere grenswaarde besluit). Hiervoor moet een hogere grenswaardebesluit genomen worden. Bij de bouw van de woningen moet vervolgens rekening gehouden worden met voldoende isolatie om een binnenklimaat te realiseren met maximaal 33 dB aan geluid.

Bij de berekening van de geluidbelasting is uitgegaan van vrije veldcontouren. Er is alleen uitgegaan van een talud aan de noordzijde van de A6, die geluid naar die zijde afschermt. Dat is conform de afspraken die hierover in het Tracébesluit gemaakt zijn. Bij de bouw van woningen en bedrijven in het plangebied zullen gebouwen dichter bij de A6 ook een afschermende werking naar de achterliggende woningen hebben. Hiermee is in de huidige berekeningen geen rekening gehouden. Dit betekent dat het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden in de nieuwe woningen sterk beperkt kunnen worden door gebouwen langs de A6.

Bij de verlening van omgevingsvergunningen voor bouwen wordt door de gemeente getoetst in het geluidmodel. Er is gekozen om een flexibele regeling geluid in combinatie met een gebiedsgerichte hogere waarde op te nemen in dit Chw bestemmingsplan (zie Bijlage 3 Besluit hogere waarden en Bijlage 7 Akoestisch onderzoek). Hiermee blijft de gemeente regie voeren over de akoestische situatie en krijgen initiatiefnemers vooraf al inzicht in wat die situatie betekent voor de betreffende situatie. Daarbij wordt rekening gehouden met de dan al gerealiseerde objecten of objecten waar al een vergunning voor is verleend. Hiermee wordt beoogd dat het organisch ontwikkelen - akoestisch gezien - volledig kan worden gefaciliteerd. Initiatiefnemers behoeven geen extra procedure voor geluid te volgen anders dan de reguliere omgevingsvergunning. Vanwege de dynamiek in het gebied, maar ook de onbekendheid met wat er kan komen en waar, vergt dit een flexibele aanpak.

Vanwege de akoestische complexiteit wordt gekozen voor een systematiek die ervoor zorgt dat in geval van geluidsgevoelige objecten, een adequaat akoestisch binnen- én buitenklimaat wordt gerealiseerd (via de flexibele regeling). In elke akoestische zone kan worden gebouwd, maar hoe hoger de geluidsbelasting, hoe meer (financiële) inspanning en stedenbouwkundige en architectonische inventiviteit het zal gaan kosten om een goed leefklimaat te bewerkstelligen. De gemeente geeft alleen het kader aan voor wat wordt verstaan onder een “goed” leefklimaat. Het is aan de initiatiefnemer om dit te realiseren, maar de manier waarop wordt vrijgelaten. Dit is mogelijk, omdat het weren van geluid technisch oplosbaar is. Hiermee is geluid geen beperking voor de ontwikkeling van het gebied maar moet wel zorg en aandacht worden besteed aan het akoestisch leefklimaat waarvan de kwaliteit geborgd is in dit Chw bestemmingsplan. De randvoorwaarden voor het akoestisch leefklimaat zijn vastgelegd in Bijlage 3 Besluit hogere waarden.

Ten aanzien van de geluidcontouren en het aantal gehinderden als gevolg van de ontwikkelingen geldt dat door monitoring en het steeds verder vullen van het geluidmodel met ontwikkelingen in het gebied, inzichtelijk wordt welke geluidbelastingen er in het gebied gelden. Door de invulling met woningen en bedrijven zal de toename van de geluidbelasting meer beperkt zijn dan in de nu berekende situatie. Overigens worden vanwege het geluid op de A6 reeds geluidwallen geplaatst langs de A6 ter hoogte van de Floriade. Bij de invulling van het plangebied kunnen gerichte keuzes gemaakt worden ten aanzien van de mitigatie van geluid. Dit kan zowel bij de bron (wegen) als ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen door middel van aanpassingen in de bouwplannen.

Effectbeschrijving

Bij de beoordeling van de effecten van de nieuwe planontwikkeling voor de Stadswijk Floriade is uitgegaan van een aantal scenario's. In het akoestisch onderzoek is gerekend met de volgende scenario's:

  • 2022: autonome situatie;
  • 2022: situatie in 2022 met de ontwikkeling van Stadswijk Floriade;
  • 2030: autonome situatie;
  • 2030: volledige realisatie van ontwikkeling Almere Centrum Weerwater.

De verschillen in geluidcontouren voor de plansituatie 2030 ten opzichte van de referentiesituatie 2030 zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0024.png"

Verschilcontouren geluidbelasting Lden plansituatie 2030 – autonoom 2030

In de Floriadewijk worden maximaal 660 woningen gerealiseerd. In totaal worden er in 2030 maximaal 1.950 nieuwe woningen gerealiseerd in Almere Centrum Weerwater. Hieronder is de ligging van de woningen weergegeven. In het onderzoek is uitgegaan van 700 woningen in plaats van de 660 woningen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. De spreiding van woningen die is onderzocht is ook in dat geval een reëel scenario. De in het vervolg van deze paragraaf genoemde percentages zijn daarom representatief voor de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. De absolute aantallen vallen als vanzelfsprekend hoger uit en daarmee is sprake van een worst case scenario.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0025.png"

Ligging en aantal woningen plansituatie 2030

Het effect op het aantal geluidgehinderden is in onderstaand overzicht weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0026.png"

Aantal geluidgehinderden als gevolg van wegverkeerslawaai plansituatie 2022

Door de wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen van de Floriade en de realisatie van nieuwe woningen in de Floriadewijk neemt het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden in 2022 ten opzichte van de referentiesituatie toe. Bij de bestaande woningen is de toename gering: het aantal (ernstig) gehinderden neemt 2,5% toe en het aantal slaapgestoorden verandert niet. Van de 1.540 nieuwe bewoners van 700 woningen wordt 28,5% (ernstig) gehinderd en 3,8% slaapgestoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0027.png"

Aantal geluidgehinderden als gevolg van wegverkeerslawaai plansituatie 2030

Door de wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen van de Floriade en de realisatie van nieuwe woningen in de Floriadewijk, Schakelwijk en Kasteelomgeving neemt het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden in 2030 ten opzichte van de referentiesituatie toe. Bij de bestaande woningen is de toename gering: het aantal (ernstig) gehinderden neemt 0,7% toe en het aantal slaapgestoorden neemt met 0,3% toe. Van de 4.290 nieuwe bewoners van 1.950 woningen wordt 30,3% (ernstig) gehinderd en 9,2% slaapgestoord.

Uit de verschilplot van de geluidcontouren blijkt dat in 2030 in een groot gebied een toename van 2 dB of meer optreedt. Dit criterium is daarom enigszins negatief (-) gescoord. Het effect op de geluidgehinderden ten gevolge van wegverkeerslawaai wordt door de beperkte toename (zowel in 2022 als in 2030) voor het criterium bestaande woningen als neutraal beoordeeld (0). Voor het criterium nieuw te realiseren woningen is door het grote deel gehinderden zowel in 2022 als in 2030 sprake van een enigszins negatief effect (-).

In het bestemmingsplan geldt een bouwverbod voor geluidsgevoelige objecten tenzij voldaan is aan de stringente akoestische regeling in het bestemmingsplan, die vervolgens tijdens de realisatie en het gebruik van de wijk wordt gemonitord. Tevens heeft de mogelijk in de zone langs de A6 op te richten bouwmassa een positieve invloed op de geluidshinder in het gebied erachter. Via het rekenmodel, dat een centrale positie in de monitoring inneemt, wordt inzicht verkregen waar de gerealiseerde geluidluwe gebieden zich dan bevinden. Hier kan vervolgens op gestuurd worden bij de vergunningverlening van latere individuele bouwplannen. De stringente regels van het bestemmingsplan dienen om een goed woon- en leefklimaat te scheppen in het gebied. Gezien de op te zetten monitoring en de gemeentelijke regie op de ontwikkelingen, is het voor de gemeente acceptabel om geluidsgevoelige objecten te realiseren in het gebied. Het kader waar de marktpartijen geluidsgevoelige objecten mogen realiseren biedt voldoende borging dat dit geschiedt met in acht neming van het mede realiseren van een goed woon- en leefklimaat. Hiervan kan niet worden afgeweken.

6.5 Luchtkwaliteit

6.5.1 Kader

Door de realisatie van de Floriade 2022 en de Floriadewijk neemt het aantal motorvoertuigen in de omgeving van de ontwikkelingen toe. Dit kan leiden tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. In het luchtkwaliteitonderzoek is aandacht besteed aan de maatgevende luchtverontreinigende stoffen, zoals stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Langs de meest relevante wegen in het plan- en studiegebied zijn de concentraties van deze stoffen bepaald, alsmede de invloed van de voorgenomen ontwikkelingen op de luchtkwaliteit voor deze stoffen.

De wegvakken die in het onderzoek luchtkwaliteit zijn onderzocht omvatten grotendeels wegvakken van de A6. De uitsnedes van de wegvakken die zijn meegenomen in het onderzoek zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0028.png"

Onderzochte wegvakken in onderzoek luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer (Wm). In samenhang hiermee zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn NO2 en PM10 in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Bijlage 2 van de Wet Milieubeheer onderscheidt als grenswaarden een maximaal jaargemiddelde uitstoot en uurgemiddelde. Ten aanzien van NO2 blijkt dat nergens in Nederland het uurgemiddelde meer dan 18 keer per jaar (de grenswaarde) wordt overschreden.

PM2,5 (fijn stof in een kleinere fractie)

Voor PM2,5 (fijn stof in een kleinere fractie) geldt vanaf 1 januari 2015 voor de jaargemiddelde concentratie een grenswaarde van 25 µg/m3. PM10 (fijn stof) en PM2,5 zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over de emissies en concentraties PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde van PM2,5 zal worden voldaan. Het risico dat een overschrijding optreedt voor PM2,5 op een locatie waar wel aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan is dan ook zeer klein.

In een luchtkwaliteitsonderzoek is in beeld gebracht in hoeverre grenswaarden worden overschreden. Daarnaast is in beeld gebracht hoe de ontwikkeling leidt tot verandering van de luchtkwaliteit en opzichte van de autonome situatie. Ook indien aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan, is hiermee het effect van de ontwikkeling in beeld. Het luchtkwaliteitsonderzoek is als bijlage opgenomen in Bijlage 5 Milieueffectrapport.

De berekening van de concentraties luchtverontreinigde stoffen is uitgevoerd met de module STACKS in het programma Geomilieu (versie 2.62). Rijsnelheden komen hierbij overeen met de snelheidstyperingen zoals die in het SRMI1-rekenmodel CARII worden gebruikt. De gebruikte verkeersgegevens zijn afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente Almere, omgerekend naar weekdagintensiteiten. Voor de beoordeling zijn langs alle onderzochte wegvakken één of meerdere beoordelingspunten gelegd (afbeelding 6.1) Deze beoordelingspunten liggen op maximaal 10 meter uit de wegrand, tenzij de naastgelegen bebouwing binnen deze tien meter gelegen is. Dan wordt de rooilijn van de bebouwing aangehouden. Tevens zijn contourberekeningen uitgevoerd om de mate van blootstelling per situatie te bepalen.

Voor de gebiedsontwikkeling Floriadewijk is uitgegaan van het scenario concentreren waarbij het merendeel van de bebouwing en daarmee ook de woningen geconcentreerd wordt in de zuidpunt van het Floriadeterrein.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 6.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.5.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Luchtkwaliteit   Stikstofdioxide (NO2) ten opzichte van wettelijk kader   0   Geen overschrijding  
  Stikstofdioxide (NO2) verschil   0   Geen relevante toe- of afname  
  Fijn stof PM10 en PM2,5 ten opzichte van wettelijk kader   0   Geen overschrijding  
  Fijn stof PM10 en PM2,5 verschil   0   Geen relevante toe- of afname  

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.

Effectbeschrijving

Uit de berekening voor Floriade Evenement in 2022 blijkt dat de hoogste jaargemiddelde concentratie NO2 berekend is langs de A6. De berekende jaargemiddelde concentratie NO2 bedraagt hier 19,7 µg/m3. Ter plaatse van de overige beoordelingspunten in en direct rondom het plangebied variëren de berekende jaargemiddelde concentraties tussen de 13,4 µg/m3 en 19,7 µg/m3. Als een vergelijking wordt gemaakt met de autonome ontwikkeling 2022 blijkt dat op vrijwel alle wegvakken sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentraties NO2. Dit komt doordat het voorgenomen plan leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in en rond het plangebied. De grootste toename is 0,6 µg/m3, berekend op diverse locaties langs de A6.

In onderstaande tabel is het aantal blootgestelden weergegeven per concentratieklasse (2022).

Blootgestelden per concentratieklasse in µg/m3 - NO2

Als gevolg van het Floriade Evenement bij het realistisch maximum komen 33 blootgestelden in een hogere concentratieklasse NO2.

De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie PM10 is eveneens berekend langs de A6. De concentratie PM10 bedraagt hier 21,1 µg/m3. De berekende jaargemiddelde concentraties PM10 variëren in 2022 tussen de 19,7 µg/m3 en de 21,1 µg/m3. Als een vergelijking wordt gemaakt met de autonome ontwikkeling in 2022 blijkt dat op vrijwel alle wegvakken sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentraties PM10. Dit komt doordat het voorgenomen plan leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in en rond het plangebied. De grootste toename PM10 is 0,1 µg/m3.

In onderstaande tabel is het aantal blootgestelden weergegeven per concentratieklasse, zowel voor de autonome ontwikkeling in 2022 als de plansituatie Floriade Evenement 2022.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0029.png"

Blootgestelden per concentratieklasse in µg/m3 - PM10

Als gevolg van het Floriade Evenement komen geen blootgestelden in een hogere concentratieklasse PM10.

In 2022 bedraagt de grenswaarde voor zowel de jaargemiddelde concentraties NO2 als voor de jaargemiddelde concentratie PM10 40 µg/m3. Langs alle onderzochte wegvakken wordt aan deze grenswaarde voldaan. De grenswaarden voor PM2.5 bedraagt in 2022 25 µg/m3. Aangezien de jaargemiddelde concentraties PM10 reeds lager zijn dan 25 µg/m3 wordt ook aan de grenswaarde voor PM2.5 voldaan. Het effect op de luchtkwaliteit is marginaal en neutraal ( 0 ) beoordeeld.

6.5.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Luchtkwaliteit   Stikstofdioxide (NO2) ten opzichte van wettelijk kader   0   Geen normoverschrijding  
  Stikstofdioxide (NO2) verschil   -   Beperkte toename luchtverontreinigende stoffen
(> 3%)  
  Fijn stof PM10 en PM2,5 ten opzichte van wettelijk kader   0   Geen normoverschrijding  
  Fijn stof PM10 en PM2,5 verschil   0   Verwaarloosbare toename luchtverontreinigende stoffen
(< 3%)  

Randvoorwaarden

Gezien de lage concentraties verontreinigende stoffen in de lucht – veelal ongeveer de helft van de wettelijke norm - zijn er geen randvoorwaarden voor Floriade Stadswijk.

Effectbeschrijving

De Floriadewijk is getoetst aan de hand van het referentiejaar 2022. In de toekomst zullen in de autonome ontwikkeling de concentraties NO2 en PM10 afnemen als gevolg van generieke maatregelen, zoals schonere auto's. Door in de berekeningen voor de Floriadewijk het referentiejaar 2022 te gebruiken wordt de “worst case” voor luchtkwaliteit in beeld gebracht.

NO2

Uit de berekening voor de Floriadewijk in 2022 blijkt dat de hoogste jaargemiddelde concentratie NO2 berekend is langs de A6, ter hoogte van beoordelingspunten 2 en 4, beide gelegen in het westelijk deel van het plangebied. De concentratie NO2 ter hoogte van de andere beoordelingspunten varieert tussen de 13,5 µg/m3 en 19,5 µg/m3.

In vergelijking met de autonome ontwikkeling is op alle wegvakken sprake van een toename van de jaargemiddelde concentraties NO2. De grootste toename is 2,5 µg/m3, berekend aan de Oortweg (rekenpunt 25). Deze toename is zowel het gevolg van toename van verkeer als nieuwe bebouwing. In de voorgenomen ontwikkeling is, in tegenstelling tot in de autonome ontwikkeling, bebouwing aan de oostzijde van de weg. Hierdoor kunnen de concentraties NO2 zich minder makkelijk verdunnen.

Als gevolg van de ontwikkelingen in de Floriadewijk komen 11 bestaande blootgestelden in een hogere concentratieklasse NO2. Als gevolg van de nieuwe woningen komen er 1.538 blootgestelden bij. Deze bevinden zich in de concentratieklassen 12-14, 14-16 en 16-18 µg/m3. Dit zijn concentratieklassen die zich ruim onder de wettelijke norm bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0030.png"

Blootgestelden per concentratieklasse in µg/m3 - NO2

PM10 en PM2,5

De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie is berekend ter hoogte van beoordelingspunt 1 (westelijk deel A6) en bedraagt 21,1 µg/m3. De berekende jaargemiddelde concentraties PM10  variëren in 2022 tussen de 19,7 µg/m3 en 21,1 µg/m3. Dit betekent dat langs vrijwel alle wegvakken in het plangebied sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentraties PM10. Net zoals bij NO2 vindt de grootste toename (0,5µg/m3) plaats bij de Oorweg, als gevolg van de nieuwe bebouwing.

De gebiedsontwikkeling Floriadewijk leidt er niet toe dat bestaande blootgestelden in een hogere concentratieklasse PM10 komen. Er komen als gevolg van de woningen wel ruim 1.500 blootgestelden bij. Deze bevinden zich in de concentratieklasse 20-22 µg/m3. Dit zijn concentratieklassen die zich ruim onder de wettelijke norm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0031.png"

Blootgestelden per concentratieklasse in µg/m3 - PM10

De Floriadewijk leidt niet tot overschrijding van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 of voor de jaargemiddelde concentratie PM10. Langs alle wegvakken wordt aan deze grenswaarde van PM10 (<40 µg/m3), PM2.5 (<25 µg/m3) en NO2 (<40 µg/m3) voldaan. De grenswaarde voor PM2.5 is 25µg/m3. Aan deze grenswaarde wordt ook voldaan.

De effecten op luchtkwaliteit ten opzichte van het wettelijke kader worden als 'neutraal' (0) beoordeeld. Aan de grenswaarden wordt ruimschoots voldaan. Er vindt wel een toename van concentratie NO2 als PM10 en PM2.5 plaats, met maximaal 2,5 µg/m3 voor NO2 en 0,5 µg/m3 voor PM10. Dit effect wordt voor NO2 licht negatief beoordeeld (-). De toename is groter dan 3% van de achtergrondconcentratie. Voor PM10 en PM2.5 is de toename kleiner dan 3%, waarmee het effect als neutraal (0) wordt beoordeeld.

6.6 Externe veiligheid

6.6.1 Kader

Externe veiligheid is een milieuthema dat ingaat op de kans en bijbehorende effecten van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kunnen opgeslagen worden bij bedrijven, zoals LPG-tankstations of getransporteerd worden over de weg, het water, per spoor of door buisleidingen. Het gaat dan om de volgende categorieën:

  • brandbare vloeistoffen (benzine, kerosine, diesel);
  • brandbare gassen (LPG, propaan);
  • toxische vloeistoffen (watersulfide);
  • toxische gassen (ammoniak, chloor).

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in risicobronnen (zoals een weg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd of een LPG-tankstation) en kwetsbare objecten, zoals woningen, scholen en kantoren. De effecten van risicobronnen op deze kwetsbare objecten wordt op twee manieren inzichtelijk gemaakt:

  • het 'Plaatsgebonden Risico' (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon, die zich continu en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Dit risico mag onder normale omstandigheden voor burgers nergens groter zijn dan één op één miljoen (10-6) per jaar. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn.
  • het 'Groepsrisico' (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is geen harde grens, maar een richtwaarde. Des te hoger het groepsrisico des te zwaarder wordt de motivering waarom het risico acceptabel is. Deze motivering – verantwoordingsplicht groepsrisico genaamd - is geen onderdeel van het MER maar van dit Chw bestemmingsplan. Het is als separaat document opgenomen in Bijlage 9 Verantwoording groepsrisico en hulpverlening. De wet schrijft voor om specifieke risico-informatie te gebruiken bij de bestuurlijke verantwoording over ruimtelijke- en vergunningbesluiten. Om de betekenis van het groepsrisico (door zijn abstractie slecht te begrijpen) te verhelderen en daarmee de risicoafweging, is in Bijlage 10 Externe veiligheid een toelichting gegeven op de relatie tussen de ruimtelijke ordening en het groepsrisico (kleine-kans-groot-gevolg risico).

In of net buiten het plangebied ligt een aantal mogelijke risicobronnen ten aanzien van externe veiligheid:

  • Snelweg A6 en vervoer van/naar LPG-tankstation op De Steiger;
  • Aardgastransportleiding;
  • Een aantal inrichtingen: vier propaantanks.

Voor dit bestemmingsplan zijn alleen de A6 en de propaantanks relevant. In het MER is onderzocht of de ruimtelijke ontwikkelingen die het Chw bestemmingsplan mogelijk maakt een risico vormen met betrekking tot externe veiligheid. Er is getoetst of wordt voldaan aan het wettelijk vastgelegde basisbeschermingsniveau voor het plaatsgebonden risico en of het groepsrisico maatschappelijk aanvaardbaar is, dat wil zeggen of de baten van de gebiedsontwikkeling opwegen tegen de toename van de risico's. Hierover wordt verantwoording afgelegd. Voor het MER is door de gemeente een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Dit betreft een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de effecten. Het genoemde rapport is als bijlage bij Bijlage 5 Milieueffectrapport opgenomen. De rapportage bestaat uit een zestal documenten. De “Onderbouwing externe veiligheid MER Omgevingsplan Almere Centrum Weerwater” vormt de basis. De andere documenten vormen de meer gedetailleerde onderbouwing van het document. De opbouw is opgenomen in de basisrapportage.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 7.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.6.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Externe veiligheid   Plaatsgebonden risico
 
0
(-)
 
Geen effect op de PR.
Bij niet saneren propaantanks is
wel enig effect op het PR te
verwachten.  
  Groepsrisico   0

 
Floriade bebouwing buiten 80 m
zone. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.  
  Potentiële effecten (doden, gewonden en materiële schade)   -

 
Bij een gebiedsontwikkeling buiten 80 m zone wordt enig effect
verwacht. Bij bebouwing binnen
80 m wordt een groter effect
verwacht.  

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement. De effecten worden als relatief beperkt ingeschat.

Ten aanzien van externe veiligheid is het verwijderen van de in het gebied aanwezige propaantanks een mogelijke mitigerende maatregel. Het verwijderen van deze tanks leidt tot een neutrale beoordeling voor externe veiligheid. In artikel 85 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de bestemmingen Veiligheidszone Propaantank 1 of Veiligheidszone Propaantank 2 uit het plan kunnen worden verwijderd of worden gewijzigd, indien de propaantanks zijn verwijderd of nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven.

Effectbeschrijving

Plaatsgebonden risico

De wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden, er worden met dit Chw bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare functies mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van de aanwezige risicobronnen in het plangebied. Dit is als ruimtelijke maatregel in dit Chw bestemmingsplan geborgd via een combinatie van veiligheidszones met bijbehorende regels met als strekking dat het verboden is binnen deze zone kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te vestigen en via een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden beperkt kwetsbare objecten kunnen worden toegestaan (zie artikel 20 t/m 24, 26 en 76).

Groepsrisico

Voor de Floriade zijn voor verschillende verspreidingsmodellen berekeningen uitgevoerd, om zo in beeld te krijgen wat de mogelijkheden zijn:

  • 1-laag model: programma als één laag evenredig verdeeld over het hele vierkant.
  • Concentratiemodel: programma binnen 80 meter aan beide zijden van de A6 2x zo groot als gemiddeld, de rest van het programma daarbuiten.
  • Verdunningsmodel: geen programma binnen 80 meter van de rand van beide zijden van de A6; het hele programma daarbuiten.

Daarnaast is een onderscheid in berekening van het groepsrisico voor het Floriade evenement doordeweeks en in het weekend gemaakt. Verder zijn twee gevoeligheidsanalyses uitgevoerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0032.png"

Resultaten groepsrisicoberekening

Doordeweeks is de overschrijdingskans van het evenement Floriade hoger dan in het weekend. De Floriade zal in het weekend drukker bezocht zijn, dan doordeweeks. Het aantal transporten is in het weekend echter beperkter dan doordeweeks. Bij de berekeningen is uitgegaan van 10% vervoer in het weekend (hoger dan het standaarduitgangspunt van geen vervoer in het weekend ) en er is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor 20% vervoer in het weekend.

Alle varianten leiden tot een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico in de nieuwe situatie varieert van 0,11 bij geen bebouwing binnen de 80 meter zone (verdunningsmodel) tot worstcase 2,7 bij het concentratiemodel. Een overschrijdingskans van 2,7 betekent dat de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Bij een aangenomen percentage van 10% vervoer in het weekend is de Floriade als doordeweeks evenement bepalend, bij 20% is de ordegrootte van de evenementen doordeweeks en in het weekend qua ordegrootte gelijk. De gevoeligheid voor de fractie personen die buitenhuis verblijft (standaard RBM is 0,25 hier is 0,9 aangenomen) is niet significant.

De effecten worden als neutraal (0) beoordeeld, bij geen evenement binnen de 80 meter zone. Tot licht negatief (-) bij een evenement met 1 laags bebouwing volledig gemengd over het hele vierkant Floriadeterrein met de bijbehorende gemiddelde personendichtheid, tot zeer negatief (--) voor het worstcase concentratiemodel van het evenement. Uiteraard is deze piek in groepsrisiconiveaus wel tijdelijk en geldt deze alleen gedurende de acht maanden van het evenement. Daarentegen zijn bij het evenement wel veel meer mensen onbeschermd buiten aanwezig, en daarmee buiten de beschermende functie van gebouwen voor alle ongevalscenario's. Dus de effecten zijn ook significant hoger (zie beoordeling hieronder) gedurende deze tijdelijkheid van het evenement en verdienen derhalve speciale aandacht bij de groepsrisicoverantwoording en verdere planvorming na het bestemmingsplanproces.

Potentiële effecten

Er zijn licht negatieve effecten te verwachten - in termen van doden, gewonden en materiële schade - bij het evenement buiten de 80 m zone en binnen de 105 m zone. En zeer negatief bij het evenement binnen de 80 m zone. De effectbeschrijving is in bovenstaande tabel samengevat. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen een effectbeoordeling met bebouwing binnen 80 meter vanaf de A6 en zonder deze mogelijkheid.

6.6.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Externe veiligheid   Plaatsgebonden risico
 
0
--
 
Geen verandering PR.
Bij niet saneren propaantanks in
het gebied.  
  Groepsrisico   0


 
Bij een gebiedsontwikkeling buiten de 80 m zone is geen sprake van
een significante toename van het
groepsrisico.  
  Potentiële effecten (doden, gewonden en materiële schade)   -

 
Bij een gebiedsontwikkeling buiten de 80 m zone zijn de potentiële
effecten beperkt.  

De effectbeschrijving is nagenoeg hetzelfde als voor Floriade Evenement. Hieronder worden alleen de verschillen besproken.

Effectbeschrijving

Plaatsgebonden risico

De wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden en op dezelfde manier geborgd als hiervoor beschreven onder Floriade Evenement.

Groepsrisico

Voor EV is onderzocht of wezenlijke verschillen aanwezig zijn in de invulling van het programma, waarbij het programma gespreid over het plangebied of op één locatie wordt geconcentreerd en wat het effect is van een zeer intensieve ontwikkeling in één gebouw. Het doel hiervan is om de worstcasesituatie inzichtelijk te maken.

Het groepsrisico varieert daarbij als volgt:

  • vanaf 0,06 indien buiten de 80 meter zone vanaf de A6 een éénlaags gemengd programma (woningen en voorzieningen) met de bijbehorende gemodelleerde gemiddelde personendichtheden wordt gerealiseerd;
  • 0,2 bij een spreiding van het programma binnen gehele Floriade vierkant dus ook binnen de 80 m zone;
  • 0,22 bij concentratie van de voorgenomen voorzieningen (40.000 m2 bvo) binnen de 80 meter zone van de A6.

Daarnaast is inzichtelijk gemaakt wat een verdere intensivering voor het groepsrisico betekent (verdubbeling programma binnen de 80 m zone ten opzichte van het voornemen of toevoegen aan het programma van één kantoorgebouw (18.000 m² bvo op een footprint van 2.500 m²) binnen en buiten de 80 m zone). Dit zou leiden tot een GR tot 1,6 indien binnen 80 meter van de A6 het programma sterkt wordt geïntensiveerd met voorzieningen of kantoorgebouwen. En tot 0,8 x de oriëntatiewaarde indien deze intensivering buiten 80 m zou plaatsvinden. Dit worstcasescenario zou betekenen dat wel de oriëntatiewaarde qua ordegrootte in beeld komt dan wel met circa 50% wordt overschreden. Alleen bij het worstcasescenario is er een forse toename van het groepsrisico, tenzij dan buiten de 80 m zone wordt ontwikkeld. Hierbij is conservatief gerekend met extra programma. Bij duidelijk afwijkende feitelijke realisatie, dient bij de omgevingsvergunningverlening dan wel bij de daaraan voorafgaande ruimtelijke besluiten die dit mogelijk maken, opnieuw gerekend te worden aan het effect op het geldende groepsrisiconiveau en daarover dient op dat moment verantwoording te worden afgelegd.

Als ruimtelijke maatregel heeft het vrijhouden van de 80 m zone vanaf de rand van de snelweg een groot effect op de hoogte van het maximale groepsrisiconiveau. Het effect van het voornemen op het groepsrisico is derhalve op dit moment met de huidige kennis van zaken en uitgangspunten en aannames als neutraal (0) beoordeeld bij gebiedsontwikkeling van de Stadswijk Floriade buiten de 80 m zone. De beoordeling is licht negatief (-) tot zeer negatief (--) bij gebiedsontwikkeling hierbinnen afhankelijk van de mate van intensiteit van de ontwikkeling (lees: ruimtelijk programma of personendichtheid).

Randvoorwaarden

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er nadere randvoorwaarden gesteld aan de verdere gebiedsontwikkeling van zowel het Floriade Evenement als Floriade Stadswijk. De effecten (in termen van doden, gewonden en materiële schade) worden als relatief beperkt ingeschat indien beide gebiedsontwikkelingen buiten de 80 m zone van de snelweg en buiten de 105 m van de propaantanks plaatsvinden. Dit is uitgangspunt bij de eerder genoemde verantwoordingsplicht. Alleen bij zwaarwegende andere belangen kan hiervan worden afgeweken en gebruik worden gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden. Wel dient op dat moment bij de omgevingsvergunningverlening hierover verantwoording te worden afgelegd. Het gebruik van deze afwijkingsbevoegdheid dient bij voorkeur goed te worden gemonitord. Dit is niet alleen nodig vanuit het beheersbaar houden van de klein-kans-groot-gevolg risico's en om de afwegingen te expliceren, maar ook vanuit de in de externe veiligheidswetgeving opgenomen zorgplicht, om te bevorderen dat externe veiligheid zo vroeg mogelijk in het planproces wordt meegenomen.

In dit Chw bestemmingsplan zijn verder drie zones vanaf de A6 op de verbeelding opgenomen, waarvoor verschillende regels van toepassing zijn:

Bij de verdere gebiedsontwikkeling kan hiermee worden gestuurd op een zo laag mogelijk groepsrisiconiveau, het verkleinen van de potentiële effecten en het verhogen van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Ook voor de propaantanks zijn twee zones op de verbeelding opgenomen waarvoor regels van toepassing zijn:

  • Veiligheidszone Propaantank 1: De geldende veiligheidszone conform Activiteitenbesluit van maximaal 50 m, met daaraan verbonden een verbod om kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe te laten zonder afwijkingsbevoegdheid;
  • Veiligheidszone Propaantank 2: Vanwege het beperkt kunnen houden van de mogelijke effecten geldt in het invloedsgebied van 105 m een nadere eis bevoegdheid. De verantwoordingsplicht groepsrisico is niet van toepassing op propaantanks. Ten aanzien van externe veiligheid is het verwijderen van de in het gebied aanwezige propaantanks een mogelijke mitigerende maatregel. Het verwijderen van deze tanks leidt tot een positieve beoordeling voor externe veiligheid. In artikel 85 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de bestemmingen Veiligheidszone Propaantank 1 of Veiligheidszone Propaantank 2 uit het plan kunnen worden verwijderd of worden gewijzigd, indien de propaantanks zijn verwijderd of nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven.

Conclusie verantwoordingsplicht groepsrisico en maatregelen

De in Bijlage 9 Verantwoording groepsrisico en hulpverlening opgenomen informatie bevat de overwegingen die hebben geleid tot onderhavige invulling van de verantwoording van het groepsrisico. Door middel van dit document verantwoordt de gemeente de bij deze ontwikkeling vastgestelde groepsrisico's. Uitgaande van een zorgvuldig en daarmee beperkt gebruik van de afwijkingsbevoegdheden binnen de 80 m zone, zal het groepsrisiconiveau rond de oriëntatiewaarde liggen, dan wel als streefwaarde een factor 10 lager zijn dan de oriëntatiewaarde. Dit is vergelijkbaar met andere groepsrisiconiveaus in Almere, bv. langs het spoor en A6/-Hogering/Buitenring. Door middel van de hieronder genoemde maatregelen wordt het groepsrisico zo veel als redelijkerwijs mogelijk is gereduceerd evenals de omvang van de potentiële effecten bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen (in termen van doden, gewonden en materiële schade).

De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar qua hoogte van de toekomstige groepsrisico's. Uit het advies van de Brandweer Flevoland blijkt dat de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en bluswatercapaciteit) bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied nog onvoldoende is. Zo voorziet de Brandweer Flevoland problemen met de bereikbaarheid, vooral bij het Floriade Evenement. Deze aspecten dienen daarom bij de verdere uitwerking van het plangebied nader te worden geoptimaliseerd.

Maatregelen

De hieronder genoemde maatregelen vormen na besluitvorming door de gemeenteraad, de uitgangspunten voor de verdere uitwerking van het plangebied.

Maatregelen in het Chw bestemingsplan:

  • 1. Het aanhouden van een zone van 80 m zonder kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, te meten vanaf de rand van de verbrede A6. Bij 'gewichtige redenen' of gemotiveerde uitzonderingen kan hiervan worden afgeweken. Hiertoe zijn een tweetal afwijkingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken om binnen de breedte van A6 beperkt kwetsbare objecten te realiseren of om binnen de 30 m of 80 m zone toch kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te realiseren.
  • 2. Bij de verdere ruimtelijke uitwerking van het Chw bestemmingsplan voor het gebied tot 200 m vanaf de rand van de A6, wordt middels een nadere eis bevoegdheid bij omgevingsvergunningverlening 'gestuurd' op een zo veilig mogelijke inrichting. Dit mede vanwege de zorgplicht voor het bevoegd gezag om externe veiligheid zo vroeg mogelijk in het planproces te betrekken.
  • 3. Een belangrijke vluchtroute (en toegang voor de hulpverleningsdiensten) is de nieuwe brug verbinding via het Weerwatereiland naar Filmwijk. Deze dient bij voorkeur ook geschikt te zijn voor rijdend materieel van de hulpdiensten. Daardoor zijn er drie onafhankelijke toegangswegen naar het gebied (ten behoeve van de hulpverleners) en vluchtroutes uit het gebied.

Bijlage 9 Verantwoording groepsrisico en hulpverlening bevat daarnaast ook de volgende maatregelen die worden meegegeven aan de Floriade BV:

  • organisatorische maatregelen
  • nader te onderzoeken/uit te werken maatregelen.

6.7 Gezondheid

6.7.1 Kader

Gezondheid is in het MER op twee manieren behandeld. Allereerst is op basis van de geluidbelasting en luchtkwaliteit (rekenkundig) een GES klasse bepaald. Echter gezondheid hangt daarnaast ook sterk af van het ecologisch, sociaal en economisch klimaat. Dit heeft alles te maken met de wijze waarop de stad een leefomgeving biedt die bijdraagt aan de gezondheid van mensen.

GES

De Gezondheidseffectscreening (GES) is een instrument waarmee vooraf inzicht verkregen wordt in de verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de (toekomstige) bewoners. Een GES geeft een goed beeld van de gezondheidskundige knelpunten en kansen bij ontwikkelingsprojecten, wijzigingen in de ruimtelijke ordening of infrastructuur en landelijke herstructureringsprojecten. De Gezondheidseffectscreening is in 2000 ontwikkeld voor GGD'en in opdracht van de (toenmalige) ministeries van VWS en VROM. In 2012 is de zesde actualisatie verschenen waarin de nieuwste inzichten zijn verwerkt. Met de GES kan de blootstelling aan onder andere geluid worden beoordeeld. Alle relevante bronnen zoals bedrijven, wegen, spoorwegen en scheepvaart kunnen hierbij worden betrokken. Er wordt een milieugezondheidkwaliteit en GES-score aan de verschillende niveaus van blootstelling toegekend. De milieugezondheidkwaliteiten variëren van 'zeer goed' (GES-score 0) tot 'zeer onvoldoende' (GES-score 8). Een GES is uitgevoerd voor de aspecten geluid en luchtkwaliteit. Hierbij is beoordeeld op basis van de onderstaande kaders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0033.png"

Gezondheids Effect Screening scoretabel gecumuleerde geluidbelasting

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0034.png"

Gezondheids Effect Screening scoretabel luchtkwaliteit

Ontwerp gezonde ecosystemen

Ontwerp gezonde systemen is één van de Almere Principles. Ecologische, sociale en economische gezondheid zijn onderling afhankelijk van elkaar op ieder schaalniveau. Om de stad te verduurzamen, worden in Almere in de stedelijke systemen 'cradle to cradle'-oplossingen benut, in het besef van de onderlinge afhankelijkheid van ecologische, sociale en economische gezondheid op ieder schaalniveau. Ook in de andere Principles speelt gezondheid (in relatie tot ecologie) een belangrijke rol.

“Diversiteit is onontbeerlijk voor de mondiale gezondheid en evenzeer voor de kwaliteit van ons eigen leven. In natuurlijke systemen is diversiteit een teken van kracht. Diversiteit stelt ecosystemen in staat om ook tegen catastrofen en ziekten bestand te zijn, en zich te blijven ontwikkelen. De voordelen van diversiteit beperken zich niet tot natuurlijke systemen. In sociale verbanden vergroot diversiteit het vermogen van een cultuur om te scheppen, te innoveren en te bloeien. Het voedt een rijkdom aan betrokkenheid op ieder niveau en het versterkt de identiteit van een gemeenschap. Economische systemen met een hoge mate van diversiteit zijn beter in staat om veranderingen in de markt op te vangen, ondernemerschap te bevorderen en vernieuwing te stimuleren. Het koesteren van diversiteit in alle domeinen – ecologisch, cultureel, sociaal, economisch – versterkt de gezondheid op ieder schaalniveau, van lokaal tot mondiaal.”

Het creëren van een omgeving met diversiteit en een gezonde leefomgeving vraagt om goede randvoorwaarden in de ontwikkeling. Met het feit dat het ontwerp van gezonde systemen als een van de Almere Principles is ontwikkeld, hangt dit aspect ook nauw samen met het aspect duurzaamheid.

Hoogspanningslijnen

Langs de noordelijke grens van het plangebied bevindt zich een gedeelte van een bovengrondse 380.000 Volt transportverbinding. Deze hoogspanningsverbinding heeft een indicatieve mageneetveldzone van 140 meter aan weerszijden van de verbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0035.png"

Hoogspanningsleiding (380V) Almere Centrum Weerwater

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningslijnen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Vanwege de (mogelijke) gezondheidseffecten heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu voorzorgsbeleid ontwikkeld. In het beleidsadvies van het Ministerie van VROM (nu I&M) uit 2005 en de toelichtende notitie uit 2008 is vastgelegd dat zoveel mogelijk vermeden dient te worden dat er nieuw situaties ontstaan waarbij kinderen tot 15 jaar langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen raadt de Staatssecretaris aan om in overleg met de netbeheerder de specifieke zone te bepalen. Hierbij kunnen ook maatregelen worden getroffen om de zone te versmallen.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 8.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.7.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Gezondheid   Geluid
 
0   Geen relevante toe- of afname van blootgestelden.  
  Luchtkwaliteit   0   Geen relevante toe- of afname blootgestelden.  
  Gezonde ecosystemen   + +   Met Healthying the city wordt uitgegaan van een gezonde leefomgeving. Bovendien wordt de Floriade ontwikkeld als een experiment voor gezondere en groenere steden.  
  Hoogspanning   0   Er is geen overlap met de beschermingszone.  

Vanuit het aspect gezondheid zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.

Effectbeschrijving

Geluid

Voor de geluid is beoordeeld welk effect optreedt bij de blootgestelden. Dit betreft allemaal blootgestelden die in de autonome situatie ook aanwezig zijn. Het evenement leidt immers niet tot nieuwe blootgestelden (langdurig aanwezigen). De toename van het geluid als gevolg van de ontwikkeling van de Floriade op omwonenden is beperkt (zie paragraaf 6.4). Er vindt dan ook niet of nauwelijks verschuiving van blootgestelden per geluidklasse plaats. De GES beoordeling van de reeds aanwezige blootgestelden veranderd door de gebiedsontwikkeling niet relevant. Het effect is neutraal (0) beoordeeld.

Luchtkwaliteit

Voor de luchtkwaliteit is beoordeeld welk effect er optreed bij de blootgestelden die er autonoom zijn. Effecten kunnen optreden door de verandering van verkeer ten gevolge van de Floriade. De Floriade leidt niet tot nieuwe blootgestelden (mensen die langdurig verblijven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0036.png"

Bestaande blootgestelden per klasse - NO2 en PM10

De GES beoordeling van de reeds aanwezige blootgestelden veranderd door Floriade Evenement niet relevant. Het effect is neutraal (0) beoordeeld.

Gezondheid in de stedelijke omgeving 

Het motto van de Floriade is “Growing Green Cities”. Onder dit motto worden vier speerpunten uitgewerkt: Feeding the city, healthying the city, greening the city en energizing the city. Deze onderwerpen sluiten ook aan op de Almere Principles, waarin ook het welzijn van de mens centraal staat. Groen speelt een essentiële rol in een gezonde leefomgeving. Daarnaast spelen sociale veiligheid en prettige omgeving een belangrijke rol. De Floriade zet bovendien expliciet in op het in beweging krijgen van mensen. Deze onderwerpen zijn ook benoemd in het Masterplan Floriade. Met deze inzet op gezondheid wordt dit aspect voor de Floriade als positief (++) beoordeeld.

Hoogspanning

Het plangebied van het Floriadeterrein is niet gelegen in de magneetveldzone van een hoogspanningslijn. De effecten zijn daarom als neutraal (0) beoordeeld.

6.7.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Gezondheid   Geluid
 
-   Realisatie nieuwe woningen in GES klasse matig tot onvoldoende  
  Luchtkwaliteit   -   Realisatie nieuwe woningen in GES klasse vrij matig tot matig  
  Gezondheid in de stedelijke omgeving   +   Door het uitgangspunt “Growing Green Cities” en de huidige opbouw van de stad is een positieve invloed op gezondheid te verwachten  
  Hoogspanning   0   Binnen de belemmeringenstrook van de hoogspanningsverbinding biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden om gevoelige functies te realiseren.  

Randvoorwaarden

Vanuit gezondheid zijn er geen wettelijke randvoorwaarden. Wel is voor een aantal blootgestelden de GES klasse voor geluid onvoldoende tot zeer onvoldoende. De randvoorwaarden die hierop betrekking hebben zijn beschreven in paragraaf 6.4.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk.

Effectbeschrijving

Zoals reeds beschreven bij paragraaf 6.4.3 en 6.5.3 verandert door de planontwikkeling de situatie. Dit werkt door in het aspect gezondheid. De effecten zijn hierna beschreven voor geluid en luchtkwaliteit. Hierbij zijn de beoordelingen voor de gehele gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater en de Floriadewijkbeschreven. Hierop volgend is tevens aandacht besteed aan gezondheid in de stedelijke omgeving.

Geluid

Voor geluid is beoordeeld welk effect er optreed bij de blootgestelden die er autonoom zijn. Tevens is in beeld gebracht welke GES klasse van toepassing is op de nieuw te ontwikkelen plandelen. In onderstaande tabel zijn de GES-scores weergegeven voor de plansituaties en is een vergelijking gemaakt met de referentiesituaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0037.png"

GES tabel: aantal geluidbelaste woningen plansituatie 2030 variant 1

In onderstaande figuur is de gecumuleerde geluidbelasting weergegeven voor de plansituatie 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0038.png"

Geluidbelasting GES plansituatie 2030

Op basis van bovenstaande figuur blijkt dat alle nieuwe woningen worden gerealiseerd in een gebied met een milieugezondheidskwaliteit die matig tot onvoldoende scoort (GES klasse 4-8). Uit de GES tabel blijkt sprake van een beperkte verschuiving van bestaande woningen van een goede (GES klasse 0-1) naar een redelijke (GES klasse 2) leefkwaliteit. De verandering is licht negatief beoordeeld (-).

Luchtkwaliteit

Voor de luchtkwaliteit is allereerst beoordeeld welk effect er optreedt bij de blootgestelden die er autonoom zijn. Vervolgens is in beeld gebracht welke GES klasse van toepassing is op de nieuw te ontwikkelen plandelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0039.png"

Bestaande blootgestelden per klasse - NO2 en PM10

De GES beoordeling van de reeds aanwezige blootgestelden veranderd door de gebiedsontwikkeling niet relevant. Als gevolg van de gebiedsontwikkeling Floriadewijk 2022 komen er 1.538 blootgestelden bij in 2022. Door de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater komen er in 2030 3991 blootgestelden bij, dit is inclusief de blootgestelden als gevolg van Floriadewijk. De nieuwe blootgestelden bevinden zicht zowel in de klasse 3 als 4 (vrij matig en matig). In tabel 5.2 zijn ook aan deze blootgestelden GES-scores toegekend. De verandering is enigszins negatief beoordeeld (-).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0040.png"

Bestaande en nieuw te introduceren blootgestelden per klasse - NO2 en PM10

Gezondheid in de stedelijke omgeving

De Floriadewijk bouwt voort op de ontwikkeling van de Floriade 2022. Tijdens het evenement en de ontwikkeling naar een gemengde stadswijk staan de ambities voor 'Growing Green Cities' centraal. Een van de onderdelen van dit motto is “Healthying the city” (zie ook paragraaf 15.6). De Floriadewijk bouwt voort op de erfenis van de Floriade. Uitgangspunt van de Floriade is dat het een experiment is voor de ontwikkeling van groene steden. In de Floriadewijk wordt het groen behouden door het arboretum als verplichte inrichting voor te schrijven voor de kavels. Hiermee wordt een groen karakter aan de stadwijk gegeven. Door middel van langzaam verkeerroutes (waaronder het Rondje Weerwater) wordt beweging in de wijk gestimuleerd. In de Floriadewijk kan deze ontwikkeling verder doorgezet worden. Gezien het karakter van Almere en de uitgesproken ambities voor het gebied kan een gezonde leefomgeving echter wel verwacht worden. Het effect wordt daarom voor Floriadewijk als licht positief (+) beoordeeld.

Hoogspanning

Er worden geen gevoelige functies toegestaan binnen de indicatieve magneetveldzone van 140 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Onder gevoelige functies moet worden verstaan woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen, oftewel functies waar kinderen tot 15 jaar langdurig verblijven. Het effect voor de Floriadewijk wordt daarom als neutraal beoordeeld (0).

6.8 Bodem

6.8.1 Kader

Op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart, bodemonderzoeken in het plangebied en overige beschikbare gegevens zijn de effecten van de ontwikkelingen kwalitatief en semi-kwantitatief getoetst op de bodemaspecten. Voor het aspect bodemopbouw is in de archeologische rapportage (zie ook paragraaf 6.11) een nadere onderbouwing opgenomen.

Voor het thema bodem is de Wet bodembescherming van belang. Conform deze wet is het verplicht lokale bodemverontreinigingen aan te pakken of functiegericht te saneren. Dit houdt in dat het niet meer altijd nodig is de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst. Belangrijk is dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de functies die beoogd worden in het gebied. Daarnaast gelden vanuit het Bouwstoffenbesluit beperkingen voor het toepassen van grond waarin vervuiling aanwezig is. In dit kader wordt voorafgaand aan ontwikkelingen de kwaliteit van de bodem onderzocht om vast te stellen welke maatregelen genomen moeten worden. De toets voor het Bouwstoffenbesluit is niet toegepast.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 9.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.8.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Bodem   Bodemopbouw   0   Het plangebied kent geen bijzondere waardevolle bodemopbouw die behouden dient te blijven.  
  Bodemkwaliteit   +   Om de grond te laten voldoen aan de bodemkwaliteitsklassen dienen maatregelen genomen te worden. Deze zijn wettelijk voorgeschreven.  

Vanuit het aspect bodem zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.

Effectbeschrijving

Bodemopbouw

De bodemopbouw in het plangebied kent geen bijzondere aardkundige waarde. Met name in de randzones van de A6 en langs de randen van het Weerwater hebben bij graaf- en aanlegwerkzaamheden eerder wijzigingen in de bodemopbouw plaatsgevonden. De ingrepen die in het kader van de realisatie van de Floriade gedaan worden, leiden hiermee niet tot een aantasting van de bodemopbouw.

Bodemkwaliteit

Bij de aanleg van het Floriadeterrein zullen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Uit de referentiesituatie blijkt dat er ter hoogte van het Utopia-eiland een sterke verontreiniging van PAK is aangetroffen. Voor werk in de sterk verontreinigde grond geldt de veiligheidsklasse 3T en 1F. Dit betekent dat er veiligheidsmaatregelen getroffen moeten worden bij graafwerkzaamheden. Bovendien moet de grond ten behoeve van de realisatie van de Floriade en de Floriadewijk voldoen aan de daarvoor geldende bodemkwaliteitsklassen. Er zijn daarmee maatregelen nodig om een voldoende schone grond te realiseren. Daarom wordt dit aspect als licht positief (+) beoordeeld.

6.8.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Bodem   Bodemopbouw   0   Geen bijzondere aardkundige waarden.  
  Bodemkwaliteit   0   AW2000
Na opleveren Floriade is de bodem geschikt voor wonen.  

De bodem wordt geschikt voor de functie opgeleverd na het Floriade Evenement. Vanuit het aspect bodem zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Stadswijk.

Effectbeschrijving

Bodemopbouw

In het plangebied van de Floriadewijk zijn geen bijzondere aardkundige waarden aanwezig. De effecten van de Floriadewijk op bodemopbouw zijn als neutraal (0) beoordeeld.

Bodemkwaliteit

De effecten van de Floriadewijk op bodemkwaliteiten worden neutraal (0) beoordeeld. Na het Floriade-evenement wordt de bodem zodanig opgeleverd dat deze geschikt is voor de functie wonen.

6.9 Water

6.9.1 Kader

In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van de Floriade(wijk) op het aspect water. Op basis van de beschikbare gegevens zijn de effecten van de ontwikkelingen kwalitatief getoetst op de wateraspecten. Voor de wateraspecten binnen het plangebied van de Floriade(wijk) en de effecten daarop is een Achtergrondrapport opgesteld. In Bijlage 11 Achtergrondrapport Water is dit rapport opgenomen.

In Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader is het relevante beleidskader voor water opgenomen van het rijk, de provincie, het waterschap en de gemeente Almere.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 10.2 en 10.3 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.9.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Water   Effecten op grondwater kwantiteit en kwaliteit   0   Er treedt geen effect op op de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater. Aan te gebruiken materialen worden eisen gesteld ten aanzien van de kwaliteit. Ten aanzien van de kwantiteit wordt voldoende mogelijkheid geboden om water te laten infiltreren.  
  Effecten op oppervlaktewater kwantiteit, kwaliteit en doelstellingen KRW   0   Het watersysteem is voldoende robuust om water op te vangen. De kwaliteit wordt voldoende geborgd met voorgestelde maatregelen. Er is voldoende ruimte om hiermee een kwalitatief goede voorziening te realiseren.
Er liggen binnen de Floriade kansen op versnelde uitvoer van maatregelen welke een positief effect hebben op de waterkwaliteit in het Weerwater, zoals aanleg van natuurvriendelijke oevers of helofytenzones.  
  Effecten op waterveiligheid   0   Er zijn geen waterkeringen aanwezig in het gebied.  
  Effecten op mogelijkheden recreatief gebruik   ++   Recreatief gebruik van het water blijft mogelijk. Tijdens de Floriade zijn deze mogelijkheden naar verwachting zelfs groter.  

Vanuit het aspect water zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.

6.9.2.1 Effect op grondwater

Kwantiteit

In een gebied waar ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen Nederland is over het algemeen het uitgangspunt dat deze waterneutraal ontwikkeld worden. Waterneutraal ontwikkelen betekent niet alleen dat versnelde afvoer naar oppervlaktewater dient te worden voorkomen, maar ook dat de grondwatersituatie en kwelsituatie ter plaatse lokaal zo goed mogelijk worden gehandhaafd. Rekening houdend met de bodemdaling die in het gebied optreedt zal bij de verdere uitwerking van de plannen en aanleg aandacht moeten zijn voor voldoende ontwateringsdiepte. Om knelpunten in de toekomst te voorkomen zal bij het bouwrijp maken daarom voldoende ontwateringdiepte moeten worden aangehouden afhankelijk van de functie. Geadviseerd wordt daarom om ondergrondse constructies zoals bijvoorbeeld kelders en tunnels zoveel mogelijk waterdicht aan te leggen en kruipruimteloos te bouwen zodat de benodigde ontwateringsdiepte geminimaliseerd wordt.

Het effect op de grondwaterkwantiteit is neutraal (0) beoordeeld.

Kwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen zijn gebonden aan voorschriften en regels uit de Waterwet en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In het kader hiervan worden bij het ontwerp en de inrichting van het plangebied voorzieningen getroffen om verontreinigingen te voorkomen, waardoor ecologisch gerelateerde effecten niet aan de orde zijn. Voor de uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling van het Floriadeterrein op korte termijn worden geen nadelige effecten ten aanzien van de grondwaterkwaliteit voorzien. Het graven van extra oppervlaktewater betekent extra kwel met de daarin opgeloste stoffen. Daarnaast betekent extra nog minder doorspoeling met schoon hemelwater, waardoor er minder verdunning ontstaat. Afstromend hemelwater vanaf verhardingen (dak- en wegverharding) kan vervuild zijn. Bij de ontwikkeling zullen de eisen van Duurzaam Bouwen betreffende de uitloogbaarheid van materialen en dergelijke worden gehanteerd. Alle materialen - zowel in gebouwen als in de openbare ruimte - moeten voldoen aan de principes van de circulaire economie: ze moeten 'gezond', recyclebaar en duurzaam zijn. Vanuit dit oogpunt is dus geen verslechtering van de grondwaterkwaliteit te verwachten.

De Floriade gaat uit van de veelzijdigheid van planten (the power of plants) en is een pleidooi voor steden die zelf water zuiveren en zelf energie opwekken, steden die gezond voedsel produceren en ruimte laten voor biodiversiteit. De Floriade laat zien hoe de stad van de eenentwintigste eeuw de natuur inzet om de gezondheid, schoonheid en biodiversiteit van het stedelijk landschap te verbeteren. Maar het werkt ook andersom: de Floriade – met het arboretum met gebouwen die volgens ecologische principes zijn ontworpen – leveren op hun beurt een bijdrage aan de natuurlijke omgeving, door het produceren van voedsel en zuurstof, door het zuiveren van water, door het bieden van leefgebieden voor planten en dieren.

Het effect op de grondwaterkwaliteit is neutraal (0) beoordeeld.

6.9.2.2 Effect op oppervlaktewater

Kwantiteit

Het plangebied bevindt zich niet in een aandachtsgebied voor wateroverlast 2050. Bij een toename aan verharding geldt voor peilgebied ALM3 in beginsel een percentage van 5,5% als extra benodigde waterberging als percentage van de netto toename aan verharding. Omdat binnen peilgebied ALM3 voldoende bergingscapaciteit aanwezig is, is het graven van extra waterbeging voor de voorgenomen ontwikkelingen (Floriade en Floriadewijk) niet nodig. In de notitie “Compensatie verharding en watertoets, Floriade gebied” (zie bijlagen bij Bijlage 5 Milieueffectrapport) is toegelicht en onderbouwd dat het beschikbare wateroppervlak/berging binnen Weerwater (peilgebied ALM3) voldoet voor de ontwikkeling van de Floriade. Het waterschap kan instemmen met de onderbouwing van de al aanwezige waterberging, die voldoende is om de toename van verharding van het Floriadegebied op te vangen.

Daarnaast dient bij de ontwikkeling opbarsten of (bijna) aansnijden van het pleistocene zandpakket voorkomen te worden vanwege de kans op instabiliteit van de bodem of ongewenste kwel of inzijging. In bepaalde situaties kan van deze lijn worden afgeweken. Bijvoorbeeld als de goede kwaliteit van kwelwater benut kan worden. Bij de uitwerking van waterbergingsmogelijkheden moet rekening worden gehouden dat het graven van water mogelijk een toename van kwel tot gevolg heeft. Bij de verdere uitwerking worden duurzame omgang met hemelwater zoals het tijdelijk vasthouden van hemelwater in bovengrondse voorzieningen (wadi's) en groene daken overwogen in het plan. Daarnaast kan hemelwater worden hergebruikt als proceswater, bluswater of om bijvoorbeeld de toiletten te spoelen.

Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Het waterschap streeft naar grote peilvakken. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers of andere kunstwerken en zonder doodlopende waterlopen. Het toekomstige watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is. Daarnaast dient er bij het Weerwater aandacht te zijn voor de doelen vanuit de KRW, meer hierover in de paragraaf Effect op ecologische waterkwaliteit (KRW).

Het effect op de oppervlaktewaterkwantiteit is neutraal (0) beoordeeld.

Kwaliteit

Algemeen

In 2015 is de waterkwaliteit in het projectgebied (Weerwater en Tochten DE) beoordeeld in verband met de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Uit deze beoordeling is gebleken dat zowel de chemische als biologische waterkwaliteit niet voldoet of matig is. Om zowel de chemische als biologische waterkwaliteit te verbeteren is het van belang dat geen nieuw oppervlaktewater wordt gegraven in gebieden waar dat tot een toename van kwel van een mindere kwaliteit tot gevolg heeft. Om problemen met eutrofiëring te voorkomen worden doodlopende en stagnante waterpartijen en waterlopen vermeden. Waterpartijen worden zo ingericht dat door een goede ecologische inrichting de effecten van eutrofiëring worden beperkt. Het schone hemelwater moet ten goede komen van het oppervlaktewater. Hiermee wordt het oppervlaktewater doorgespoeld. De concentraties aan chemische stoffen gaan omlaag. Wanneer meer oppervlaktewater wordt gegraven, betekent dit ook minder doorspoelingseffect. Vanuit het principe van 'geen achteruitgang' mogen de activiteiten in het ontwikkelingsgebied/de Floriade in ieder geval niet tot een verslechtering leiden van zowel de huidige chemische als de biologische toestand van het Weerwater.

De ambitie is dat essentiële systemen – water, energie, voedsel – op het Floriadeterrein één stedelijk 'stofwisselingsysteem' vormen dat over een lange periode en voor zoveel mogelijk mensen zaken van levensbelang garandeert: drinkwater, voedsel, schone energie, vruchtbare grond, hoge biodiversiteit. Op de Floriade is dit stofwisselingssysteem een fijnmazig net van tuinen, groene daken, parken, begroeide muren, waterwegen, waarbinnen gezonde materialen, water, energie en organisch afval eindeloos circuleren. Deelnemers aan de Floriade realiseren gebouwen volgens de principes van 'groen en circulair bouwen' – met de nieuwste technieken op het gebied van materialen, hergebruik en water-, afval- en energiestromen. Alle materialen - zowel in gebouwen als in de openbare ruimte - moeten voldoen aan de principes van de circulaire economie: ze moeten 'gezond', recyclebaar en duurzaam zijn. Eventuele negatieve effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit worden hiermee voorkomen, er worden geen ontwikkelingen voorzien die een knelpunt vormen voor de achteruitgang van waterkwaliteit.

Binnen de ontwikkeling van de Floriade 2022 liggen er kansen om maatregelen te nemen die zowel de chemische als biologische waterkwaliteit kunnen verbeteren door (versnelde) aanleg van natuurvriendelijke oevers of helofytenzones langs het Weerwater. De oever dient langs het Weerwater altijd verstevigd te worden om beschadigingen als gevolg van golfslag tegen te gaan.

Effect op ecologische waterkwaliteit (KRW)

Het Weerwater is een KRW waterlichaam. Vanuit de KRW zijn er zowel chemische als biologische waterkwaliteitsdoelstellingen waaraan het Weerwater moet voldoen. Vanuit het principe van 'geen achteruitgang' mogen de activiteiten in het ontwikkelingsgebied/de Floriade in ieder geval niet tot een verslechtering leiden van zowel de huidige chemische als de biologische toestand van het Weerwater. In het meest optimale geval leiden de ontwikkelingen tot een verbetering van de chemische en biologische toestand.

Chemie

Belangrijk hierin is het verschil in oorsprong. Gaat het daadwerkelijk om een antropogene oorsprong, zoals een atmosferische depositie, of is de aanwezigheid van deze stoffen gebiedseigen. Daarbij zijn sommige gevonden stoffen zowel gebiedseigen (bijvoorbeeld nutriënten in het holocene sediment) als van een antropogene oorsprong (nutriënten belasting vanuit de landbouw). Op dit moment overschrijden een PAK (fluorantheen), arseen en ammonium de normen in Weerwater. Voor arseen en ammonium zijn geen antropogene bronnen bekend, waarschijnlijk hangen de verhoogde gehalte, net als elders in Flevoland, samen met een verhoogd achtergrondgehalte. Het verhoogde fluorantheen gehalte hangt waarschijnlijk samen met depositie. De ontwikkeling van het gebied mag er niet toe leiden dat er extra emissies van chemische stoffen plaatsvinden, waardoor de waterkwaliteit achteruit gaat. De afvoer van hemelwater behoort tot de zorgplicht van de gemeente. Dit betekent dat het afgevoerde hemelwater indien noodzakelijk gezuiverd (bijvoorbeeld door bodemfiltratie, wadi's) wordt alvorens dit in het oppervlaktewater uitstroomt. Op deze wijze wordt een toevoer van PAK's naar oppervlaktewater voorkomen.

Biologie

Op dit moment voldoet het Weerwater ook niet aan de biologische KRW-doelstellingen. In de planvoorbereiding voor het 1e Stroomgebiedbeheerplan was als maatregel de aanleg van ondiep-waterzones voorzien om zowel de ontwikkeling van oevervegetatie als ondergedoken vegetatie te stimuleren. In het Weerwater is ondergedoken vegetatie in de periode 2011-2013 echter spontaan massaal tot ontwikkeling gekomen. De ontwikkeling van de oevervegetaties is achtergebleven. Dit laatste is te wijten aan de oeververdediging (steenstort) en het steile onderwatertalud.

De ontwikkelingen in het gebied rond het Weerwater en het hiermee samenhangende gebruik mogen er niet toe leiden dat de biologische toestand van de plas achteruitgaat. Gelet op de bestaande opgave betekent dit in ieder geval dat het bestaande areaal natuurvriendelijke oevers niet mag verminderen (geen achteruitgang). Mocht dit wel het geval zijn dan dient het areaal dat verloren gaat elders in het Weerwater gecompenseerd te worden.

Om duidelijkheid te verkrijgen op welke wijze en waar deze oeverzones het beste aangelegd kunnen worden, wordt door de gemeente Almere in samenwerking met waterschap Zuiderzeeland een Plan van Aanpak Weerwater opgesteld. Op basis van dit Plan van Aanpak Weerwater wordt een overeenkomst tussen de gemeente Almere en Waterschap Zuiderzeeland gesloten.

In het plan van de Floriade 2022 is de ambitie opgenomen dat de oevers van de centrale watergang – de canal grande – natuurlijk worden ingericht. Er liggen binnen de ontwikkeling van de Floriade 2022 dus kansen om maatregelen te nemen die zowel de chemische als biologische waterkwaliteit kunnen verbeteren door (versnelde) aanleg van natuurvriendelijke oevers of helofytenzones langs het Weerwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0041.png"

Canal Grande binnen Floriadeterrein

Het effect op de oppervlaktewaterkwaliteit is neutraal (0) beoordeeld omdat maatregelen welke een positief effect zouden hebben niet in het plan geborgd zijn. Wel liggen er kansen op versnelde uitvoering van maatregelen welke een positief effect hebben op de waterkwaliteit in het Weerwater zoals aanleg van natuurvriendelijke oevers of helofytenzones.

6.9.2.3 Effect op waterveiligheid

Binnen het plangebied komen geen waterkeringen voor. De ontwikkeling voorziet ook niet in de aanleg van nieuwe waterkeringen of werkzaamheden aan bestaande waterkeringen. Wel ligt het plangebied in een zone die bij een calamiteit elders zal inunderen. Bij de inrichting van het gebied dienen daarom de lagen twee en drie van het meerlaags veiligheidsprincipe te worden meegewogen bij de inrichting van de gebieden om zo een groter veiligheidsniveau te kunnen realiseren.

Bij maatregelen uit laag 2, gevolgbeperking door ruimtelijke inrichting, wordt bij bouwen en inrichting van de ruimte er rekening mee gehouden dat de gevolgen van een overstroming zo beperkt mogelijk blijven. Speciale aandacht is er voor vitale zaken zoals elektriciteits- en drinkwatervoorzieningen en kwetsbare objecten zoals ziekenhuizen, verzorgingsinstellingen en scholen.

Bij de rampenbeheersing (laag 3) is van belang dat wegen waterproof zijn en dat vluchtroutes en vluchtplekken bekend zijn. Via een verkenning kan in beeld gebracht worden welke rijks- en provinciale wegen bij een overstroming wel of niet gebruikt kunnen worden, welke maatregelen mogelijk zijn om ze waterproof te maken en welk verkeersmanagement bij evacuatie nodig is.

Het effect op waterveiligheid is voor Floriade Evenement neutraal (0) beoordeeld.

6.9.2.4 Effect op recreatief gebruik

Door de Floriade 2022 neemt de recreatieve betekenis van het Weerwater toe, voor de watersport en als onderdeel van de fiets-, wandel- en sportroute 'Rondje Weerwater'. Door de Floriadeboulevard nemen de gebruiksmogelijkheden van de oevers toe - denk aan recreatieve activiteiten of de ontwikkeling van drijvende woningen en voorzieningen. De oevers van de centrale watergang - de canal grande - worden natuurlijk ingericht en toegankelijk. Ook dat biedt mogelijkheden voor verschillende functies, zoals drijvende tuinen of horeca. De Floriade vindt dan wel plaats op de zuidoever, het is nadrukkelijk de bedoeling om het stadscentrum aan de overkant te betrekken. Bezoekers van de wereldtentoonstelling worden gestimuleerd om ook het centrum te bezoeken. Verbindingen zijn dan ook essentieel. Voor de Floriade wordt gedacht aan watertaxi's, een pontje of een vloot van elektrische waterfietsen. Ook het 'Rondje Weerwater' draagt bij aan het verbinden van de noord- en zuidoever, door de nieuwe brug tussen het Floriadeterrein en het Lumièrepark. Het is denkbaar dat een private initiatiefnemer een kabelbaan realiseert tussen het centrum en de Floriade. Indien succesvol kan de kabelbaan na het evenement blijven en verbonden worden met andere recreatieve attracties, zoals het mogelijke pretpark Witchworld en landgoed De Kemphaan.

Evenementen, activiteiten en voorzieningen (commercieel, maatschappelijk en cultureel) op de Floriade worden afgestemd op het stadscentrum. Zo vullen attracties op het tentoonstellingsterrein bestaande functies in het centrumgebied aan. 'Floriade Centraal' is het informatiecentrum in het stadscentrum: hier zijn wisselende exposities en komen betrokken partijen samen. Vanaf het treinstation leidt een route, 'De Groene Loper' genaamd, bezoekers richting het Weerwater. De route gaat langs 'groene' gevels, luifels, terrassen, etalages en pleinen (zoals Stadhuisplein, Belfort en Grote Markt). Het is de bedoeling om bezoekers te laten zien hoe divers, spannend, aantrekkelijk en lekker verduurzamen kan zijn door groene gevelbekleding, door het geserveerde eten en drinken bij cafés en restaurants, door dakpleinen, door plekken voor sportbeoefening.

Het effect op recreatief gebruik is voor de situatie Floriade 2022 positief (++) beoordeeld vanwege de recreatieve aantrekkingskracht en kansen die het evenement biedt voor de omgeving.

6.9.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Water   Effecten op grondwater kwantiteit en kwaliteit   0   Geen effect op de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater. Aan te gebruiken materialen worden eisen gesteld ten aanzien van de kwaliteit. Ten aanzien van de kwantiteit wordt voldoende mogelijkheid geboden om water te laten infiltreren.  
  Effecten op oppervlaktewater kwantiteit, kwaliteit en doelstellingen KRW   0   Het watersysteem is voldoende robuust om water op te vangen. De kwaliteit wordt voldoende geborgd met voorgestelde maatregelen. Er is voldoende ruimte om hiermee een kwalitatief goede voorziening te realiseren.  
  Effecten op waterveiligheid   0   Er zijn geen waterkeringen aanwezig in het gebied.  
  Effecten op mogelijkheden recreatief gebruik   0   Recreatief gebruik van het water blijft mogelijk. De randen van het Weerwater blijven toegankelijk vanuit de openbare ruimte.  

Vanuit het aspect water zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Stadswijk.

6.9.3.1 Effect op grondwater

Kwantiteit

In een gebied waar ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen Nederland is over het algemeen het uitgangspunt dat deze waterneutraal ontwikkeld worden. Waterneutraal ontwikkelen betekent niet alleen dat versnelde afvoer naar oppervlaktewater dient te worden voorkomen, maar ook dat de grondwatersituatie en kwelsituatie ter plaatse lokaal zo goed mogelijk worden gehandhaafd. Bij beide situaties zal het afstromende hemelwater zo veel als mogelijk lokaal moeten worden opgevangen en verwerkt. In het gebied is voldoende ruimte beschikbaar voor het inpassen van groen/blauwe structuren en voorzieningen. Door het hemelwater niet uit het gebied te voeren blijft aanvulling van het grondwater gelijk en wordt de kwelsituatie zo goed mogelijk gehandhaafd.

Rekening houdend met de bodemdaling die in het gebied optreedt zal bij de verdere uitwerking van de plannen en aanleg aandacht moeten zijn voor voldoende ontwateringsdiepte. Om knelpunten in de toekomst te voorkomen zal bij het bouwrijp maken daarom voldoende ontwateringdiepte moeten worden aangehouden afhankelijk van de functie. Geadviseerd wordt daarom om ondergrondse constructies zoals bijvoorbeeld kelders en tunnels zoveel mogelijk waterdicht aan te leggen en kruipruimteloos te bouwen zodat de benodigde ontwateringsdiepte geminimaliseerd wordt.

Het effect op de grondwaterkwantiteit is voor de Floriadewijk neutraal (0) beoordeeld.

Kwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen zijn gebonden aan voorschriften en regels uit de Waterwet en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In het kader hiervan worden bij het ontwerp en de inrichting van het plangebied voorzieningen getroffen om verontreinigingen te voorkomen, waardoor ecologisch gerelateerde effecten niet aan de orde zijn. Voor de uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling van het Floriadeterrein op korte termijn en de organische groei van het Weerwater gebied op langere termijn worden geen nadelige effecten ten aanzien van de grondwaterkwaliteit voorzien. Het graven van extra oppervlaktewater betekent extra kwel met de daarin opgeloste stoffen. Daarnaast betekent extra nog minder doorspoeling met schoon hemelwater, waardoor er minder verdunning ontstaat. Afstromend hemelwater vanaf verhardingen (dak- en wegverharding) kan vervuild zijn. Bij de ontwikkeling zullen de eisen van Duurzaam Bouwen betreffende de uitloogbaarheid van materialen en dergelijke worden gehanteerd. Alle materialen - zowel in gebouwen als in de openbare ruimte - moeten voldoen aan de principes van de circulaire economie: ze moeten 'gezond', recyclebaar en duurzaam zijn. Vanuit dit oogpunt is dus geen verslechtering van de grondwaterkwaliteit te verwachten.

Het effect op de grondwaterkwaliteit is voor de Floriadewijk neutraal (0) beoordeeld.

6.9.3.2 Effect op oppervlaktewater

Kwantiteit

Het plangebied bevindt zich niet in een aandachtsgebied voor wateroverlast 2050. Bij een toename aan verharding geldt voor peilgebied ALM3 in beginsel een percentage van 5,5% als extra benodigde waterberging als percentage van de netto toename aan verharding. Omdat binnen peilgebied (ALM3) voldoende bergingscapaciteit aanwezig is, is het graven van extra waterberging voor de voorgenomen ontwikkelingen (Floriadewijk) niet nodig. In de notitie “Compensatie verharding en watertoets, Floriade gebied” (zie bijlagen bij Bijlage 5 Milieueffectrapport) is toegelicht en onderbouwd dat het beschikbare wateroppervlak/berging binnen Weerwater (peilgebied ALM3) voldoet voor de ontwikkeling van de Floriade. Bij de ontwikkelingen gelegen binnen de andere peilgebieden (ALM4, ALM4 en peilgebied 3.01) wordt in overleg met het waterschap bepaald hoeveel compensatie gerealiseerd moet worden. Zoals reeds aangegeven is in het gebied voldoende ruimte beschikbaar voor het inpassen van groen/blauwe structuren en voorzieningen.

Bij de ontwikkelingen dient opbarsten of (bijna) aansnijden van het pleistocene zandpakket voorkomen te worden vanwege de kans op instabiliteit van de bodem of ongewenste kwel of inzijging. In bepaalde situaties kan van deze lijn worden afgeweken. Bijvoorbeeld als de goede kwaliteit van kwelwater benut kan worden. Bij de uitwerking van waterbergingsmogelijkheden moet er rekening mee worden gehouden dat het graven van water mogelijk een toename van kwel tot gevolg heeft. Bij de verdere uitwerking worden duurzame omgang met hemelwater zoals het tijdelijk vasthouden van hemelwater in bovengrondse voorzieningen (wadi's) en groene daken overwogen in het plan. Daarnaast kan hemelwater worden hergebruikt als proceswater, bluswater of om bijvoorbeeld de toiletten te spoelen.

Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Het waterschap streeft naar grote peilvakken. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers of andere kunstwerken en zonder doodlopende waterlopen. Het toekomstige watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is. Daarnaast dient er bij het Weerwater aandacht te zijn voor de doelen vanuit de KRW, meer hierover in de paragraaf Effect op ecologische waterkwaliteit (KRW).

Het effect op de oppervlaktewaterkwantiteit is voor de Floriadewijk neutraal (0) beoordeeld.

Kwaliteit

Algemeen

In 2015 is de waterkwaliteit in het projectgebied (Weerwater en Tochten DE) beoordeeld in verband met de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Uit deze beoordeling is gebleken dat zowel de chemische als biologische waterkwaliteit niet voldoet of matig is. Om zowel de chemische als biologische waterkwaliteit te verbeteren is het van belang dat geen nieuw oppervlaktewater wordt gegraven in gebieden waar dat tot een toename van kwel van een mindere kwaliteit tot gevolg heeft. Om problemen met eutrofiëring te voorkomen worden doodlopende en stagnante waterpartijen en waterlopen vermeden. Waterpartijen worden zo ingericht dat door een goede ecologische inrichting de effecten van eutrofiëring worden beperkt. Het schone hemelwater moet ten goede komen van het oppervlaktewater. Hiermee wordt het oppervlaktewater doorgespoeld. De concentraties aan chemische stoffen gaan omlaag. Wanneer meer oppervlaktewater wordt gegraven, betekent dit ook minder doorspoelingseffect. Vanuit het principe van 'geen achteruitgang' mogen de activiteiten in het ontwikkelingsgebied in ieder geval niet tot een verslechtering leiden van zowel de huidige chemische als de biologische toestand van het Weerwater.

De ambitie is dat essentiële systemen – water, energie, voedsel – op het Floriadeterrein één stedelijk 'stofwisselingsysteem' vormen dat over een lange periode en voor zoveel mogelijk mensen zaken van levensbelang garandeert: drinkwater, voedsel, schone energie, vruchtbare grond, hoge biodiversiteit. Op de Floriade is dit stofwisselingssysteem een fijnmazig net van tuinen, groene daken, parken, begroeide muren, waterwegen, waarbinnen gezonde materialen, water, energie en organisch afval eindeloos circuleren. Deelnemers aan de Floriade realiseren gebouwen volgens de principes van 'groen en circulair bouwen' – met de nieuwste technieken op het gebied van materialen, hergebruik en water-, afval- en energiestromen. Alle materialen - zowel in gebouwen als in de openbare ruimte - moeten voldoen aan de principes van de circulaire economie: ze moeten 'gezond', recyclebaar en duurzaam zijn. Eventuele negatieve effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit worden hiermee voorkomen.

Voor de verdere ontwikkeling van het gebied worden geen ontwikkelingen voorzien die een knelpunt vormen voor de achteruitgang van waterkwaliteit. Binnen de voorgenomen ontwikkelingen liggen er kansen om maatregelen te nemen die zowel de chemische als biologische waterkwaliteit kunnen verbeteren door (versnelde) aanleg van natuurvriendelijk oevers of helofytenzones langs het Weerwater. De oever van het Weerwater dient altijd verstevigd worden om beschadigingen als gevolg van golfslag tegen te gaan..

Effect op ecologische waterkwaliteit (KRW)

Het Weerwater is een KRW waterlichaam. Vanuit de KRW zijn er zowel chemische als biologische waterkwaliteitsdoelstellingen waaraan het Weerwater moet voldoen. Vanuit het principe van 'geen achteruitgang' mogen de activiteiten in het ontwikkelingsgebied in ieder geval niet tot een verslechtering leiden van zowel de huidige chemische als de biologische toestand van het Weerwater. In het meest optimale geval leiden de ontwikkelingen tot een verbetering van de chemische en biologische toestand.

Chemie

Belangrijk hierin is het verschil in oorsprong. Gaat het daadwerkelijk om een antropogene oorsprong, zoals een atmosferische depositie, of is de aanwezigheid van deze stoffen gebiedseigen. Daarbij zijn sommige gevonden stoffen zowel gebiedseigen (bijvoorbeeld nutriënten in het holocene sediment) als van een antropogene oorsprong (nutriënten belasting vanuit de landbouw). Op dit moment overschrijden een PAK (fluorantheen), arseen en ammonium de normen in Weerwater. Voor arseen en ammonium zijn geen antropogene bronnen bekend, waarschijnlijk hangen de verhoogde gehalte, net als elders in Flevoland, samen met een verhoogd achtergrondgehalte. Het verhoogde fluorantheen gehalte hangt waarschijnlijk samen met depositie. De ontwikkeling van het gebied mag er niet toe leiden dat er extra emissies van chemische stoffen plaatsvinden, waardoor de waterkwaliteit achteruit gaat. De afvoer van hemelwater behoort tot de zorgplicht van de gemeente. Dit betekent dat het afgevoerde hemelwater indien noodzakelijk gezuiverd (bijvoorbeeld door bodemfiltratie, wadi's) wordt alvorens dit in het oppervlaktewater uitstroomt. Op deze wijze wordt een toevoer van PAK's naar oppervlaktewater voorkomen.

Biologie

Op dit moment voldoet het Weerwater ook niet aan de biologische KRW-doelstellingen. In de planvoorbereiding voor het 1e Stroomgebiedbeheerplan was als maatregel de aanleg van ondiep-waterzones voorzien om zowel de ontwikkeling van oevervegetatie als ondergedoken vegetatie te stimuleren. In het Weerwater is ondergedoken vegetatie in de periode 2011-2013 echter spontaan massaal tot ontwikkeling gekomen. De ontwikkeling van de oevervegetaties is achtergebleven. Dit laatste is te wijten aan de oeververdediging (steenstort) en het steile onderwatertalud.

