direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schateiland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Camping Waterhout ligt in het recreatiegebied Weerwater. Het huidige campingterrein maakt onderdeel uit van het Floriadeterrein. Vanwege de Floriade en de verbreding van de A6 dient camping Waterhout verplaatst te worden. De gemeente en de campingeigenaar hebben gezamenlijk locaties voor hervestiging onderzocht. De locatie Schateiland is als beste locatie voor hervestiging uit het onderzoek gekomen.

1.2 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt gevormd door Schateiland en de Trekvogelweg. Zie onderstaande afbeelding voor de plangrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0001.jpg"

Figuur: planbegrenzing (bron: Almere in kaart)

1.3 Doel

De doelstelling is om voor het plangebied te komen tot een actueel, uitvoerbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader dat voldoet aan de wettelijke eisen ingevolge de Wro en het Bro, waarbinnen tevens de beoogde realisering van de camping mogelijk wordt gemaakt.

1.4 Vigerende plan

Schateiland is gelegen in het bestemmingsplan 'Groenzone Noorderplassen-De Vaart en Oostvaardersbos' uit 2016. De gronden hebben de bestemming 'recreatie' en zijn bestemd voor recreatie (dagrecreatie), bos en natuur. Verblijfsrecreatie met bijbehorende gebouwen is op basis van het vigerende plan niet toegestaan.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkeling (hoofdstuk 2) worden de bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende beleidskader ( hoofdstuk 4) en de omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Schateiland is, net als naastliggende eilandjes, begin jaren '80 ontstaan. De eilanden zijn door landschaparchitect Jan Wouter Bruggenkamp ontworpen. De eilandjes zijn uitgespaard in de rand van de zandwinningsput die de Noorderplassen oorspronkelijk waren.

Schateiland wordt gebruikt voor dagrecreatie. Het eiland wordt gebruikt als picknicklocatie, plek voor dagkampeerders, overnachtingen recreatievaart, vissers, ontmoetingsplek voor jongeren, boten (met trailers).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0002.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0003.jpg"

Figuur: foto's Schateiland

De trailerhelling op het Schateiland wordt met name gebruikt door recreatiebootbezitters. De trailerhelling naast de Trekvogelweg is aangelegd voor met name hulpdiensten. Het fietspad wordt gebruikt voor recreatieverkeer langs o.a. de Lepelaarplassen, maar ook als utilitaire fietsverbinding tussen Almere Stad en de (bewoners van de woningen nabij de) Block van Kuffeler.

De beweegbare brug was ooit een vaste brug die is aangelegd om gebruikt te kunnen worden door hulpdiensten naar de Lepelaarplassen. Met de ontwikkeling van Noorderplassen-Oost in begin jaren '90 van de vorige eeuw is deze brug beweegbaar gemaakt en later elektronisch bedienbaar gemaakt. Bewoners van de Noorderplassen, maar ook bezoekers, zijn hoofdgebruikers van deze beweegbare brug. De Noorderplassen vallen onder de zogenaamde 'staande-mast route' als onderdeel van de Blauwe As door Almere. De brug kan door alle watersporters worden bediend middels een knop op het remmingwerk. Deelvoorzieningen zijn begin jaren 2000 aangelegd met EU subsidies, waaronder de fietsroute, watersportvoorzieningen en aanlegsteigers.

2.2 Beschrijving plan

Het initiatief bestaat uit het verplaatsen van camping Waterhout van de huidige locatie nabij het Weerwater naar Schateiland nabij de Noorderplassen en Lepelaarplassen.

De te realiseren camping bestaat uit centrale voorzieningen in de vorm van een receptie, horeca, winkel, recreatiegebouw, sanitaire voorzieningen en 1 bedrijfswoning. De camping mag maximaal bestaan uit 262 standplaatsen voor tenten, caravans en campers en 17 lodges/ boomhutten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0004.jpg"

Figuur: Impressie mogelijke inrichting camping

De camping is alleen geopend van april tot en met oktober. Buiten deze periode is de camping gesloten voor publiek.

Aan de noordzijde van het plangebied wordt een nieuwe vaargeul gerealiseerd. De nieuwe vaargeul verbindt de Noorderplassen via de Hoge Vaart met het Block van Kuffeler. De huidige verbinding komt daarmee te vervallen. Over de nieuwe vaargeul wordt een beweegbare fietsbrug gerealiseerd.

De huidige brug tussen Schateiland en het vasteland wordt ook vervangen. De huidige brug voldoet niet meer aan de standaarden van deze tijd.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Groen

De bestemming 'Groen' is voor de groene buffer tussen de camping en de nog aan te leggen vaargeul. Deze bestemming is ook van toepassing op de gronden tussen het fietspad en de Galjoottocht. Deze gronden mogen gebruikt voor groenvoorzieningen, water en waterberging met de bij de bestemming behorende overige voorzieningen o.a. kunstwerken, fiets- en voetpaden.

De groene bufferzone (30 meter breed) tussen de camping en de vaargeul wordt door de gemeente ingeplant met aaneengesloten wintergroene hoogopgaande beplanting. Deze wintergroene beplanting wordt een 'groene geluidwal'. De beplanting moet dusdanig aangeplant/ aangelegd worden, dat deze ondoordringbaar is en er niet doorheen gekeken kan worden (dichte bosschage). In de regels is ook een aanlegvergunning opgenomen voor het snoeien en verwijderen van deze beplanting. Uitsluitend werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud, zoals vervangen dode beplanting en periodiek snoeien, is zonder vergunning toegestaan.

Binnen de bestemming mogen enkel bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane bouwhoogten.

Voor het aanbrengen van verlichting zijn regels gesteld. Zie hiervoor paragraaf 5.6 Lichthinder.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.

3.2.2 Recreatie

De camping op Schateiland is bestemd voor ‘Recreatie’. In dit bestemmingsplan wordt ook verblijfsrecreatie mogelijk gemaakt. Het terrein van de camping mag gebruikt worden voor de bedrijfsmatige exploitatie van recreatief verblijf aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben. Op het terrein zijn 262 standplaatsen voor kampeermiddelen en 17 lodges/boomhutten toegestaan. Daarnaast zijn er centrale voorzieningen toegestaan zoals een campingwinkel, horeca van categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten, kantoor, recreatieruimte e.d. Ook is er één bedrijfswoning toegestaan.

Verblijfsrecreatie is alleen toegestaan in de periode van 1 april tot en met 31 oktober. Daarbuiten zijn de camping en de bijbehorende voorzieningen gesloten voor publiek. Permanente bewoning is niet toegestaan, met uitzondering van de bedrijfswoning.

Binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegestaan ten behoeve van centrale voorzieningen en een werkloods. Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-1' zijn gebouwen toegestaan ten behoeve van bedrijfswoning, lodges/boomhutten, sanitaire voorzieningen en nutsvoorzieningen. Voor de toegestane bebouwing is een maximale bouwhoogte en een maximaal oppervlak opgenomen.

Voor het aanbrengen van verlichting zijn regels gesteld. Zie hiervoor paragraaf 5.6 Lichthinder. In de regels is opgenomen dat gedurende de bouw van bouwwerken, ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies, gebruik moet worden gemaakt van geluid- en trillingarm heien. Lichtmasten op de camping mogen 4 m hoog zijn.

Voordat de camping in gebruik kan worden genomen, moet eerst aan de noordzijde van de camping een 30 m brede, aaneengesloten wintergroene beplanting zijn aangeplant. Dit valt in de bestemming 'groen' en is aangeduid met 'geluidwal', omdat deze primair bedoeld is om geluid vanaf de camping op de Lepelaarplassen te verminderen. Aan de zuid- en westzijde in de bestemming 'recreatie' komt een vergelijkbare beplantingsstrook van minimaal 10 m breed, aangeduid met 'houtsingel'. Deze dient vooral als visuele afscherming van de camping ten opzichte van de Noorderplassen en de omwonenden. In de planregels zijn hiervoor regels opgenomen.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Recreatie' opgenomen.

3.2.3 Verkeer-verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer verblijfsgebied' is gegeven aan de Trekvogelweg. Binnen de bestemming mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane bouwhoogten.

Voor het aanbrengen van verlichting zijn regels gesteld. Zie hiervoor paragraaf 5.6 Lichthinder. In de regels is opgenomen dat gedurende de bouw/aanleg van kunstwerken geluid- en trillingarm wordt geheid.

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer verblijfsgebied' opgenomen.

3.2.4 Water

Aan de noordzijde van Schateiland wordt een nieuwe vaargeul aangelegd. De vaargeul wordt een nieuwe vaarverbinding voor de pleziervaart tussen de Noorderplassen via de Hoge Vaart met het Markermeer. De geul is circa 50 meter breed en heeft de bestemming water gekregen.