De ontwikkelingen in het gebied rond het Weerwater en het hiermee samenhangende gebruik mogen er niet toe leiden dat de biologische toestand van de plas achteruitgaat. Gelet op de bestaande opgave betekent dit in ieder geval dat het bestaande areaal natuurvriendelijke oevers niet mag verminderen (geen achteruitgang). Mocht dit wel het geval zijn dan dient het areaal dat verloren gaat elders in het Weerwater gecompenseerd te worden.

Om duidelijkheid te verkrijgen op welke wijze en waar deze oeverzones het beste aangelegd kunnen worden, wordt door de gemeente Almere in samenwerking met waterschap Zuiderzeeland een Plan van Aanpak Weerwater opgesteld. Op basis van dit Plan van Aanpak Weerwater wordt een overeenkomst tussen de gemeente Almere en Waterschap Zuiderzeeland gesloten.

Beoordeling

Het effect op de oppervlaktewaterkwantiteit is voor de Floriadewijk neutraal (0) beoordeeld omdat de natuurvriendelijke oevers of helofytenzones in de referentiesituatie voor de langere termijn al voorzien zijn.

6.9.3.3 Effect op waterveiligheid

Binnen het plangebied komen geen waterkeringen voor. De ontwikkeling voorziet ook niet in de aanleg van nieuwe waterkeringen of werkzaamheden aan bestaande waterkeringen. Wel ligt het plangebied in een zone die bij een calamiteit elders zal inunderen. Bij de inrichting van het gebied dienen daarom de lagen twee en drie van het meerlaags veiligheidsprincipe te worden meegewogen bij de inrichting van de gebieden om zo een groter veiligheidsniveau te kunnen realiseren.

Bij maatregelen uit laag 2, gevolgbeperking door ruimtelijke inrichting, wordt bij bouwen en inrichting van de ruimte er rekening mee gehouden dat de gevolgen van een overstroming zo beperkt mogelijk blijven. Speciale aandacht is er voor vitale zaken zoals elektriciteits- en drinkwatervoorzieningen en kwetsbare objecten zoals ziekenhuizen, verzorgingsinstellingen en scholen.

Bij de rampenbeheersing (laag 3) is van belang dat wegen waterproof zijn en dat vluchtroutes en vluchtplekken bekend zijn. Via een verkenning kan in beeld gebracht worden welke rijks- en provinciale wegen bij een overstroming wel of niet gebruikt kunnen worden, welke maatregelen mogelijk zijn om ze waterproof te maken en welk verkeersmanagement bij evacuatie nodig is.

De effecten op waterveiligheid zijn voor de Floriadewijk neutraal (0) beoordeeld.

6.9.3.4 Effect op recreatief gebruik

Effect op recreatief gebruik

Voor de Floriadewijk worden geen effecten verwacht op het recreatief gebruik van het oppervlaktewater. De effecten op recreatief gebruik zijn neutraal (0) beoordeeld.

6.10 Natuur

6.10.1 Kader

Natuurwaarden worden op gebiedsniveau en op soortenniveau beschermd. Gebiedsbescherming geldt voor Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). De soortenbescherming, geregeld in de Wet natuurbescherming, is niet aan gebieden gekoppeld en geldt voor heel Nederland. De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van de beschermde Natura 2000-gebieden. Voor Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Significant negatieve effecten op deze doelstellingen zijn in beginsel niet toegestaan. De effecten op de Natura 2000-gebieden zijn middels een Passende beoordeling in beeld gebracht. Deze Passende beoordeling is bijlage opgenomen bij Bijlage 5 Milieueffectrapport.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Binnen het NNN kan de uitwisseling van soorten plaatsvinden en wordt de instandhouding van de biodiversiteit ondersteund. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van de NNN aantasten. Voor de NNN geldt een "nee, tenzij"-regime, dat impliceert dat ruimtelijke ontwikkelingen in en nabij de NNN met een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden slechts kunnen worden toegestaan indien de ontwikkeling van groot openbaar belang is, geen reële alternatieven aanwezig zijn, effecten zoveel mogelijk worden voorkomen en resteffecten worden gecompenseerd. De provincie Flevoland is beheerder van het NNN. In Flevoland wordt ook externe werking op het NNN als potentiële aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden beschouwd. Hierop wordt bij de beoordeling nader ingegaan.

De Wet natuurbescherming beschermt een groot aantal planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van soortbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën: vogels, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Iedere categorie heeft een eigen beschermingsniveau. De (potentiële) effecten op juist deze soorten zijn in het MER benoemd en beoordeeld. Een groot aantal soorten dat voorheen werd beschermd onder de inmiddels vervallen Flora- en faunawet is niet meer beschermd onder de Wet natuurbescherming. Daarentegen kent een kleiner soorten wel bescherming onder de Wet natuurbescherming, waarde deze eerder onder de Flora- en faunawet geen bijzondere bescherming genoten.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 11.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.10.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Natuur   Natura 2000   -   Er treden effecten op, wanneer geen mitigerende maatregelen worden getroffen.  
  Natuurnetwerk Nederland   -   Het is niet uitgesloten dat effecten op hydrologie plaatsvinden. Overige verstorende effecten worden niet verwacht.  
  Beschermde soorten   -   Evenement leidt tot mogelijke aantasting van leefgebied vleermuizen, bever, vissen en jaarrondbeschermde nesten.  
  Biodiversiteit   +   De introductie van (inheemse) plantensoorten en het behoud van diverse overgangsgebieden, waarin nieuwe soorten zich kunnen vestigen leidt tot de kans om de biodiversiteit te laten toenemen.  

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement. De effecten worden als relatief beperkt ingeschat.

Maatregelen om soorten die in het gebied voorkomen voldoende ruimte te bieden, zijn mogelijkheden om de effecten te mitigeren.

Effectbeschrijving

Natura 2000

De ontwikkeling van de Floriade leidt ten gevolge van extra verkeer tot extra stikstofdepositie op het Naardermeer (6,8 mol/ha/jaar). Op de Oostelijke Vechtplassen vindt een geringe toename van stikstofdepositie (0,1 mol/ha/jaar) plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0042.png"

Hoogste planbijdrage in de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen (in mol/ha/jaar)

De effecten op Natura 2000 worden als licht negatief (-) beoordeeld. Er treden effecten op, wanneer geen mitigerende maatregelen worden getroffen.

PAS

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS houdt in dat door reductie van de stikstofemissies en het nemen van herstelmaatregelen ruimte wordt gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen, oftewel er ontstaat "ontwikkelingsruimte". Vanuit de PAS zijn voor stikstofgevoelige habitats en/of leefgebieden van soorten verschillende effectgerichte maatregelen benoemd om effecten door stikstofdepositie tegen te gaan. Deze zullen de gevolgen van het generieke probleem van de stikstofdepositie aanpakken en ruimte bieden voor projecten en handelingen die stikstofdepositie tot gevolg hebben.

Overeenkomstig artikel 2.7, eerste lid van het Besluit natuurbescherming kan ontwikkelingsruimte worden toegedeeld in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet en dat voldoet aan artikel 5.6 van de Wet natuurbescherming. Daartoe dient het bestemmingsplan de voorwaarden, voorschriften en beperkingen te bevatten waaronder een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming kan worden verleend.

De enige effecten op Natura 2000-gebieden die zich bij volledige realisatie van dit bestemmingsplan voordoen betreffen de effecten op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. Als voorwaarde waaronder Gedeputeerde Staten van Flevoland overeenkomstig artikel 5.6, tweede lid van de Wet natuurbescherming heeft ingestemd, geldt dat de toedeling van ontwikkelingsruimte enkel betrekking heeft op de bestemmingen en de daarbij behorende omvang die in het voorliggende bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. In de planregels zijn de plafonds opgenomen van de stikstofdepositie die maximaal op de betrokken Natura 2000-gebieden mag optreden. Dit is uitgesplitst naar de stadswijk en het evenement. De beperkingen die daarbij horen zijn gespecificeerd naar het maximale aantal woningen dat gerealiseerd mag worden en de maximale aantallen bezoekende auto's en touringcarbussen aan het evenement.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied van de Floriade maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals begrensd in het Omgevingsplan Flevoland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0043.png"

NNN met rood omlijnd de grove begrenzing van het plangebied

 

De Floriade leidt niet tot areaalverlies van het NNN. Aanvullend is onderzocht of er via externe werking effecten worden verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. De wezenlijke kenmerken en waarden van de NN zijn in Flevoland per gemeente en per gebied beschreven. In Bijlage 6 Aanvulling MER is per gebied een beschrijving opgenomen van deze wezenlijke waarden en kenmerken. Het gaat hierbij om de gebieden 'Vroege vogelbos en Beginbos' en 'Boswachterij Almeerderhout'.

Als gevolg van de Floriade zijn negatieve verstorende effecten van licht en geluid op het NNN-gebied Boswachterij Almeerderhout niet op voorhand uit te sluiten. Dit is een aandachtspunt bij de nadere uitwerking van de plannen. Daarnaast kan de hydrologie van het NNN-gebied wijzigen als gevolg van de Floriade (peilveranderingen, bronbemalingen, etc.). De effecten hiervan zijn op dit moment nog niet duidelijk en moeten later in beeld worden gebracht. Overige verstorende effecten worden niet verwacht.

De effecten van de Floriade op worden als licht negatief (-) beoordeeld, omdat het niet is uitgesloten dat de hydrologie van het NNN-gebied wijzigt als gevolg van de Floriade.

Beschermde soorten

In de Floriadewijk zijn de volgende beschermde soorten aanwezig.

Soort(groep)en   Floriadewijk  
Beschermde Flora   Niet aangetroffen  
Broedvogels   Boerenzwaluw  
Broedvogels (jaarrond beschermde nesten)   Havik
Buizerd  
Grondgebonden zoogdieren   Bever
Steenmarter
Bosmarter  
Vleermuizen   Gewone dwergvleermuis
Ruige dwergvleermuis
Fourageergebieden vleermuizen  
Vissen   Kleine modderkruiper
Rivierdonderdpad  
Reptielen, amfibieën en overige soorten   Ringslang  

Voor het evenement zijn de effecten en mogelijke mitigerende maatregelen getoetst in het rapport “Natuurplan Floriade Almere 2022” van Eelerwoude.

Op Floriadeterrein zijn jaarrond beschermde nesten van de havik en buizerd aangetroffen. Vanwege de fijnmazige structuur waarin het Floriade evenement ontwikkeld zal worden is het zeer onwaarschijnlijk dat de nesten behouden kunnen worden in het kader van het evenement. Aantasting van deze nesten betekent een kleine dip in populatie van de soorten, maar vormt geen bedreiging voor de gunstige staat van instandhouding. Bovendien is in de omgeving voldoende ruimte beschikbaar om de nesten te kunnen verplaatsen. In het kader van het evenement wordt een ontheffing aangevraagd. Deze ontheffing gaat vergezeld van een plan om de soorten een voldoende nieuwe nestlocatie te bieden. De nestlocaties van de boerenzwaluw zijn jaarrond beschermd bij zwaarwegende ecologische belangen. Daar is op deze locatie geen sprake van.

In de voorgenomen ontwikkeling kan de burchtlocatie van de bever behouden blijven. Daarnaast is het belangrijk dat er voldoende oppervlak aan foerageergebied (beboste oevers) aanwezig is. Om dit foerageergebied te realiseren moeten aanvullende inrichtingsmaatregelen getroffen worden. Zonder deze aanvullende maatregelen vindt verstoring van het leefgebied plaats.

In het plangebied van de Floriade 2022 komen vleermuissoorten voor. In het plangebied zijn foerageergebieden en baltsterritoria aangetroffen. (Paar)verblijfplaatsen zijn niet vastgesteld, maar niet uitgesloten op basis van het onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0044.png"

Vleermuizen 

De ontwikkeling van de Floriade leidt er toe dat baltsterritoria verdwijnen. Er worden geen negatieve effecten op de populatie verwacht door het verdwijnen van de territoria, omdat er voldoende alternatieven in de omgeving en binnen het plangebied aanwezig zijn. Foerageergebieden zijn alleen beschermd indien bij het verdwijnen of aantasten de verblijfplaats niet meer kan functioneren. De herinrichting zal effecten hebben op het foerageergebied van de aangetroffen vleermuizen. Het is wel mogelijk om voldoende foerageergebied in stand te houden, door hiermee rekening te houden bij de inrichting van het terrein (ook de aanleg- en ontwikkelingsfase). Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is noodzakelijk wanneer het volledige terrein totaal ongeschikt zou worden voor vleermuizen. Aanvragen van ontheffing wordt sowieso aangeraden om latere discussies te voorkomen.

In het kader van de Floriade wordt als gevolg van de aanleg van boulevards en vergraven van de oevers het leefgebied van de vissen aangetast. Dit kan leiden tot verstoring en doden van de beschermde vissen. Laatstgenoemde situatie is een overtreding van de Flora- en faunawet. Er zal een ontheffing aangevraagd moeten worden of de werken moeten worden uitgevoerd conform een gedragscode.

Er zijn geen beschermde flora of reptielen, amfibieën en overige soorten aangetroffen in het plangebied.

De effecten op beschermde flora en fauna worden als licht negatief (-) beoordeeld.

Biodiversiteit

Ten aanzien van biodiversiteit wordt aandacht besteed aan de Almere Principles (zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). In deze principes wordt de verhouding tussen People, Planet en Profit bij ontwikkelingen bewaakt. In de Almere Principles zijn deze algemene uitgangspunten voor duurzaamheid op de specifieke Almeerse situatie toegepast. Deze zijn niet alleen voor de stedelijke ontwikkelingen, maar ook voor het evenement Floriade bruikbaar. De Floriade levert als 'groen evenement' een krachtige bijdrage aan de slogan “Growing Green Cities”. De Floriade is een uiteenzetting van plantensoorten en groenstructuren die ruime kunnen bieden aan andere diersoorten. Het arboretum heeft hierin een prominente rol voor de diversiteit. Dit biedt ruimte voor nieuwe biodiversiteit. In het ontwerp van de Floriade is daarbij ook ruimte voor het inpassen van de reeds aanwezige biodiversiteit. Zo blijven nat-droog overgangen in het plangebied aanwezig. De ontwikkeling biedt met andere woorden voldoende ruimte om biodiversiteit te kunnen laten bestaan en uitbreiden. De precieze uitwerking ervan volgt echter in de vervolgfasen waarin de vergunningen verleend worden en de daadwerkelijke invulling meer of minder ruimte biedt voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Het effect op de biodiversiteit wordt door het toevoegen van de nieuwe biodiversiteit als positief (+) beoordeeld.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) is per 1 januari 2017 in werking getreden. Deze vervangt de Boswet (houtopstanden), de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming). De wettelijke bepalingen zijn niet één op één overgenomen in de nieuwe wet. Bij de soortbescherming is dat wel het geval voor de soorten die onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn reeds waren beschermd. Daarnaast is onder de Wnb een categorie plant- en diersoorten beschermd (categorie “overige soorten”) waarvan een deel reeds onder de Flora- en faunawet was beschermd. Een groot aantal soorten die nu onder de Wnb niet meer beschermd zijn, waren eerder wel beschermd onder de Flora- en faunawet. Een kleiner aantal soorten was onder de Flora- en faunawet niet beschermd, en is onder de Wnb wel beschermd.

Ten aanzien van de soorten die nu niet meer onder de Wnb beschermd zijn kan gesteld worden dat gezien de ecologische ambities van de gemeente voor het Floriadeterrein en de overige gebiedsontwikkeling er feitelijk niets veranderd. De gemeente behandeld deze soorten dan in principe als waren zij nog steeds beschermd. Bij voorkeur worden zij in het plan ingepast.

De lijst “overige soorten” beslaat 157 soorten. Van een groot deel hiervan (124 soorten) kan op grond van hun huidige verspreidingsgebied en habitatvereisten op voorhand worden uitgesloten dat deze zich in Flevoland of het plangebied gaan vestigen (bijvoorbeeld grijze zeehond). Op de lijst staan ook een aantal soorten die zo algemeen zijn in Nederland dat daarvoor door de provincies (en ook Flevoland) vrijstelling van de verboden is verleend als men handelt in het kader van bestendig beheer of ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld bosmuis). Daarnaast zijn er een 12 tal soorten wel in Flevoland waargenomen, maar niet in het plangebied. Van 9 soorten is het uitgesloten dat deze zich op natuurlijke wijze en op redelijke termijn in het plangebied gaan vestigen (bijvoorbeeld edelhert welke alleen in de Oostvaardersplassen voorkomt). Alleen van ringslang, boommarter en steenmarter kan deze natuurlijke vestiging niet worden uitgesloten. In Bijlage 6 Aanvulling MER (§ 3.3) is nader op deze drie soorten ingegaan.

Op basis van de beschrijvingen van de gewijzigde soortenstandaarden in Bijlage 6 Aanvulling MER kan geconstateerd worden dat er geen wijziging van de beoordeling van de effecten op soorten is. Wel kan gesteld worden dat de niet meer wettelijk beschermde soorten door de gemeente zullen worden behandeld als de wel wettelijk beschermde soorten. Daarmee wordt een extra ecologische kwaliteit nagestreefd die boven de wettelijke bescherming gaat. De Commissie m.e.r. is van mening dat in het MER (en de aanvulling) de effecten op beschermde soorten binnen het nieuwe wettelijk kader van de Wet natuurbescherming goed zijn beschreven.

Monitoring

In 2013 is het Flora- en faunaonderzoek in het plangebied uitgevoerd. De aard van het terrein en de aanwezige begroeiing (volwassen bos) is van dien aard dat ecologische veranderingen niet snel optreden. Daarnaast is bekend welke plant- en diersoorten in de (wijde) omgeving voorkomen en valt op basis daarvan ook niet te verwachten dat zich snel nieuwe beschermde soorten zich zullen vestigen. In 2017 wordt weer nieuw onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Op deze wijze wordt een voldoende actueel beeld verkregen van de aanwezige plant- en diersoorten.

Voor de Floriade is een monitoringsplan van flora en fauna opgesteld. Dit plan houdt in dat regulier (te starten in 2017 met een regelmaat van circa 3 jaar) een vlakdekkende inventarisatie wordt uitgevoerd. Daarnaast zal diverse malen per jaar de NDFF en Waarneming.nl worden geraadpleegd om nieuwe waarnemingen op te sporen. De inventarisatie van de rest van Almere gebeurt in een cyclus van 5 jaar. Mocht hier uit een signaal komen dat de ringslang, boommarter, steenmarter of een andere beschermde soort in of nabij het plangebied opduikt, dan zal bezien worden welke mogelijkheden er zijn om de soort te beschermen. In de regel zal worden gekozen voor inpassen en faciliteren (eventueel aangevuld met soortgerichte maatregelen). Als dat om ruimtelijke of andere overwegingen niet mogelijk is, dan zal ontheffing moeten worden aangevraagd (bijvoorbeeld om dieren te vangen en te verplaatsen).

Voor de zwaar beschermde soorten die bij de inventarisatie in 2013 zijn vastgesteld én waarbij verwacht kon worden dat bij werkzaamheden anders een overtreding van de Flora- en faunawet aan de orde zou kunnen zijn, is om ontheffing verzocht. De ontheffing (voor havik, vleermuizen en bever) is op 9 december 2016 onder de Flora- en faunawet verleend. Op grond van het overgangsrecht zoals dat in artikel 9.6 van de Wet natuurbescherming is bepaald, geldt dat een ontheffing die onder de Flora- en faunawet is verleend ook geldt als ontheffing onder de Wet natuurbescherming onder dezelfde voorschriften, beperkingen en voorwaarden.

Zodra uit gerichte inventarisatie (die voor het eerst in 2017 weer wordt verricht) of uit andere bronnen (waaronder de NDFF) blijkt dat ook andere beschermde soorten in het plangebied zich hebben gevestigd, zal beoordeeld worden of met werkzaamheden beschermingsbepalingen in het geding komen. Als dat zo is zal ontheffing worden aangevraagd. De verwachting is – mede gezien het feit dat reeds voor de aanwezige beschermde soorten ontheffing is verleend – dat deze ontheffing zal worden verkregen.

6.10.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Natuur   Natura 2000   -   Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen vindt extra stikstofdepositie plaats. PAS biedt ontwikkelingsruimte.  
  Natuurnetwerk Nederland   0   De voorgenomen ontwikkeling ligt niet in het NNN.  
  Beschermde soorten   0   De voorgenomen ontwikkeling leidt tot de bouw van woningen, bedrijven en voorzieningen. Hoewel dit tot aantasting van soorten kan leiden, biedt het concept van Growing Green Cities voldoende ruimte om de diverse soorten de ruimte te bieden. Door middel van kavelpaspoorten wordt voor de Floriadewijk de mogelijkheid geboden om soorten te beschermen.  
  Biodiversiteit   0   De ruime opzet van het gebied biedt voldoende mogelijkheden om biodiversiteit te kunnen vestigen. Voor de Floriadewijk geldt bovendien dat met kavelpaspoorten gestuurd kan worden op de invulling, zodat een diversiteit aan soorten in het gebied aanwezig zal zijn.  

Randvoorwaarden

Voor aantasting van het NNN geldt een publiekrechtelijke compensatieverplichting. In de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Almere en Staatsbosbeheer is vastgelegd dat financiële middelen die vrijkomen uit de publiekrechtelijke compensatieopgaven voor 100% worden gestort in het fonds Groenblauwe Raamwerk Almere.

De neutrale beoordeling voor beschermde soorten en biodiversiteit is gebaseerd op het uitgangspunt dat in kavelpaspoorten voor de Floriadewijk eisen kunnen worden gesteld aan de inrichting. Op die wijze kan zowel ruimte gecreëerd worden voor bepaalde soorten als invulling gegeven worden aan de gewenste biodiversiteit. Het gebruik van kavelpaspoorten in het plangebied is niet noodzakelijk voor het bieden van voldoende soortenbescherming, maar kan bij toepassing daarvan wel een (aanvullende) positieve werking hebben voor de soortenbescherming in het plangebied. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat een ontheffing wordt verkregen voor de soorten die door bouwplannen en ontwikkelingen potentieel verstoord worden. Deze ontheffing wordt parallel aan de procedure voor het bestemmingsplan voor de cruciale soorten aangevraagd. Monitoring van soorten en biodiversiteit is noodzakelijk om in de loop van de ontwikkeling voldoende ruimte voor de soorten te behouden.

De voorgenomen gebiedsontwikkeling is een prioritair project waarvoor ruimte is gereserveerd in de PAS Bovendien kan aan het plan stikstofruimte worden toegekend op basis van het bestemmingsplan (art. 2.3 Crisis- en herstelwet).

Voor beschermde soorten is aandacht noodzakelijk voor voorkomende soorten in verschillende delen van het plangebied voor de gehele gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater, waarvoor nu nog geen bestemmingsplan wordt vastgesteld. Bij de uitwerking dient nader onderzocht te worden in hoeverre ruimte voor de beschermde soorten voldoende gewaarborgd wordt.

Effectbeschrijving

Natura 2000

De ontwikkeling van de Floriadewijk leidt tot extra stikstofdepositie op het Naardermeer (0,8 mol/ha/jaar). Op de Oostelijke Vechtplassen vindt geen extra stikstofdepositie plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0045.png"

Hoogste planbijdrage in de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen (in mol/ha/jaar)

De effecten op Natura 2000 worden als licht negatief (-) beoordeeld. Er vindt extra stikstofdepositie plaats als gevolg van de ontwikkeling van de Floriadewijk. Gezien de beperkte omvang van de stikstofdepositie en de mogelijkheid om de ruimte van het prioritaire project te verruimen, is er uitzicht op uitvoerbaarheid van het plan.

De voorgenomen gebiedsontwikkeling is een prioritair project waarvoor ruimte is gereserveerd in de PAS (artikel 2.3 Crisis- en Herstelwet). In het kader van de PAS worden mitigerende maatregelen genomen die ervoor zorgen dat de voorgenomen activiteiten niet leiden tot een significant negatief effect. Om deze reden levert de PAS de onderbouwing dat er geen natuurdoelen in gevaar komen.

Natuurnetwerk Nederland

De Floriadewijk maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er is met andere woorden geen sprake van ruimtebeslag op het NNN. De effecten worden daarom neutraal (0) beoordeeld.

Soortenbescherming

In de Floriadewijk zijn beschermde soorten aanwezig (zie paragraaf 6.10.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement). Uit Tabel 11.8 van Bijlage 5 Milieueffectrapport blijkt dat geen zwaarwegend ecologisch belang geldt voor de gebieden van de wijk. Voor een deel is geen sprake van effecten op soorten. Voor een deel kunnen effecten optreden, maar deze hebben geen belangrijke invloed op de staat van instandhouding van deze soorten. Eventuele verstorende effecten treden al op bij de inrichting voor het Floriade evenement. Deze effecten zijn nader beschreven in paragraaf 6.10.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement. De Floriadewijk zal in dezelfde ruimtelijke structuur als het Floriade evenement gerealiseerd worden. Hiervoor is reeds beschreven op welke wijze de soortenbescherming een positieve bijdrage als gevolg van de Floriade en het motto "Growing Green Cities" kan krijgen. Hieraan wordt handen en voeten gegeven met de invulling van het terrein aan de hand van kavelpaspoorten. Hoewel dit nog niet geborgd is, biedt deze werkwijze de mogelijkheid nadere eisen op het gebied van soortenbescherming te stellen. De effecten door de Floriadewijk op soorten worden als neutraal (0) beoordeeld. Het gebruik van kavelpaspoorten in het plangebied is niet noodzakelijk voor het bieden van voldoende soortenbescherming, maar kan bij toepassing daarvan wel een (aanvullende) positieve werking hebben voor de soortenbescherming in het plangebied.

Biodiversiteit

Met de vormgeving van de Floriadewijk wordt voortgeborduurd op de structuur die met de Floriade is gecreëerd. Met de slogan "Growing Green Cities" is ruimte voor diverse vormen van groen in de ontwikkeling opgenomen. Dit biedt ruimte voor biodiversiteit, maar biedt geen garantie dat de biodiversiteit vergroot wordt. In de Almere Principles wordt combinatie van stad en natuur nagestreefd. Daarbij wordt de verwevenheid van stad en natuur nagestreefd en als uitgangspunt gehanteerd. Dit moet in de uitwerking van de plannen nader tot zijn recht komen, maar de beschikbare ruimte voor de verschillende ontwikkelingen en de uitgangspunten waarbij de Floriade in de Floriadewijk een belangrijke nalatenschap heeft, bieden hiervoor goede aanknopingspunten. Bij de beschrijving van de soortenbescherming is hierop ook reeds ingegaan.

Alhoewel met de Floriade ontegenzeggelijk enkele natuurwaarden onder druk komen te staan, worden in het plan ook diverse bestaande natuurwaarden geborgd. Door de oevers zo veel mogelijk intact te laten, behouden deze ook hun functie voor de bever en vleermuizen. Bovendien vormen juist de oevers door de ecologische (micro-)overgangen een belangrijk leefgebied voor vissen, insecten en oevervogels. Delen van het bestaande bos op het Weerwatereiland worden gespaard (“oerbos”) en zal nog steeds een functie behouden voor veel bosgebonden planten en dieren. De verwachting is echter dat vooral planten en dieren die, vanwege de bestaande rust en beschikbare ruimte, het gebied gebruiken en daar voorkomen op termijn zullen verdwijnen. Voor zover dit wettelijk beschermde soorten betreft, zal de gemeente het spoor van de ontheffingverlening Flora- en faunawet (inclusief het treffen van eventueel noodzakelijke compenserende maatregelen) bewandelen. Aan de andere kant kan verwacht worden dat door de menging van functies ook andere soorten hun intrede gaan doen. Zo zullen gebouwbewonende vleermuizen– mits daar bij de architectuur rekening mee wordt gehouden – zich naar verwachting zich in het gebied gaan vestigen. Uit waarnemingen blijkt het nu reeds een foerageergebied voor vleermuizen te zijn. Door ook de mogelijkheid te bieden van vaste verblijfplaatsen, neemt de betekenis van het gebied voor deze beschermde dieren toe.

Stedelijke ecologie heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen. Diverse soortbeschermende organisaties (met Vogelbescherming voorop, maar ook de Zoogdiervereniging en de Vlinderstichting) richten zich met actieplannen op het urbane milieu. Zowel op het niveau van de basisstructuur als in latere inrichtingsstadia van het Floriadegebied zal gebruik worden gemaakt van de expertise die deze organisaties hebben opgebouwd. Daarbij zullen deze organisaties waar mogelijk ook direct worden betrokken om ideeën te leveren zodat maximaal de kansen worden benut voor een gezonde stedelijke ecologie.

Bij zowel de ecologische basisstructuur als de latere inrichtingsstadia staat het begrip verbinden centraal. In ecologische zin zijn daar drie richtingen voor onderscheiden:

  • Verbinding van de bestaande abiotische met biotische factoren. Er wordt zo veel als mogelijk uitgegaan van de bestaande abiotische waarden en de beplanting wordt daar op aangepast. Daarom wordt de bodem van het Weerwatereiland zoveel als mogelijk intact gelaten en geotechnische aanpassingen, zoals funderingen voor wegen en paden, tot een minimum beperkt. Daarbij wordt ingezet op het gebruik van inheems plantmateriaal. Hierdoor krijgen plant- en diersoorten die afhankelijk zijn van dergelijke beplanting een kans in het gebied. Uit onderzoek blijkt dat exotisch plantmateriaal een zeer arme (insecten-)fauna herbergt, omdat de inheemse fauna niet aangepast is aan het leven op dit exotisch materiaal.
  • Verbinding van gebieden, zodat populaties van planten en dieren duurzaam verbonden zijn. Versnippering van natuurgebieden is een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van biodiversiteit. De Floriade ligt op een strategische plaats binnen het ecologisch raamwerk van Almere (zie Ecologisch Masterplan Almere, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). De Floriade en het Weerwater vormen het centrum van de groenblauwe radialen die de stad doorsnijden. Bovendien is het gelegen tussen de groenzone langs de A6 (Vroege Vogelbos-Beginbos-Kromslootpark) en het Weteringpark-Almeerderhout. Door rekening te houden met de ecologische aspecten bij de groeninrichting en -beheer van de Floriade en de Floriadewijk wordt een verbinding gelegd tussen de diverse stedelijke groengebieden en de natuurgebieden die daar vervolgens weer mee verbonden zijn.
  • Verbinding tussen de bewoners en gebruikers enerzijds en de ecologie anderzijds. De ontwikkeling van natuur, via natuurbescherming en natuurbeheer, staat of valt bij de betrokkenheid van de gebruikers van het gebied. Vanuit dit besef wordt ingezet op betrokkenheid van bezoekers, organisaties, bewoners, en andere gebruikers bij de inrichting en beheer van het groen tijdens het evenement en in de stadswijk. Deze verbinding van mensen met de natuur wordt nader vormgegeven door adoptie van het arboretum door een grote verscheidenheid aan eigenaren – waarmee het belang van de verbondenheid tussen stad en natuur letterlijk al bij de voordeur voelbaar is. Op deze wijze kan een duurzame verankering van ecologie in het gebied worden geborgd (ook al kan op voorhand niet gesteld worden dat deze elementen een werkelijke ecologische waarde vertegenwoordigen, legt dit wel de relatie tussen mens en omgeving).

Het concept van Growing Green Cities is er op gericht dat ecologie een integraal onderdeel uitmaakt van de stad, waarbij een rijkdom aan planten en dieren de verbinding tussen de stad en haar omgeving verstevigt. De uitgangspunten van Growing Green Cities (feeding, energizing, healthying en greening) die de gemeente hanteert, bieden ontegenzeglijk mogelijkheden voor een stad met een goede biodiversiteit en ecologie. Zo wordt bij de te kiezen beplanting de rol die deze speelt voor de ecologie expliciet meegenomen. Bestaande natuurwaarden worden ingepast (bijvoorbeeld bever), versterkt (bijvoorbeeld vleermuizen) en indien dat niet mogelijk is, elders gecompenseerd (bijvoorbeeld havik). Door de gebiedsontwikkeling zullen de kansen voor diverse plant- en diersoorten ook toenemen. De toename van structuur in het gebied en de mogelijkheid die bebouwing biedt voor ecologie (zoals groene daken, gebouwbewonende vogels en vleermuizen) levert ook een toename van biodiversiteit en de daarbij belangrijke ecologische relaties op. Door de ecologische baten expliciet te benoemen en te gebruiken wordt duidelijk dat ecologie niet slechts een decor is waar andere functies in gefaciliteerd worden. Natuur zal op het Floriadeterrein onder meer diensten verlenen op het gebied van voedselproductie, waterberging, klimaatadaptatie, fijnstofafvang en gezondheid. Door natuur op deze manier in te zetten als alternatief voor bijvoorbeeld technische oplossingen wordt een duurzame inrichting nagestreefd waarbij natuur meer is dan een decorstuk. Zowel de Floriade als de Floriadewijk zullen gericht zijn op het benutten en ook in beeld brengen van de economische baten van natuur.

De ontwikkelingen bieden met andere woorden voldoende ruimte om biodiversiteit te kunnen laten bestaan en uitbreiden. De precieze uitwerking ervan volgt echter in de vervolgfasen waarin de vergunningen verleend worden en de daadwerkelijke invulling meer of minder ruimte biedt voor de ontwikkeling van natuurwaarden.

De effecten door de Floriadewijk op soorten worden als neutraal (0) beoordeeld.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) is per 1 januari 2017 in werking getreden. Deze vervangt de Boswet (houtopstanden), de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming). De wettelijke bepalingen zijn niet één op één overgenomen in de nieuwe wet. Bij de soortbescherming is dat wel het geval voor de soorten die onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn reeds waren beschermd. Daarnaast is onder de Wnb een categorie plant- en diersoorten beschermd (categorie “overige soorten”) waarvan een deel reeds onder de Flora- en faunawet was beschermd. Een groot aantal soorten die nu onder de Wnb niet meer beschermd zijn, waren eerder wel beschermd onder de Flora- en faunawet. Een kleiner aantal soorten was onder de Flora- en faunawet niet beschermd, en is onder de Wnb wel beschermd.

Ten aanzien van de soorten die nu niet meer onder de Wnb beschermd zijn kan gesteld worden dat gezien de ecologische ambities van de gemeente voor het Floriadeterrein en de overige gebiedsontwikkeling er feitelijk niets veranderd. De gemeente behandeld deze soorten dan in principe als waren zij nog steeds beschermd. Bij voorkeur worden zij in het plan ingepast.

De lijst “overige soorten” beslaat 157 soorten. Van een groot deel hiervan (124 soorten) kan op grond van hun huidige verspreidingsgebied en habitatvereisten op voorhand worden uitgesloten dat deze zich in Flevoland of het plangebied gaan vestigen (bijvoorbeeld grijze zeehond). Op de lijst staan ook een aantal soorten die zo algemeen zijn in Nederland dat daarvoor door de provincies (en ook Flevoland) vrijstelling van de verboden is verleend als men handelt in het kader van bestendig beheer of ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld bosmuis). Daarnaast zijn er een 12 tal soorten wel in Flevoland waargenomen, maar niet in het plangebied. Van 9 soorten is het uitgesloten dat deze zich op natuurlijke wijze en op redelijke termijn in het plangebied gaan vestigen (bijvoorbeeld edelhert welke alleen in de Oostvaardersplassen voorkomt). Alleen van ringslang, boommarter en steenmarter kan deze natuurlijke vestiging niet worden uitgesloten. In Bijlage 6 Aanvulling MER (§ 3.3) is nader op deze drie soorten ingegaan.

Op basis van de beschrijvingen van de gewijzigde soortenstandaarden in Bijlage 6 Aanvulling MER kan geconstateerd worden dat er geen wijziging van de beoordeling van de effecten op soorten is. Wel kan gesteld worden dat de niet meer wettelijk beschermde soorten door de gemeente zullen worden behandeld als de wel wettelijk beschermde soorten. Daarmee wordt een extra ecologische kwaliteit nagestreefd die boven de wettelijke bescherming gaat. De Commissie m.e.r. is van mening dat in het MER (en de aanvulling) de effecten op beschermde soorten binnen het nieuwe wettelijk kader van de Wet natuurbescherming goed zijn beschreven.

Monitoring

Zowel voor Floriade als de Floriadewijk wordt volgens een monitoringsplan gewerkt (zie paragraaf 6.10.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement). In deze paragraaf is de inhoud van het monitoringsplan nader beschreven.

6.11 Archeologie, cultuurhistorie en landschap

6.11.1 Kader

In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van Floriade Stadswijk op de archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied en op aspecten van ruimtelijke kwaliteit. De effectenanalyse is op kwalitatieve wijze uitgevoerd. Voor de aspecten archeologie en cultuurhistorie is separaat een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het aspect ruimtelijke kwaliteit is tevens in een bureaustudie behandeld, die separaat aan het MER is toegevoegd. Het archeologische bureauonderzoek is als bijlage opgenomen bij Bijlage 5 Milieueffectrapport.

De beoordeling van de effecten op landschap, archeologie en cultuurhistorie is gebaseerd op de uitgangspunten van de Handreiking cultuurhistorie in m.e.r. en MKBA van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In de handreiking is een uitgebreide tabel van te onderzoeken criteria opgenomen. Voor de beoordeling in dit MER is gebruik gemaakt van de relevante onderwerpen daaruit voor deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0046.png"

De disciplines zijn in losse paragrafen in dit hoofdstuk opgenomen. Per onderwerp is ingegaan op de drie kwaliteiten, waarbij die criteria zijn belicht die relevant zijn voor deze ontwikkeling en de genoemde discipline en kwaliteit. De beoordeling is voor de zes disciplines integraal gemaakt. Daarbij zijn de relevante waarderingscriteria benoemd en beschreven. Bovengenoemd schema heeft betrekking op de thema's archeologie, landschap en cultuurhistorie. Daarnaast is in deze paragraaf getoetst aan het thema ruimtelijke kwaliteit. Voor dat thema is onderscheid gemaakt tussen gebruiks-, belevings- en toekomstwaarden, conform de indeling die hiervoor door Habiforum is uitgewerkt. Daarbij is bij gebruikswaarde expliciet gekeken naar de mogelijkheden voor recreatie en de diversiteit van functies.

Voor een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Almere en de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 12.2 en 12.3 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.11.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Archeologie   Bekende archeologische waarden   0   In het plangebied zijn geen archeologische waarden bekend  
  Archeologische verwachtingswaarde   -   Archeologische waarden kunnen verwacht worden in het gebied, maar dit betreft een relatief beperkte verwachting.  
Landschap en cultuurhistorie   Landschappelijke kwaliteit   +   Bestaande landschappelijke kwaliteiten worden door de realisatie van de Floriade verwijderd. Hiervoor in de plaats worden echter nieuwe landschappelijke kwaliteiten toegevoegd.  
  Historisch-geografische waarden   -   Een aantal historisch-geografische waarden wordt aangetast door de realisatie van de Floriade. Het betreft een relatief beperkt aantal historische waarden zonder een hoge waardering.  
  Historisch-bouwkun-
dige waarden  
0   Historisch-bouwkundige waarden worden in het ontwerp van de Floriade ingepast.  
Ruimtelijke kwaliteit   Gebruikswaarde: recreatie   + +   Er is ruime mogelijkheid om recreatieve functies in het gebied te realiseren.  
  Gebruikswaarde: diversiteit van functies en ruimtegebruik   + +   Er worden meer functies in het gebied mogelijk gemaakt.  
  Belevingswaarde   + +   Het boskarakter van het gebied wordt verwijderd, maar hiervoor in de plaats wordt een nieuwe invulling van het gebied gemaakt. De mengeling van stedelijk en groen karakter leiden tot een positief effect, alsmede de verbeterde toegankelijkheid.  
  Toekomstwaarde   + +   De Floriade wordt ingericht ten behoeve van de verdere stedelijke ontwikkeling van Almere. Daarmee is het evenement sterk gericht op de toekomstige kwaliteit in het gebied.  

Vanuit de aspecten archeologie, cultuurhistorie en landschap zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.

Effectbeschrijving

De realisatie van de Floriade leidt tot de aanleg van een tapijt van tuinen, die invloed heeft op de verschillende waarden en kwaliteiten in het gebied.

Archeologische waarden

Er zijn geen bekende archeologische waarden in het gebied. Het effect op bestaande archeologische waarden wordt daarom als neutraal (0) beoordeeld. Het is niet uitgesloten dat effecten optreden op de archeologische verwachtingswaarden. Het effect op de archeologische verwachtingswaarde wordt als licht negatief (-) beoordeeld.

Landschappelijke kwaliteit

Voor de realisatie van de Floriade wordt een tapijt van tuinen gerealiseerd. Dit wordt als het ware over het gebied gedrapeerd, waarbij hoogte verschillen ontstaan. De inrichting van het gebied kenmerkt zich door het carré en de gridstructuur die daarbinnen voorzien is. Deze elementen die worden aangelegd laten de bestaande landschappelijke kwaliteiten verdwijnen, omdat het bestaande bos wordt verwijderd. Tegenover dit verdwijnen van het bos staat dat een nieuwe structuur wordt ontwikkeld, die nog altijd een groen karakter kent, maar hierin stedelijke en groene functies kent. Het Weerwatereiland blijft grotendeels gehandhaafd. De nieuwe landschappelijke kwaliteiten bieden een nieuwe impuls in het gebied. Het effect van de Floriade 2022 op de landschappelijke kwaliteit wordt daarom als licht positief (+) beoordeeld.

Historisch-geografische waarden

Het plangebied van de Floriade 2022 bevat verschillende historisch-geografische relicten. In het kader van de Floriade wordt een ruimtelijke structuur bestaande uit een verkaveling (tapijt van tuinen) gerealiseerd. Aan de zijde van de A6 wordt het gebied opgehoogd. Met het oog op de Floriade in 2022 worden de specifieke historisch-geografische relicten op het Weerwatereiland, zoals het zandlichaam ter hoogte van de Muiderweg en het fietspad van oost naar west niet behouden. Daarmee worden historisch-geografische waarden in het gebied aangetast. Deze waarden zijn echter niet algemeen beschermd en relatief beperkt. Het effect van de Floriade 2022 op de historisch-geografische waarden wordt daarom als licht negatief (-) beoordeeld.

Historisch-bouwkundige waarden

In het plangebied van de Floriadewijk zijn de volgende historisch-bouwkundig waardevolle elementen opgenomen:

  • De Beginboom
  • Energienaald van Jan met Munster
  • Utopia Uitkijktoren van Paul de Maar

Deze historisch-bouwkundige waarden blijven gehandhaafd en worden in het ontwerp van de Floriade 2022 ingepast. De effecten op historisch-bouwkundige waarden worden daarom als neutraal (0) beoordeeld.

Ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid

Gebruikswaarde

De recreatieve gebruikswaarde van het gebied wordt verbeterd door het evenement Floriade. Niet alleen leidt het evenement tot recreatief gebruik, maar de inrichting van het gebied en de omgeving bieden ook de mogelijkheid om buiten het evenement recreatieve voorzieningen te realiseren (bijv. het Atlantisstrand). De Floriade leidt tot diverse horecavoorzieningen en de bestaande camping en jachthaven blijft bestaan tijdens het evenement (eventueel met verplaatsing van de camping). Het effect van de Floriade op de recreatie wordt daarom als positief (++) beoordeeld.

De diversiteit van functies en ruimtegebruik nemen toe door de Floriade. Het evenement biedt namelijk niet alleen een recreatieve functie, maar ook een start van de gebiedsontwikkeling. Het gebied wordt meer toegankelijk en de functies wonen, werken en voorzieningen worden in het gebied toegevoegd. Daarmee wordt dit aspect als positief (++) beoordeeld.

Belevingswaarde

Ten behoeve van de Floriade wordt een flinke hoeveelheid bos gekapt. In plaats hiervan ontstaat een gemengd stedelijk en groen gebied. De plantenbibliotheek die wordt gerealiseerd leidt tot een nieuw groen gebied. De toegankelijkheid van het gebied wordt sterk verbeterd door de Floriade. Ook dit draagt bij aan de belevingswaarde van het gebied. Dit samen met het groene karakter van het gebied en de ruimtelijke samenhangen in het gebied worden als positief (++) effect beoordeeld.

Toekomstwaarde

De Floriade is bij uitstek een ontwikkeling die gericht is op het verhogen van de toekomstwaarde van het gebied. De Floriade vindt plaats binnen het meerkernige stedelijke gebied van Almere. Met de Floriade wordt een 'basiskwaliteit' in het gebied aangebracht, waarin de verdere gebiedsontwikkeling ingebed kan worden. Met het motto 'Growing Green Cities' wordt gezocht naar mogelijkheden om een verdere organische ontwikkeling in te bedden. Het effect op de toekomstwaarde van het gebied wordt hiermee als positief (++) beoordeeld.

6.11.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Archeologie   Bekende archeologische waarden   0   Er zijn geen bekende archeologische waarden aanwezig.  
  Archeologische verwachtingswaarde   0   Mogelijk zijn archeologische waarden te verwachten in het gebied. Door de ontwikkeling kunnen deze geraakt worden. Het gebied is echter vrijgegeven voor verder archeologisch onderzoek.  
Landschap en cultuurhistorie   Landschappelijke kwaliteit   +   De bestaande landschappelijke kwaliteit wordt (gedeeltelijk) verwijderd. Dit geldt met name voor groene kwaliteiten als bos. Een groot gedeelte van het bos blijft wel behouden. Met name in de Floriadewijk wordt beoogd (en uitgewerkt) nieuwe landschappelijke waarden toe te voegen.  
  Historisch-geografische waarden   0   Historisch-geografische waarden worden met name in het deelgebied Floriadewijk verwijderd, zoals het oude tracé van de A6. Het verwijderen van deze waarden heeft echter bij de aanleg van de Floriade reeds plaatsgevonden en is daarmee onderdeel van de referentiesituatie.  
  Historisch-bouwkundige waarden   0   Historisch-bouwkundige waarden worden door de ontwikkeling niet aangetast.  
Ruimtelijke kwaliteit   Gebruikswaarde: recreatie   +   De recreatieve functies die al in het gebied aanwezig zijn worden door de ontwikkelingen over het algemeen versterkt.  
  Gebruikswaarde: diversiteit en ruimtegebruik   ++   Door de ontwikkeling van het gebied worden nieuwe functies in het gebied geïntroduceerd en andere functies versterkt. Functies als wonen en werken worden toegevoegd met behoud van recreatieve functies en een verbeterde inpassing van de A6. Daarmee voegen de nieuwe ontwikkelingen weer nieuwe gebruikswaarde toe ten opzichte van het evenement.  
  Belevingswaarde   ++   De belevingswaarde van het gebied wordt versterkt door de toegenomen functies en de aandacht voor de inrichting (met name voor Floriadewijk is dat in te schatten). De kansenstrategie vormt hierin een belangrijke positieve stimulans.  
  Toekomstwaarde   +   De toekomstwaarde van het gebied wordt verbeterd door de toegenomen functies en de mogelijkheden voor organische ontwikkeling van het gebied.  

Randvoorwaarden

Op 9 december 2014 is door de provincie Flevoland per brief aangegeven dat het Floriadeterrein niet in een gebied ligt van provinciaal belang. Vergunningaanvragen worden getoetst aan het gemeentelijk beleid. Het archeologiebeleid van de gemeente Almere is in 2016 herzien. Ook in het nieuwe archeologiebeleid wordt het Floriadeterrein aangewezen als gebied waar geen archeologisch onderzoek verplicht is. In het Chw bestemmingsplan is de bescherming van archeologische waarden geregeld op locaties waar archeologische waarden worden verwacht.

Om de negatieve effecten op archeologie en historische-geografie te mitigeren kunnen nadere onderzoeken uitgevoerd worden waarin de waarden worden onderzocht en gedocumenteerd. Bij het aantreffen van archeologische waarden zal behoud van de vondsten in depot en rapportage noodzakelijk zijn, conform de wettelijke regelingen daarvoor.

Voor de landschappelijke waarden en ruimtelijke kwaliteit is de daadwerkelijke inrichting van het gebied, samenhangen daarin en het beheer van de openbare ruimte van groot belang voor de uiteindelijke kwaliteiten. Deze zijn met het opstellen van dit Chw bestemmingsplan niet te borgen, maar vormen een randvoorwaarde om de positieve beoordeling te realiseren.

Effectbeschrijving

Archeologische waarden 

Uit het archeologisch bureauonderzoek (zie bijlagen bij Bijlage 5 Milieueffectrapport) blijkt dat in het gehele plangebied van de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater mogelijk prehistorische nederzettingen aanwezig zijn, met uitzondering van het Weerwater. Deze conclusie is tevens van toepassing op de Floriadewijk. Er zijn geen bekende archeologische waarden in het gebied. Het effect op bestaande archeologische waarden wordt daarom als neutraal (0) beoordeeld. Het is niet uitgesloten dat effecten optreden op de archeologische verwachtingswaarden. In het gemeentelijke beleid is het Floriadeterrein echter als niet onderzoeksplichtig gebied aangeduid. Deze aanduiding is op basis van het nieuwe gemeentelijke beleid gekozen. Het effect op de archeologische verwachtingswaarde wordt daarom als neutraal (0) beoordeeld.

Landschappelijke kwaliteit

De Floriadewijk wordt ontwikkeld op het Weerwatereiland en strekt tot en met de zuidzijde van de A6. Aanleg van de Floriadewijk betekent een aantasting van de bestaande landschapsstructuur (bos). Deze aantasting vindt al plaats bij de aanleg van het evenement Floriade. Dit gebied heeft momenteel een natuurlijk en groen karakter door de aanwezigheid van bos en graslandvegetatie. Er zijn bijzondere landschappelijke kwaliteiten aanwezig door de geïsoleerde ontwikkeling van de vegetatie op het eiland. Ook is het een broedplaats voor verschillende vogels. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van de landschappelijke kwaliteit de openheid die het Weerwater biedt. Het Weerwater en haar oevers worden voor een flink deel gebruikt voor natuurbeleving, varen, recreatie, etcetera.

Bij de aanleg van de Floriadewijk wordt veel aandacht besteed aan landschappelijke kwaliteit. Beoogd wordt nieuwe landschappelijke waarden toe te voegen. Bij de ontwikkeling van woningen en bedrijvigheid op het Floriadeterrein krijgen de randen van deze wijk een zo groen mogelijk karakter. Daarnaast worden de huidige recreatieve functies zoveel mogelijk behouden in de nieuwe landschappelijke structuur. Het Atlantisstrand blijft een open terrein. Dit strand vormt onderdeel van het Centraal Park van Almere dat zich rondom het Weerwater zal ontwikkelen.

De effecten van de ontwikkelingen in de Floriadewijk op landschappelijke kwaliteit worden als licht positief (+) beoordeeld. Enerzijds vindt er aantasting van de bestaande landschappelijke kwaliteiten plaats, maar anderzijds wordt er bij de aanleg van de Floriadewijk veel aandacht besteed aan landschappelijke kwaliteit.

Historisch-geografische waarden

Het plangebied bevat verschillende historisch-geografische relicten, deze zijn voornamelijk gelegen op het Weerwatereiland. Op het Weerwatereiland is voorgenomen om woningbouw en bedrijvigheid te realiseren. De locatie wordt organisch ontwikkeld, waardoor de exacte programmering en het ruimtebeslag nog niet bekend is. Wel is er nu voorzien dat de woningen in de ruimtelijke structuur van de Floriade 2022 wordt gerealiseerd. Deze ruimtelijke structuur bestaat uit een verkaveling (tapijt van tuinen), waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande landschappelijke structuur. Aan de zijde van de A6 wordt het gebied opgehoogd. Met het oog op de Floriade in 2022 worden de specifieke historisch-geografische relicten op het Weerwatereiland niet behouden. De effecten van de Floriadewijk op historische geografie en landschappelijk erfgoed worden als negatief (--) beoordeeld.

Historisch-bouwkundige waarden

In het plangebied van de Floriadewijk is stedenbouwkundig erfgoed aanwezig:

  • De Beginboom
  • Energienaald van Jan met Munster
  • Utopia Uitkijktoren
  • Constructie II bij busstation 't Oor

Deze historisch-bouwkundige waarden worden bij de aanleg van de Floriadewijk behouden. De effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op deze waarden worden daarom als neutraal (0) beoordeeld.

Ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid

Gebruikswaarde

Recreatieve elementen die bij de realisatie van de Floriade zijn ontwikkeld blijven in de Floriadewijk bestaan, zoals de boulevard (eventueel aangepast naar park of strand), de omgeving van het Atlantisstrand en de jachthaven. Deze recreatieve functies worden met de stedelijke ontwikkeling gemengd. Ook het groene karakter van de wijk en de plantenbibliotheek blijven gehandhaafd en maken recreatie in het gebied mogelijk en aantrekkelijk. Tijdens de Floriade zijn in het gebied aanvullende horeca faciliteiten ontwikkeld. In hoeverre deze voorzieningen blijven bestaan is afhankelijk van de ondernemers, maar het Chw bestemmingsplan biedt de mogelijkheid deze functies in het gebied te handhaven. Het effect van de ontwikkeling op de recreatieve functie is daarmee als licht positief (+) beoordeeld

In de huidige situatie kent het gebied vooral een recreatieve en infrastructurele functie. Bij realisatie van de Floriadewijk worden hieraan woon- en werkfuncties toegevoegd. De diversiteit van functies en ruimtegebruik wordt hiermee sterk vergroot. Het effect wordt daarmee als positief (++) beoordeeld.

Belevingswaarde

De Floriadewijk wordt als groene duurzame stadswijk ontwikkeld. De openbare ruimte wordt grotendeels al tijdens de voorbereidingen voor het evenement Floriade ingericht. Deze inrichting wordt gehandhaafd in de nieuwe Floriadewijk. Met deze combinatie van stedelijke en groene functies wordt de belevingswaarde van het gebied hoog gehouden. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de wijze waarop functies vormgegeven worden en de wijze en intensiteit van beheer van de openbare ruimte en het groen op percelen in particulier eigendom. Al met al wordt het effect op de belevingswaarde als positief (++) beoordeeld, omdat de inrichting van het gebied en de eraan ten grondslag liggende uitgangspunten een goede kans voor de verbetering van de belevingswaarde betekenen.

Toekomstwaarde

Door de ontwikkeling van de Floriadewijk gaat de Zuidoever van het Weerwater onderdeel uitmaken van het stedelijke weefsel van Almere. De ruimte in het gebied en de mogelijkheden voor de toepassing van verschillende functies hebben een positief effect op de toekomstwaarde van het gebied. De uitgangspunten die voor de invulling van het gebied gekozen worden, leiden tot een licht positieve (+) beoordeling.

6.12 Duurzaamheid

6.12.1 Kader

De Almere Principles zijn als voorwaarden voor een aantrekkelijke, groen en duurzame stad in het leven geroepen (zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het zijn zeven uitgangspunten voor duurzame stedelijke ontwikkeling, die de drie P's (People, Profit en Planet) een nadere invulling geven voor de Almeerse situatie. De reden om deze principes op te stellen was het vooruitzicht dat Almere in 2030 de vijfde stad van Nederland zou zijn. Deze stad is dan in zestig jaar tijd van een net uit de zee gewonnen leeg landschap naar een stad van formaat in Nederland gegroeid. De wens is om dit een leefbare en gezonde stad te laten zijn, die zich aanhoudend vernieuwt en omvormt. Daarmee worden de kwaliteiten van de meerkernige opbouw en omgeving versterkt.

De Almere Principles zijn bedoeld als inspirerend richtsnoer voor iedereen die in de komende decennia betrokken is bij het doorontwerpen van Almere tot een duurzame stad. In dat kader kunnen deze principes ook als toetssteen gebruikt worden voor de plannen. Daarbij wordt in het kader van duurzaamheid de vraag gesteld in hoeverre de plannen voor de gebiedsontwikkeling invulling dan wel richting geven aan de Almere Principles. De Almere Principles hebben ten grondslag gelegen aan de ontwikkeling van de plannen voor de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater.

De andere beoordelingsaspecten van het MER hebben ook effecten op duurzaamheid in brede zin, ten aanzien van met name de People- en Planet-aspecten. In deze paragraaf zijn daarom alleen die onderdelen van duurzaamheid beoordeeld die niet onder andere effect-thema's vallen. De beoordeling heeft plaatsgevonden ten opzichte van de referentiesituatie. Bij de beoordeling kan slechts beoordeeld worden wat vastgelegd wordt in dit plan. Daarmee heeft de beoordeling meer het karakter van een kanseninventarisatie dan van een effectbeoordeling. De beoordeling is kwalitatief en op basis van expert judgement gemaakt. Daarbij is rekening gehouden met de vergelijkbaarheid van de scores van de verschillende elementen.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 13.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.12.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Duurzaamheid   Energie-opwekking en gebruik   0   Van energieopwekking en –gebruik is nog weinig bekend. De ontwikkeling biedt hiervoor kansen, die in het vervolg uitgewerkt moeten worden.  
  Materiaal- en grondstoffengebruik   0   De ontwikkeling biedt beperkt kansen voor grondstofhergebruik. In het vervolg moet het afvalhergebruik nog nader ontwikkeld worden.  
  Openbare ruimte en nutsvoorzieningen   +   De inrichting van de Floriade is bedoeld voor een ruimtelijke inrichting met ruimte voor groenbeleving. Bovendien wordt ingezet op de ontwikkeling van recreatieve mogelijkheden die later in een stadswijk kunnen worden ingepast.  
  Almere principles   +   De Floriade past geheel binnen de kaders van de Almere Principles. De invulling in de concrete uitwerking zal effect hebben op de uitwerking van deze principes.  

Randvoorwaarden

Aan de bovenstaande beoordeling ligt ten grondslag dat het Masterplan verder uitgewerkt wordt. De basisvoorwaarden hiervoor zijn in het Chw bestemmingsplan verwerkt. Bij de uitwerking van het evenement kan door vast te houden aan de Almere Principles en nadere invulling te geven aan de energievoorziening en hergebruik een meer positieve uitwerking van duurzaamheid bereikt worden.

De op te richten Floriade BV en participanten – tuinbouw- en andere bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheden – geven op de Floriade invulling aan het gedachtegoed van Growing Green Cities. De ambities op het gebied van innovatie en nieuwe technologieën worden voor hen vertaald in performance guidelines die onderdeel zijn van zogenoemde kavelpaspoorten. Deelnemers zijn op de eigen kavel of op clusterniveau in ieder geval verantwoordelijk voor het op duurzame en ‘slimme’ wijze opwekken van elektriciteit, de zuivering van afvalwater en het toepassen van herbruikbare materialen. Al deze innovaties moeten zichtbaar zijn. De guidelines zijn voorwaardelijk: ervan afwijken kan alleen als overtuigende bewijslast wordt opgevoerd. In deze kavelpaspoorten staan overigens ook richtlijnen voor het gebruik, het onderhoud en de toegankelijkheid van de kavels en kavelranden – bepalend voor de uitstraling en kwaliteit van het arboretum. Noodzakelijke doorsnijdingen voor bijvoorbeeld een entree zijn toegestaan, maar de hoeken van de kavelrand moeten intact blijven. De positie van paviljoens of andere objecten is vrij, maar mag niet overlappen met de kavelrand. In het geval van bomen in de rand gelden extra voorwaarden voor de positie en de hoogte van gebouwen. Indien gewenst kunnen kavels worden samengevoegd om grote voorzieningen een plek te geven. Het kavelpaspoort geeft ook voor dit soort kavels richtlijnen. De regels uit de kavelpaspoorten – die ook gelden voor de gebiedsontwikkeling na het evenement – worden gehandhaafd door een curator: die begeleidt deelnemers tijdens de initiatieffase en is in staat om koppelingen te leggen tussen verschillende ontwikkelingen.

Via het bestemmingsplan en de kavelpaspoorten worden de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid in het gebied gewaarborgd.

Effectbeschrijving

De Floriade 2022 heeft als motto: Growing Green Cities. Daarmee is de Floriade als aanjager van de gebiedsontwikkeling bedoeld en als laboratorium voor de ontwikkeling van groenere, gezondere steden. De Floriade is erop gericht de innovatiekracht van de Nederlandse tuinbouwsector te verbinden met de stad en zo passende antwoorden te formuleren op stedelijke vraagstukken op het gebied van voedsel, water, energie en gezondheid. Daarbij richt de Floriade zich op:

  • Feeding: het voedselvraagstuk is leidend; voldoende en veilig voedsel;
  • Healthying: gezondheid zowel vanuit voedsel en welbevinden als door meer beweging voor mensen;
  • Greening: het creëren van een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatieomgeving met voldoende groen;
  • Energizing: omslag van energieverbruik naar het opleveren van energie in de vorm van beperken, hergebruik en recycling, maar ook nieuw gebruik en upcylcing.

Energieopwekking en -gebruik

Voor de ontwikkeling van de Floriade wordt ingezet op het gebruik van duurzame energie. Enerzijds wordt in het gebied geen gasleiding gerealiseerd. Daarmee wordt het noodzakelijk gebruik te maken van andere vormen van energie voor bijvoorbeeld de verwarming van gebouwen. Tevens worden kleinschalig mogelijkheden geboden voor opwekking van duurzame vormen van energie. Hiermee wordt ingezet op energiebesparing, maar ook op uitwisseling van energiestromen en opwekking van duurzame energie. Hiermee is niet zozeer sprake van een CO2-reductie, omdat in de huidige situatie geen sprake is van (forse) CO2-uitstoot. Wel wordt de CO2-uitstoot van de wereldtuinbouwtentoonstelling beperkt door op een slimme manier om te gaan met energiestromen.

Materiaal- en grondstoffengebruik

Voor het realiseren van de Floriade worden veel materialen en grondstoffen gebruikt. Onbekend is nog waar deze materialen gewonnen worden, maar om tot een echt duurzaam ontwerp te komen dient rekening gehouden te worden met de afstand waarover de materialen aangevoerd worden en de hernieuwbaarheid van de grondstoffen.

Openbare ruimte en nutsvoorzieningen

De Floriade is een wereltuinbouwexpositie. Dit grootschalige evenement biedt mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van openluchtrecreatie, inspiratie en groenbeleving. Het evenement is grotendeels gericht op openluchtrecreatie en draagt hieraan dan ook in belangrijke mate bij.

Almere Principles

De Almere Principles gaan uit van een evenwichtige afweging van People, Planet en Profit. De ontwikkeling van de Floriade richt zich op het ontwikkelen van een evenement als stap in de stedelijke ontwikkeling van Almere. Met de ontwikkeling van de Floriade wordt aan de zeven principes invulling gegeven:

  • Koester diversiteit: er wordt een ontwikkeling in gang gezet met een eigen identiteit als aanvulling op het stedelijke weefsel.
  • Verbind plaats en context: de ontwikkeling van de Floriade maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het geheel van Almere met het Weerwater en het centrum aan de overzijde daarvan.
  • Combineer stad en natuur: De Floriade wordt als experiment ingezet in de ontwikkeling van een groene stad.
  • Anticipeer op verandering: In de plannen voor de Floriade wordt nagedacht over de erfenis (Legacy) die de Floriade nalaat voor de verdere ontwikkeling.
  • Blijf innoveren: De Floriade is gericht op het uitwisselen van en experimenteren met nieuwe en verbeterde processen, technologieën en infrastructuren.
  • Ontwerp gezonde systemen: Een van de ideeën achter de Floriade is Healtying the city, waarmee wordt ingezet op groene omgeving gezond voor mensen en ruimte voor natuur.
  • Mensen maken de stad: Bij Growing Green Cities behoort ook de mogelijkheid om door organische groei ruimte te geven aan mogelijkheden voor particulieren om hun unieke mogelijkheden te verwezenlijken.

Aangezien de Floriade invulling geeft aan de Almere Principles, wordt het effect als enigszins positief (+) beoordeeld. Bij de uitwerking zal nog nader invulling gegeven worden aan een aantal zaken, zoals de blijvende innovatie, inrichting van gezonde systemen en de combinatie van stad en natuur. Omdat deze invulling nog ongewis is, wordt geen positieve beoordeling gegeven. Met het opnemen van een aantal spelregels in het Chw bestemmingsplan kan hieraan deels wel invulling gegeven worden.

6.12.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Duurzaamheid   Energie-opwekking en gebruik   +   Van energieopwekking en -gebruik is nog weinig bekend. De Almere Principles gaan echter uit van duurzaam omgaan met energie. Het feit dat de Floriadewijk voortborduurt op de energieopwekking en -gebruik van het evenement, leidt tot een positieve beoordeling.  
  Materiaal- en grondstoffengebruik   0   De ontwikkeling biedt beperkt kansen voor grondstofhergebruik. In het vervolg moet het afvalhergebruik nog nader ontwikkeld worden.  
  Openbare ruimte en nutsvoorzieningen   +   De inrichting van de Floriadewijk is gebaseerd op de uitgangspunten voor het evenement. Bovendien wordt ingezet op de ontwikkeling van recreatieve mogelijkheden die later in een stadswijk kunnen worden ingepast. Daarmee wordt gebruik gemaakt van eerder gerealiseerde structuren, waarmee invulling wordt gegeven aan voorzieningen en openbare ruimte. Voor de gebiedsontwikkeling van het geheel is de invulling meer ongewis.  
  Almere principles   +   De Floriadewijk past binnen de kaders van de Almere Principles. De invulling in de concrete uitwerking zal effect hebben op de uitwerking van deze principes.  

Randvoorwaarden

Aan de bovenstaande beoordeling ligt ten grondslag dat het Masterplan verder uitgewerkt wordt. De basisvoorwaarden hiervoor zijn in het Chw bestemmingsplan verwerkt. Bij de uitwerking van de stadswijk kan door vast te houden aan de Almere Principles en nadere invulling te geven aan de energievoorziening en hergebruik een meer positieve uitwerking van duurzaamheid bereikt worden.

De op te richten Floriade BV en participanten – tuinbouw- en andere bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheden – geven op de Floriade invulling aan het gedachtegoed van Growing Green Cities. De ambities op het gebied van innovatie en nieuwe technologieën worden voor hen vertaald in performance guidelines die onderdeel zijn van zogenoemde kavelpaspoorten. Deelnemers zijn op de eigen kavel of op clusterniveau in ieder geval verantwoordelijk voor het op duurzame en ‘slimme’ wijze opwekken van elektriciteit, de zuivering van afvalwater en het toepassen van herbruikbare materialen. Al deze innovaties moeten zichtbaar zijn. De guidelines zijn voorwaardelijk: ervan afwijken kan alleen als overtuigende bewijslast wordt opgevoerd. In deze kavelpaspoorten staan overigens ook richtlijnen voor het gebruik, het onderhoud en de toegankelijkheid van de kavels en kavelranden – bepalend voor de uitstraling en kwaliteit van het arboretum. Noodzakelijke doorsnijdingen voor bijvoorbeeld een entree zijn toegestaan, maar de hoeken van de kavelrand moeten intact blijven. De positie van paviljoens of andere objecten is vrij, maar mag niet overlappen met de kavelrand. In het geval van bomen in de rand gelden extra voorwaarden voor de positie en de hoogte van gebouwen. Indien gewenst kunnen kavels worden samengevoegd om grote voorzieningen een plek te geven. Het kavelpaspoort geeft ook voor dit soort kavels richtlijnen. De regels uit de kavelpaspoorten – die ook gelden voor de gebiedsontwikkeling na het evenement – worden gehandhaafd door een curator: die begeleidt deelnemers tijdens de initiatieffase en is in staat om koppelingen te leggen tussen verschillende ontwikkelingen.

Via het Chw bestemmingsplan en de kavelpaspoorten worden de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid in het gebied gewaarborgd.

Effectbeschrijving

De Floriade 2022 heeft als motto: Growing Green Cities. Daarmee is de Floriade als aanjager van de gebiedsontwikkeling bedoeld en als laboratorium voor de ontwikkeling van groenere, gezondere steden. De Floriadewijk wordt binnen de omlijning van het Floriadeterrein gerealiseerd. Met het behoud van de aangelegde infrastructuur (zowel in wegen als ondergronds) wordt vervolgens bewoning van het terrein mogelijk gemaakt. Daarbij blijven het raster, maar ook het arboretum en diverse paviljoens bestaan in het gebied. Hiermee wordt de duurzame groene wijk met ruimte voor groen en gezondheid behouden.

Aangezien de Floriadewijk als voorbeeld moet dienen van groene steden, zal ook de ontwikkeling van de rest van het gebied (Almere Centrum Weerwater) op deze duurzame wijze ingevuld worden. Dit is nog niet nader ingevuld, zodat hierover minder bekend is. In de effectbeoordeling is deze onzekerheid meegenomen.

Energieopwekking en –gebruik

Voor de ontwikkeling van de Floriadewijk wordt ruimte geboden aan het gebruik van duurzame energie. Enerzijds wordt in het gebied geen gasleiding gerealiseerd. Daarmee wordt het noodzakelijk gebruik te maken van andere vormen van energie voor bijvoorbeeld de verwarming van woningen. Tevens worden kleinschalig mogelijkheden geboden voor opwekking van duurzame vormen van energie. Hiermee wordt ingezet op energiebesparing, maar er wordt ook mogelijkheid geboden voor de uitwisseling van energiestromen en opwekking van duurzame energie. Hiermee is niet zozeer sprake van een CO2-reductie, omdat in de huidige situatie geen sprake is van (forse) CO2-uitstoot. Wel wordt de CO2-uitstoot van de wijk beperkt door op een slimme manier om te gaan met energiestromen.

De Almere Principles en het beperkt omgaan met energie gelden ook voor de Floriadewijk. Daarmee wordt voor Floriadewijk het aspect energieopwekking en -gebruik als enigszins positief (+) beoordeeld.

Materiaal- en grondstoffengebruik

Voor het realiseren van de Floriadewijk worden veel materialen en grondstoffen gebruikt. Onbekend is nog waar deze materialen gewonnen worden, maar om tot een echt duurzaam ontwerp te komen dient rekening gehouden te worden met de afstand waarover de materialen aangevoerd worden en de hernieuwbaarheid van de grondstoffen. Het effect wordt hiermee als neutraal (0) beoordeeld, omdat principes van duurzaam met materialen omgaan ten grondslag liggen aan het plan, maar de uitwerking nog ongewis is.

Openbare ruimte en nutsvoorzieningen

In de Floriadewijk worden de nutsvoorzieningen die ten behoeve van de Floriade zijn opgericht zoveel mogelijk gehandhaafd. Bovendien wordt het raamwerk van de Floriade gehandhaafd. Dit grootschalige evenement biedt mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van openluchtrecreatie, inspiratie en groenbeleving. Het evenement is grotendeels gericht op openluchtrecreatie en draagt hieraan dan ook in belangrijke mate bij. Voor de Floriadewijk wordt het effect daarmee als enigszins positief (+) beoordeeld.

Almere Principles

De Almere Principles gaan uit van een evenwichtige afweging van People, Planet en Profit. De ontwikkeling van de Floriade richt zich op het ontwikkelen van een evenement als stap in de stedelijke ontwikkeling van Almere. Met de ontwikkeling van de Floriadewijk wordt aan de zeven principes invulling gegeven:

  • Koester diversiteit: er wordt een ontwikkeling in gang gezet met een eigen identiteit als aanvulling op het stedelijke weefsel.
  • Verbind plaats en context: de ontwikkeling van de Floriadewijk maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het geheel van Almere met het Weerwater en het centrum aan de overzijde daarvan.
  • Combineer stad en natuur: De Floriadewijk vormt de uitwerking van het experiment in de ontwikkeling van een groene stad.
  • Anticipeer op verandering: Floriadewijk bouwt voort op het evenement en vormt daarmee de invulling van een eerdere transformatie.
  • Blijf innoveren: De Floriade is gericht op het uitwisselen van en experimenteren met nieuwe en verbeterde processen, technologieën en infrastructuren. Dit gedachtegoed wordt voortgezet in de Floriadewijk.
  • Ontwerp gezonde systemen: Een van de ideeën achter de Floriade is Healtying the city, waarmee wordt ingezet op groene omgeving gezond voor mensen en ruimte voor natuur. Dit wordt voortgezet in de Floriadewijk.
  • Mensen maken de stad: Bij Growing Green Cities behoort ook de mogelijkheid om door organische groei ruimte te geven aan mogelijkheden voor particulieren om hun unieke mogelijkheden te verwezenlijken. Deze ruimte biedt de Floriadewijk.

Aangezien de Floriadewijk invulling geeft aan de Almere Principles, wordt het effect als enigszins positief (+) beoordeeld. Bij de uitwerking zal nog nader invulling aan een aantal zaken gegeven worden, zoals de blijvende innovatie, inrichting van gezonde systemen en de combinatie van stad en natuur. Omdat deze invulling nog ongewis is, wordt geen positieve beoordeling gegeven. Met het opnemen van een aantal spelregels in het Chw bestemmingsplan kan hieraan deels wel invulling gegeven worden.

6.13 Hinder tijdens aanleg

6.13.1 Kader

In de aanlegfase kunnen aanvullend op, of voorafgaand aan de effecten zoals die in de vorige hoofdstukken beschreven zijn effecten optreden. Voor de bouwhinder zijn bouwverkeer en geluid, licht en stof vanaf de bouw mogelijke hinderbronnen.

Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 14.2 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.

6.13.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Hinder tijdens aanleg   Diverse hinderaspecten, zoals verkeer, geluid, licht, stof, etc.   0   Er is geen relevante hinder te verwachten.  

Vanuit het aspect hinder tijdens aanleg zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.

Effectbeschrijving

Het Floriadeterrein ligt relatief afgezonderd. Het terrein is aan de landzijde begrensd door de A6 en (recreatieve) groenstructuren. De overige zijden van het terrein liggen aan het Weerwater. Woongebieden grenzen niet aan het Floriadeterrein. Een aandachtspunt hierbij is wel dat geluid over water relatief ver reikt en aan de overzijde van het Weerwater bebouwing aanwezig is. Geadviseerd wordt bij de uitvoering voor bouwgeluid nadere analyses te verrichten ter voorkoming van hinder. Daarnaast dient bij de uitvoering met bouwverlichting rekening gehouden te worden met de uitstraling. Hinder wordt voorkomen door bouwverlichting op het terrein en niet horizontaal uitstralend te plaatsen. De afstand is voldoende om geen hinder door stof te verwachten. Doordat het terrein direct op de A6 is ontsloten verloopt bouwverkeer niet via omliggende wijken en is ook door bouwverkeer geen hinder te verwachten.

6.13.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk

Effectbeoordeling en randvoorwaarden

Thema   Aspect   Beoordeling   Toelichting  
Hinder tijdens aanleg   Diverse hinderaspecten, zoals verkeer, geluid, licht, stof, etc.   -   Hinder op de omgeving is veelal beperkt, maar niet uit te sluiten.  

Randvoorwaarden

Er zijn geen wettelijke randvoorwaarden voor de Floriadewijk. Met betrekking tot potentiële geluid en lichthinder van de Floriadewijk kunnen relatief eenvoudige maatregelen genomen worden ter voorkoming van hinder in Almere Centrum, aan de overzijde van het Weerwater. Dit betreft voor licht het richten van bouwverlichting. De potentiële geluideffecten van de uitvoering kunnen door de bouwmethode en het moment/tijdstip van uitvoering beïnvloed worden. Door de ligging van het de Floriadewijk is echter geen hinder te verwachten die aanleiding geeft om aanvullende randvoorwaarden op te nemen.

Effectbeschrijving

Het tapijt van tuinen van de Floriade vormt de onderlegger voor de groene stadswijk Almere Floriade. De infrastructuur van de Floriade vormt ook de basis van de infrastructuur van de stadwijk. De groenstructuur is uitgangspunt voor de herkenbaarheid en kwaliteit van de Floriadewijk. Wonen, werken, horeca, cultuur en leisure krijgen een plek in het 'casco' van de Floriade en de tussen de karakteristieke onderdelen die na de Floriade behouden blijven: de paviljoens, de boulevard, het Canal grande, de bruggen, de oevers, de toegangswegen en de (twee) groene verbindingen over de snelweg.

Door het grootschalig (her)gebruik van de Floriade wordt ook de omvang van de bouwopgave voor de Floriadewijk beperkt. De impact van de bouwfase is hiermee kleiner dan dat van een reguliere ontwikkeling van een woonwijk. De effecten worden bovendien beperkt doordat de wijk relatief afgezonderd ligt. De wijk is aan de landzijde begrensd door de A6 en (recreatieve) groenstructuren. De overige zijden van de wijk liggen aan het Weerwater. Woongebieden grenzen niet aan het Floriadeterrein. Een aandachtspunt hierbij is wel dat geluid over water relatief ver rijkt en aan de overzijde van het Weerwater bebouwing aanwezig is. Hoewel er geen directe noodzaak bestaat om te sturen op vermindering van optredende hinder tijdens de aanlegfase, wordt geadviseerd bij de uitvoering voor bouwgeluid nadere analyses te verrichten ter voorkoming van hinder. Daarnaast dient bij de uitvoering met bouwverlichting rekening gehouden te worden met de uitstraling. Hinder wordt voorkomen door bouwverlichting op het terrein en niet horizontaal uitstralend te plaatsen. De afstand is voldoende om geen hinder door stof te verwachten. Doordat het terrein direct op de A6 is ontsloten verloopt bouwverkeer niet via omliggende wijken en is ook door bouwverkeer geen hinder te verwachten.

De effecten van de Floriadewijk zijn door gebruik te maken van de Floriade beperkte in omvang. Bovendien is de afstand tot potentieel gehinderden groot. Het effect is licht negatief ( - ) beoordeeld.

6.14 Radarverstoringsgebied

6.14.1 Radars voor militaire luchtvaart

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven dat op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing is (zie Bijlage 2 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid). Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes is gelegen, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden, anders is een radarverstoringsonderzoek vereist. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.

6.14.2 Luchtverkeersleiding Nederland

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM (voorheen VOR/DME Muiden) opgenomen. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0047.jpg"


Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Voor het plangebied geldt geen toetsingsvlak voor bouwwerken tot een hoogte van 51,56 meter.

Voor een deel van het plangebied geldt wel een toetsingsvlak voor windturbines vanaf 51,56 meter. Het Chw bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines tot deze hoogte echter niet mogelijk.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er geen nadere regels in het plan nodig zijn ten behoeve van de radarverstoringsgebieden.

6.15 Bedrijven en milieuzonering

Afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) is noodzakelijk vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en
milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd kan de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt. In deze gebieden worden (bedrijfs)activiteiten niet toegestaan op basis van een richtafstand, maar de mate waarin ze direct naast of onder woningen kunnen worden toegestaan. De Floriade is een gebied waar een menging van woon- en werkfuncties wenselijk wordt geacht omdat dit de levendigheid van de omgeving ten goede kan komen. Daarom wordt hier de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegepast. In Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is deze staat opgenomen. De toelichting op deze staat is opgenomen in Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging.

In de VNG Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging wordt een onderscheid gemaakt in drie categorieën:

  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: Activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Binnen de bestemmingen Floriade Evenement en Floriade Stadswijk worden bedrijven toegestaan tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging.

Bestaande bedrijvigheid

Binnen en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich bestaande bedrijven die mogelijk hinder opleveren voor de realisatie van milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen. Het gaat om de volgende bedrijfsactiviteiten: jachthaven, camping, cableskibaan en restaurant in combinatie met een aantal propaantanks.

Een restaurant is een functie die past binnen categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. De veiligheidszones van de propaantanks zijn opgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan.

De overige bedrijfsactiviteiten komen niet overeen met de bedrijven toegestaan tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. In onderstaande tabel zijn per overige hier relevante bedrijfsactiviteit de richtafstanden gegeven. Hierbij worden de richtafstanden gemeten vanaf de grens van de milieubelastende activiteit tot de grens waar de milieugevoelige functie mogelijk is. De richtafstanden zijn ontleend aan bijlage 1 van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) en gelden voor het omgevingstype gemengd gebied. De Floriade is namelijk een gebied waar een menging van woon- en werkfuncties wenselijk wordt geacht omdat dit de levendigheid van de omgeving ten goede kan komen.

SBI-code   Bedrijfsactiviteit   Milieu-
categorie  
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied   Toelichting  
932   Jachthaven met diverse voorzieningen   3.1   30 m    
553, 552   Kampeerterrein   3.1   30 m    
  Cableskibaan   3.1   30 m   De bedrijfsactiviteit 'cableskibaan' komt niet voor in de VNG-brochure. De activiteit komt qua ruimtelijke uitstraling en milieubelasting het meest overeen met de activiteit 'jachthaven met diverse voorzieningen'.  

Het kampeerterrein zal ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied binnen afzienbare termijn verdwijnen. Bovendien is feitelijk sprake van beperkte hinder, waardoor de gemeente de tijdelijke situatie met woningbouwmogelijkheden direct naast het kampeerterrein aanvaardbaar acht.

Binnen 30 meter van de cableskibaan voorziet het bestemmingsplan niet in de mogelijkheid om nieuwe gevoelige bestemmingen op te richten. Om die reden is geen extra waarborg nodig in het bestemmingsplan.

Om uit te kunnen sluiten dat de jachthavenfunctie in de toekomst wordt belemmerd door de realisatie van milieugevoelige functies van de stadswijk wordt uitgegaan van de richtafstand van 30 meter voor een jachthaven. Dit houdt in dat vanwege het maatgevende aspect geluid een richtafstand van 30 meter (in plaats van 10 meter in het op 20 juli 2017 vastgestelde bestemmingsplan) wordt aangehouden tussen de jachthaven en toekomstige milieugevoelige functies. Binnen de jachthaven en in een zone van 30 meter rondom de jachthaven is een bestemming Hinderzone Bedrijf opgenomen waarbinnen het gebruik van gebouwen als woning of andere milieugevoelige functies niet is toegestaan (zie Artikel 12 Hinderzone Bedrijf). Het is op grond van Artikel 76 Afwijken van de toegelaten functies slechts mogelijk om hiervan af te wijken indien aan de bedrijfsactiviteiten van de jachthaven voldoende zekerheid kan worden geboden om deze duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uit te kunnen blijven oefenen en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

6.16 Ladder voor duurzame verstedelijking

6.16.1 Inleiding

Deze paragraaf gaat specifiek in op de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt van het rijk. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking die is vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders (inclusief Bijlage 2 Beleidskader) is de ontwikkeling van de nieuwe wijk Almere Centrum Weerwater - Floriade getoetst aan alle overige relevante beleidskaders.

De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het doel van de ladder is: 'een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden'. Hiermee wordt beoogd het landelijk gebied open en vrij van verstedelijking, te houden. Dit principe, het beperken van de ruimtelijke uitbreiding van stedelijke functies in landelijk gebied, is niet nieuw. Al in 1958 werd met de 'Nota Westen des Lands' getracht de verwachte bevolkingsgroei te spreiden over steden in het land om ongebreidelde groei van westelijke steden te voorkomen. Ook de daaropvolgende Eerste en Tweede Nota Ruimtelijke Ordening (1960 en 1966) waren gericht op het opvangen van de verwachte bevolkingsgroei door middel van spreiding van de bevolking en werkgelegenheid, onder de term 'gebundelde deconcentratie'. Aangewezen groeikernen zouden de toename van de bevolking moeten opvangen en tegelijkertijd was het bufferzonebeleid er op gericht om de gebieden tussen de steden vrij te houden van verstedelijking. Later zijn de Vinex-locaties, van de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra (1994), ontwikkeld om de verstedelijking binnen aangewezen grenzen te houden. Nu wordt het idee van de compacte stad en duurzame ontwikkeling opnieuw aan elkaar gekoppeld door middel van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Wat is een stedelijke ontwikkeling?

De definitie van stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening. Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voor de definitie van 'andere stedelijke voorziening' is de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu relevant (november 2013). Deze handreiking laat onder de overige stedelijke voorzieningen vallen: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

Wat is de relevante regio?

De relevante regio voor de gebiedsontwikkeling is in dit geval de Noordvleugel van de Randstad. Voor de wereldtuinbouwtentoonstelling is dit heel Nederland. Voor de Floriadewijk is dit de Metropool Regio Amsterdam (MRA).

Actuele behoefte en regionale afstemming

Bij de vaststelling van het plan dat de stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte aan de stedelijke ontwikkelingen. Hierbij moet gebruik worden gemaakt van actuele gegevens. De behoefte moet regionaal zijn afgestemd.

Nieuwe ladder

Op 1 juli 2017 treedt een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De Ladder als motiveergrond voor goede plannen blijft, maar wordt wel lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder. Op grond van de wijziging komt artikel 3.1.6 lid 2, lid 3 en lid 4 Besluit ruimtelijke ordening als volgt te luiden:

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan, bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In het kort komen de wijzigingen op het volgende neer:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

In de onderstaande paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de 'ruime' ladder met treden 1, 2 en 3.

Programma

Gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater

In de gehele gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater wordt ruimte geboden aan de bouw van 2.000 woningen, 85.000 - 444.000 m² stedelijke en regionale voorzieningen en voor 1.500 tot 4.000 arbeidsplaatsen werkgelegenheid. De gebiedsontwikkeling wordt als flexibele en organische ontwikkeling ingezet. Daarbij wordt een vraag- en marktgestuurde benadering gevolgd, waarbij het Chw bestemmingsplan voldoende flexibiliteit moet bieden om voor de komende 20 jaar de vraag naar woonruimte, voorzieningen en bedrijfsruimte te kunnen accommoderen.

Voor de ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal deelgebieden. Dit Chw bestemmingsplan maakt de ontwikkelingen binnen het Floriadegebied mogelijk. De toets heeft daarom betrekking op dit deelgebied.

Floriade tentoonstelling

De Floriade is als evenement onderdeel van de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. De opzet van het Floriadeterrein is een carré met daarin een fijnmazig grid. Het carré vormt de onderlegger van een serie modeltuinen en paviljoens en andere tentoonstellingsonderdelen en vormt tevens de basis voor een langjarige ontwikkeling van de nieuwe stadswijk. Dit 'tapijt van tuinen' is het nalatenschap van de Floriade voor de stadswijk waarin overige functies zoals wonen, bedrijvigheid, winkels, recreatie en horeca zich kunnen vestigen. De Floriade wordt als evenement naar 2022 toe opgebouwd. In 2022 vindt de wereldtuinbouwtentoonstelling plaats en komt een groot aantal bezoekers naar het gebied (de Floriade 2012 trok ruim 2 miljoen bezoekers). Voor het evenement Floriade in Almere is uitgegaan van een bezoekersaantal van 2.125.000 gedurende de looptijd van het evenement.

Programma Floriadewijk

Om een levendige stadswijk te realiseren is programmatische menging noodzakelijk. Na de wereldtuinbouwtentoonstelling wordt het gebied doorontwikkeld tot groene duurzame stadswijk waarin de volgende functies mogelijk zijn:

  • 660 woningen;
  • 47.000 m² brutovloeroppervlak voor voorzieningen (bedrijven, onderwijs, leisure en recreatie);
  • ondergeschikte detailhandel;
  • grootschalige detailhandel en perifere detailhandel zijn uitgesloten;
  • activiteiten en voorzieningen die invulling geven aan het 'living lab' en de vier thema's 'Feeding', 'Healthying', 'Greening' en 'Energizing';
  • horeca;
  • evenementen;
  • een kampeerterrein.

Programma

De wereldtuinbouwtentoonstelling is geen permanente stedelijke ontwikkeling maar een tijdelijk evenement waarbij vooral het thema duurzaamheid centraal staat en blijft voortbestaan na het evenement.

De basisstructuur van de Floriade wordt tevens de basisstructuur voor de groene stadswijk: het carré, de boulevard, het arboretum en ook enkele gebouwen maken onderdeel uit van de doorontwikkeling tot groene stadswijk. Op deze manier worden twee opgaven verenigd: het evenement Floriade en de woonwijk als onderdeel van de Schaalsprongopgave.

De verwachting is dat na 20 jaar op organische wijze een gemengde groene stadswijk is gerealiseerd met een divers programma. Dit programma wordt hierna per trede getoetst aan de ladder.

6.16.2 Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

Zowel het evenement Floriade als de groene stadswijk worden in dit Chw bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Omdat ten behoeve van het Floriade evenement gebouwde voorzieningen worden gerealiseerd, kwalificeert het evenement ook als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. De Floriade stadswijk is eveneens een stedelijke ontwikkeling. Beide ontwikkelingen worden hierna getoetst aan de ladder. De nadere onderbouwing en achtergronden staan in paragraaf 6.16.3 Nadere uitwerking regionale behoefte en locatie en paragraaf 6.16.4 Nadere uitwerking kwantitatieve behoefte.

6.16.2.1 Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?

De behoefte aan de gebiedsontwikkeling in Almere Centrum Weerwater binnen het deelgebied Floriade is in diverse beleidskaders en onderliggende prognoses onderbouwd. De gebiedsontwikkeling is een van de belangrijkste onderdelen in de rijksstructuurvisie RRAAM en is november 2013 regionaal afgestemd tussen de provincie Flevoland, Provincie Noord-Holland, Provincie Utrecht, de gemeente Almere, gemeente Amsterdam en de Stadsregio Amsterdam in de Bestuursovereenkomst RRAAM (2013).

Floriade evenement

De Wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade wordt sinds 1960 één keer per 10 jaar in een Nederlandse plaats gehouden. Floriade is de benaming die gebruikt wordt voor de in Nederland gehouden tuinbouwtentoonstellingen die voldoen aan de categorie eisen voor een'wereldtentoonstelling'van het Bureau International des Expositions.

Hoewel de Floriade een wereldtentoonstelling is, is de regio beperkt tot Nederland. De tentoonstelling vindt immers telkens plaats in een Nederlandse gemeente. Voor de Floriade 2022 is in september 2011 de kandidatuur opengesteld. Daarmee is de behoefte binnen de regio Nederland aangetoond.

Floriadewijk

Er is sprake van een actuele regionale behoefte aan meer dan 660 woningen, werkgelegenheid en bijbehorende stedelijke voorzieningen in de regio. Een deel hiervan wordt opgevangen in het plangebied. Dit is nader onderbouwd in de rijksstructuurvisie RRAAM. De nieuwste huishoudensprognoses leiden niet tot een andere conclusie. De bedrijven en voorzieningen die in dit plan mogelijk worden gemaakt, zijn passend in een gebied waar functiemenging beoogd wordt. Er is geen sprake van bedrijvigheid die thuishoort op een bedrijventerrein, gelet op de geringe milieubelasting. Ook de kantoren die het plan toelaat, voorzien in een categorie die elders in Almere niet aanwezig is. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 6.16.3.

6.16.2.2 Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?

Floriade evenement

Voor de Floriade 2022 is in 2011 de kandidatuur opengesteld. Zeven kandidaten hebben zich aangemeld: de regio Rivierengebied, de regio Noord-Holland-Noord, de gemeente Almere, de gemeente Amsterdam, de regio Boskoop, de gemeente Groningen en de Coöperatie Flevoland 2022 uit Lelystad.

De Nederlandse Tuinbouwraad heeft na een eerste selectieronde besloten om aan vier kandidaten te vragen een bidbook te maken waarin de plannen verder worden uitgewerkt: de gemeente Almere, de gemeente Amsterdam, de regio Boskoop en de gemeente Groningen. In september 2012 heeft de Nederlandse Tuinbouwraad bekendgemaakt dat de Floriade 2022 door de gemeente Almere zal worden georganiseerd.

Het plan van Almere is volgens de Nederlandse Tuinbouwraad over de hele linie van hoge kwaliteit, met een duidelijke samenhang in visie, locatie en ontwerp, financiën en organisatie. Almere heeft een bijzonder goed en degelijk uitgewerkt plan ingediend onder de naam Growing Green Cities; een combinatie van land en water en van stad en groen. Het plan heeft een solide financiële onderbouwing met relatief weinig risico’s. Het ontwerp van Almere zal gerealiseerd worden in en aan het Weerwater, een plas die aan de ene kant grenst aan het stadscentrum en aan de andere kant aan de snelweg A6. Het plan is compact en vloeit voort uit de beoogde ontwikkeling van Almere met daarin een prominente plaats voor de Green City filosofie. Een thema dat past bij de innovatieve kracht van de tuinbouw en een concept dat wordt gezien als een ontwikkelroute voor alle steden wereldwijd. Almere is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam en kan in goede samenwerking profiteren van de hoofdstedelijke uitstraling van de stad Amsterdam. De Floriade in Almere wordt een stadswijk, die blijft; een natuur-, recreatie- en cultuurpark, waar klein- en grootschalige manifestaties zullen plaatsvinden. De Floriade is een investering in de toekomst van de stad Almere. Zowel voor haar bewoners als voor het bedrijfsleven. Voor de internationale bezoeker heeft de Floriade in Almere, als stad in de polder op zeebodemniveau, een unique selling point; de combinaties van water met stadsontwikkeling, infrastructuur en groen. Dit biedt voor Nederland extra kansen en het geeft de Floriade een extra dimensie. Het plan om de Floriade in Almere te organiseren kan volgens de Nederlandse Tuinbouwraad op volledige steun rekenen van de gemeente Almere, en ook op die van andere gemeenten in Flevoland, de provincie, kennisinstellingen, overheden en het bedrijfsleven.

Gelet op de omvang en de (agrarische) aard van de tentoonstelling is een binnenstedelijke locatie niet opportuun. De Floriade kan dan ook niet binnenstedelijk ontwikkeld worden. Ten opzichte van eerdere Floriades is de locatie in Almere meer onderdeel van het stedelijk patroon van bebouwing en infrastructuur, op korte afstand van het centrum van Almere en omsloten door stedelijke en infrastructurele functies.

Floriadewijk

Het is niet mogelijk om een complete nieuwe wijk met 660 woningen, bedrijven en overige voorzieningen binnenstedelijk te realiseren. Daarom is gekozen voor een locatie die wordt omsloten door het bestaand stedelijk gebied van Almere. De bedrijfsmatige functies die worden toegelaten, passen bij een gebied met functiemenging en dragen bij aan de totale gebiedskwaliteit van de stadswijk. De aanwezige bedrijventerreinen in Almere blijven gereserveerd voor bedrijven met een grotere milieuhinder, die niet (zonder meer) gemengd kunnen worden met woonfuncties. Bij dit gebied met functiemenging is ook ruimte voor middelgrote kantoren, een categorie kantoren die op de bestaande kantoorlocaties in Almere niet beschikbaar is en ook niet gerealiseerd kan worden. Zelfstandige kantoren vormen een geschikte, zij het niet essentiële, aanvulling op het programma van het Floriadeterrein. Wel voorziet deze toevoeging in een behoefte, zeker voor kantoren die zich willen profileren op één van de thema's die aan de Floriade en de Floriadewijk zijn verbonden. In het plangebied mag maximaal 11.750 m2 zelfstandige kantoorruimte gerealiseerd worden, verdeeld in kleinere units.

Leegstand

Omdat het aantal inwoners in het gebied en in het plangebied fors toeneemt, zorgt dit voor nieuwe behoefte aan bijbehorende stedelijke voorzieningen en werkgelegenheid. Het is niet de verwachting dat deze ontwikkeling leidt tot onaanvaardbare leegstand elders.

6.16.2.3 Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

De locatie wordt passend multimodaal ontsloten. Over de bereikbaarheid van Almere en de locatie zijn in de rijksstructuurvisie RRAAM afspraken gemaakt (ontwikkelingen vinden plaats langs de zogenaamde 'schaalsprong-as'). De fysieke infrastructuur moet met de gefaseerde groei van Almere meegroeien. De locatie krijgt een eigen ontsluiting op de verbrede A6 en wordt voor langzaam verkeer en openbaar aangesloten op de stad (zie Hoofdstuk 4 Regels).

Conclusie ladder

De geplande ontwikkeling past binnen de randvoorwaarden van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Er is sprake van een regionale behoefte aan de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater binnen het deelgebied Floriade.

6.16.3 Nadere uitwerking regionale behoefte en locatie
6.16.3.1 Regionale afstemming Rijk-Regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM)

De Noordvleugel van de Randstad omvat het samenhangende stedelijke netwerk van het Noordzeekanaalgebied tot en met Utrecht, Amersfoort en Almere, met Amsterdam in het centrum. Het is een stedelijke regio die op nationaal niveau als economische motor fungeert en zich kan meten met andere grootstedelijke regio's in Noordwest-Europa. De Noordvleugel draagt in belangrijke mate bij aan het realiseren van de doelstelling van het kabinet uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), om te komen tot een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.

De SVIR noemt in dat kader een aantal opgaven van nationaal belang in Noordwest Nederland, zoals het ontwikkelen van de Zuidas als economische toplocatie en het versterken van de Mainport Schiphol. Het mogelijk maken van de drievoudige ambitie op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid, natuur en recreatie in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer is van belang voor het bieden van ruimte aan de demografische en economische groei van de regio. Deze opgave is niet alleen van belang voor de Noordvleugel, maar ook voor Nederland als geheel.

In november 2009 heeft het kabinet de brief "Randstad-besluiten: Amsterdam-Almere-Markermeer" (RAAM-brief ) vastgesteld. Daarin heeft het Rijk er samen met de overheden in de Noordvleugel voor gekozen om de versterking van de Noordvleugel door middel van drie samenhangende ambities op het gebied van verstedelijking (wonen en werken), bereikbaarheid en natuur en recreatie concreet in te vullen. Voor de verstedelijking word uitgegaan van 60.000 extra woningen in Almere en voor de werkgelegenheid word gestreefd naar 100.000 nieuwe arbeidsplaatsen. Daarbij is in principe gekozen voor een westelijke ontwikkeling van Almere met een IJmeerverbinding en de ontwikkeling van een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES) in het Markermeer-IJmeer.

De afspraken over de RAAM-brief met betrekking tot Almere zijn door het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere vastgelegd in het Integraal Afsprakenkader Almere (IAK). Deze afspraken zijn uitgewerkt in de Rijkstructuurvisie RRAAM met bijbehorende Bestuursovereenkomst.

6.16.3.2 Rijksstructuurvisie RRAAM

De gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater is specifiek benoemd en onderbouwd in deze rijkstructuurvisie. Het deelgebied Floriade maakt hier onderdeel van uit.

Versterken economische topregio

De Noordvleugel is in economisch opzicht één van de sterkste regio's van Nederland en behoort wat betreft economische groei tot de top van Europa. In de Noordvleugel wonen ruim 3 miljoen mensen en hier wordt 25% van het bruto nationaal product verdiend.

Voor Nederland als geheel is een florerende economie van de Noordvleugel van groot belang. Zonder continue aandacht voor de internationale concurrentiepositie wordt de regio ingehaald door andere Europese stedelijke regio's. Het kabinet wil de topsectoren waarin Nederland uitblinkt daarom nog sterker maken. In de Noordvleugel zijn maar liefst vijf van de negen nationale topsectoren vertegenwoordigd: Agro & Food, Creatieve Industrie, Life Sciences & Health, Logistiek en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Dit onderstreept het economische belang en de diversiteit van deze regio. Verschillende stedelijke kernen (Amsterdam en Utrecht), economische clusters (Mainport Schiphol, de Zuidas, Amsterdamse zeehaven, Greenports Aalsmeer en Bollenstreek), de wetenschappelijke kenniscentra (in Amsterdam en Utrecht) en datahubs (NYSE Euronext Amsterdam, AMS-IX, media hub) in dit gebied vervullen een internationale spilfunctie.

Het topsectorenbeleid kan op langere termijn alleen succesvol zijn wanneer blijvend wordt voorzien in een excellent vestigingsklimaat. In dit verband zijn volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concurrentiefactoren als bevolkingsomvang en -dichtheid, bereikbaarheid, kennisinfrastructuur, arbeidsmarktfactoren, netwerkoriëntatie en quality of life van belang.

Aandachtspunt van de Randstad vergeleken met andere Europese regio's is volgens het PBL dat de dichtheid laag is en de schaal relatief groot. De opgave binnen deze 'dunne verstedelijkte regio' is om met behoud van de unieke eigen identiteit meer massa te maken door verdichting van stedelijke gebieden en zowel de interne als externe bereikbaarheid van de Randstad te versterken.

Naast de drievoudige ambitie voor de Noordvleugel zijn er ook aanzienlijke ruimtelijk-economische ontwikkelingen in aangrenzende gebieden in Nederland, in het bijzonder in de Zuidvleugel van de Randstad en in de regio Brainport Eindhoven. In onderlinge samenhang dragen deze ontwikkelingen in belangrijke mate bij aan de positionering van de Randstad en van Nederland als geheel in de wereld.

Versterken unieke identiteit Noordvleugel

De diversiteit aan compacte steden in de nabijheid van groen en water maakt de Noordvleugel uniek in vergelijking met andere Europese regio's. De rijke schakering van steden en dorpen, woon- en werkgebieden, cultuur- en natuurlandschappen, bos, land en water op korte afstand van elkaar, vormt een vestigingsfactor van betekenis. Diverse (inter)nationale voorzieningen zoals Schiphol Airport, het Rijksmuseum, de Jaarbeurs Utrecht en aantrekkelijke landschappen zoals het Markermeer-IJmeer, het strand, de polders van het Groene Hart of de bossen van de Heuvelrug liggen binnen een half uur reistijd.

Woningbehoefteonderzoek laat zien dat ondanks de huidige situatie op de woningmarkt de vraag naar woningen in de Noordvleugel tot 2040 zeer groot zal zijn: circa 440.000 extra woningen. De vraag naar woonmilieus is gedifferentieerd: van hoogstedelijk tot landelijk, maar kent ook twee duidelijke 'toppen'. Zo bestaat er ten eerste een grote vraag naar centrumstedelijke woonmilieus en ten tweede naar groenstedelijke woonmilieus. In grote delen van de Noordvleugel zijn de mogelijkheden voor woningbouw beperkt. Binnen het westelijk deel van de regio komt dit vanwege de ruimte die de Mainport Schiphol, de Greenports en de Amsterdamse haven vragen en gebruiken. Voor de cultuurlandschappen in het Groene Hart, Waterland, Vechtstreek en Heuvelrug heeft het Rijk de mogelijkheden voor woningbouw overgelaten aan de provincies Noord-Holland en Utrecht. Deze voeren hier een zeer terughoudend beleid, waardoor er een spanning is tussen de woningbehoefte en de ruimte om die te accommoderen. De provincie Utrecht kan hierdoor niet de totale woningbehoefte accommoderen. Een grootschalige ontwikkeling van nieuwe locaties ten noorden van het Noordzeekanaalgebied is problematisch, omdat dit naast investeringen in de locaties zelf ook van begin af aan flinke investeringen in de hoofdinfrastructuur vraagt.

Om de agglomeratiekracht en daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken, is het in lijn met de Gebiedsagenda Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de opgave om zoveel mogelijk woningen in bestaand stedelijk gebied in de regio's Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en langs bestaande infrastructuurcorridors te bouwen op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Aanvullende verstedelijkingslocaties worden in de directe nabijheid daarvan gezocht. Daarnaast hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel geconcludeerd dat Almere goede mogelijkheden biedt om een aanzienlijk deel van de woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen: richtpunt is 60.000 woningen (25.000 woningen uit Noord-Holland, 15.000 uit de regio Utrecht en 20.000 woningen voor de autonome ontwikkeling van Almere).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0048.jpg"

Herkomst behoefte aan 60.000 woningen uit de Noordvleugel in Almere

Woningbehoefte Noordvleugel

Almere heeft als onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam een groeiopgave. De Metropoolregio Amsterdam functioneert als een samenhangende woningmarkt. Vanuit heel Nederland en daarbuiten stromen jonge huishoudens (studenten/jonge afgestudeerden) de regio in, vooral naar Amsterdam. Eenmaal daar gevestigd maken zij een inkomensontwikkeling door nadat ze zijn afgestudeerd en een baan hebben gevonden. Dat is ook het moment dat een deel van de huishoudens, vaak in de gezinsfase, weer vertrekt naar de regio of daarbuiten.

Recent heeft de gemeente Almere geparticipeerd in een regionaal woningmarktonderzoek, uitgevoerd door Bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam (Wonen in de regio, stadsregio Amsterdam, gemeente Almere, Zuid-Kennemerland/IJmond. Een onderzoek naar woonsituatie, woonwensen en verhuisbewegingen van huishoudens, maart 2014). Uit het onderzoek komt naar voren dat het aantal huishoudens in de regio aanzienlijk is toegenomen. Er zijn nu 968.000 huishoudens in de regio gevestigd. In 2008 ging het nog om 930.000 huishoudens en het aantal blijft groeien. Een andere belangrijke conclusie uit het rapport is dat in Almere een aanzienlijk deel (circa 30%) van de verhuisgeneigden (mensen die willen verhuizen) aangeeft dat ze een nieuwbouwwoning willen. Daarnaast geeft 65% van de thuiswonende jongeren uit Almere met een verhuiswens aan, dat ze er de voorkeur aan geven om in Almere te blijven wonen. Het rapport concludeert ook dat Almere nog steeds een sterke 'verhuisrelatie' heeft met Amsterdam. In de jaren 2011/2012 kwamen er meer dan 1.200 huishoudens vanuit Amsterdam naar Almere.

Naast dit onderzoek blijkt uit bevolkingsprognoses dat er de komende jaren een grote woningbehoefte bestaat in Almere. ABF Research (Delft) voert tweejaarlijks landelijk bevolkingsprognoses uit in opdracht van ministeries, regio, provincies en gemeenten: de zogenaamde Primos prognose. In het najaar van 2013 is een nieuwe bevolkingsprognose opgeleverd. De Primos prognose levert informatie over het aantal inwoners, het aantal huishoudens, de daarbij behorende woningvoorraad en de woningbehoefte. De prognose geeft de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkelingen aan, op basis van de huidige inzichten. De belangrijkste landelijke uitkomsten van deze prognose zijn:

  • Tussen 2012 en 2020 neemt het aantal huishoudens toe met 60.000 per jaar: totaal bijna 500.000.
  • Deze groei bestaat voor 80% uit alleenstaanden; het aantal gezinnen zonder kinderen neemt nog licht toe; het aantal gezinnen met kinderen neemt licht af.
  • De huishoudensgroei is omvangrijk in Zuid-Holland (+110.000), Noord-Holland (+100.000) en Noord-Brabant (+70.000).
  • De woningproductie blijft ernstig achter bij de groei van de woningbehoefte. Het woningtekort verdubbelt bijna van 160.000 naar 290.000 in 2020.
  • Vooral in de Randstad loopt het tekort sterk op en zal de woningmarkt verder onder druk komen te staan.

Om op tijd op deze geprognosticeerde woningtekorten in te kunnen spelen is op 13 november 2013 de Bestuursovereenkomst Amsterdam Almere Markermeer ondertekend door het Rijk, de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de stadregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere (verder RRAAM). In de bijbehorende uitvoeringsovereenkomst wordt aangegeven dat de lange termijn woningbehoefteprognoses voor de Noordvleugel (2040) in het onderzoek 'Houdbaarheid Woningbehoefteprognoses Noordvleugel' (2011) als houdbaar en robuust zijn beschreven. Voor Almere is de behoefte aan extra woningbouwcapaciteit op 60.000 woningen gesteld.

Door de huidige economische situatie stagneert de groei weliswaar maar ook op lange termijn blijft de opgave van 60.000 woningen reëel, ook bij een extreem laag economisch scenario. Almere Centrum Weerwater is één van de drie locaties waar een deel van de 60.000 woningen gerealiseerd kunnen worden. In dit gebied is ruimte voor 2.000 woningen, in de wijk Floriade 660 woningen.

Ook wanneer specifiek naar de cijfers voor Almere wordt gekeken, kan worden geconstateerd dat de eerdergenoemde landelijke ontwikkelingen hun weerslag krijgen in Almere. Zo groeit het aantal huishoudens in Almere aanzienlijk, zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0049.jpg"

Verwachte groei aantal huishoudens Almere

Bron: abfresearch.nl/nieuws/primos-prognose-2013-afgerond

Verder valt op dat ook in Almere het tekort op de woningvoorraad oploopt (zie onderstaande tabel). In de bovenste rij is de huidige ontwikkeling van de woningvoorraad weergegeven. Duidelijk wordt dat de komende periode te weinig woningen worden toegevoegd om gelijke tred te houden met de groei van de bevolking/het aantal huishoudens (onderste rij).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0050.jpg"

Prognose tekort woningvoorraad

Bron: abfresearch.nl/nieuws/primos-prognose-2013-afgerond

Ontwikkeling evenwichtig en aantrekkelijk Almere

Kenmerkend voor Almere is de suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving. Deze opzet wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in Oosterwold, Pampus, en de Weerwaterzone. Dit geeft Almere het adaptief vermogen om met behoud van de huidige kwaliteiten flexibel door te groeien. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting verhoudt zich niet tot de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere. Wel biedt de huidige opzet van Almere ruimte voor organische ontwikkelingen. Dit maakt het mogelijk - als de stad er aan toe is - toekomstige ruimtelijke ingrepen te accommoderen, die het gevolg zullen zijn van sociale of economische ontwikkelingen in de bestaande stad. De meerkernige opzet is tevens een basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

Almere is in de afgelopen 35 jaar uitgegroeid tot een stad met bijna 200.000 inwoners en 90.000 arbeidsplaatsen. Het is geen klassieke stad: de meerkernige structuur is uniek. Elke kern heeft een eigen geschiedenis en identiteit. De kernen liggen in een landschappelijk casco. Met haar vrijliggende busbanen en zes NS-stations beschikt de stad over een uitstekend openbaar vervoersysteem.

Inwoners en ondernemers zijn over het algemeen zeer tevreden over hun woning, de woonomgeving en de stad Almere. Het grootste deel van Almere is planmatig door overheid, ontwikkelaars en woningbouwcorporaties gerealiseerd. In de afgelopen 10 jaar zijn er gemiddeld ruim 1.000 woningen per jaar gerealiseerd. De laatste jaren is het aantal lager door de crisis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0051.jpg"

Bron: gemeente Almere, team Wonen

De stad is nog jong en is een sterke groeier. Gevolg is dat de stad op een aantal onderdelen eenzijdig is. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op de woningvoorraad, een bevolking met hoofdzakelijk middeninkomens en middelbaar opgeleiden, de voorzieningenstructuur en de economische structuur. Eenzijdigheid maakt de stad kwetsbaar. Dit vraagt bij een doorgaande groei van Almere extra aandacht. Het is de opgave om de sociale en economische diversiteit te stimuleren en daarmee de stad meer in evenwicht te krijgen.

De ontwikkeling van Almere naar een stad met circa 320.000 inwoners is een omvangrijke opgave. Het is bijna een complete verdubbeling van de huidige stad. De toevoeging van 60.000 woningen ten opzichte van 2010 is te vergelijken met het bouwen van een stad ter grootte van Arnhem of Haarlem. Dit betekent niet alleen woningen bouwen en infrastructuur aanleggen, maar tegelijkertijd zorgen voor een sociale, diverse, aantrekkelijke en leefbare stad met een eigen profiel. Met haar jonge bevolking kan Almere human capital leveren aan de economie van de Noordelijke Randstad. Almere heeft als new town ruimte voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten en vernieuwend ondernemerschap. Dit profiel zorgt voor een complementariteit in de Noordvleugel en daarmee voor een versterking van de internationale concurrentiepositie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0052.jpg"

Woningbouwtempo Almere in verleden en toekomst (in aantal woningen)

Adaptieve aanpak

Met een gefaseerde aanpak wordt toegewerkt naar het toekomstperspectief voor de Noordvleugel, de stip op de horizon. Dit toekomstperspectief geeft invulling aan de drie samenhangende ambities op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid, natuur en recreatie ter versterking van deze regio. Het geeft richting aan het handelen van overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers.

Het is nu niet nodig om voor de lange termijn definitieve keuzes te maken ten aanzien van verstedelijking en bereikbaarheid. De beoogde woningbouwopgave is gebaseerd op de verwachte vraag naar woningen in de komende decennia. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand in reactie op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. De aanpak van vraagafhankelijk bouwen geldt niet alleen voor woningen maar ook voor economische activiteiten en voorzieningen. Zodra de markt of burgers initiatieven ontplooien, wordt hierop gereageerd vanuit de basishouding dat dit mogelijk is. De essentie van vraagafhankelijk bouwen is dat de vragers de ontwikkeling zelf bepalen. Overheden stellen alleen de hoognodige kaders op, waarbinnen initiatiefnemers bepalen wat op welk moment gebouwd wordt.

Toekomstperspectief Noordvleugel

Het toekomstperspectief van het Rijk voor de Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Daarbij kiest het Rijk ervoor om de verstedelijking in deze regio zoveel mogelijk te concentreren in bestaand stedelijk gebied en langs de bestaande infrastructuurcorridors op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Zodoende wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het betekent een verdere groei van Almere met hieraan gekoppeld een verbetering van de bereikbaarheid tussen Amsterdam en Almere. Ook de infrastructuur tussen Almere en Utrecht dient op orde te zijn. Daarnaast zal er sprake zijn van een vooruitgang van de ecologische kwaliteit in het Markermeer-IJmeer.

Rondom het Markermeer-IJmeer worden binnen het toekomstperspectief in Amsterdam (locatie IJburg) en in Almere (locatie Pampus) unieke stedelijke milieus ontwikkeld, die met een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding zijn verbonden met economische centra als de Zuidas, de Mainport Schiphol, Utrecht en het stadscentrum van Amsterdam.

Almere heeft zich in het toekomstperspectief ontwikkeld tot een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Het is een stad waar het prettig is om te wonen, te werken en te recreëren. Om hooggekwalificeerd personeel, bedrijven, kennisinstellingen en instituten uit binnen- en buitenland aan te trekken, is een diverse stedelijke omgeving ontwikkeld met nieuwe goed ontsloten hoogstedelijke en landelijke milieus. Deze milieus zijn complementair aan de al aanwezige suburbane milieus in Almere en de Noordvleugel. De nieuwe stadsdelen passen in het unieke meerkernige stadsconcept. Almere is een evenwichtige stad met een diverse bevolking en goede voorzieningen op het gebied van cultuur, onderwijs, sport en werkgelegenheid. Almere is daarmee aantrekkelijk voor de doelgroepen die naar de Noordvleugel trekken. De uitbreiding van Almere draagt bij aan de realisatie van schaalvergroting en verbetering van de leefomgeving in de Noordvleugel en biedt daarmee kansen voor de versterking van de hele Randstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0053.jpg"

Uitsnede kaart Toekomstperspectief

Almere Centrum Weerwater

In 2013 is gestart met de ontwikkeling van de locatie Almere Centrum Weerwater. Met een unieke ligging aan de A6, het Almeerse stadscentrum en het Weerwater biedt deze locatie potenties voor verdergaande ontwikkeling met (boven)regionale centrumfuncties. Het plan laat zich het best omschrijven als een kansenstrategie. De Floriade die Almere in 2022 mag organiseren, geeft hier een eerste invulling aan. Uiteindelijk zal de locatie Almere Centrum Weerwater zich ontwikkelen tot een hoogwaardig stedelijk woon- en werkmilieu. Deze locatie is een voorbeeldproject in het kader van de toekomstige Omgevingswet, waarbij de verdubbelde A6 voor aanvang van de Floriade in 2022 gerealiseerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0054.jpg"

Uitsnede kaart korte en middellange termijn

Floriade

In september 2012 maakte de Nederlandse Tuinbouwraad bekend dat Almere de Floriade 2022 mag organiseren. Almere doet dat door haar eigen agenda Green City en de agenda Growing Green van de Nederlandse tuinbouwsector samen te voegen. Met Growing Green Cities als leidend thema nodigt Almere de tuinbouwsector, bestuurders, bedrijven en bewoners uit voor een tien jaar durende samenwerking om, door de best practices van steden wereldwijd en de innovaties van de tuinbouw samen te brengen, te komen tot een ideale Green City als een nationale en internationale inspiratiebron.

De toewijzing van de Floriade 2022 geeft een nieuwe focus aan het economische beleid in Almere. Hierbij wordt bekeken of innovaties in de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen in Flevoland kunnen worden uitgetest en gevalideerd. Almere en Flevoland als living lab. Met ondersteuning van het ministerie van Economische Zaken (EZ) verkent de provincie Flevoland de instelling van een speciale economische zone hiervoor.

Het ruimtelijk ontwerp bestaat uit een groene Cité Idéale, die in het hart van de stad, direct aan de (verdubbelde) A6 en langs de oevers van het Weerwater komt te liggen. Dit podium heeft geen tijdelijk karakter. Het gebied wordt ontwikkeld als een nieuwe, blijvende stadswijk: Almere Floriade, een park van beleving, cultuur en ontspanning voor de mensen in de stad.

Economie

De economische structuur in Almere ontwikkelt zich verder. Om een vitale stad te ontwikkelen, is vooralsnog een ambitie van 100.000 arbeidsplaatsen gedefinieerd. Met haar jonge bevolking levert Almere human capital aan de economie van de Noordvleugel. Almere heeft als new town ruimte voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten en vernieuwend ondernemerschap. Hierbij is excellent gastheerschap voor nieuwe en zittende ondernemers belangrijk. In de jonge economie van de stad zijn zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) en het midden- en kleinbedrijf (MKB) relatief sterk vertegenwoordigd. Zij krijgen alle ruimte om zich verder te ontplooien. Daarnaast ontstaat met de groei van de stad al een forse autonome groei van het aantal banen door bevolkingsvolgende groei. Naast de autonome groei is het de ambitie om banen te creëren in een aantal stuwende sectoren. Deze zijn in het economisch programma “Almere Werkt!” vastgelegd: Duurzaam bouwen & Gebiedsontwikkeling, Health, ICT & Media, Lelystad Airport en Wellness & Life Sciences.

De stuwende sectoren kunnen de Almeerse economie reliëf geven. Om dit te stimuleren is in 2009 de Economic Development Board Almere opgericht, die nauw samenwerkt met de Amsterdamse Board. Daarnaast biedt Almere uitbreidingsruimte aan bedrijven, als ze die op hun huidige locatie niet hebben. Het Rijk ondersteunt de economische doelen van Almere met het beschikbare instrumentarium (zoals deregulering en topsectorenbeleid).

Onderwijs, cultuur en sport

Een goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur is een zeer belangrijke vestigingsfactor. De eerste kansen zijn al verzilverd door de investeringen van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere met de komst van Hogeschool Windesheim en de Christelijke Agrarische Hogeschool Vilentum. In samenwerking met het bedrijfsleven moet vooral in het middelbaar en hoger onderwijs een aanbod ontstaan dat aansluit bij de toekomstige behoeften en waarmee bedrijven kunnen worden verleid om zich in Flevoland te vestigen.

Zowel de culturele als de sportieve infrastructuur is van eminent belang voor de sociale samenhang in nieuwe en oudere delen van Almere. Op cultureel gebied wordt ingezet op het koppelen van nationale voorzieningen aan Almeerse kwaliteiten (eigen profiel), het versterken van het cultureel middenveld, het ruimte bieden aan zelforganisatie en ondernemerschap en het besteden van aandacht aan cultuureducatie en talentontwikkeling. Op het terrein van sport ligt de focus op een wijkgericht aanbod aan breedtesport, sectoroverstijgende talentontwikkeling en een gericht aanbod aan topsportevenementen en -voorzieningen.

6.16.4 Nadere uitwerking kwantitatieve behoefte

De sterke groei van het aantal inwoners in Almere leidt niet alleen tot een grotere behoefte aan stedelijke voorzieningen maar ook tot meer behoefte aan werkgelegenheid. De potentiële beroepsbevolking groeit immers ook. De gebiedsontwikkeling is afhankelijk van voldoende ruimte voor werkgelegenheid en overige stedelijke voorzieningen.

Het deelgebied Floriade maakt naast woningen ook andere functies mogelijk die noodzakelijk zijn om het gebied te kunnen laten functioneren als complete wijk, als onderdeel van de stad Almere en als locatie voor de Floriade. Door het faciliteren van deze functies, ontstaat op organische wijze een balans tussen wonen, werken en maatschappelijke voorzieningen en wordt een gemengde groene stadswijk gerealiseerd met een divers programma. De invulling van het gebied ontstaat vanuit de vraag: individuen of collectieve groepen die een initiatief hebben, kunnen een kavel kopen en deze ontwikkelen.

De locatie van de Floriade is niet toevallig: de plek in het hart van de stad is een aantrekkelijk gebied voor duurzame gebiedsontwikkeling. Voor de ontwikkeling van het terrein is sprake van twee fasen. De realisatie van de wereldtuinbouwtentoonstelling inclusief vastgoed enerzijds (fase 1), de geleidelijke totstandkoming van een groene gezonde stadswijk anderzijds (fase 2). Voor de wereldtentoonstelling geldt een financieringsmodel waarin voor de terreinaanleg geen grondexploitatie nodig is. Voor de totstandkoming van een duurzame en gemengde stadswijk zullen zowel in zowel fase 1 als fase 2 gebieds- en vastgoedontwikkelingen plaatsvinden, geleidelijk in de tijd en op momenten, waarop de stad en de markt er aan toe zijn. Deze werkwijze zorgt dat elk initiatief en project beoordeeld wordt op zijn waarde en betekenis voor stad en regio. Daarbij zijn de ambities die voor de wereldexpositie gelden ook hier het uitgangspunt: een wijk, die circulair is opgebouwd, die gebruik maakt van slimme systemen en die voedsel integreert met de stad. De regels voor Floriade Stadswijk maken de vestiging van innovatieve, duurzame concepten mogelijk die bijdragen aan de thema's Feeding the city, Healthying the city, Greening the city en Energizing the city. Voor traditionele bedrijven en voorzieningen is het in de meeste gevallen daarom aantrekkelijker om zich op andere locaties in de stad te vestigen. Die worden niet in Floriade Stadswijk verwacht. Er zijn echter functies te bedenken waarvan vestiging in Floriade Stadswijk denkbaar zou zijn, maar die onwenselijke effecten hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om: een risicovolle inrichting, een intensieve veehouderij, een geluidzoneringsplichtige inrichting of een vuurwerkbedrijf. Om dit te voorkomen sluit het bestemmingsplan dit uit.

Om concurrentie met de stadscentra te voorkomen zijn grootschalige detailhandel en perifere detailhandel niet toegestaan, conform het gemeentelijk beleid (zie Detailhandelsvisie, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Een supermarkt (met een winkelvloeroppervlak van tenminste 500 m²) is ook niet toegestaan omdat het primaire verzorgingsgebied (maximaal 660 woningen) te klein is om een supermarkt rendabel te kunnen exploiteren. Kleinschalige winkels tot 300 m² winkelvloeroppervlak zijn wel mogelijk. Het samenvoegen van aaneengesloten panden is mogelijk, indien het winkelvloeroppervlak daardoor niet groter wordt dan 500 m². In totaal is maximaal 2.000 m² winkelvloeroppervlak detailhandel toegestaan en een markthal. Hiermee wordt voorkomen dat er een grootschalige concentratie van kleinschalige winkeleenheden ontstaat.

Kantoren zijn toegestaan tot een maximum van 3.500 m² brutovloeroppervlak per vestiging en maximaal 11.750 m2 kantoren in totaliteit. De reden hiervoor is dat in Almere voldoende aanbod is voor grote kantoorgebouwen (5.000 - 10.000 m²) en kleine kantoorpanden (100 - 2.000 m²), maar dat het middensegment is ondervertegenwoordigd. Floriade Stadswijk kan als snelweglocatie voor dit segment een aanvulling betekenen voor de stad. In artikel 76 onder g is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kantoren tot maximaal 4.000 m² brutovloeroppervlak per vestiging toe te staan.

De gemeente Almere heeft recentelijk een behoefteraming laten opstellen voor de vraag naar bedrijventerreinen en kantorenlocaties tot 2040. Afhankelijk van het gehanteerde scenario, resulteert hierin een geprognotiseerde vraag naar respectievelijk bedrijventerreinen van 103 tot 255 hectare netto en formele kantoorlocaties van 44.000 tot 123.000 m² v.v.o. voor de periode 2015-2040. Wordt uitgegaan van het basisscenario, dan gaat het om een verwachte vraag van respectievelijk 171 ha en 76.000 m² v.v.o. tot en met 2040 (Bron: BCI, Behoefteraming vraag naar werken en werklocaties Almere, 2015).

Hier staat een (plan)aanbod tegenover van respectievelijk 412 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerreinenoppervlak en circa 721.000 m² v.v.o. op formele kantorenlocaties. In kwantitatieve zin lijkt er op het eerste gezicht fors meer aanbod dan verwachte vraag. Tegelijkertijd is dit beeld van het aanbod vertekenend. In de huidige programmering van de bedrijventerreinen is al deels voorgesorteerd. Circa 160 hectare aan harde plannen is niet in exploitatie genomen (aanbod NIEGG). Ook bij kantoren is een fors deel van het harde aanbod, zijnde 472.000 m2 v.v.o., buiten de exploitatie gehouden (BEG).

In Almere is feitelijk sprake van een bijzondere situatie. Almere/Zuidelijk Flevoland is gecreëerd als oplossing voor de verstedelijkingsopgave van de Noordelijke Randstad en is daarmee, conform de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, een instrument voor zorgvuldig ruimtegebruik op het 'oude land' (Groene Hart, Utrechtse Heuvelrug). De Rijksstructuurvisie RRAAM is bindend voor het Rijk. Met de bestuursovereenkomst RRAAM hebben de betrokken partijen afspraken vastgelegd om tot uitvoering van de ambities te komen op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie om daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken. Bij de feitelijke uitwerking van deze opgave is het uitgangspunt bij de gebiedsontwikkelingen in Oosterwold en Floriade (Almere Centrum Weerwater) de organische groei van wonen en werken. Deze organische ontwikkeling omvat zowel wonen als werken. Daarvoor bestaat nu (en in het recente verleden) en ook in de toekomst behoefte. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat 50% van de werkgelegenheid in Almere in 2014 op niet-formele locaties is gevestigd, maar in de woonomgeving, op solitaire locaties of in het landelijk gebied. In Floriade Stadswijk wordt deze menging verder gefaciliteerd door wonen met werken te combineren en te mengen. Door de organische manier van gebiedsontwikkeling worden in het gebied alleen de functies gerealiseerd waar behoefte aan is.

In Floriade Stadswijk en voor de gehele gebiedsontwikkeling van Almere Centrum Weerwater is gekozen voor een flexibele invulling conform de kansenstrategie waardoor veel meer ingespeeld kan worden op veranderende maatschappelijke en economische processen, met meer ruimte voor burgers en bedrijven om hun eigen omgeving vorm te geven. Dit betekent dat in Floriade Stadswijk in principe geen sprake is van een vooraf afgebakende, formele werklocatie specifiek bedoeld voor bedrijven. Primair ontstaat een woonwijk en is aanvullend een zone voor bedrijvigheid en voorzieningen mogelijk gemaakt. Het is onduidelijk wat de uiteindelijke invulling van deze zone gaat worden. De ligging in het centrum van de stad en nabij het stadscentrum biedt echter vooral kansen voor stedelijke en regionale voorzieningen met ondersteunende bedrijvigheid. In het gebied kunnen ook andere functies een plek krijgen, bijvoorbeeld hoger onderwijs, leisurevoorzieningen en health-functies. Deze mix van wonen en centrum stedelijke en regionale voorzieningen betekent een aanvulling op het bestaande aanbod in Almere.

Het Chw bestemmingsplan legt niet exact vast wat wel en niet mogelijk is in het gebied. Uitzondering hierop zijn de detailhandel en kantoren in Floriade Evenement en Floriade Stadswijk. Voor deze functies worden wel beperkingen gesteld aan de maximum oppervlakte (zie paragraaf 4.2.5 Floriade Evenement en paragraaf 4.2.8 Floriade Stadswijk).

Houdbaarheid woningbehoefteprognoses Noordvleugel (2011)

In het rapport 'Houdbaarheid woningbehoefteprognoses Noordvleugel, ABF Research, oktober 2011' is onderbouwd dat de opgave voor Almere reëel is. Dit rapport is als bijlage opgenomen in het RRAAM. Deze conclusie is op dit moment nog steeds actueel gelet op de laatste bevolkings- en huishoudensprognoses.

Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2013-2040 (PBL/CBS)

De regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2013–2040 geeft een toekomstbeeld van de ontwikkeling van de bevolking en het aantal huishoudens per gemeente. Het inwonertal van Nederland blijft de komende decennia toenemen. Vooral in de Randstad is de bevolkingsgroei nog sterk, maar aan de randen van Nederland gaat het inwonertal in diverse regio's krimpen. De vier grote gemeenten zijn de laatste jaren uitzonderlijk sterk gegroeid; naar verwachting blijven ze in de toekomst flink doorgroeien. Ook het aantal huishoudens neemt in de toekomst nog stevig toe. Dit is vrijwel overal in Nederland zo. Alleen in Noordoost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen stokt de groei of treedt zelfs krimp op.

Potentiële beroepsbevolking

De potentiële beroepsbevolking (20 tot 65 jaar) is in de laatste decennia voortdurend in omvang toegenomen. Door het optrekken van de AOW-leeftijd groeit de potentiële beroepsbevolking in de toekomst licht, ondanks de krimp van de leeftijdsgroep 20 tot 65 jaar. In de meeste Randstadregio's groeit de potentiële beroepsbevolking in de toekomst, terwijl krimp wordt verwacht in de regio's die ook bevolkingskrimp kennen. In Almere groeit de potentiële beroepsbevolking sterk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0055.jpg"

Ontwikkeling beroepsbevolking

Vergrijzing

De vergrijzing van Nederland versnelt in de komende decennia als gevolg van het toetreden van de naoorlogse geboortegolf tot de leeftijdsklasse van 65 jaar en ouder. Het aantal 65-plussers neemt overal in Nederland toe. Maar aan de randen van Nederland, waar zich ook de grootste bevolkingskrimp voordoet, is de vergrijzing sterker dan in de meer verstedelijkte regio's zoals de Randstad. In de vier grote steden gaat de vergrijzing juist minder snel, al hebben die ook te maken met een grote toename van het aantal ouderen.

Almere

De prognose gaat uit van een sterke groei van Almere tussen 2014 en 2040 van 198.200 inwoners in 2014 tot 303.400 in 2040. De prognose gaat uit van groei van het aantal huishoudens van 82.700 in 2014 naar 132.300 in 2040.

In het rapport Regionale prognose 2013–2040, Vier grote gemeenten blijven sterke bevolkingstrekkers (CBS/PBL, oktober 2013) is aangegeven dat de noordvleugel van de Randstad naar verwachting sneller groeit dan de zuidvleugel en dat, naast Almere, vooral voor Amsterdam en Utrecht voorziet in een fors aantal extra woningen.

De sterke groei van Almere hangt samen met de grootschalige woningbouw daar: het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM) bevat de ambitie om tot 2040 zestigduizend nieuwe woningen te bouwen in Almere (de schaalsprong). De prognose gaat uit van een langzamer bouwtempo. Mede door de economische crisis was de woningbouw de laatste jaren beperkt en in de prognose wordt verwacht dat de woningbouw in een rustig tempo weer zal aantrekken. Het groeiende woningaanbod zal veel binnenlandse migratie uitlokken. Omdat dit vooral jonge gezinnen betreft zal dit een verhogend effect hebben op de geboortecijfers, terwijl door de jeugdige bevolkingsopbouw relatief weinig mensen zullen overlijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0056.jpg"

Ontwikkeling van het inwonertal van de 5e tot en met 10e gemeente (in 2012), 2005-2025; gemeentegrenzen 2012

Socrates 2014 (ABF Research, 2015)

Bij deze prognose is voortgeborduurd op de in 2014 herziene Primos prognose.

De groei van het aantal huishoudens (in de periode 2015-2020) is het grootst in de Noordvleugel van de Randstad.

In de periode 2015-2020 worden naar alle waarschijnlijkheid minder woningen bijgebouwd, dan nodig zou zijn om de demografische groei van het aantal huishoudens op te vangen. Dit doet zich met name voor in de Noordvleugel van de Randstad. De druk die er nu al ligt op de woningmarkt in dit deel van Nederland, zal dus eerder toenemen dan afnemen. Daarbij vraagt de consument in de Noordvleugel iets meer koopwoningen dan landelijk gemiddeld.

Primosprognose 2013

Verwachte ontwikkelingen Noordvleugel Randstad

Voor de komende jaren wordt een aanzienlijk positief binnenlands migratiesaldo verwacht alsmede een behoorlijk buitenlands migratiesaldo. In combinatie met de andere demografische ontwikkelingen betekent dit dat er tot 2020 jaarlijks circa 19.000 huishoudens bij zullen komen terwijl de woningvoorraad veel minder snel toeneemt, namelijk met gemiddeld zo'n 12.000 per jaar tot 2020. Dit betekent dat de huishoudengroei volgens de trendprognose royaal groter is dan de groei van de voorraad zodat het statistisch tekort oploopt van 3,6% in 2012 naar 6,7% in 2020.

Ook in de periode 2020-2030 groeit het aantal huishoudens en de woningbehoefte nog aanzienlijk, namelijk met ruim 16.000 woningbehoevende eenheden per jaar. Pas na 2030 neemt de groei af naar nog altijd meer dan 10.000 woningbehoevende eenheden per jaar.

Ook voor Almere/Lelystad wordt er van uitgegaan dat de woningbouw de woningbehoefte niet bij kan houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0057.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0058.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0059.jpg"

6.17 Monitoring en evaluatie

In een milieueffectrapport is het verplicht een (eerste) opzet te geven voor een evaluatieprogramma om te monitoren of de voorspelde effecten ook daadwerkelijk optreden en zo niet of aanvullende besluitvorming of maatregelen nodig zijn. Monitoring is ook van belang voor een goede uitwerking van het Chw bestemmingsplan. Door middel van monitoring kan bijgestuurd worden in de flexibele ontwikkeling. Dit biedt mogelijkheden om de gewenste kwaliteit te borgen.

Er is een aantal aspecten waarvan tijdens Floriade en in stadswijk Floriade de ontwikkeling van de kwaliteit moet worden gevolgd. Het gaat hierbij om:

  • Geluid: geluidsbelasting op bouwwerken stadswijk Floriade en geluidemissie gedurende Floriade;
  • Verkeer: aantal motorvoertuigbewegingen en parkeerbehoefte gedurende Floriade;
  • Externe veiligheid: de beheersbaarheid van risico's bij calamiteiten;
  • Water: ecologische waterkwaliteit van KRW-oppervlaktewaterlichaam Weerwater;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De wijze van monitoring per bovengenoemd aspect wordt hieronder achtereenvolgens beschreven.

Geluid

Voor geluid vindt monitoring plaats door de voortgaande vulling van het gemeentelijke geluidmodel met steeds nieuwe ontwikkelingen. Door deze geleidelijke vulling kan tevens gemonitord worden op welke wijze de geluidssituatie in het gebied zich ontwikkeld en of maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidssituatie voldoende te controleren. Het bestemmingsplan borgt dat elk geluidsgevoelig object een geluidluwe buitenruimte krijgt. Monitoring kan plaatsvinden via het dynamisch akoestisch model. Het Bouwbesluit regelt automatisch dat het akoestisch binnenniveau voldoet aan de wettelijke eisen. Tevens wordt ook inzichtelijk in hoeverre door andere niet-geluidsgevoelige bebouwing geluidsluwe ruimten ontstaan in het gebied om geluidsgevoelige objecten in die ruimten te realiseren.

Overige te monitoren aspecten zijn:

  • aantal nieuwe bewoners in het gebied (BAG);
  • de geluidmaatregelen die bij omgevingsvergunning zijn getroffen om slaapverstoring tegen te gaan;
  • andere fysieke ingrepen die op initiatief van de gemeente Almere heeft gepleegd in het gebied die akoestisch gezien van invloed zijn op de leefomgeving. Het gaat hier met name om ontwikkelingen die buitenplans worden vergund;
  • de getroffen maatregelen ter beperking van de optredende geluidbelasting.

Monitoring en borging van de geluidshinder afkomstig van de A6 geschiedt al via de systematiek van de Geluidproductieplafonds. De monitoring van een geluidsproductieplafond wordt door Rijkswaterstaat landelijk uitgevoerd, waaronder de A6. Zo is geborgd dat de akoestische (bouwkundige) maatregelen voldoende zijn om ook de toekomstige geluidsemissie afkomstig van de A6 (minstens 2030) afdoende te kunnen weren.

Verkeer

Verkeersintensiteiten

Een vervoersplan is onderdeel van de aanvraag evenementenvergunning voor de Floriade. In het vervoersplan dient aandacht te worden besteed aan de sturing op het optredende aantal motorvoertuigbewegingen. Het aantal motorvoertuigbewegingen is bepalend voor onder meer de aspecten geluid en stikstofdepositie. Het proactief treffen van vervoersmaatregelen zorgt ervoor dat de optredende milieubelasting wordt beperkt. Zo kunnen in het vervoersplan maatregelen worden uitgewerkt, zoals:

  • maatregelen ter stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer door bezoekers;
  • de inzet van elektrische bussen als onderdeel van het openbaar vervoer;
  • variabele prijsstelling van de parkeervoorziening;
  • maatregelen ter stimulering van het gebruik van elektrische voertuigen door bezoekers.

Parkeren

Voor het parkeren tijdens het evenement is uitgegaan van locaties die zo dicht mogelijk bij het evenemententerrein liggen. In paragraaf 6.3.2 zijn de parkeervoorzieningen beschreven, die voldoende ruimte bieden. Het is van belang te voorkomen dat tijdens het evenement parkeerdruk en -hinder ontstaan in de omgeving. Een vervoersplan is onderdeel van de aanvraag evenementenvergunning voor de Floriade. In dit vervoersplan worden maatregelen geborgd waarmee de ontwikkeling van de parkeerdruk in de omgeving wordt gemonitord en bestreden.

Externe veiligheid

De effecten op het gebied van externe veiligheid worden als relatief beperkt ingeschat indien de ontwikkeling van het evenement en de stadswijk onder de in 6.6.3 genoemde randvoorwaarden plaatsvindt. Deze voorwaarden vormen het uitgangspunt bij de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Bij de verlening van omgevingsvergunningen van individuele ontwikkelingen binnen het plangebied dient over de mogelijke toename van het groepsrisico verantwoording te worden afgelegd. De ontwikkeling van het groepsrisico en de aanvaardbaarheid daarvan wordt in het kader van deze vergunningverlening gemonitord.

Gedurende het evenement Floriade dient de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en bluswatercapaciteit) bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied afdoende zijn. Voor het evenement wordt in een later stadium een veiligheidsplan opgesteld, waarbij de Brandweer Flevoland nadrukkelijk wordt betrokken, waarin de beheersbaarheid bij calamiteiten wordt uitgewerkt.

Water

Het Weerwater is een KRW waterlichaam. Vanuit de KRW zijn er zowel chemische als biologische waterkwaliteitsdoelstellingen waaraan het Weerwater moet voldoen. Vanuit het principe van 'geen achteruitgang' mogen de activiteiten in het ontwikkelingsgebied/de Floriade in ieder geval niet tot een verslechtering leiden van zowel de huidige chemische als de biologische toestand van het Weerwater.

Op grond van de Kaderrichtlijn Water geldt reeds de verplichting een monitoringsprogramma op te stellen en uit te voeren voor elk afzonderlijk oppervlaktewaterlichaam. In regelgeving is vastgelegd waar deze monitoring aan moet voldoen en zijn verantwoordelijkheden en taken hierin toebedeeld aan onder andere het waterschap Zuiderzeeland.

Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid

De op te richten Floriade BV en participanten – tuinbouw- en andere bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheden – geven op de Floriade invulling aan het gedachtegoed van Growing Green Cities. De ambities op het gebied van innovatie 2en nieuwe technologieën worden voor hen vertaald in performance guidelines die onderdeel zijn van zogenoemde kavelpaspoorten. Deelnemers zijn op de eigen kavel of op clusterniveau in ieder geval verantwoordelijk voor het op duurzame en ‘slimme’ wijze opwekken van elektriciteit, de zuivering van afvalwater en het toepassen van herbruikbare materialen. Al deze innovaties moeten zichtbaar zijn. De guidelines zijn voorwaardelijk: ervan afwijken kan alleen als overtuigende bewijslast wordt opgevoerd. In deze kavelpaspoorten staan overigens ook richtlijnen voor het gebruik, het onderhoud en de toegankelijkheid van de kavels en kavelranden – bepalend voor de uitstraling en kwaliteit van het arboretum. Noodzakelijke doorsnijdingen voor bijvoorbeeld een entree zijn toegestaan, maar de hoeken van de kavelrand moeten intact blijven. De positie van paviljoens of andere objecten is vrij, maar mag niet overlappen met de kavelrand. In het geval van bomen in de rand gelden extra voorwaarden voor de positie en de hoogte van gebouwen. Indien gewenst kunnen kavels worden samengevoegd om grote voorzieningen een plek te geven. Het kavelpaspoort geeft ook voor dit soort kavels richtlijnen. De regels uit de kavelpaspoorten – die ook gelden voor de gebiedsontwikkeling na het evenement – worden gehandhaafd door een curator: die begeleidt deelnemers tijdens de initiatieffase en is in staat om koppelingen te leggen tussen verschillende ontwikkelingen.

Via het Chw bestemmingsplan en de kavelpaspoorten worden de ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en parkeerruimte in het gebied gewaarborgd.

Monitoring van de effecten en de uitwerking ervan biedt gelegenheid om gaandeweg bij te sturen en nieuwe invullingen te geven die een bijdrage leveren aan het thema Growing Green Cities.

Hoofdstuk 7 Implementatie

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Consulteren belanghebbenden

Inwoners, organisaties en overheden zijn nauw betrokken bij de ontwikkeling van het plan voor de Floriade.

In het voorjaar van 2011 is er een dialoog geweest tussen bewoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en de gemeente over de ideeën, kansen, zorgen en aandachtspunten voor het gebied ten zuiden van het Weerwater, rond de A6. De dialoog startte in januari tijdens een aftrapbijeenkomst en ging op internet, aan de werktafels en tijdens open dagen in het werkatelier
verder. Vele honderden mensen namen deel aan het gesprek. In een stalenwaaier zijn de ideeën
en wensen weergeven zoals besproken aan de werktafels in de stads- en marktdialoog. De tafels gebruikten daarvoor de discussie die op internet plaatsvond als input en brachten de resultaten van hun bespreking tussentijds ook weer terug op het online platform. Zo is een evenwichtig beeld ontstaan van de ideeën,
wensen en zorgen voor het gebied. De stalenwaaier is als inspiratiebron gebruikt voor de Nota van Uitgangspunten voor het op te stellen gebiedsontwikkelingsplan voor Almere Centrum Weerwater. Op 3 mei 2012 heeft de raad ingestemd met het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater als ruimtelijk ontwikkelingskader.

In maart 2015 heeft de gemeente voor de gebiedsontwikkeling van de Floriade ateliersessies gehouden met de bewoners van de omliggende wijken: Filmwijk, Stedenwijk, Stadscentrum en ondernemers van de aangrenzende wijk De Steiger. Reacties uit de ateliersessies zijn verwerkt in een reactienota. Deze reactienota vormde onderdeel van de besluitvorming over het Masterplan Floriade. Op 2 juli 2015 heeft de raad ingestemd met de ruimtelijke hoofdstructuur in het Masterplan Floriade.

Op 14 juni 2016 is een informatieavond georganiseerd voor bewoners van de Filmwijk en Almere Centrum. Op 15 juni 2016 is een informatieavond georganiseerd voor bewoners van de Stedenwijk en andere wijken in Almere. Tijdens deze avonden is informatie gegeven over het concept ontwerp bestemmingsplan en het concept milieueffectrapport en konden er vragen worden gesteld. Er is een overzicht gemaakt van de meest gestelde vragen tijdens deze avonden met daarbij de antwoorden. Deze vragenlijst is gepubliceerd op www.floriade.nl.

7.1.2 Overleg besturen en instanties

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening overlegt het gemeentebestuur bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Een samenvatting van de vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan is opgenomen in Bijlage 12 Nota vooroverleg.

7.1.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 5 januari 2017 tot en met woensdag 15 februari 2017 (6 weken) voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze bij de gemeenteraad indienen. Er zijn 24 zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan ontvangen.

De samenvatting en beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in de 'Nota zienswijzen Ontwerp Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade'. In deze Nota zienswijzen staat ook welke wijzigingen zijn aangebracht in het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan.

7.1.4 Bestuurlijke lus

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 9 mei 2018 een tussenuitspraak gedaan (zie Bijlage 14 Uitspraak Raad van State) inzake de beroepsgrond van Zeilschool Haddock B.V. (Haddock) ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het op 20 juli 2017 vastgestelde Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade. De Afdeling heeft in deze uitspraak de raad opgedragen om:

  • binnen twintig weken na de verzending van de tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen daarover in de tussenuitspraak is overwogen;
  • de Afdeling en Haddock de uitkomst mee te delen en een eventuele wijziging van het besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

In Bijlage 15 Bestuurlijke lus is een notitie opgenomen waarin wordt ingegaan op:

  • 1. het door de Afdeling geconstateerde gebrek;
  • 2. de aanvulling van de motivering;
  • 3. de wijzigingen ten opzichte van het op 20 juli 2017 vastgestelde bestemmingsplan.

De wijzigingen zoals genoemd in Bijlage 15 Bestuurlijke lus zijn verwerkt in de de regels, de verbeelding en de toelichting van dit bestemmingsplan.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

7.2.1 Kostenverhaal

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning.

In artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan. Het begrip bouwplan moet zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete aanvraag omgevingsvergunning. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een bouwplan, leidt tot de verplichting voor de gemeente om een exploitatieplan op te stellen.

De bouw van een of meer woningen is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening aangewezen als een bouwplan. Dit Chw bestemmingsplan maakt dan ook een bouwplan mogelijk, waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen (op grond van artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening), indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

Op grond van artikel 7c lid 10 Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet kan de raad bij de vaststelling van dit Chw bestemmingsplan besluiten dat een exploitatieplan door burgemeester en wethouders pas wordt vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Niet alle gronden in het plangebied van dit Chw bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. Het dekken van de gemeentelijke kosten, die meegenomen worden in een exploitatieplan, kunnen door middel van het kostenverhaal worden verhaald op initiatiefnemers. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het kostenverhaalinstrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening. De kosten worden verhaald op initiatiefnemers via de anterieure overeenkomst. Ten tijde van de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen zal het kostenverhaal verzekerd zijn. Indien geen anterieure overeenkomst wordt gesloten, bestaat de mogelijkheid om bij de omgevingsvergunning voor het bouwen een exploitatieplan vast te stellen. Dit is juridisch geborgd in artikel 98 lid 98.4 van dit Chw bestemmingsplan.

7.2.2 Financiële en economische uitvoerbaarheid

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de financiële en de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid betreft de dekking van kosten door te realiseren opbrengsten. De economische uitvoerbaarheid betreft de vraag of het planologische doel ook gerealiseerd kan worden, of er voldoende markt voor is binnen een overzienbare en beheersbare termijn. Per planologisch doel worden deze vragen beantwoordt.

Het evenement Floriade is geen stedelijke ontwikkeling maar een wereldtuinbouwtentoonstelling, waarbij vooral het thema duurzaamheid centraal staat en blijft voortbestaan na het evenement. De wereldtentoonstelling wordt ingericht vanuit een kansenstrategie waarbij op dit moment het cascomodel is geborgd in de business case. Dit cascomodel voorziet in een goede en verantwoorde inrichting voor de wereldexpo waarbij de iconen van de Floriade 2022 zoals de boulevard, het arboretum en het grid worden aangelegd. Er wordt echter ingezet om aanvullende inkomsten te halen uit vastgoedontwikkeling, sponsoring en/of subsidies zodat extra elementen aan het terrein en het evenement toegevoegd kunnen worden. Op deze wijze is het streven minimaal het basismodel te realiseren.

De Floriade start niet vanuit een integrale grondexploitatie. In het exploitatiegebied vindt eerst de Floriade plaats en wordt vervolgens doorontwikkeld naar een stadswijk. Tijdens en voorafgaand kunnen er -in het kader van de kansenstrategie- ook vastgoedontwikkelingen plaatsvinden. De hardheid dat er binnen de termijn van 10-12 jaar voldoende afzet gegenereerd wordt om op het Floriadeterrein de investeringen terug te verdienen kan nu niet worden aangetoond. Dat is de realiteit van de huidige marktomstandigheden. De ambities worden daarmee niet verlaten, maar de weg er naar toe gaat vanuit het voorzichtigheidsprincipe. De basis is ingerekend, elke ontwikkeling draagt bij aan de kwaliteit van het gebied en die van het evenement.

De financiële en economische haalbaarheid is aan de raad voorgelegd en deze heeft -samen met andere overheden- de haalbaarheid gewaarborgd door het verstrekken van subsidies.

Programma

De basisstructuur van de Floriade wordt tevens de basisstructuur voor de groene stadswijk: het carré, de boulevard, het arboretum en ook enkele gebouwen maken onderdeel uit van de doorontwikkeling tot groene stadswijk. Op deze manier worden twee opgaven verenigd: het evenement Floriade en de stadswijk als onderdeel van de schaalsprongopgave. De verwachting is dat na 20 jaar op organische wijze een gemengde groene stadswijk is gerealiseerd met een divers programma.

Om een levendige stadswijk te realiseren is programmatische menging noodzakelijk. Na de wereldtentoonstelling wordt het gebied doorontwikkeld tot groene duurzame stadswijk waarin de volgende functies mogelijk zijn:

  • 660 woningen;
  • 47.000 m² brutovloeroppervlak voor bedrijven en voorzieningen (maatschappelijke voorzieningen, horeca, kantoren (max. 11.750 m2) en functies die invulling geven aan het living lab of de vier thema's van de Floriade).

Op grond van de onderbouwing voor de ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 6.16 kan worden gesteld dat het hierboven genoemde programma past in zowel de beleidsdoelstellingen van de gemeente als de rijksoverheid. Almere heeft als onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam een groeiopgave voor 60.000 woningen met bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van een behoefte aan meer dan 660 woningen, werkgelegenheid en bijbehorende stedelijke voorzieningen in de regio. Een deel hiervan wordt opgevangen in het plangebied. Dit is nader onderbouwd in de rijksstructuurvisie RRAAM. De nieuwste huishoudensprognoses leiden niet tot een andere conclusie. De bedrijven en voorzieningen die in dit plan mogelijk worden gemaakt, zijn passend in een gebied waar functiemenging beoogd wordt. Er is geen sprake van bedrijvigheid die thuishoort op een bedrijventerrein, gelet op de geringe milieubelasting. Ook de kantoren die het plan toelaat, voorzien in een categorie die elders in Almere niet aanwezig is.

Voor de ontwikkeling van het terrein is sprake van twee fasen. De realisatie van de wereldtuinbouwtentoonstelling inclusief vastgoed enerzijds (fase 1), de geleidelijke totstandkoming van een groene gezonde stadswijk anderzijds (fase 2). Voor de wereldtentoonstelling geldt een financieringsmodel waarin voor de terreinaanleg geen grondexploitatie nodig is. Voor de totstandkoming van een duurzame en gemengde stadswijk zullen zowel in zowel fase 1 als fase 2 gebieds- en vastgoedontwikkelingen plaatsvinden, geleidelijk in de tijd en op momenten, waarop de stad en de markt er aan toe zijn. Deze werkwijze zorgt dat elk initiatief en project beoordeeld wordt op zijn waarde en betekenis voor stad en regio. Daarbij zijn de ambities die voor de wereldexpositie gelden ook hier het uitgangspunt: een wijk, die circulair is opgebouwd, die gebruik maakt van slimme systemen en die voedsel integreert met de stad. Met de realisatie van de wijk wordt een bijdrage geleverd aan het programma van de rijksstructuurvisie RRAAM.

In het kader van de gebiedsvisie voor Floriade Stadswijk zijn ook gesprekken gestart met marktpartijen. De marktpartijen waar reeds mee gesproken is, zien de Floriade als een kansrijke ontwikkeling. De focus moet liggen op de hoge kwaliteit van het gebied. Het is daarbij belangrijk dat de Floriade Stadswijk zich onderscheidt van andere wijken zoals Duin en Oosterwold. Het omliggende water en de jachthaven worden gezien als kwaliteiten. De groene hoofdgedachte van het plan met de bomenstructuur is zeer aantrekkelijk. De wijk is goed bereikbaar, zowel door de ligging naast de A6 als de nabijheid van Almere Centrum. De marktpartijen hebben belangstelling om mee te doen en zijn onder voorwaarden bereid om vóór de Floriade al te investeren.

Gelet op het voorgaande is de economische haalbaarheid van de in dit plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen voldoende aangetoond.

In de financiële vertaling van de verruiming van de bestemmingsmogelijkheden is rekening gehouden met een ruime voorzichtigheidmarge. Enerzijds omdat de ontwikkelingsvisie voor het gebied, in tijd, verder strekt dan de geldigheid van dit bestemmingsplan. Anderzijds omdat de afgelopen jaren duidelijk is geworden dat de daadwerkelijke vraag moeilijk is te voorspellen en ook afhankelijk is van (inter)nationale ontwikkelingen waarop weinig tot geen invloed uit te oefenen is.

De financiële uitvoerbaarheid is in twee delen te splitsen:

  • 1. De vastgoedopgave binnen het Floriade evenement.
  • 2. De vastgoedopgave na het Floriade evenement.

Hierna wordt ingegaan op deze twee onderdelen.

  • 1. De realisatie van de Floriade vergt aanzienlijk investeringen. De meeste van deze investeringen worden gedekt door (overheids)bijdragen en de verdiencapaciteit van het evenement zelf. Slechts 3,5% van de totale Floriadebegroting wordt gedekt door vastgoedbaten. Deze 3,5% is gelijk aan 12% van de totale geschatte vastgoedopbrengsten van woningen. Om deze opbrengst te realiseren moeten er circa 90 á 100 woningen worden gerealiseerd (hierbij rekening houdend met 40% sociale woningbouw). Geconcludeerd kan worden dat, gezien deze uiterst conservatieve financiële en programmatische benadering, de financiële uitvoerbaarheid zeer aannemelijk is.
  • 2. In de ontwikkelingsdoelstelling van de Floriade is rekening gehouden met de doorontwikkeling naar een stadswijk na het evenement. De aan te leggen infrastructuur sluit hierbij aan. Dit betekent dat na het evenement er bouwgrond beschikbaar is waarvan het grootste deel van de kosten reeds gedekt zijn binnen de begroting van het evenement. Ontwikkeling van de stadswijk conform de resterende planologische mogelijkheden (600 en 60 drijvende woningen) van het bestemmingsplan kent een zeer laag risico en hoeft in financieel opzicht niet per se binnen de termijn van het bestemmingsplan te vallen.

Bijlagen

Bijlage 1 Overige regels voor de fysieke leefomgeving

Hoofdstuk 1 Afvalstoffen

Toelichting conform Afvalstoffenverordening Almere 2010

Straatafval, zwerfafval en illegale dumping

De Wet milieubeheer voorziet niet in een definitie van het begrip zwerfafval. Dit heeft te maken met het feit dat het begrip in de praktijk weinig problemen oplevert, terwijl een juridisch sluitende definitie moeilijk te geven is. In het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP) is wel een definitie opgenomen:

“Zwerfafval is afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen. Dit afval bestaat voornamelijk uit verpakkingsmateriaal van consumpties (blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes), sigarettenpeuken, kauwgomresten en allerhande gebruiksgoederen als kranten, folders en tissues.”

Het verschil tussen straatafval en zwerfafval is dat straatafval, dat niet in een prullenmand wordt achtergelaten, maar in de openbare ruimte terecht komt, zwerfafval wordt.

Onder zwerfafval wordt ook niet verstaan illegale dumping van afval. In tegenstelling tot bij zwerfafval, gaat het bij illegale dumping niet om een of enkele restanten van consumptie, maar om grotere hoeveelheden afval (bijvoorbeeld met een volume van ten minste een plastic tas). Bovendien gaat het niet om afval dat uit nalatigheid of gemakzucht wordt achtergelaten of weggegooid. De ontdoener kiest er namelijk zeer bewust voor om het afval niet via de daarvoor geëigende manier af te voeren, maar om het onbeheerd achter te laten in de openbare ruimte. Het kan zowel huishoudelijk als bedrijfsafval zijn. Veel voorkomend illegaal gedumpt afval is huisvuil, tuinafval, fietswrakken, accu’s, meubilair en autobanden. Ook het bijplaatsen van afval bij inzamelvoorzieningen valt onder illegale dumping.

Zwerfafval

Zwerfafval staat hoog op de politieke agenda. In het kader van het Impulsprogramma Zwerfafval hebben VNG, het ministerie van VROM en VNO-NCW (bedrijfsleven) afgesproken om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen. In het Impulsprogramma is de volgende ambitie geformuleerd.

‘De ambitie van het programma, en daarmee van de samenwerkende partijen is om de preventie van zwerfafval, de handhaving en het opruimen zodanig ter hand te nemen dat de openbare ruimte eenduidig zichtbaar en meetbaar schoner is.’

De ergernis van de burger over zwerfafval is groot. Gemeenten spelen daarom een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijding van zwerfafval en daarmee het verbeteren van de directe leefomgeving van de burger. Gedacht kan worden aan het creëren van voldoende voorzieningen voor inzameling en verwijdering, communicatie met de burger en de controle van (on)gewenst aanbied- en wegwerpgedrag.

In de afvalstoffenverordening 2004 is het artikel overgenomen van artikel 4.4.1. Model APV. Het artikel was gebaseerd op de autonome bevoegdheid van de gemeente. Het artikel is tegenwoordig gebaseerd op de Wet milieubeheer onder artikel 10.25. Gekozen is om de artikelen in de afvalstoffenverordening 2010 over te nemen.

In deze paragraaf van de afvalstoffenverordening zijn een aantal artikelen over het voorkomen en beperken van zwerfafval opgenomen.

Het regelen van het voorkomen en bestrijden van zwerfafval in de afvalstoffenverordening en de handhaving hiervan is het sluitstuk van een goede aanpak van het zwerfafval.

Een goede aanpak van zwerfafval vereist in de eerste plaats een goede analyse van het daadwerkelijke probleem. Wie zijn de veroorzakers (bijvoorbeeld scholieren, recreanten)? Op welke plekken ontstaat zwerfafval (invalswegen, snoeproutes, winkelcentra, recreatiegebieden, evenementen)? Ook het ontwikkelen van gemeentelijk beleid voor de aanpak van zwerfafval is zeer wenselijk. Daarnaast zullen er ook een aantal fysieke maatregelen genomen moeten worden, zoals voldoende afvalbakken, blikvangers en dergelijke. Voor een goede aanpak in de gemeente is het ook wenselijk om een coördinator te benoemen, omdat er vaak meerdere afdelingen binnen een gemeente betrokken zijn. Ten slotte is communicatie naar de burger een zeer belangrijk element in de aanpak van zwerfafval. Gedacht kan worden aan lokale reclamespotjes, folders, persberichten, lespakketten voor basis en middelbaar onderwijs of zogenaamde speciaal schoonmaakacties.

SenterNovem heeft een Quickscan zwerfafval ontwikkeld voor gemeenten. Zie voor meer informatie over deze quickscan www.uitvoeringafvalbeheer.nl.

Voor meer informatie over zwerfafval, wordt verwezen naar de website van het Impulsprogramma: www.samenwerkenaaneenschonernederland.nl

Toelichting artikel 89 lid 89.1

Dit artikel heeft primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeenten een instrument te geven om illegale dumpingen, voor zover er geen hogere wet- of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan. Zie voor illegale dumpingen ook de toelichting op artikel 1.

Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming of het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing is.

Met opzet worden in het eerste lid ook de termen “stof” en “voorwerp” gebruikt en niet alleen de term “afvalstof”, omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn.

Wettelijke grondslag

In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.”

Toelichting artikel 89 lid 89.2

Straatafval

In artikel 95 van dit plan wordt een definitie gegeven van straatafval. Bij het begrip straatafval gaat het in feite om afval ‘dat onderweg ontstaat’, buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor je de burger (in dit geval ook toeristen) de mogelijkheid wilt bieden om zich ter plekke ervan te ontdoen (voor zover van zeer beperkte omvang en gewicht). Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd.

In de definitie van straatafval wordt uitdrukkelijk gesproken over “buiten een perceel ontstaan”. Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit paragraaf 3 ‘Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen (regels voor de burger over de aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen)’ van de Afvalstoffenverordening.

Toelichting artikel 89 lid 89.3

Wettelijke grondslag

In hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer wordt in artikel 10.25, onder a, Wm de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld over het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Ook een verbod om ter inzameling gereed gezet afval te doorzoeken (“morgensterrenverbod”) kan op onderdeel a worden gebaseerd”.

Sub a: Morgensterren

Het eerste lid heeft betrekking op wat wel de “morgenster”-problematiek wordt genoemd. Het beoogt paal en perk te stellen aan het doorzoeken en verwijderen van ter inzameling aangeboden afvalstoffen voordat de medewerkers van de inzameldienst ter plaatse zijn. Vaak immers heeft dit doorzoeken tot gevolg dat het huisvuil over de hele straat verspreid ligt en de inzameldienst zijn werk niet meer kan verrichten. Het aldus ontstane zwerfafval veroorzaakt een zware belasting van de gemeentelijke veegdienst.