In de regels is opgenomen dat gedurende de bouw/aanleg van kunstwerken gebruik wordt gemaakt van geluid- en trillingarm heien.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming 'Water' opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

3.3.1 Waarde-Archeologie 1

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 1". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.

3.3.2 Waarde-Archeologie 5

Voor het geval gedurende de planperiode een behoudenswaardige vindplaats wordt aangetroffen, zal de bestemming Waarde - Archeologie 1 moeten worden gewijzigd in 'Waarde archeologie -5'. De tekst van deze bestemming is daarom opgenomen in Bijlage 3 van de planregels.

Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten, en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming 'Waarde archeologie -5'.

Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats. Aan deze bestemming (Waarde-Archeologie 5) is een bouwverbod gekoppeld met ontheffingsmogelijkheden.

De ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum).

Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de activiteit 'aanleggen' ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.


3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met kampeermiddel wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 8 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 9.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 9.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In artikel 11 zijn afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel 12 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

De Staat van Horeca-activiteitenkan worden gewijzigd in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven of horecavestigingen aangepast wordt, indien de gewijzigde milieubelasting van deze bedrijven of horecavestigingen daartoe aanleiding geeft.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied of onwikkelingen in de concrete bedrijfsvoering daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 13 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 14 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 15 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. Daarin worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden en daarom niet in tabel zijn opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw)   nvt  
  Ladder voor duurzame verstedelijking   Plan voldoet aan de ladder  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)  
Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.
Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan.  
RAAM-brief   Schaalsprong Almere   nvt  
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013)
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)  
Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen. Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.   nvt  
Structuurvisie Randstad 2040 (2010)   Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio   nvt  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   nvt  
Kaderrichtlijn Water (2000)   Maatregelen waterkwaliteit o.a. voor Markermeer-IJmeer   Plan voldoet aan kaderrichtlijn water. 1,5 km natuurvriendelijke oevers in Noorderplassen. Niet op Schateiland.  
Erfgoedwet (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische (verwachtings-) waarde.  
Natura-2000 beheerplan Lepelaarplassen   Beschermen instandhoudingsdoelstellingen   Plan heeft geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Stedelijk gebied: evenwichtige ontwikkeling met ruimte voor wonen, bedrijven en voorzieningen. Bijzondere archeologische, gebieden verdienen bescherming.   Plan voldoet aan het omgevingsplan.  
Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)   Gemeenten dienen het NNN te begrenzen en te beschermen via een bestemmingsplan.   nvt  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Bij vestiging van bedrijven(terreinen) streven zodanige verdeling dat optimale bijdrage wordt geleverd aan vitaliteit van de steden. Per type werklocaties gelden specifieke vestigingsvoorwaarden.   nvt  
RO Visie Werklocaties (2015)   Uitwerking beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied: doel is zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is en regionaal afgestemd. Principes zijn onder meer de Ladder, herstructuren, uitnodigingsplanologie en stimulering van pioniers en experimenten   nvt  
Beleidsregel Windmolens (2008) & partiële herziening Omgevingsplan Wind (2016)   Opschalen en saneren van windmolens   Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen.
Geen ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Erfgoedwet worden beschermd.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)   Bevat lange termijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het Waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaan voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thma 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkeling.   Plan voldoet aan waterbeheerplan. Zie watertoets.  
Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht Eindbalans 2015-2030 (2009)   Tekort aan ruimte voor woningen. Ruimte bieden aan de opgave om 15.000 woningen te bouwen.   nvt  
Natuurbeheerplan Flevoland
 