Sub b:Uitzondering sub a

Het is wenselijk en doelmatig dat medewerkers van de aangewezen inzamelaar van huishoudelijke afvalstoffen, inspecteurs en controleurs van de aangewezen inzameldienst of de aangewezen toezichthouders in de gelegenheid zijn om zo nodig de inhoud van de aangebroken zakken, emmers en (mini) containers te onderzoeken.

Sub c: Voorkomen van zwerfafval

In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van het tweede lid. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.” Met het tweede lid wordt beoogd om zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen te voorkomen.

Toelichting artikel 89 lid 89.4

Wettelijke grondslag

In artikel 10.25, onder a, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over dit artikel zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld over het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Veelal zal het daarbij gaan om een verbod, bijvoorbeeld om afval op straat of in het water te werpen. De regels kunnen ook de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld een afvalbak bij een snackbar) of het gebruik daarvan voorschrijven."

Inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht zijn bijvoorbeeld een winkel, hal of kraam. Het afval dat hierbij kan vrijkomen zijn bijvoorbeeld papier, etensresten, verpakkingsmateriaal of ander afval.

Wet milieubeheer

Opgemerkt wordt dat een inrichting zoals bedoeld in dit artikel, vergunningplichtig kan zijn op grond van de Wet milieubeheer, dan wel meldingsplichtig op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, ook wel het Activiteitenbesluit genoemd. Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 is het voormalig Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer komen te vervallen.

De verplichting zoals opgenomen onder c van deze bepaling kan in deze gevallen als voorschrift aan een dergelijke milieuvergunning worden verbonden, dan wel rechtstreeks voortvloeien uit het Activiteitenbesluit.

In de nabijheid van de inrichting

Artikel 213 van het Activiteitenbesluit bepaalt het volgende: ‘Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen die uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd binnen een straal van 25 meter van de inrichting.’ Hieruit volgt dat het criterium ‘in de nabijheid van de inrichting’ kan worden uitgelegd als binnen een straal van 25 meter van de inrichting.

Toelichting artikel 89 lid 89.5

Wettelijke grondslag

In artikel 10.25, onder b, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. …….. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.”

Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot opruimen of laten opruimen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal.

Een bepaling als vervat in dit artikel, werd door de Hoge Raad verenigbaar geacht met artikel 7 grondwet (oud artikel 7, eerste lid, van de herziene Grondwet). Zie HR 27 februari 1951, 472 (Eindhoven).

Promotiemateriaal

Niet alleen reclamebiljetten worden aan het publiek uitgereikt. Ook ander promotiemateriaal wordt vaak uitgereikt. Gedacht kan worden aan de zogenaamde samplings, monsters of miniverpakkingen, waarin ter promotie een product in een kleine hoeveelheid wordt aangeboden. Op grond van dit artikel kan degene die dergelijk promotiemateriaal uitreikt, worden verplicht het promotiemateriaal, de verpakking of de inhoud daarvan op te ruimen of te laten opruimen.

Relatie met APV

Dit artikel stond vroeger in de APV. Het is niet verstandig om, om redenen van eenduidigheid, om dit artikel in beide verordeningen op te nemen.

Toelichting artikel 89 lid 89.6

Sub a

De grondslag voor het eerste lid is opgenomen in artikel 10.25, onder a, Wm. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld over het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging.”

Sub a beoogt het ontstaan van zwerfafval bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te voorkomen.

Sub b

Sub b vloeit voort uit artikel 10.25, onder b, Wm. De memorie van toelichting zegt hierover: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. …….. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.” Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot het reinigen of laten reinigen van de weg bij het ontstaan van zwerfafval. De opname van het tweede lid heeft vooral betekenis in verband met het op kosten van de overtreder laten reinigen van de weg (bestuursdwang).

Toelichting artikel 89 lid 89.7

In artikel 10.25, onder c, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voortaan in ieder geval regels worden gesteld over het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen.

Artikel 10.25, onder c, Wm geldt voor de opslag van alle afvalstoffen (zie ook de toelichting bij artikel 1 en artikel 23 van deze verordening). Net als bij de bepalingen over zwerfafval, die zijn gebaseerd op artikel 10.25, onder a en b, Wm is ook hier sprake van facultatief medebewind.

APV

In de model-APV is een soortgelijke bepaling opgenomen. Op grond van het tweede lid kan het college ontheffingen verlenen op het verbod om onder andere afvalstoffen en autowrakken op te slaan voor buiten de weg gelegen plaatsen. Door het opnemen van deze bepaling in de model-afvalstoffenverordening is het artikel uit de model-APV - alleen - voor wat betreft het aanwijzen van plaatsen voor afvalstoffen en autowrakken komen te vervallen.

Lid 89.7 beoogt het belang van het milieu te beschermen. Ten aanzien van autowrakken die op de weg zijn geplaatst heeft het artikel in de APV een aanvullend motief op grond van de verkeersveiligheid.

Toelichting artikel 89 lid 89.8

Wettelijk regime autowrakken

De regelgeving voor autowrakken is in 2002 drastisch gewijzigd. Op 8 mei 2002 is de wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen, Staatsblad 2001, 346) gedeeltelijk in werking getreden. Op 2 juli 2002 is het Besluit beheer autowrakken (Staatsblad 2002, 259) in werking getreden. Het nieuwe Besluit Beheer Autowrakken (hierna te noemen BBA) verplicht autofabrikanten om een hoogwaardig inname- en verwerkingssysteem voor autowrakken op te zetten.

Definitie autowrak

Het begrip autowrak wordt in artikel 1, onder b, BBA als volgt gedefinieerd: “voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1 lid 1 van de Wm”.

De Wet milieubeheer definieert het begrip afvalstof als: “alle stoffen, preparaten of andere producten …… waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”.

Door deze definities wordt een autowrak altijd aangemerkt als afvalstof en valt hiermee dus onder de werking van deze bepaling.

In de Nota van toelichting van het BBA wordt nader ingegaan op het begrip autowrak.

“De houder van een voertuig zal zich doorgaans zich daarvan ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen, wanneer het voertuig rijtechnisch in onvoldoende staat verkeert en het niet meer op rendabele wijze in een rijtechnisch voldoende staat is te brengen. Een motorrijtuig verkeert in een rijtechnisch onvoldoende staat wanneer het niet voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen, genoemd in de wegenverkeerswetgeving of aan de apk-eisen of andere ernstige technische gebreken kent, bijvoorbeeld of essentiële onderdelen zijn gedemonteerd. Voor het beantwoorden van de vraag of een voertuig op rendabele wijze weer in rijtechnisch voldoende staat te brengen is, kan worden uitgegaan van de richtprijzen voor gebruikte voertuigen en van de door garages en schadeherstelbedrijven gehanteerde tarieven voor reparatiewerkzaamheden. ….. De vraag of sprake is van een autowrak zal van geval tot geval door een persoon belast met de handhaving bepaald moeten worden op grond van de wet- en regelgeving en de jurisprudentie terzake.”

Er is dus sprake van een autowrak indien een voertuig niet meer op economisch rendabele wijze in rijtechnisch voldoende staat is te brengen.

Opslag van autowrakken in inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer

De provincie is bevoegd gezag voor Wm-inrichtingen die vijf of meer autowrakken opslaan. Het college van de gemeente is bevoegd gezag voor inrichtingen die onder de werking van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer vallen. In dergelijke inrichtingen is de opslag van maximaal vier autowrakken toegestaan.

Zich ontdoen van een autowrak door huishoudens

Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 BBA. Hierin is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 BBA moeten gemeenten in hun afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden).

Op grond van artikel 7 BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.

Toelichting artikel 89 lid 89.9

De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.1 model-APV: Strafbepaling.

Aanduiding strafbare feiten

In dit artikel worden de bepalingen opgesomd die als strafbaar feit worden aangeduid om strafrechtelijk te kunnen worden gehandhaafd. De strafbaarstelling van artikel 10.23 Wm over de gemeentelijke afvalstoffenverordening is geregeld in de Wet op de economische delicten (Wed). Aangezien niet alle bepalingen in de afvalstoffenverordening zich voor strafrechtelijke handhaving lenen, is de strafbaarstelling geclausuleerd.

Artikel 1a, aanhef, onder 3º Wed luidt: “Economische delicten zijn eveneens: overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens: …. de Wet milieubeheer, 10.23 – voor zover aangeduid als strafbare feiten - en …….” In de afvalstoffenverordening moet daarom worden aangegeven welke overtredingen (lees: de overtreding van welke artikelen) een strafbaar feit opleveren. Uitsluitend indien dat het geval is, vormt de overtreding een economisch delict in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed.

In dit kader is tevens van belang dat de afvalstoffenverordening tijdig wordt aangepast aan een eventuele wijziging van hogere wetgeving. Zo werd in een uitspraak van de rechtbank Zwolle (d.d. 14 december 2004, LJN:AR7488, 07.750227-03) overwogen, dat de APV ten tijde van het bewezen verklaarde feit nog niet was aangepast aan de wijziging van de Wet milieubeheer, zodat het gedrag in strijd met de verordening niet uitdrukkelijk is aangeduid als strafbaar feit. De rechtbank bepaalde dat niet was voldaan aan het vereiste van de Wed en dat alleen sprake was van een economisch delict, indien de betreffende gedraging is aangeduid als strafbaar feit en besluit tot ontslag van alle rechtsvervolging.

Als strafbaar feit aangeduide bepalingen uit de model-Afvalstoffenverordening

Gedragingen in strijd met de volgende artikelen van de model-Afvalstoffenverordening kunnen worden aangeduid als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed:

Artikel 16 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging (artikel 89 lid 89.1)

Artikel 17 Achterlaten van straatafval (artikel 89 lid 89.2)

Artikel 18 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen (artikel 89 lid 89.3)

Artikel 19 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren (artikel 89 lid 89.4)

Artikel 20 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal (artikel 89 lid 89.5)

Artikel 21 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden (artikel 89 lid 89.6)

Artikel 22 Verbod opslag van afvalstoffen (artikel 89 lid 89.7)

Artikel 23 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden (artikel 89 lid 89.8)

Strafmaat

In de Wed is de strafmaat aangegeven van overtredingen van plaatselijke verordeningen die gebaseerd zijn op de Wet milieubeheer. In het geval van de afvalstoffenverordening hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie. Artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt de hoogte van een boete van de vierde categorie vast op maximaal 11.250 euro. Artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht geeft de officier van justitie de mogelijkheid om met een boete strafvervolging te voorkomen.

Het openbaar ministerie heeft richtlijnen opgesteld voor boetes.

Toelichting artikel 89 lid 89.10

De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.2 model-APV: Toezichthouders.

Alleen voor de aanwijzing van toezichthouders is een bepaling opgenomen in de afvalstoffenverordening. Opsporingsambtenaren worden namelijk aangewezen in de artikelen 141 en 142 Wetboek van Strafvordering.

Hoofdstuk 2 APV

Toelichting conform APV 2011 Gemeente Almere

ALGEMENE BEPALINGEN

Begripsbepalingen

In artikel 95 wordt een aantal begrippen gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van artikel 90 betrekking hebben, zijn in dat artikel definities opgenomen. Over de in artikel 95 opgenomen definities kan het volgende worden opgemerkt.

Een openbare plaats

Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties (Wom). Artikel 1, eerste lid, WOM bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria. Ten eerste moet de plaats open staan voor het publiek. Dat wil volgens de memorie van toelichting zeggen “dat in beginsel een ieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats "open staat" betekent verder dat geen sprake is van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs voor het betreden van de plaats”.Op grond hiervan zijn bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken geen “openbare plaatsen”. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip “openbare plaats”.Het tweede criterium is dat het open staan van de plaats moet zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. “De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt”, aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16).Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, WOM zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen. Omdat de definitie van het begrip “openbare plaats” ook een aantal “besloten plaatsen” als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Grondwet kan omvatten, is in artikel 1, tweede lid, WOM expliciet aangegeven dat onder een openbare plaats niet wordt begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (TK 1986-1987, 19 427, nr. 5, p. 11-13, en nr. 6).

Weg

Een aantal van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen “op of aan de weg”. In artikel 1:1 is de “weg” omschreven conform de definitie in de Wegenverkeerswet 1994 . Dat verschilt aanzienlijk van de oude omschrijving van de Apv, waar praktisch iedere publiek toegankelijke ruimte onder het begrip “weg” viel. Daarop is kritiek gekomen, met name omdat het begrip “weg” op die manier wel erg ver af kwam te staan van wat het normale spraakgebruik daaronder verstaat. In de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving is juist aangegeven dat het normale spraakgebruik zoveel mogelijk moet worden gevolgd.. Bij die artikelen waarvan het duidelijk de bedoeling is dat er zaken worden geregeld die zich niet alleen op of aan de weg afspelen, is gekozen voor de omschrijving “openbare plaats”.

Op of aan de weg

Verschillende bepalingen in deze verordening hebben betrekking op (verboden)

gedragingen op of aan de weg. De term “aan de weg” duidt begripsmatig op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg. Daaronder vallen bijvoorbeeld voortuinen van huizen en andere open ruimtes die aan de weg zijn gelegen. Daaronder valt echter niet wat zich binnenshuis bevindt of afspeelt. Ook treinstations vallen buiten het bereik van de APV. Artikel 27 van de Spoorwegwet en de daarop gebaseerde Algemeen Reglement Vervoer regelen het bevoegd gezag inzake veiligheid, orde en rust op en om stations.

Openbaar water

Een “openbaar water” in de zin van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is ieder

water, dat open staat voor het publiek. “Openbaar” is hier dus synoniem aan “feitelijk voor het publiek toegankelijk.

Bebouwde kom

De reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is (of kan) beperkt (zijn) tot de bebouwde kom. Voor het begrip bebouwde kom is aangesloten bij artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

Rechthebbende

Hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.

Bouwwerk

Verwezen wordt naar de bouwverordening waarin het bouwwerk als volgt is gedefinieerd: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”.

Gebouw

Deze omschrijving verwijst naar artikel 1, onder c, van de Woningwet: “elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt”.

Bevoegd gezag

In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:6). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantel gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het college van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

Daarnaast komt in de Apv op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor.

Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.

 Handelsreclame

In het vierde lid van artikel 7 van de Grondwet, betreffende de vrijheid van meningsuiting, wordt handelsreclame (commerciële reclame) met zoveel woorden buiten de werking van dit artikel geplaatst. Dit is vooral van belang in verband met het bepaalde in het eerste lid van artikel 7, dat zich volgens jurisprudentie verzet tegen een vergunningstelsel voor de verspreiding van gedrukte stukken etc.. Aan een vergunningstelsel voor handelsreclame staat het grondwetsartikel niet in de weg. Onder het begrip “reclame” dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten. Door dit te beperken tot “handelsreclame” heeft de in het vierde lid geformuleerde uitzondering slechts betrekking op reclame voor commerciële doeleinden in de ruime zins des woords en omvat zij elk aanbod van goederen en diensten, maar is zij niet van toepassing op reclamevoor ideële doeleinden. Dit betekent niet dat handelsreclame helemaal niet beschermd wordt. Voorschriften voor handelsreclame zullen de toets aan artikel 10 EVRM en artikel 19 IV moeten kunnen doorstaan. Deze verdragsbepalingen verzetten zich echter niet tegen een vergunningstelsel

 

BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 90 lid 90.1 Het plaatsen van voorwerpen of stoffen op of aan een openbare plaats

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden, uitstallingen voor winkels of containers.

Deregulering

In het kader van de deregulering en de vermindering van administratieve lasten is bekeken of de vergunningplicht in dit artikel kan vervallen. Dat is een discussie met vele kanten, en voor diverse oplossingen valt iets te zeggen. In Almere is ervoor gekozen om het vergunningstelsel in stand te houden met een aantal uitzonderingen. Zo zijn bijvoorbeeld uitstallingen/objecten vrijgesteld indien deze binnen bepaalde afmetingen blijven. Verder is ervoor gekozen om het college de bevoegdheid te geven om categorieën voorwerpen en/of openbare plaatsen aan te laten wijzen waarbij de vergunningplicht niet geldt (lid 7).

Sub a

De oude tekst “overeenkomstig de bestemming” gewijzigd in “overeenkomstig de publieke functie”. Dit is gedaan, omdat het woord “bestemming” verwarring teweeg bracht. Het gaat er namelijk niet om welk bestemmingsplan ter plaatse geldt, maar om welke functie de weg of het weggedeelte heeft.

Afbakening

Aan dit artikel liggen als motieven ten grondslag: de verkeersveiligheid, de welstand en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen, of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar strekt zich tevens uit tot stoffen of voorwerpen aan of boven de weg. Het van gemeentewege plaatsen van voorwerpen of stoffen op of aan de weg die een relatie hebben met deze publieke functie vallen buiten het bereik van deze bepaling. Het gaat hierbij om de straatverlichting, hekwerk, paaltjes, speelvoorzieningen op daartoe bestemde plekken, etc..

Sub d

Hier is naast de genoemde algemeen geldende weigeringsgronden een verbijzondering opgenomen: de vergunning kan worden geweigerd als het gevraagde problemen, hinder of schade zou opleveren voor de weg of het gebruik ervan, maar ook als niet wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand.

Sub e onder 1

Indien een evenement wordt gehouden, waartoe vergunning is verleend op basis van artikel 2:10 Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 90.1. Sub c onder 1, coördineert het voorkomen van een samenloop van beide vergunningen. In het kader van een vergunning voor een evenement kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd. Dit laat echter onverlet dat voor het plaatsen van aankondigingsborden voor het evenement wel een vergunning op basis van artikel 90.1 is vereist. Dit omdat deze borden in de regel niet op het evenemententerrein zijn geplaatst, maar op diverse locaties in de gemeente.

Sub e onder 2

Sub e onder 2 maakt een uitzondering voor standplaatsen waarop artikel 90.22 van toepassing is.

Sub e onder 3

Het verbod gebruik van de weg geldt niet voor terrassen behorend bij een horecabedrijf, waarvoor door de burgemeester vergunning is verleend op grond van artikel 2:17 van de Algemene plaatselijke verordening gemenete Almere 2011. Zo'n terras maakt deel uit van dat bedrijf. Daarom is in sub e onder 3 een afbakeningsbepaling opgenomen. In het geval een terras niet behoort bij een voor het publiek openstaand gebouw of een horecabedrijf en het terras is gelegen op de weg of een weggedeelte kunnen alleen de in artikel 90.1 bedoelde eisen worden gesteld en is het college het bevoegd gezag.

Sub g

Op grond van sub g kan het college voorwerpen of stoffen vrijstellen van een vergunningplicht. In Almere heeft het college o.a. uitstallingen, reclameborden bij winkels onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld, maar ook containers en geveltuinen. Zie daarvoor het aanwijzingsbesluit uitstallingen, reclameborden, speeltoestellen en ander objecten.

Het plaatsen van voorwerpen op de weg

Inboedels

Het plaatsen van inboedels op de weg gebeurt dikwijls in het kader van de ontruiming van woningen. Het is echter in strijd met artikel 90 lid 90.1. In de VNG ledenbrief, kenmerk 97/39, wordt ingegaan op het toepassen van bestuurswang ten aanzien van op de weg geplaatste zaken. Ook het preventief optreden tegen dergelijke overtredingen wordt in deze ledenbrief behandeld. Bij Nieuwsbrief 1360 van 12 november 2001 concludeerde de VNG naar aanleiding van de hoger

beroepuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 7 november 2001 (zie ook onder jurisprudentie), dat met deze uitspraak het advies van de ledenbrief van 20 maart 1997 wordt gehandhaafd om met preventieve bestuursdwang op te treden tegen de in strijd met artikel 2.1.5.1. (oud) van de model-APV op de weg geplaatste zaken. De verhuurder kan daartoe worden aangeschreven en op hem kunnen de kosten van de toepassing van bestuursdwang worden verhaald.

Containers

Over het plaatsen van containers kan nog opgemerkt worden dat het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond , Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) in 1998 richtlijnen heeft uitgebracht, getiteld Markering onverlichte obstakels. Deze richtlijnen gaan in op het uniform plaatsen en markeren van verplaatsbare onverlichte obstakels (waaronder vuil en opslagcontainers), inclusief mogelijke regelgeving met bijbehorende handhavings- en controlemogelijkheden.

Wabo

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit dan onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsgvergunning. Daarom is een nieuw tweede lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.

Daarnaast blijft het eerste lid gehandhaafd, waarin staat dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) vergunning kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren (bijvoorbeeld plaatsen van bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke). Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de vergunning van het bevoegd bestuursorgaan (eerste lid) als de omgevingsvergunning (tweede lid) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. In Almere wordt dit in het kader van de Wet Samenhangende besluiten nader gecoördineerd door degene die procesverantwoordelijke is voor het WABO proces.

Jurisprudentie uitstallingen

Weigering van een uitstalvergunning voor handelswaar is niet alleen gehandhaafd op de onder b genoemde weigeringsgrond (welstand), maar ook op de onder a opgenomen weigeringsgrond (de uitstallingen staan ook in de weg). De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat de plaatsing van dit artikel in het hoofdstuk dat betrekking heeft op openbare orde, in de weg staat aan het opnemen van de onder b genoemde weigeringsgrond. Niet valt in te zien dat een zekere beoordeling van het uiterlijk aanzien van een uitstalling niet in het belang van de bescherming van de openbare orde kan worden geacht. ARRS 07-10-1996, Gst. 1997, 7050, 5 m.nt. HH. Beleid dat inhoudt dat vergunningen voor uitstallingen in het kernwinkelgebied worden geweigerd is redelijk, mede gelet op de hoge voetgangersstroom en een onder consumenten gehouden enquête. ABRS 11-05-1998, JU 982110 (VNG-databank). Hetzelfde geldt voor een beleid dat inhoudt dat objecten niet meer dan 40 cm uit de voorgevel mogen worden geplaatst, welk beleid wordt ondersteund met een welstandsadvies. ABRS 01-10-1998, JU 981188 (VNG-databank).In de notitie Uitstallingenbeleid Binnenstad heeft het college vermeld: alleen de uitstalling van bloemen, planten, groenten en fruit wordt toegestaan. Daarmee is bij nadere invulling van het begrip openbare orde een onderscheid gemaakt naar de soort van de uitgestalde waren. De Rechtbank is van oordeel dat hiermee een wezenlijk ander onderscheid wordt gehanteerd dan welke volgt uit een zekere beoordeling van het uiterlijk aanzien van de uitstalling. Dit onderscheid is niet in het belang van de bescherming van de openbare orde in de zin van artikel 2.1.5.1. Voor zover de uitstallingen van eisers niet aan de nieuwe maatvoering voldoen, gelet op de straten/plaatsen waar de winkels van eisers gevestigd zijn een wijziging (in plaats van een intrekking) van de verleende vergunning in de rede had gelegen, met name wat betreft de maatvoering en de plaats van de uitstalling, waarbij voorts de uitkomst van een individuele toetsing vanuit een oogpunt van welstand mogelijk tot nadere voorwaarden aanleiding had kunnen geven.

Jurisprudentie evenementen

Vergunning voor luchtkussenpark onder de voorwaarden dat het mag bestaan uit drie luchtkussens, een ballenbak, een aantal bankjes, een verkooppunt voor frisdranken en een deugdelijke omheining. Geen bouwwerken, Woningwet niet van toepassing. Indien er een meldingsplicht bestaat op grond van de Wet milieubeheer, is de APV niet van toepassing. Ingeval de APV wel van toepassing is, heeft het college in redelijkheid tot het verlenen van de vergunning kunnen komen. Nu het seizoen al is begonnen, is er groot belang bij continuering. ABRS 23-06-2000, JU 001042 (VNG-databank).Organisatie van circus op plein met parkeerbestemming. Pres. Rb Leeuwarden 06-09-2001, LJN-nr. AD3917: er doen zich geen weigeringsgronden voor op grond van artikel 2.1.5.1 en 2.2.2 APV. Ook strijdigheid met het bestemmingsplan biedt geen grondslag voor weigering vergunning.

 Jurisprudentie terrassen

Een terras is een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet. Ingevolge het eerste lid van dit artikel is de burgemeester onder meer belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van de verordeningen voor zover deze betrekking hebben op dat toezicht. De burgemeester “en niet het College” is dus bevoegd om terrasvergunningen te verlenen. ABRS 05-06-2002, JG 02.0018, m.nt. M. Geertsema . In dezelfde zin: ABRS 13-11-2002 (Nijmegen), nr. 200202419, LJN-nr. AF0269, JG 03.0022 m.nt. A.L. van Esveld.

Jurisprudentie Reclame

Zie voor jurisprudentie over handelsreclame voorts in het commentaar onder artikel 90 lid 90.13. De reclameverordening bevatte het verbod om zonder vergunning van het college reclameborden te plaatsen, die vanaf de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn. De vergunning kon worden geweigerd in het belang van welstand of verkeersveiligheid. Het college heeft een maximum van 123 locaties voor driehoeksborden aangewezen. Het stellen van beleidsregels was op grond van de Reclameverordening verplicht, maar het college had nagelaten deze op te stellen, zodat niet duidelijk was welke procedure werd gevolgd bij de verdeling van de schaarse locaties. De Afdeling oordeelt allereerst: Anders dan art. 7 lid 1 Gw beschermt art. 10 EVRM ook uitingen met een commercieel karakter. De inmenging in het recht van vrije meningsuiting is echter voorzien bij de wet conform het tweede lid van art. 10. Aangezien het stelsel in de Reclameverordening er voorts toe strekt reclame-uitingen te reguleren in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, alsmede de bescherming van de rechten van anderen, is er van strijd met art. 10 EVRM geen sprake. Vervolgens: Aan het college kan niet de bevoegdheid worden ontzegd om een maximum te stellen aan het aantal locaties waar driehoeksborden kunnen worden geplaatst. Dit maximum zal moeten worden gerechtvaardigd uit hoofde van bescherming van de in de Reclameverordening genoemde belangen. Het college heeft dit nagelaten. Nu het maximum aantal aangewezen locaties het uitgangspunt vormde voor de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek van appellante en niet kan worden nagegaan of dit uitgangspunt rechtens houdbaar is, moet worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zodat deze voor vernietiging in aanmerking komt. ABRS 20-04-2005, nr. 200407498, AB 2005, 180 m.nt. A. Tollenaar; GS 2005, 7236, 140 m.nt. D.E. Bunschoten. Aangenomen mag worden dat een te beperkend beleid met betrekking tot reclameconstructies op grond van artikel 2.1.5.1 niet als redelijk kan worden gekwalificeerd, nog daargelaten of dit in overeenstemming is met artikel 10 EVRM (Pres. Rb Zwolle 29-10-1997, KG 1997, 389). Immers, dit kan betekenen dat er in feite geen mogelijkheid van enige betekenis tot gebruik van het middel van verspreiding en bekendmaking zou overblijven Volgens de President kunnen wel beleidscriteria in de vorm van restricties voor wat betreft het aantal vergunningen (al dan niet per aanvrager per jaar), en de locatie en duur van elke vergunning worden gesteld (Pres. Rb Zwolle 26-9-1997, KG 1997, 338). Dit beleid kan worden onderbouwd met behulp van een politierapport of welstandsadvies.

Over driehoeksreclameborden ten behoeve van een Rasti Rostelli-show, oordeelde de Pres. Rb 's-Hertogenbosch 23-09-1999, KG 1999, 299 dat bij elke aanvraag om vergunningverlening een individuele en concrete beoordeling nodig is, ongeacht het gevoerde beleid. Geen acht is geslagen op de borden als zodanig en de plaats van opstelling. Geen strijd met redelijke eisen van welstand. Aanvrager dient te worden behandeld als ware hij in het bezit van een vergunning.

Driehoeksreclameborden. Het standpunt van het college dat artikel 2.1.5.1. alleen van toepassing is als ook de Woningwet van toepassing is, wordt niet gehonoreerd. Pres. Rb Haarlem 27-10-1997, Gst. 1998, 7069, 3 m.nt. EB, KG 1997, 388.

Weigering van vergunning voor het maken van reclame voor een voetbalwedstrijd, aangezien deze reclame-uiting ontsierend is voor de omgeving. Het betreft Commerciële reclame; artikel 7 Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR niet van toepassing. Artikel 10 EVRM en 19 IVBPR zijn alleen in het geding als de verspreiding van reclame (en uiteraard andere meningsuitingen) zo zeer aan banden zou worden gelegd dat de vrijheid reclame te maken zelf zou worden aangetast. ABRS 23-12-1994, JG 09.0207, AB 1995, 163. APV-bepaling biedt geen ruimte voor de weigering van een vergunning voor reclameborden op basis van beleid volgens welk toestemming voor reclameborden uitsluitend wordt verleend voor plaatselijke, niet-commerciële evenementen. Artikel 2.1.5.1. kent een aantal limitatieve weigeringsgronden. De aard van de reclame, commercieel of niet-commercieel, valt daar niet onder. Pres. Rb Breda 9-11-1994, JG 95.0137, KG 1995, 20. Zie ook Pres. Rb Zwolle 26-9-1997 en 29-10-1997, resp. KG 1997, 338 en 389. Een soortgelijke uitspraak betreft Pres. Rb “s Hertogenbosch 12-11-1998, KG 1999, 23. Weigering van vergunning voor reclameborden, aangezien het geen reclame voor een zeer bijzonder evenement betreft. Aard van een evenement is geen weigeringsgrond in de zin van artikel 2.1.5.1. Vz.ARRS 27-08-1993, JG 94.0054. Door het verlenen van ontheffingen voor de duur van een jaar heeft het college duidelijk gemaakt dat het beleid ten aanzien van reclameborden en verkooprekken gewijzigd kan worden. Het in het geheel niet bieden van ruimte voor het verlenen van een ontheffing verdraagt zich niet met de APV. Vz.ABRS 03-01-1994, JG 94.0212.

Jurisprudentie afvalcontainers

Plaatsing van een bedrijfsafvalcontainer op de openbare weg is in strijd met de bestemming. Bovendien komt het doelmatig en veilig gebruik van de weg in het geding. ARRS 30-12-1993, JG 94.0213, Gst. 1994, 6995, 5 m.nt. HH. Afvalcontainers kunnen echter bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn waarvoor een bouwvergunning is vereist. Dit hangt af van de constructie, omvang van de constructie en de plaatsgebondenheid. Artikel 8.2 APV, welk artikel vergelijkbaar is met 2.1.5.1, blijft buiten toepassing. ABRS 29-01-1998, Gst.1998, 7054, 5 m.nt. JT en MenR 1998, 54 m.nt. H.A.M.G.

 

Artikel 90 lid 90.2 Hinderlijke beplanting

Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeente wet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.

 

Artikel 90 lid 90.3 Gladheidbestrijding en andere overlast op de weg

Op grond van artikel 16 van de Wegenwet en artikel 160 van de Gemeentewet heeft de gemeente de verplichting om de openbare wegen in een goede en veilige staat te onderhouden. Daarbij hoort ook het bestrijden van de gladheid. Artikel 90.3 legt de verplichting op aan hoofdbewoner(s)/gebruiker(s) van een woning etc… om geen overlast of gevaar te veroorzaken die de toegankelijkheid van die woning kan belemmeren. Hiertoe behoort ook dat hij/zij het voetpad voor de woning bij gladheid begaanbaar moet houden.

In 1994 heeft de rechtbank in Amsterdam de volgende uitspraak gedaan (1994-158). “van bewoners of gebruikers kan niet worden gevraagd bij aanhoudende sneeuwval het trottoir sneeuwvrij te houden. Één of tweemaal per dag vegen of strooien is in het algemeen voldoende”. Het gaat er dan ook om dat de gladheid afdoende wordt bestreden. Overigens wordt verwacht dat bewoners dit normaliter al doen. Met deze bepaling wordt een beroep gedaan op de morele plicht van de bewoners van Almere om het eigen straatje schoon te houden bij gladheid.

Verder heeft de gemeente Almere een gladheidbestrijdingsplan vastgesteld. Naast een strooiplan staat daarin ook aangegeven dat de gemeente zout beschikbaar stelt voor de bewoners voor het bestrijden van de gladheid voor hun deur. Daarbij moet worden opgemerkt dat als de gemeente door omstandigheden geen zout beschikbaar heeft, de bewoner zijn stoep wel afdoende sneeuw- en ijsvrij moet houden.

 

NACHTVERBLIJF, KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Algemene toelichting

In verband met de afschaffing van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) met ingang van 1 januari 2008 wordt geadviseerd in de APV drie artikelen op te nemen. Dit ter voorkoming van ongewenste situaties. In november 2005 hebben wij u reeds op de hoogte gesteld van de intrekking van de WOR en de consequenties hiervan. Dit is gebeurd bij Ledenbrief lbr. 05/128

Kenmerk FEI/U200515836 d.d. 8 december 2005 en door toezending van de VNG-publicatie in de groene reeks nummer 129 “Het kampeerbeleid na de Wet op de Openluchtrecreatie. Handreiking voor bestuurders en ambtenaren”.In genoemde publicatie hebben wij een voorstel gedaan. De uiteindelijke tekst voor deze afdeling in de model-APV is gedaan bij ledenbrief Lbr.07/125.

Begripsbepaling

Inrichting

Het begrip “inrichting” als hier omschreven sluit aan bij artikel 438 Wetboek van Strafrecht, dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen (eerste lid) en op het als beroep of gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen van kampeermiddelen e.d. (tweede lid). Bij het begrip kampeermiddel gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.

 

Artikel 90 lid 90.4 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

 Zie de algemene toelichting bij deze afdeling en de VNG-publicatie in de groene reeks nummer 129 “Het kampeerbeleid na de Wet op de Openluchtrecreatie. Handreiking voor bestuurders en ambtenaren”.

 

Artikel 90 lid 90.5 Aanwijzing kampeerplaatsen

Zie de algemene toelichting bij deze afdeling en de VNG-publicatie in de groene reeks nummer 129 “Het kampeerbeleid na de Wet op de Openluchtrecreatie. Handreiking voor bestuurders en ambtenaren”.

 

Artikel 90 lid 90.6 Verschaffing gegevens nachtregister

Artikel 90 lid 90.6 komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken.

 

Jurisprudentie

Artikel 438 Wetboek van Strafrecht kan bij plaatselijke verordening worden aangevuld. HR 10 4 1979, NJ 1979, 442.

 

Artikel 90 lid 90.7 Slapen op of aan de weg

Dit artikel ziet op het slapen in de openlucht zonder gebruik van kampeermiddelen als bedoeld in artikel 90 lid 90.4 van deze APV. Voorzover er sprake is van illegaal kamperen kan ook worden teruggevallen op dit artikel (gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie) of de vigerende bestemmingsplanbepalingen. De bepaling is niet bedoeld voor bestuurders die op een parkeerplaats even een dutje doen in de auto.  

 

BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Begripsbepalingen

Besluit

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, hierna aangeduid als Besluit, biedt de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder. Het Besluit wordt vaak aangeduid als Activiteitenbesluit.

Inrichting

Op grond van de Wet milieubeheer moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken ofwel over een milieuvergunning beschikken, of voldoen aan een algemene maatregel van bestuur (AMvB), welke artikelen met betrekking tot de bescherming van het milieu bevat.

  

Artikel 90 lid 90.8 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Sub a

De bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid genoemde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Evenals in het oude besluit voorziet dit artikel van het Besluit erin dat op deze dagen overmatige geluidhinder zo veel mogelijk moet worden voorkomen: De voorschriften gelden niet “voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd”. Voorbeelden van collectieve festiviteiten zijn carnaval, kermis of culturele-, sport- en recreatieve manifestaties.

In artikel 90 lid 90.8 is de uitvoering van de regeling neergelegd bij het college. Er hoeft dus niet jaarlijks een raadsbesluit te worden genomen om te bepalen welke feesten als collectieve festiviteiten worden aangewezen. Het verdient aanbeveling dat het college jaarlijks “in samenspraak met het plaatselijke bedrijfsleven” vaststelt op welke data de betreffende voorschriften uit het Besluit niet van toepassing zijn. Voor de collectieve dagen is geen begrenzing voor het aantal dagen opgenomen. Vaak zal er toch behoefte zijn om vooraf een bepaald maximum aantal festiviteiten vast te stellen. Dit maximum zou door het college kunnen worden vastgelegd in een beleidsregel. Als de gemeenteraad dit zelf wenst te bepalen, dan dient het maximum te worden vastgelegd in de verordening zelf. In Almere is niet gekozen voor het laatste. De mogelijkheid voor het opnemen van een beleidsregel kan worden uitgevoerd op het moment dat er structurele problemen spelen.

Sub b

Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer moet de verlichting bij sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. De bevoegdheid om te bepalen dat deze beperkingen niet gelden bij collectieve festiviteiten staat in artikel 4.113, tweede lid, onder a, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer . Dit voorschrift is met name bedoeld voor sportverenigingen die buiten de reguliere en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Een voorbeeld van een collectieve festiviteit is een sportieve manifestatie waar meerdere sportverenigingen aan mee doen. Ook hier verdient het aanbeveling het college “in samenspraak met de plaatselijke sportverenigingen” vast te laten stellen op welke data de betreffende beperkingen niet van toepassing zijn. In het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt net als voor de festiviteiten als bedoeld in het eerste lid geen maximum gesteld voor het aantal collectieve festiviteiten. Kortheidshalve wordt voor de verdere toelichting over dit maximum verwezen naar de bovenstaande toelichting bij het eerste lid.

Sub e tot en met h

In tegenstelling tot het oude besluit biedt dit Besluit gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de collectieve festiviteiten en activiteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onderdeel a. Hierin wordt wel duidelijk gesteld dat het moet gaan om voorwaarden ter voorkoming van geluidhinder. Voor de verlichting bij sportbeoefening is deze mogelijkheid niet in het Besluit opgenomen.

De voorwaarden kunnen gaan over bijvoorbeeld beperking van het geluidsniveau, het bepalen van het eindtijdstip of gedragsvoorschriften. De keuze om bepaalde voorschriften wel of juist niet op te nemen in de APV is afhankelijk van de lokale situatie en bestuurlijke prioriteiten. Wanneer er veel (horeca- of andere) inrichtingen dicht bij geluidgevoelige bestemmingen zoals woonwijken liggen kan het wenselijk zijn om beperkende voorwaarden op te nemen. Anderzijds kan ook gekozen worden om bedrijven meer geluidsruimte te geven en (net als onder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer) geen voorwaarden in de APV op te nemen. Daarbij is het wel zo dat voortaan de regeling voor collectieve festiviteiten geldt voor alle type A- en B-inrichtingen onder het Besluit en niet alleen voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen.

Een andere mogelijkheid is, als woningen op grotere afstand van de inrichtingen liggen, een geluidsnorm op een vaste, kortere afstand van de inrichtingen op te nemen. In Almere zijn geluidnormen opgenomen voor geluidsgevoelige gebouwen en voor woningen van derden.

In sub g wordt gesproken over onversterkte muziek. In Almere zijn ook geluidnormen gesteld ten aanzien onversterkte muziek (zie artikel 90 lid 90.10).

De reguliere geluidsnormen gelden niet bij festiviteiten, waardoor bedrijven dan meer geluid mogen produceren. Om de omgeving enige bescherming te bieden en geluidniveaus van onversterkte muziek bij festiviteiten te begrenzen is onversterkte muziek meegenomen in de geluidsnorm.

In sub h is een eindtijdstip voor muziekgeluid vastgesteld om te voorkomen dat feesten bij bedrijven zonder wettelijke sluitingstijden (theoretisch) de hele nacht door kunnen gaan.

In sub l wordt voor muziek in de buitenruimte van de inrichting verwezen naar de nadere regels die zijn opgesteld in het kader van evenementen.

 

Artikel 90 lid 90.9 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Sub a

De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Volgens artikel 2.21, eerste lid, onderdeel b kan de gemeenteraad bij verordening het aantal dagen of dagdelen aanwijzen waarop individuele inrichtingen voor incidentele festiviteiten vrijstelling kunnen verkrijgen van de geluidsnormen. Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een “vroege vogels”-toernooi. In het Besluit is bepaald dat het maximum aantal dagen waarvoor de geluidsnormen niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar betreft. In Almere is het maximum bepaald op 6 keer. De regeling geldt nu ook voor festiviteiten bij alle andere type A- en B-inrichtingen die onder het Besluit vallen. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook detailhandel, kantoren, opslag- en transportbedrijven en metaalelektro-bedrijven een beroep op deze regeling kunnen doen. De enige uitzonderingen waarvoor de regeling niet geldt, zijn de type C-inrichtingen (d.w.z. inrichtingen die vergunningplichtig blijven of vallen onder Besluit landbouw of Besluit glastuinbouw).

Sub b

Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer moet bij inrichtingen de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. Op basis van het tweede lid van artikel 4.113 kan hiervan worden afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld als sportverenigingen buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie bij het houden van een veteranentoernooi of een “Vroege Vogels”-toernooi. Volgens het Besluit is het maximum aantal dagen waarvoor de beperkingen voor de verlichting niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. Kortheidshalve wordt voor de verdere toelichting over dit maximum verwezen naar de bovenstaande toelichting bij sub a.

Volgens de toelichting bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer blijft ook bij gebruik van artikel 4.113 tweede lid de algemene zorgplicht met betrekking tot lichthinder en duisterte voor de sportinrichtingen gelden, al is enige mate van hinder is bij incidentele activiteiten aanvaardbaar. De beoordeling of sprake is van onaanvaardbare lichthinder in geval van de viering van een festiviteit is aan het bevoegd gezag.

Sub f tot en met sub j

In tegenstelling tot het oude besluit Besluit horeca-. sport en recreatie-inrichtingen biedt het Besluit gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de incidentele festiviteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onderdeel b. Voor de algemene toelichting over de mogelijkheid om voorwaarden te stellen bij festiviteiten en de toelichting bij het zesde tot en met het tiende lid wordt kortheidshalve verwezen naar bovenstaande toelichting bij artikel 90.8 APV, vijfde tot en met het achtste lid. Net als bij de collectieve festiviteiten geldt de regeling voor incidentele festiviteiten voor alle type A- en B-inrichtingen onder het Besluit in plaats van alleen voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen zoals onder het oude besluit. In het tiende en elfde lid wordt de mogelijkheid om muziekgeluid te produceren bij een festiviteit beperkt tot binnen de gebouwen van de inrichting. Gebouwen hebben over het algemeen een bepaalde geluiddempende werking. Op het buitenterrein zijn minder mogelijkheden voor het beperken van geluidemissies. Daarbij is het zo dat de regeling niet langer alleen geldt voor horeca, sport- en recreatie-inrichtingen maar ook voor alle andere type A- en B-inrichtingen, wat met name een belasting kan geven voor woningen met diverse bedrijven in de omgeving die op verschillende momenten festiviteiten organiseren. Voor muziekgeluid op buitenpodia of het buitenterrein van horecagelegenheden bij evenementen, kan dit in de evenementenvergunning worden geregeld. Voor de volledigheid is hiervoor een bepaling opgenomen in het dertiende lid. Daarin wordt voor muziek in de buitenruimte verwezen naar de nadere regels rondom evenementen. In het handboek evenementen van de gemeente Almere worden hieromtrent nadere regels gesteld.

 

Artikel 90 lid 90.10 Onversterkte muziek

Dit artikel sluit aan op de artikelen 2.17, 2.18 en 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer . Het artikel is alleen gericht op onversterkte muziek vanuit inrichtingen en niet buiten inrichtingen. Of er sprake is van een inrichting, wordt bepaald door de Wet milieubeheer. In het Besluit is onversterkte muziek uitgezonderd van de algemene geluidsniveaus. Gemeenten hebben, in artikel 2.18, eerste lid, onder f juncto vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, expliciet de bevoegdheid gekregen om voor onversterkte muziek regels op te nemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Door het feit dat de hinderbeleving van onversterkte muziek zeker niet lager is dan die van versterkte muziek, dient deze op gelijke wijze te worden beschermd. De geluidwaarden kunnen door de gemeenten zelf worden bepaald. Voorlopig is aangesloten bij de geluidsnormen van de model APV.

Om vooral amateurgezelschappen in niet professionele oefenruimtes de kans te geven tot het hobbymatig beoefenen van onversterkte muziek, is voor hen in lid 2 een mogelijkheid gecreëerd om een aantal uur in de week uitgezonderd te zijn van de geluidsniveaus. In artikel 2 wordt gesproken over “oefenen”. Op deze manier worden festiviteiten en optredens voor publiek uitgesloten. Er is sprake van oefenen als men muziek maakt zonder dat er publiek aanwezig is.

De genoemde geluidsniveaus in de tabel in sub a onder 5 zijn niet van toepassing op:

  • het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en uitvaart- of herdenkingsplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
  • het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire inrichtingen;
  • het ten gehore brengen van muziek vanwege het oefenen door militaire muziekcorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uren per week op militaire inrichtingen.

 

Artikel 90 lid 90.11 Overige geluidhinder

Door in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.

In de praktijk zullen vooral de Zondagswet, Wet Geluidhinder, Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit een afbakeningsdiscussie opleveren. Daarom is gekozen om deze wetten afzonderlijk te benoemen in sub c.

De provinciale milieuverordening is toegevoegd in dit lid. In een provinciale milieuverordening kunnen namelijk zogenaamde milieubeschermingsgebieden worden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden kunnen bij provinciale milieuverordening regels over het voorkomen en beperken van geluidhinder worden gesteld, waaronder verbodsbepalingen. De provinciale milieuverordening gaat in dit geval voor de gemeentelijke verordening.

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMVB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Zie uitgebreid daarover onder het kopje Afbakeningsbepalingen in de Algemene Toelichting.

Artikel 90 lid 90.11 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:

  • een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;
  • het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;
  • het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;
  • het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;
  • het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;
  • het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.
  • overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

Verder kunnen onder artikel 90 lid 90.11 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby's, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. Bedacht moet worden bedacht dat klachten over vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mede te werken.

Jurisprudentie

Jurisprudentie op grond van het Besluit bestaat nog niet. Onderstaande is gebaseerd op het oude Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Weigering ontheffing om voor onbepaalde tijd eens in de twee weken op dinsdag- of donderdagavond van 19.00 tot 21.30 uur luide hardrockmuziek af te spelen op eigen muziekinstallatie, blijft in hoger beroep in stand. Het opnemen van geluidsnormen in de verordening is een zaak van de gemeentelijke wetgever. ABRS 16-12-2002, 200202622/1, LJN-nr. AE8977. Voorlopige voorziening, Vergunning onder voorschriften wordt verleend voor het houden van een besloten buurtfeest voor ongeveer 25 personen. Omvang en karakter van het buurtfeest zijn - naar voorlopig oordeel - dusdanig te achten dat daarvan in redelijkheid geen geluidhinder als bedoeld in artikel 4.1.5 (oud) van de APV valt te verwachten. Rb Zutphen 05-07-2002, 02/972 VEROR 58, LJN-nr. AE5178. Verlening ontheffing, onder voorschriften, voor het ten gehore brengen van carillonmuziek. Vier keer per dag twee minuten en wekelijks op woensdag- of zaterdagmiddag maximaal 45 minuten. De norm van 75 dB(A) ter plaatse van woningen is niet voldoende onderbouwd. Het uitgangspunt dat het carillon in het winkelgebied moet worden gehoord geeft geen, althans onvoldoende blijk dat de belangen van de appellant, die tussen de toren en het winkelgebied woont, bij de besluitvorming in voldoende mate zijn afgewogen. ABRS 12-12-2001, 200102118/1, LJN-nr. AE0239. Het houden van hinderlijke of schadelijke dieren (artikel 2.4.20 (oud)) juncto artikel 4.1.5.1 (oud). Geluidhinder door dieren (zie voorbeeldbepaling 4.1.5b (oud) model-APV). Ernstige geluidsoverlast door kikkers in een poel. Het schoonhouden en wellicht bijvullen van een kikkerpoel zal de aanwezigheid van kikkers mogelijk bevorderen, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat de buurman kikkers houdt (op grond van artikel 2.4.20 (oud)) en er de zorg voor heeft (op grond van artikel 4.1.5.1 (oud) van de desbetreffende verordening). Rb 's Hertogenbosch, AWB 99/6873 GEMWT, LJN-nr. AD4783. Weigering ontheffing voor geluidversterking bij geloofsverkondiging. Grote zorgvuldigheid bij uitoefening grondrecht. Vz. ARRS 17-8-1990, AB, 1991, 44 m.nt.P.J. Boon, GS, 1991 6913, 3 m.nt. E. Brederveld, JG 91.0144 , BF 1991, 4 m.nt.J.M.H. de Vet-tacken. Het aan- of afslaan van een c.v. installatie is niet aan te merken als het verrichten van een handeling in de zin van het APV-artikel. ABRS 3 6 1996, JG 97.0148 . Zie ook Lbr. 97/144. Vergunningverlening voor het ten gehore brengen van mechanische muziek in winkelstraten. Overlast voor omwonenden. ABRS 10-3-1995, JG 95.0206 m.nt. A.B. Engberts. Ontheffing van verbod tot veroorzaken geluidhinder in verband met spelen op trompet. ABRS 7-6-1994, JG 94.0290. Geluidsvergunning voor feesttent, waarin met ontheffing van burgemeester alcohol wordt geschonken, is gelijk te stellen aan geluidsvergunning voor horeca-inrichting. Vz. ARRS, JG 92.0395 m.nt. L.J.J. Rogier, GS, 1992, 6945, 4 m.nt. H.Ph.J.A.M. Hennekens. Weigering vergunning voor rijden met geluidswagen, Wnd. Vz. ARRS 2-11-1990, GS, 1992, 6937, 6 m.nt. E. Brederveld. Vrijheid van godsdienst. Klokgelui Tilburgse pastoor. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet kon optreden op grond van de APV nu de kerk in kwestie een inrichting was in de zin van de Wet Milieubeheer, en daarmee niet onder de werking van het APV artikel viel. Als de gemeenteraad had willen optreden, had ze over de duur en het volume van het klokgelui nadere regels kunnen stellen op grond van artikel 10 WOM. Rb. Breda 26 november 2007. LJN BB8689.

 

BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 90 lid 90.12 Straatvegen

Dit artikel bevat een verkeersbeperkende bepaling. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad is de gemeenteraad op basis van artikel 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het treffen van regelen die andere belangen dan verkeersbelangen beogen te dienen, tenzij deze regels ondanks het afwijkende motief zo diep en zo algemeen ingrijpen in het normale verkeer op wegen dat het stelsel van de Wegenverkeerswet 1994 wordt doorkruist. Zie HR 21 juni 1966, NJ 1966, 417, met noot W.F. Prins (bromfietsenverbod Sneek) en HR 23 december 1980, NJ 1981, 171, met noot Th.W. van Veen (rijverbod Schiermonnikoog).

  

MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING

 

Artikel 90 lid 90.13 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Algemeen

Vanwege de vereenvoudiging van vergunningen en de vermindering van administratieve lasten is in 2007 het oude artikel D.4.1. van de APV ingrijpend herzien. Dat houdt in dat een aanwijzingsbesluit is opgenomen voor die reclame die niet onder het verbod valt of vrij is van de vergunningplicht. Voor de gevallen die buiten het aanwijzingsbesluit vallen, blijft een vergunningsmogelijkheid bestaan. Uitgangspunt is echter om zoveel mogelijk reclame uitingen onder het aanwijzingsbesluit te laten vallen. Overigens zal voor het merendeel van de te plaatsen reclames een bouwvergunning nodig zijn op grond van de WABO. De betreffende aanvraag wordt dan onder andere getoetst aan de welstandsnota. In dat geval vervalt deze toetsingsgrond in de APV. Handelsreclame die als bouwwerk aangemerkt worden, worden voor het overige wel getoetst aan de APV gronden. Het is mogelijk dat diverse vormen van handelsreclame vrijgesteld zijn op grond van vijfde lid.

Handelsreclame is gedefinieerd in artikel 95 lid 95.59: elke openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen. Onroerende zaken zijn volgens het artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek onder meer de grond, de met de grond verenigde beplantingen en de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd.

Wabo

Op een ontheffingstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing.

Reclame en de vrijheid van meningsuiting

In het begrip handelsreclame ligt besloten dat het in artikel 90 lid 90.13 gaat om niet-ideële reclame, waarbij geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Zie ook artikel 95 lid 95.59. Volgens vaste jurisprudentie behoren reclame-uitingen in de commerciële sfeer niet tot het eigenlijke gebied van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Artikel 90 lid 90.13 is daarom niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet. In artikel 7, vierde lid, van de Grondwet wordt de handelsreclame met zo veel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd.

De volgende vraag is of artikel 4:8 ook in overeenstemming is met de artikelen 10 EVRM en 19 IVBP. De bescherming van het recht op vrije meningsuiting strekt zich in deze artikelen mede uit tot reclame. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Allereerst is het de vraag of artikel 10 EVRM überhaupt wel toeziet op zuivere handelsreclame. Weliswaar heeft de Hoge Raad dit in algemene zin gesteld in een uitspraak van 13 februari 1987 (NJ 1987, 899), het Europese Hof heeft zich hierover nog niet eenduidig uitgesproken (zie onder andere EHRM 24 februari 1994, NJ 1994, 518). Wel mag er op grond van arresten van het Europese Hof vanuit worden gegaan dat de bescherming ten aanzien van commerciële reclame minder ver gaat dan de bescherming ten aanzien van andere uitingen gelet op de strekking van het verdrag. Echter, ook indien er vanuit wordt gegaan dat alle handelsreclame onder artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR valt, zijn beperkingen mogelijk zolang deze voorzien zijn bij wet. Naar algemeen wordt aangenomen worden hieronder ook gemeentelijke verordeningen verstaan. Daarnaast dienen de beperkingen noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de in de artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBP genoemde belangen. Hieronder vallen onder andere het voorkomen van wanordelijkheden en de bescherming van rechten van derden. De rechtspraak lijkt deze visie te bevestigen. In een uitspraak van 23 december 1994 stelt de ABRS in een zaak waarin een driehoeksreclamebord wordt geweigerd dat artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBP alleen in het geding zijn als de verspreiding van reclame zo zeer aan banden zou zijn gelegd dat de vrijheid om reclame te maken zelf zou worden aangetast (JG 95.0207, AB 1995, 163). Ook is in een uitspraak van de Hoge Raad over een aanplakverbod zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende bepaald dat dit niet in strijd is met artikel 10 EVRM en 19 IVBP aangezien het verbod bij wet is voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van wanordelijkheden en ter bescherming van rechten van derden (HR 1 april 1997, NJ 1997, 457).

Het voorgaande betekent dat zolang niet in een absoluut verbod, te absolute beperkingen of restrictief beleid is voorzien en er een duidelijke noodzaak voor de beperkingen bestaat, zodanig dat er feitelijk een mogelijkheid van enige betekenis van het middel van bekendmaking overblijft, beperkingen mogelijk blijven.

Jurisprudentie

Wanneer sprake is van een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, is de Woningwet van toepassing en geldt mitsdien, gezien het bepaalde in arikel 4.7.2, derde lid, van de APV, het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod niet. Nu in dit geval de Woningwet van toepassing is, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat naast de door hen verleende bouwvergunning voor de oprichting van de reclamezuil niet ook een reclamevergunning als bedoeld in artikel 4.7.2 van de APV is vereist. Zij hebben dan ook terecht het verzoek om toepassing van bestuursdwang ten aanzien van de dubbelzijdige lichtreclamezuil afgewezen. ABRS 13-11-2002, GS, 2003, 7180, 34 m.nt. J.Teunissen. Het college heeft ten onrechte niet getoetst aan het bepaalde in het derde lid. Niet is gebleken dat zij hebben beoordeeld of in dit geval de Woningwet een bouwvergunning voor de betreffende reclame-objecten voorschrijft. Het standpunt van het college dat in dit geval geen sprake is van overlappende regelgeving nu de APV een specifiek welstandsdoel nastreeft ten opzichte van de Woningwet, doet hier niet aan af. Anders dan het college meent, is het welstandstoezicht in het

kader van de Woningwet niet beperkt tot toetsing van bouwkundige elementen. ABRS 04-12-2002, GS, 2003, 7180, 35 m.nt. J. Teunissen. In een recente uitspraak, waar het ging over de aanvraag voor een reclamevergunning voor een halfronde tijdschriftenzuil, overwoog de Afdeling als volgt. De achtergrond van de in artikel 4.7.2, derde lid (oud), van de model-APV vervatte uitzondering is dat, ingeval de Woningwet van toepassing is, is gewaarborgd dat reeds bij de toepassing van die wet een voldoende beoordeling van welstandsaspecten plaatsvindt. In casu was er sprake van het plaatsen dan wel veranderen van een bouwwerk in de zin van de Woningwet. Appellante had in plaats van een reclamevergunning een bouwvergunning moeten aanvragen. ABRS 02-06-2004, 200400083/2, LJN-nr. AP0370.

 

ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Parkeerexcessen

Algemene toelichting

1. Bevoegdheid tot regeling van parkeerexcessen

Sinds de inwerkingtreding van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kunnen verkeersbesluiten, behalve ten behoeve van de verkeersveiligheid en de vrijheid van het verkeer, ook worden genomen te bescherming van de zogenaamde milieubelangen. Hierbij moet worden gedacht aan maatregelen ter voorkoming of beperking van overlast, hinder of schade dan wel aantasting van het karakter of de functie van objecten of gebieden ten gevolge van het verkeer (zie art. 2, tweede lid WVW 1994). Op initiatief van de VNG heeft de Tweede Kamer door middel van een amendement een nieuw artikel 2a in de Invoeringswet WVW 1994 ingevoegd. Dit artikel luidt als volgt: “Provincies, gemeenten en waterschappen behouden hun bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voor zover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen”.

Hierbij werd met name gedacht aan de regeling van parkeerexcessen, zoals ook blijkt uit de toelichting bij dit amendement. Artikel 2a WVW 1994 geeft derhalve aan dat gemeenten bevoegdheid zijn om parkeerexcessenbepalingen vast te stellen. De grondslag voor dergelijke bepalingen is overigens gewoon artikel 149 Gemeentewet.

2. Begrip “parkeerexces”

In de Wegenverkeerswetgeving wordt nergens aangegeven wat het begrip “parkeerexces” precies inhoudt. Degene die tot taak heeft hieromtrent verbodsbepalingen te formuleren, zal evenwel tevoren dienen te weten wat dit begrip omvat. Mede omdat ook dit aspect van het verkeer aan een voortschrijdende ontwikkeling onderhevig is, is van het begrip “parkeerexces” bezwaarlijk een voldoende concrete definitie te geven. Blijkens de jurisprudentie kan onder het begrip “parkeerexces” ieder excessief parkeren op de weg worden begrepen, dus:

zowel wanneer het parkeren op de weg betreft dat met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte jegens andere weggebruikers, die gelegenheid om te parkeren behoeven, buitensporig is en uit dien hoofde niet toelaatbaar kan worden geacht (verkeersmotief; eigenlijke aanvulling).

In deze omschrijving ligt besloten, dat het gebruik van de weg als parkeerplaats op zich zelf niet ongeoorloofd is te achten, maar wel dat de aard van het voertuig, het met het parkeren beoogde doel of het aantal te parkeren voertuigen relatief gezien een te grote ruimte opeist in vergelijking met de behoefte aan parkeerruimte van anderen;

alsook wanneer het gaat om parkeren dat onaanvaardbaar is te achten om andere motieven, zoals het tegengaan van aantasting van de openbare orde of veiligheid en de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, voorkoming van uitzichtbelemmering en stankoverlast (oneigenlijke aanvulling).

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt op te maken dat in de eerste plaats van een parkeerexces sprake is als het gaat om excessief gebruik van de weg, strijdig met de bestemming die de weg heeft. Wegen zijn - zo lijkt de zienswijze van dit rechtscollege in het kort te kunnen worden weergegeven - in de eerste plaats bestemd om zich daarover te kunnen verplaatsen en daarop tijdelijk een voertuig te kunnen laten staan. Ten aanzien van bepaalde (categorieën van) voertuigen, die de weg in strijd met deze bestemming gebruiken, is het bestuur gerechtigd strengere eisen te stellen en scherpere grenzen te trekken. Daarbij mag het niet te diep ingrijpen in het “normale” verkeer, en dus ook niet in het “normale” parkeren. In het “normale” verkeer voorziet de geldende wettelijke verkeersregeling exclusief, aldus de mening van de Hoge Raad, NG 1974, blz. S88 m.nt. jhr. J.J.M.M. van Rijckevorsel. Voorts is volgens de Hoge Raad sprake van een parkeerexces ingeval het parkeren op de weg gepaard gaat met ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente, beneming van uitzicht, stankoverlast of gevaar voor de veiligheid van personen. Al deze vormen van excessief, hinderlijk en ontsierend gebruik van de weg kunnen door de gemeentelijke wetgever aan regels worden gebonden. Zie bij voorbeeld de beide Dordtse arresten van de Hoge Raad, HR 15 juni 1971, NJ 1971, 432, m.nt. W.F. Prins, VR 1972, nr. 32, m.nt. A. Herstel, OB 1972, XIV.1.2.2, nr. 32566 en 25 april 1972, NJ 1972, 296, m.nt. W.F. Prins, VR 1972, nr. 113, m.nt. A. Herstel, OB 1972, XIV. 1.2.2, nr. 32567, NG 1972 blz. S 75, m.nt. J.H. van dcr Veen.

 3. Plaatsing en rubricering parkeerexcesbepalingen

Gezien de ruime uitleg van het begrip “parkeerexces” is het niet nodig om een onderscheid te maken tussen twee soorten van excessief gebruik van de weg: gevallen die excessief zijn op grond van een verkeersmotief en die als “parkeerexcessen” moeten worden gekwalificeerd en gevallen waarin een ander motief aan het stellen van regels (in hoofdzaak) ten grondslag ligt. Er bestaat geen noodzaak deze soorten in aparte verordeningen onder te brengen, een parkeerexcessenverordening respectievelijk de algemene plaatselijke verordening.

In de afdeling “parkeerexcessen” is ook een aantal onderwerpen opgenomen, welke niet kan worden aangeduid als “parkeerexcessen in eigenlijke zin”, waarvan gesproken kan worden als het gaat om gedragingen op de weg in de zin van de WVW 1994. Daar deze voorschriften door het publiek wel als zodanig (zullen) worden ervaren geven wij er de voorkeur aan ook deze onderwerpen in deze paragraaf te regelen. Je kunt hierbij denken aan een onderwerp als het “aantasten van groenvoorzieningen”.

 4. Beperking tot gedragingen op de weg?

Bij parkeerexcessen “in eigenlijke zin” gaat het om gedragingen op de weg in de zin van de WVW 1994. Onder weg verstaat de APV ingevolge artikel 1:1 hetzelfde als de WVW 1994 daaronder verstaat. In artikel 1, eerste lid onder b, van de WVW 1994 wordt het begrip wegen als volgt omschreven “alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”. Ter wille van de overzichtelijkheid zijn de bepalingen betreffende parkeerexcessen zoveel mogelijk in een afdeling samengevoegd. De bedoelde gedragingen zullen door het publiek immers alle als parkeerexces worden ervaren. Voor in de begripsbepalingen opgenomen definities van “voertuig” en “parkeren” is aansluiting gezocht bij de in de wegenverkeerswetgeving voor deze begrippen gebruikte definities. Uit de verschillende bepalingen blijkt dan, of zij al dan niet slechts betrekking hebben op gedragingen op de weg (in de zin van de WVW 1994).

 5. Vervangende parkeergelegenheid

Complementair aan de vaststelling van parkeerexcesbepalingen zal voor bepaalde categorieën voertuigen - in het bijzonder voor vrachtwagens - de aanwezigheid van vervangende parkeergelegenheid moeten worden bezien. Uitgangspunt dient te zijn dat de desbetreffende ondernemingen in principe zelf hiervoor behoren te zorgen. De indruk bestaat, dat er (met name buiten de werkuren) in diverse gevallen op de bedrijfsterreinen toch voldoende parkeergelegenheid voor de eigen vrachtwagens is of kan worden gecreëerd. In beginsel is het niet onredelijk te achten, dat de chauffeurs die op enige afstand van hun bedrijven wonen, hun vrachtwagens 's avonds en in het weekeinde niet meer voor de woning, maar bij voorbeeld op het eigen bedrijfsterrein parkeren en dat zij zich, evenals andere forensen, met “normale” vervoermiddelen begeven van het bedrijf naar de woning en omgekeerd. Bij onderscheidene bedrijven ontbreekt evenwel de hiervoor benodigde ruimte. Verder zijn de kosten, verbonden aan het creëren van eigen parkeergelegenheid, dermate hoog, dat er de voorkeur aan gegeven zal worden het parkeren van die vrachtwagens, waarvoor het bestaande eigen terrein geen plaats biedt, te doen geschieden op openbare wegen en terreinen. Om aan de zich hier voordoende praktische bezwaren tegemoet te komen, zou de overheid het parkeren kunnen blijven toelaten (of wellicht zelfs parkeergelegenheid kunnen scheppen) op parkeerterreinen en op die wegen waar het parkeren van vrachtwagens op weinig of geen bezwaren stuit. Hoewel er niet a priori van een plicht van de gemeentelijke overheid tot aanleg van vervangende parkeergelegenheid kan worden gesproken, mag er anderzijds van worden uitgegaan dat naleving van de hier bedoelde verbodsbepalingen met des te meer reden gevergd kan worden, wanneer de belanghebbende een andere parkeerplaats als alternatief ter beschikking staat. In het bijzonder kan zulks het geval zijn ten aanzien van exploitanten van bestaande bedrijven, aan wie onder omstandigheden bezwaarlijk een ontheffing kan worden onthouden, wanneer een redelijk te realiseren alternatief voor hen ontbreekt. Voor het geval van gemeentewege tot aanleg van een parkeerplaats wordt overgegaan, zal er wellicht van het gemeentebestuur een zekere waarborg worden verwacht dat voertuigen op een dergelijk parkeerterrein veilig kunnen worden gestald. In het algemeen kan niet worden gesteld, dat de gemeentelijke overheid een dergelijk verlangen dient te honoreren. Immers, parkeerterreinen hebben, zo zij al onder toezicht staan, dit toezicht zelden ook 's nachts; bovendien is de toezichthouder in het algemeen niet aansprakelijk voor aan de gestalde voertuigen door derden toegebrachte schade. Ten slotte zij erop gewezen dat een eventueel door de gemeente aan te leggen parkeerterrein voor vrachtwagens zal moeten passen binnen een planologisch kader (bestemmingsplan). Parkeerplaatsen zouden kunnen worden aangeduid met een bord model E4 van bijlage 1 van het RVV 1990. De aanduiding van parkeerplaatsen voor vrachtwagens in het kader van de voorkoming van parkeerexcessen moet gebeuren op basis van de betreffende bepalingen uit de APV en niet op basis van verkeersborden die gebaseerd zijn op de wegenverkeerswetgeving. In Almere is een aantal parkeerterreinen aangewezen waar grote voertuigen kunnen parkeren (zie verder artikel 5:6 APV).

Jurisprudentie

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State bevestigt dat een gemeentelijke parkeerexcessenregeling niet strijdig is met de Wegenverkeerswet (oud) en haar uitvoeringsregelingen, zoals het RVV (oud). ARRS 3-12-1992, JG 93.0120.

 

Begripsbepalingen

Algemeen

Onder “weg” wordt verstaan hetgeen artikel 95 lid 95.158 daaronder verstaat. Concreet gaat het om alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Artikel 90 lid 90.14, lid 90.15, lid 90.16, lid 90.17 sub a, lid 90.18 sub a en lid 90.19 hebben derhalve slechts op “echte” parkeerexcessen betrekking. De andere artikelen in deze afdeling strekken zich ook uit tot gedragingen buiten de weg in de zin van de WVW 1994.

Voertuigen

Om te voorkomen dat over de inhoud van het begrip “voertuigen” onzekerheid zal bestaan, is een definitie van dit begrip opgenomen. Tot uitgangspunt is genomen de definitie van “voertuigen” die in artikel 1, onder al, van het RVV 1990 wordt gegeven. Voertuigen in de zin van dit artikel zijn: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens. In tegenstelling tot artikel 5.1.1 (oud) is in 2008 de omschrijving positief geformuleerd en wordt direct aangesloten bij het RVV 1990. Voor kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen e.d. is een uitzondering gemaakt, omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking zouden krijgen. Fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen vallen ook onder de definitie van voertuigen. Ook deze kunnen immers parkeerexcessen veroorzaken en worden daarom als voertuig beschouwd.

Parkeren

De omschrijving van het begrip “parkeren” is dezelfde als de omschrijving in artikel 1, onder ac, van het RVV 1990. Dit artikelonderdeel verstaat onder parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Het oude artikel 5.1.1, onder c gaf deze definitie letterlijk weer. Verwijzing naar de definitie is wetstechnisch te verkiezen omdat bij wijziging van de definitie in het RVV de definitie in de APV niet behoeft te worden herzien. De gegeven definitie bewerkstelligt dat enkele vormen van doen of laten staan van voertuigen, die moeten worden ontzien, buiten de werking van de voorgestelde verbodsbepalingen blijven. Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn dan immers activiteiten die door deze bepalingen niet worden bestreken. Evenmin zullen deze bepalingen van toepassing kunnen zijn ten aanzien van voertuigen die bij een garagebedrijf stilstaan om benzine te tanken; in dit geval is er geen sprake van parkeren.

Anders dan het RVV 1990 richten de bepalingen van parkeerexsessen van de APV zich ook tot niet-bestuurders die anderszins belanghebbend zijn bij een voertuig (de eigenaar, huurder, opdrachtgever etc.) zodat de zinsnede “het laten stilstaan” een iets ruimere strekking heeft dan in de wegenverkeerswetgeving gebruikelijk is. Die ruimere strekking maakt het mogelijk dat ook de andere belanghebbenden bij het voertuig (dan de bestuurder) kunnen worden aangesproken op niet-naleving van de (parkeer)verboden in deze afdeling.

 

Artikel 90 lid 90.14 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Sub a

Regelmatig kwam de vraag naar voren of rijschoolhouders en taxibedrijven die in de uitoefening van hun (neven)bedrijf drie of meer auto's op de weg parkeren ook onder het verbod van het eerste lid van dit artikel vallen. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft omtrent deze vraag beslist dat het bij elkaar parkeren van drie of meer taxi's door een exploitant van een taxibedrijf niet valt onder de werking van deze bepaling, ARRS 28-9-1984, nr. R03.83.7524 (APV Schijndel). De rijschoolhouder die een aantal voertuigen bij elkaar parkeert, viel volgens deze uitspraak eveneens niet onder de werking van dit artikel.

Aangezien het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het eerste lid daarom expliciet bepaald dat onder “verhuren”, zoals in het eerste lid bedoeld, mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling. Aldus kan ook tegen excessief gebruik van de weg door rijschoolhouders en taxiondernemers worden opgetreden.

Sub b

Onder a is het woord “vergen” gebezigd in plaats van “duren” ten einde twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit te sluiten. Bij het gebruik van de term “vergen” beschikt men over een meer objectieve maatstaf.

Sub c onder 1

Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen die autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto's die hun toebehoren of zijn toevertrouwd. Het gaat hier om situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en uit dien hoofde niet toelaatbaar kan worden geacht (verkeersmotief). Bij het opstellen van deze bepaling is er naar gestreefd de delictomschrijving zoveel mogelijk vrij te houden van elementen waarvan de bewijslevering moeilijkheden kan opleveren. Niettemin kan met name het bewijs dat betrokkene “zijn bedrijf of nevenbedrijf dan wel een gewoonte” van de hier bedoelde activiteiten maakt, alsook dat de desbetreffende voertuigen “hem toebehoren of zijn toevertrouwd”, onder omstandigheden problemen opleveren. De woorden “drie of meer voertuigen” zijn gekozen om de bewijslast niet onevenredig zwaar te doen zijn. Doordat het verbod slechts betrekking heeft op het parkeren dat in het kader van (neven)bedrijf of gewoonte plaatsvindt, blijft het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto('s) van de exploitant en eventueel van zijn gezinsleden mogelijk. (Zie het eerste lid, onder b). Deze bepaling heeft slechts betrekking op “eigenlijke” parkeerexcessen, dat wil zeggen op het parkeren van voertuigen op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het zou uiteraard te ver gaan deze bepaling ook te laten gelden voor gedragingen buiten de weg.

Sub c onder 2

Reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op de weg geparkeerde voertuigen in het kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf, geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg; in mindere mate wordt geklaagd over de als gevolg van deze activiteiten verminderde parkeergelegenheid.

Sub d

Het verlenen van een ontheffing ingevolge dit lid zal in het algemeen op zijn plaats zijn in geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto's op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn bedrijf stallingsruimte te creëren c.q. daarover op andere wijze de beschikking te krijgen. Aan de ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden, onder meer omtrent de plaats waar en de tijd gedurende welke voertuigen voor de hier aan de orde zijnde doeleinden op de weg mogen worden geplaatst, alsmede ten aanzien van het aantal voertuigen dat ter plaatse door de houder van de ontheffing mag worden geparkeerd.

Jurisprudentie

De Afdeling rechtspraak keurde zelfs de weigering van de gemeente Binnenmaas om ontheffing te verlenen voor het parkeren van meer dan twee auto's bij elkaar goed. Het feit dat het bedrijf ter plaatse was toegestaan deed daaraan niet af. Het behoud van het beperkte aantal parkeerplaatsen in de omgeving van het bedrijf woog zwaarder. ARRS 16-8-1988, AB 1989, 373.

 

Artikel 90 lid 90.15 Te koop aanbieden van voertuigen

Het komt regelmatig voor dat eigenaren hun voertuig te koop aanbieden op de openbare weg. Wanneer het een enkel voertuig betreft, is dit geen echt probleem. Van aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving is niet of nauwelijks sprake, de overlast voor de omwonenden blijft beperkt en het gebruik van de beschikbare parkeerruimte kan niet excessief genoemd worden.

Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast, brengt het voor de omwonenden aanzienlijke overlast met zich mee. Een dergelijke uitstalling van voertuigen trekt immers kooplustigen aan. Ook wordt er een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd.

Sub c Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen).

Dit artikel dient om te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen.

 

Artikel 90 lid 90.16 Voertuigwrakken

Anders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren door het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men een voertuig op de weg zet, geeft een achtergelaten voertuigwrak, inclusief een fiets of bromfiets, in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers. Het op de weg plaatsen of hebben van een wrak is dus primair om die reden excessief. Daarnaast kan echter ook het zo juist genoemde verkeersmotief een rol spelen bij het uitvaardigen van dit verbod. Ofschoon een wrak vaak niet meer zal kunnen worden beschouwd als voertuig in de zin van de wegenverkeerswetgeving, is de onderhavige bepaling gezien haar strekking en het verband met de andere bepalingen wel als parkeerexcesbepaling aan te merken. De onderhavige bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan alleen de bestuurder; ook andere belanghebbenden bij het voertuig vallen onder deze bepaling.

 

Artikel 90 lid 90.17 Parkeren van aanhangwagens, caravans e.d.

Sub a

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt overtreding van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het plaatsen of hebben gedurende ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen, caravan of camper voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen. Ook met betrekking tot deze gevallen zou het voorzien in vervangende parkeergelegenheid, waar dit soort voertuigen kan worden gestald, overwogen kunnen worden. Verwezen wordt naar hetgeen hierover in de algemene toelichting is gesteld. Gezien de veelal toenemende parkeerdruk op de openbare weg - vaak juist ook in woonwijken -  is ervoor gekozen dit van toepassing te verklaren voor de gehele bebouwde kom van Almere.

Jurisprudentie

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State stelde de gemeente Beverwijk in het gelijk enerzijds in de aanwijzing van een weg waar parkeren van een kampeerwagen langer dan 48 uur niet is toegestaan en anderzijds in de weigering hiervan ontheffing te verlenen. De verkeersveiligheid en het aanbod van parkeerruimte waren in het geding. ARRS 11-3-1993, AB 1993, 553.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft aan dat het college van zijn bevoegdheid om voor een bepaalde locatie te bepalen dat er niet met een kampeerwagen e.d. mag worden geparkeerd (zoals in art. 5.1.5, eerste lid, onder b (oud) bedoeld), slechts gebruik kan maken voor zover het gaat om een locatie die geen “weg”is in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Binnenplein is weg in de zin van de WVW en valt daarmee niet onder “aangewezen plaats” uit de APV-bepaling. ABRS 18-4-1997, JG 97.0210 m.nt. A.B. Engberts.

 

Artikel 90 lid 90.18 Parkeren van grote voertuigen

Algemeen

In gemeentelijke kring wordt het meer en meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen - in het bijzonder vrachtwagens - op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ervaren als misbruik van de weg. De gevaren en inconveniënten die deze parkeergedragingen kunnen opleveren, zijn velerlei: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente enz. Op den duur zal het parkeren van grote voertuigen dan ook niet meer dienen te geschieden op wegen binnen de bebouwde kom, althans niet op die wegen binnen de bebouwde kom, welke gelegen zijn in het centrum of in de woonwijken. Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt, dat ook volgens de Hoge Raad het parkeren van vrachtwagens in woonwijken enz., bezien tegen de achtergrond van de recente verkeersomstandigheden en maatschappelijke inzichten, niet (meer) redelijkerwijze als “normaal” verkeer kan worden beschouwd.

Artikel 90 lid 90.20 bevat regels waarmee het parkeren van grote voertuigen, voor zover dit excessief is, kan worden tegengegaan. Zie voorts ook de algemene toelichting onder punt 5 Vervangende parkeergelegenheid.

Artikel 90 lid 90.18 bevat regels waarmee het parkeren van grote voertuigen, voor zover dit excessief is, kan worden tegengegaan. In het kader van het derde lid zijn in Almere een aantal bedrijventerreinen en enkele parkeerterreinen - waar een dergelijk parkeren niet nadelig is - aangewezen.

Sub d

Het college heeft de bevoegdheid ter zake van het in het eerste lid omschreven verbod een ontheffing te verlenen. Aldus kan worden voorkomen dat de werking van deze verboden zou leiden tot een onevenredige aantasting van bedrijfsbelangen. Verzoeken om ontheffing zullen van geval tot geval moeten worden bekeken. Omstandigheden welke in beginsel door alle bedrijven - ongeacht de aard - kunnen worden aangevoerd, rechtvaardigen op zich nog geen ontheffing. Van de mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing zal onder meer gebruik dienen te worden gemaakt voor chauffeurs die een schriftelijke medische verklaring overleggen, waaruit blijkt dat betrokkene niet van een speciaal daartoe aangewezen parkeerterrein gebruik kan maken en ook vaststaat dat betrokkene zonder ontheffing in moeilijkheden zou komen.

Aan een ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden betreffende de tijd en de plaats waarop deze zal gelden.

Jurisprudentie

De instelling van een parkeerverbod voor grote voertuigen dient of te gebeuren op basis van de APV of op basis van een verkeersbesluit (Wegenverkeerswetgeving). Een combinatie hiervan is niet mogelijk. Zie Vz. AGRS 27-4-1993 (B03.93.0018), JU 941157 (VNG-databank).

Ontheffingenbeleid van gemeenten Grave en Stad Delden, waarbij geen ontheffingen worden verleend voor het parkeren van grote voertuigen in een woonbuurt, wordt door de Voorzitter van de ARRS als niet onredelijk aangemerkt. Vz. ARRS 18-12-1992,S03.92.4266, JU 931114 (VNG-databank) en Vz. ARRS 16-9-1993,S03.93.3369, JU 941013 (VNG-databank). De weigering een ontheffing te verlenen voor het parkeren van een groot voertuig wordt vernietigd, omdat er geen sprake is van een hoge parkeerdruk ter plaatse, zoals werd aangevoerd. ARRS 4-5-1993, JG 93.0353 .Bij een verzoek om bestuursdwang in geval van het parkeren van een groot voertuig, waarbij het uiterlijk aanzien in het geding is, dient het college een goede belangenafweging te maken tussen enerzijds de redelijke eisen van welstand en anderzijds de belangen van de eigenaar van het voertuig. De belangenafweging acht de Afdeling rechtspraak niet onredelijk. ARRS 3-6-1991, JG 92.0301. Wanneer (nagenoeg) de gehele bebouwde kom wordt aangewezen als gebied waar geen vrachtwagens mogen worden geparkeerd, dient het college zich ervan te vergewissen dat geschikte alternatieve parkeergelegenheid aanwezig is, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de veiligheid van de geparkeerde vrachtwagens. ABRS 15-5-2001, nr. 200002098/1.

 

Artikel 90 lid 90.19 Parkeren van reclamevoertuigen

Deze bepaling richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren. Hierbij staat het maken van reclame voorop. Als handelsreclame in de zin van dit artikel wordt niet gezien de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die dat bedrijf pleegt aan te bieden. Deze voertuigen worden immers niet primair gebruikt “met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken”, maar vooral als vervoersmiddel. Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Dit doel kan reeds met één voertuig worden bereikt. In de tweede plaats kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente. In deze bepaling gaat het om een “eigenlijk” parkeerexces, hetwelk veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW 1994). Het hebben van handelsreclame op of aan onroerend goed op een vanaf de weg zichtbare plaats is geregeld in artikel 90 lid 90.13. Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen. Voor wat betreft de relatie met artikel 10 EVRM en 19 IVBP zij verwezen naar de toelichting bij artikel 90 lid 90.13. Onder omstandigheden mag hij, blijkens bedoelde jurisprudentie, ook het maken van reclame, waardoor gedachten of gevoelens worden geopenbaard (artikel 7 Grondwet) of een mening wordt geuit (artikel 10 EVRM) aan beperkingen onderwerpen. Men spreekt wel van “ideële reclame”. De wenselijkheid en mogelijkheid hiervan dienen plaatselijk te worden bezien. Het hier geregelde verbod luidt algemeen: voor het gehele grondgebied van de gemeente (behoudens de ontheffingsmogelijkheid van het tweede lid). Het staat de gemeenten echter vanzelfsprekend vrij de werking van het verbod - naar plaats of tijd - afhankelijk te stellen van het oordeel van het college. Zoals opgemerkt in de toelichting op het begrip parkeren, wordt het begrip “parkeren” zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.

Jurisprudentie

De Afdeling bestuursrechtspraak acht het beleid van het college van Zierikzee geen ontheffingen te verlenen voor het parkeren van reclamevoertuigen binnen de bebouwde kom en de daaropvolgende bestuursdwangaanschrijving aanvaardbaar. De bescherming van het uiterlijk aanzien (beschermd stadsgezicht) speelt een belangrijke rol. ABRS 1-8-1994, JG 95.0245.

De Afdeling bestuursrechtspraak meent dat het college van Groningen terecht een dwangsomaanschrijving heeft doen uitgaan tegen een voor een winkel geplaatste riksja, waarmee handelsreclame werd gemaakt. Voor de toepassing van deze bepaling is de aanwezigheid van een verkeersgevaarlijke situatie niet vereist. ABRS 5-12-2001, nr. 200103426/1.

 

Artikel 90 lid 90.20 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Sub a

Het is helaas een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen, plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden. Aangezien deze bepaling zich uitsluitend richt tegen een “oneigenlijk” parkeerexces - dat wil zeggen tegen een gedraging welke buiten de “weg” (in de zin van de wegenverkeerswetgeving) plaatsvindt, behoeft voor strijd met de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet te worden gevreesd. Om deze reden bestaat er geen bezwaar tegen dat in deze bepaling ook het rijden over openbare beplantingen enz. wordt verboden.

Doorgaans zal een groenstrook geen deel uitmaken van de weg. Bermen maken wel deel uit van de “wegen” in de zin van artikel 1 van de WVW 1994. Aangezien de berm rechtens deel uitmaakt van de weg, gelden de op de desbetreffende weg betrekking hebbende verkeersvoorschriften eveneens voor de berm, zoals parkeerverboden e.d. Artikel 10 van het RVV 1990 bepaalt dat auto's, motoren e.d. op de rijbaan en op andere weggedeelten - met uitzondering van het trottoir, het voetpad, het fietspad of het ruiterpad - mogen worden geparkeerd. Onder deze andere weggedeelten waar wel geparkeerd mag worden vallen ook de bermen van een weg. Indien in een bepaald geval het parkeren in een berm als ongewenst moet worden aangemerkt, kan een parkeerverbod voor die berm worden ingesteld. Dit kan door plaatsing van het bord E1 van Bijlage 1 van het RVV 1990 met een onderbord, waarop staat dat het parkeerverbod alleen geldt voor de berm. Het is tevens mogelijk dat het parkeren op de rijbaan niet wenselijk is, bijvoorbeeld uit oogpunt van de verkeersveiligheid, maar dat het parkeren in de berm wel kan worden toegestaan. Ook in dit geval is plaatsing van het genoemde bord E1 noodzakelijk, maar nu met een onderbord waarop staat dat parkeren in de berm wel is toegestaan. Omdat de wegenverkeerswetgeving onder “wegen” ook de bermen begrijpt, is het in artikel 90.20 vervatte verbod beperkt tot groenstroken.

Bewust is hier gekozen voor de bestanddelen “doen of laten staan” in plaats van “parkeren”, omdat ook het tot stilstand brengen van een auto in een plantsoen beschadiging van het groen en vermindering van de aantrekkelijkheid veroorzaakt. Opgemerkt mag nog worden dat gedragingen als de onderhavige in sommige gevallen ook zaakbeschadiging in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht met zich mee brengen.

Zie voorts HR 27 oktober 1930, NJ 1931, blz. 62, waarbij een bepaling in de APV van Assen, volgens welke het in de kom van de gemeente verboden was zich te bevinden op de van gemeentewege aangelegde grasperken, verbindend werd geacht. De bewering dat de gemeentelijke wetgever niet bevoegd zou zijn naast het algemene verbod van artikel 461, Wetboek van Strafrecht bedoelde verbodsbepaling uit te vaardigen, ging niet op. Deze APV-bepaling had naar het oordeel van de Hoge Raad kennelijk ten doel “maatregelen te nemen tegen beschadiging van Stadsbosch en door de gemeente aangelegde grasperken, derhalve zorg voor de instandhouding van gemeentelijk terrein, zijnde een onderwerp dat de huishouding van de gemeente betreft”. Indien het in artikel 5.1.10 (oud) bedoelde voertuig een door een woonwagenbewoner bewoonde woonwagen is, zal het college deze niet met toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 61 Woonwagenwet uit de gemeente kunnen doen verwijderen dan nadat hiervoor door gedeputeerde staten toestemming is verleend als bedoeld in dat artikel en nadat een waarschuwing op grond van het vierde lid van dat artikel is uitgevaardigd. Zie Wnd. Vz. ARRS 24 juni 1983, nr. RO3.83.3806/S 5980 (Oosterhout).

Sub b

Bij de onder 2 bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen, in gebruik bij de politie of de brandweer, als ook bij de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld onder 3.

Sub d Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)

Gezien het belang dat hier aan de orde is: het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen. Daarvan is dan ook afgezien.

STANDPLAATSEN

 

Begripsbepalingen

In de begrippenlijst is een begripsomschrijving opgenomen met betrekking tot standplaatsen en voorziet voorts in uitzonderingen. Het hebben van een standplaats ziet op het te koop aanbieden van goederen vanaf een vaste plaats. Dit is dan ook het onderscheidend criterium ten opzichte van het venten met goederen. Bij het venten met goederen wordt er immers vanuit gegaan dat de venter voortdurend zijn goederen vanaf een andere plaats in de openbare ruimte aanbiedt. Met andere woorden: de venter is ambulant, de standplaatshouder niet.

Sub b

Sub b bepaalt dat de definitie van het eerste lid niet bevat het innemen van een standplaats op een door de gemeente ingestelde markt op basis van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet. Degene die op een door de gemeente ingestelde markt een standplaats wil innemen zal zich moeten houden aan de regels die voor de markt gelden. Deze zijn in veel gemeenten in een marktverordening neergelegd. Een afbakening met de snuffelmarkt is niet nodig, omdat snuffelmarkten in gebouwen plaats vinden en standplaatsen worden ingenomen in de open lucht. Voor het innemen van een standplaats op een bepaald evenement is geen vergunning krachtens afdeling 5.4 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 nodig. Op het evenement zijn de artikelen 2:8 en 2:9 van toepassing, waarbij de bepalingen met betrekking tot het innemen van een standplaats niet van toepassing zijn.

 

Artikel 90 lid 90.22 Standplaats

Algemeen

Wij achten een vergunning voor het hebben van een standplaats, hoe eenvoudig ook, noodzakelijk en evenredig. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. De vergunning is persoonsgebonden (artikel 90.37).

Vergunning voor onbepaalde tijd

Een vergunning wordt in beginsel voor onbepaalde tijd verleend (artikel 90.38). Indien de gemeente de vergunning met het oog op de verdeling van standplaatsen aan een termijn wil verbinden, dan is het zaak te motiveren waarom dit noodzakelijk is in het belang van onder meer de openbare orde, overlast en de verkeersveiligheid en milieu. Zie voor nadere toelichting bij de artikelen 90.38.

Dit is mogelijk via beleidsregels.

Vrijheid van meningsuiting

Een uitzondering wordt gemaakt op het verbod op de straathandel voor zover het betreft het uitstallen van stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard (artikel 7 Grondwet). Voor het aanbieden van gedrukte stukken als zodanig kan geen vergunning worden geëist. Het wordt gezien als een zelfstandig middel van verspreiding. Wel is een vergunning noodzakelijk indien vanaf een standplaats gedrukte stukken worden aangeboden. Deze vergunning is niet vereist vanwege het feit dat gedrukte stukken worden aangeboden, maar vanwege het feit dat een standplaats wordt ingenomen. Dus het gaat hier om een standplaatsvergunning.

Sub b Weigeringsgronden

De generieke weigeringsgronden worden genoemd in artikel 90.39. Nadere uitleg daarvan vindt men in de toelichting bij dat artikel. De weigeringsgrond in de model APV omtrent het bestemmingsplan is in deze APV niet opgenomen. In de bestemmingsplannen van Almere wordt niets geregeld over standplaatsen. Ten behoeve van de dienstverlening aan de aanvrager en de effectiviteit van de procedure is het op dit moment niet aan de orde om hierop te toetsen.

Sub b onder 1 Redelijke eisen van welstand

De weigeringsgrond kan gehanteerd worden indien een of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Met deze weigeringsgrond kan niet alleen verkapte marktvorming worden tegengegaan, ook wordt daarmee het aanzien van monumentale gebouwen of stedenbouwkundige ensembles gewaarborgd. Het college bepaalt zelfstandig de inhoud van deze weigeringsgrond. Het is niet noodzakelijk, maar wel verstandig om bij voorbeeld de welstandscommissie om advies te vragen.

Sub b onder 2 Redelijk verzorgingsniveau

In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare orde-belang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden. De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsen die (mede) diensten verlenen niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren voor het verkopen van goederen. De Dienstenrichtlijn is daarop immers niet van toepassing.

Maximumstelsel

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bepaald, dat het in het belang van de openbare orde kan zijn om het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum te binden. Het aantal te verlenen vergunningen kan worden beperkt tot een van tevoren vastgesteld maximum als de openbare orde in gevaar wordt gebracht. Wel dient te worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat van zo'n gevaar in concreto daadwerkelijk sprake is. De Europese Dienstenrichtlijn komt wat dit betreft overeen met de bestaande lijn in de Nederlandse rechtspraak: een maximumstelsel mag. Wel geldt op grond van artikel 9 jo artikel 10 dat er een transparante en non-discriminatoire op objectieve gronden gebaseerde verdeling/toekenning van vergunningen moet zijn. Het aantal vergunningen moet vastgesteld worden voordat tot uitvoering van het beleid wordt overgegaan. De locaties waar een standplaats mag worden ingenomen moeten zo zorgvuldig mogelijk worden geselecteerd. Het totaal aantal aangewezen standplaatsen tezamen levert het maximum aantal af te geven standplaatsvergunningen op. Het laten opmaken van een politierapport met betrekking tot de mogelijkheden tot het innemen van een standplaats op de verschillende locaties kan een verdere onderbouwing leveren van het vastgestelde maximum aantal standplaatsvergunningen. In dit politierapport kan worden aangegeven welke gevolgen het innemen van standplaatsen zal hebben voor de verkeersveiligheid en de handhaving van de openbare orde. Het innemen van een standplaats kan verder worden geordend door tijdstippen aan te wijzen wanneer een standplaats mag worden ingenomen. Een verdeling naar dagen van de week en eventueel naar dagdelen kan een nadere invulling geven aan het maximum aantal standplaatsvergunningen. Een dergelijk beleid kan zowel voor de gehele gemeente als voor nader aan te geven gedeelten van de gemeente van kracht zijn. Een verdere verfijning van het maximum aantal standplaatsvergunningen kan worden bereikt door een onderverdeling naar een aantal branches in te stellen. Per branche kan dan een maximum aantal af te geven vergunningen worden bepaald. Opgemerkt moet worden, dat een dergelijk maximum aantal vergunningen slechts door de rechter wordt toegelaten indien het aantal aanvragen per branche het totaal aantal af te geven vergunningen overtreft. Indien voor een branche niet het maximum aantal vergunningen wordt afgegeven, acht de rechter geen noodzaak tot handhaving van dit stelsel aanwezig. Bij het vaststellen van een maximum aantal vergunningen, eventueel uitgesplitst naar plaats, tijdstip of branche, moet rekening gehouden worden met het aantal reeds afgegeven vergunningen. Indien het totaal aantal aanvragen om een standplaatsvergunning het totaal aantal af te geven vergunningen overtreft kan het college een wachtlijst opstellen. De aanvragen worden dan geregistreerd in volgorde van binnenkomst. Indien een standplaatshouder te kennen geeft zijn standplaats niet meer in te zullen nemen, kan deze vergunning aan de eerste op de wachtlijst toegekend worden. Ten slotte moet opgemerkt worden dat iedere aanvraag tot het innemen van een standplaats afzonderlijk beoordeeld moet worden. Aan de hand van de in de APV vastgestelde weigeringsgronden en het aan de hand hiervan geformuleerde beleid moet een afweging plaatsvinden of de aangevraagde standplaatsvergunning verstrekt kan worden. Men houde ook de eis van de Dienstenrichtlijn voor ogen dat een wachtlijst noch direct noch indirect discriminatoir mag zijn.

Beleidsregels

Aan de hand van de motieven, genoemd in artikel 90 lid 90.39, kan het college beleidsregels vaststellen, waarin wordt aangegeven wanneer wel of niet tot het afgeven van een standplaatsvergunning wordt overgegaan. Het vaststellen van een dergelijk beleid, waarin objectieve, algemeen bekendgemaakte criteria worden aangegeven, die bij de beoordeling van een vergunningaanvraag worden gehanteerd, is blijkens de jurisprudentie toegestaan. Wel moet worden opgemerkt dat te voeren beleid niet mag leiden tot een beslissing omtrent een aangevraagde vergunning die niet kan worden herleid op één van de in artikel 90 lid 90.39 genoemde weigeringsgronden. Rb Utrecht 23-12-1998, KG 1999, 78. Ook beleidsregels zijn volgens artikel 4, van de Dienstenrichtlijn onderworpen aan dwingende reden van algemeen belang: de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu. Bij het hanteren van deze weigeringsgronden kan een verdeling gerealiseerd worden van het aantal standplaatsen, waarbij de af te geven vergunningen zodanig over de week verspreid worden, dat een concentratie van de in te nemen standplaatsen wordt tegengegaan. De weigeringsgronden kunnen ook gebruikt worden wanneer veel belangstelling voor dezelfde locatie ontstaat. Een aantal standplaatsen op één plek doet ook de kans op feitelijke marktvorming ontstaan. Ook is het mogelijk om specifieke standplaatsen op bepaalde locaties te weren. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan bakkramen die in verband met stankoverlast of brandgevaarlijkheid niet in de directe nabijheid van gebouwen gewenst zijn.

Inhoud standplaatsenbeleid

De motieven waarop een beleid met betrekking tot het innemen van standplaatsen berust, mogen niet strijdig zijn met de bevoegdheidsgrondslag om ordenend op te treden. Het beleid dat door het college wordt vastgesteld ter uitvoering van de APV-bepalingen mag niet de wettelijke grondslag (art. 149 Gemeentewet) van deze APV-bepalingen overschrijden. De zaken die het college in het standplaatsenbeleid kan vastleggen betreffen:

  • de vaststelling van het maximum aantal af te geven standplaatsvergunningen;
  • de vaststelling van het aantal af te geven standplaatsvergunningen per branche. de aanwijzing van locaties waar standplaatsen mogen worden ingenomen;
  • de aanwijzing van tijdstippen waarop standplaatsen mogen worden ingenomen.

De vaststelling van het aantal af te geven vergunningen wordt bepaald aan de hand van een feitelijke invulling van de verschillende in artikel 90 lid 90.39 genoemde weigeringsgronden. Nadat aan de hand van ieder motief afzonderlijk is bepaald op welke plaats in de gemeente een standplaats kan worden ingenomen, valt aan de hand van het totaalbeeld dat hieruit resulteert, aan te geven wat het maximum aantal af te geven standplaatsvergunningen is. Aan de hand van ieder motief afzonderlijk is een aantal plaatsen aan te duiden waar een standplaats ingenomen kan worden. Nadat een overzicht van het aantal mogelijk in te nemen standplaatsen en het maximumaantal standplaatsvergunningen is vastgesteld, kan het college een beleid vaststellen ten aanzien van de handhaving en het toezicht en de wijze waarop gehandeld wordt als het maximum aantal vergunningen reeds is afgegeven. Het betreft hier dan een wachtlijstensysteem dat van toepassing is wanneer het aantal aanvragen het maximum aantal af te geven standplaatsvergunningen overschrijdt.

Vergunningsvoorschriften

Aan de standplaatsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Artikel 10 van de Dienstenrichtlijn bepaalt dat vergunningstelsels gebaseerd moeten zijn op criteria die ervoor zorgen dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid niet op willekeurige wijze uitoefenen. Die criteria zijn: niet-discriminatoir, gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang; evenredig met die reden van algemeen belang; duidelijk en ondubbelzinnig; objectief; vooraf openbaar bekendgemaakt; transparant en toegankelijk. Zie ook artikel 90 lid 90.35 en de toelichting bij dit artikel. Voorschriften die aan een vergunning gesteld kunnen worden betreffen:

  • het vervallen van de standplaats indien gedurende een bepaalde periode geen standplaats is ingenomen;
  • de soort goederen of diensten die mogen worden aangeboden. Hierbij moet men wel het oog houden op een goede verdeling van de te verkopen goederen voor de consument. Anders zou er oneerlijke concurrentie kunnen zijn;
  • de grootte van de standplaats;
  • de ruimte waarbinnen de waren uitgestald mogen worden;
  • het uiterlijk aanzien van de standplaats;
  • tijden van opbouw en ontruiming van de standplaats;
  • eisen met betrekking tot de (brand)veiligheid;
  • opruimen van rommel en schoon achterlaten van de locatie.

Overige regelgeving

Op het drijven van straathandel zijn ook andere regels dan de regels van de APV van toepassing. Deze regels stellen vanuit andere motieven eisen aan de straathandel.

Winkeltijdenwet

De Winkeltijdenwet regelt een aantal zaken met betrekking tot de openingstijden van winkels en het leveren van goederen aan particulieren. De bepalingen uit de Winkeltijdenwet gelden ook voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats. Het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Winkeltijdenwet geschiedt door de Economische Controledienst. Voor sommige categorieën geldt ook een vrijstelling volgens het Vrijstellingenbesluit van de Winkeltijdenwet.

Warenwet

Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet (eetwaren, waaronder tevens worden begrepen kauwpreparaten, andere dan van tabak, en drinkwaren, alsmede andere roerende zaken) zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot de hygiëne en degelijkheid van producten. Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Warenwet is een afzonderlijk regime van toepassing. De voorschriften die uit de Warenwet voortvloeien gelden naast de voorschriften die door het college gesteld kunnen worden op basis van een standplaatsvergunning.

Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer wordt een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als “inrichting” kan worden aangemerkt. Van belang is de regelgeving die geldt voor bijvoorbeeld patatverkopers, die voor wat betreft de frituurinrichting aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Ook van belang is de Afvalstoffenverordening.

Gebruik van de openbare weg

Voor het innemen van een standplaats op de openbare weg is een vergunning vereist. In veel gevallen zal de gemeente de eigenaar of rechthebbende van de openbare weg zijn. Op grond hiervan kan de gemeente van degene die op de openbare weg met vergunning een standplaats inneemt een vergoeding bedingen voor het gebruik van het deel van de openbare weg. De grondslag voor het bedingen van een dergelijke vergoeding kan gegeven worden in een retributieverordening of in een huurovereenkomst. In een retributieverordening kan afhankelijk van het formaat en de locatie van de standplaats een bepaald bedrag worden vastgesteld.

Voor wat betreft de huurovereenkomst kan worden opgemerkt dat een beleid kan worden vastgesteld met betrekking tot de plaats en de grootte van de standplaats. Per in te nemen locatie kan een vaste prijs worden berekend. De huurprijs en andere voorwaarden die in een huurovereenkomst worden bedongen mogen geen belemmering vormen voor het innemen van een standplaats. Uit jurisprudentie is gebleken dat het bedingen van een hoge huurprijs voor het gebruik van de openbare weg niet zover kan gaan dat een feitelijke belemmering ontstaat voor het innemen van een standplaats waarvoor een vergunning is verleend, zie Vz. ARRS 12-04-1991, JG 91.0369 . Met betrekking tot de keuze tussen het vaststellen van een retributieverordening en het aangaan van een huurovereenkomst moet opgemerkt worden dat een dergelijke keuze consequent gehanteerd dient te worden. (Zie hierover de algemene leerstukken met betrekking tot de tweewegenleer).

 

Artikel 90 lid 90.23 Afbakeningsbepaling

Afbakening

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het tweede lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Zie uitgebreid daarover onder het kopje Afbakeningsbepalingen in de Algemene Toelichting. In het eerste lid vindt afbakening plaats met de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en het Provinciaal wegenreglement, het tweede lid ziet op afbakening met de Woningwet.

  

OPENBAAR WATER

 

Artikel 90 lid 90.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Algemeen

Het beheer van het openbaar (vaar)water is in Nederland aan diverse overheden opgedragen. Zo is voor het beheer van de belangrijkste rivieren en rijkskanalen de centrale overheid verantwoordelijk. Het beheer van de overige wateren is verdeeld tussen de provincies, gemeenten en waterschappen c.a. De centrale wetgever heeft voor het gebruik van het openbaar vaarwater diverse regelingen vastgesteld. Daarbij is een splitsing aangebracht tussen regelingen die uitsluitend van toepassing zijn op de bij het rijk in beheer zijnde vaarwateren en regelingen die voor het gebruik van alle openbare vaarwateren gelden.

Binnenschepenwet en Scheepvaartverkeerswet

De centrale overheid heeft namelijk ook regelingen vastgesteld die voor het gebruik van alle openbare vaarwateren gelden. De belangrijkste zijn de Binnenschepenwet en de Scheepvaartverkeerswet. Met de Scheepvaartverkeerswet (SVW) is de Binnenaanvaringswet ingetrokken. Artikel 43 SVW bepaalt dat krachtens de Binnenaanvaringswet gestelde regels worden geacht te zijn gesteld krachtens de Scheepvaartverkeerswet. De verkeersreglementering is te vinden in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Artikel 42 SVW bevat de bevoegdheid van besturen van provincies, gemeenten, waterschappen en havenschappen tot het stellen van regels ten aanzien van onderwerpen waarin de SVW voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer

In het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (BABS) is het college bevoegd tot het treffen van verkeersmaatregelen ten behoeve van de scheepvaart op de onder hun beheer staande vaarwegen. Voorheen vond deze bevoegdheid zijn grondslag in hoofdstuk 5 van het BPR. Het BPR geeft regels en verkeerstekens t.a.v. snelle motorboten in het algemeen en waterscooters in het bijzonder. De APV mag niet op basis van hetzelfde motief als de bovenstaande regelgeving aanvullingen geven. De artikelen van de APV hebben dan ook een ander motief.

Deregulering

In dit artikel is een vergunning vervangen door een breed gestelde algemene regel. Daarmee legt de overheid nadrukkelijk een deel van de verantwoordelijkheid bij de burger. In eerste instantie moet deze zelf de afweging maken of een steiger of een meerpaal gevaar of hinder oplevert voor het vaarverkeer, of een probleem voor het beheer en onderhoud. Omdat het hierbij gaat om permanent bedoelde zaken, is aan dit artikel wel een meldingsplicht verbonden. Op die manier kan de gemeente vooraf toetsen en met de melder overleggen of bijvoorbeeld het onderhoud van de oevers niet in het geding is. Zo kan worden voorkomen dat een al geplaatst object weer moet worden verwijderd, met alle financiële gevolgen van dien.

 

Artikel 90 lid 90.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Algemeen verbod is niet toegestaan

Artikel 31, tweede lid, van de Wet op Woonwagens en Woonschepen bepaalde dat de gemeenteraad bevoegd is regels te stellen onder andere betreffende de plaats die woonschepen mogen innemen bij verblijf binnen de gemeente. Uit jurisprudentie bleek dat in beginsel in iedere gemeente met openbaar water mogelijk moet zijn om met een woonschip ligplaats in te nemen. Op 1 maart 1999 is de Wet op Woonwagens en Woonschepen ingetrokken. De jurisprudentie is echter opgenomen in de Huisvestingswet. Artikel 88 bepaalt namelijk dat de gemeenteraad geen regels stelt die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats. Een algemeen verbod komt in strijd met bovengenoemde wet. Een verbod met een ontheffingen- of vergunningenstelsel is wel toegestaan.

In Almere is een aantal locaties aangewezen waar het mogelijk is een ligplaats in te nemen.

Sub c onder 1 van artikel 90 lid 90.25 biedt het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats (delegatie van regelgeving door de raad op grond van artikel 156 Gemeentewet). Via deze algemeen werkende voorschriften is het mogelijk om bijvoorbeeld aan woonschepen die een vaste ligplaats willen innemen of hebben, eisen te stellen met betrekking tot de afvoer van het afvalwater, de drinkwatervoorziening etc. Zelfs zou aansluiting op de riolering, het drinkwater- en elektriciteitsnet voorgeschreven kunnen worden, indien de mogelijkheden daartoe redelijkerwijs aanwezig zijn.

Het bepaalde in dit lid vormt voor woonschepen een handzaam alternatief van de bouwverordening. Deze verplicht namelijk dat bouwwerken, zijnde een woning, over een deugdelijke afvalwaterafvoer dienen te beschikken en in beginsel aangesloten moeten zijn op het drinkwater- en elektriciteitsnet. Woonschepen die eveneens als woning gebruikt worden, vallen vanwege het feit dat het geen bouwwerken zijn, niet onder de werking van de bouwverordening. Ook kunnen krachtens dit lid “welstandseisen” aan woonschepen worden gesteld.

Krachtens sub c onder 2 van artikel 90 lid 90.25 heeft het college ook de mogelijkheid om een differentiatie naar soort en aantal vaartuigen aan te brengen. Zo kunnen aparte ligplaatsen voor woonschepen en ligplaatsen voor uitsluitend pleziervaartuigen aangewezen worden. Bovendien kan het aantal gelimiteerd worden. In het geval de gemeente eigenaar is van een openbaar water, is het ook mogelijk dat de gemeente in het kader van de exploitatie van die ligplaatsen huur- of verhuurovereenkomsten afsluit. Zo wees het college van Eindhoven vijf ligplaatsen aan voor woonschepen onder de bepaling dat de exploitatie van die ligplaatsen zal geschieden door middel van overeenkomsten van huur en verhuur. De rechtbank sauveerde dit beleid en bepaalde dat “de gemeente Eindhoven als eigenaresse van het Eindhovens kanaal niet het recht kan worden ontzegd privaatrechtelijk op te treden tegen haar niet welgevallig gebruik van haar eigendom, behoudens voor zover dat een gebruik is dat overeenstemt met of voortvloeit uit de publieke bestemming van bedoeld kanaal als vaarweg”. Het innemen van een ligplaats door een woonboot werd niet aangemerkt als een zodanig gebruik, Rb Den Bosch 3-12-1984, KG 1985, 17.

Pleziervaartuigen

Uit artikel 90 lid 90.25 volgt bovendien dat ook het innemen van een ligplaats met een “pleziervaartuig” slechts toegestaan is op die plaatsen door het college krachtens het tweede lid zijn aangewezen. Ook hier kan het aantal vaartuigen dat ligplaats mag innemen gelimiteerd worden.

Verordening fysieke leefomgeving Flevoland, Wet milieubeheer

Maakt het college van zijn bevoegdheid krachtens het tweede lid geen gebruik om gedeelten van openbaar water aan te wijzen waar het toegestaan is aan te leggen dan kunnen aan de locatie voor het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats uitsluitend nog beperkingen opgelegd worden krachtens de verordening fysieke leefomgeving Flevoland dan wel krachtens de Wet milieubeheer wanneer bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van een ligplaats zodanig gebeurt dat er sprake is van een milieuvergunningplichtige inrichting.

Heeft het college daarentegen wel gedeelten van openbaar water aangewezen dan mag slechts ligplaats ingenomen of beschikbaar gesteld worden op de aangewezen gedeelten en kunnen er daarnaast eventueel nog andere beperkende factoren worden gesteld vanuit de Verordening fysieke leefomgeving Flevoland of de Wet milieubeheer. Daar waar een Provinciale verordening van kracht is, kan het motief landschapsbescherming niet meer door het college ten grondslag gelegd worden aan de aanwijzing van ligplaatsen als bedoeld in het tweede lid of het stellen van nadere regels (dat wil zeggen algemene voorschriften) als bedoeld in het tweede

lid. In het vierde lid is de werking van deze bepaling ook uitgezonderd voor die gevallen waarin de Wet milieubeheer van toepassing is. Veel jachthavens zullen namelijk aangemerkt kunnen worden als milieuvergunningplichtige inrichtingen. Door de inwerkingtreding van artikel 13 van de Hinderwet op 1 november 1981 kan een hinderwetvergunning ook geweigerd worden wegens aantasting van natuurwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische en recreatieve waarden.

Deze situatie is niet veranderd na inwerkingtreding van de Wet milieubeheer.

Huisvestingswet

Om niet in strijd te komen met artikel 88 van de Huisvestingswet mag een verbod niet de gehele gemeente omvatten. Er moet een mogelijkheid zijn om met een woonschip binnen de gemeente een ligplaats in te nemen.

Jurisprudentie

De wetgever gaat uit van een in beginsel bestaand recht om met een woonschip te verblijven in de gemeente waar men tijdelijk wenst te wonen, met deze beperking dat de gemeenten voor de plaats van verblijf binnen hun grondgebied voorschriften mochten vaststellen. Lagere wetgevers hebben de vrijheid bepalingen vast te stellen welke de vrijheid tot het kiezen van een plaats van verblijf inperken, doch deze bepalingen mogen niet zover gaan dat zij het hierboven bedoelde recht van woonschipbewoners om in een bepaalde gemeente verblijfplaats te kiezen geheel ondermijnen en aldus generlei ruimte laten voor de toepassing van de wet. HR 2-4-1971, NJ 1971, 271. Een algemeen verbod met ontheffingsmogelijkheid om ligplaats in te nemen met een woonschip, is aanvaardbaar omdat het stelselmatig weigeren van een ontheffing in strijd is met de wet. ABRS 18-11-1997, JG 98.0033 m.nt. W. Vos. Overtreding van verbod in APV om ligplaats met vaartuig in te nemen op door B en W aangewezen gedeelte van openbaar water. APV-bepaling betreft huishouding van gemeente. Aanvullende verordenende bevoegdheid van gemeentebesturen ten opzichte van scheepvaartwetgeving. HR 28-6-1994, Gst. 1994 6996, 3 m.nt. EB. De regeling in de APV met betrekking tot het innemen van een ligplaats met een vaartuig heeft een ruimere strekking dan de Provinciale Landschapsverordening, namelijk ook onder andere de orde en veiligheid op het water. ARRS, 7-7-1981, OB 1982, III.2.2.7, nr. 43852, APV Aalsmeer en Rechtbank Utrecht, 3 april 1997, AWB 97/670 VV, APV Loenen. Een Gemeentelijke woonschepenregeling is toelaatbaar omdat hieraan andere motieven ten grondslag liggen dan aan de provinciale landschapsverordening. Gemeentelijke regeling geldt als sturingsinstrument ter regulering van hoeveelheid woonschepen, hun afmetingen en hun onderlinge situering, terwijl de provinciale verordening uitdrukkelijk ziet op de bescherming van natuur en landschap. Pres. Rb. Utrecht 3-4-1997, JG 98.0009 m.nt. W. Vos; KG 1997, 276. Bestuursdwangaanschrijving tot verwijdering van woonschip van zonder vergunning ingenomen ligplaats in haven. Verbod in APV geldt slechts voor door het college aangewezen gedeelten van openbaar (vaar)water. Toevoeging van vergunningstelsel aan verbodsbepaling betreft wijziging van algemeen verbindend voorschrift. ABRS 6-6-1994, Gst (1995) 7001, 4 m.nt. HH. Bestuursdwangaanschrijving tegen en weigering vergunning voor hotelboot die enige tijd is gedoogd. APV-bepaling niet in strijd met Binnenvaartpolitiereglement. Toetsing ex nunc. ARRS 20-8-1992, JG 93.0004. Sanering ligplaats voor woonschepen, die niet werden benoemd in het terzake genomen besluit. Overgangssituatie. ABRS 31-10-1994, JG 95.0199. Bestuursdwangaanschrijving tegen het ligplaats innemen met een woonschip op een niet aangewezen gedeelte van een openbaar water. Legalisatie is niet mogelijk en beroep op gelijkheidsbeginsel gaat niet op. ABRS 7-12-2000, JG 01.0039 m.nt. W. Vos. De afwijzing van een verzoek om maatregelen te treffen teneinde een onbezette ligplaats met een woonschip te kunnen innemen moet worden aangemerkt als een weigering om feitelijke handelingen te verrichten. Deze weigering is niet op enig rechtsgevolg gericht en het bezwaar hiertegen is terecht niet ontvankelijk verklaard. Het college heeft daarnaast in redelijkheid kunnen besluiten een verzoek om aanwijzing van een andere ligplaats af te wijzen. Aan het college komt ter zake van aanwijzingen van ligplaatsen krachtens artikel 5.3.2 APV een ruime mate van beleidsvrijheid toe. ABRS 9-3-2001, Gst. (2001) 7143, 2 m.nt. HH. Mededeling dat ligplaatsen van woonschepen niet (meer) gebonden zijn aan objecten, maar aan personen, is een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit in de zin van artikel 1 :3 Awb. ABRS 1-8-2001, JB (2001) 248.

Een algeheel verbod om met een woonschip in een gemeente te verblijven is in strijd met artikel 88 van de Huisvestingswet. Er kan zich echter in een bepaalde gemeente de situatie voordoen dat er geen plaatsen in openbaar water geschikt zijn om te worden bestemd of aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen. Met artikel 88 van de Huisvestingswet is dan ook niet beoogd om iedere gemeente de verplichting op te leggen nieuwe ligplaatsen te creëren, teneinde aan tenminste één woonschip plaatst te kunnen bieden op haar grondgebied. ABRS 7-11-2001 nr. 200100971/1.Het betreft de afbakeningsbepaling van artikel 5.3.2, derde lid, van de APV. Appellant betoogde dat het verbod van het eerste lid van dat artikel (om met een vaartuig ligplaats in te nemen op openbaar water) niet geldt, omdat het in het derde lid genoemde Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van toepassing is. De Afdeling zegt daarover: “met name uit de woorden “voor zover” blijkt dat het antwoord op de vraag of het in het eerste lid vervatte verbod geldt, afhankelijk is van de reikwijdte van het BPR. “En verderop: “Aan artikel 5.3.2 van de APV, dat is geplaatst in hoofdstuk 5, met het opschrift “andere onderwerpen huishouding gemeente” liggen (ook) andere motieven ten grondslag zoals hiervoor weergegeven. De omstandigheid dat in het voorliggende geval de belangen ter bescherming waarvan het BPR is vastgesteld zich niet verzetten tegen het afmeren van een vaartuig op de door appellant verlangde locatie laat de uit artikel van de APV blijkende wenselijkheid tot ordening van het innemen van ligplaats uit een oogpunt van openbare orde, volksgezondheid etc. onverlet. Het in het eerste lid van artikel 5.3.2. van de APV vervatte verbod behoudt dan ook in het voorliggende geval in zoverre betekenis”.  De Afdeling erkent hier dus de aanvullende werking van de APV, ook als hogere regelgeving van toepassing is. ABRS 28-04-2004, LJN-nr. AO8510, De Gemeentestem 2004, 7210, 109 m.nt. J.M.H.F. Teunissen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het enkele feit dat een milieuvergunning is verleend niet betekent dat artikel 5.3.2, derde lid, van de APV van toepassing is. Niet is gebleken dat in het kader van de verleende milieuvergunning het door de APV gediende belang van ordening van het innemen van ligplaatsen met vaartuigen uit een oogpunt van openbare orde is meegewogen of dat belang als gevolg van de verleende milieuvergunning rechtens geen relevantie meer zou hebben. De milieuvergunning kent geen bepalingen omtrent het innemen van ligplaatsen. De desbetreffende bepaling van de APV voorziet niet in een door de Wet milieubeheer geregeld onderwerp. De Afdeling deelt dan ook de conclusie van de rechtbank dat de verlening van de milieuvergunning niet afdoet aan het in de APV vervatte verbod met een vaartuig ligplaats in te nemen. ABRS 17 november 2004, 200308597/1, LJN-nr. AR5815, JB 2005/17.

 

Artikel 90 lid 90.26 Aanwijzingen ligplaats

Naast de regels die krachtens artikel 54 lid 90.25 sub c kunnen worden uitgevaardigd kan het wenselijk zijn, gelet op de omstandigheden, om aan een individuele booteigenaar nog nadere aanwijzingen te geven. Dit artikel biedt daarvoor de grondslag. Het ligt voor de hand deze aanwijzingen in de vorm van een schriftelijke beschikking te gieten.

 

Artikel 90 lid 90.27 Verbod innemen ligplaats

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 90 lid 90.28 Reddingsmiddelen

Om te waarborgen dat deze middelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of het voor gebruik onklaar maken van reddingsmiddelen strafbaar gesteld.

 

Artikel 90 lid 90.29 Veiligheid op het water

Het Binnenvaartpolitiereglement bepaalt aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij is dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water. Artikel 90.29 betekent dan ook een eigenlijke aanvulling op deze twee reglementen door in algemene zin, vergelijkbaar met de redactie van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, hinder of gevaarlijk gedrag van de overige gebruikers te verbieden.

 

Artikel 90 lid 90.30 Kitesurfen

Op grond van het Binnenvaart Politie reglement is het verboden om buitendijks te kitesurfen. Dit reglement geldt echt niet voor binnendijkse wateren. Om die reden is deze bepaling opgenomen. Het is dus verboden om te kitesurfen op alle binnendijkse wateren, tenzij het college wateren heft aangewezen waar dit mogelijk is. Op dit moment mag in Almere uitsluitend worden gekitesurfd op de Noorderplassen.

 

TERREINRIJDEN

Artikel 90 lid 90.31 Crossterreinen

Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto's, motoren, bromfietsen e.d. al dan niet met een wedstrijdkarakter zijn verschillende wettelijke regelingen van toepassing. Hierbij speelt mede een rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden.

Afbakening

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het vierde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet.

1. Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en APV

Alvorens in te gaan op de vraag welke regelingen van toepassing kunnen zijn op het crossen op daarvoor - al dan niet legaal - ingerichte terreinen, willen wij eerst enige kanttekeningen plaatsen bij een verkeersrechtelijk aspect in verband met de leeftijd van de crossers. Ingevolge artikel 110, tweede lid, van de WVW 1994 jo. artikel 5 van het Reglement rijbewijzen mogen bromfietsen slechts worden bestuurd door personen die de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt. Het verkeersrechtelijk regime is echter niet van toepassing, wanneer de bedoelde activiteiten zich afspelen op een terrein dat niet kan worden aangemerkt als een weg die feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Op de vraag wanneer sprake is van een zodanige weg wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1:1 van de APV. Zoals daar bleek, gaat het erom of een weg feitelijk voor het openbaar verkeer gesloten is. Auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. met wedstrijdkarakter op de weg in de zin van de WVW 1994.

Indien een auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. op de weg, als bedoeld in de WVW 1994, plaats vindt en een wedstrijdkarakter heeft, is artikel 10 van de WVW 1994 van toepassing. Het eerste lid van deze bepaling zegt dat het verboden is op een weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen. Dit verbod richt zich dus zowel tot de organisator van de wedstrijd als tot de deelnemers aan de wedstrijd. In de toelichting op artikel 2:10. van de APV inzake het houden van een feest of wedstrijd, wordt nader op het regime van de WVW 1994 ten aanzien van wedstrijden op de weg ingegaan. Auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. met wedstrijdkarakter op andere wegen dan bedoeld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Vindt een wedstrijd met voertuigen plaats op andere plaatsen, dan op de weg in de zin van de WVW 1994, dan kan artikel 5:25 van toepassing zijn. Artikel 5:25 ziet op het gebruik van motorvoertuigen of een bromfiets als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in het kader van een wedstrijd op speciaal daarvoor aangewezen terreinen door het college. Kenmerkend voor het wedstrijdkarakter is dat er een beloning in de vorm van prijzen, medailles of iets dergelijks in het vooruitzicht worden gesteld. Indien artikel 5:25 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 van toepassing is, is een vergunning op basis van artikel 2:10 van die verordening niet meer aan de orde. Zie verder de toelichting op artikel 2:10. Auto- of motorsportactiviteit zonder wedstrijdkarakter op de weg. Voor het organiseren van evenementen in het algemeen zijn in principe de bepalingen van “Toezicht op evenementen” van de APV van toepassing (art. 2:9 e.v.). De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid voorschriften geven omtrent het houden van zo'n evenement dan wel het evenement geheel verbieden. Deze bepalingen zijn ook van toepassing op auto- en motorsportevenementen, die geen wedstrijdkarakter hebben, zoals toertochten, oldtimerritten e.d.

2. Wet milieubeheer en APV

Bij het reguleren van auto- en motorsportactiviteiten, crossen e.d. buiten de weg moet onderscheid worden gemaakt tussen speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals circuits, en overige terreinen, zoals natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere voor recreatief gebruik beschikbare terreinen. De eerst bedoelde terreinen vallen doorgaans onder de Wet milieubeheer; voor de overige terreinen kan een gemeente zelf regels stellen, zoals in artikel 90 lid 90.31.

Wet milieubeheer

De speciaal voor auto- en motorsport ingerichte terreinen vallen onder de werking van de Wet milieubeheer en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.In bepaalde gevallen moet een motor(sport)terrein worden aangemerkt als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer worden de inrichtingen opgesomd waarvoor krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer een vergunning vereist is. De regeling betreffende de motorterreinen is opgenomen in categorie 19 van het besluit. In categorie 19.1, onder g, worden genoemd: inrichtingen of terreinen, geen openbare weg zijnde, waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruiken van: bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voer- of vaartuigen in wedstrijdverband ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden. In de nota van toelichting bij het besluit blijkt dat uit de omschrijving “gelegenheid bieden” is af te leiden dat elke inrichting of elk terrein, dat in enigerlei vorm is ingericht om de genoemde activiteiten mogelijk te maken, onder dit besluit valt. Vervolgens vermeldt de nota van toelichting dat enige accommodatie evenwel nodig zal zijn voordat kan worden vastgesteld of sprake is van een dergelijke inrichting, bijvoorbeeld in de vorm van een begrenzing. Indien elke, al dan niet beoogde, begrenzing van de plaats waar de genoemde activiteiten zich afspelen ontbreekt, zal bezwaarlijk van een inrichting kunnen worden gesproken (bijvoorbeeld wanneer een aantal liefhebbers van modelvaartuigen regelmatig met elkaar hun bootjes laat varen op een grote plas of waterweg). Op grond van artikel 8.2 van de Wet milieubeheer is het college bevoegd om op een aanvraag voor vergunning voor een motorterrein als bedoeld in categorie 19 te beslissen. Voor zover de terreinen, geen openbare weg zijnde, echter bestemd of ingericht zijn voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen, en de terreinen daartoe acht uren per week of meer zijn opengesteld, wordt de vergunning niet afgegeven door het college, maar door gedeputeerde staten (categorie 19.2). Bij de vergunningverlening wordt rekening gehouden met de motieven van de Wet milieubeheer, zijnde de gevolgen voor het milieu of de bescherming van het milieu.

APV

De regeling in de APV is van belang voor die terreinen die niet genoemd zijn in categorie 19.1, onder g, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, bijvoorbeeld een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten en terreinen die hiervoor slechts eenmalig of zeer incidenteel worden gebruikt. In een gemeentelijke regeling met betrekking tot dit soort motorterreinen zal de werkingssfeer ten opzichte van de Wet milieubeheer in ieder geval moeten zijn afgebakend. Bij een aanwijzingsbesluit kunnen alleen regels worden gesteld ter bescherming van de belangen die dit voorschrift dient. Behalve het belang van de openbare orde zijn dat milieubelangen en het belang van de veiligheid van het publiek of de deelnemers. In de in het tweede lid genoemde regels kan bepaald worden dat op het terrein slechts gecrost mag worden op bepaalde dagen en uren, en wel alleen door leden van de vereniging; dat de vereniging zich gedraagt volgens de aanwijzingen van KNAC, KNMV en MON; dat zij haar leden voldoende verzekert tegen ongevallen c.q. aansprakelijkheid voor schade als gevolg van ongevallen en - eventueel - dat de crossers ten minste een bepaalde leeftijd moeten hebben c.q. dat de vereniging er - ter voorkoming van ongelukken - zorg voor draagt dat toezicht door volwassenen wordt uitgeoefend indien van dat terrein gebruik wordt gemaakt. 

3. Zondagswet

Krachtens artikel 3, eerste lid, van de Zondagswet is het verboden op zondag zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken, dat op een afstand van meer dan 200 m van het punt van verwekking hoorbaar is. Volgens het tweede lid van dit artikel is de burgemeester bevoegd van dit verbod voor de tijd na 13.00 uur ontheffing te verlenen. De training voorafgaand aan de motorcrosswedstrijd kan als deze voor publiek toegankelijk is, reeds aangemerkt worden als een openbare vermakelijkheid als bedoeld in artikel 4 van de Zondagswet. 

4. Wet op de Ruimtelijke Ordening en APV

Een terrein dat men wil gaan gebruiken als motorcrossterrein zal in de meeste gevallen gelegen zijn in een gebied met de bestemming “agrarisch gebied” of “natuurgebied”. De vraag is dan of voor het gebruik van het desbetreffende terrein als motorcrossterrein vrijstelling kan worden verleend van het gebruikvoorschrift. Indien aannemelijk is dat het gebruik van een terrein ten behoeve van het motorcrossen zal leiden tot een onomkeerbare wijziging van de bestemming van dit terrein, dan zal dit gebruik enkel worden toegestaan na een bestemmingsplanwijziging.

5. privaatrechtelijk optreden

Verschillende gemeenten zijn er toe overgegaan een aan de gemeente in eigendom toebehorend terrein aan te wijzen waarop de motorcrossport beoefend kan worden. Veelal geschiedt dit om de overlast die wordt ondervonden als gevolg van het crossen in natuur- en bosgebieden te beperken. Indien van gemeentewege een terrein ter beschikking wordt gesteld voor het crossen, rijst de vraag naar de eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid van de gemeente voor ongevallen en andere schade. Daarbij gaan wij ervan uit dat het crossterrein niet een weg is in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Is daarvan wel sprake, dan is het - behoudens ontheffing; zie de artikelen 10 en 148 WVW 1994 - eenvoudigweg verboden aldaar te “crossen”. Civielrechtelijk brengt het feit dat een terrein met goedvinden van de gemeente als crossterrein wordt gebruikt, voor haar de verplichting mee ervoor te zorgen dat geen gevaarlijke situaties te creëren zijn. Het ligt op de weg van de gemeente om het terrein aan te passen aan het doel waartoe het dient. In het kader van de regels die het college kan stellen op basis van het tweede lid van artikel 90 lid 90.31 kunnen bijvoorbeeld leeftijdsgrenzen worden gesteld aan de gebruikers van het terrein of eisen als aangegeven in artikel 110 van de WVW 1994 jo artikel 5 van het Reglement rijbewijzen. Uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade (ongevallen e.d.) kan de gemeente zoveel mogelijk beperken; bijvoorbeeld door een bord te plaatsen bij de ingang van het terrein waarop zijn aangegeven de voorwaarden waaronder van het terrein gebruik mag worden gemaakt (onder andere de waarschuwing, dat gebruikers van het terrein dit voor eigen risico gebruiken en de mededeling, dat de gemeente aansprakelijkheid afwijst voor ongevallen en andere schade als gevolg van crossen). Het plaatsen van een dergelijk bord wil overigens niet zeggen dat de gemeente gevrijwaard is van aansprakelijkheid. Er is overigens nog een privaatrechtelijke mogelijkheid waardoor de gemeente aan haar zorgverplichting kan voldoen, namelijk door het sluiten van een gebruiks- of huurovereenkomst met de plaatselijke vereniging. De gemeente moet zich dan wel realiseren dat het desbetreffende terrein dan ook alleen ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van het crossen door leden van die vereniging. 

Jurisprudentie

Wanneer in het kader van een evenement, zoals bedoeld in de artikel 2.2.1 (oud) en 2.2.2 (oud) van de model-APV, op een crossterrein, zoals in deze bepaling bedoeld, motor(sport)activiteiten worden gehouden zijn er meerdere bevoegde organen in het spel. Goed onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds het evenement, waarvoor de burgemeester het bevoegd gezag is om een vergunning te verlenen en anderzijds de motor(sport)activiteiten, waarvoor het college het bevoegd gezag is. ARRS 3-6-1994, JG 95.0055 m.nt. A.B. Engberts, AB 1994, 602 m.nt. RMvM, Gst. 1995, 7006, 4 m.nt. EB. Motorcrosswedstrijden op zondag. Trainingswedstrijden voor 13.00 uur. In casu geen schending van de zondagsrust, omdat het motorcrossterrein 4 km buiten de bebouwde kom ligt. Pres. Rb. Utrecht 6-6-1995, JG 95.0316 m.nt. A.B. Engberts, KG 1995, 292.

 

VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 90 lid 90.32 Verbod vuur te stoken

Benadrukt wordt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer. Het college kan een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan een ontheffing weigeren op grond van milieuhygiënische argumenten. Bij het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de ontheffing te weigeren, indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan een dergelijke ontheffing alleen dienen ter bescherming van het belang van het milieu.

Voor artikel 90 lid 90.32 betekent dit concreet het volgende. Artikel 90 lid 90.32 sub b biedt de mogelijkheid om - naast de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer - een ontheffing te verlenen, waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. Er ligt dus een ander motief ten grondslag aan de APV dan aan de Wet milieubeheer. Tevens wordt het college de mogelijkheid geboden om aan deze ontheffing voorschriften te verbinden die het belang van de openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. De weigeringsgronden worden genoemd in derde lid. Kan de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer en de ontheffing op grond van artikel 90 lid 90.32 sub b worden gecombineerd tot één te verlenen ontheffing? Er is een aantal redenen om dit niet te doen. In de eerste plaats zijn de gronden waarop het besluit wordt genomen, gebaseerd op twee verschillende wettelijke regelingen. Het gaat dus om twee verschillende afwegingskaders. Indien beide afwegingskaders in één ontheffing wordt verwerkt, is de vraag in hoeverre een dergelijk besluit juridisch stand houdt. Bovendien wordt, indien bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen het ene besluit, het bezwaar daarmee impliciet eveneens gericht tegen het andere besluit. Tenslotte is ook de strafbaarstelling verschillend. Overtreding van de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer wordt strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten (Wed), terwijl overtreding van artikel 90 lid 90.32 strafbaar wordt gesteld op grond van artikel 154 Gemeentewet. Het verschil in wettelijke grondslag (Wet milieubeheer versus Gemeentewet), het verschil in toetsingskader (milieu versus openbare orde) en het verschil in strafbaarstelling (Wet op de economische delicten versus Gemeentewet) pleit ervoor om een systeem van twee separate ontheffingen te hanteren. Dit neemt niet weg dat gemeenten de aanvraag voor beide ontheffingen kunnen coördineren. Het blijven echter wel twee afzonderlijke besluiten. Indien de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer wordt geweigerd, wat betekent dit voor de ontheffing op grond van artikel 90 lid 90.32? Indien de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer wordt geweigerd, is er geen ruimte meer voor een ontheffing op grond van artikel 5:26 APV. Dit volgt uit het systeem van de wet. Een ontheffing op grond van artikel 5:26 APV kan in dit geval namelijk nooit worden verleend wegens strijd met de Wet milieubeheer. De aanvraag voor een ontheffing op grond van artikel 90 lid 90.32 hoeft daarom niet in behandeling te worden genomen. De grondslag hiervoor is artikel 4:5 Awb.

Uitzonderingen artikel 90 lid 90.32

In sub b is een aantal uitzonderingen opgenomen op het verbod in sub a. Hierbij zijn de volgende punten van belang. In de eerste plaats valt verlichting door middel van kaarsen, fakkels, sfeervuren “waarbij geen afvalstoffen worden verbrand -, zoals terrashaarden en vuurkorven of vuur voor koken, bakken en braden niet onder het nieuwe regiem van de Wet milieubeheer. Er is immers geen sprake van het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen.

Vervolgens mag er geen sprake zijn van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving. Vooral binnen de bebouwde kom kunnen klachten ontstaan over overlast of hinder door met name terrashaarden en vuurkorven. De laatste zinsnede van het tweede lid biedt dus een handvat om handhavend op te treden. De uitzonderingen betreffen een aanvulling op hogere regelgeving. Lid 1 regelt namelijk het aanleggen, stoken of hebben van vuur, maar in de genoemde uitzonderingsgevallen is geen sprake van het verbranden van afvalstoffen. De gemeentelijke wetgever regelt dus een bepaalde materie (verbranden) vanuit eenzelfde motief (namelijk een milieumotief: het voorkomen van overlast of hinder) als de hogere regelgever, maar beperkt zich daarbij tot gedragingen die niet of nog niet worden bestreken door de hogere regelgeving (namelijk het verbranden van niet-afvalstoffen buiten inrichtingen).

Inrichtingen

Normaal gesproken is de afbakening tussen de Wet milieubeheer en de APV helder, indien er sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Daar waar de Wet milieubeheer of hierop gebaseerde regels of voorschriften in een onderwerp voorzien, is geen ruimte voor de APV. Het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit Akkerbouwbedrijven milieubeheer, zogenaamde 8.40 AMvB's, vormen hierop een uitzondering. In deze besluiten wordt namelijk voor het onderwerp verbranden van afvalstoffen binnen inrichtingen uitdrukkelijk verwezen naar een gemeentelijke verordening.

Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer

Voorschrift 4.1 Afvalstoffen mogen niet binnen de inrichting worden verbrand, behoudens voor zover ingevolge een gemeentelijke verordening verbranden van uit de inrichting afkomstige afvalstoffen is toegestaan.

 Binnen of buiten inrichting?

Ten slotte nog de discussie of er nu sprake is van binnen of buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Artikel 1, eerste lid, onder a, Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer spreekt over een inrichting die deel uitmaakt van een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het verbouwen van akkerbouw- of tuinbouwproducten op of in de open grond. In de toelichting op dit besluit wordt aangegeven dat akkerland en de grond alwaar de volle grondstuinbouw plaatsvindt in het algemeen niet tot de inrichting wordt gerekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 16 januari 1997 (E03.94.0230, Tiel) de uitspraak gedaan dat dit voor fruitteeltbedrijven tevens inhoudt dat de boomgaarden niet tot de inrichting dienen te worden gerekend. Eerder sprak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich uit over de vraag of een weiland wel of geen inrichting is. Een weiland is geen inrichting, zolang het niet intensief gebruikt wordt (1 december 1995, E03.94.0495, AB 1996, 128).Indien het verbranden van afvalstoffen op een weiland of akkerland plaatsvindt, kan worden verdedigd dat er sprake is van het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen en zijn de artikelen 10.2, eerste lid, Wet milieubeheer en artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer en artikel 90 lid 90.32 om deze reden van toepassing.

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 90 lid 90.33 Beslistermijn

Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Zo kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. Wij hebben de beslistermijn vastgesteld op acht weken (eerste lid). Dit is gelijk aan de maximumtermijn die in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, wordt gesteld. Tijdig beslissen is een rechtsplicht voor elk bestuursorgaan. Het merendeel van de aanvragen zal binnen acht weken kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst. Deze termijn hebben we in Almere gelijkgesteld met de verlengingstermijn van de WABO (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Reden daarvan is dat APV vergunningen deel uit kunnen maken van de WABO of zijn “aangehaakt” aan de WABO. Indien de aanvrager meent dat de verlenging niet redelijk is, kan hij daartegen in bezwaar en beroep gaan.

De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:6). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:

Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag.

1. In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

a.de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

b.het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

c.een omschrijving van de aard en omvang van het project;

d.een omschrijving van de aard en omvang van de gevolgen van het project voor de fysieke leefomgeving, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

e.indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

f.indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

2.De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto's of andere geschikte middelen.

3. De aanvrager doet bij de aanvraag een gespecificeerde opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.

Dienstenrichtlijn

Op vergunningprocedures voor wat betreft diensten is artikel 13 van de Dienstenrichtlijn van toepassing. Het derde lid bepaalt dat de aanvraag binnen een redelijke, vooraf vastgestelde termijn wordt behandeld. De acht weken termijn van artikel 1:2 voldoet daaraan.

Artikel 13, derde lid, van de Dienstenrichtlijn bepaalt voorts dat de beslistermijn eenmaal door de bevoegde instantie mag worden verlengd, indien dit gerechtvaardigd wordt door de complexiteit van het onderwerp. Dit houdt in dat voor verlenging een stevige motivering is vereist met gebruikmaking van dit criterium.

Ontvangstbevestiging

Indien de Dienstenrichtlijn van toepassing is, wordt op grond van artikel 13, vijfde lid de ontvangst van elke vergunningaanvraag zo snel mogelijk bevestigd. De ontvangstbevestiging moet de volgende informatie bevatten: de beslistermijn, de beschikbare rechtsmiddelen en indien van toepassing de vermelding dat bij het uitblijven van een antwoord binnen de gespecificeerde termijn de vergunning geacht wordt te zijn verleend. Het gaat hier om toepassing van de lex silencio. Een bevoegde instantie bevestigt eveneens de ontvangst van een melding die een

dienstverrichter krachtens wettelijk voorschrift bij een bevoegde instantie dient te verrichten, indien door het doen van die melding en een bij wettelijk voorschrift bepaald tijdsverloop een voorwaarde wordt vervuld voor toegang tot of de uitoefening van een dienst.

Opschorting van de termijn

Op grond van de Dienstenrichtlijn gaat de termijn pas in op het tijdstip waarop alle documenten zijn ingediend. Artikel 13, zesde lid bepaalt dat wanneer een aanvraag onvolledig is, de aanvrager zo snel mogelijk wordt meegedeeld dat hij aanvullende documenten moet verstrekken, en, in voorkomend geval, welke gevolgen dit heeft voor de in artikel 13, derde lid, bedoelde termijn. Hiermee wordt bedoeld dat moet worden meegedeeld dat de termijn pas aanvangt als de gevraagde documenten zijn ontvangen. Deze regeling wijkt af van die van artikel 4:15 Awb : de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Als de aanvraag is aangevuld, loopt de termijn weer verder door.

 

Artikel 90 lid 90.34 Indiening aanvraag

In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. In Almere wordt een termijn van acht weken aangehouden. Deze termijn sluit aan bij de beslistermijn. De bewoordingen van het onderhavige artikel (“kan”) laten uitkomen, dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten. Voor vergunningen die niet binnen acht weken kunnen worden behandeld, is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om af te wijken van deze termijn. Wel moet het bevoegde bestuursorgaan een aanwijzingsbesluit hebben genomen ten aanzien van deze vergunningen.

Als een aanvraag veel te vroeg wordt gedaan en dan nog niet kan worden beoordeeld, volstaat een gemotiveerde mededeling daarvan aan de aanvrager. 

Herhaalde aanvraag (artikel 4:6 Awb)

Als er lange tijd is verstreken tussen beide aanvragen kan het praktischer zijn om de aanvraag opnieuw inhoudelijk te behandelen in plaats van een discussie te voeren over de vraag of het wel of niet om een herhaalde aanvraag gaat. Zie ABRvS 3 mei 2006, JB 2006/186. Daar was meer dan tien jaar verlopen tussen beide aanvragen, en de Afdeling oordeelde dat er geen sprake was van een herhaalde aanvraag, omdat één aanvraag was gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur, en de andere op de Archiefwet.

 

Artikel 90 lid 90.35 Voorschriften en beperkingen

In literatuur en jurisprudentie is men het erover eens dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Toch verdient het uit een oogpunt van duidelijkheid aanbeveling deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen. Daarbij moet ook - ten overvloede - worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning of ontheffing is gesteld. Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd. De vraag of bij niet-nakoming van vergunningsvoorschriften bestuursdwang kan  worden toegepast, wordt in het algemeen bevestigend beantwoord. Doordat in het tweede lid van artikel 1:4 naleving van deze voorschriften wordt omschreven als verplichting, wordt hierover alle onzekerheid weggenomen. Uiteraard is bestuursdwang niet mogelijk, wanneer alleen voorschriften zijn overtreden, die slechts beogen het toezicht op de naleving van de vergunning of ontheffing te vergemakkelijken, maar geen verband houden met de bescherming van het belang of de belangen met het oog waarop de vergunning of ontheffing is vereist.

Dienstenrichtlijn

Artikel 10 van de Dienstenrichtlijn bepaalt dat vergunningstelsels gebaseerd moeten zijn op criteria die ervoor zorgen dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid niet op willekeurige wijze uitoefenen. Die criteria zijn: niet-discriminatoir, gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang; evenredig met die reden van algemeen belang; duidelijk en ondubbelzinnig; objectief; vooraf openbaar bekendgemaakt; transparant en toegankelijk. Ook de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning worden verbonden, dienen hieraan te voldoen. Zie voor wat onder dwingende reden van algemeen belang en evenredigheid wordt verstaan: de algemene toelichting en het commentaar onder artikel 1:8. Op grond van het vijfde lid van artikel 10 wordt de vergunning pas verleend nadat na een passend onderzoek is vastgesteld dat aan de vergunningvoorwaarden is voldaan. Het derde lid zegt, dat de vergunningvoorwaarden voor een nieuwe vestiging gelijkwaardige, of gezien hun doel in wezen vergelijkbare, eisen en controles waaraan de dienstverrichter al in een andere of dezelfde lidstaat onderworpen is, niet mogen overlappen. In de in deze model-APV opgenomen algemene strafbepaling (artikel 6:1) wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor staat ook straf op het overtreden van aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften.

 

Artikel 90 lid 90.36 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

 Een vergunning wordt persoonlijk genoemd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt of dit uit de aard van de vergunning voortvloeit. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Deze wet bepaalt dat voor het verkrijgen van een vergunning de nodige diploma's moeten zijn gehaald. Een persoonlijke vergunning is ook de standplaatsvergunning. Dit vanwege het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een andere terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat.

Als een vergunning of ontheffing zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtsopvolger geldt, is het verstandig een voorschrift op te nemen dat de houder van de vergunning of ontheffing verplicht binnen twee weken schriftelijk te melden dat hij zijn vergunning heeft overgedragen, met vermelding van de naam en het adres van de nieuwe houder van de vergunning of ontheffing. 

Jurisprudentie

Volgens art. 1:10 APV is de vergunning of ontheffing persoonsgebonden tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald. Ingevolge art. 1:11, aanhef en onder e APV kan de vergunning of ontheffing worden gewijzigd indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt. De Afdeling is van oordeel dat art. 1:11 aanhef en onder e APV niet afdoet aan het persoonsgebonden karakter van de vergunning. Van een zelfstandige bepaling die het persoonsgebonden karakter van de exploitatievergunning voor een coffeeshop kan opheffen is geen sprake, gelet op de aard van de vergunning en op de strekking van het in de APV neergelegde vergunningstelsel. De burgemeester was derhalve niet zonder meer gehouden zijn medewerking te verlenen aan een verzoek tot overdracht van een vergunning aan een derde. ABRS 23-11-1999, LJN-nr. AA5058, GS 2000, 7112 , 6.

 

Artikel 90 lid 90.37 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De in het eerste lid genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter (“kan”). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning. Met name het rechtzekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking. Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun bedenkingen in te dienen (artikel 4:8 Awb).

Jurisprudentie

Gelet op art. 1:6 APV in samenhang gelezen met art. 2.1.4.1, tweede lid (oud), APV was de burgemeester in het onderhavige geval bevoegd de vergunning in te trekken. Intrekking van een vergunning vereist een zorgvuldige voorbereiding. Als specifieke kennis bij het bestuursorgaan ontbreekt, moet advies worden ingewonnen. Zes werkdagen zijn daarvoor voldoende. ABRS 11-06-2003, 200205273/1, JG 03.0125, met noot M. Geertsema. (artikel 2.1.4.1 (oud) is nu opgenomen in de artikelen 2.2.1 (oud) en 2.2.2 (oud)).

 

Artikel 90 lid 90.38 Termijnen

Het streven naar lastenvermindering voor burger en overheid en toetsing aan de Europese Dienstenrichtlijn hebben ertoe geleid in artikel 90 lid 90.38 te bepalen dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Artikel 11 van de Dienstenrichtlijn stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij: a. de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden; b. het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang; c. een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang. Over punt b. dat onder meer op wachtlijsten ziet, schrijft de Dienstenrichtlijn: “Wanneer het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is wegens een schaarste aan natuurlijke hulpbronnen of technische mogelijkheden, moet een selectieprocedure worden vastgesteld om uit verscheidene gegadigden te kiezen, teneinde via de werking van de vrije markt de kwaliteit en voorwaarden van het dienstenaanbod voor de gebruikers te verbeteren. Deze procedure moet transparant en onpartijdig zijn en de verleende vergunning mag niet buitensporig lang geldig zijn, automatisch worden verlengd of enig voordeel toekennen aan de dienstverrichter wiens vergunning net is komen te vervallen. In het bijzonder moet de geldigheidsduur zodanig worden vastgesteld dat de vrije mededinging niet in grote mate wordt belemmerd of beperkt dan nodig is met het oog op de afschrijvingen van de investeringen en een billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal. (PB L 376/36, nr. 62)”. Als gemeenten een vergunning voor bepaalde tijd verlenen, moeten zij beargumenteren waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan. Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een evenementenvergunning of een standplaatsvergunning voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling. Zie voor de betekenis van “een dwingende reden van algemeen belang” bij de toelichting onder artikel 90 lid 90.39. Artikel 90 lid 90.37 bepaalt dat bij gewijzigde omstandigheden de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken. Het ligt ook daarom in de rede dat een vergunning voor onbepaalde duur blijft gelden indien de omstandigheden niet wijzigen. Pas bij gewijzigde omstandigheden dient de vergunning opnieuw te worden bezien. Ook daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak- en proportionaliteitseis. Bij geringe wijziging van omstandigheden die geen gevolgen hebben voor het algemeen belang, kan de vergunning niet worden gewijzigd of ingetrokken. De noodzaak daarvoor ontbreekt.

 

Artikel 90 lid 90.39 Weigeringsgronden

Vergunningstelsels zijn in de APV als volgt geformuleerd: een verbodsbepaling om een bepaalde activiteit te verrichten behoudens vergunning. In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is kritisch naar de weigeringsgronden gekeken. Er is bij de vaststelling van de APV 2011 ter bevordering van de systematiek en duidelijkheid van de APV ervoor gekozen om in Hoofdstuk I algemene weigeringsgronden te benoemen. In de afzonderlijke vergunningstelsels zijn de betreffende artikel(led)en vervallen. Alleen als er voor een vergunning andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd.

Vergunningen

Tegelijkertijd met de deregulering van de vergunningstelsels van de APV 2011 zijn deze gescreend aan de Europese Dienstenrichtlijn. Dit heeft de VNG uitgevoerd bij de totstandkoming van de model APV. Het gaat daarbij om de volgende stelsels: de evenementenvergunning, vergunning voor een seksinrichting, standplaatsvergunning en de vergunning voor een snuffelmarkt.

Vestiging of tijdelijke overschrijding

Bij het screenen van de model-APV van de VNG aan de Dienstenrichtlijn is het volgende in ogenschouw genomen. In theorie bestaan er drie verschillende regimes: voor de 'vestiger', de 'tijdelijke grensoverschrijder' en de Nederlandse dienstverrichter.

De richtlijn staat toe dat er onderscheid wordt gemaakt tussen deze drie categorieën. Het is in theorie mogelijk dat de overheid aan een Nederlandse dienstverlener zwaardere eisen stelt dan aan een buitenlandse 'tijdelijke grensoverschrijder', maar dit is in de praktijk en vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid niet wenselijk.

Geacht wordt dat het op dezelfde gronden evenmin gewenst is een onderscheid aan te brengen tussen verschillende soorten van dienstverleners (tijdelijke grensoverschrijders, vestigers en dus ook Nederlandse dienstverleners). Anders zou de dienstverlener die zich vanuit een andere lidstaat hier vestigt een bevoorrechte positie hebben ten opzichte van degene die de grens overschrijdt om zijn diensten aan te bieden, of beide dienstverleners ten opzichte van de eigen onderdanen.

Alleen in het geval van prostitutie is daarop een uitzondering gemaakt. Zie daarvoor de toelichting bij hoofdstuk 3. Niet alleen de eis van het hebben van een vergunning geldt voor hen gelijkelijk, maar ook de gronden om een vergunning te weigeren zijn voor de drie categorieën aanvragers dezelfde. Daarom zijn de weigeringsgronden algemeen geformuleerd zodat ze gelden voor interne én internationale verhoudingen. Er is aangesloten bij het lichtste regime van de richtlijn (artikel 16): de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

De richtlijn geldt niet voor het verkopen van goederen. Dit is immers geen dienst. Bij standplaatsvergunningen kan er echter zowel sprake zijn van een vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen als voor het verlenen van diensten. Ook in dit geval zou rechtsongelijkheid kunnen ontstaan doordat de verkoper niet, maar de dienstverlener wel onder de richtlijn valt. Daarom is in de APV geen onderscheid gemaakt tussen verkoop en dienstverlening voor wat betreft de weigeringsgronden.

Enkele voorheen gehanteerde weigeringsgronden komen niet meer als zodanig voor in de richtlijn. De vraag waar deze dan wel onder vallen kan als volgt worden beantwoord:

Overlast

Vanouds is de APV een openbare orde en overlastverordening. Het begrip 'overlast' komt in het EG-recht bij de toetsing van uitzonderingen op het vrije verkeer niet voor. Ook de Dienstenrichtlijn spreekt niet over overlast. Het milieubegrip omvat echter alle soorten van overlast die gerelateerd zijn aan de omgeving/het milieu. Te denken valt aan geluidsoverlast, geurhinder, overlast veroorzaakt door stof, afval e.d. Overlast, veroorzaakt door vuurwerk, valt eveneens onder bescherming van het milieu of zelfs gezondheid.

Verkeersveiligheid

De verkeersveiligheid valt aan te merken als een dwingende reden van algemeen belang als bedoeld in artikel 9 van de Dienstenrichtlijn. Maar ook is er sprake van een belang dat te scharen valt onder de volksgezondheid, als het voorkomen van verkeersslachtoffers het te beschermen belang betreft.

Veiligheid van personen en gezondheid

Deze gronden waarop voorheen een evenementenvergunning kon worden geweigerd, bijvoorbeeld bij het uitbreken van mond- en klauwzeer (gezondheid) kunnen als een belang van volksgezondheid worden aangemerkt. 

Zedelijkheid

Het begrip zedelijkheid valt onder het begrip openbare orde, zoals dit wordt uitgelegd in overweging 41. Te denken valt aan de bescherming van de menselijke waardigheid of in het geval van dierenmishandeling (bijvoorbeeld gansslaan, palingtrekken of zwijntjetik) aan het belang van dierenwelzijn. Ook andere dwingende redenen dan de openbare orde kunnen een 'zedelijkheidsaspect' hebben.

Voorzieningenniveau bij standplaatsen

In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare ordebelang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden.

De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsvergunningen waar (mede) diensten worden verleend niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrije verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren bij een standplaats voor het verkopen van goederen (zie artikel 5:14, tweede lid, onder b). Daarop is de richtlijn immers niet van toepassing.

Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000

In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient bij de aanvraag om een vergunning een verblijfsrechtelijke toets plaats te vinden alvorens tot vergunningverlening kan worden overgegaan. Artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 schept een verplichting om desgevraagd bij een aanvraag voor een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document te overleggen waaruit het rechtmatige verblijf blijkt. Artikel 8.3, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000) bepaalt dat een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vw 2000 geen aanspraak kan maken op de toekenning van vergunningen en ontheffingen door bestuursorganen van o.m. gemeenten , voor zover die betrekking hebben op standplaatsen, markten, venten, collecteren, evenementen of beroepsmatige dan wel bedrijfsmatige activiteiten.

 

STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Algemene toelichting

Gelet op het belang van effectieve handhaving van de APV-voorschriften en de vraag van gemeenten naar meer informatie op dit punt (zoals bleek uit de enquête van SGBO in 2001), is hier een algemene introductie opgenomen over bestuurlijk toezicht, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving.

Handhaving algemeen

Handhaving is elke handeling die erop gericht is de naleving door anderen van rechtsregels te bevorderen. De belangrijkste redenen voor een goede handhaving zijn in het kort: Door een goede handhaving zal de overheid uiteindelijk in steeds grotere mate het door haar beoogde doel bereiken. Door handhaving kan de achteruitgang van de kwaliteit van de samenleving worden tegengegaan. De rechtszekerheid en de gelijke behandeling van burgers dienen te worden gewaarborgd. Dit kan door een goed handhavingsbeleid te voeren. De relatie van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid met handhaving wordt verder uitgediept. De geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en integriteit van bestuurders zullen het ambtelijk en maatschappelijk draagvlak vergroten. Handhaving kan zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk zijn. Hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een opsomming van de aan het bestuursorgaan toekomende dwangmiddelen en de regels die bij de toepassing van de dwangmiddelen in acht genomen moeten worden. Hierna worden deze dwangmiddelen en regels toegelicht. Ook is er een korte introductie tot de strafrechtelijke handhaving opgenomen.

Toezicht

In veel wetten worden, ter handhaving van de regelgeving, aan bepaalde ambtenaren toezichtbevoegdheden toegekend. Zij mogen plaatsen betreden, inlichtingen en inzage van stukken vorderen, monsters nemen en vervoermiddelen zoeken. Dit handhavingstoezicht, ook wel controle genoemd, wordt beheerst door het bestuursrecht. De algemene regels zijn opgenomen in afdeling 5.2 van de Awb. In bijzondere wetten kunnen echter beperkingen worden aangebracht op de in de algemene regels gegeven bevoegdheden (bijvoorbeeld: artikel 45, derde lid van de Wet wapens en munitie in vergelijking met artikel 5:18 van de Awb. Toezicht vindt plaats in een stadium waarin (nog) geen sprake is van een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. In het strafrecht ligt dit anders. Om tot opsporing te komen moet er in beginsel wel sprake zijn van een vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. Bepaalde opsporingsbevoegdheden vereisen zelfs een ontdekking op heterdaad. Om goed toezicht uit te kunnen oefenen moet een toezichthouder beschikken over de nodige bevoegdheden. Voor het uitoefenen van toezicht is vaak medewerking benodigd van de toezicht gestelde. In artikel 5:20, eerste lid, van de Awb is de verplichting van een ieder opgenomen om aan een toezichthouder alle medewerking te verlenen die hij redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Uiteraard zijn er uitzonderingen op de medewerkingsplicht. In het tweede lid van artikel 5:20 is opgenomen dat geheimhouders, zoals de arts en de advocaat, niet hoeven mee te werken. Maar ook de verdachte hoeft niet mee te werken. Volgens de regering geldt de plicht namelijk niet na het moment waarop de overheid jegens de betrokkene een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat tegen hem strafvervolging wordt ingesteld. “Vanaf dat moment is er sprake van “criminal charge” in de zin van artikel 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en kan de betrokkene een beroep doen op het zwijgrecht.”

Het bovenstaande kan in de praktijk voor verwarring zorgen. Het komt voor dat er toezichthouders zijn met opsporingsbevoegdheden. Degene die onder toezicht staat moet dus goed weten welke “pet” de ambtenaar opheeft. In het geval van toezicht moet een ieder meewerken. Zodra er echter sprake is van opsporing, kan er een beroep op zwijgrecht worden gedaan. Iemand kan immers niet worden verplicht om aan zijn eigen veroordeling mee te werken.

Toezichthouders worden meestal belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens de wet of verordening op grond waarvan zij als toezichthouder zijn aangewezen. Zo worden in artikel 100 Woningwet de ambtenaren bouw- en woningtoezicht aangewezen als toezichthouders op het gebied van de Woningwet. Met deze aanwijzing moeten zij niet alleen toezicht houden op de naleving van de bepalingen in de Woningwet zelf, maar ook op de naleving van hetgeen krachtens wettelijk voorschrift anderszins is bepaald. Te denken valt hierbij aan de voorschriften bij een bouwvergunning.

Strafrechtelijke handhaving

Het strafrecht en het bestuursrecht worden elk op een geheel eigen wijze genormeerd. In artikel 1:6 van de Awb is bepaald dat de Awb niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten noch op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het handelen van

strafrechtelijke organen wordt genormeerd door de regels van het Wetboek van Strafrecht en door de diverse bijzondere wetten, waarin de geldende materiële normen zijn verwoord en waarin soms ook van de algemene strafvordering afwijkende strafprocessuele bevoegdheden zijn opgenomen, en het Wetboek van Strafvordering, dat algemene regels van strafprocesrecht bevat, bevoegdheden in het leven roept en de grenzen van de bevoegdheden bepaalt. Op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Op grond van deze algemene politietaak, alsmede op grond van de last die in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering aan de aldaar genoemde ambtenaren wordt gegeven om strafbare feiten op te sporen, kunnen opsporingsambtenaren onderzoek doen. Een opsomming van de daarbij te hanteren methoden ontbreekt. Algemene opsporingsmethoden zijn niet in het Wetboek van Strafvordering geregeld. Er zijn wel bijzondere opsporingsbevoegdheden geregeld. Dit zijn observatie, infiltratie, de pseudo-koop of pseudo-dienstverlening, het stelselmatig inwinnen van informatie, het onderzoek doen in een besloten plaats zonder toestemming van de rechthebbende, het opnemen van vertrouwelijke communicatie, het onderzoek van  telecommunicatie en het stelselmatig volgen of waarnemen. Opsporingsambtenaren kunnen, naast dat zij bevoegd zijn opsporingshandelingen te verrichten, ook bevoegd zijn tot het uitoefenen van controlebevoegdheden die in bijzondere wetten worden toegekend. Op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet bijvoorbeeld kan een ambtenaar de bestuurder van een voertuig vorderen zijn voertuig te doen stilhouden, terwijl het vijfde lid van het artikel bepaalt dat de bestuurder op eerste vordering van de opsporingsambtenaar verplicht is medewerking te verlenen aan een ademonderzoek. Als een bevoegde ambtenaar van deze bevoegdheid gebruikmaakt en de ademtest wijst een te hoog alcoholpromillage uit, dan is er een verdenking ontstaan en gaat controle over in opsporing. In het bestuursrecht worden de sancties opgelegd door een bestuursorgaan. De rechter speelt in het bestuursrecht pas een rol indien een belanghebbende, na bezwaar of administratief beroep, beroep instelt bij de rechter. De rechter speelt in het strafrecht een centrale rol. Sancties in het strafrecht worden opgelegd door de rechter.