  plan voldoet  
Wezenlijke kenmerken en waarden EHS gemeente Almere     plan voldoet, zie paragraaf 5.10  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Almere Principles (2009)   Zeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling:
1. Koester diversiteit
2. Verbind plaats en context
3. Combineer stad en natuur
4. Anticipeer op verandering
5. Blijf innoveren
6. Ontwerp gezonde systemen
7. Mensen maken de stad  
Plan voldoet aan de principles  
Omgevingsvisie Almere (2017)   Hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van
Almere: onder andere meer verscheidenheid in woningen, actief beheer van bestaand stedelijk gebied en ruimte voor bedrijven.  
nvt  
Programmaplan Wijkgericht werken 2015-2019 (2015)   Programma voor Almere waarin wijkgericht werken centraal is gesteld: ruimte voor wijkinitiatieven, gebiedsgerichte vraagstukken, zorg/ problemen ombuiten naar kansen en nieuw perspectieven. Er zijn 9 focusgebieden, waar extra sturing nodig is.   nvt  
Programmaplan Energie Werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Het plan is all electric.  
Woonvisie Almere 2.0 (2009)   Almere wordt een gedifferentieerde stad, aantrekkelijk voor alle doelgroepen; wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen, levensbestendig en de eindgebruiker staat centraal.   nvt  
Kadernota grondbeleid (2009)   Kader voor gronduitgiften.   nvt  
Welstandsnota Almere 2014 (2015)   Welstandstoezicht voor:
- het groenblauwe raamwerk
- de hoofdstructuur
- de centrumgebieden
- bijzondere gebieden
- reclame.  
De camping ligt in het groenblauwe raamwerk. Een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan het welstandsbeleid.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen, in dit geval voor de bedrijfswoning.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Criteria voor realisering van masten en
antennes ten behoeve van telefonie  
Plan maakt geen masten en antennes mogelijk.  
Plan van aanpak studentenhuisvesting (2011)   Divers en flexibel aanbod aan
studentenhuisvesting  
nvt  
Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)   Uitgeven van gronden waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten.   nvt  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Ligplaatsen voor woonschepen en
vaste ligplaatsen .
Langs de watergangen wel/geen afmeeroevers toegestaan.  
Binnen de bestemming 'Recreatie' wel mogelijkheid opnemen voor aanleggelegenheid.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)   Vestigingsbeleid coffeeshops   nvt.  
Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)   Uitgangspunt is dat in beginsel bij elk bedrijf minimaal één bedrijfswoning mogelijk.   Binnen de bestemming 'Recreatie' is 1 bedrijfswoning toegestaan.  
Bereikbaarheid en mobiliteit  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Gemeentelijk beleid over verkeer en vervoer; inpassing van infrastructuur in het stedelijk gebied; openbaar vervoer; verkeersveilige schoolomgeving; parkeren; parkeernormen (zie bijlage 1 Beleidskader); reservering voor IJmeerverbinding.   Parkeren wordt geregeld op eigenterrein.  
Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001)   Beleid om verkeersdrukte rond scholen via maatregelen veilig in te passen in stedenbouwkundige plannen en woonwijken.   nvt  
Werk in de stad  
Gemeentelijke Visie op Werklocaties (2016)   Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden.
Het beleid beschrijft het gebruik wat op een agrarisch werkmilieu wordt voorgestaan.






 
Het plan voldoet aan de visie.  
Vestigingsvisie Horeca Almere (2016)   Uitgangspunt is horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, Floriadegebied en kustzone Poort/ Strand Duin en te mengen met andere activiteite. In overige gebieden mag horeca alleen, mits inpasbaar op basis van de regelgeving en de goede ruimtelijke ordening.   Binnen de bestemming 'Recreatie' is gerelateerd aan de camping een horecavestiging mogelijk (lichte horeca)  
Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen
- Positie van het stadscentrum als hèt centrale (winkel)centrum van Almere. - Ruimte bieden aan ondernemers.
- E-commerce faciliteren.
 
Binnen de bestemming 'Recreatie' is gerelateerd aan de camping een kampwinkel toegestaan.  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten onder voorwaarden toestaan op alle bedrijventerreinen met uitzondering van De Vaart en Buitenvaart   nvt  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels onder voorwaarden toestaan op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen   nvt  
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)   Vestigingsbeleid benzineverkooppunten   nvt  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en
bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogen
maximaal 50% van het woonoppervlak in
beslag nemen. Mogelijkheid tot aanwijzen
van kansenzones waarin woningen volledig kunnen worden omgezet in
bedrijfsruimten.  
In de bedrijfswoning is een aan-huis-verbonden beroep en bedrijfsmatige activiteit aan huis mogelijk.  
Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)   aangewezen locaties waar kansen liggen voor ontwikkeling van diverse vrijetijdsvoorzieningen.   nvt  
Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022.   beleidsdocument waarin 4 speerpuntgebieden en de 5 belangrijkste thema's worden benoemd waar de gemeente en de sector kansen zien voor de versterking van de vrijetijdssector in Almere. Dit document is een aanvulling op de Kansenkaart.   nvt  
Groene stad  
Waterplan, stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)   De ambitie is om Almere verder te onwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: slim waterbeheer, aantrekkelijke waterstad, biodiversiteit versterken en een stad zonder afvalwater.   In paragraaf 5.11 zijn de aspecten ten aanzien van water beschreven.  
Kleur aan groen (2014)   Spelregels voor zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van almere   Plan voldoet aan de uitgangspunten  
Ecologisch Masterplan (2005)   Beleidskader voor natuur in Almere. Uitgangspunten zijn: vergroten oppervlak en kwaliteit natuur, ontbrekende schakels in groen-blauwe raamwerk aanvullen, brongebieden veiligstellen,   Plan voldoet aan de uitgangspunten  
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 (2003)   Wandelinfrastructuur en samenhangende voorzieningen.   nvt  
Fonds verstedelijking Almere