Bestuursdwang, dwangsom en gedogen

De Gemeentewet kent in artikel 125 aan het gemeentebestuur een algemene bevoegdheid toe tot het uitoefenen van bestuursdwang.In artikel 5:21 van de Awb is bestuursdwang als volgt gedefinieerd: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Het feitelijk handelen omvat onder meer: het doen wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of het treffen van maatregelen om verdere nadelige gevolgen van een overtreding te voorkomen. Het uitoefenen van bestuursdwang is dus zuiver gericht op het feitelijk in overeenstemming brengen met de bestuursrechtelijke voorschriften van een onwettige situatie. Dit heeft dus een herstellende werking en heet daarom “reparatoire sanctie”. Onder overtreding van een voorschrift wordt ook verstaan het niet nakomen van voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, zoals bijvoorbeeld geluidsvoorschriften bij een milieuvergunning. In artikel 5:32 van de Awb is aangegeven dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen, ook bevoegd is om een dwangsom op te leggen. Het opleggen van een dwangsom is een middel om de overtreder door het opleggen van een last om te betalen, te bewegen de overtreding te beëindigen. Bijna vanzelfsprekend hoort hier de vraag bij welk instrument het geschiktst is om aan de geconstateerde overtreding een einde te maken. Deze vraag zal steeds beantwoord moeten worden aan de hand van feiten, de omstandigheden en de belangen die aan de orde zijn. De wet laat zich hier niet over uit. Wel is in artikel 5:36 van de Awb opgenomen dat een dwangsom niet mag worden opgelegd zolang een reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken. Met andere woorden: een combinatie van bestuursdwang met last dwangsom is niet mogelijk. De eerste stap in een handhavingscyclus zal zijn dat een overtreding plaatsvindt dan wel gaat plaatsvinden. Dat betekent dat er een onderzoek moet worden gedaan. Met behulp van de toezichtsbevoegdheden wordt de situatie onderzocht. Hiervan zal de ambtenaar een rapport van bevindingen moeten opmaken. Het is belangrijk dat een dergelijk rapport van foto's of ander bewijsmateriaal wordt voorzien. Bij de voorbereiding van een besluit moet immers worden voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel. Het kan een keuze zijn van het bestuursorgaan om niet over te gaan tot handhaven. De met de wet strijdige situatie wordt dan gedoogd. Is een bestuursorgaan op de hoogte van de overtreding, maar wordt er geen actie nomen, dan is er sprake van passief gedogen. Het toepassen van bestuursdwang is een bevoegdheid, geen absolute verplichting. Een gemeente heeft dus de mogelijkheid om het belang van de handhaving door middel van bestuursdwang af te wegen tegen andere belangen, zoals de mogelijkheid om een andere bestuursrechtelijke sanctie in te zetten of over te gaan tot het gedogen. Deze vrijheid is echter betrekkelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat er een beginselplicht tot handhaving bestaat. Bijvoorbeeld: ABRS 22 maart 2001, BR2001/778, Dwangsom Camping Nunspeet. Enkel in geval van bijzondere omstandigheden kan van handhavend optreden worden afgezien. Het is goed dit te beseffen. Indien er namelijk een veelheid aan regelgeving binnen een gemeente bestaat, en de gemeente wordt op handhaving van die regels aangesproken, is zij in beginsel dus verplicht hier gevolg aan te geven. De handhaafbaarheid speelt dus een grote rol bij het opstellen van regels.

Bestuurlijk instrumentarium gemeenten

Gemeenten hebben in het kader van toezicht en handhaving een aantal bestuursrechtelijke instrumenten ter beschikking. Voor de bestuursrechtelijke instrumenten waarover gemeenten beschikken geldt een scheiding in sancties die erop zijn gericht de ontstane situatie in de gewenste situatie te herstellen (herstelsancties) en sancties die primair zijn bedoeld om bestraffend op te treden (punitieve sancties).

Bij de herstelsancties gaat het om de last onder bestuursdwang [is voor gemeenten geregeld in artikel 125 Gemeentewet juncto artikel 5.21 Awb] en de last onder dwangsom [artikel 5:31d Awb]. Deze sancties kunnen alleen worden ingezet in situaties waarin herstel daadwerkelijk mogelijk is, zoals het terugbrengen van een bouwwerk in de oorspronkelijke staat. Het intrekken van een begunstigend besluit (vergunning, ontheffing, subsidie) is een voorbeeld van een herstelsanctie die vaak gevoeld wordt als een punitieve sanctie. De meeste normen uit de APV die verloederingsfeiten en onveiligheidsgevoelens van burgers moeten tegengaan lenen zich niet voor handhaving via dwangsom of bestuursdwang. Of het herstel is feitelijk niet mogelijk (denk aan geluidsoverlast), óf het herstel zélf, dan wel de controle daarop, leveren problemen op (denk aan een last onder dwangsom tot het niet meer voortijdig plaatsen van vuilniszakken op straat, die wekelijks gecontroleerd zou moeten worden).

Op 14 januari 2009 zijn de Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte (BBOOR) en het bijbehorende Besluit (AMvB) in werking getreden. De BBOOR is neergelegd in de artikelen 154b en verder van de Gemeentewet. De wet geeft gemeenten een zelfstandige bevoegdheid om op te treden tegen veel voorkomende en overlastveroorzakende, lichte overtredingen van de APV en de Afvalstoffenverordening (Asv). Het is een punitieve sanctie.

Het betreft een zelfstandige bevoegdheid waarbij de raad bij verordening kan bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van voorschriften uit de APV die strafbaar zijn gesteld en die niet bij AMvB zijn uitgezonderd. Ook overtreding van voorschriften uit de Afvalstoffenverordening die strafbaar zijn gesteld en die zijn genoemd in de AMVB kunnen bestuurlijk worden beboet. Heeft een gemeente de bestuurlijke boete ingevoerd dan kan zij te allen tijde besluiten de bestuurlijke boete weer af te schaffen. Een besluit van de raad tot intrekking van het besluit tot invoering van de bestuurlijke boete treedt echter niet eerder in werking dan na twaalf maanden na de bekendmaking van het intrekkingsbesluit.

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt uitgeoefend of door het college, of door de burgemeester, namelijk indien de toepassing van dit middel dient tot handhaving van regels die de burgemeester uitvoert.

Tegen de boeteoplegging kan conform de rechtsgang van de Awb bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld. De boete dient door een bestuurlijk toezichthouder in dienst van de gemeente te worden opgelegd, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is. Mandateren van deze bevoegdheid aan particuliere toezichthouders is niet toegestaan. Veel overtredingen in het publieke domein worden gepleegd door daders van wie de identiteit niet bekend is. Om een voorziening te treffen voor deze zogenaamde “anonieme daderproblematiek” wordt gekozen voor aansluiting bij het wetsvoorstel Wet op de uitgebreide identificatieplicht: toezichthouders in het publiek domein krijgen de bevoegdheid de identificatie van de betrokkene te vorderen. De eis dat de toezichthouder tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is, complementeert het geheel aan bevoegdheden om de bestuurlijke boete te effectueren. Mocht niet voldaan worden aan het verzoek van de toezichthouder om inzage te verlenen in het identiteitsbewijs, dan kan de toezichthouder optreden als buitengewoon opsporingsambtenaar en hiervan een proces-verbaal opmaken.

De opbrengsten van de boeten komen toe aan de gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de incasso en de registratie van opgelegde boeten (daarbij kunnen ze eventueel externen, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau, inschakelen).

In gemeenten waar gekozen wordt voor invoering van de bestuurlijke boete krijgt het gemeentebestuur voor wat betreft de aanpak van de kleine ergernissen het primaat bij de handhaving in de publieke ruimte en neemt de rol van de politie hierbij af. Daarbij zal de lijn zijn dat waar gekozen is voor bestuurlijke beboeting, de politie niet meer stelselmatig aandacht besteedt aan kleine ergernissen en het bestuur een 24-uurs beschikbaarheid van de bestuurlijke toezichthouders waarborgt. De politie blijft wel bevoegd om, waar nodig, strafrechtelijk op te treden tegen de overtreding van de APV-normen.

Na de voor- en nadelen van beide instrumenten zorgvuldig tegen elkaar afgewogen te hebben, is de gemeente Almere eind 2009 tot de conclusie gekomen dat invoering van de bestuurlijke strafbeschikking vanuit het oogpunt van eenduidigheid, efficiëntie en financiële overwegingen de voorkeur heeft boven invoering van de bestuurlijke boete:

Eenduidigheid

Naast gemeenten hebben ook de politie en het OM op grond van de Wet OM-afdoening de mogelijkheid gekregen om (buitengerechtelijke) strafbeschikkingen uit te vaardigen. De gemeente Almere vindt het vanuit het oogpunt van eenduidigheid belangrijk dat bij de aanpak van overlastfeiten hetzelfde rechtsregime wordt gehanteerd. Het OM, de politie en de gemeente komen met de strafbeschikking onder één regime te werken. Dat is zowel voor burgers als uitvoerende handhavers een herkenbare werkwijze.

Efficiëntie

Bij invoering van de bestuurlijke boete dient de gemeente een backoffice in te richten die zich met de inning en invordering van boetes en de behandeling van bezwaar en beroep bezighoudt. Bij invoering van de strafbeschikking kan de gemeente taken overlaten aan het CJIB dat al een efficiënt proces voor inning en invordering heeft ingericht en aan het OM dat verzetszaken afhandelt.

Financieel

Bij de bestuurlijke boete dienen de gemeenten investeringen te doen voor inrichting van een backoffice. Bij de bestuurlijke strafbeschikking hoeft de gemeente zelf weinig investeringen te doen. Daarnaast maakt de gemeente aanspraak op een vergoeding van € 40,- per uitgeschreven bestuurlijke strafbeschikking. Sinds 1 januari 2010 maken de buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente van de bestuurlijke strafbeschikking gebruik.

Strafrechtelijk instrumentarium gemeente.

Op 7 juli 2006 is de wet OM-afdoening van kracht geworden. Hiertoe zijn de Wetboeken van Strafvordering en Strafrecht gewijzigd. Vanaf 2009 hebben gemeenten gefaseerd de mogelijkheid gekregen OM strafbeschikkingen uit te vaardigen.

Het gaat hierbij om zogeheten bestuurlijke strafbeschikkingen waarmee aan personen die overtredingen begaan een geldboete kan worden opgelegd. De te bestraffen overtredingen staan vermeld in de OM- beleidsregels voor de (bestuurlijke)strafbeschikking overlast en zien op lichte (aan de APV en afvalstoffenverordening gerelateerde) overlastfeiten Zij komen in feite overeen met de te beboete feiten op grond van de wet bestuurlijke boete overlast.

Het ministerie van Justitie kent in overleg met het Openbaar Ministerie deze strafbeschikkingsbevoegdheid toe. Artikel 257b van het WvSv is op dit moment de grondslag voor de gemeentelijke bevoegdheid om (middels een boa) een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen. Van de bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt onder toezicht van en volgens richtlijnen vastgesteld door het College van procureurs-generaal (OM).

Indien is gekozen voor het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking biedt artikel 576a Sv een grondslag om geldbedragen die uit de tenuitvoerlegging van bestuurlijke strafbeschikkingen zijn verkregen deels ten goede te laten komen aan het handhavende bestuursorgaan. De opbrengst van de strafbeschikking gaat naar het Rijk, maar gemeenten ontvangen een vergoeding per uitgeschreven proces-verbaal voor overlast. Op dit moment bedraagt deze vergoeding 40 euro.

Omdat op de strafbeschikking het strafrecht van toepassing is kan een belanghebbende hiertegen geen bezwaar en beroepsprocedure bij de bstuursrechter voeren. Men zal in verzet kunnen gaan bij het OM en uiteindelijk in bij hoger of cassatie kunnengaan.

 

Artikel 90 lid 90.40 Strafbepaling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Het maximum van een boete van de eerste categorie bedraagt euro 225 en van de tweede categorie euro 2250. Het is overigens uiteindelijk de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de gemeenteraad gekozen boetecategorie. Hierbij dient de rechter op grond van artikel 24 WvSr rekening te houden met de draagkracht van de verdachte. Het algemeen geldende minimum van de geldboete bedraagt euro 2 (artikel 23, tweede lid, WvSr).De Gemeentewet heeft aan de gemeenteraad de keuze gelaten op overtreding van verordeningen geldboete te stellen van de eerste of de tweede categorie. De gemeenteraad heeft daarbij de ruimte om binnen de verordening onderscheid te maken naar bepalingen waar bij overtreding een straf van de eerste dan wel van de tweede categorie op staat.  In Almere is ervoor gekozen om één strafmaat te hanteren.

Strafbaarheid rechtspersonen

Op grond van artikel 91 jo. artikel 51 WvSr. vallen ook rechtspersonen onder de werking van gemeentelijke strafbepalingen. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie “indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat”(artikel 23, zevende en achtste lid WvSr). Dat betekent dat voor overtredingen van de APV door een rechtspersoon de rechter de mogelijkheid heeft een boete van de derde categorie op te leggen (€ 4500,-).

Medebewindsvoorschriften

In bijzondere wetten wordt aan gemeenten vaak de bevoegdheid gegeven of de verplichting opgelegd om nadere voorschriften vast te stellen. Ook de strafbaarstelling van de overtreding van deze gemeentelijke voorschriften is veelal in deze wetten opgenomen. De opsomming in het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten dan ook geen in deze verordening opgenomen voorschriften, op overtreding waarvan straf is bedreigd in de bijzondere wet. Deze voorschriften zijn de onder afdeling 2.5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen (Apv) opgenomen artikelen met uitzondering van artikel 2.5.6. Overtreding van deze voorschriften is strafbaar gesteld in de artikelen 437 en 437ter van het WvSr (boete van de tweede respectievelijk derde categorie).

Hechtenis?

Het zal zelden voorkomen dat voor overtreding van een APV-bepaling hechtenis wordt opgelegd, zeker nu ernaar gestreefd wordt de korte vrijheidsstraf nog meer terug te dringen “ten gunste” van de geldboete. Toch is in dit artikel de mogelijkheid van hechtenis opgenomen omdat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat in bepaalde (uitzonderings)gevallen (bijvoorbeeld in het geval van recidive) de rechter behoefte heeft aan de mogelijkheid tot oplegging van een vrijheidsstraf.

Strafbaarstelling niet-naleving nadere regels en vergunningsvoorschriften

Niet alleen de overtreding van in de verordening opgenomen bepalingen wordt in dit artikel met straf bedreigd. In een aantal bepalingen wordt aan het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen. Ook de overtreding hiervan levert een strafbaar feit op. Dit geldt ook voor de overtreding van krachtens artikel 1.4 van de APV gegeven beperkingen en voorschriften bij een vergunning of een ontheffing. Formeel levert dit laatste een overtreding van artikel 1.4, tweede lid, op. Hierin is de verplichting opgenomen dat degene aan wie krachtens de APV een vergunning of ontheffing is verleend, verplicht is de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Wabo

Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (artikel 90 lid 90.1) kan neerkomen op het opslaan van roerende zaken als bedoeld in artikel 2.2 onder j en k van de Wabo, bijvoorbeeld als het gaat om de opslag van puin of bouwmaterialen in containers. Een vergunning daarvoor valt dan onder de Wabo en wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 90 lid 90.1.

 Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met beide vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.

N.B: artikel 90 lid 90.40 zelf verandert als gevolg van de Wabo niet, want daarin staan geen artikelen genoemd die onder de strafbepalingen vallen; de gemeenteraden moeten dat zelf invullen.

Jurisprudentie

Aanvullingen op de artikelen 424 (baldadigheid op of aan de weg) en art. 426 WvSr (belemmering van een ander in zijn vrijheid van beweging op de weg, zich opdringen aan een ander, hinderlijk volgen) door gemeentelijke voorschriften (artikel 2.4.7 tot en met 2.4.10) zijn toelaatbaar (HR 26 februari 1957, NJ 1957, 253 (APV Eindhoven). Het staat de gemeentelijke wetgever vrij aanvullende regelen te geven tot het tegengaan van hinderlijke geluiden. Artikel 4.1.7 APV is een toegestane aanvulling op artikel 431 WvSr (rumoer of burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord) (HR 26 oktober 1954, NJ 1954, 779 (APV Amsterdam).

Artikel 90 lid 90.41 Toezichthouders

In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr). De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Afdeling 1 van dit hoofdstuk geeft regels voor het toezicht. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen is een nadere regeling in de APV niet (meer) nodig.

Aanwijzen toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). De aanwijzing van toezichthouders kan derhalve in de APV plaatsvinden. Een deel van de toezichthouders wordt in de APV zelf aangewezen (dit is noodzakelijk indien een toezichthouder tevens opsporingsbevoegdheden dient te krijgen. Zie de toelichting hierna onder opsporingsambtenaren). Hiernaast kunnen toezichthouders door het college dan wel de burgemeester worden aangewezen.

Politieambtenaren zijn alleen te beschouwen als toezichthouders voorzover zij bij of krachtens een bijzondere wet als zodanig zijn aangewezen. Artikel 2 van de Politiewet, dat een algemene omschrijving van de politietaak bevat, kan niet worden beschouwd als een wettelijk voorschrift in de zin van het artikel.

Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. Bij een individuele aanwijzing worden personen met toezicht belast door hen met name te noemen of door aanduiding van hun functie. Bij een categorale aanwijzing wordt in het aanwijzingsbesluit veelal de dienst genoemd waartoe de met toezicht belaste personen behoren. Een toezichthouder dient zich, indien gevraagd, te kunnen legitimeren (artikel 5:12 Awb). Het legitimatiebewijs wordt uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is. Het in artikel 5:12, derde lid, van de Awb genoemde model van het legitimatiebewijs is vastgesteld bij de Regeling model legitimatiebewijs toezichthouders Awb (Stcrt. 2000, 131). Deze regeling bevat geen echt model, maar een opsomming van alle elementen die in ieder geval op het legitimatiebewijs moeten zijn opgenomen en een voorbeeld van een legitimatiebewijs.

Het evenredigheidsbeginsel

In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd. Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan derhalve niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.

Bevoegdheden toezichthouder

In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend. In artikel 5:14 is de mogelijkheid opgenomen om aan een toezichthouder minder bevoegdheden toe te kennen. Zo is op voorhand vaak al duidelijk welke bevoegdheden voor het uitoefenen van toezicht niet relevant zijn of per definitie onevenredig. Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaats” is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere (bedrijfs)terreinen, maar ook (bedrijfs)gebouwen. Dat de Awb een uitzondering maakt voor het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner vloeit voort uit het in artikel 12 van de Grondwet vastgelegde “huisrecht”. Op grond hiervan is voor het binnentreden van woningen zonder toestemming van de bewoner steeds een grondslag in een bijzondere wet vereist. Voor de handhaving van gemeentelijke verordeningen is de basis voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner gelegd in artikel 149a van de Gemeentewet. Op grond van dit artikel kan aan toezichthouders deze bevoegdheid worden toegekend, indien het gaat om het toezicht op de naleving van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 90 lid 90.42 wordt deze bevoegdheid aan toezichthouders toegekend. In de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) zijn de vormvoorschriften gegeven die bij het binnentreden van een woning in acht genomen moeten worden. In de toelichting op artikel 90 lid 90.42 zal nader op de Awbi worden ingegaan. De bevoegdheid tot het betreden van plaatsen houdt niet tevens in de bevoegdheid tot het doorzoeken van die plaatsen. De Awb geeft toezichthouders dus niet de bevoegdheid om willekeurig kasten, laden en andere bergplaatsen te openen. In gevallen waarin die bevoegdheid niettemin noodzakelijk is, dient deze te worden verschaft door de bijzondere wetgever. Artikel 5:16 Awb geeft de toezichthouder de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen. Op grond van artikel 5:20 Awb is een ieder ook verplicht deze  inlichtingen te verstrekken, behoudens een aantal uitzonderingen dat terug te voeren is op het beroepsgeheim. In de artikelen 5:17 tot en met 5:19 Awb worden aan toezichthouders de bevoegdheden verleend om inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en om zaken en vervoermiddelen te onderzoeken.

Bijzondere wetten

Bijzondere wetten die de raad bevoegd verklaren of verplichten tot het maken van verordeningen, kunnen op het punt van de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren een eigen regeling bevatten. Die aanwijzing heeft doorgaans tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar bepaalde (toezicht)bevoegdheden krijgt. Zo heeft de aanwijzing als bedoeld in artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar de bevoegdheid van artikel 18.5 van de Wm het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen verkrijgt. Ook in artikel 100 van de Woningwet is aan toezichthouders de bevoegdheid toegekend om een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoners. In bijzondere wetten kan van de bepalingen van de Awb worden afgeweken. Zo hebben toezichthouders in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op grond van artikel 69 van deze wet slechts toegang tot terreinen tussen zonsopgang en zonsondergang.”Terreinen” is daarbij een beperkter begrip dan “plaatsen” van artikel 5:15 Awb. Zo vallen alle gebouwen - dus ook bedrijfsgebouwen - hier buiten.

Toezicht en opsporing

De meeste bepalingen van de APV bevatten ge- en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk - door onder andere het toepassen van bestuursdwang dan wel het opleggen van een dwangsom - en strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met toezichthoudende respectievelijk opsporingsbevoegdheden. Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is een bepaling opgenomen in de APV. De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). Het onderscheid tussen toezicht en opsporing is van belang, aangezien er een onderscheid bestaat, zowel naar inhoud als naar de voorwaarden waaronder zij op grond van de wet kunnen worden uitgeoefend. Het kenmerkende onderscheid tussen beide is dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij opsporing wel. Ook zonder dat vermoeden heeft het bestuur de taak na te gaan of bijvoorbeeld de voorschriften van een vergunning in acht worden genomen. Indien mocht blijken dat in strijd met het voorschrift wordt gehandeld, hoeft dit ook niet automatisch te leiden tot een strafrechtelijke vervolging. Het hanteren van bestuursrechtelijke middelen zoals het intrekken van de vergunning of het toepassen van bestuursdwang vormen in veel gevallen een meer passende reactie. Ook al is de uitoefening van het toezicht niet gebonden aan het bestaan van vermoeden dat een wettelijk voorschrift is overtreden, toch kan hiervan wel blijken bij het toezicht. Op dat moment wordt de vraag naar de verhouding tussen de toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden van belang, in het bijzonder wanneer beide bevoegdheden in dezelfde persoon zijn verenigd. Beide bevoegdheden kunnen naast elkaar worden toegepast, zolang gezorgd wordt dat de bevoegdheden die samenhangen met het toezicht en de bevoegdheden die samenhangen met de opsporing worden gebruikt waarvoor ze zijn toegekend. Op het moment dat toezicht overgaat in opsporing is het derhalve zaak er voor te zorgen dat de waarborgen die aan de verdachte toekomen in het kader van de opsporing in acht worden genomen.

De voornaamste verschillen tussen toezicht en opsporing zijn de volgende.

Toezicht heeft betrekking op de naleving van de voorschriften die tot burgers en bedrijven zijn gericht en heeft vaak preventieve werking. Opsporing dient gericht te zijn op strafrechtelijke afdoening.

Toezicht is een bestuurlijke activiteit en wordt derhalve genormeerd door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opsporing wordt geregeld in het WvSv.

Opsporingsambtenaren

In de artikelen 141 en 142 WvSv worden de met de opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren genoemd. De in artikel 141 genoemde ambtenaren hebben een opsporingsbevoegdheid die in principe voor alle strafbare feiten geldt (algemene opsporingsbevoegdheid). Dit geldt onder andere voor de ambtenaren van de regiopolitie. Artikel 142 betreft de buitengewone opsporingsambtenaren die in de regel een opsporingsbevoegdheid hebben voor een beperkt aantal strafbare feiten (beperkte opsporingsbevoegdheid).

Op basis van artikel 142, lid 1, onder c, WvSv hebben de volgende - voor de APV relevante - personen opsporingsbevoegdheid:

  • personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast en
  • personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving van die verordening, een en ander voorzover het die feiten betreft en die personen zijn beëdigd.

Tot de eerste groep behoren bijvoorbeeld ambtenaren van bouw- en woningtoezicht. De grondslag van de opsporingsbevoegdheid ligt in de Woningwet. De tweede groep betreft de toezichthouders die in de gemeentelijke verordeningen als zodanig worden aangewezen. De aanwijzing dient in de APV te geschieden aangezien artikel 142, eerste lid, sub c, WvSv geen delegatie van de aanwijzingsbevoegdheid toestaat. Tot deze groep behoren bijvoorbeeld milieu en parkeerwachters, belast met het toezicht op de desbetreffende autonome bepalingen in de APV. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het WvSv ontlenen, is een nadere regeling in de APV niet mogelijk. De aanwijzing als toezichthouders in de APV is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. De personen die op grond van dit artikel worden aangewezen, dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan de volgende voorwaarden te voldoen:

1. zij dienen te voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid;

2. zij dienen te zijn beëdigd door het College van Procureurs Generaal (volgens art. 18, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar).

De akte van beëdiging bevat een aantal gegevens met betrekking tot de buitengewoon opsporingsambtenaar, waaronder in ieder geval de feiten tot de opsporing waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. De akte wordt op naam van de desbetreffende ambtenaar gesteld en na de beëdiging aan hem uitgereikt. De akte wordt voor vijf jaar afgegeven. Hierna kan hij worden verlengd, mits de ambtenaar nog voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid.

Gemeentelijke verordeningen en opsporing

Aan opsporingsambtenaren kan op grond van artikel 149a van de Gemeentewet, met inachtneming van de Awbi, de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen worden verleend (zie verder de toelichting bij artikel 6.3). Hun overige opsporingsbevoegdheden ontlenen zij aan het WvSv. De gemeenteraad heeft hiernaast niet de bevoegdheid om andere opsporingsbevoegdheden te creëren. Ingevolge artikel 1 WvSv mag bij gemeentelijke verordening geen regeling worden gegeven omtrent de opsporing of het bewijs van de in die verordening strafbaar gestelde feiten. Ook in een aantal bijzondere wetten worden opsporingsambtenaren aangewezen. Dit is met name van belang voor de, in deze verordening opgenomen, medebewindsvoorschriften. Een speciale regeling geldt voor de op de artikelen 437 en 437ter van het WvSr gebaseerde en in afdeling 2.5 bepalingen ter bestrijding van heling van goederen opgenomen bepalingen. De in de artikelen 551 en 552 van het WvSv geregelde opsporings- en toezichtbevoegdheden komen reeds toe aan de algemene opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 WvSv. Gezien de bijzondere materie is het in het algemeen niet zinvol om ook nog eens buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen.

 

Artikel 90 lid 90.42 Binnentreden woningen

Algemeen

Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Awb is deze bevoegdheid aan toezichthouders reeds toegekend voor alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het zogenaamde “huisrecht” regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel, zij het wat beperktere, vormvoorschriften van de Awbi (zie de toelichting , Algemene wet op het binnentreden (Awbi), a. vormvoorschriften).

De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:

  • de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;
  • de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen;
  • er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht te worden genomen.

Zowel het verlenen van de bevoegdheid tot het binnentreden als het aanwijzen van de personen die mogen binnentreden dient bij of krachtens de wet te gebeuren. In vele wetten zijn dan ook binnentredingsbevoegdheden opgenomen, zoals in artikel 100 van de Woningwet. Deze bevoegdheden zijn vooral toegekend aan ambtenaren of personen die belast zijn met een opsporings- of toezichthoudende taak in het kader van de wetshandhaving. Voorts bestaan bevoegdheden tot binnentreden voor de uitvoering van rechterlijke taken en bevelen, de uitoefening van bestuursdwang, de handhaving van de openbare orde, ter bescherming van de olksgezondheid en ter uitvoering van noodwetgeving. Artikel 149a van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening personen aan te wijzen die woningen mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Het moet dan gaan om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de overtreding van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 6.3 is gebruikgemaakt van deze bevoegdheid. Voor een aantal bepalingen in de APV wordt de bevoegdheid om een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden rechtstreeks ontleend aan een bijzondere wet. Het betreft de volgende artikelen.

a. artikel 2:3 APV inzake betogingen, dat steunt op artikel 4 van de Wet openbare manifestaties (WOM). In artikel 8 van de WOM wordt de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen en andere plaatsen geregeld.

b. de artikelen 2:56 tot en met 2:58 APV, de op de artikelen 437 en 437ter van het WvSr gebaseerde gemeentelijke helingsvoorschriften. Artikel 552 van het WvSv bepaalt dat de in artikel 141 bedoelde opsporingsambtenaren (dus niet de buitengewone opsporingsambtenaren) toegang tot elke plaats hebben waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat zij door een van de daar genoemde ondernemers worden gebruikt; dit geldt zowel voor toezicht als opsporing.

Algemene wet op het binnentreden (Awbi)

a. Vormvoorschriften

In de Awbi zijn de vormvoorschriften opgenomen die een persoon die een woning wil betreden in acht moet nemen. Hij dient:zich te legitimeren (artikel 1 Awbi);

  • mededeling te doen van het doel van het binnentreden (artikel 1 Awbi);
  • te beschikken over een schriftelijke machtiging (artikel 2 Awbi);
  • verslag te maken van het binnentreden (artikel 10 Awbi).

De in artikel 1 opgenomen voorschriften gelden voor iedere binnentreding, dus ook indien dit gebeurt met toestemming van de bewoner. De artikelen 2 tot en met 11 van de Awbi gelden alleen als zonder toestemming van de bewoner wordt binnengetreden. Degene die binnentreedt, dient te beschikken over een machtiging. In deze machtiging is aangegeven in welke woning binnengetreden kan worden. De Awbi gaat daarbij in beginsel uit van een machtiging voor een woning. Zo nodig kunnen in de machtiging echter maximaal drie andere afzonderlijk te noemen woningen worden opgenomen. De minister van Justitie heeft een model voor de machtiging vastgesteld (opgenomen in de circulaire van het Ministerie van Justitie, 15 augustus 1994, 452425/294). In artikel 3 van de Awbi wordt aangegeven wie een machtiging tot binnentreden kunnen afgeven: de procureur-generaal bij het gerechtshof, de officier van justitie en de hulpofficier van justitie hebben een algemene bevoegdheid hiertoe gekregen. Hiernaast kan ook de burgemeester bevoegd zijn machtigingen te verlenen. Dit is het geval indien het binnentreden in de woning in een ander doel is gelegen dan in het kader van strafvordering (bijvoorbeeld bij woningontruimingen). In artikel 5:27 van de Awb is voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner bij de uitoefening van bestuursdwang een andere regeling opgenomen. De bevoegdheid tot het afgeven van de machtiging is daar met uitsluiting van de in de Awbi genoemde functionarissen bij hetzelfde bestuursorgaan gelegd dat de bestuursdwang toepast. Dit betekent dat een college dat bestuursdwang wil uitoefenen, ook de eventueel benodigde machtiging moet afgeven. Van het binnentreden dient na afloop een verslag opgemaakt te worden (artikel 10 Awbi). Een voorbeeldverslag is opgenomen in de circulaire van het ministerie van Justitie van 15 augustus 1994, 452425/294. 

b. Bevoegdheden

In de Awbi wordt aan de binnentreder een aantal algemene bevoegdheden toegekend.

Degene die bevoegd is een woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich daarbij door anderen doen vergezellen (artikel 8, tweede lid, Awbi). Dit is slechts toegestaan voorzover dit voor het doel waartoe wordt binnengetreden vereist is en de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. Deze personen hoeven zelf niet te beschikken over een machtiging. Het aantal en de hoedanigheid van de vergezellende personen moeten in het verslag worden vermeld; de namen van deze personen hoeven niet vermeld te worden. Dat anderen de binnentreder kunnen vergezellen kan noodzakelijk zijn in het belang van de veiligheid van de binnentreder, maar ook indien de nodige werkzaamheden door mensen met een bepaalde vakbekwaamheid moeten worden uitgevoerd. Artikel 9 van de Awbi bepaalt dat de binnentredende ambtenaar zich de toegang kan verschaffen indien hij de woning of een deel daarvan afgesloten vindt. Dit geldt ook indien de bewoner wel thuis is, maar zijn medewerking niet wil verlenen. Hierbij kan degene die wil binnentreden zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen. 

c. Het begrip ”woning”

Het huisrecht strekt tot bescherming van het ongestoorde gebruik van de woning. Het begrip woning omvat de ruimten die tot exclusief verblijf voor een persoon of voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd zijn. Door het huisrecht wordt dus niet de eigendom of de huur van een woning beschermd. Of een ruimte een woning is, wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Woning is derhalve een ruim begrip, ook een woonboot, stacaravan, tent en keet. kunnen hieronder worden verstaan. Zelfs een hotelkamer kan onder het begrip woning vallen. Een bepaalde ruimte kan ook uit meer woningen bestaan. De verschillende kamers in een woongroep gelden bijvoorbeeld als aparte woningen. Dit geldt ook voor een binnen een woning gelegen kamer van een kamerbewoner.

d. Spoedeisende situaties

Artikel 2, derde lid van de Awbi voorziet in de bevoegdheid om in uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging en zonder toestemming de woning binnen te treden. Dit is bijvoorbeeld het geval in situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt, zoals bij de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zou kunnen maken. De politieambtenaar die geen machtiging op zak heeft en die terstond moet optreden, is dan voor het binnentreden niet op toestemming van de bewoner aangewezen en is bevoegd om zonder toestemming binnen te treden. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast. Hierbij kan worden gedacht aan ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Indien de opsporingsambtenaar de bewoner, bijvoorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming en zonder machtiging gerechtvaardigd. Op het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner, blijft ook bij spoedeisende gevallen de Awbi zo veel mogelijk van toepassing. Het spoedeisende karakter van de situatie is derhalve voornamelijk van invloed op het hebben van een machtiging. Dat betekent dat deze bevoegdheid slechts kan worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens de wet bevoegd zijn verklaard zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. Van het binnentreden zal een verslag moeten worden gemaakt. 

e. Mandaat is niet geoorloofd

De bevoegdheid machtigingen om binnen te treden af te geven, kan niet worden gemandateerd. De machtiging voor het binnentreden in een woning zonder toestemming vormt de basis voor het plegen van een inbreuk op de grondwettelijke vrijheden van de bewoner. Op grond van artikel 10:3, eerste lid, van de Awb is mandaatverlening geoorloofd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Gezien de zwaarte van deze inbreuk is hier sprake van een bevoegdheid waarvan de aard zich tegen mandaatverlening verzet (zie de parlementaire behandeling van de Awbi). 

f. De strafrechtelijke sanctie

Een ambtenaar die zonder dat hij de bevoegdheid daartoe heeft of zonder dat hij de vormvoorschriften in acht neemt, een woning, lokaal of erf betreedt, dient zich op vordering van de rechthebbende direct te verwijderen. Het niet opvolgen van deze vordering levert het ambtsmisdrijf van artikel 370 WvS. op. 

Jurisprudentie

De tijdelijke afwezigheid van de bewoner, bijvoorbeeld wegens vakantie of opname in een ziekenhuis, leidt er niet toe dat de ruimte het karakter van woning verliest (HR 4 januari 1972, NJ 1972, 121). Met een woning verbonden ruimten die in het geheel niet voor bewoning zijn bestemd en die van buitenaf via een eigen ingang kunnen worden betreden - bijvoorbeeld een praktijkruimte of een winkel - vallen niet de bescherming van het huisrecht. de bescherming van de woning vallen voorts niet de trappen en portalen die tot een woning en andere lokaliteiten toegang geven (HR 16 december 1907, W 8633), dus ook - zo mag worden aangenomen - niet de gemeenschappelijke trappen en portalen in een flatgebouw.

Hoofdstuk 3 Bouwen

Toelichting op verordening Bouwen

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 95 Begripsomschrijvingen

Bouwtoezicht

De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met IV van de Woningwet. Op grond van artikel 5.10, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzen burgemeester en wethouders ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met III van de Woningwet.

Artikel 5.10 Wabo heeft betrekking op alle vormen van toezicht (op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau). Alle bestuurslagen kunnen in beginsel bevoegd gezag zijn onder de Wabo. Dit werkt ook door in de toezichtbevoegdheden. Ook ambtenaren op provinciaal of op rijksniveau kunnen onder omstandigheden als “bouwtoezicht” worden aangemerkt.

De Wabo is, zoals de Woningwet dit al vele jaren is, een lex specialis ten opzichte van de Awb. De Wabo-toezichthouders moeten ambtenaren zijn, zoals dit ook het geval is met de Woningwet. De ingehuurde toezichthouders die geen ambtenaar zijn, zijn onrechtmatig aangewezen. Zij verrichten hun werkzaamheden voor de gemeente onrechtmatig, wat consequenties heeft voor hun bevoegdheden, het bewijsrecht e.d.

Artikel 1.2, lid 1, onder g van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) maakt het echter mogelijk om toezichthouders die aangesteld moeten zijn als ambtenaar om hun toezichthoudende taken te mogen uitoefenen, onbezoldigd aan te stellen zonder dat de CAR-UWO op hen van toepassing wordt. Op basis daarvan kunnen gemeenten dus toezichthouders inhuren via particuliere bureaus en aanstellen als onbezoldigd ambtenaar.

De toezichthouder kan een aanstelling als buitengewoon opsporingsambtenaar krijgen, als deze voldoet aan de daartoe gestelde eisen.

Zie hiervoor: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/buitengewoon-opsporingsambtenaar.Zie over dit onderwerp ook de VNG-ledenbrief: Uitbreiding art. 1:2 CAR: (Lbr.07/17, CvA/LOGA 07/04) (5 april 2007)

Bouwwerk en gebouw

De definitie van bouwen in artikel 1 van de Woningwet maakt gebruik van de als bekend veronderstelde term bouwwerk. De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de Modelbouwverordening en de jurisprudentie.

De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet.


OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN

Algemeen

Regeling omgevingsrecht

De indieningvereisten staan vermeld in artikel 7.2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor). De Mor vervangt op dit punt het Besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning.

De indiening van de in art. 7.2 Mor en andere voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens kan het bevoegd gezag verlangen op grond van art. 4.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto art. 4.4 Besluit omgevingsrecht (Bor).

Wet BIBOB

De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB), Stb. 2002, 347, en het daaraan gekoppelde Besluit BIBOB, Stb. 2003, 180 zijn per 1 juni 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 216) en nadien gewijzigd, laatstelijk in 2011. Deze wet houdt in dat na ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, door het bevoegd gezag wordt beoordeeld of over de aanvrager een integriteitadvies wordt gevraagd bij het Bureau BIBOB. Dit bureau ressorteert onder het ministerie van Justitie en is bevoegd om onderzoek te doen naar de antecedenten van de aanvrager - zowel natuurlijke als rechtspersonen - en naar de herkomst van de gelden waarmee het bouwproject wordt gefinancierd. Een negatief advies kan voor het bevoegd gezag aanleiding zijn de omgevingsvergunning te weigeren.

Het vragen van een advies door het bevoegd gezag is facultatief. Indien een advies bij het Bureau BIBOB wordt gevraagd, schort de termijn voor de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen met maximaal acht weken op (4 weken + verlenging 4 weken); artikelen. 15 en 31 Wet Bibob).

Algemene wet bestuursrecht

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft algemene regels voor het rechtsverkeer tussen burger en overheid. Ook de rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid is in de Awb opgenomen. De Awb is bij de voorbereiding van besluiten van belang voor de te volgen procedure. Dit geldt onder meer voor de gevallen waarin Afdeling 3.4 over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is.

Wet ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De Invoeringswet Wro gaf aanleiding tot discussie over het al dan niet kunnen voortbestaan van enkele stedenbouwkundige voorschriften uit paragraaf 2.5 van dit hoofdstuk. Dit betreft het zgn. parkeerartikel (2.5.30), de toegangsweg (2.5.3; van belang voor voertuigen van hulpverleningsdiensten om een bouwwerk te kunnen bereiken) en de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (2.5.4). Twijfel bestaat of een even effectieve en flexibele regeling (parkeren) in een bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Besloten is dat artikel 9.1.4, vijfde lid van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking treedt. Het gevolg hiervan is dat de stedenbouwkundige voorschriften van dit hoofdstuk vooralsnog blijven bestaan. De artikelen 8, vijfde lid, 9 en 10 Woningwet blijven bestaan totdat het gemelde probleem is opgelost.

WOB en de openbaarheid van gegevens aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ligt op grond van art. 3.8 Wabo voor een ieder ter inzage. Bij het indienen van een verzoek om een omgevingsvergunning voor het bouwen kan de aanvrager gemotiveerd verzoeken bepaalde gegevens niet openbaar ter inzage te leggen. De gegevens die op grond van de Wabo ter inzage liggen zijn de zakelijke gegevens die nodig zijn bij de beoordeling van het ingediende bouwplan.

De gegevens die de gemeente inwint op grond van de Wet BIBOB liggen niet ter inzage. Deze gegevens hebben een persoonlijk karakter. Zij betreffen de antecedenten van de aanvrager, van degene die bouwt en van degene die in het te bouwen bouwwerk bepaalde activiteiten onderneemt. Deze gegevens zijn gevoelig voor misbruik en liggen niet ter inzage.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) introduceert de omgevingsvergunning. De bouwvergunning maakt deel uit van de omgevingsvergunning en wordt in de MBV aangeduid als omgevingsvergunning voor het bouwen (art. 2.1 Wabo) De Wabo heeft gevolgen voor de vergunningen en ontheffingen van de bouwverordening. De MBV is met de 13e serie van wijzigingen zgn. Wabo-proof gemaakt. De gefaseerde behandeling van een vergunningaanvraag en de vergunningverlening zoals bekend onder de Woningwet, is ook onder de Wabo mogelijk ten aanzien van de omgevingsvergunning.

Gegevens en bescheiden

Artikel 91 lid 91.1 Bodemonderzoek

Inleiding

De artikelen over het bodemonderzoek in de Modelbouwverordening hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 91.2 bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.

De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 91.2. Men gelieve beide toelichtingen in combinatie met elkaar te lezen.

Sub a

Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd – ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. De laatste volzin van dit artikel richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2009 ontwikkeld.

Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed.

Sub c

In plaats van de ontheffing, die voorheen in dit lid stond, is nu een bevoegdheid tot het afwijken opgenomen. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen. De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen wordt geboden door artikel 4.4, lid 2 Bor.

Sub d

Bouwwerken met een beperkte instandhoudingtermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen.

Sub e

De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.

Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 91 lid 91.2 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

Algemeen

In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

De indieningvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht. De structuur is als volgt:

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.

Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag al beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

Indien blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.

Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.

De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo.

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

De inhoud van dit artikel zal met de eerste wijziging (2013) van het Bouwbesluit 2012 in het Bouwbesluit worden opgenomen. Thans wordt bezien hoe het begrip ‘waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend personen zullen verblijven’ kan worden geconcretiseerd.

Het doel van het artikel is en blijft: Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat.

Wat verstaan moet worden onder 'bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven' wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van Kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip 'voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen' valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.

Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging

Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd.

Gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen, indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn.

Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die voor de toepassing van delen van deze wet worden gelijk gesteld met een provincie (art. 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens genoemd Besluit.

Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet.

Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk

Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreiniginggraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.4.2 van MBV.

Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.

Artikel 91 lid 91.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreiniginggraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingprobleem kan worden ondervangen.

In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:

  • de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;
  • de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;
  • de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.

Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.

Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.

OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Artikel 91 lid 91.4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN's), voornormen (NVN's) en praktijkrichtlijnen (NPR's).

Hoofdstuk 4 Brandbeveiliging

Toelichting op de Brandbeveiligingsverordening Almere 2013

ALGEMEEN

Inleiding

De wetgever geeft in de Brandweerwet 1985 een opdracht een brandbeveiligingsverordening vast te stellen. In deze verordening moeten regels worden opgenomen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enig andere wet is voorzien. Uw raad heeft op basis van deze opdracht in 1993 een Brandbeveiligingsverordening vastgesteld.

Op 1 oktober 2010 is de Brandweerwet en de Brandbeveiligingsverordening vervallen, vanwege de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s. Met deze (nieuwe) wet beoogt de Rijkswetgever een doelmatige en slagvaardige hulpverlening te kunnen geven voor de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening.

Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s moet de gemeenteraad ook nu weer een Brandbeveiligingsverordening vast stellen waarin regels zijn gesteld over het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. Deze verordening voorziet daarin.

Verwacht wordt dat de Brandbeveiligingsverordening slechts tijdelijk van aard zal zijn. Artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s bevat namelijk een opdracht aan de regering om een algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) vast te stellen waarin regels worden gesteld over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de brandbeveiligingsverordening (TK, vergaderjaar 2008-2009, 31 968, nr. 8, p.7).

Niet duidelijk is wanneer de amvb in werking zal treden. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio’s in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft een model voor een Brandbeveiligingsverordening uitgebracht. Deze wordt in hoofdzaak gevolgd. Het Model is in hoofdzaak gevolgd in deze verordening. Ten behoeve van de leesbaarheid en de uitvoerbaarheid van de verordening is een andere rubricering toegepast en zijn de voorschriften verduidelijkt.

Vangnetregeling

De Brandbeveiligingsverordening is een vangnetregeling en betreft slechts het brandveilige gebruik van voor mensen toegankelijke, ruimtelijk begrensde ruimten, voor zover die ruimten geen bouwwerken zijn.

De Brandbeveiligingsverordening is niet van toepassing op bouwwerken, waaronder gebouwen, omdat daarvoor de regels van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of het op de Woningwet gebaseerde Bouwbesluit 2012 van toepassing is.

Ook sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de Brandbeveiligingsverordening. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Woningwet zijn namelijk in de gemeentelijke bouwverordening voorschriften opgenomen over de staat en het in gebruik nemen en gebruiken van open erven en terreinen. Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grond van de Brandbeveiligingsverordening. Aan de hand van de in de gemeentelijke bouwverordening opgenomen voorschriften zal moeten worden bepaald of deze voorrang hebben boven die van de Brandbeveiligingsverordening.

De vraag of een vergunning nodig is, zal moeten beantwoord moeten worden op basis van de beoordeling van het concrete geval. Ook zal in het concrete geval vastgesteld moeten worden of er sprake is van een inrichting en zo ja, of die inrichting geen hogere of bijzondere regels gelden.

Te denken valt aan een drijvend hotel of een drijvende discotheek (verbonden aan de wal en niet aan te merken als een bouwwerk) en aan een tijdelijke tent.

Opgemerkt wordt dat als een tent een bouwwerk is als deze meer dan 31 dagen al dan niet aangesloten per jaar op dezelfde locatie aanwezig is (zie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, inzake zaakno. 7154.7, van 7 juni 2001). Ook kampeerterreinen kunnen onder omstandigheden onder de werking van deze verordening vallen.

Gebruiksvergunning en algemene regels

De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht nodig hebben. Gezien de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een meldingsplicht in plaats van een vergunningenstelsel, omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan.

Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen.

Afstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat het in daarbij aangewezen categorieën van gevallen verboden is projecten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit andere activiteiten die behoren tot een daarbij aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving, uit te voeren zonder omgevingsvergunning (artikel 2:2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

In beginsel kan de op grond van de Brandbeveiligingsverordening vereiste gebruiksvergunning in de verordening worden aangemerkt als een Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik van inrichtingen.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in de Modelverordening, gezien de grote verscheidenheid aan situaties die onder de Brandbeveiligingsverordening kunnen vallen, er voor gekozen om niet aan te haken bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Wij delen dit standpunt van de VNG.

Afstemming Dienstenwet

Volgens de Europese Dienstenrichtlijn en de daarop gebaseerde Dienstenwet is in beginsel een vergunningstelsel geoorloofd, als het stelsel niet discriminatoir is en gerechtvaardigd is om dwingende reden van algemeen belang (noodzaakvereiste) en het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt., met name omdat controle achteraf te laat zou zijn om werkelijk doeltreffend te kunnen zijn (proportionaliteitsvereiste). De Brandbeveiligingsverordening stelt regels voor het brandveilige gebruik van voor mensen toegankelijke, ruimtelijk begrensde ruimten, waarbij niet van tevoren kan worden bepaald in welke gevallen volstaan kan worden met een melding of met het stellen van algemene regels, waardoor het vergunningstelsel behouden dient te blijven en op maat kan worden beoordeeld welke voorwaarden aan een vergunning dienen te worden verbonden.

De Dienstenwet maakt het mogelijk om een beslistermijn op te nemen van acht weken. De verordening is daarmee in overeenstemming. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing verklaard, hetgeen inhoudt dat de vergunning van rechtswege is verleend indien het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Zie verder de artikelsgewijze toelichting.

Afstemming evenementen

Op grond van artikel 2:10 eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden (evenementenvergunning).

Ingevolge artikel 90 lid 90.39 kan door de burgemeester worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu. Ingevolge artikel 2:10 tweede lid, van de APV is geen evenementenvergunning vereist, indien:

  • a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;
  • b. het evenement tussen 07.00 uur en 22.00 uur plaatsvindt;
  • c. het evenement niet plaatsvindt op een rijbaan van een doorgaande weg of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer of de hulpverleningsdiensten;
  • d. de organisator tenminste 2 weken voorafgaande aan het evenement daarvan een melding heeft gedaan aan de burgemeester op een daartoe vastgesteld meldingsformulier;
  • e. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object, voor zover het plaatsen van deze objecten zich niet verzetten tegen de in artikel 90 lid 90.39 genoemde belangen;
  • f. geen sprake is van een commercieel evenement.

Ingevolge artikel 2:10 derde lid, van de APV kan de burgemeester besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Een evenement kan in de open lucht of in een gebouw worden gehouden. Als het evenement in een gebouw wordt georganiseerd, dan zijn - in beginsel – alleen de brandveiligheidsvoorschriften van het op de Woningwet gebaseerde Bouwbesluit 2012 van toepassing. Evenementen die geheel of gedeeltelijk in de open lucht plaatsvinden, vallen in de regel onder de Brandbeveiligingsverordening. De inrichting van het terrein en de plaatsing van objecten (waaronder tijdelijke tenten) dienen aan de uitgangspunten van de Brandbeveiligingsverordening te voldoen. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij zowel het Bouwbesluit 2012 als de Brandbeveiligingsverordening van toepassing zijn.

Elke evenement dat tevens als een inrichting in de zin van de Brandbeveiligingsverordening moet worden beschouwd, dient te voldoen aan de algemene eisen van artikel 7 en 8. Is een evenementenvergunning nodig, dan kan de aanvrager op het daartoe strekkende formulier aangegeven dat ook een gebruiksvergunning op grond van de Brandbeveiligingsverordening is vereist. Om de aanvrager van een evenementenvergunning niet onnodig te belasten met het invullen van twee aanvraagformulieren, is het formulier voor het aanvragen van een evenementenver-gunning aangepast waardoor deze aanvraag tevens moet worden aangemerkt als een aanvraag om een gebruiksvergunning.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Toelichting op definities

De definitie van het begrip bouwwerk is ontleend aan de Modelbouwverordening van de VNG. Uitgangspunt is dat voor het bouwen van een bouwwerk een Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is, tenzij het bouwen vergunningsvrij is op grond van het Besluit omgevingsrecht. Een bouwwerk moet onder meer voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en aan de gemeentelijke bouwverordening. Een Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt – voor zover hier relevant – alleen verleend als aannemelijk is dat voldaan wordt aan de eisen van brandwerendheid e.d. Vergunningsvrij bouwen moet voldoen aan de eisen die bij of krachtens het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn op dat bouwen en aan de voorschriften die op grond van artikel 8, tweede lid, onderdelen c en g, en vijfde lid, van de Woningwet in de gemeentelijke bouwverordening zijn opgenomen. In bepaalde gevallen moet voor het gebruiken van een bouwwerk een Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik worden aangevraagd (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) voor een bouwwerk of moet een gebruiksmelding (Bouwbesluit, artikel 1.18) worden ingediend. Zodra geconstateerd wordt dat er sprake is van een bouwwerk, dan is daarmee in beginsel gegeven dat er geen gebruiksvergunning op grond van de Brandbeveiligingsverordening is vereist.

Onder college wordt verstaan: het college van burgemeester en wethouders.

Vanwege het opnemen van een uitzondering op de vergunningplicht voor meldingplichtige evenementen, is het noodzakelijk een definitie op te nemen van wat onder een evenement wordt verstaan en daarbij aansluiting te zoeken bij de omschrijving van een evenement als in de begrippen van de Algemene Plaatselijke Verordening.

Een inrichting is een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is.

Artikel 92 lid 92.1 Verbod zonder vergunning

Niet in alle omstandigheden is een gebruiksvergunning nodig. Er is een zekere ondergrens. Er is slechts een vergunning nodig als het gaat om gebruiken of in gebruik houden van een inrichting, voor zover daarin:

  • a. meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn of,
  • b. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft of,
  • c. aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

Bij het bepalen van de vergunningplicht is aangesloten bij de Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik (b en c) en de gebruiksmelding van het Bouwbesluit 2012 (a).

Artikel 92 lid 92.2 Aanvraag gebruiksvergunning

De aanvraag is in beginsel vormvrij en kan schriftelijk of digitaal worden ingediend. Het college zal een formulier laten ontwikkelen waarvan gebruik moet worden gemaakt bij het indienen van de aanvraag via elektronische weg. Dit formulier zal via de website van de gemeente Almere, dan wel via www.antwoordvoorbedrijven.nl beschikbaar worden gesteld.

De aanvraag moet voldoen aan het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvrager moet de gegevens en bescheiden te overleggen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. In Bijlage 1 behorende bij Brandbeveiliging is een aantal gegevens en bescheiden genoemd die in elk geval moeten worden ingediend bij de aanvraag.

Artikel 92 lid 92.3 Weigeringsgronden

Een gebruiksvergunning kan worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en een minimum brandveilig gebruik ook niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden bereikt. De aanvraag zal onder meer getoetst worden aan de eisen die op grond van artikel 92 lid 92.7 en lid 92.8 van toepassing zijn.

Artikel 92 lid 92.4 Voorwaarden aan vergunning

Bij de aanvraag moet worden aangetoond dat er voldaan wordt aan de eisen van brandveiligheid. Indien de aanvraag niet voldoet, dan kan door het stellen van voorwaarden worden voorkomen dat de gevraagde vergunning dient te worden geweigerd. Alleen als bij de toetsing vast komt te staan dat ook door het stellen van voorwaarden niet een minimum aan brandveiligheid kan worden bereikt, wordt de gevraagde vergunning geweigerd.

In sub b is opgenomen dat het college voor daarbij aan te wijzen categorieën van inrichtingen algemene regels kan vaststellen die als voorwaarden aan een vergunning worden verbonden.

Komt een bepaalde categorie inrichting vaker voor dan normaal, dan ligt het voor de hand de aan de vergunning te verbinden voorwaarden te bundelen in algemene regels. Het kan ook gaan om een categorie inrichtingen waarvoor op regionaal of landelijk niveau overeenstemming bestaat omtrent de vraag op welke wijze een brandveilig gebruik kan worden bereikt. Zo heeft de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (sinds 1 november 2012: Brandweer Nederland) in januari 2007 de “Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen” uitgebracht. In die handreiking zijn onder meer voorschriften opgenomen die betrekking hebben op de bereikbaarheid en bruikbaarheid van blusvoorzieningen, de inrichting van het terrein, installaties en opslag van materialen.

Artikel 92 lid 92.5 Beslistermijn

De termijn waarbinnen het college op de aanvraag om gebruiksvergunning dient te beslissen is overeenkomstig de Dienstenwet vastgesteld op acht weken. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van de aanvraag. Deze termijn is gelijk aan de termijn voor de beoordeling van een Omgevingsvergunning waarop met de reguliere procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moet worden beslist. Het college kan de termijn voor het beslissen op de aanvraag eenmaal met zes weken verlengen. De termijn bedraagt dus 8, of na verlenging, 14 weken.

In sub b is bepaald dat artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat als niet binnen de gestelde termijn is beslist, de gevraagde gebruiksvergunning van rechtswege is verleend en dat de van rechtswege verleende vergunning in werking treedt op de derde dag na afloop van de beslistermijn.

Een van rechtswege verleende vergunning kan voorwaarden bevatten. Dat is het geval als bij wettelijk voorschrift of bij beleidsregel is bepaald dat in een beschikking steeds bepaalde voorschriften worden opgenomen. Indien het college gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om regels te stellen die als voorwaarden aan een vergunning worden verbonden, dan worden die voorwaarden ook geacht deel uit te maken van een van rechtswege verleende vergunning. De eisen als bedoeld in artikel 92 lid 92.5 en lid 92.6 van de verordening zijn overigens altijd van toepassing.

Artikel 92 lid 92.6 Gebruikseisen

In artikel 92 lid 92.6 is bepaald dat de eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in hoofdstuk 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 overeenkomstig van toepassing zijn op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16, 1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) hebben betrekking op het voorkomen en beperken van brand. Hier worden onder meer regels gesteld ten aanzien van toestellen en installaties, een verbod op roken en open vuur (bij brandgevaarlijke stoffen), regels voor aankleding in een besloten ruimte, regels brandveiligheid stands, kramen, podia en andere inrichtingselementen. Ook bevat dit gedeelte van het Bouwbesluit 2012 regels die betrekking hebben op het tijdig vaststellen van brand. Ten slotte bevat dit gedeelte van het Bouwbesluit 2012 regels omtrent vluchten bij brand. Voor het Bouwbesluit 2012 verwijzen wij u naar www.wetten.overheid.nl.

Artikel 92 lid 92.7 Brandveiligheidsvoorzieningen

In artikel 92 lid 92.7 is bepaald dat de eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676), met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, overeenkomstig van toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

De genoemde hoofdstukken van het Bouwbesluit 2012 bevatten regels voor handmatig bestrijden van brand respectievelijk het automatisch bestrijden van brand, de voor brandweer noodzakelijke voorzieningen, waaronder ook de bereikbaarheid van de inrichting en de aanwezigheid van blusvoorzieningen, regels voor mobiele radiocommunicatie. Ook bevat het bouwbesluit een aantal overige bepalingen met betrekking tot een brandveilig gebruik, waaronder het voorkomen van belemmeringen en hinder. Voor het Bouwbesluit 2012 verwijzen wij u www.wetten.overheid.nl.

Artikel 92 lid 92.8 Meldingsplicht

Dit artikel richt zich tot een ieder die brand of broei ontdekt en geldt derhalve ook voor personen die zich buiten de inrichting bevinden.

Artikel 92 lid 92.9 Bossen, heidevelden, venen

Indien daartoe een noodzaak bestaat, kan het college de eigenaar van of de rechthebbende op een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover het geen terrein is als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Woningwet en dat met brandbare gewassen is begroeid, verplichten voorschriften op te volgen, die het college geeft ter voorkoming van brand en het beperken van gevolgen van brand.

Artikel 92 lid 92.10 Aanwijzing toezichthouders

Deze bepaling is een herhaling van artikel 61 van de Wet veiligheidsregio’s waarin is bepaald dat het toezicht op de naleving van de regels van de beveiligingsverordening en van de regels als bedoeld in artikel 3, derde lid, van die wet, berust bij door burgemeester en wethouders opgedragen ambtenaren.

Artikel 92 lid 92.11 Bestuurlijke boete

Artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s geeft aan dat de raad bij verordening kan bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van de regels als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet. De op te leggen bestuurlijke boete mag niet hoger zijn dan het bedrag, genoemd in artikel 64, eerste lid van de Wet. Op grond hiervan mag de op te leggen bestuurlijke boete niet hoger zijn dan eengeldboete van de derde categorie, zoals bedoeld in artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (Per 1 januari 2012 vastgesteld op € 7.800).

De bestuurlijke boete wordt opgelegd met inachtneming van de desbetreffende regels van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 5 Markten

Toelichting Marktverordening Almere 2012

Inleiding

De Marktverordening Almere 2012 is net als de voorgaande Marktverordening Almere 2005 gebaseerd op een Modelverordening van de VNG, in casu de versie uit 2008. Deze is in overleg met het Centraal Overleg Marktaangelegenheden opgesteld. In deze Modelverordening was rekening gehouden met de mogelijkheid de markt te laten exploiteren (organiseren en beheren) door een organisatie, welke niet noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van de gemeentelijke organisatie.

De raad heeft er echter voor gekozen de organisatie en het beheer van de markten in de gemeente Almere vooralsnog onderdeel te laten blijven van de gemeentelijke ambtelijke organisatie. Ofschoon de structuur van het VNG-model min of meer is behouden, is er voor gekozen om op een aantal onderdelen voor afwijkende regels te kiezen, welke hierna verder zullen worden toegelicht. In de toekomst zal worden onderzocht of de huidige wijze van Marktbeheer nog past bij de kerntaken van de gemeentelijke organisatie.

Grondslag verordening

Artikel 147 Gemeentewet geeft aan de raad de bevoegdheid verordeningen vast te stellen. In artikel 149 Gemeentewet is vervolgens vastgelegd dat de raad kan bepalen welke onderwerpen zij in het belang van de gemeente acht, en waarvoor zij verordeningen vaststelt.

De Marktverordening beoogt de belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de (verkeers-)veiligheid binnen de gemeente te beschermen.

Inhoud

In de Marktverordening zijn algemene bepalingen opgenomen, alsmede bepalingen die zien op de standplaatsvergunningen. Tot slot zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot sancties en de overgangsbepalingen.

Samenhang met andere verordeningen en wetgeving.

Andere ambulante handel

In de gemeente Almere is de regulering van ander ambulante handel opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening, terwijl de weekmarkten worden geregeld in de Marktverordening. Door middel van een evenementenvergunning kunnen braderieën e.d worden vergund.

In de APV is opgenomen dat geen vergunning wordt verleend wanneer een vergunning is vereist op basis van de Marktverordening. Op deze wijze wordt voorkomen dat een met de marktverordening conflicterende vergunning op basis van de APV moet worden verleend, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een ventvergunning, terrasvergunning of een standplaatsvergunning.

Vrijhouden van het marktterrein

In de Wegsleepverordening Almere is onder andere bepaald dat op de door middel van een verkeersbesluit aangewezen terreinen (zoals nader geregeld in het Besluit wegslepen van voertuigen) een parkeerverbod geldt, op grond waarvan tot verwijdering van voertuigen kan worden overgegaan. De kosten hiervan zijn voor rekening van de overtreder.

In de APV is een artikel opgenomen dat de burgemeester de bevoegdheid geeft op de marktterreinen aanwezige fietsen en bromfietsen te verwijderen.

Dienstenrichtlijn

[Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L376/36, 27 december 2006]

De Europese Dienstenrichtlijn is op 28 december 2006 in werking getreden met als doel de nog bestaande belemmeringen van het vrije verkeer van diensten op te heffen. Zo is over de vrijheid van vestiging (hoofdstuk 3) bepaald dat lidstaten de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in beginsel niet afhankelijk mag stellen van een vergunningstelsel (artikel 92.8).

Ook voor gemeenten heeft dit gevolgen: zij moeten binnen 3 jaar door middel van een screening nagaan of hun regelgeving in overeenstemming is met de bepaling van de richtlijn en deze zonodig aanpassen. Voor de Modelmarktverordening 2008, welke als basis dient voor deze Marktverordening Almere 2011 heeft de VNG de screening gedaan.

Allereerst is gekeken of de verordening een dienst regelt, die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt. Het begrip ‘dienst’ moet worden uitgelegd als ‘dienstverrichting welke gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt’ en sluit hiermee aan bij artikel 50 EG en de interpretatie van het EG Hof van Jusititie. De modelmarktverordening 2008 (individuele vergunning) regelt de warenmarkt; het gaat dus om de verkoop van goederen. Derhalve bevat dit model geen bepalingen omtrent de toegang tot of de uitoefening van een dienst. Daarmee valt dit model buiten de werkingsfeer van de Dienstenrichtlijn en hoeft er niet verder te worden gescreend. Dit oordeel werd in de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam d.d. 1 december 2010 bevestigd, ook deze concludeerde dat goederen werden verkocht, en geen diensten (LJN:BO6007.

Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000

In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient bij de aanvraag om een vergunning een verblijfsrechtelijke toets plaats te vinden alvorens tot vergunningverlening wordt overgegaan. Artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 schept een verplichting om desgevraagd bij een aanvraag voor een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document te overleggen waaruit het rechtmatige verblijf blijkt. Bij de vergunningverlening met betrekking tot de markt dient een gemeente hier rekening mee te houden.

Aandachtspunten

In de Marktverordening en het Marktreglement is gekozen voor een belangrijke wijziging in de verlening van de vaste standplaatsvergunningen. Vaste standplaatsvergunningen zullen niet direct voor onbepaalde tijd worden verleend. Dit geldt eens te meer voor nieuwe aanvragers, zij zullen in eerste instantie een standplaatsvergunning voor 1 jaar krijgen, welke vervolgens wordt verlengd voor onbepaalde tijd wanneer er geen sprake is van opgelegde sancties. Hiermee kan worden bereikt dat marktkooplieden na bovengenoemde periode kunnen worden beoordeeld op in hoeverre zij nog goed meedraaien op de markt.

De toekenning van een vaste standplaats vindt plaats zonder dat er sprake is van voorrang op basis van anciënniteit, alleen branchevreemde producten kunnen met voorrang worden vergund. Hiermee kan worden voorzien in de constante vernieuwing van het aanbod op de weekmarkten. Dit zal geschieden op basis van een vastgesteld protocol.

De dagplaatsen zijn nu bestemd voor de meelopers die over een meeloperspas beschikken. Ook deze meeloperspas dient jaarlijks te worden verlengd, en daarvoor zijn leges verschuldigd.

Er is nadrukkelijk gekozen voor een beperkte Marktverordening, waardoor een aantal zaken nu is opgenomen in het Marktreglement in plaats van voorheen in de Marktverordening. Belangrijk onderdeel daarvan is een sanctietabel, zodat zoveel mogelijk duidelijk is wat de consequenties zijn van overtredingen van bepalingen uit de Marktverordening, het Marktreglement en andere regels.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 95 begripsomschrijvingen

In artikel 95 zijn een aantal in de verordening en reglement gebruikte begrippen gedefinieerd. De meest opvallende zijn de introductie van de meeloper en de waarnemer.

Artikel 93 lid 93.1 Inrichting

De bevoegdheid van het college om de dagen, terreinen, indeling en verdeling van de weekmarkten vast te stellen, is in dit artikel neergelegd.

Artikel 93 lid 93.2

Naast de regeling van artikel 93 lid 93.1 heeft het college de bevoegdheid om nieuwe markten in te stellen, markten af te schaffen of te veranderen. Als redenen hiervoor kan gedacht worden aan veranderde economische omstandigheden of ruimtelijke ontwikkelingen.

Daarnaast kunnen dringende redenen, zoals de viering van Koninginnedag of de uitvoering van werkzaamheden op het marktterrein, het noodzakelijk maken dat het college voor de markt een andere dag, tijd of plaats vaststelt.

Tenslotte kan in het geval van dringende redenen, met uitzondering van acute calamiteiten welke zijn geregeld in het Marktreglement, door het college worden besloten de markt niet te laten plaatsvinden

Artikel 93 lid 93.3

Hierin is de bevoegdheid tot het vaststellen van nadere regels vastgelegd. Deze bevoegdheid maakt de vaststelling van het Marktreglement mogelijk, net als de vaststelling van beleidsregels.

Beleidsregels versus nadere regels

Aangezien vaak onduidelijkheid bestaat over het verschil tussen beide soorten regels volgt hieronder een korte uiteenzetting van beleidsregels en nadere regels. Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van de gekregen bevoegdheden. Verder kan het college nadere regels stellen op grond van artikel 93 lid 93.3. Voor alle duidelijkheid: beleidsregels zijn algemene regels omtrent de toepassing van bevoegdheden (zie de definitie in art. 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Nadere regels zijn algemene regels die te karakteriseren zijn als algemeen verbindende voorschriften. Beleidsregels kennen een inherente afwijkingsbevoegdheid in tegenstelling tot nadere regels. Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient een bestuursorgaan een uitzondering op een beleidsregel te maken indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Dit wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid van de beleidsregel genoemd. Hierdoor zijn beleidsregels flexibeler dan nadere regels (algemeen verbindende voorschriften). Immers, van nadere regels is geen afwijking mogelijk.

Jurisprudentie

Nadere regels worden opgevat als algemeen verbindende voorschriften. Zie bijvoorbeeld ABRS 4 juli 1994, JG 95.0133, m.nt. A.B. Engberts, AB (1994) 698 m.nt. R.M. van Male.

Artikel 93 lid 93.4

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente. Zie ook de inleiding bij deze toelichting onder Grondslag.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 93 lid 93.12 is eveneens van toepassing.

Artikel 93 lid 93.5

De toewijzing geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De standplaatshouder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de toewijzing zijn verbonden (artikel 93 lid 93.5). De toewijzing is persoonlijk en niet overdraagbaar.

De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door degenen aan wie door het college een standplaats is toegewezen. Iedere andere wijze van verkopen op markten is verboden. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen, die de kooplieden van koffie, soepen en dergelijke voorzien.

Jurisprudentie

Met de verplichting de standplaats persoonlijk in te nemen strookt niet de gebruikmaking van een ontheffing om rond te gaan met koffie en dergelijke op het marktterrein. (ABRS 20 januari 1998, jbMarkten bladzijde 9)

Artikel 93 lid 93.6

In dit artikel wordt omschreven welke typen standplaats kunnen worden toegewezen. De manier van toewijzing verschilt per type standplaats, hetgeen is uitgewerkt in het Marktreglement. De toewijzing van een vaste standplaats geschiedt in elk geval door het verlenen van een vergunning door het college.

Artikel 93 lid 93.7

Voor toewijzing van een standplaats is het vereiste van een handelingsbekwaam natuurlijke persoon opgenomen, die de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. Hiermee is dwingend vastgelegd dat alleen natuurlijke personen tot de markt worden toegelaten en wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen in Nederland bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen.

Artikel 93 lid 93.8

Als de in sub a genoemde gronden zich voor doen, wordt altijd tot intrekking van de vaste standplaatsvergunning overgegaan. In sub b worden mogelijkheden tot intrekking (‘kan’ betekent: is bevoegd, dat wil zeggen is niet verplicht) genoemd ten aanzien van de vergunning.

Artikel 93 lid 93.9

In artikel 93 lid 93.9 worden de gronden genoemd op basis waarvan een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken of geschorst. De zinsnede ‘Onverminderd het bepaalde in artikel 93.8 geeft aan dat ook de intrekking op grond van artikel 93.8 een punitieve sanctie is. Het artikel heeft een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsing wordt overgegaan.

In onderdeel d wordt ervan uitgegaan dat het niet betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking of schorsing van een standplaatsvergunning voor de markt. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999 (JG 99.0184 m.nt. M. Geertsema) inzake het hoger beroep van S. Gonesh tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 november 1998, vormt naar ons inzicht voldoende basis om deze intrekkings- of schorsingsgrond in het model op te nemen. De Afdeling overwoog in deze zaak dat ingevolge de Verordening op de straathandel van de gemeente Amsterdam een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken ‘wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voortvloeien uit de voor die markt geldende heffingsverordening’. Het stond tussen partijen vast dat Gonesh ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam kon de aan Gonesh verleende vergunning derhalve intrekken.

Het moge duidelijk zijn dat deze intrekkings- of schorsingsgrond niet lichtvaardig mag worden gebruikt. Het kan wel een oplossing bieden voor (notoire) ‘wanbetalers’. Voor alle duidelijkheid wijzen wij erop dat deze uitspraak zich naar ons inzicht alleen uitstrekt tot betalingsverplichtingen op basis van publiekrechtelijke regelingen. De vraag of intrekking of schorsing ook mogelijk is bij het niet nakomen van privaatrechtelijke betalingsverplichtingen (huur of pacht) blijft in deze uitspraak onbeantwoord.

Jurisprudentie

  • ABRS 15 augustus 2001, JU 021011. Terechte voorwaardelijke tijdelijke schorsing van marktstandplaats wegens overtreding van Reglement weekmarkten Den Haag. Standplaatshouder is tevoren diverse malen gewaarschuwd. Opgelegde sanctie is niet onevenredig zwaar. Schorsingsregime is niet onverbindend wegens strijd met art. 156 Gemeentewet.
  • Vz. Rb.‘s-Gravenhage 28 maart 2007, LJN: BA2568, AWB07/2195. Schorsing van de marktvergunning in verband met vermeende bedreiging van een medewerker van de Dienst Stadsbeheer. Van in een telefoongesprek gebruikte bedreiging kan niet worden gezegd dat het belang van de openbare orde van de makrt in het geding was. In casu staat de schorsing niet in redelijke verhouding tot de gedane uitlatingen.
  • ABRS 30 maart 2001, AB 2001, 189 m.nt. L.D. De intrekking van een standplaatsvergunning op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam voor een week is een maatregel met een punitief karakter die door de rechter op zijn evenredigheid dient te worden getoetst, doch de enkele omstandigheid dat de strafrechter betrokkene een taakstraf heeft opgelegd, leidt niet tot het oordeel dat het bestuursorgaan reeds daarom niet tot het opleggen van een maatregel mocht overgaan. De opgelegde maatregel moet zelfstandig op evenredigheid worden beoordeeld. De Afdeling neemt voor dat oordeel mede in aanmerking dat het bestuursorgaan een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt. Niet kan worden gezegd dat deze maatregel niet in een redelijke verhouding staat tot het wangedrag. Het geven van slechts een waarschuwing staat niet alleen niet in verhouding tot de ernst van de overtreding, maar maakt ook de handhaving van de verordening illusoir.·
  • Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning in te trekken of te schorsen, dient het daarbij te letten op het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Zie Rechtbank Amsterdam 17 februari 1994, JB (1994) 58, inzake intrekken zonder horen ex artikel 4:8 Awb.
  • Rb. Middelburg 1 september 2005, LJN: AU5267, AWB 04/932. Schorsing kan als een punitieve sanctie worden aangemerkt. Dit brengt met zich mee dat ten aanzien van de relevante feiten die aan de waarschuwingen ten grondslag liggen hoge eisen worden gesteld, zoals een deugdelijk sanctiebeleid.
  • ABRS 8 september 2004, LJN: AQ9962, rolnr: 200308336/1. Waarschuwingen al dan niet mondeling, gebaseerd op een op schrift gesteld en bekend gemaakt sanctiesysteem, worden aangemerkt als besluiten in de zin van de Awb.

Artikel 93 lid 93.10

In artikel 93 lid 93.9 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste standplaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij de andere typen standplaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering (artikel 93 lid 93.11) ook een vergunninghouder van een dagplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vergunninghouder voor een vaste standplaats op de vuist gaat met een dagplaatshouder.

In dit artikel 93 lid 93.10 is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats. In de beschikking tot uitsluiting moet worden aangegeven om hoeveel dagen het gaat (maximaal vier) en om welke concrete dagen.

Het in onderdeel d genoemde wordt opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders. Zie verder de toelichting onder artikel 93lid 93.9, onderdeel d.

Artikel 93 lid 93.11

In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktverordening en de daarop gebaseerde voorschriften. In de artikelen 5:21 tot en met 5:36 van de Awb worden regels over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang (en dwangsom) gegeven. De in artikel 93 lid 93.11 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier te worden gesteld. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Op grond van artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden bij toepassing van artikel 93 lid 93.11 in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze (mondeling dan wel schriftelijk) kenbaar te maken. Artikel 4:11 Awb bepaalt dat dit horen niet nodig is in spoedeisende situaties.

Artikel 93 lid 93.12

Ten aanzien van de in artikel 93 lid 93.12 opgenomen strafbepaling geldt dat van overtreding alleen sprake kan zijn indien de verordening een ge- of verbodsnorm (een verplichtende norm) inhoudt. Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de organisatie betreft een administratieve afhandeling de voorkeur.

Artikel 93 lid 93.13

In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 93 lid 93.14

Een overgangsregeling als hier opgenomen, achten wij noodzakelijk voor de rechtszekerheid van de betrokkenen. Verder is in artikel 9 van de verordening van 2005 opgenomen, dat inschrijving op een wachtlijst niet meer mogelijk is. Dit betekende een bevriezing van de wachtlijst en vanaf 2005 is de wachtlijst niet meer geactualiseerd. Met de nieuwe verordening kan deze wachtlijst dan ook komen te vervallen en is er gelet op de belangen geen overgangsrecht op dit onderdeel noodzakelijk. Het CVAH heeft in voorkomende gevallen een termijn van 5 jaar aangehouden waarna de wachtlijst kwam te vervallen.

Bijlage 2 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies.

Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren.
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg.
  • 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Een opgaven van nationaal belang in dit gebied is onder meer het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM).

Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam kent een grote ruimtedruk. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien. Tegelijkertijd is er de opgave om woningen die niet meer voorzien in de behoefte te vervangen (tot 2040 ruim 140.000 woningen).

Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro: artikel 3.1.6 lid 2). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de ladder moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In dit Chw bestemmingsplan worden nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In paragraaf 6.16 wordt nader ingegaan op de ladder.

Voor dit bestemingsplan houdt dit in dat de drievoudige schaalsprong (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) moet worden geaccommodeerd. Ook moet de ladder voor duurzame verstedelijking worden toegpast voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort is de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Deze is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro en Rarro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Toekomstige verruiming van de Maastakken
  • Verstedelijking in het IJsselmeer

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximum hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximum hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximum bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximum bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines hoger dan 118 meter niet mogelijk.

Het omgevingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 6.14 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (2012)

Het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (verder: TB) is op 21 maart 2011 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu. De minister heeft in september 2011 het TB op enkele punten van ondergeschikte aard gewijzigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 januari 2012 alle (41) beroepen tegen het TB ongegrond verklaard.

Het verkeer in het gebied tussen Schiphol, Amsterdam en Almere is de afgelopen vijftien jaar sterk gegroeid, vooral als gevolg van het toenemende aantal bedrijven en inwoners. Hierdoor en met de geplande groei van Almere neemt het aantal files en vertragingen op en rond de snelwegen toe. Zonder uitbreiding van de weginfrastructuur zal de bereikbaarheid in het gebied rond Almere, Amsterdam en Schiphol sterk afnemen. Het TB voorziet in de benodigde uitbreiding van de weginfrastructuur.

Het TB is uitgewerkt in twee bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef' is onherroepelijk sinds 1 oktober 2013. Het bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' is onherroepelijk sinds 4 augustus 2014.

Voor het onderliggend wegennet van de A6 is een bestemmingsplan 'Onderliggend wegennetwerk' opgesteld. Dit omdat de locatie voor de te organiseren Floriade tentoonstelling overlapt met het plangebied van het Tracébesluit. Voortschrijdende inzichten over het ontwerp van de Floriade en de ontwikkeling van het gebied na de Floriade, zoals verwoord in het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Zuidoever Weerwater (hierna: GOP) maken enkele wijzigingen in het gebied noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan sluit de lokale infrastructuur in het gebied naadloos aan op het ontwerp van het Floriadeterrein en op de ambities die in het GOP zijn verwoord voor de doorontwikkeling van het gebied Zuidoever Weerwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0060.jpg"

Verbeelding Onderliggend wegennet

Het bestemmingslan is in overeenstemming met de weguitbreidingen van de A6 en de wijzigingen in het onderliggend wegennetwerk.

RAAM-Brief

Rijk en regio willen de internationale concurrentiekracht en de duurzaamheid van de Noordelijke Randstad een impuls geven. In het programma Randstad Urgent zijn vijf grote projecten aangewezen die daaraan moeten bijdragen:

  • schaalsprong Almere;
  • verbetering openbaar vervoer tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad;
  • verbetering van de ecologische kwaliteit van het Markermeer en het IJmeer (toekomstagenda Markermeer-IJmeer, TMIJ);
  • de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad in relatie tot de ontwikkeling van Schiphol;
  • verbetering van de bereikbaarheid via de weg en het openbaar vervoer tussen Almere, 't Gooi en Utrecht.

Deze vijf projecten worden bij de uitwerking en besluitvorming in samenhang bezien. Als onderdeel van deze aanpak heeft het Kabinet een aantal principekeuzes vastgesteld voor de ontwikkeling van het gebied tussen Amsterdam, Almere en Markermeer. Deze keuzes zijn gepresenteerd in de RAAM-brief die het Kabinet op 6 november 2009 heeft gepubliceerd.

'RAAM' staat voor 'Randstad-besluiten Amsterdam – Almere – Markermeer'. De RAAM-brief geeft de koers voor de na te streven ontwikkelingen aan. In de RAAM-brief heeft het kabinet ingezet op een westelijke ontwikkeling van Almere en dus niet voor een dominante ontwikkeling in oostelijke richting. Hier is het principe ontstaan dat de stedelijke ontwikkeling aan de westzijde van Almere plaatsvindt. Oosterwold krijgt een meer landelijke invulling.

Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013) (RAAM)

In het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (verder: RRAAM) werken het Rijk, de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland en de gemeenten Almere en Amsterdam samen om de drievoudige ambitie op het gebied van woningbouw, bereikbaarheid en ecologie in de Noordelijke Randstad vorm te geven. Binnen RRAAM is onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in november 2013 de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer vastgesteld.

De Noordvleugel van de Randstad is nationaal gezien één van de belangrijkste economische motoren en kan zich meten met andere topregio’s in Noordwest-Europa, zoals Londen, Parijs, het Ruhrgebied en Milaan. De Noordvleugel omvat het samenhangende stedelijke netwerk van het Noordzeekanaalgebied tot en met Utrecht, Amersfoort en Almere, met Amsterdam in het centrum. De regio kent aan de zuidkant een aaneenschakeling van grote functies als de Mainport Schiphol, het zakencentrum de Zuidas, de Jaarbeurs Utrecht en diverse grote woon- en werkgebieden. Met deze Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer wordt ingezet op versterking van de agglomeratiekracht van de Noordvleugel en daarmee op verbetering van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel.

Het toekomstperspectief van het Rijk voor de Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Daarbij kiest het Rijk ervoor om de verstedelijking in deze regio zoveel mogelijk te concentreren in bestaand stedelijk gebied en langs de bestaande infrastructuurcorridors op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Zodoende wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het betekent een verdere groei van Almere met hieraan gekoppeld een verbetering van de bereikbaarheid tussen Amsterdam en Almere. Ook de infrastructuur tussen Almere en Utrecht dient op orde te zijn. Daarnaast zal er sprake zijn van een vooruitgang van de ecologische kwaliteit in het Markermeer-IJmeer.

Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Het is hier prettig om te wonen, te werken en te recreëren. Almere is volwaardig onderdeel van het regionale mobiliteitsnetwerk van de Noordvleugel. Een IJmeerverbinding met een hoogstedelijke ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij de stip op de horizon. Deze verbinding is een metroachtig systeem dat Almere, in het bijzonder de locatie Pampus en Diemen direct verbindt met Amsterdam. Een deel van de regionale behoefte aan nieuwe woningen kan in Almere worden opgevangen. Dit verbetert de leefomgeving in de Noordvleugel en daarmee het internationale vestigingsklimaat. Voor het Markermeer-IJmeer is het toekomstperspectief een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES), waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden. Het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer is vitaal, gevarieerd, robuust en biedt, door natuurinvesteringen, juridische ruimte om de gewenste ruimtelijke en recreatieve ontwikkelingen mogelijk te maken.

In de Rijksstructuurvisie staat een adaptieve aanpak centraal. Deze aanpak is gericht op de toekomst: duurzaam en robuust. Daarmee is zij in staat om veranderingen op te vangen. De Rijksstructuurvisie geeft een beschrijving van het toekomstperspectief voor de drievoudige ambitie en hoe die kan worden bereikt. Dit toekomstperspectief met een westelijke ontwikkeling van Almere, een IJmeerverbinding en een TBES, is een gezamenlijk perspectief van het Rijk en de overheden in de Noordvleugel. Het gaat daarbij niet om een blauwdruk voor de toekomst, maar om een perspectief dat richting geeft aan de stappen die tussen nu en de lange termijn genomen moeten en kunnen worden. Ze verbindt daarmee de korte en (middel)lange termijn met elkaar zonder daar van te voren vaste termijnen of data aan te koppelen. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand, reagerend op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. Ook voor natuur is een stapsgewijze aanpak op zijn plaats. Afhankelijk van het verloop van de ecologische processen zijn er minder of meer natuurmaatregelen nodig.

Overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen zijn al volop bezig met het realiseren van het toekomstperspectief. Ter verbetering van de bereikbaarheid binnen de Noordvleugel wordt de komende jaren gewerkt aan de capaciteitsvergroting van de bestaande rijkswegen en spoorlijnen in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Voor het spoor wordt aanvullend daarop een investering voor de middellange termijn gedaan, waarmee een kwaliteitssprong naar hoogfrequent spoorvervoer wordt gerealiseerd. De woningbouwontwikkeling in Almere en het commitment van partijen hierop is een voorwaarde voor een succesvolle realisatie van OV SAAL en omgekeerd. Met de realisatie van deze uitbreidingen is de bereikbaarheid ook voor de langere termijn op orde. Verder wordt de bereikbaarheid tussen Almere en Utrecht verbeterd; dit betreft onder andere het verbreden van de A27 tussen Utrecht en knooppunt Eemnes en een pilot met een snelbus tussen Almere en Utrecht De Uithof.

Almere groeit in fasen en organisch op locaties langs de bestaande vervoersassen (A6, A27 en Flevolijn) volgens het bestaande meerkernige stadsconcept. De locaties Poort, Nobelhorst, Centrum Weerwater en Oosterwold bieden ruimte aan een aanzienlijk aantal woningen, voorzieningen en aan bedrijvigheid. De locatie Centrum Weerwater wordt ontwikkeld tot een locatie met (boven-)regionale centrumfuncties. De Floriade in 2022 is een eerste initiatief en hierdoor zal het imago van Almere als aantrekkelijke suburbane stad een internationale impuls krijgen.

Samen met de groei van Almere zal ook de stedelijke infrastructuur en groenblauwe structuur meegroeien. Tegelijkertijd wordt een volwaardig voorzieningenpakket op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, sport en duurzaamheid ontwikkeld. Door de verstedelijking langs de bestaande vervoersassen te concentreren, wordt druk opgebouwd die nodig is voor een verdere westwaartse groei van Almere en worden de investeringen in deze vervoersassen maximaal benut.

Om het toekomstperspectief en de stappen daar naartoe te realiseren, hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel gezamenlijke afspraken gemaakt voor de komende jaren. Die afspraken staan in de realisatieparagraaf van de Rijksstructuurvisie en in de Bestuursovereenkomst RRAAM en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0. Tezamen vormen zij de agenda voor de komende jaren. De samenhang tussen de stapsgewijze ontwikkelingen naar het toekomstperspectief wordt geborgd door het monitoren van de voortgang van de maatregelen en de effecten van de ontwikkelingen. Zo kan door het Rijk en de overheden in de Noordvleugel tussentijds worden bijgestuurd.

Om de agglomeratiekracht en daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken, is het in lijn met de Gebiedsagenda Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de opgave om zoveel mogelijk woningen in bestaand stedelijk gebied in de regio's Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en langs bestaande infrastructuurcorridors te bouwen op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Aanvullende verstedelijkingslocaties worden in de directe nabijheid daarvan gezocht. Daarnaast hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel geconcludeerd dat Almere goede mogelijkheden biedt om een aanzienlijk deel van de woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen: richtpunt is 60.000 woningen: 25.000 woningen uit Noord-Holland, 15.000 uit de regio Utrecht en 20.000 woningen voor de autonome ontwikkeling van Almere.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0061.png"

Naast het grote aantal woningen dat in Almere wordt toegevoegd, is het van belang ook andere functies mogelijk te maken, zodat een sociale diverse, aantrekkelijke en leefbare stad ontstaat. Hierover wordt in de Structuurvisie aangegeven dat Almere, als 'new town', ruimte heeft voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten, en vernieuwend ondernemerschap. Door dit mogelijk te maken en te stimuleren, wordt tevens bijgedragen aan de florerende economie van de Noordvleugel en aan een versterking van de internationale concurrentiepositie. De groei van Almere in de drie aangewezen kernen past bij de bestaande meerkernige structuur van de stad.

Met een gefaseerde aanpak wordt toegewerkt naar het toekomstperspectief voor de Noordvleugel, de stip op de horizon. Dit toekomstperspectief geeft invulling aan de drie samenhangende ambities op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid, natuur en recreatie ter versterking van deze regio. Het geeft richting aan het handelen van overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. Het is nu niet nodig om voor de lange termijn definitieve keuzes te maken ten aanzien van verstedelijking en bereikbaarheid. De beoogde woningbouwopgave is gebaseerd op de verwachte vraag naar woningen in de komende decennia. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand in reactie op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. De aanpak van vraagafhankelijk bouwen geldt niet alleen voor woningen, maar ook voor economische activiteiten en voorzieningen. Zodra de markt of burgers initiatieven ontplooien, wordt hierop gereageerd vanuit de basishouding dat dit mogelijk is. De essentie van vraagafhankelijk bouwen is dat de vragers de ontwikkeling zelf bepalen. Overheden stellen alleen de hoognodige kaders op, waarbinnen initiatiefnemers bepalen wat op welk moment gebouwd wordt.

In 2013 is gestart met de ontwikkeling van de locatie Centrum Weerwater. Met een unieke ligging aan de A6, het Almeerse stadscentrum en het Weerwater biedt deze locatie potenties voor verdergaande ontwikkeling met (boven-) regionale centrumfuncties. Het plan laat zich het best omschrijven als een kansenstrategie. De Floriade die Almere in 2022 mag organiseren, geeft hier een eerste invulling aan. Uiteindelijk zal de locatie Centrum Weerwater zich ontwikkelen tot een hoogwaardig stedelijk woon- en werkmilieu. Deze locatie is een voorbeeldproject in het kader van de toekomstige Omgevingswet, waarbij de verdubbelde A6 voor aanvang van de Floriade in 2022 gerealiseerd is.

De economische structuur in Almere ontwikkelt zich verder. Om een vitale stad te ontwikkelen, is vooralsnog een ambitie van 100.000 arbeidsplaatsen gedefinieerd. Met haar jonge bevolking levert Almere human capital aan de economie van de Noordvleugel. Almere heeft als new town ruimte voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten en vernieuwend ondernemerschap. Hierbij is excellent gastheerschap voor nieuwe en zittende ondernemers belangrijk. In de jonge economie van de stad zijn zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) en het midden- en kleinbedrijf (MKB) relatief sterk vertegenwoordigd. Zij krijgen alle ruimte om zich verder te ontplooien. Daarnaast ontstaat met de groei van de stad al een forse autonome groei van het aantal banen door bevolkingsvolgende groei. Naast de autonome groei is het de ambitie om banen te creëren in een aantal stuwende sectoren. Deze zijn in het economisch programma “Almere Werkt!” vastgelegd: Duurzaam bouwen & Gebiedsontwikkeling, Health, ICT & Media, Lelystad Airport en Wellness & Life Sciences.

Een goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur is een zeer belangrijke vestigingsfactor. De eerste kansen zijn al verzilverd door de investeringen van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere met de komst van Hogeschool Windesheim en de Christelijke Agrarische Hogeschool Vilentum. In samenwerking met het bedrijfsleven moet vooral in het middelbaar en hoger onderwijs een aanbod ontstaan dat aansluit bij de toekomstige behoeften en waarmee bedrijven kunnen worden verleid om zich in Flevoland te vestigen.

Zowel de culturele als de sportieve infrastructuur is van eminent belang voor de sociale samenhang in nieuwe en oudere delen van Almere. Op cultureel gebied wordt ingezet op het koppelen van nationale voorzieningen aan Almeerse kwaliteiten (eigen profiel), het versterken van het cultureel middenveld, het ruimte bieden aan zelforganisatie en ondernemerschap en het besteden van aandacht aan cultuureducatie en talentontwikkeling. Op het terrein van sport ligt de focus op een wijkgericht aanbod aan breedtesport, sectoroverstijgende talentontwikkeling en een gericht aanbod aan topsportevenementen en -voorzieningen.

Voor het bestemmingsplan houdt dit in dat het toekomstperspectief voor Almere van een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen moet worden geaccommodeerd. Het bestemmingsplan moet een kansenstrategie mogelijk maken: het vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.

Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)

Op 13 november 2013 is de Bestuursovereenkomst RRAAM ondertekend door het Rijk, de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de stadregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere (verder: RRAAM). De Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is bindend voor het Rijk. Met deze bestuursovereenkomst leggen partijen de afspraken vast om tot uitvoering te komen van de drievoudige ambitie op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie ter versterking van de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer.

Partijen hebben ten aanzien van de stedelijke ambitie afgesproken dat met de adaptieve aanpak de (markt)vraag naar woningen en bedrijfslocaties van doorslaggevend belang is voor het tempo en de invulling van het ontwikkelen van het toekomstperspectief. Partijen monitoren voor het gebied de Noordvleugel de kwantitatieve en kwalitatieve actuele vraag naar en het aanbod van woningen. Onder duovoorzitterschap van de provincie Noord-Holland en het Rijk (namens deze vertegenwoordigers van de minister voor Wonen en Rijksdienst), wordt deze monitoring vanaf 2014 uitgevoerd. Partijen brengen de gezamenlijke rapportage jaarlijks uit.

Voor de stedelijke ontwikkeling van Almere wordt een samenwerkingsstructuur opgezet die in de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 nader is uitgewerkt.

Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)

Het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere hebben op 20 november 2013 in de Uitvoeringsovereenkomst de afspraken vastgelegd om tot uitvoering te komen van de stedelijke ambitie Almere, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer. Deze overeenkomst vervangt het eerdere Integraal Afsprakenkader (IAK) uit 2010. De afspraken in de uitvoeringsovereenkomst hebben betrekking op de integrale stedelijke ontwikkeling (Almere 2.0) en heeft betrekking op:

  • de gebieden: Almere Oosterwold, Almere Centrum Weerwater inclusief Floriade, Almere Pampus in samenhang met de IJmeerlijn, Almere Poort, Nobelhorst, alsmede de stedelijke ontwikkeling in het huidige stedelijke gebied van Almere;
  • de thema's stedelijke bereikbaarheid, groenblauw, duurzaamheid, onderwijs, cultuur, sport en economie;
  • het behoud van de concurrentiepositie van het huidige stedelijke gebied (Almere Tafel);
  • de samenwerking tussen het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere alsmede het gezamenlijk financieel kader ten behoeve van de realisatie.

In de overeenkomst hebben partijen afgesproken dat het realiseren van de stedelijke ambitie (60.000 woningen) is gestart op 1 januari 2010. De vraag van de markt is een bepalende factor voor het tempo waarop de gebiedsontwikkelingen in Almere plaatsvinden. De gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater kan op basis van de uitvoeringsovereenkomst door de gemeente Almere worden opgestart. De gemeente Almere voert de regie over de afstemming tussen de gebiedsontwikkelingen in Almere middels onder meer de gemeentelijke programmeringscyclus (Meerjaren Programmering Grondexploitatie Almere).

Ten behoeve van de realisatie van Almere 2.0 wordt één gezamenlijk Fonds Verstedelijking Almere ingesteld. Het fonds is bestemd voor investeringen in projecten ten behoeve van de integrale ontwikkeling van Almere 2.0. Het gaat daarbij om projecten op het gebied van de Almere Tafel, Onderwijsstructuur, Culturele infrastructuur, Sportinfrastructuur, Economie en Floriade, Duurzaamheid, Programma groenblauw en Stedelijke bereikbaarheid.

Structuurvisie Randstad 2040 (2010)

In de Structuurvisie Randstad 2040 (2010) heeft het kabinet keuzes gemaakt om van de Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio te maken waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Groene woon- en werkmilieus zijn daarbij nodig om de variatie in vestigingsmilieus te vergroten. Mogelijkheden daarvoor liggen onder meer in Almere. Grootschalige stedelijke ontwikkeling van Almere is noodzakelijk voor het opvangen van de groei in de noordelijke Randstad tot 2040. Ook in deze structuurvisie is aangegeven dat de opgave bestaat om tot 2030 60.000 woningen te bouwen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Randstad 2040.

Structuurvisie Windenergie op Land (2014)

Op 28 maart 2014 heeft de Ministerraad de Structuurvisie Windenergie op land (SvWOL) vastgesteld. Daarmee is het beleid van kracht geworden om ruimte te bieden voor grootschalige windparken om de doorgroei naar ten minste 6.000 megawatt (MW) windenergie op land in 2020 te realiseren. Het voornemen om een structuurvisie voor Windenergie op land op te stellen is aangekondigd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De belangrijkste reden voor het ontwikkelen van de SvWOL is de wens van het kabinet om grootschalig windenergievermogen te concentreren in de daarvoor meest geschikte gebieden. Op die manier kan de landschappelijke versnippering en verstoring worden beperkt. Bovendien zal het aanwijzen van gebieden voor grootschalige windenergie in een structuurvisie de procedure voor realisatie van grote projecten versnellen.

Naast grootschalige windparken zijn ook kleinschalige initiatieven (kleiner dan 100 MW) noodzakelijk om de 6.000 MW windenergie op land in 2020 te halen. De ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken hebben met de provincies afspraken gemaakt over de realisatie van 6.000 MW in 2020, die deel uitmaken van de Structuurvisie.

In de Structuurvisie Windenergie op land zijn 11 gebieden in Nederland aangewezen waar grootschalige opwekking van windenergie (meer dan 100 MW) mogelijk is. Hiermee biedt de SvWOL het ruimtelijk kader voor deze grootschalige windprojecten, waarop de rijkscoördinatieregeling (RCR) van rechtswege van toepassing is

De gebieden zijn in overleg met de provincies aangewezen.

In onderstaande afbeelding zijn de gebieden in Flevoland aangewezen die in aanmerking komen voor grootschalige windenergie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0062.png"

Aangewezen gebieden voor grootschalige opwekking van windenergie

Het plangebied valt niet in een gebied dat in de Structuurvisie Windenergie op Land is aangewezen voor grootschalige opwekking windenergie. Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige opwekking van windenergie mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Windenergie op Land.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016 tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn samengevat in een routekaart.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012)

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland (2006)

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Het Omgevingsplan is op onderdel partieel herzien.

Almere Centrum Weerwater valt in het Omgevingsplan binnen de gebiedsaanduiding 'stedelijk gebied (tot 2015)'. Ook in de Ontwikkelingsvisie 2030 in het Omgevingsplan is het gebied aangeduid als stedelijk gebied. Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied.

Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied.

In het stedelijk profiel van Almere komt onder andere het volgende naar voren:

Met de rijksoverheid en de Noordvleugelpartners is afgesproken dat in Almere in de periode 2010-2030 60.000 woningen worden gebouwd. Ruim 20.000 daarvan zijn nodig voor de eigen woningbehoefte. Verwacht mag worden dat, gelet op ruimtelijke vraagstukken in de Noordvleugel, de daadwerkelijke woningbouwproductie veel hoger zal kunnen liggen. De provincie wil voor de lange termijn voldoende ruimte reserveren voor een integraal stedelijk concept van Almere dat een groei met 70.000 woningen mogelijk maakt. Het tempo waarin gebouwd wordt zal in belangrijke mate afhangen van ontwikkelingen op de woningmarkt. Voor de provincie zal het gewenste bouwtempo tevens afhangen van de daadwerkelijke ontwikkeling van de infrastructuur, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid.

Almere moet zich kunnen ontwikkelen tot een aantrekkelijke en vitale stad in de Noordvleugel van de Randstad, met een breed aanbod aan woonmilieus. De stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere is in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. Eerst wordt prioriteit gegeven aan de verbetering van de verbindingen aan de westzijde van Almere. Het zo snel mogelijk oplossen van de knelpunten op het traject Schiphol-Amsterdam-Almere A6-A1-A9 heeft daarbij prioriteit. De provincie Flevoland heeft een voorkeur voor een duurzame en robuuste oplossing, te weten een korte tunnel tussen de A6 en de A9.
In Flevoland betekent dit een uitbreiding van het tracé over de Hollandse Brug (Tweede Hollandse Brug) en een uitbreiding van de A6 tot aan de aansluiting Almere Buiten-Oost. De voorkeur van de provincie gaat uit naar ontvlechting van het bovenlokale/regionale doorgaande verkeer op een hoofdrijbaan en het lokale verkeer in Almere tussen de verschillende stadsdelen op parallelbanen. Deze uitbreiding is vereist, onafhankelijk van een eventuele woningbouwtaakstelling voor Almere tussen 2010-2030.

Om een hoogstedelijk woon- en werkmilieu met aangenaam verblijfsklimaat te realiseren worden tussen gemeente en provincie afspraken gemaakt over gedifferentieerde milieueisen. De provincie wil meer ruimte bieden voor de recreatieve functie van de groengebieden. In het integrale stedelijke concept op langere termijn past een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding (Stichtselijn) tussen Flevoland en Het Gooi/Utrecht. Dat geldt ook voor een treinverbinding naar Amersfoort (Amersfoortselijn). Realisatie van het integrale stedelijke concept voor Almere en van genoemde infrastructuur wordt echter niet voorzien voor het jaar 2030.

De provincie wil actief bijdragen aan de ontwikkeling van hoger onderwijs. De activiteiten zijn gericht op de uitbreiding van het aantal studierichtingen en opleidingen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs met ten minste acht naast de huidige vier. Naast vernieuwende opleidingen moet er ook een lokaal verzorgend aanbod ontstaan.

De ontwikkeling van de culturele infrastructuur is belangrijk voor de bevordering van een stedelijk klimaat in Almere, met een bovenregionale uitstraling. Gemeente en provincie trekken samen op richting het rijk om ook landelijke ondersteuning hiervoor te krijgen. De provincie streeft ernaar om aan het eind van de planperiode vier culturele instellingen binnen de provincie te hebben die recht hebben op rijksondersteuning. Momenteel zijn dat er twee.

De provincie acht gemeenten verantwoordelijk voor de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Wel heeft de provincie locatiebeleid vastgesteld. Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Er is een indeling gemaakt in zeven provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën, namelijk centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied. Daarin wordt ingegaan op de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven, kantoren en voorzieningen (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid).

De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Daarom is met de gemeenten afgesproken dat ze een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt. Een GVV, waarvan Gedeputeerde Staten hebben geconstateerd dat deze voldoet aan het provinciale beleid, is in beginsel bepalend voor het onderdeel locatiebeleid bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het Vroege Vogelbos maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Dit gebied is getypeerd als overige EHS en heeft vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element. De omvang of de gebruiksdruk zijn echter zodanig dat het alleen met hoge beheersinspanningen mogelijk is om deze waarden ook duurzaam te blijven beheren. Deze gebieden lenen zich voor de saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn.

Almere Centrum Weerwater ligt in een 'archeologisch aandachtsgebied'. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet in deze gebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel – indien niet anders mogelijk – opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen. De uitwerking van archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Het Weerwater is aangemerkt als oppervlaktewaterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Het Weerwater heeft de volgende karakterschets: Plassen en meren die groter zijn dan 0,5 km2 en een waterdiepte van meer dan 3 meter kennen. Deze plassen worden gevoed door regen- en grondwater; soms is er sprake van kwel (lokaal, regionaal of vanuit een rivier). De bodem bestaat overwegend uit zand, grind of klei, maar ook met veen- en sliblagen. Het Weerwater is een zandwinningsplas gelegen in Almere Stad. Ten behoeve van de recreatiefuncite zijn stranden en een jachthaven aangelegd. Als maatregel na 2015 is aangemerkt het verondiepen van het watersysteem.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan Flevoland.

Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland (2008, 2009, 2015)

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de partiële herzieningen van het Omgevingsplan.

Mobiliteitsvisie Flevoland 2030 (2016), partiële herziening Omgevingsplan 2006

De visie vervangt het onderdeel mobiliteit uit het Omgevingsplan en biedt een meer flexibele sturingsfilosofie op mobiliteitsvraagstukken. Daarnaast wordt in de visie ingegaan op de mogelijke vorming van de vervoersregio Amsterdam-Almere, de overgang naar het provinciefonds en de SVIR. Doelen van de visie zijn:

Toekomst: reizigers moeten snel, betrouwbaar en veilig kunnen reizen en kunnen kiezen tussen vervoermiddelen. Flevoland groeit en dat leidt tot een toenemende vraag naar mobiliteit, zoals een IJmeerverbinding, Stichtselijn en de snelweg A30.

Flevoland is een belangrijke schakel in de bereikbaarheid van Nederland en de metropoolregio Amsterdam.

Verbinden: mobiliteit stelt in staat om te verbinden van netwerken, ontspanning, economie, natuur, water.

Optimaal gebruik van OV-knooppunten: goed bereikbaar, vestiging van bedrijven met veel medewerkers, goede overstapfaciliteiten.

Goede reisinformatie om keuzes tussen vervoermiddelen te kunnen zodat de infrastructuur zo goed mogelijk benut kan worden.

Verkeersveiligheid nog verder verbeteren.

Mobiliteitsontwikkeling gaat gepaard met een verbetering van de leefbaarheid en duurzaamheid.

Investeringen in autoverkeer, beter openbaar vervoer, vergroten aandeel fietsverkeer, snel efficiënt goederenvervoernetwerk t.b.v. de economische ontwikkeling, aantrekkelijke vaarwegen t.b.v. recreatieve ontwikkeling.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Mobiliteitsvisie Flevoland.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0063.jpg"

Het Vroege Vogelbos maakt onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur en is aangewezen als 'overige EHS'. Voor de ecologische hoofdstructuur zijn in de verordening de wezenlijke kenmerken en waarden aangewezen. In de verordening (Titel 10.1) is voorgeschreven dat een ruimtelijk plan of besluit binnen of nabij de ecologische hoofdstructuur mede strekt tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied en geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden of van de samenhang tussen die gebieden. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het wijzigen van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur of de wezenlijke kenmerken en waarden en de hiervoor benodigde procedure.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied in relatie tot de drinkwatervoorziening en ligt ook buiten de boringsvrije zones. Voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn er daarom geen negatieve effecten op de grondwatervoorraad voor de drinkwatervoorziening.

Een klein gedeelte van de noordoostijzde van het Vroege Vogelbos valt binnen het plangebied van dit bestemmingslan. De planologische regelingen uit de bestemmingsplannen 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' en 'Onderliggend wegennet' voor dit gebied zijn overgenomen in dit bestemmingsplan. Er worden geen activiteiten mogelijk gemaakt ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.

Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

De Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is op 28 september 2011 vastgesteld door Provinciale Staten en is een nadere concretisering van het Omgevingsplan Flevoland 2006. De Structuurvisie heeft betrekking op bedrijventerreinen en kantorenlocaties in de stedelijke gebieden van de provincie en geeft invulling aan de programmatische uitwerking van het economisch beleid. In de Structuurvisie wordt een meer vastomlijnd kader gegeven voor een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV). Dit houdt onder ander het volgende in:

  • er wordt inzicht verlangd in de bestaande en geplande omvang van bedrijvigheid;
  • voor het aanwijzen van vestigingslocaties moet de SER-ladder worden toegepast (eerst intensiveren en herstructureren, dan pas nieuwe locaties ontwikkelen);
  • gemeenten wordt nadrukkelijk gevraagd te overwegen om een herstructureringsfonds en parkmanagement op nieuwe - en zo mogelijk op bestaande - bedrijventerreinen in te stellen en een visie op zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit op te stellen;
  • gemeenten wordt aanbevolen om in de GVV grondbeleid en beleid voor het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen op te nemen;
  • het verdient de voorkeur om de GVV in een structuurvisie neer te leggen;
  • zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moeten worden voorkomen. De omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties is neergelegd in de provinciale Visie werklocaties Flevoland 2030+;
  • de provincie wil dat ook ruimte geboden wordt aan informele werklocaties;
  • de provincie hecht nadrukkelijker aan (bestuurlijke) afstemming op bovengemeentelijke schaal.

Naar aanleiding van de Structuurvisie is de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied (uit 2008) in 2011 aangevuld.

In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVV wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad.

De kaders voor het opstellen van de GVV worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011, de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zaullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVV voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVV zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.

Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend.
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de
    bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien.
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
  • De GVV bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op
    regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de SER-ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
    • 1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
    • 2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
    • 3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
    • 4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
    • 5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
  • De GVV wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVV niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVV-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie geeft in de beleidsregel aan welke 7 typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Als vervolg op de beleidsregel heeft de provincie een nieuwe visie op de werklocaties in voorbereiding genomen: de RO Visie Werklocaties 2015.

Het Floriadeterrein kan worden getypeerd als een overig centrummilieu. De overige centrummilieus zijn de centra van kernen met meer dan 15.000 inwoners, locaties bij een regionaal ontsloten openbaarvervoersknooppunt of locaties nabij haltes van de vrije busbaan in Almere. De locaties zijn geschikt voor kleine tot middelgrote kantoren (waarbij indicatief gedacht wordt aan maximaal 1.500 m2 bvo) en lokale of regionale (afhankelijk van de positie in de stedelijke hoofdstructuur) voorzieningen.

Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:

  • dat er sprake is van een zodanige ontsluiting met het openbaar vervoer, dat de locaties in de directe nabijheid van een openbaar vervoer knooppunt zijn gelegen (m.u.v. het centrum van Urk) en dat het in de spits gaat om minimaal 2 busverbindingen per uur per hoofdrichting;
  • dat de gemeente motiveert hoe de potenties voor openbaar vervoer optimaal benut worden;
  • dat er een goede fietsontsluiting is, die de woongebieden en de werkgebieden rechtstreeks met
    elkaar verbindt;
  • dat inzichtelijk gemaakt wordt dat in het centrumgebied en de directe omgeving hiervan, de
    parkeercapaciteit voldoende is;
  • dat een mobiliteitstoets wordt uitgevoerd zoals bedoeld in de regionale Nota Mobiliteit.

Ten aanzien van de leefbaarheid geldt:

  • dat er sprake is van een zodanige kwalitatieve inrichting en architectonische vormgeving waardoor zowel gevoelsmatig als daadwerkelijk een veilige omgeving bereikt wordt.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de vestigingsvoorwaarden voor overige centrummilieus in de beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied.

RO Visie Werklocaties 2015 (2016)

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 28 juni 2016 de RO Visie Werklocaties 2015 vastgesteld. Het doel van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:

  • 1. Ladder voor duurzame verstedelijking staat centraal. Aangezien de juridische borging van de ladder al sinds 1 oktober 2012 is geregeld in het Bro, gaat de provincie geen aanvullende juridische vereisten toevoegen. De provincie is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
  • 2. Echte stappen zetten in creëren van marktspanning en deprogrammeren. Met de (samenwerkende) gemeenten in Flevoland zal de provincie de (regionale) behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeenten extra stappen zetten om te komen tot het deprogrammeren van plannen en locaties.
  • 3. Dynamisch voorraadbeheer: centraal hierin staan drie zaken: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen die niet de beoogde kwaliteit toevoegen en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
  • 4. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken ziet de provincie twee sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) met (nieuw) instrumentarium meer private actie op bedrijventerrein stimuleren.
  • 5. Duurzaamheid: de provincie streeft naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties. Dit wil de provincie bereiken door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. Daarnaast streeft de provincie naar duurzame mobiliteit. Voor een goede bereikbaarheid dienen nieuwe werklocaties daarom geaccommodeerd te worden rond multimodale verkeersknooppunten.
  • 6. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. Mogelijk kan hierbij aangehaakt worden op systemen die in omliggende regio's zijn en worden ontwikkeld, zoals de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
  • 7. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het is echter niet zo dat de provincie deze problemen alleen gaat oplossen. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in cocreatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt daarbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
  • 8. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de voorliggende veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeld projecten starten.

Met het oog op de verschuivende behoefte van formele naar informele locaties neemt de provincie afscheid van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijk gebied 2011'. In het locatiebeleid worden voortaan twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties.

De visie wordt afgesloten met een veranderagenda. Als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat partijen in de provincie Flevoland de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact.

In dit bestemmingsplan wordt een informele werklocatie mogelijk gemaakt. Dit is een locatie waar bedrijven en werkvormen zich kunnen vestigen die vallen onder de milieucategorie 1, 2 en 3.1, waarbij sprake is van een zekere en ruimtelijk herkenbare menging met andere functies (detailhandel, voorzieningen, wonen en dergelijke) die ook bestemmingsplantechnisch mogelijk is gemaakt (ABC-lijst volgens VNG-brochure). Bij de informele locaties gaat de provincie nader in op: kantoren, winkels, leisure, maatschappelijk vastgoed en het landelijk gebeid.

Bij de aanpak van de kantorenmarkt legt de provincie de focus op de concentratiegebieden. Daarbij sluit de provincie aan op de vraaggerichte profilering die in Plabeka-verband, dus ook in Almere en Lelystad, wordt uitgewerkt. Hierbij wordt per kantorenlocatie (en bedrijventerrein) een oordeel geveld over de toekomst. De concentratiegebieden liggen veelal centraal in het stedelijk gebied met hoogwaardige OV-ontsluiting (centrumgebieden en stationsomgevingen). Alle overige gebieden zijn uitsluitingsgebieden voor kantoren.

Een regionale visie rondom winkels/detailhandel acht de provincie niet noodzakelijk. Gemeenten dienen winkelontwikkeling conform de Ladder van duurzame verstedelijking te laten plaatsvinden waarbij de relevante regionale samenwerking en afstemming gezocht moet worden. In principe zijn de kernwinkelgebieden dan ook kansrijk te noemen. Dat impliceert dat minder kansrijke winkelgebieden, waar mogelijk sanering bij moet plaatsvinden, niet op het ruimtelijk niveau ligt van de provincie.

De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten weloverwogen inspelen op kansrijke nieuwe leisure ontwikkelingen. Eventuele leisure ontwikkelingen moeten echt kwaliteit toevoegen en worden afgewogen langs de ladder voor duurzame verstedelijking. Ook voor nieuwe ontwikkelingen voor maatschappelijk vastgoed is de ladder voor duurzame verstedelijking bruikbaar als afweging.

In § 6.16 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking en de RO Visie Werklocaties 2015.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de
archeologie. In de beleidsregel zijn criteria vastgesteld die GS hanteren bij de toetsing van gemeentelijke
ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria:

  • Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn.
  • Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  • Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt
    op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.
  • In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannnen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken,
    vergunningplichtig moeten zijn.

In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd via een regeling. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Beleidsregel windmolens 2008 (2008)

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van windmolens. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Noodverordening wind (2015)

De provincie Flevoland heeft beleid voor opschalen en saneren van windmolens. Doel van dit beleid is dat met minder windmolens meer elektriciteit wordt opgewekt. Dit beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 (inclusief aanpassingen ervan) en de Beleidsregel windmolens 2008. Daarnaast heeft het Rijk beleid voor windenergie opgenomen in de Rijksstructuurvisie Wind op land. Hierin zijn binnen Flevoland zoekgebieden voor nieuwe windmolens aangegeven. Verder geldt voor het windmolenbeleid in Flevoland de 5e tranche en de 7e tranche van de Crisis- en herstelwet. De 5e tranche bepaalt dat in Flevoland omgevingsvergunningen kunnen worden afgegeven die voor een termijn van maximaal 25 jaar gelden. De 7e tranche bepaalt dat in Flevoland gebruik kan worden gemaakt van het moderniseringsartikel van de Wro waarbij dat artikel meer is toegesneden op het beleid voor opschalen en saneren van windmolens.

Het beleid voor wind wordt in samenspraak met het werkveld uitgewerkt wat mogelijk ook tot aanpassing van dit beleid en regels leidt. De bedoeling van het proces is tevens dat hieruit projecten voortkomen die passen binnen het (nieuwe) beleid voor opschalen en saneren. Voor realisatie van het beleid en die projecten zullen de bestaande bestemmingsplannen moeten worden aangepast. Tot die tijd is het echter gewenst dat er geen nieuwe molens worden opgericht, waaronder ook wordt verstaan gehele vervanging van windmolens en/of vergroting van de bestaande capaciteit van de windmolen. Tot die tijd kunnen gemeenten te maken krijgen met aanvragen om een omgevingsvergunning die mogelijk passen binnen het geldende bestemmingsplan.

De combinatie provinciale Noodverordening wind met daaraan voorafgaand een voorbereidingsbesluit biedt daartegen bescherming. Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2014 het voorbereidingsbesluit wind vastgesteld dat op 31 oktober 2014 in werking is getreden. De Noodverordening wind is op 12 maart 2015 in werking getreden.

Een windmolen is in de Noodverordening wind omschreven als: een turbine voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen. Het gaat om turbines voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast. Kleine windmolens – veelal in de vorm van een turby – die op gebouwen gangbaar zijn worden hier niet onder begrepen.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Noodverordening wind.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2016-2021. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document, dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte.

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 gelden er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap mee aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap mee aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan.

Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het waterschap ervoor dat zoveel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de eerste stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.


Waterkader 2013

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast.

Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht Eindbalans 2015-2030 (2009)

In de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht (2009) van de provincie Utrecht wordt aangegeven dat in de Noordvleugel Utrecht een tekort aan ruimte bestaat, met name in het gewest Gooi en Vechtstreek, waar na 2015 geen uitbreidingsmogelijkheden meer zijn. Daarom wordt voor 15.000 woningen een beroep gedaan op de ruimte in het aangrenzende deel van Flevoland. Het besluit daarover heeft het Rijk al in 2006 genomen en is in 2009 bevestigd (RAAM-brief). Naast de 'overloop' naar Almere is nog voor bijna 54.000 woningen ruimte gevonden in het eigen gebied. Het blijkt mogelijk tweederde daarvan tot stand te laten komen in bestaand bebouwd gebied.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008
  • Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008
  • Beleidsregel bescherming landschap 2008
  • Verordening groenblauwe zone

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/ 

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling


Almere Principles (2009)

Het groeiproces van Almere kwam in 2008 in een ander daglicht te staan met het rijksbesluit om in Almere 60.000 woningen te bouwen. Deze opgave is in 2009 uitgewerkt in de Concept Structuurvisie Almere 2.0. Voorafgaand aan de structuurvisie bracht de gemeente in samenwerking met de Amerikaanse architect William McDonough De Almere Principles uit. Het is een beginselverklaring voor duurzame stadsontwikkeling – in zeven stelregels zet het document uiteen hoe de geplande groei zo duurzaam mogelijk kan verlopen, vanuit ecologisch, sociaal en economisch oogpunt.

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad

De Floriade bevestigt de transformatie van Almere van een geplande en bedachte tuinstad naar een 'organisch groeiende' groene stad – van een garden city naar een growing green city. Almere groeit uit tot een stad die gezond voedsel, schone energie en zuiver water produceert, een stad waar afval als bouwstof wordt hergebruikt en kringlopen gesloten zijn, een stad die uitnodigt tot een gezonde levensstijl, met een rijkdom aan planten en dieren. De Almere Principles zijn in samenwerking met McDonough vertaald naar uitgangspunten voor Growing Green Cities – allereerst voor de wereldtuinbouwtentoonstelling, maar ook voor de mogelijke groene stadswijk en Almere als geheel.

I KOESTER DIVERSITEIT

DE GREEN CITY IS EEN GEDIFFERENTIEERDE STAD

De Floriade erkent de veelzijdigheid van de natuur. De betekenis van groen in de stad is uitermate divers. Planten en bomen spelen een rol in energiewinning, watercirculatie en voedselproductie. Maar diversiteit betreft niet alleen natuurlijke systemen. De duurzame stad van de toekomst moet een plek zijn voor iedereen – zoals de Griekse filosoof Aristoteles al schreef: 'De stad is van nature een veelheid, de stad is voor een ieder.' Wanneer mensen in een stad de kans krijgen om zichzelf te ontplooien, zullen zij zich eerder inzetten voor de ontwikkeling van die stad. Dan bouwen zij mee aan een levendige en gevarieerde gemeenschap, waarin ecologie, technologie, bedrijvigheid en sociale structuren hand in hand gaan.

II VERBIND PLAATS EN CONTEXT

DE GREEN CITY IS EEN VERBONDEN EN SENSITIEVE STAD

De Floriade benut de bijzondere ligging van Almere: het verbindt de Metropoolregio Amsterdam (een economisch knooppunt, de poort naar Europa en de wereld) met de rijke natuur van het Markermeer en de Oostvaardersplassen en de vruchtbare landbouwpolders van Flevoland. Daarmee blijft Almere 'dichtbij zichzelf': een stad aan het Weerwater, in een landschap onder zeeniveau van waterwegen, eilanden, bossen en velden. Stadslandbouw, het 'vieren' van alles wat planten ons te bieden hebben, het zichtbaar maken van energie-, water- en voedselstromen – het voelt hoe dan ook vanzelfsprekend aan.

III COMBINEER STAD EN NATUUR

DE GREEN CITY IS EEN OP DE NATUUR GEÏNSPIREERDE STAD

De Floriade laat zien hoe de stad van de eenentwintigste eeuw de natuur inzet om de gezondheid, schoonheid en biodiversiteit van het stedelijk landschap te verbeteren. Maar het werkt ook andersom: de Floriade – met het arboretum met gebouwen die volgens ecologische principes zijn ontworpen – leveren op hun beurt een bijdrage aan de natuurlijke omgeving, door het produceren van voedsel en zuurstof, door het zuiveren van water, door het bieden van leefgebieden voor planten en dieren.

IV ANTICIPEER OP VERANDERING

DE GREEN CITY IS EEN ADAPTIEVE STAD

Geheel in Almeerse traditie is de transformatie van garden naar green city gebaat bij flexibiliteit en aanpassingsvermogen. Het laboratoriumkarakter van de Floriade biedt ruimte om in te spelen op razendsnelle veranderingen – in bijvoorbeeld technologische innovaties, politieke schommelingen, stedenbouwkundige opvattingen of behoeften van bewoners en ondernemers. Een 'licht' raamwerk garandeert lage voorinvesteringen, maar biedt tegelijkertijd mogelijkheden voor uiteenlopende initiatieven en functies – daarmee 'anticipeert' de Floriade op actuele ontwikkelingen.

V BLIJF INNOVEREN

DE GREEN CITY IS EEN SLIMME STAD

De Floriade zal een 'levend laboratorium' zijn, een living lab waar gebruikmakend van de kennis en expertise uit de tuinbouwsector onderzoek gedaan wordt naar stedelijke vraagstukken – zoals nieuwe vormen van mobiliteit, hernieuwbare energie, hergebruik van materialen en stadslandbouw. Almere groeit met de Floriade uit tot een kennisplatform, een internationale proeftuin voor duurzame stadsontwikkeling.

VI GEZONDE SYSTEMEN

DE GREEN CITY IS EEN GEZONDE STAD

Essentiële systemen – water, energie, voedsel – vormen op het Floriadeterrein één stedelijk 'stofwisselingsysteem' dat over een lange periode en voor zoveel mogelijk mensen zaken van levensbelang garandeert: drinkwater, voedsel, schone energie, vruchtbare grond, hoge biodiversiteit – factoren die bepalen of mensen zich prettig voelen, gezond zijn, geluk vinden. Op de Floriade is dit stofwisselingssysteem een fijnmazig net van tuinen, groene daken, parken, begroeide muren, waterwegen, waarbinnen gezonde materialen, water en organisch afval eindeloos circuleren.

VII MENSEN MAKEN DE STAD

DE GREEN CITY WORDT GEMAAKT DOOR MENSEN

Zoals gezegd: in een groene stad hebben mensen de ruimte om zichzelf te ontplooien, om hun mogelijkheden en vaardigheden zoveel mogelijk te benutten, om hun dromen werkelijkheid te maken. In zo'n stad is de bereidheid om deel te nemen aan het openbare leven hoog, in zo'n stad komen bedrijven en maatschappelijke organisaties het beste tot hun recht. De ontwikkeling van de Floriade is dan ook niet langer voorbehouden aan traditionele 'stadmakers', zoals ontwikkelaars en overheden. Iedereen is welkom om een bijdrage te leveren. De Britse filosoof Lewis Hyde schreef het al: 'Burgers zijn niet het publiek, noch de consumenten – zij zijn de makers.' Door in het proces van 'stad maken' zoveel mogelijk mensen, disciplines en partijen te betrekken, stijgt als vanzelf het kennisniveau. Dit leidt hoe dan ook tot slimmere oplossingen en betere ideeën.

Het bestemmingsplan houdt rekening met de uitgangspunten voor een Growing Green City.


Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Het bestemmingsplan biedt ruimte aan duurzaamheidsinitiatieven.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, juli 2015, pagina 26).

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Het bestemmingsplan biedt ruimte aan initiatieven voor duurzame energie en draagt bij aan de vijf werklijnen.

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur
  • 2. betere benutting water
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het Weerwater, de zuidoever van het Weerwater en het Vroege Vogelbos maken onderdeel uit van het 'groenblauw raamwerk'. Het betreft de groene hoofdstructuur van Almere. Het opofferen van groen aan stedelijke functies is binnen de contouren van de stedelijke groenstructuur (parken en parkbossen) in principe niet toegestaan. Wel kunnen er (stedelijke) functies in het groen worden ontwikkeld als ze de groenstructuur versterken of als ze gerelateerd zijn aan het groen. Voor de groene hoofdstructuur is een differentiatie aangegeven, waarbij intensiteit van menselijk gebruik en mate van natuurlijkheid in het groen de leidende principes zijn. Hierbij is een indeling gemaakt in parken, parkbossen en natuurgebieden.

Het Weerwater heeft de aanduiding 'stedelijk water'. Het stedelijk water ligt binnendijks en heeft een belangrijke recreatieve functie. De plassen, waaronder het Weerwater, hebben hierbij een functie van recreatief verblijfsgebied.

De zuidoever van het Weerwater en het Vroege Vogelbos zijn aangeduid als 'park'. De parken kennen een hoge gebruiksintensiteit, een hoog inrichtingsniveau, een optimale toegankelijkheid en ondersteunende stedelijke voorzieningen.

Voor de zuidoever van het Weerwater is een aanduiding 'toeristisch-recreatief concentratiepunt' opgenomen. De toeristisch recreatieve concentratiepunten liggen binnen het groenblauwe raamwerk of in de centra en zijn publiekstrekkende groenblauwe attractiepunten die vòòr 2010 (verder) ontwikkeld worden.

De A6 (autosnelweg), de Noorderdreef (stadsweg) en de bestaande busbanen en stedelijke fietsroutes maken onderdeel uit van de 'infrastructuur'. Vòòr 2010 dient in het kader van de inhaalslag extrene bereikbaarheid bestuurlijke en financiele goedkeuring te zijn voor de capaciteitsuitbreiding van de A6 (inclusief verbreding van de Hollandse Brug, realisatie van parallelbanen en vermindering van de barrièrewerking van het Weerwater) en de verbetering van de relatie A6/A1/A9 (al dan niet met een rechtstreekse verbinding tussen de A6 en A9). De ringen en dreven hebben geen grote capaciteitsproblemen tot 2010. Er is een aanduiding 'stadsweg' opgenomen tussen het stadscentrum en de A6. Het betreft een mogelijke nieuwe verbinding langs de Stedenwijk en het Weerwater. Hierover is nog geen keuze gemaakt, de tracés liggen nog niet vast.

In het structuurplan zijn een aantal locaties benoemd met clusters van projecten die in het komende decennium het brandpunt zijn van een hoge stedelijke dynamiek. Hier spelen diverse projecten tegelijkertijd, met een wederzijdse beïnvloeding. Op deze plekken komen uitkomsten van diverse thematische beleidsproducten en ruimtelijke projecten uit de drie 'lagen' (groenblauw raamwerk, infrastructuur en stedelijke milieus) met verschillende tijdpaden tezamen. Voor de stedelijke ontwikkeling van Almere is synergie tussen de afzonderlijke projecten essentieel ten behoeve van een hoge ruimtelijke kwaliteit binnen deze gebieden. Voor het Floriadeterrein en de omgeving zijn de volgende projecten genoemd:

  • Toeristisch-recreatieve concentratiepunten Zuidoever Weerwater, Waterfront Stadscentrum, Beginbos/Vroege Vogelbos);
  • Waterfront Stadscentrum-Weerwater;
  • Vernieuwing Stedenwijk;
  • Masterplan I en Ia Stadscentrum;
  • Capaciteitsuitbreiding A6;
  • Verbetering bereikbaarheid stadscentrum vanaf A6.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de 9 opgaves van het structuurplan.


Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pampus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in het kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.

Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.

Met de groei van de stad maakt het centrum zelf ook een Schaalsprong. Het Weerwater ontwikkelt zich tot het fysieke en mentale centrum van de stad, met aan de ene zijde het bestaande levendige stadshart en aan de andere kant een nieuwe ontwikkellocatie: Almere Weerwater. Daartussen ligt het Weerwater als het centrale stadspark van Almere.

Almere Weerwater kan alleen onderdeel van Almere Centrum worden als de gebruikskwaliteit van het gebied toeneemt en de barrièrewerking van de A6 tussen de noord- en zuidzijde van de stad wordt opgeheven. Om dit te realiseren wordt bij de verbreding van de A6 de snelweg op maaiveld gelegd. Vervolgens wordt de weg aan weerszijden aangeterpt, zodat de A6 op termijn kan worden overkluisd. De lengte van de overkluizing is in de tijd opschaalbaar van 850 meter tot 1.500 meter. De overkluizing wordt gerealiseerd als ‘groene tunnel’ bedekt met gras en beplanting. Hiermee wordt het risico dat de A6 de stad in tweeën splitst teniet gedaan en wordt er een ontwikkellocatie aan de snelweg en tegelijkertijd in het centrum van Almere gecreëerd. Hiermee ontstaan de condities voor een gemengd stedelijk programma dat plaats biedt aan minimaal 2.000 woningen en 5.000 arbeidsplaatsen. Almere Weerwater is zowel een ontwikkellocatie als de verbindende schakel tussen Almere Haven en Almere Stad.

Met de ligging van Almere Weerwater en het Stadshart aan beide zijden van het Weerwater ontstaat
een bipolair stadscentrum. Beide delen van het dit centrum hebben hun eigen karakter en zijn complementair aan elkaar. Het Stadshart met haar centrum- en winkelfunctie. Almere Weerwater met
functiecombinaties van wonen, werken en bijzondere bovenregionale voorzieningen, zoals leisure,
sport, zorg en wetenschappelijke instituten. In termen van winkelbestand concurreren het Stadshart
en Almere Weerwater niet met elkaar. Het Weerwater wordt hét centrale stadspark van Almere. Hiervoor worden investeringen gedaan. De oevers, stranden en delen van de omliggende parken en bossen worden heringericht en er komen meer recreatieve voorzieningen. Het gebied wordt ontsloten door een hoogwaardige openbaarvervoersverbinding (trein, tram of bus) langs de oostelijke oever van het Weerwater.

Met de interventies voor het stadshart, de stationsomgeving en de aanpak van het Weerwater krijgt
Almere Centrum een andere positie in de regio. Het wordt een aantrekkelijk winkelcentrum, cultureel
centrum, uitgaanscentrum en onderwijs- en zakencentrum. Almere Centrum is een icoon voor Almere. Het straalt uit waar Almere voor staat: jong, innovatief, ruimte voor natuur, dynamisch. Voor de ontwikkeling van Almere Weerwater staan verschillende optie’s open: afhankelijk van de mate van overkluizing van de A6 (overkapping, korte tunnel of lange tunnel) en afhankelijk van het programma, variërend van een groene naar een meer stedelijke uitstraling.

Het programma voor Almere Weerwater in de structuurvisie is:

  • woningen: 2.000
  • werkgelegenheid: 50.000 m2 bvo kantoren, kleinschalige bedrijvigheid
  • voorzieningen: 15 tot 20 hectare grootstedelijke voorzieningen (o.a. leisure, zorg, sport, instituten)
  • arbeidsplaatsen: 4.000

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Concept Structuurvisie en draagt bij aan de versterking van het Weerwater en het stadshart.

Ontwikkelperspectief Centraal Almere (2012)

Op 3 mei 2012 heeft de raad van de gemeente Almere ingestemd met het Ontwikkelperspectief Centraal Almere en het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater. Het Ontwikkelperspectief Centraal Almere schetst een perspectief voor het gehele gebied rondom het Weerwater. Het Gebiedsontwikkelingsplan gaat dieper in op het gebied ten zuiden van het Weerwater langs de A6. Op 21 juni 2012 is het Ontwikkelperspectief Centraal Almere en het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater door de Stuurgroep RRAAM goedgekeurd. Het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater is meegenomen als bouwsteen voor de Rijksstructuurvisie.

Het Ontwikkelperspectief Centraal Almere is vooral een kansenkaart; het laat zien wat er allemaal mogelijk is rond het Weerwater. Het Ontwikkelperspectief schetst hoe het centraal stedelijke gebied van Almere kan uitgroeien tot een samenhangend, betekenisvol gebied voor heel Almere, en voor de regio. Een gebied dat fysiek in het hart van Almere ligt, maar ook ten volle beleefd wordt als centraal stedelijke ruimte waar wordt gewoond, gewerkt, gerecreëerd. De aanzet voor deze ontwikkeling van Centraal Almere is er al: het sterke landschappelijke raamwerk met zijn groene scheggen, het Weerwater en de waterverbindingen met de randmeren, een architectonisch hoogstaand stadscentrum, een robuust netwerk van verbindingen, een (na reconstructie van de A6) aaneengesloten gebied op de zuidoever met landschappelijke kwaliteiten en een excellent vestigingsklimaat. De intrinsieke kwaliteit van Centraal Almere is groot.

Voor de lange termijn wordt ingezet op een flexibele groeistrategie naar uiteindelijk drie polen, die onderling goed verbonden zijn en qua profiel en programmering complementair zijn. Deze drie polen omspannen het Weerwater. Het rondje Weerwater wordt gaandeweg zo opgewaardeerd, dat sprake is van intensief recreatief gebruik van water en oevers en spin-off naar de aangrenzende wijken. Daarmee is sprake van heldere dragers voor de langetermijnontwikkeling.

De ontwikkelingsstrategie voor Centraal Almere is vooral kansengericht. Geen productiestrategie, maar een strategie gericht op ambitie stellen, ruimte geven voor organische ontwikkeling en klaar staan om kansen te benutten. Dat wil niet zeggen dat de stad achterover gaat leunen in afwachting van particuliere initiatieven. Vanuit de intrinsieke kracht van het gebied kunnen, met relatief beperkte publieke inzet, ontwikkelingen in gang worden gezet en het gebied worden geëtaleerd.

De strategie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Centraal Almere is gebouwd op drie pijlers.

PIJLER 1

In de eerste plaats wordt het Rondje Weerwater gerealiseerd. Ook nu al is het mogelijk om het Weerwater rond te lopen of te fietsen, maar de uitvoering kan veel beter. Het Rondje Weerwater brengt de samenhang van het gebied tot uitdrukking, zodat het Weerwater steeds beter wordt herkend als het mentale hart van Almere.

Het Rondje Weerwater wordt het samenbindende element van een route die onderweg een grote verscheidenheid te zien geeft: een afwisseling van parken, woon-wijken en centrumgebieden, en ook een schakering aan oevers, plekken en belevingen. Het wordt aantrekkelijk om activiteiten aan de route te koppelen, die op hun beurt de betekenis van het rondje versterken. Er is plaats voor allerlei initiatieven. Het Rondje Weerwater nodigt bijvoorbeeld uit tot de vestiging van kleinschalige en grootschalige publieke voorzieningen aan de oevers, zoals een restaurant of museum. Bereikbaarheid is dan van groot belang. Het is gewenst om het Rondje Weerwater in lengte te differentiëren. Niet iedereen zal een volledig rondje van 7 km aantrekkelijk vinden. Het is mogelijk om een tussenroute te realiseren, die via het Weerwatereiland de westelijke en oostelijke oevers verbindt. Zo ontstaat, naast het grote rondje van 7 km, een ‘Klein Rondje Weerwater’ van circa 4 km. Het Rondje Weerwater zal een positief effect hebben op de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de omliggende woonwijken en parken. De levendigheid neemt toe, evenals de waardering van de woonomgeving en de sociale veiligheid. Per wijk is, naar behoefte, een andere uitwerking mogelijk. Aan de zuidelijke oever kunnen de bestaande recreatieve functies worden uitgebouwd. Ook hier functioneert het Rondje Weerwater als aanjager voor stedelijke ontwikkelingen. Als evenementenoever, met tijdelijke evenementen, horeca, meer strand en watersport krijgt het gebied een stedelijke identiteit die aanvullend is op het stadscentrum. Door een goede aanhechting op het stedelijk netwerk kan het vestigingsklimaat worden versterkt. Het ‘kleine rondje’ via het Weerwatereiland draagt hieraan bij.

PIJLER 2

In de tweede plaats worden langs dit rondje drie zwaartepunten, drie polen, aangewezen. De eerste
pool is het Stadscentrum. De tweede pool is de nieuwe ontwikkellocatie bij de A6, die hierna ‘De Schakel’ wordt genoemd. De derde pool is de Kasteelomgeving. Elk van de drie kan een eigen
ontwikkeling (richting, tempo, strategie) krijgen, passend bij de eigenschappen van de plek. De drie polen zijn complementair en in zekere mate autonoom, en ze versterken elkaar.

De uitzonderlijke ligging van de rijksweg A6 als een centrale as midden door de stad schept een unieke mogelijkheid om de dynamiek van de ‘snelweglocaties’ ten goede te laten komen aan het centrum van de stad. De verdubbeling van de A6 (uitvoering 2016-2019) wordt aangegrepen om de (nu hoog gelegen) snelweg te verlagen en de afslag een andere vorm te geven. Hierdoor ontstaat een nieuwe ontwikkellocatie van ruim 400 hectare, direct verbonden met de rijksinfrastructuur, het Weerwater en het bestaande stedelijke centrum. Dankzij een nieuw bustransferium ontstaat een multimodaal vervoersknooppunt dat grote vervoersstromen kan afhandelen. Deze nieuwe locatie levert in vele opzichten de nu nog ontbrekende schakel in Centraal Almere. Vandaar de naam De Schakel. Het is een uitstekende locatie voor grote regionale ‘trekkers’. Welke functies dat zullen zijn, is nu nog niet bekend, en dat hoeft op dit moment ook nog niet. Almere biedt op deze locatie bijzondere kansen, en nodigt de markt uit om deze kansen op waarde te schatten en te benutten, en zo stap voor stap het gebied in te vullen. De ruimtelijke invulling van deze pool zal naar verwachting centrumstedelijk worden, met een bijzondere mix van voorzieningen, woonmilieus aan het water en economische functies aan de snelweg. De aanwezigheid van het Weerwater met het silhouet van het Stadscentrum aan de overzijde maakt het gebied des te aantrekkelijker.

De Kasteelomgeving bestaat nu uit drie deelgebieden. Het eigenlijke Kasteelterrein wordt in het oosten en westen geflankeerd door twee bospercelen van Staatsbosbeheer. In het westelijke bosgedeelte is op dit moment de wateropgave als gevolg van A6-verbreding geprojecteerd. In het ontwikkelperspectief worden de drie deelgebieden beschouwd als één gebied waarvoor integrale keuzen kunnen worden gemaakt. Dan kan het gebied zich ontwikkelen tot de derde pool van Centraal Almere, met een ander, meer landschappelijk karakter dan de eerste twee polen, maar niet minder vitaal.

De ligging bij het Kasteel, het Almeerderhout, de A6 en het stadscentrum maakt de vestiging van regionaal programma aannemelijk. De zichtrelatie met de A6 kan met landschappelijke ingrepen worden verbeterd en de aantrekkelijkheid van het landschap kan worden vergroot. Het Kasteelterrein kan worden verweven met een bos- en waterrijke omgeving waarin diverse functies mogelijk zijn, waaronder wonen aan en op het water. De bereikbaarheid van dit gebied is een belangrijk aandachtspunt bij de verdere ontwikkeling ervan.

Hoe de Kasteelomgeving zich feitelijk zal ontwikkelen is nu nog niet te zeggen; het gaat er in eerste instantie om de mogelijkheden en kansen in het vizier te krijgen. Twee mogelijkheden zijn in de afgelopen tijd onderwerp geweest van denkoefeningen samen met de markt: ‘health & sport’, ‘leisure’ en de Floriade. De Kasteelomgeving kan faciliteiten voor ‘health & sports’ verwelkomen. Dit sluit aan bij de
marktdialoog die de gemeente met commerciële partijen heeft gevoerd (voorjaar 2011), waarin de combinatie van gezondheid, sport en economie nadrukkelijk is genoemd als mogelijke programmatische invulling van het gebied. Denk bijvoorbeeld aan een landelijk centrum voor electieve zorg met campus en kennisinstellingen, gecombineerd met een nationaal sport- en trainingscentrum.

De Kasteelomgeving kan ook plaats bieden aan tal van vormen van ‘leisure’. Het gebied kan een evenementen- en festivalterrein herbergen, gecombineerd met Tivoli-achtige attracties als een pretpark, een zwembad en een skihal. Meerdere marktpartijen hebben de mogelijkheden hiertoe in het verleden reeds verkend, en met de verdere ontwikkeling en betere bereikbaarheid van Centraal Almere nemen de kansen voor dergelijke initiatieven nog toe.

PIJLER 3

In de derde plaats is er aandacht voor de verbindingen tussen de polen. De driepolenstructuur voor Centraal Almere veronderstelt uitstekende onderlinge verbindingen. Het Rondje Weerwater legt daarvoor de basis met een ontspannen, groenblauwe recreatieve verbinding. Daarnaast is een goede externe en onderlinge bereikbaarheid per auto, openbaar vervoer en fiets essentieel. Ook zijn er in het Weerwatergebied mogelijkheden voor vervoer over water.

Met de verdubbeling van de A6 wordt de huidige aansluiting gesplitst in twee halve aansluitingen. Dit vereenvoudigt de afwikkeling en beperkt het ruimtebeslag. De nieuwe halve aansluitingen vormen de toekomstige entrees van Haven en Stad. Aan beide zijden wordt de aansluitende lokale infrastructuur aangepast. De verlengde Noorderdreef vormt een stedelijke as die doorgezet wordt in noordelijke richting. Deze ontsluit het gebied noordelijk van de A6 en creëert de noodzakelijke condities voor stedelijke ontwikkeling in dit gebied. Aan de Havenzijde van de A6 zorgt de nieuwe Steigerdreef voor een betere ontsluiting van De Steiger. Dit biedt kansen voor transformatie van dit bedrijventerrein tot een gebied dat recht doet aan de entree van de stad. De Kasteelomgeving wordt rechtstreeks aangesloten op de Steiger- dreef. Aan de zuidoever van het Weerwater is het bestaande en geplande autonetwerk ruim voldoende om stevige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Ook bij sterke verdichting van het ruimtelijk-economische programma op De Schakel en in de Kasteelomgeving ontstaan hier geen noemenswaardige verkeersknelpunten. Het Weerwater is het mentale hart van de stad, maar moet ook fysiek ontsloten worden. Daarom wordt de aanleg van een Weerwaterboulevard langs de westelijke oever voorgesteld. Hiermee wordt voortgebouwd op de beleidslijn van het Structuurplan Almere 2010 (vastgesteld door de gemeenteraad in 2003). Dit Structuurplan, dat altijd nog rechtsgeldig is, legt een duidelijke relatie tussen het stadscentrum en de zuidoever van het Weerwater, en maakt een reservering voor een directe verbinding tussen de A6 en het centrum aan de westzijde van het Weerwater via Stedenwijk. Deze tertiaire route speelt een rol bij de bereikbaarheid van het zuidelijk deel van het centrum en versterkt en verlevendigt de ontwikkeling van de westoever. De Oeverpromenade kan zich ontwikkelen tot stadsboulevard, met positieve impulsen voor de achterliggende Stedenwijk. De boulevard moet het karakter krijgen van een 30-kilometerweg. Ook behoort het geen doorgaande route te worden; de Veluwedreef en Stedendreef vormen de hoofdverbinding tussen A6 en centrum.

Voor het (H)OV-netwerk verandert er tot 2030 op systeemniveau niets. Wel zullen meer lijnen worden toegevoegd. De huidige businfrastructuur, met een ringstructuur rond het Weerwater, kan de verwachte groei in principe opvangen. Wel komen er nieuwe busbanen in het plangebied op de zuidoever om het gebied met openbaar vervoer te ontsluiten. Voor de zeer lange termijn wordt de mogelijkheid van een light railverbinding langs het Weerwater en haaks op de A6 open gehouden.

Voor de fiets betekent het Rondje Weerwater een belangrijke verbetering van de bereikbaarheid en het comfort. Daarnaast is de nieuwe situatie bij de A6 van groot belang voor het fietsverkeer. De Ontwikkelstrategie streeft ernaar om het (nu nog lage) fietsgebruik tussen de stadsdelen te stimuleren door bestaande routes op te waarderen en er nieuwe aantrekkelijke routes aan toe te voegen.

Een manier om de drie polen van Centraal Almere en het Weerwater zelf beter te ontsluiten, is de toevoeging van vervoer over water. Het water is de verbindende schakel tussen de drie polen, niet alleen visueel en als landschappelijk element maar ook als vervoersdrager. Te denken is aan een watertaxidienst tussen de autobereikbare zuidoever, het bruisende Stadscentrum en de meer ontspannen Kasteellocatie. De vervoerswaarde ervan zal aanvankelijk beperkt zijn, maar vervoer over water zorgt voor levendigheid, biedt een etalage voor de groenblauwe kwaliteit van de stad en verschaft een unieke ervaring middenin de stad.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Ontwikkelperspectief Centraal Almere.

Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater (2012)

Met organische groei als leidende strategie is voor het plangebied Almere Centrum Weerwater een tweefasenstrategie bepaald, met de oplevering van de vernieuwde A6 (rond 2020) als kantelpunt. Door deze ingreep verandert de verkeerslocatie naar een vestigingslocatie.

In de eerste fase wordt het gebied van een basiskwaliteit voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van een sterk landschap, dat goede en veilige verbindingen biedt aan alle verkeerssoorten en dat uitnodigt tot recreatief gebruik. De A6 vormt een bijzonder element in dit landschap. Bij het aanbrengen van dit landschap wordt zoveel mogelijk ‘werk met werk’ gemaakt tijdens de uitvoering van de reconstructie van de A6. In aanvulling op het landschap van de zuidoever wordt in deze fase het rondje Weerwater aangelegd: herkenbaar, zonder ontbrekende schakels, en inclusief het zogeheten Kleine Rondje via het
Weerwatereiland.

Met deze basiskwaliteit als ondergrond zijn op verschillende plekken binnen het plangebied gebiedsontwikkelingen of een verdere opwaardering van de basiskwaliteit mogelijk. In de vorm van ontwikkelpakketten worden bandbreedtes van voorstelbare programma’s en mogelijke ruimtelijke inpassingen geschetst. Voor deze ontwikkelingen ligt het initiatief bij de burgers en bij de markt. De ontwikkelpakketten laten de potentie van het gebied zien. Voor het op gang brengen van de initiatieven wordt de kracht van bestaand en nieuw ondernemerschap in het gebied benut. De tweede fase kenmerkt zich door een ‘kansenstrategie’, het geheel van ontwikkelpakketten vormt de kansenkaart.

Almere Centrum Weerwater kan zich ontwikkelen tot een nieuw, hoogwaardig stedelijk woon- en werkmilieu. Daarbij is woningbouw niet de hoofdfunctie. Het beoogde karakter van het gebied, een toekomstig (bovenregionaal) centrum verhoudt zich goed met een programma van 2.000 woningen. Een hoger woningbouwprogramma is ruimtelijk en technisch mogelijk. Dit heeft gevolgen voor het karakter van het gebied, bijvoorbeeld minder groenfuncties en/of meer inpassingen van de infrastructuur. Ook zal het stedelijk centrumkarakter niet op de manier kunnen worden ingevuld zoals in dit rapport is voorzien. Uit de Stadsdialoog blijkt dat bewoners veel waarde hechten aan de groenfuncties. Daarnaast plaatst de gevoerde marktdialoog vraagtekens bij de afzetbaarheid van grote aantallen gestapelde woningen in
dit gebied.

Voor de ontwikkeling van (commerciële) voorzieningen biedt het plangebied volop ruimte en mogelijkheden. Door de ligging aan de A6, midden in het centraalstedelijk gebied is Almere Centrum Weerwater een uitgelezen locatie voor de vestiging van bedrijven en voorzieningen. Dit kunnen lokale maar ook (boven)regionale voorzieningen zijn die bijvoorbeeld veel ruimte vergen, maar toch in stedelijk gebied en goed bereikbaar willen zijn. Almere Centrum Weerwater zal naar verwachting zijn identiteit ontlenen aan de grootschaliger voorzieningen. Almere heeft met deze binnenstedelijke en optimaal bereikbare ontwikkellocatie een kwaliteitskaart bij uitstek.

De bedoeling was om na vaststelling van het concept gebiedsontwikkelingsplan een definitief gebiedsontwikkelingsplan met een bestemmingsplan Centrum Weerwater op te stellen. Dit bestemmingsplan zou tevens het huidige bestemmingsplan voor De Steiger vervangen. Inmiddels is de regeling rondom gebiedsontwikkelingsplannen in de Crisis- en herstelwet gewijzigd. Daarnaast is het gebied Almere Centrum Weerwater ook aangewezen als innovatief experiment (zie Hoofdstuk 2 Crisis- en herstelwet). Er worden meerdere Chw bestemmingsplannen opgesteld voor het gebied Almere Centrum Weerwater. Dit bestemmingsplan voor het Floriadeterrein is het eerste bestemmingsplan.

Growing green cities, Bidbook Almere Floriade 2022 (2012)

Almere ziet een belangrijke rol voor zichzelf weggelegd in het verbreden en verdiepen van het Green City gedachtegoed. Allereerst omdat Almere de enige Nederlandse stad is die wortelt in de Garden City van de Britse socioloog Ebenezer Howard. Dit ideologische stadsconcept, waarin wordt uitgegaan van een innige harmonie tussen stad en land heeft de ruimtelijke structuur van Almere sterk beïnvloed. Almere is een moderne stad met meerdere kernen in een royaal groen/blauw raamwerk, waar de twee zelfstandige entiteiten ‘stad’ en ‘natuur’ tot in de haarvaten met elkaar zijn verbonden. Ten tweede omdat Almere aan de vooravond van een omvangrijke groeiopgave staat. Op verzoek van Rijk en regio worden hier in de komende decennia 60.000 nieuwe woningen gebouwd en 100.000 extra arbeidsplaatsen gerealiseerd. Deze verstedelijkingsopgave stelde ons opnieuw voor de vraag hoe de groei van Almere vorm moe(s)t krijgen.

In antwoord op die vraag heeft Almere in 2008, samen met één van de grondleggers van de cradletocradle filosofie, William McDonough, de Almere Principles opgesteld: zeven richtlijnen voor een ecologisch, sociaal en economisch duurzame toekomst van Almere. Deze uitgangspunten hebben aan de basis van de Concept Structuurvisie Almere 2.0 gelegen (2009). In de toekomst zullen de kwaliteiten die Almere in zich heeft verder worden versterkt. Almere blijft wat het in de kern is; een royaal landgoed, waar op termijn zo’n 400.000 mensen van zullen kunnen genieten.

Green Cities

Ruim honderd jaar nadat Ebenezer Howard zijn Garden City presenteerde, zet Almere – parallel aan de transformatie van Almere 1.0 naar Almere 2.0 – nu de stap van Garden City naar Green City. Dat doen wij door de overweldigende hoeveelheid groen die in Almere aanwezig is verder te activeren, door het te gebruiken voor hedendaagse functies als voedselproductie, tuinbouw, gezondheid en zorg, kunst, cultuur en educatie, recreatie en leisure, energie en watermanagement. Op deze manier doen wij (meer) recht aan de betekenissen die het groen vertegenwoordigt, en kan er sprake zijn van een (meer) krachtige relatie tussen rood en groen.

De gezamenlijke agenda: Growing Green Cities

De agenda’s van de Nederlandse tuinbouwsector en Almere sluiten goed op elkaar aan. Wij vinden elkaar in een progressieve kijk op de wereld, in een streven naar goed rentmeesterschap en een groot aantal inhoudelijke dwarsverbanden, die zich het best laten samenvatten als feeding the city, waarbij de voedselproductie (weer) terug in de stad wordt gebracht; greening the city, waarbij het groen wordt ingezet als cruciaal onderdeel van een leefbare, sfeervolle stad; energizing the city, gericht op duurzame systemen, gesloten kringlopen en zelfvoorzienendheid; en healthying the city, de zoektocht naar gezonde voeding, nieuwe zorgconcepten en de wijze waarop het groen – bomen en bloemen – kan bijdragen aan het welbevinden en de productiviteit van mensen. Growing Green en Green Cities komen samen in het leidende en richtinggevende thema voor de Floriade 2022: Growing Green Cities.

De making of, een tien jaar durende samenwerking, in woord en daad

Het bidbook is een expliciete uitnodiging aan de Nederlandse tuinbouwsector – met de NTR als vooruitgeschoven post – om in de komende tien jaar in gezamenlijkheid toe te groeien naar een universeel beeld van de ideale Green City, dat in binnenen buitenland (h)erkend zal worden. Almere en Flevoland bieden letterlijk en figuurlijk de ruimte om te experimenteren met innovaties in de tuinbouwsector, en deze direct te implementeren in grootschalige productiesystemen (Flevoland) en de ontwikkeling van de stad en de metropool (Almere en Amsterdam).

De making of bestaat uit twee delen. Allereerst is er een – sterk internationaal georiënteerd – permanent gesprek, waarin best practices zullen worden verzameld. Daarnaast wordt er tot 2022 een veelheid aan concrete initiatieven in de praktijk gebracht, in en om Almere. De thema’s feeding, greening, energizing en healthying the city staan centraal, zowel in het gesprek als in de praktijk.

Almere Floriade; de ideale Green City

Parallel aan de making of de Floriade 2022 werken wij aan de ontwikkeling van een nieuw gebied, een podium voor de door de NTR gewenste ‘spectaculaire internationale wereldtuinbouwtentoonstelling
waarop de tuinbouw in zijn ontwikkeling en met zijn producten op een professionele educatieve en
attractieve manier wordt getoond’. We realiseren een wereldpodium dat in alles een illustratie van de Green City zal zijn; een groene variant op de Cité Idéale, waar alle facetten van het groen worden
belicht, en waar functies als voedselproductie, sport, recreatie, zorg, onderwijs, kunst, cultuur en architectuur een vanzelfsprekend onderdeel van het stedelijk programma zullen zijn.

Het podium heeft geen tijdelijk karakter; langs de lijn van de 7e editie van de Floriade bouwen wij een stadswijk die blijft. Die wijk, dat is Almere Floriade. In Almere is de Floriade 2022 dan ook geen sluitstuk, maar de start van een lange toekomst. Het wordt een natuur-, recreatie- en cultuurpark, dat het decor voor klein- en grootschalige manifestaties zal vormen. Het gebied wordt open en toegankelijk en een integraal onderdeel van de stad, maar blijft tegelijkertijd een autonome plaats van samenkomst en ontmoeting.

Doordat de ruimtelijke structuur van de stadswijk Almere Floriade z’n basis vindt in de Floriade, zal het gebied tot in lengte der dagen herkenbaar zijn als ‘de plek waar ooit de Floriade heeft plaatsgevonden’. Almere Floriade is het icoon waar Almere in de toekomst haar identiteit aan kan ontlenen. De Nederlandse tuinbouwsector wordt niet alleen de mede-creator, maar ook de eerste gebruiker van dit icoon. In deze inspirerende context zal de sector zich in 2022 in de volle breedte kunnen tonen.

Almere Floriade

Door op de zuidoever van het Weerwater een kwadrant te reserveren voor Almere Floriade, kan – midden in de stad, op een bijna maagdelijk terrein – een ideale wereldexpositie worden gerealiseerd. Stedenbouwkundige Winy Maas (MVRDV), mede verantwoordelijk voor de Concept Structuurvisie Almere 2.0 en de ontwikkelstrategie voor Almere Oosterwold, heeft het plan voor de Floriade 2022 ontworpen. Het is een plan dat aansluit bij onze rijke traditie van buitenexposities, waar binnen duidelijke stedenbouwkundige hoofdstructuren ruimte voor grote flexibiliteit en diversiteit wordt gecreëerd.

Almere Floriade zet in op de ontwikkeling van een wijk die in alle opzichten een voorbeeld zal zijn; een wijk waarin het gedachtegoed van Growing Green Cities maximaal tot uitdrukking komt. Almere Floriade toont échte oplossingen voor échte problemen. Het wordt een plek die de rijkheid van de plantenwereld toont, en in al z’n facetten laat zien hoe deze plantenwereld bijdraagt aan de kwaliteit van leven van mens en dier. Het wordt een plek die voedsel en energie produceert, en die stad en land, rood en groen met elkaar verbindt. Het wordt een plek waar je geweest moet zijn, die je beleefd moet hebben. Een blijvende groene stadswijk, die doet denken aan de Giardini della Biënnale en Tivoli; een groene Cité Idéale die reflecteert in het Weerwater, als een droombeeld dat werkelijkheid wordt.

Een tapijt van tuinen

Almere Floriade wordt ontwikkeld als een tapijt van tuinen, dat op de golven van de wind aan komt zweven, neerdaalt en zich – een beetje verfrommeld door de natuurlijke hoogteverschillen – nestelt op
de oevers van het Weerwater. Een explosie van kleur, geur en smaak, dat zich voegt naar het groen dat al aanwezig is. Het carré is de onderlegger van een eindeloze serie modeltuinen, paviljoens, de hoofdtentoonstelling en andere onderdelen, en vormt de basis voor een langjarige ontwikkeling van de nieuwe stadswijk. Het carré legt tevens de basis voor de ontwikkeling van een arboretum, waarin de collectie van planten, tuinen en kweekmethoden de drager van de ruimtelijke structuur zal zijn, een verkaveling met een helderheid en efficiëntie die refereert aan de Nederlandse tuinbouw en het polderlandschap. De structuur vormt een bezienswaardigheid in zichzelf, een icoon, en daarmee het ideale podium voor de Nederlandse tuinbouwsector.

Ode aan het groen

De Floriade 2022 wordt een compacte wereldtuinbouwtentoonstelling, een overweldigende, dichte plantenstad, met relatief kleine loopafstanden. De Floriade is berekend op maximaal 35.000 bezoekers
per dag. Door het totale programma te verdelen over verschillende Floriadekavels wordt een maximale diversiteit gecreëerd. Ieder kavel wordt direct gekoppeld aan groen, of het nu een naaldbos, loofbos, haag of gras is, of het nu bloemen, kassen, fruitbomen of waterplanten zijn. Ook cross-overs gericht op energie, water of afval zijn mogelijk; de groene gebouwen of duurzame voorzieningen op een Floriadekavel kunnen ook worden omringd door windmolens.

De collectie

De landschappelijke basis voor Almere Floriade wordt gevormd door een eigentijdse plantenbibliotheek, die alle kennis over planten en tuinbouw toont. Door de collectie systematisch te tonen kan een ‘naslagwerk’ met een blijvende betekenis ontstaan. Daarbij hebben wij gekozen voor een ordening die iedereen begrijpt, lineair van A tot Z. De plantencollectie vormt de basis voor de verdere programmering en bebouwing tijdens en na de Floriade. Door functies te verbinden aan een specifieke plant, zone of letter in de plantenbibliotheek ontstaan er spannende combinaties; op de Floriade 2022 kun je tafelen in het Rozendomein, slapen in het Jasmijnhotel, zwemmen in het Waterleliewater, werken in het Seringenkantoor, wonen in de Appelboomgaard of wandelen in het Bamboebos.

Het basisplan

De (jonge) historie van de plek wordt radicaal opgenomen; het tuinentapijt omarmt wat er al is. Het podium is zodanig gepositioneerd dat de bestaande eilanden, vooroevers, het bos en functies blijven bestaan en een prominente plek in het ontwerp en programma krijgen. De vaart wordt versmald om meer ruimte te geven aan de Floriade, en om de verbinding tussen de stadsdelen te verbeteren. Het wordt zo een Canal Grande dat door het plantengrid loopt. De jachthaven vormt het hart van het maritieme district van Almere Floriade. In het hart van de camping wordt een cirkel uitgespaard, zodat rondom een reusachtig kampvuur gekampeerd kan worden. Op de vooroevers kan vrij worden gekampeerd.

Het frame voor de Floriade wordt gevormd door een drie kilometer lange publieke boulevard van zo’n twaalf meter breed. De boulevard geeft het Floriadeterrein een autonoom karakter en een zekere intimiteit, maar dat gebeurt zonder hoog opgetrokken muren.

Aan de boulevard liggen twee pleinen, die gekoppeld zijn aan twee entrees. Het plein aan de westzijde vormt de hoofdentree, direct gekoppeld aan het parkeerterrein. Aan de noordzijde ligt een tweede entree met een directe toegang vanaf het stadscentrum. Tussen de twee pleinen liggen – haaks op elkaar – twee hoofdstraten, die samen de hoofdontsluiting van het terrein vormen.

Binnen het frame en met uitsparing van de bestaande functies is een royaal ontwikkelgebied beschikbaar, zo’n 45 hectare, exclusief parkeren. Het gebied dat nu is gedefinieerd, kan – als wenselijk – aan de oost- of westkant worden uitgebreid. Het veld kent een eindeloze hoeveelheid mogelijkheden. Als een plantenverzameling, inzending of programma meer ruimte nodig heeft dan één kavel, kunnen meerdere kavels worden samengevoegd; het grid kan zo transformeren tot een verkaveling als Mondriaan’s Victory Boogie Woogie.