 
  plan voldoet  
Veiligheid  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist
veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)  
Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied   Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaansgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid. Zie paragraaf externe veiligheid.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven   nvt  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Sociale Structuurschets
'Almere mensenwerk' (2004)  
Ambities voor meer sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang   nvt  
Samenhangend jeugdbeleid 'Jonge stad, stad voor jongeren en
jeugd' (2005)  
Voldoende en tijdig opleveren van
onderwijshuisvesting in
multifunctionele accommodaties
In ruimtelijke planvorming rekening houden met voldoende ruimte voor kinderopvang  
nvt  
Toekomstvisie vrije tijd (2008)   Het creëren van een hechte, leefbare samenleving en het versterken van de identiteit van de stad.   nvt  
Cultuurnota 2009-2012 (2008)   Het realiseren van een zo volledig
mogelijk cultuuraanbod dat past bij de omvang van de stad  
nvt  
Cultuurbrief 2013-2016   Verder bouwen aan een stad met een levendig en inspirerend cultureel leven.   nvt  
Visie Cultuur 2.0 (2012)   Ontwikkelen culturele infrastructuur   nvt  
Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)   Sport en bewegen is een gezonde en leuke vrijetijdsbesteding, maar draagt bij aan de identiteit van de stad en de maatschappe- lijke opgaven. Doelen: sportclubs versterken, sportgebouwen toegankelijker maken, ontwikkeling van talent centraal stellen en extra aandacht voor focussporten.   nvt  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening
voor de school te zijn.  
nvt  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de Archeologische Beleidskaart Almere moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van een beschermende regeling voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie '.  
Overig gemeentelijk beleid  
Nota Evenementen in Almere (2015)   De nota heeft alleen betrekking op het vergunningenbeleid en richt zich voornamelijk op evenementen in de openbare ruimte. Deze activiteiten vinden vooral plaats op 18 evenementenlocaties die in de nota zijn benoemd.   nvt  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder één van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: ‘op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben’.

Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is, dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Op grond van art. 7.2a lid 1 Wm zijn plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt planm.e.r.-plichtig.

Toets m.e.r.- plicht

In het plangebied wordt het bestaande kampeerterrein uitgebreid met seizoensplaatsen. Geen van de categorieën in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is hierop van toepassing. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. Voor wat betreft recreatieve voorzieningen wordt in de categorie D10 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. aangegeven dat een m.e.r-beoordelingsplicht noodzakelijk is bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen of permanente kampeer- en caravanterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. 250.000 bezoekers of meer per jaar;
  • 2. een oppervlakte van 25 hectare of meer, of;
  • 3. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied’.

In dit geval ligt het aantal bezoekers en oppervlakte van de camping beneden de genoemde drempelwaarden, waardoor het kan worden aangemerkt als een niet m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit.

Voor de vaargeul wordt in de categorie D 3.1 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. aangegeven dat een m.e.r beoordelingsplicht noodzakelijk is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een binnenvaarweg, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een binnenvaarweg die:

  • 1. kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer of;
  • 2. een oppervlakte van 25 hectare of meer heeft.

De vaargeul wordt aangelegd ten behoeve van de pleziervaart en de oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 ha.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, wordt aangegeven of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m..e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 10 van de toelichting. Voor de vaargeul en de daarmee samenhangende ontgronding is een aanmeldnotitie gemaakt. Zie hiervoor bijlage 11 van de toelichting. Gezien de omvang van de camping en de vaargeul in relatie tot de drempelwaarde en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is dus niet noodzakelijk.

5.2 Verkeer en parkeren

Inleiding 
Camping Waterhout Almere wordt verplaatst naar het Schateiland. Schateiland bevindt zich aan de zuidzijde van de Noorderplassen. Vanuit verkeer is een bereikbaarheidsstudie gedaan. Op netwerkniveau is gekeken naar de aanrijroutes, verwachte drukte vs. capaciteit van de wegen, mogelijke conflicten en voordelen. De studie is gedaan vanuit de mogelijke aanrijroutes weergeven in onderstaande figuur. Schateiland is bereikbaar vanuit twee routes. Beide routes sluiten aan op de Hogering en moeten over de Trekvogelweg:

  • Route A: afslag Waterwijk Oost (afrit 17) via bedrijventerrein, Von Draisweg en vervolgens via Trekvogelweg.
  • Route B: Noorderplassen-Oost (afrit 16) via Von Draisweg en vervolgens via Trekvogelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0005.jpg" Figuur: aanrijroutes

Huidige situatie Schateiland

Schateiland wordt gebruikt voor dagrecreatie. In de periode mei/juni 2017 zijn verkeerstellingen uitgevoerd op de Von Draisweg en op de Trekvogelweg. De resultaten zijn als volgt:

  werkdag   weekdag  
Von Draisweg   486   600  
Trekvogelweg   302   369  

 
Huidige camping en programma
Camping Waterhout heeft op dit moment 156 toeristische plaatsen en 40 vaste plaatsen (bron: VVV Almere, 2017). In het nieuwe programma zullen er maximaal 279 plekken komen, een verschil van 80 plekken. Er kunnen twee scenario's ontstaat: (1) piekmomenten en (2) een gemiddelde weekdag. Op basis van het CROW Handboek Verkeersgeneratie kan berekend worden hoeveel verkeer gegenereerd gaat worden:

  • 1. Piekmomenten: tijdens de piekmomenten maakt de bezoeker van de camping twee verplaatsingen per etmaal.
  • 2. Gemiddelde weekdag: tijdens een gemiddelde weekdag maakt de bezoeker van de camping 0,4 verplaatsingen per etmaal.

Camping Schateiland

De locatie Schateiland maakt een camping mogelijk met 262 standplaatsen en 17 lodges. Op basis van het CROW Handboek Verkeersgeneratie genereert een camping op piekmomenten twee verkeersbewegingen per etmaal. Met behulp van de online rekentool van de CROW is vervolgens bepaald hoeveel extra verkeersbewegingen de camping ten opzichte van de huidige situatie oplevert per etmaal. Op basis van de CROW rekentool genereert de camping 1004 motorvoertuigen per etmaal extra.

Von Draisweg
De Von Draisweg heeft een breedte van 3,80 m en er is gemengd recreatieverkeer; voornamelijk fietsers die naar het strand willen. Er zijn een aantal uitwijkstroken gemaakt aan weerszijde voor het tegemoetkomend verkeer. Op deze uitwijkstroken is de weg ongeveer 5,75 m breed. Richtinggevende maten voor een weg met maximale snelheid 60 km/u buiten de bebouwde kom en een intensiteit lager dan 1.000 mvt/etm is 3,5 tot 4,5 m (BUBEKO Almere). De Von Draisweg is voldoende breed.

Trekvogelweg
De Trekvogelweg zal in de huidige situatie te allen tijde bereden moeten worden. De Trekvogelweg is 3,60 m breed en bestaat uit klinkers. Richtinggevende maten voor een weg met maximale snelheid 60 km/u buiten de bebouwde kom en een intensiteit lager dan 1.000 mvt/etm is 3,5 tot 4,5m (BUBEKO Almere). De Trekvogelweg voldoet aan de richtlijnen. Desalniettemin zal de weg in praktijk te smal zijn. De gemiddelde caravan is 2,20 breed, wat passeren op de huidige Trekvogelweg bijna onmogelijk maakt. Om de situatie op de Trekvogelweg te verbeteren, wordt de weg verbreed met grasbetontegels tot 4,5 meter. Door de strook grasbetontegels wordt het mogelijk om twee elkaar tegemoetrijdende voertuigen elkaar kunnen passeren.

Brug
De huidige brug is sterk verouderd en wordt daarom vervangen.