Programma

De Floriade 2022 kent een gevarieerd programma. Er is niet alleen ruimte voor tuinen, paviljoens en
allerhande faciliteiten, maar ook voor – bijvoorbeeld – een jeugdFloriade of een groene BouwRai met
Floriadewoningen. Andere mogelijke programmaonderdelen zijn een Floriadeuitkijktoren, een opgetilde
tuin met een spectaculair uitzicht over de plantenbibliotheek en Almere of een Floriadehotel, waarvan
zowel het interieur als het exterieur wordt omgeven door bloemen en planten.

Groene systemen

Almere Floriade ontwikkelt zich tot een eigen (mini) ecosysteem. Kringlopen worden zoveel als mogelijk zichtbaar en inzichtelijk gemaakt. Er wordt geen energie verspild. De wijk zuivert z’n eigen afval. Het water wordt opgevangen in opslagbekkens en via kanalen door het gebied verspreid. Het wordt
gezuiverd in de Zandbassins in de Z-sectie, of met Helofytenfilters in de H-sectie. Het licht van buiten
wordt gereguleerd met glas, doek of open gevels, en aanvullend kunstmatig licht wordt opgewekt met
zonnecellen. Bemesting vindt plaats door oude planten, fecaliën en andere vormen van biomassa te gebruiken.

Topografie

Rondom de verlaagde snelweg worden wallen opgeworpen. Het tapijt aan tuinen wordt hierdoor als het
ware ‘opgebold’ tot een grillige heuvel. De welvingen worden gebruikt voor de creatie van – bijvoorbeeld – een Tafelberg, met uitzicht over het hele terrein en de omgeving, waarvan de ‘kom’ het Amfitheater, een plek van ontmoeting en evenement, vormt. Ondanks de hoogteverschillen blijft het hele terrein goed toegankelijk, ook voor minder validen.

Bereikbaarheid

De Floriade wordt optimaal bereikbaar, met een brede keuze uit modaliteiten. In het vastgestelde Tracébesluit A6/A1/A9/A10 is voorzien in een afslag Almere Floriade, als een directe ontsluiting voor
het Floriadeterrein. Parkeren kan direct naast het terrein; een shuttlebus die een ronde maakt langs alle parkeervelden, brengt bezoekers desgewenst van hun auto of touringcar naar de entree. Ook per openbaar vervoer is het Floriadeterrein goed te bereiken. Vanaf station Almere Centrum is het slechts enkele minuten lopen, door het Stadshart, het Lumièrepark en over de Weerwaterboulevard. Bezoekers kunnen er ook voor kiezen de bus naar het Transferium te pakken. Avontuurlijker is de watertaxi, die vanaf de Esplanade zal vertrekken, of de kabelbaan die loopt van de Esplanade/de Schouwburg naar de entree van het Floriadeterrein.

Almere Floriade als legacy

Ons tapijt van tuinen vormt de ideale onderlegger voor zowel een (incidentele) tuinbouwmanifestatie als
een (structurele) volwaardige groene stadswijk Almere Floriade. Opnieuw wordt in Almere een buitenexpositie met een blijvende impact georganiseerd; opnieuw wordt er een wijk gecreëerd die ook (ver) na 2022 aantrekkelijk is voor bewoners, bedrijven en toeristen. Sterker nog: de wijk zal alleen maar aan kwaliteit winnen, naarmate de bomen en planten in het arboretum groter en groener groeien. Er zal een steeds gevarieerder programma worden ontwikkeld. Wonen, werken, horeca, cultuur en leisure krijgen hier een plek, tussen, bij of in karakteristieke onderdelen die na de Floriade behouden blijven: de paviljoens, de boulevard, het Canal Grande, de bruggen, de oevers, de toegangswegen en de (twee) groene verbindingen over de snelweg. Concreet betekent dit dat iedere investering in de Floriade een diepte-investering zal zijn.

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van Almere Floriade mogelijk.

Masterplan Floriade (2015)

De missie voor het evenement Floriade is: De Wereldexpo “Floriade 2022 Growing Green Cities” verbindt de innovatiekracht van de Nederlandse tuinbouw met de stad. Kennis, producten en technologieën uit de tuinbouwsector zijn nodig om stedelijke vraagstukken op het gebied van voedsel, water, energie en gezondheid van passende antwoorden te voorzien. Het internationale voedselvraagstuk staat centraal: Feeding the city. De Floriade wil het laboratorium en experience podium voor de wereld zijn, vanuit de pracht en kracht van bomen, bloemen en planten.

De focus van de Floriade ligt op een land- en tuinbouwexpositie in de context van stad en water.
De hoofdthema’s zijn Feeding, Greening, Healthying en Energizing, waarbij Feeding the city centraal staat.

De ontwikkelstrategie voor de Floriade is een kansenstrategie, waarbij een ruimtelijk cascomodel het uitgangspunt vormt voor de investeringen van de gemeente en de Floriade BV. Het ruimtelijke basismodel en het ambitiemodel kunnen mogelijk gemaakt worden door vastgoed- of (partiële) gebiedsontwikkeling, sponsoring, subsidies of anderszins.

De ruimtelijke hoofdstructuur van het cascomodel bestaat uit de volgende elementen:

  • het carré, dat bestaat uit een boulevard (langzaam verkeersroute) rondom de Floriade inclusief twee bruggen;
  • het arboretum als basisgroenstructuur, dat bestaat uit een diversiteit aan planten en bomen als omkadering van de Floriadekavels;
  • het grid, dat bestaat uit een padenstelsel rondom de Floriadekavels, inclusief twee bruggen;
  • waarbij een deel van het bestaande bos op het Weerwatereiland wordt behouden, in het bijzonder de groene oostelijke rand;
  • aan het evenement verbonden iconische paviljoens/vastgoedobjecten.

Het uitgangspunt is dat de jachthaven Haddock tijdens de wereldtentoonstelling en de periode daarvoor en daarna kan blijven functioneren op de huidige locatie. Voor wat betreft camping Waterhout wordt uiterlijk 31 oktober 2015 een besluit genomen over (her-)locatie of onteigening.

Nabij het Floriadeterrein worden voldoende (tijdelijke) parkeerterreinen aangelegd, die aanvullend nodig zijn op de reeds aanwezige parkeervoorzieningen in het stadscentrum.

Gebiedsvisie Floriade Stadswijk (2017)

De gebiedsvisie brengt in beeld welke invulling het globale Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater – Floriade kan krijgen. De gemeenteraad heeft om een gebiedsvisie verzocht, om gevoel te krijgen bij de bouwhoogten en bebouwingsdichtheden en verkeersstructuur. De gebiedsvisie toont hoe de Floriade Stadswijk stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ontwikkeld en anticipeert daarmee op de toekomstige gebiedsontwikkeling voor én na de wereldtuinbouwtentoonstelling in 2022. De gebiedsvisie bouwt voort op eerdere door de raad genomen besluiten. Op basis van het huidige beleid en de gebiedsvisie worden de uitgangspunten nader uitgewerkt in het Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade.

De Floriade Stadswijk wordt voor en na 2022 in ontwikkeling genomen. De kansenstrategie waartoe in 2012 door de raad is besloten en die in 2015 is bevestigd, blijft van kracht. In de gebiedsvisie zijn mogelijke ontwikkelingsrichtingen opgenomen. Hoe de Floriade Stadswijk er exact uit gaat zien is afhankelijk van de kansenstrategie en de legacy van het evenement, woonwensen, initiatiefnemers en investeerders. Om te zorgen dat er een bijzondere woon-, werk- en leefomgeving ontstaat, en waarvoor het Floriade evenement met het arboretum en living lab een belangrijke basis legt, zijn principes voor de bebouwing op de kavels en op het water in de gebiedsvisie opgenomen, met als uitgangspunt dat het landschap en het groen leidend is.

In de gebiedsvisie zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Floriade Stadswijk wordt ontwikkeld als een groene, autoluwe, geluidsluwe, energieopwekkende wijk waar landschap, circulariteit, innovatie centraal staan.
  • Het gebied wordt open en toegankelijk voor iedereen en een integraal onderdeel van de stad, maar blijft tegelijkertijd een autonome plaats van samenkomst en ontmoeting.
  • Het bouwprogramma bestaat maximaal uit: 600 woningen, waarvan 30% sociale woningbouw, 60 waterwoningen en/of drijvende ondernemingen en circa 47.000 m² voorzieningen.
  • Voor de maximum hoogte van de bebouwing geldt de contourenkaart (ter verwerking in de verbeelding van het Chw bestemminsplan Almere Centrum Weerwater-Floriade).

Voor het plangebied betekent dit dat in de regels van het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met het maximum bouwprogramma (600 woningen, 60 waterwoningen en 47.000 m² voorzieningen) en de maximum bouwhoogten van de contourenkaart.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. In de Woonvisie wordt de opgave van 60.000 nieuwe woningen benoemd. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

In de Gebiedsvisie Floriade Stadswijk bestaat het woningbouwprogramma uit 30% sociale woningbouw (20% huur en 10% koop). De Woonvisie schrijft voor dat de situatie op stadsdeel en wijkniveau mede bepalend is voor de invulling van het programma, evenals locatie en fasering mede bepalend zijn. De keuze voor 30% is gemaakt omdat hiermee de Floriade Stadswijk toegankelijk is voor alle doelgroepen. Het percentage doet recht aan de sociale opgave en aan de opgave van een bijzondere gebiedsontwikkeling. In de nabijgelegen wijken komt het percentage sociale woningbouw overeen of overstijgt het de in de Woonvisie benoemde 30% kernvoorraad. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie en levert een bijdrage aan de vijf ambities.

Programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019 (2015)

In het Coalitieakkoord 2014-2018 is beschreven dat de 'Focus in de wijk' ligt. In de programmabegroting van de raad uit 2015 is als één van de speerpunten genoemd het wijkgericht werken. Er is meer ruimte voor initiatieven uit de wijk. Gebiedsgerichte vraagstukken staan centraal. Samenwerken staat centraal. In een aantal gebieden is sprake van zorg. Middels een integrale, preventieve, vraagstukgestuurde aanpak kan de zorg worden weggenomen en omgebogen naar kansen en nieuwe perspectieven. Eén van de focusgebieden is Almere Centrum.

De Floriade in Almere biedt een kans om in de nabije toekomst een groot centraal centrum gebied rondom het Weerwater te ontwikkelen. Echter, dit vraagt ook bijzondere afstemming in programmering van de Noord- (Almere Centrum) en Zuidoever. De partners in Almere Centrum en de gemeente hebben recentelijk een convenant opgesteld en zijn voornemens, samen met de aanstaande Floriade-onderneming, de positie van Almere Centrum verder te versterken.

Het doorontwikkelen van Almere Centrum tot het kloppend hart van Almere en een betekenisvol centrum in de regio is de grootste opgave voor Almere Centrum. Kern hierbij is het verder doorvoeren en ontwikkelen van de visie Almere Centrum Next Level. Bouwen aan een multifunctioneel centrum stedelijk gebied, waarin een sterke interactie tussen diverse functies en verdere versterking van deze functies (wonen, werken, detailhandel, kunst en cultuur, hoger onderwijs, recreatie (Weerwater) de basis is. Almere Centrum waar de belevingswaarde verhoogd is en wordt ervaren. Almere Centrum wat meer bezoekers trekt uit Almere en uit de regio, waar mensen graag zijn en langer blijven. Almere
Centrum wat geen leegstand kent en waar Almeerders graag wonen en werken. Basis voor dit succes is de krachtige samenwerking tussen partijen in Almere Centrum. Budgetten worden gekoppeld waar mogelijk en noodzakelijk. Vanuit ieders eigen begroting wordt extra ingezet op Almere Centrum. Kijkend naar de omgeving en naar de ontwikkeling van de Floriade vraagt dit om een bijzondere afstemming in programmering tussen Almere Centrum, de zuidoever van het Weerwater en de Floriade. Hierbij is de vraag en opgave: hoe zorgen we voor de juiste programmering aan de juiste kant van het Weerwater (Almere Centrum en zuidoever inclusief expositieterrein)? Voorbeelden van dit soort vraagstukken zijn studentenwoningen, doorontwikkeling van hoger onderwijs en zorgvoorzieningen. Het rondje Weerwater is een belangrijke ruimtelijke en programmatische ontwikkeling die kan zorgen voor de verbinding tussen de noord- en zuidoever van het Weerwater. De Esplanade is een belangrijke schakel tussen Weerwater en Almere Centrum.

De komende periode wordt gewerkt aan ‘de Loper’, van NS-station naar Esplanade (en naar Floriade-terrein). Dit door middel van een knooppuntenstudie rondom het NS-station, transformatie van het Stationsplein (en stationshal), transformatie van Stadhuisplein en doorontwikkeling van de Esplanade tot aantrekkelijk waterfront. Er wordt gewerkt aan de voorbereidingen om het NS-station te transformeren naar een eigentijds station (mede met het oog op een welkom voor de Floriade). (Maatschappelijk) vastgoed wordt via een meerjarenprogramma verduurzaamd waarbij nadrukkelijk oog is voor zichtbare vergroening.

Gezamenlijk op weg naar Centrumgebied 2022: Almere Centrum als podium voor de Floriade en vice versa. Almere Centrum wordt door de partners in het centrum ingezet om de Floriade al vanaf nu positief te laden in Almere en bij Almeerders. Partners zetten hiervoor een deel van hun marketingbudgetten
in. Onderdeel van de strategie is het stimuleren en mogelijk maken van activiteiten op het Weerwater en de Esplanade. Daarnaast is de continue opgave het vinden van afstemming in de programmering van het gebied rondom het Weerwater. Geen nieuw Almere Centrum (of delen ervan) op het Floriade terrein of op de zuidoever van het Weerwater. Zorg dat het programma wat op de zuidoever wordt gerealiseerd, in principe additioneel is aan Almere Centrum en dat de wederzijdse programmering het geheel versterkt.

Voor het plangebied betekent dit er ruimte wordt geboden aan een programma op de zuidoever van het Weerwater dat in principe additioneel is aan Almere Centrum.

Programmalijn 1 Versterken Hart van de Stad 2025 (2016)

De integrale ontwikkeling van Almere 2.0 met 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen wordt gefinancierd door Rijk, provincie en gemeente. Deze partijen storten jaarlijks 15-20 miljoen in het Fonds Verstedelijking Almere (FVA). De besteding van dit geld loopt vanuit Almere 2.0 via vijf programmalijnen, die worden uitgewerkt in concrete programmaplannen. Eén van de programmalijnen is Versterken Hart van de Stad.

Het doel van de Programmalijn ‘Versterken Hart van de Stad’ is, in samenwerking met Rijk, provincie Flevoland en de gemeente Almere, een concrete impuls te geven aan het hart van Almere. Het gebied wordt hierdoor zichtbaar en voelbaar als het hart van de stad, krijgt een sterkere regionale betekenis en wordt dé ontmoetingsplek voor zowel bewoners als bezoekers. Met het Hart van de stad wordt bedoeld: het Weerwater en de directe omgeving. Vanaf het Zakencentrum, het station en Almere Centrum aan de noordzijde tot en met het Floriadeterrein, het Atlantisstrand, de Kasteellocatie en De Steiger
aan de zuidzijde, inclusief de randen van de wijken rond het Weerwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0064.png"

Het hart van Almere groeit de komende decennia uit tot een kloppend hart van Almere, zowel fysiek als mentaal. Voor Almeerders, ondernemers, bezoekers en toeristen uit de regio. Het Hart van Almere is levendig, verrassend en aantrekkelijk. Het is een samenhangend gebied rond het Weerwater en heeft betekenisvolle ontmoetingsplaatsen, pleinen, parken en aantrekkelijke verbindingen en entrees. Het Hart van Almere kent een grote mate van functiemenging en daardoor een sterke interactie tussen wonen, werken, leren en recreëren. Voor de lange termijn zet het Ontwikkelperspectief Centraal Almere in op een flexibele groeistrategie naar uiteindelijk drie polen, die onderling goed verbonden zijn en qua profiel en programmering complementair zijn. Deze drie polen omspannen het Weerwater en zijn het Stadscentrum aan de noordzijde, de Kasteelomgeving aan de zuidoostzijde en de Schakel aan dezuidwestzijde. Het rondje Weerwater wordt gaandeweg zo opgewaardeerd, dat sprake is van intensief recreatief gebruik van water en oevers en spin-off naar de aangrenzende wijken. Daarmee is sprake van heldere dragers voor de langetermijnontwikkeling.

Vanuit het langetermijnperspectief worden de eerste stappen gezet vanuit duidelijke uitgangspunten: centraal, complementair, concurrerend en coöperatief.

De ontwikkelstrategie voor de komende jaren richt zich op een focusgebied dat zich uitstrekt van het station, via het centrum en het Lumièrepark naar de Floriade. Déze route moet in 2022 aantrekkelijk, levendig, duidelijk en kwalitatief hoogwaardig zijn. Dit gebeurt aan de hand van de volgende strategieën:

  • 1. Ingrepen bundelen in focusgebied
  • 2. Investeringen bundelen in sleutelprojecten en route daartussen
  • 3. Verdichten in Almere Centrum door toevoeging van programma’s
  • 4. Weerwater als centrale plek positioneren
  • 5. ‘Placemaking’ hanteren als verbindend concept voor het Hart van Almere

De visie (langetermijnperspectief), de uitgangspunten voor de komende 10 jaar en de concrete ontwikkelstrategie voor het hart van de stad leiden tot een fasering en prioritering van ingrepen en investeringen en komen samen in vier sleutelprojecten:

  • 1. Station en omgeving
  • 2. Almere Centrum
  • 3. Weerwater
  • 4. Floriade.

De komende jaren zorgen deze projecten samen voor de kwaliteitsimpuls in het hart van de stad. Deze vier projecten vormen samen een netwerk die dan ook niet los van elkaar kunnen worden gezien. Alleen
de gezamenlijke uitvoering van deze projecten leidt tot een integrale verbetering van het hart van de stad.

Weerwater

Voor het Weerwater zijn de uitgangspunten:

  • 1. Het Weerwater is een bestemming.
  • 2. Het Weerwater heeft een sterke relatie met de oevers.
  • 3. Langs het Rondje en op de oevers van het Weerwater zijn diverse programma’s en activiteiten te vinden.
  • 4. Hoogwaardige recreatieve routes vanuit de stad en regio takken aan op het Rondje.
  • 5. De ecologische en recreatieve waarde van het Weerwater is in balans.

Maatregelen Weerwater:

De plannen voor het Weerwater kennen de aanleg van de brug en een basis- en een plusmodel.
Het basismodel omvat oa. de volgende onderdelen:

  • Aanleg van het fysieke Rondje Weerwater
  • Aanleg en verbeteren van de goede herkenbare verbinding rond het Weerwater, incl. verlichting en straatmeubilair. Het gaat om een recreatieve en sportieve fiets- en wandelroute van circa 7 kilometer en een verkort rondje van circa 4 kilometer.
  • Aanleg van de iconische brug tussen het Lumièrepark en het Floriadeterrein: De brug ter verkorting van het Rondje Weerwater zorgt voor een aantrekkelijke recreatieve en sportieve verbinding tussen Almere Centrum en de Floriade. De brug wordt vormgegeven als fiets- en voetgangersbrug. Deze brug wordt een icoon en een plek op zich. Zichtbaarheid vanuit het centrum en doorvaarbaarheid van het Weerwater zorgen ervoor dat een hoogteaccent gewenst is.
  • Aanleg van steigers/boardwalks ten behoeve van activering en bereikbaarheid van het water: Het Weerwater zal een direct herkenbare uitstraling krijgen door een aantal bijzonder ontworpen ankerpunten langs het Rondje Weerwater te creëren. Vanaf ieder ankerpunt – ze liggen nooit meer dan een paar honderd meter uit elkaar – is het volgende ankerpunt te zien. Met de ankerpunten, maar ook op de promenades tussen de ankerpunten wordt een hoge kwaliteit en veel levendigheid nagestreefd. De ankerpunten zijn verbonden met een bepaald deel van de stad, de wijk of het gebied dat erachter ligt. Dit geeft de mogelijkheid om bewoners voor een bepaald ankerpunt een gevoel van
    ‘ownership’ te geven. Dit kan worden versterkt door om beurten, bijvoorbeeld ieder seizoen, een bepaald ankerpunt een eigen event te laten organiseren.
  • Drijvende eilanden (waterpark): De aanleg van een Waterpark kan de beleefbaarheid van het water en levendigheid van dit gebied aanzienlijk vergroten. Het waterpark bestaat uit een stelsel van wandelpaden en groene eilanden met aantrekkelijke en kleurrijke beplanting. Dit Waterpark zou bij uitstek de relatie met de Floriade kunnen leggen en een representant van de Floriade in het centrum van Almere. Het park kan ’s avonds worden afgesloten om vandalisme tegen te gaan.
  • Verbeteren verblijfsplekken (stranden): Vergroting en verbetering van de aanwezige stranden rond het Weerwater, onder meer door toevoeging van waterspeelelementen zoals zwemsteigers
    en glijbanen.
  • Herinrichting Esplanade: Herinrichting Esplanade tot dé verblijfsruimte van het centrum, met
    continue evenementen die ‘te gast zijn op dit stedelijke podium aan het water’. De Esplanade wordt verder verrijkt met een paviljoen aan het water, een waterspeeltuin en een traplandschap waardoor voor jong en oud hier altijd iets te beleven is.
  • Versterken Lumièrepark: Om het Lumièrepark in het gebruik aantrekkelijker te maken, heeft het
    centrale veld een upgrade nodig, waardoor bestaande elementen beter tot zijn recht komen. Het pad langs het water wordt ingericht als groene parkboulevard. Het wordt verbreed en voorzien van de materialisering van de karakteristieke Ronde Weerwater inrichting. Het pad vormt daarmee een duidelijke voorkant van het park naar het Weerwater. Daarnaast wordt een speelbos ingericht voor natuurlijk spelen. Voor de toegankelijkheid van dit speelbos worden de bruggen naar het bos verbreed. Daarnaast zijn zowel in het Lumièrepark als bij de Esplanade volop mogelijkheden om cultuurprogramma toe te voegen. Vanuit programmalijn 4 wordt voorgesteld om twee exporuimtes te realiseren die ruimte bieden aan natuurkunst en moderne kunst. Er is hier ook een terras ( theetuin)
    met horeca om publiek vast te houden en speelvoorzieningen voor kinderen in de omgeving ervan. Na afloop van de Floriade zijn enkele Floriadepaviljoens afgebroken en in het Lumièrepark herbouwd en ingericht voor kunst en natuur. Een groep professionele kunstenaars en een grote groep vrijwilligers vormen de dragende kracht van de exploitatie van de expositieruimten. Ook zijn hier studioruimtes te huur om kunst te maken in een landschappelijke omgeving en kunnen er kleinschalige culturele
    activiteiten plaatsvinden. De upgrade van het park betreft ook de benodigde ruimtelijke ingrepen die nodig zijn om deze voorzieningen een plek te geven. Onderdeel van het versterken van het park is daarnaast het ruimte bieden aan elementen zoals een buitenzwembad.

Het plusmodel omvat:

  • Inrichting bestaande (doorgaande) fietsroute in materialisering en profiel Rondje Weerwater.
  • Faciliteren van programmatische elementen, waaronder (bijdragen aan onrendabele top) bijv. een buitenzwembad, nutsvoorzieningen in het park, paviljoens/muziektent Lumièrepark.
  • (licht)kunst op het water; De fontein in het verlengde van de Wandellaan staat te dicht op de oever
    en is daardoor slecht zichtbaar en is in verhouding tot het Weerwater te laag. Door deze te verplaatsen en hoger te laten spuiten is de fontein beter zichtbaar over een groter gebied en heeft daardoor meer impact.
  • Belevingsvolle verbinding over het water tussen Esplanade en Floriade.
  • Stimuleren en bijdragen aan initiatieven.
  • Herontwikkeling / toevoeging van woningen aan zuid/westoever in combinatie met het aanpassen van de route Rondje Weerwater.
  • Mogelijkheden om in te spelen op programmatische zaken op het Weerwater, zoals festivals, lichtprojecties Tennetzone, etcetera.

Floriade

Voor de Floriade zijn de uitgangspunten:

  • 1. Het centrum als poort naar de Floriade en de Floriade als poort naar het centrum
  • 2. De Floriade zit nu al in het DNA van Almere
  • 3. De stadswijk Floriade draagt bij aan de beleving van het Hart van Almere en het Weerwater
  • 4. De stadswijk Floriade is een experimenteergebied dat verbonden is met het centrum

Maatregelen Floriade

In het vastgestelde Masterplan Floriade staat aangegeven dat rekening is gehouden met een door provinciale staten goedgekeurde provinciale bijdrage van €8 miljoen uit de IFA middelen. De uitkering van deze middelen loopt via het Fonds Verstedelijking Almere. De exacte besteding van de middelen binnen het Masterplan Floriade is onderwerp van gesprek tussen gemeente en provincie. Concept afspraak hierbij is dit in de terreininrichting te investeren. Waarbij er aandacht is voor innovatie en duurzaamheid.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte wordt geboden voor: de aanleg van het fysieke Rondje Weerwater, de aanleg van de iconische brug tussen het Lumièrepark en het Floriadeterrein, de aanleg van steigers/boardwalks en speel- en sportvoorzieningen, evenementen.

Programmalijn 2: Versterken leer- en werkomgeving (2016)

Door gebruik te maken van de kracht van de samenleving, streeft Almere naar een goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur. Goed onderwijs zorgt immers voor de economische groei van een stad en een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en (jonge) mensen. Aan deze
doorontwikkeling van het onderwijs in Almere liggen een drietal strategieën ten grondslag. Door in te zetten op (1) ambachten en talenten, (2) het stimuleren van kwalitatief en aantrekkelijk onderwijs en (3) het optimaliseren van kenniscirculatie, streven we naar een innovatief en ondernemend klimaat in de stad. Dit doen we samen met onderwijsinstellingen en bedrijven.

De vijf sleutelprojecten zijn:

  • 1. FlevoCampus
  • 2. Internationaal Onderwijs
  • 3. Kenniscentrum Gepersonaliseerd Leren
  • 4. AD Academy
  • 5. Nieuwe Universiteit / E-University

FlevoCampus

Almere maakt een belangrijke ontwikkeling door en het hoger onderwijs heeft daarin een belangrijke plek. De komst van de Floriade naar de stad heeft die ontwikkeling versneld en richting gegeven. Met de keuze voor het thema Feeding the city vervult de FlevoCampus een dubbele crossover:

  • 1. Landelijk die tussen de topsectoren Agri&Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en Life Sciences & Health en.
  • 2. Regionaal in de Noordvleugel, in de antwoorden op nieuwe uitdagingen in de voedselvoorziening tussen stedelijke functies van metropoolregio Amsterdam en Almere met het Flevolandse agrarische productiegebied.

Voor het planegebied betekent dit ruimte bieden aan FlevoCampus: een fysieke en virtuele verzamelplek van studenten, onderzoekers, startende en bestaande bedrijven op het terrein van de Floriade.

Programmalijn 3: Energy on Upcycling (2016)

De programmalijn Energy on Upcycling bouwt voort op lopende initiatieven. Het idee van deze programmalijn is om ambitieuze doelstellingen voor de verdere toekomst neer te zetten. Op deze manier dagen wij onszelf uit om blijvend te investeren in het verduurzamen van de stad, de regio en Nederland. Hiermee kan deze programmalijn een bijdrage leveren aan de transitie naar een circulaire economie. Om dit te bewerkstelligen, hebben wij met deze programmalijn een aantal pijlers gedefinieerd. Op deze pijlers wil de gemeente haar projecten inzetten, zodat Almere zich ook in de verdere toekomst kan blijven ontwikkelen als voorloper op het gebied van de circulaire economie.

De vier sleutelprojecten zijn:

  • 1. Local-for-local
  • 2. Stad zonder gas
  • 3. Opwaardering stedelijke grondstoffen
  • 4. Verduurzaming van mobiliteit (nog uit te werken)

Opwaardering stedelijke grondstoffen

Met de ingebruikname van het Upcycle Centrum maakt Almere reeds een start met het opwaarderen van reststromen naar nieuwe grondstoffen en (half)producten. Kleine experimenten en startups m.b.t. opwaardering van reststromen naar grondstoffen vinden daar plaats. Voor het creëren van een
opvolgmilieu en het bieden van ruimte voor grotere experimenten en nieuwe economieën is meer nodig. Hiertoe wil de gemeente beleid- en regelruimte en vooral testruimte creëren op het noordelijk deel van de Steiger en het Floriadegebied, aansluitend op het Upcycle Centrum. Allereerst is er behoefte aan:

  • Samen met de ministeries van EZ en I&M en de provincie de regelgeving zodanig verruimen dat een gecontroleerde testomgeving ontstaat voor nieuwe economische activiteiten rond het opwaarderen van reststromen.
  • Een aantrekkelijk vestigingsklimaat creëren voor circulaire bedrijven.

In relatie wordt de zuidzijde van de Floriade belegd als themaveld, waar (internationale) showcases een plaats kunnen krijgen. Het gebied is aangemeld als ontwikkelgebied in het kader van de Crisis- en Herstelwet. Dit betekent dat experimenten mogelijk worden gemaakt kijkend naar de nieuwe Omgevingswet.

Voor het plangebied betekent dit ruimte wordt geboden aan het Citylab stedelijke grondstoffen op het Floriadeterrein.

Programmalijn 4: Versterken verblijfsplekken: cultuur, recreatie, toerisme (2016)

De programmalijn Versterken verblijsfplekken is opgesteld om invulling te geven aan een aanvraag
in het Fonds Verstedelijking Almere. Het richt zich op het thema Versterken verblijfsplekken: cultuur, recreatie en toerisme. Het doel is dat Almere over tien jaar een aantal plekken in en om de stad kent, die de stad en de regio aantrekkelijker maken als verblijfsgebied, als recreatiegebied en die het toerisme bevorderen. Daarbij is een stevig ambitieniveau gekozen om echt het verschil te maken. Er wordt ingezet op (inter)nationaal aansprekende verblijfsplekken, zoals een Nationaal Park en een Rijksmuseum.

Er zijn in Almere meer dan tien kansrijke locaties voor verblijfsplekken. Vanuit de behoefte om echt de komende jaren het verschil te maken, is focus aangebracht. Daarbij speelde ook de behoefte mee om programmatisch door de geselecteerde locaties een lijn te kunnen trekken. De keuze voor de verblijfsplekken is gevallen op:

  • 1. Nationaal Park Nieuw Land - Oostvaardersplassen
  • 2. Kustzone Poort
  • 3. Bovenstedelijke culturele voorzieningen in Almere Centrum

Bovenstedelijke culturele voorzieningen in Almere Centrum

Vanaf de Esplanade, langs de Wandellaan naar het Lumièrepark en richting Floriadeterrein volg je een culturele parelketting. Het stedelijk deel met de Kunstlinie Flevoland aan de Esplanade waar met een aantrekkelijke mix van theater, workshops, horeca, museale exposities, tentoonstellingen en de Esplanade zelf altijd wat te beleven is door een gevarieerd programma aan culturele, recreatieve en sportieve activiteiten. Naar een meer groen en natuurrijk Lumièrepark waar (kunst)Exporuimtes staan waar architectuur, kunst en natuur met elkaar worden verbonden tot een iconisch geheel. Tijdens het tweejaarlijks land & water art festival bruist het hier van activiteiten, installaties en beeldende kunst in het landschap en op het water. Een biënnale met een focus op land art en architectuur in relatie tot water en natuur. Het festival vindt plaats op de Esplanade, in het Lumièrepark en op het water. Een deel van de objecten en installaties blijft permanent achter. Ook komt er een eerste museale ontwikkeling, bijvoorbeeld een museum waar digitale kunst in allerlei vormen te zien is.

Voor het plangebied betekent dit ruimte bieden aan culturele en recreatieve voorzieningen.

Programmalijn 5: Vernieuwende woningbouw (2016)
Binnen de programmalijn Vernieuwend Wonen wordt de succesvolle formule van het Woningbouwatelier als vernieuwing aanjagende ‘buitenboordmotor’ voortgezet. Het Woningbouwatelier organiseert concrete experimenten die bijdragen aan vernieuwing in het wonen. Het Woningbouwatelier geeft via concrete experimenten een impuls aan ontwikkelingen die de diversiteit, keuzevrijheid, toegang en kwaliteit van de woningmarkt vergroten en/of verbeteren. Het atelier brengt ideeën en partijen in positie en werkt gericht aan de volgende concrete resultaten:

  • Enkele toepasbare pilotprojecten, die nieuwe kennis opleveren over de komende ontwikkelingen van/op de (landelijke) woningmarkt en (beter) tegemoet komen aan de wens van woningzoekenden.
  • Breed gedeelde inzichten, kennis en voorbeeldprojecten via een eigen (digitaal) platform en andere landelijke platforms.
  • Een positieve bijdrage aan het imago van de stad Almere als de plek waar in beginsel elke woning en woonwens gerealiseerd kan worden en de Noordvleugel als stedelijke regio met complementaire woonmilieus en een aantrekkelijk (inter)nationaal vestigingsklimaat.

Voor het plangebied betekent dit ruimte bieden aan nieuwe woonconcepten in de Floriadewijk en rond het Weerwater.

Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat de doelen uit het grondbeleid, waar van toepassing, worden toegepast in de planontwikkeling.


Welstandsnota Almere 2014 (2015)

Met de Welstandsnota Almere 2015 heeft de gemeente Almere een ommezwaai gemaakt in het welstandsbeleid. De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te worden op het welstandsaspect.

De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen' (zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zch door Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die als voorzieningencentra en ontmoetingsgebieden van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die reden extra bescherming. Het gaat dan onder andere om de Bouwrai-gebieden en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot. Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0065.jpg"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Wanneer de gemeenteraad besluit dat het Floriadegebied welstandsvrij wordt, zullen er gebiedsgerichte criteria worden opgesteld ten behoeve van supervisie.

Voor het Floriadeterrein gelden de beoordelingscriteria voor het groenblauwe raamwerk. Voor de A6 gelden de beoordelingscriteria voor de hoofdstructuur. Voor de directe omgeving van de A6 gelden de beoordelingscriteria voor (her)ontwikkelprojecten langs de hoofdinfrastructuur. Voor het plangebied gelden de sneltoetscriteria voor reclame.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • de uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • de uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • het realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • het realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • het oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurd zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurd bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Voor het plangebied betekent dit dat de plaatsing van masten en antennes mogelijk is buiten de woonwijk Floriade.

Meerjarenplan Startershuisvesting (2004)

Het is de uitdrukkelijke wens van de gemeenteraad om kleine, zelfstandige en goedkope woningen voor jongeren te bouwen. De aanpak hiervan is beschreven in het meerjarenplan startershuisvesting. In 2004 zijn de eerste 200 (tijdelijke) starterswoningen in Almere Buiten, Stad en Haven opgeleverd. Met het meerjarenplan wil het college ervoor zorgen dat ook in de komende jaren starterswoningen worden gebouwd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Meerjarenplan Startershuisvesting.

Plan van aanpak studentenhuisvesting (2011)

Een voldoende en kwalitatief goed aanbod aan huisvesting is samen met een goed aanbod aan Hoger
Onderwijs belangrijk voor de ontwikkeling van Almere. Het trekt nieuwe studenten aan en is ook van
belang bij het binden van toekomstig hoogopgeleiden aan de stad en het creëren van nieuwe
werkgelegenheid. Het draagvlak van voorzieningen wordt groter en studenten dragen bij aan de
levendigheid van de stad. Het Plan van aanpak studentenhuisvesting geeft concreet aan wat de opgave is, hoe de organisatie eruit moet zien, welke activiteiten, hoe, met wie en wanneer ontwikkeld moeten gaanworden, met als eindresultaat een divers en flexibel aanbod aan studentenhuisvesting.

De toenemende behoefte aan studentenhuisvesting zal de eerstkomende jaren worden opgevangen binnen de bestaande woningvoorraad. Dit in samenspraak met de woningcorporaties die bezit hebben in Almere en particuliere aanbieders. Op langere termijn, vanaf 2014/2015, zullen, naar verwachting, extra studentenwoningen, hetzij in nieuwbouw, dan wel door transformatie van bestaand vastgoed (of een combinatie van beide) ontwikkeld moeten worden.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Plan van aanpak studentenhuisvesting.

Aanwijzingen nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

In dit aanwijzingsbesluit zijn de locaties van ligplaatsen voor woonschepen opgenomen die zich bevinden op plaatsen waar het innemen van een ligplaats is toegestaan op grond van een goedgekeurd bestemmingsplan. Daarnaast zijn locaties voor vaste ligplaatsen aangewezen. De regels zijn opgenomen
om uit het oogpunt van het gebruik van het water regelend en ordenend op te kunnen treden.

De bestaande jachthaven bij het Archerpad is aangewezen als openbaar water in beheer bij of in eigendom van particulieren. Er zijn passantenligplaatsen aangewezen bij de volgende locaties: Lido (waterski), Euro-Diving (duikschool), Sturmeybrug en Kromme Weteringsluis. Bij de laatste zijn ook wachtplaatsen aangewezen.

In het Weerwater (ten westen van het het Archerpad) zijn woonschepenligplaatsen voorzien. Deze locatie vormt geen belemmering ten aanzien van het gebruik van het water (waaronder bestaande vaarroutes) of ten aanzien van woningen in de omgeving.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het doel van de aanwijzing en nadere regels.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Op grond van het 'Paraplubestemmingsplan Prostitutiebeleid' (vastgesteld door de raad op 18 december
2003) geldt er voor Almere Centrum Weerwater een verbod om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor een seksinrichting en de daaraan verwante detailhandel. Voor de bedrijventerreinen Gooisekant, Hollandsekant en Veluwsekant is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan per bedrijventerrein één seksinrichting kan worden gevestigd. In de toelichting van het paraplubestemmingsplan is aangegeven dat voor o.a. De Steiger in het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan een regeling voor seksinrichtingen zal worden getroffen.

Voor het plangebied betekent dit dat seksinrichtingen, raam- en straatprostitutie niet zijn toegestaan. Thuisprostitutie als bedrijfsmatige activiteit aan huis is wel toegestaan, met in acht neming van de randvoorwaarden voor aan huis verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder categorie I " lichte horeca". Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein);
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

In Centrum Almere Stad zijn twee gedoogbeschikkingen afgegeven voor coffeeshops op de locaties Festivalplein 19 (Koffie en Dromen BV) en Grote Markt 23 (Loungeshop Domino NV). Voor het Floriadeterrein is er geen ruimte voor een nieuwe gedoogbeschikking. Voor het plangebied betekent dit dat er er geen coffeeshop gevestigd kan worden.

Nota Bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)

De nota Bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden vormt het kader voor toetsing van verzoeken voor de bouw van een bedrijfswoning bij een bedrijf of een voorziening.

Vanwege de bedrijfsvoering of veiligheidsoverwegingen is het vrijwel altijd noodzakelijk/wenselijk om een bedrijfswoning te realiseren bij een vestiging in het buitengebied of in de groene stedelijke gebieden. Vanuit deze gedachte is in beginsel één bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning dient wel inpandig in het bedrijfsgebouw te worden geïntegreerd. Hiermee kan opsplitsing van bedrijf en woning worden voorkomen. Indien inpandig realiseren van een bedrijfswoning niet mogelijk is, kan alleen met een vrijstellingsprocedure een solitaire bedrijfswoning worden toegestaan. Het beleid voor twee of meer bedrijfswoningen is uiterst terughoudend. Alleen indien de ondernemer kan aantonen dat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is, kan dit worden toegestaan.

Het vloeroppervlak van de bedrijfswoning mag maximaal 40% bedragen van het oppervlak van het totale bedrijfsgebouw (inclusief bedrijfswoning) met een maximum bouwoppervlak van 150 m². De maximale inhoud van een bedrijfswoning is 600 m³. De bouwhoogte van bijgebouwen bij bedrijfswoningen bedraagt maximaal 3 m. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per bedrijfswoning bedraagt maximaal 60 m², mits het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer dan 50% bedraagt.

Bij herziening van de bestemmingsplannen voor bestaande terreinen kunnen alleen de aanwezige bedrijfswoningen worden gelegaliseerd en zal een beperkte overgangsregeling gelden.

Zuidoever Weerwater is aangewezen als één van de drie groene stedelijke gebieden. Met het Ontwikkelperspectief Centraal Almere, het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater en het Growing Green Cities, Bidbook Almere Floriade 2022 is er gekozen voor een andere invulling van het gebied. De regeling voor bedrijfswoningen en bijgebouwen in groene stedelijke gebieden wordt daarom niet toegepast voor het Floriadeterrein.


Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Het uitgiftebeleid benzineverkooppunten gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan betekent dit dat geen benzineverkooppunten worden toegestaan.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten.
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei.
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt.
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren.
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk.
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen.
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie.
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging.
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie.
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations).
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen.
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen.
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto.
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven.
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden.
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving.
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto).
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere.
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Voor Almere Centrum Weerwater zijn met name de volgende doelstellingen van belang:

  • meer functiemenging in de gebieden;
  • voor het Floriadeterrein en De Steiger Noord behoren stadsstrataen ook tot de mogelijkheden, voor de overige bestaande gebieden zijn geen grote ingrepen voorzien;
  • concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (busstation en Floriadeterrein);
  • openbaar vervoer en de fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • het doorgaand autoverkeer wordt geweerd uit de woongebieden;
  • aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.

Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt.

De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

Voor het plangebied betekent dit dat bij de realisatie van scholen de verkeerssituatie een belangrijk aandachtspunt is.

3.3 Werk in de stad

De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)

De Economische Kracht van Almere bevat de economische agenda, de programmalijnen en speerpunten, voor de periode 2015-2019. Almere maakt deel uit van de economische topregio Noordvleugel. Dit vraagt om een aantrekkelijk vestigingsmilieu. Almere richt zich op het doorontwikkelen van de eigenheid van Almere en de complementariteit van de stad in de Noordvleugel. De programmalijnen zijn:

  • Excellent gastheerschap via het faciliteren van bestaande en nieuwe bedrijven, door onder meer het contact houden met gevestigde bedrijven en het versterken van aanspreekpunten tussen gemeente en ondernemers;
  • Stimuleren van nieuwe kansen en mogelijkheden van ondernemers, door onder meer het mogelijk maken van bestemmingsverruiming van leegstaande (kantoor)gebouwen;
  • Inspannen om knelpunten op te lossen die ondernemers signaleren;
  • Dienstverlening aan ondernemers via het Ondernemersplein;
  • Inzetten voor heldere en soepele toepassing van regelgeving, door onder meer aanpassing en verruiming van het beleidskader over werklocaties (GVV);
  • Cultuurverandering van de gemeentelijke organisatie gericht op het adequaat en vlot bedienen van ondernemers met snelle en 'to-the-point' dienstverlening;
  • Doorontwikkelen van de clusteraanpak met EDBA 2.0, bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, gericht op economische structuurversterking in Almere.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019.

Gemeentelijke Visie Werklocaties in Almere (2016)

De Gemeentelijke Visie Werklocaties in Almere (GVW) vormt het beleidskader voor het vestigen van economische activiteiten. De dynamiek in de huisvesting van economische activiteiten is groot en de GVW geeft de kaders om te bepalen waar initiatieven kunnen komen en welke ruimtelijke
randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Daarbij
passen een optimale flexibiliteit en functiemenging. De GVW bestaat uit een leidraad en kaartbeelden, de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 en het beleid voor Facilitypoints.

Leidraad voor werklocaties

De leidraad geeft op hoofdlijnen aan welke soorten economische activiteiten zich in welke typen milieus in Almere kunnen vestigen.

Milieus

De leidraad onderscheidt werklocaties in vier soorten milieus met elk een eigen hoofdfunctie. De hoofdfunctie van het betreffende milieu geeft richting aan de mogelijke (werk-) activiteiten zonder het in detail voor te schrijven of uit te sluiten. De milieus met de respectievelijke hoofdfuncties zijn:

  • Centrummilieus met een mix van de functies wonen, werken, winkelen en recreëren;
  • Woonmilieus met de hoofdfunctie wonen;
  • Werkmilieus met de hoofdfunctie werken op binnenstedelijke-, reguliere- en industrieterreinen, kantorenlocaties en agrarische terreinen; en
  • Groene milieus met de hoofdfunctie recreëren.

Activiteiten

De hoofdfunctie van een milieu is voorwaarde voor de mogelijkheden van andere typen activiteiten, die
ieder eigen ruimtelijke inpassingseisen hebben. Deze typen activiteiten zijn:

  • bedrijvigheid
  • kantoor of kantoorhoudendheid
  • voorzieningen
  • detailhandel
  • horeca
  • wonen

Leidraad en Legenda voor werklocaties

In de legenda zijn voor specifieke milieus of specifieke activiteiten aanvullende voorwaarden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0066.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0067.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0068.png"

Kaartbeeld werklocaties Almere

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0069.png"

Woonmilieus

Het Floriadegebied is aangewezen als een woon-werkmilieu waar een grotere mix van de functies wonen en werken mogelijk is. Horeca en werken zijn onder voorwaarden mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0070.png"

Groene milieus

Het Floriadegebied maakt ook onderdeel uit van de groene milieus met landschappelijke kwaliteiten, waar recreëren de hoofdfunctie is. De groene milieus zijn de landschapstypen conform de kaart Groenblauw Raamwerk Almere. Onder welke voorwaarden activiteiten in het groenblauwe raamwerk zijn toegestaan staat in de Nota Kleur aan Groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0071.png"

Vestigingsvisie Horeca Almere 2016

Horeca is het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te benutten voedsel of dranken, het bedrijfsmatig
exploiteren van zaalaccommodatie of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. Uitgangspunt is
horeca in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en Kustzone Poort/Strand Duin te concentreren en mengen met andere activiteiten. In andere milieus is horeca mogelijk als het inpasbaar is op basis van
regelgeving en goede ruimtelijke ordening.

In onderstaand schema zijn deze keuzes samengevat: welke horecalijst hoort bij welke horecacategorie en bij welk locatietype. Daarnaast gelden voor horeca altijd de volgende algemene uitgangspunten:
Vestiging van horeca is mogelijk onder de voorwaarden dat inpassing mogelijk is qua aard en omvang. Dit betekent dat moet kunnen worden voldaan aan eisen op basis van wettelijke regels en dat er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing op het gebied van planologische en stedenbouwkundige aspecten, geluid, geur, stof, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bereikbaarheid, ontsluiting en parkeerruimte en met betrekking tot een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0072.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0073.png"

Functiemengingsgebieden horeca in Almere

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0074.png"

Het Floriadegebied is aangewezen als functiemengingsgebied. Op bovenstaande kaart zijn globaal de gebieden weergegeven waar voor horeca de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging zal worden toegepast in nieuwe ruimtelijke plannen of voor aanvragen om omgevingsvergunningen. Deze lijst gaat er van uit dat horeca ook met wonen en overige milieugevoelige functies kan worden gecombineerd, zoals ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijven en verblijfsrecreatie. Deze lijst kan worden toegepast in
gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot
stand te brengen.

Facilitypoints

Voor vestiging van Facilitypoints gelden de volgende uitgangspunten: (snel)weggebruikers als doelgroep, afslagen van A6 en A27 en minimale kavelgrootte is 3.000 m². Er zijn drie concepten: basisconcept (alleen horeca voor kort doelgericht verblijf), plusconcept (horeca en aanvullende voorzieningen voor kort en langer verblijf) en truckersconcept (parkeerplaats en voorzieningen voor vrachtwagens voor kort en langer verblijf).

Op negen locaties is een facilitypoint mogelijk:

  • 1. Al (min of meer) aanwezige facilitypoints (Basis en/ of plusconcept): Gooise Poort (Audioweg 2), Hollandsekant, Weerwater Zuid (Oorweg), Veluwsekant (Strubbenweg), Sallandsekant (Koningsbeltweg), De Vaart (Dukdalfweg). Doorgroei naar truckersconcept kan op Hollandsekant, Sallandsekant en De Vaart (Brugplein indien faciltypoint op Dukdalfweg is ontmanteld). Doorgroei naar plusconcept kan op Veluwsekant, Weerwater Zuid en De Vaart (Brugplein indien facilitypoint op Dukdalfweg is ontmanteld);
  • 2. Nieuwe facilitypoints kunnen op: Stichtsekant, Poort (Elementendreef) en Hout-Noord (A6-park).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0075.png"

Voor het plangebied betekent dit dat voor het Floriadeterrein de volgende mix aan functies mogelijk wordt gemaakt:

Bij de Oorweg is geen mogelijkheid van een facilitypoint opgenomen omdat het hier het entreegebied van de Floriade betreft. Voor het toekomstige busstation boven de A6 (ter hoogte van de McDonald's) is wel de bestemming Verkeer Busstation opgenomen.

Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder perifere detailhandel (PDV) en grootschalige detailhandel (GDV). Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal- punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Het Floriadeterrein valt in het toelatingskader onder het milieu 'wijk- en buurtcentra'. Binnen dit milieu kan het volgende worden toegestaan:

  • dagelijkse detailhandel: een supermarkt van maximaal 1.500 m² winkelvloeroppervlak en mits voldaan wordt aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen;
  • recreatieve detailhandel;
  • webwinkel;
  • internetwinkel;
  • afhaalpunten.

Doelgerichte detailhandel (pdv) kan niet worden toegestaan.

Om concurrentie met de stadscentra te voorkomen is grootschalige detailhandel en perifere detailhandel niet toegestaan in Floriade Evenement en Floriade Stadswijk. Een supermarkt is ook niet toegestaan omdat het primaire verzorgingsgebied (maximaal 660 woningen) te klein is om een supermarkt rendabel te kunnen exploiteren. Het gaat dan om detailhandel met een winkelvloeroppervlak van minimaal 500 m². De reden hiervoor is dat het uiteindelijke verzorgingsgebied van de stadswijk Floriade (maximaal 660 woningen) te klein is om een supermarkt rendabel te kunnen exploiteren. Een supermarkt realiseren voor of tijdens het evenement Floriade kan leiden tot uitbreidings- en omkleuringsdruk na het evenement. Het realiseren van detailhandel met een winkelvloeroppervlak kleiner dan 500 m² is wel mogelijk. In Floriade Stadswijk zijn kleinschalige winkels tot 300 m² winkelvloeroppervlak mogelijk. Het samenvoegen van aaneengesloten panden is mogelijk, indien het winkelvloeroppervlak daardoor niet groter wordt dan 500 m². In totaal is maximaal 2.000 m² winkelvloeroppervlak detailhandel toegestaan binnen Floriade Stadswijk. Hiermee wordt voorkomen dat er een grootschalige concentratie van kleinschalige winkeleenheden ontstaat.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de Detailhandelsvisie Almere 2014. In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden.

Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten.

Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Binnen het Floriadeterrein zijn afhaalpunten toegestaan binnen de begripsomschrijving van bedrijf.

Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de Detailhandelsvisie Almere 2014. In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra.

De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hiervoor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Binnen het Floriadeterrein zijn kringloopwinkels niet toegestaan omdat het hier geen bedrijventerrein betreft.

Nota Hotelmarkt Almere, hotelvestigingsbeleid Almere (2002)

Met de Nota Hotelmarkt is beoogd een productbeleidsstrategie te ontwikkelen gericht op het verkrijgen van een adequaat hotelproduct in Almere, dat voldoet aan de toekomstige vraag vanuit toeristische, zakelijke, beurs/congres en vergadersector. De nota bevat een overzicht van de marktverhoudingen in Almere en omgeving (in 2002), toekomstige marktpotenties, randvoorwaarden in verband met vestiging en een ontwikkelingsstrategie (onder meer locatieonderzoek geschikte locaties, en planning/fasering vestiging). In de nota is beschreven waar in Almere bepaalde typen hotels met welke omvang kunnen worden gevestigd.

Een voorkeurslocatie voor een hotel die in de nota genoemd wordt is Weerwater Zuid Fontanapd. In het bestemmingsplan zijn hotels toegestaan op locaties waar horeca categorie A van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is toegestaan.

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd. Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen in bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig) de plinten voor 100% omgezet worden van een woonfunctie in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte. Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van een woning mag worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Voor het Floriadeterrein worden zowel woningen als bedrijven toegestaan.

Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)

De Kansenkaart Vrijetijdseconomie Almere is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Almere heeft de vrijetijdssector veel te bieden en wil de kansen niet laten liggen maar juist benutten. De vrijetijdssector is goed voor de kwaliteit van de stad en het imago. Bovendien trekken vrijetijdsvoorzieningen bezoekers en wordt met de ontwikkeling van de vrijetijdssector de werkgelegenheid vergroot en het investeringsklimaat verbeterd.

De kansenkaart is opgesteld in samenwerking met de Stichting Leisurebelang Almere (SLBA) en Almere City Marketing (ACM). In de kansenkaart zijn 16 locaties in de stad aangewezen waar kansen liggen voor de ontwikkeling van vrijetijdsvoorzieningen. De locaties zijn geen volledige opsomming. Op de kaart zijn met name de locaties in het groen en aan het water opgenomen.

Het Weerwater is één van de locaties die in de kansenkaart is opgenomen. Dit vanwege de komst van de Floriade en de verbreding van de A6. Mogelijke vestigingen of activiteiten die worden genoemd zijn: sportieve activiteiten, jachthaven en andere wateractiviteiten (bv. bootverhuur, waterfietsen, kano's) en horeca.

Voor het plangebied betekent dit dat binnen het Floriadeterrein en het Weerwater ruimte wordt geboden aan sportvoorzieningen, recreatievoorzienigen en horecavoorzieningen.

Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022 (2016)

Almere biedt volop kansen voor de ontwikkeling van een sterke toeristisch-recreatieve sector. De markt ziet veel mogelijkheden en het is tijd daarop in te spelen. De agenda is gericht op meer bezoekers, bestedingen en grotere naamsbekendheid. De rol van de gemeente is vooral faciliterend maar ook aanvullend en investerend. Deze agenda borduurt voort op de Kansenkaart Vrijetijdseconomie door focus te geven en vervolgstappen te maken. Er zijn een drietal strategieën uitgewerkt:

  • 1. Placemaking. Vier gebieden doorontwikkelen tot volwaardige toeristisch recreatieve bestemming: focus leggen, duidelijkheid. Het gaat om Almere Centrum (inclusief rondje Weerwater), Kustzone Almere Poort, Boswachterij Almeerderhout/ Kemphaan en Oostvaardersplassen.
  • 2. Thematische versterking. Bepaalde toeristische thema's beter en slimmer onder de aandacht te brengen. Het gaat om shoppen, architectuur, waterrecreatie, natuurbeleving en evenementen.
  • 3. Samenwerking en organisatie. Netwerken optimaal benutten.

In de agenda worden de acties beschreven die noodzakelijk zijn om de plaatsen en thema’s verder te ontwikkelen tot volwaardige toeristische en recreatieve trekpleisters. De acties richten zich vooral op het verbeteren van de 5 B’s:

  • Bereikbaarheid: de bestemming moet goed bereikbaar en ontsloten zijn
  • Beschikbaarheid: er moet voldoende en passende capaciteit beschikbaar zijn (o.a. infrastructuur)
  • Betaalbaarheid: het geleverde product moet betaalbaar zijn, goede prijs/kwaliteitsverhouding
  • Beleving: de bestemming moet voldoende interessant zijn, uniek, gevarieerd en onderscheidend
  • Bekendheid: de bestemming moet voldoende bekend zijn en voor internationale toeristen passen binnen het merk ‘Holland’.

Het centrum van Almere is een van dé succesfactoren van de stad. De bijzondere architectuur, de horeca, het grote winkelgebied, de goede bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer en het steeds bredere programma dragen bij aan dit succes. De komst van bijvoorbeeld de Primark heeft hier een extra impuls aan gegeven. Voor zowel de buitenlandse- en binnenlandse bezoeker als de Almeerder is Almere Centrum een bezoek waard. Echter, de grote aantrekkingskracht van het centrum zit nog vooral in het shoppen. Almere wil deze focus verbreden en ook andere doelgroepen, bijvoorbeeld cultuurliefhebbers, naar zich toe trekken. Daarnaast kan de internationale bekendheid van Almere Centrum vergroot worden door aansluiting te zoeken bij bestaande toeristische programma’s in Amsterdam en de regio.

Met de aanleg van het Rondje Weerwater, het evenement Floriade in 2022 en zo mogelijk de kasteellocatie zal het centrum van Almere in het komende decennium fors aan aantrekkingskracht winnen. Het Weerwater is dan een interessante bestemming op de vaarroute de ‘Blauwe As’. Op de middellange termijn zullen de grootschalige leisurevoorzieningen van de stad hier te vinden zijn. De zuidoever is niet concurrerend met de noordoever, maar juist versterkend.

De acties voor de korte termijn richten zich met name op het stadcentrum en het versterken van het huidige centrumgebied en het gebruik van de openbare ruimte. Het Weerwater en de oevers worden beter ingericht en geschikt gemaakt voor cultuur, recreatie en (water)sport.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte moet worden geboden aan de functies cultuur en ontspanning, recreatie, water en sportvoorzieningen.

3.4 Groene stad

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Het Waterplan 2017-2022 is een trendbreuk in het stedelijk waterbeleid voor Almere. Voor het eerst hebben gemeente en waterschap, met talrijke betrokkenen,een samenhangende visie op alle wateraspecten opgesteld, ‘van riool tot recreatie’. De gezamenlijke ambitie is dat Almere verder versterkt als een ‘stad van het zuiverste water’, een ondernemende, veelzijdige waterstad. Deze ambitie past bij de identiteit van Almere, geboren uit het water, en omringd en dooraderd met water.

Vanuit vier doelstellingen voor maatschappelijke waterthema’s werken we aan (meetbare) resultaten voor de periode 2017-2022, met een doorkijk naar 2030. Het betreft de thema's:

  • slim waterbeheer
  • een antrekkelijke waterstad
  • levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier
  • stad zonder afval(water).

In de uitvoering de komende zes jaar wordt gericht op een sterkere samenwerking met alle betrokkenen.

Het Weerwater vormt het blauwe hart van Almere en heeft een grote potentie voor water-georiënteerde verstedelijking. De Blauwe As verbindt het Weerwater via Almere Haven met het Gooimeer, en via de Noorderplassen en de sluizen bij de Blocq van Kuffeler met het Markermeer. De komende jaren werkt de gemeente met vele partners aan het ‘Rondje Weerwater’ en de Floriade, waarmee de stad en het water nog sterker met elkaar verbonden wordt. Daarnaast werken gemeente, waterschap en provincie aan de waterkwaliteit (opgave Kaderrichtlijn Water) van het Weerwater en wil men de overlast van waterplanten voor waterrecreanten verminderen. Door deze trajecten in samenhang op te pakken, ontstaan synergievoordelen. Zo kan de Floriade bijdragen aan de KRW-doelen met nieuwe land-water gradiënten, of kunnen we nieuwe vooroevers combineren met voorzieningen langs het ‘Rondje Weerwater’, zoals zwemstranden of vissteigers. Ook energiewinning uit oppervlaktewater biedt kansen voor de Floriade en de woonwijk die hier na 2022 komt

Water trekt mensen, maar doet ook economie stromen. De aantrekkingskracht van water op inwoners en ondernemers is, behalve op woongebied, ook steeds meer zichtbaar in de toeristische en recreatieve sector. In en rondom het Weerwater zal met de aanleg van het (verkorte) Rondje Weerwater en het evenement Floriade 2022 het centrum van Almere aan aantrekkingskracht winnen. Het Weerwater is dan een interessante bestemming op de vaarroute de ‘Blauwe As’.

Het Weerwater heeft een recreatieve functie en een natuurlijke functie. Op het Weerwater wordt gerecreëerd (varen, zwemmen, waterskiën) en er vinden evenementen plaats.

Binnen het plangebied worden naast de functie water ook recreatieve voorzieningen, het in stand houden en verbeteren van de natuurlijke waarden en evenementen toegestaan.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere.

Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon welke op een kaart is weergegeven in het beleidsplan.

Zuidoever Weerwater is aangewezen als één van de 6 toeristisch-recreatieve speepuntgebieden in Almere. Dit cluster omvat het Weerwater en het recreatiegebied dat aan de zuidoever daarvan gesitueerd is. De basisinrichting is gereed en dient behouden te blijven. Gestreefd wordt naar een intensivering van het gebruik van (strand)oevers en water. Daartoe zal de realisering van kleine watersportontwikkelingen (verhuur, cable-ski), een hotel, horeca, de uitbreiding van de jachthaven en eventueel een stadscamping e.d. worden gestimuleerd.

Binnen het Floriadeterrein worden toegestaan: recreatieve voorzieningen, sportvoorzieningen, aanleggelegenheid en horeca.


Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0076.png"
 

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0077.png"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • a. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel.
  • b. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied.
  • c. Het initiatief is verbonden met het gebied.
  • d. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • e. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota Kleur aan Groen.
  • f. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit omgevingsplan van toepassing op het Floriadeterrein. Binnen het Floriadeterrein zijn op de kaart Groenblauw Raamwerk de volgende aanduidingen opgenomen:

  • het Atlantisstrand en Fantasiestrand zijn aangeduid als 'voorzieningenpark';
  • het Weerwatereiland, Utopia, de omgeving Sturmeyplaats en de omgeving Oude waterlandseweg/Keslerpad zijn aangeduid als 'bos';
  • het Weerwater is aangeduid als 'water';
  • de Floriade(wijk) is aangeduid als 'transformatie naar bebouwd gebied';
  • het rondje Weerwater is aangeduid als 'recreatieve verbinding'.

Het kenmerkende gebruik voor 'bos' bestaat volgens de nota uit natuurbeleving, wandelen, fietsen, natuureducatie, recreatie en cultuur. Doordat de bossen vaak een groot oppervlak beslaan bieden ze ook ruimte aan regionale en nationale initiatieven (voor bijvoorbeeld buitenrecreatie) van een grote omvang.

Het kenmerkende gebruik voor 'voorzieningenpark' is divers en bestaat volgens de nota uit sport, (stads)landbouw, begraven & herdenken, evenementen of (jacht)havens. In principe zijn de ‘velden’ gericht op het uitsluitend gebruik door één van de basisfuncties. Het casco van lanen en bosplantsoen is onderdeel van het recreatieve netwerk en bevat paden die wandelen en fietsen mogelijk maken.

Het kenmerkende gebruik voor 'water' bestaat volgens de nota uit natuurbeleving, varen, zwemmen, recreatie en sport. In de oevers bevinden zich prachtige plekken voor eten & drinken en cultuur (inclusief bijbehorende bebouwing).

Het kenmerkende gebruik voor 'recreatieve verbindingen' omvat volgens de nota dat de recreatieve functie van de fiets-, wandel-, en vaarroutes kan worden ondersteund met functies zoals eten & drinken, kunst of cultuur.

Het kenmerkende gebruik van de 'transformatiegebieden' wordt volgens de nota bepaald door de bestemming die is vastgelegd in de ontwikkelplannen.

Eventuele initiatieven die niet passen binnen de functies in het omgevingsplan worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • 1. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • 2. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • 3. Het blauwgroene casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels, zodat het een functionele ecologische structuur wordt.
  • 4. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • 5. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • 6. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • 7. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • 8. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het Ecologisch Masterplan. In het Ecologisch Masterplan is bij De Steiger Noord nog een locatie aangewezen als één van de drie ontbrekende schakels in het blauwgroene casco. Deze drie schakels zijn echter nooit uitgewerkt in een kaderplan. Daarnaast is voor De Steiger Noord een andere invulling voorzien in het kader van de gebiedsonwikkeling Almere Centrum Weerwater.

Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)

In dit beleidsplan staat aangegeven dat op de eerste plaats de wandelinfrastructuur dient te worden uitgebreid. Daarbij gaat het om het aanleggen van paden in gebieden waar ze ontbreken en in nieuw te ontwikkelen gebieden. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het verhogen van de kwaliteit van de paden. Door de groei van de stad neemt de druk op bestaande voorzieningen toe. Om de toegankelijkheid en de begaanbaarheid van de paden jaarrond te garanderen, is het van belang veel gebruikte graspaden te voorzien van (half)verharding. Tot slot is het wenselijk om gebruikersgroepen te scheiden. Op dit moment maken wandelaars op veel plaatsen gebruik van fietspaden. Dat komt noch de verkeersveiligheid, noch de belevingswaarde voor de recreant ten goede. Het aanleggen van specifieke voetpaden naast fietspaden moet nader uitgewerkt worden.

Verder is geconstateerd dat verschillende gebruikersgroepen uiteenlopende eisen stellen aan de belevings- en gebruikswaarde van routes en voorzieningen. Er wordt naar gestreefd meer variatie aan te brengen in de gebieden, zodat alle gebruikersgroepen bediend kunnen worden. Er moeten mogelijkheden gecreëerd worden voor liefhebbers van struinnatuur en voor fysiek beperkte wandelaars. Het aantal hardlooproutes kan uitgebreid worden in Buiten en Haven. Naast het realiseren van routes wordt in het plan aandacht besteed aan voorzieningen die hiermee samenhangen. Voorbeelden hiervan zijn horecagelegenheden en uitspanningen, rustpunten en informatievoorzieningen op parkeerplaatsen in buitengebieden.

Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de wandelinfrastructuur mogelijk, onder andere door middel van het 'kleine Rondje Weerwater'. Naast het realiseren van routes voorziet het bestemmingsplan ook in de realisatie van voorzieningen die hiermee samenhangen, waaronder horeca.

3.5 Veiligheid


Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces, 2003)

In het Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect) ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/ bestemmingsplan en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelings- en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op afwijkingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaangsgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van deze nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist.


Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd en in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Het vuurwerkbeleid is in 2009 vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk'.

Voor het plangebied betekent dit dat verkoop en opslag van vuurwerk niet wordt toegestaan.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur


Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal in de ambitie staat de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  • 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  • 2. oog voor ouderen;
  • 3. meer stedelijkheid;
  • 4. kleur in de stad;
  • 5. aanpak 'onvermijdelijke' stadsproblemen;
  • 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.

Voor het plangebied betekent dit dat bij het toekennen van functies flexibiliteit moet worden ingebouwd om op de veranderende behoefte van gebruikers in te kunnen spelen. Om een optimale leefbaarheid in buurten en wijken te bewerkstelligen, zal bij de (her)ontwikkeling van gebieden aandacht moeten worden besteed aan het realiseren van voorzieningen die de sociale cohesie ('het elkaar kunnen ontmoeten') bevorderen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ambities van de Sociale Structuurschets.

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)

Deze notitie geeft in de vorm van 2 programma's ("jeugdvoorzieningen" en "zorg voor jeugd") aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.

Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

In het bestemmingsplan zijn 'maatschappelijke voorzieningen' omschreven als: (overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren. Binnen deze begripsomschrijving is een flexibele invullng met verschillende voorzieningen mogelijk.

Toekomstvisie vrije tijd "De (vrije) tijd van je leven!" (2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

Het bestemmingsplan biedt ruimte aan recreatie, cultuur en ontspanning en evenementen. Daarnaast maakt het bestemmingsplan de realisatie van nieuwe en uitbreiding van bestaande wegen, fiets- en voetpaden mogelijk, waaronder het 'kleine Rondje Weerwater'. Naast het realiseren van routes voorziet het bestemmingsplan ook in de realisatie van voorzieningen die samenhangen met wandelen, fietsen, skeeleren en varen, waaronder aanlegvoorzieningen, horeca, kunstwerken, speelvoorzieningen en evenementen.

Cultuurnota 2009-2012 (2008)

Deze cultuurnota vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn.

De Cultuurnota gaat uit van het versterken van cultuur in de stad op drie niveau's: de eigen woonomgeving, het niveau van de stad en het (boven)regionale niveau.

Eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat zoveel mogelijk Almeerders dichtbij huis aan culturele activiteiten kunnen deelnemen. Dit betekent dat er op wijkniveau - waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen - laagdrempelige activiteiten moeten zijn die aansluiten bij de interesses en wensen van de bewoners ter plekke. Afhankelijk van de locatie en de bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk overigens variëren.

Stedelijk niveau: Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau zal de stedelijke culturele infrastructuur verder versterkt worden. Het gaat hier in de eerste plaats om versterking van de bestaande stedelijke instellingen op bestuurlijk gebied, maar ook op het vlak van marketing en publieksbereik. In de tweede plaats gaat het over de uitbreiding van de culturele infrastructuur om zo een complete stad te worden.

(Boven)regionaal niveau: Bij de volwaardige stad die Almere wil worden, hoort een duidelijke identiteit. Een identiteit die aansluit bij de sterke kanten en wervend is naar huidige - maar vooral ook toekomstige - bewoners en bezoekers. De nabijheid van Amsterdam is een sterk punt dat benut kan worden, maar Almere kan niet zonder eigen iconen. Die iconen creëer je echter niet bewust, maar die ontstaan in de loop der tijd. Almere heeft als nieuwe stad de kans anders en innovatief te zijn. Dit betekent dat het vrijetijdsaanbod voor iedereen duidelijk maakt: dáárvoor moet je in Almere zijn. Dat betekent in de eerste plaats dat we meer instellingen van landelijke bekendheid in de stad willen hebben, die publiek van buiten Almere trekken.

Bovenstaande visie leidt tot de volgende hoofddoelstelling van het Almeerse cultuurbeleid 2009-2012:

Het realiseren van een zo volledig mogelijk cultuuraanbod dat past bij de omvang van de stad. Met dit aanbod dragen wij bij aan de hechte, leefbare samenleving en versterken we de identiteit van de stad.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte wordt geboden aan de functie 'cultuur en ontspanning'.

Cultuurbrief 2013-2016, Modern - zelfbewust - toegankelijk (2012)

In de Cultuurbrief schetsen burgemeester en wethouders de gewenste ontwikkelrichtingen van het
culturele klimaat in Almere, om de komende periode verder te bouwen aan een stad met een levendig en
inspirerend cultureel leven. Het cultuurbeleid moet aansluiten op wat Almere is. Modern, zelfbewust,
toegankelijk.

Er wordt gewerkt langs vier programmalijnen:

  • Nationale voorzieningen koppelen aan Almeerse kwaliteiten
  • Versterking van het cultureel middenveld
  • Ik creëer cultuur in Almere
  • Cultuureducatie en talentontwikkeling

Het bestemmingsplan biedt op veel plekken ruimte aan de functie 'cultuur en ontspanning'. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Cultuurbrief.

Visie Cultuur 2.0 (2012)

Dit document geeft een visie op cultuur in Almere in 2030. De ontwikkeling van de culturele
infrastructuur vindt plaats langs vier programmalijnen:

  • 1. nationale voorzieningen koppelen aan Almeerse kwaliteiten;
  • 2. versterking van het cultureel middenveld;
  • 3. ik maak mijn eigen cultuur in Almere;
  • 4. cultuureducatie en talentontwikkeling.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte wordt geboden aan de functie 'cultuur en ontspanning'. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de visie Cultuur 2.0.

Sporttief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)

Sport en bewegen is een belangrijk onderdeel van de stad. Niet alleen is het een leuke en gezonde vrijetijdsbesteding, maar het draagt ook bij aan de identiteit van de stad en de maatschappelijke opgaven die de stad heeft. We benadrukken de positieve impact van sport en bewegen op de stad en laten de buurtsportcoaches Almeerders op wijkniveau uitdagen en stimuleren om te sporten en bewegen. De openbare ruimte en sportgebouwen moeten toegankelijk zijn en uitdagen om te sporten. Ontwikkeling en herkenning van talent staan centraal, waarbij ervaring en kennis als vliegwiel dienen voor andere sectoren als onderwijs en cultuur. Daarnaast krijgen een aantal focussporten extra aandacht, omdat deze bij Almere passen (unique selling points) en tillen we die naar een hoger niveau.

Er zijn drie lagen in de Almeerse sportpiramide die de basis vormen van de visie en ambitie van het sportbeleid. Ambitie is om het percentage Almeerders dat maandelijks sport omhoog te brengen van 68% naar 70% en dat wekelijks sport van 51,5% naar 55%.

  • 1. De stad als speelveld: sportclubs versterken (minder uitstroom jeugd, grotere bijdrage van clubs aan maatschappelijke vraagstukken), meer clubs gericht op studenten.
  • 2. De stad van talent: Almeerders helpen bij het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten, meer regionale trainingscentra.
  • 3. De stad die uitblinkt: focussporten (meer sporters, maatschappelijke waarde omhoog, topsportstructuur verbeteren), aantrekkelijke evenementen in de Topsporthal, verbinden sport en bedrijven.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte wordt geboden aan de functies 'sportvoorzieningen' en 'speelvoorzieningen'. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020.


Inrichting schoolpleinen (1999)

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.

Voor het plangebied betekent dit dat ruimte wordt geboden aan speelvoorzieningen.

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op:

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan.
De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • 1. de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling;
  • 2. de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente voor monumentenzorg richt zich op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzigingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Bij onderzoek kunnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld. De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening 2016 en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing van behoudenswaardige vindplaatsen geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Archeologische Beleidskaart Almere

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0078.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0079.png"

Bijna het gehele plangebied van dit bestemmingsplan is aangewezen als archeologie vrij. Daar geldt geen onderzoeksplicht of vergunningsplicht. In het plangebied zijn drie gebieden aangeduid waar behoudenswaardige archeologische waarden aangetroffen zouden kunnen worden: in het westen van het plangebied (bij het Fontanapad), in het noorden van het plangebied (bij het Lumièrepad) en in het oosten van plangebied (bij het Sturmeypad). In de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan is een bestemming Archeologie 1  opgenomen voor deze gebieden, zodat er eerst onderzoek gedaan moet worden voordat er bouwactiviteiten of aanlegactiviteiten kunnen plaatsvinden.

Archeologieverordening (2016)

In de gemeentelijke Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Daar buiten liggen gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

In de Archeologieverordening 2016 wordt onderscheid gemaakt tussen 'Waarde-Archeologie 1' t/m 'Waarde-Archeologie 6'. Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met vrijstellingen. De vergunning kan al dan niet tijdelijk of onder voorwaarden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project of de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen Steentijdvindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit te behouden in situ.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03_0080.png"

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat de gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moet worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

In de regels van dit bestemmingsplan is voor de terreinen waar behoudenswaardige archeologische kunnen worden aangetroffen een bestemming Archeologie 1 opgenomen met een beschermende regeling. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Archeologieverordening.

Visie Cultuur 2.0 (2012)

In het kader van het Integraal Afspraken Kader (IAK) is in 2012 onder de titel 'Cultuur 2.0' de visie op cultuur vastgesteld. De stad besteedt veel zorg en geld aan het behouden en onderzoeken van een groot areaal aan vindplaatsen. Op archeologisch gebied bijvoorbeeld is Almere uniek met de toolbox 'Steentijdwildernis': een inrichtingsconcept waarmee de archeologische vindplaatsen uit de steentijd beleefbaar en bruikbaar worden gemaakt. De gemeente heeft als doelstelling dat in 2030 de Almeerse archeologie onderdeel is geworden van het collectieve geheugen van de Almeerders, onder andere door cultuureducatie.

3.7 Overig gemeentelijk beleid


Nota 'Evenementen in Almere' (2011)

Deze nota heeft betrekking op het vergunningenbeleid voor evenementen in de openbare ruimte. Deze activiteiten vinden vooral plaats op 15 evenementenlocaties die in de nota zijn benoemd. De locaties zijn als evenementenlocatie benoemd in het bestemmingsplan, maar het gebruik van deze locaties wordt geregeld via het evenementenbeleid.

Bewoners ervaren de meeste overlast van geluiddragende evenementen. Daarom is in deze nota gekozen voor een systematiek die valt te kenmerken als: spreiding, normering en handhaving.

Een geluiddragend evenement is in de nota omschreven als: een evenement waarbij de geluidproductie van het gehele evenement hoger is dan 120 dB(A) bronvermogen en waarbij deze geluidproductie:

  • Langer duurt dan 4 uur of;
  • (Deels) plaatsvindt in de avond (19:00 – 23:00 uur) en/of nacht (23:00 – 7:00 uur).

Een bronvermogen hoger dan 120 dB(A) wil zeggen dat het geluidsdrukniveau (LAr,LT) van de muziekinstallatie gemeten op 10 meter afstand van het front van de luidsprekers meer mag bedragen dan 90 dB(A).

De geluiddragende evenementen worden in tijd en plaats evenwichtig gespreid over de stad. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen evenementenlocaties en overige locaties. Het beleid voor evenementenlocaties is beschreven in een bijlage van de nota. Voor de overige locaties geldt: maximaal twee geluiddragende eendaagse evenementen per locatie per jaar.

Andere evenementen met geluid kunnen overal worden gehouden, mits kan worden voldaan aan de hieronder genoemde basisnorm. Als basis voor de normering bij evenementen met geluid wordt 70 dB(A) op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige bestemming aangehouden.

Naast een geluidsnorm worden ook vaste eindtijden gehanteerd. In de regel liggen deze van zondag tot en met donderdag op 23.00 uur en op vrijdag, zaterdag, Koningsdag en Bevrijdingsdag op 24.00 uur. Met de op- en afbouwtijden van het evenement wordt rekening gehouden met de plaatselijke woon- en leefsituatie.

In de nota is het Atlantisstrand als evenementenlocatie aangewezen. Het aantal geluiddragende evenementen op het Atlantisstrand is in de nota teruggebracht naar één evenement. Het Free festival vindt sinds jaar en dag plaats op het Atlantisstrand. Dit evenement mag blijven plaatsvinden tot en met 2016 op het Atlantisstrand. Daarna zal de ontwikkeling van de Floriade en de verbreding van de A6 van invloed zijn op het Atlantisstrand zodat er geen mogelijkheden meer zijn om grootschalige evenementen op die locatie te organiseren. In het bestemmingsplan zijn op deze locatie daarom geen geluiddragende evenementen toegestaan.

Geluiddragende evenementen zijn alleen toegestaan binnen de bestemmingen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, Floriade Stadswijk en Floriade Stadswijk Rand conform de voorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade. De basis voor deze voorwaarden vormt het akoestisch onderzoek in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementen Floriade. Er is een afwijkingsbevoegdhoed opgenomen voor het toestaan van een evenement in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade, mits het evenement geen onevenredige afbreuk doet aan het evenement Floriade, de woonsituatie of werksituatie in de stadswijk Floriade of omliggende wijken.

Daarnaast zijn op overige locaties evenementen toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan 70 dB (A).


Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003)

Op grond van deze verordening is het verboden om zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren. De raad heeft het maximum aantal toe te laten speelautomatenhallen per deel van de gemeente vastgesteld en deze aangegeven op de bij de verordening behorende kaarten.

Het maximaal aantal speelautomatenhallen in Almere is:

  • 3 in Centrum Almere Stad;
  • 1 in Centrum Almere Haven;
  • 1 in Centrum Almere Buiten.

Voor het plangebied betekent dit dat geen ruimte wordt geboden aan de functie speelautomatenhallen.

Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)
  • Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)
  • Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)
  • Economisch Masterplan voor de locatie A6/A27 (2004)

 

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in een bestemmingsplan vast te leggen wordt
gebruikgemaakt van een milieuzonering. Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende
functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk
voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van
Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en
bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in
een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante
milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor
milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor
bedrijventerreinen' en de 'Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'. In
bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging of in gebieden waar
bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand
te brengen) wordt de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging toegepast. In de
VNG-publicatie is aangegeven dat bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.

Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig
of gewenst is de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging worden toegepast.

De activiteiten in functiemengingsgebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging


De Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging in een bestemmingsplan is gebaseerd op de
Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. Op twee onderdelen wijkt de Staat
van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging echter af:

  • 1. alleen de toelaatbaarheid van bedrijven en horeca zijn gekoppeld aan de Staat van
    Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten-
    Functiemenging zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de
    definities van bedrijf en horeca volgens de begripsbepalingen in de regels van een
    bestemmingsplan. De overige functies zijn in een plan geregeld via de
    doeleindenomschrijvingen van de bestemmingen;
  • 2. bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of de activiteiten van de bedrijven al dan
    niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het
    plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Categorie-indeling functiemenging

De Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging hanteert de volgende drie categorieën met
specifieke criteria voor de toelaatbaarheid:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Onder bouwkundig afgescheiden wordt door ons begrepen dat de panden los van elkaar dienen te staan of dat er andere bouwkundige voorzieningen getroffen zijn waardoor milieubelasting voorkomen wordt op vergelijkbare wijze als bij bouwkundige afscheiding.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Flexibiliteit

De Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Daardoor komen in de praktijk een tweetal type situaties voor waarin de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging niet voldoende soelaas biedt. Hierna gaan we in op de twee situaties.

  • 1. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B in plaats van A). Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
  • 2. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan via een omgevingsvergunning waarbij afgeweken wordt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.