Conclusie
In de huidige situatie is er sprake van 369 respectievelijk 600 mvt/ etmaal. De verplaatsing van camping Waterhout naar Schateiland genereert naar verwachting 558 mvt/ etmaal op piekmomenten. Dit is een geringe toename ten opzichte van de huidige situatie. Dit aantal is zodanig gering, dat de conclusie luidt dat de Von Draisweg en de Trekvogelweg dit eenvoudig kunnen verwerken.


Parkeren
Bij nieuwbouw en bij herstructurering van bestaande functies dient de geldende parkeernorm ‘op eigen terrein’ toegepast te worden. De gemeente sluit hiertoe aan bij de meest recente landelijke parkeernormen (de geldende CROW3-publicatie). Voor de te realiseren camping dient te worden uitgegaan van de volgende berekeningen:

Programma   parkeernorm   Parkeerbehoefte  
262 kampeerplaatsen   1,1 pp per standplaats   288  
17 lodges   1,5 pp per lodge   25,5  
1 bedrijfswoning   2 pp per bedrijfswoning   2  
subtotaal:     315,5  
bezoekers   0,1 pp van subtotaal   29,1  
totaal:     344,5  

De totale parkeerbehoefte komt hiermee uit op (afgerond) 345 parkeerplaatsen. Het terrein biedt voldoende ruimte om te voorzien in deze vraag.

Conclusie

Het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

5.3 Geluid

Wegverkeerslawaai
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van geluidsgevoelige
objecten dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
Een camping met enkele bedrijfsgebouwen, lodges en standplaatsen voor caravans en tenten is geen geluidsgevoelig object. Er is een quick scan wegverkeerslawaai uitgevoerd en een akoestisch onderzoek naar het geluid dat door de camping zelf wordt geproduceerd (zie Bijlage 6 en Bijlage 7). Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de realisatie van de camping op grond van de toets Wet geluidhinder en de toets goede ruimtelijke ordening geluid, mogelijk is.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen buiten de onderzoekszone van de meest nabij gelegen spoorlijn
Flevolijn. Een onderzoek naar railverkeerslawaai is in het kader van het nieuwe bestemmingsplan dan ook niet aan de orde.

Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
Een akoestisch onderzoek in dit kader is derhalve verder niet aan de orde.

Camping

In opdracht van van de gemeente Almere heeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een onderzoek verricht naar de geluidproductie die door de geplande camping op het Schateiland en de
nieuwe vaargeul ten noorden van het eiland veroorzaakt wordt (zie bijlage 9 van de toelichting). Hierbij is de maatgevende bedrijfssituatie in kaart gebracht.

Voor de camping zijn de volgende geluidsbronnen berekend:

  • transportbewegingen campingbezoekers;
  • stemgeluid bij de standplaatsen;
  • muziek bij de tent/centrale voorzieningen;
  • maaien van gras;
  • hondengeblaf;
  • transport vrachtwagens;
  • overige geluiden (timmeren op hout (inslaan van hout of pennen bij tenten).

Uit de resultaten blijkt dat:

  • de geluidbelasting (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau-LAr.LT ) vanwege de camping lager is dan wordt geadviseerd vanuit de richtlijn uit de VNG-publicatie maar ook lager is dan op grond van het Activiteitenbesluit is toegestaan.
  • de maximale geluidbelasting (LAmax) vanwege de camping lager is dan wordt geadviseerd vanuit de richtlijn uit de VNG-publicatie maar ook lager is dan op grond van het Activiteitenbesluit is toegestaan.
  • de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking lager is dan de ten hoogst toegestane geluidbelasting van 50 dB(A) etmaalwaarde.

N2000 Lepelaarplassen

De grens van de camping ligt op 100 meter afstand van de grens van het N2000 gebied Lepelaarplassen. In het akoestisch onderzoek (zie bijlage 9 van de toelichting) zijn de geluidseffecten van de camping op het N2000 gebied Lepelaarplassen beoordeeld.

De 42 dB(A) contour (24 uurs gemiddelde) ligt net over de grens van het Natura 2000-gebied (14 meter). De 42 dB(A)grens kan beschouwd worden als de grens waarboven gekeken zal moeten worden of een effect te verwachten is op de waarden van Natura 2000. De ene vogelsoort is gevoeliger dan de andere. Voor de gevoelige soorten wordt doorgaans de 42 dB(A) contour aangehouden. Om de effecten te beoordelen wordt gekeken naar de gevoeligheid van soorten voor geluid alsook naar het ruimtelijk voorkomen binnen het Natura 2000-gebied. De Natura 2000-gebieden zijn immers niet begrensd op basis van het ruimtelijk voorkomen van instandhoudingsdoelsoorten binnen dat gebied, de begrenzing heeft plaatsgevonden op basis van ruimtelijke eenheden en eigendomsgrenzen. Met andere woorden, de soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd, komen niet in het gehele Natura 2000-gebied en in gelijke dichtheden voor. Delen van het Natura 2000-gebied worden zelfs in het geheel niet gebruikt door deze soorten. Als we naar de instandhoudingsdoelen kijken, dan blijken alleen grutto, kluut en lepelaar gevoelig voor geluidsverstoring (effectenindicator Natura 2000).

Voor grutto en kluut geldt dat hiervoor (in verleden, nu en toekomst) alleen geschikt habitat voorkomt aan de noordzijde van het Natura 2000 gebied (Kwelplas aan de Oostvaardersdijk op 1,5 km afstand van noordgrens Schateiland). Voor niet-broedende lepelaars geldt hetzelfde, voor broedende lepelaars geldt dat in het verleden een kolonie in de centrale zandwinplas was gelegen (ca 900 m van Schateiland) en de meest voor de hand liggende nieuwe vestigingsplek (de bestaande kolonie grote zilverreiger) ligt op ca.
2 km afstand. Al deze gebieden liggen ver voorbij de 42 dB(A) contourgrens.
Deze bevindingen zijn in lijn met de globale berekening zoals deze in de voortoets ten behoeve van het bestemmingsplan is gemaakt.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • er geen sprake is van verstoring van het Natura 2000 gebied Lepelaarplassen, rekening houdend met de nieuwe vaargeul alsmede de geplande camping.

Groene bufferzone

Tussen de camping en de geplande vaargeul ligt een groenzone. Deze zone fungeert als groene bufferzone tussen de camping, vaargeul en Lepelaarplassen. De gemeente gaat deze zone inplanten met aaneengesloten wintergroene beplanting. Deze wintergroene beplanting wordt een 'groene geluidswal'. De beplanting zorgt niet alleen voor een afscherming tussen camping en N2000 gebied Lepelaarplassen, het heeft tevens een afschermende werking richting N2000 met betrekking tot licht en geluid vanaf de camping. Ook aan de zuid- en westzijde komt een groene zone met wintergroene beplanting als afscherming tussen de camping en de Noorderplassen. Dit heeft als extra gevolg dat bewoners een visuele afscherming krijgen van de camping. Zie ook paragraaf 3.2.1 en 3.2.2 van de toelichting.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat, voor wat betreft het aspect geluid, een voldoende beschermingsniveau voor de omliggende woningen en het Natura 2000-gebied Lepelaarplassen wordt gegarandeerd.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen
voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het Besluit NIBM

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Projecten die 'niet in betekende mate' van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-NIBM zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van NIBM.

Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het bouwplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 262 kampeerplaatsen en 17 lodges met de bijbehorende centrale voorzieningen en is daarmee qua omvang en verkeersaantrekkende werking kleinschaliger dan de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg.

Echter, de ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor een camping. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging als gevolg van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Aan de hand van bijvoorbeeld een worstcase-scenario kan met behulp van de NIBM rekentool bepaald worden of het plan in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Toetsing
In de huidige situatie wordt Schateiland gebruikt voor dagrecreatie. Het eiland is vrij toegankelijk en wordt veelvuldig gebruikt door inwoners van Almere. De camping biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 262 standplaatsen voor kampeermiddelen en er zijn 17 lodges. Op basis van het CROW Handboek Verkeersgeneratie genereert een camping op piekmomenten 2 verkeersbewegingen per etmaal. Met behulp van de online rekentool van de CROW is vervolgens bepaald hoeveel extra verkeersbewegingen de camping ten opzichte van de huidige situatie oplevert per etmaal. Met de uitkomst daarvan kan de NIBM-tool worden ingevuld. Op basis van de CROW rekentool geneert de camping 1004 motorvoertuigen per etmaal extra. Zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0006.jpg"

NIBM-tool, Schateiland

Conclusie

Op basis van de NIBM-tool blijkt dat er geen nader onderzoek nodig is naar luchtkwaliteit.

Stikstof

De grootte van de camping is dusdanig dat alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling benodigd is. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een quickscan uitgevoerd naar de mogelijke gevolgen voor de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige natuurgebieden (bijlage 8 Quick scan stikstofdepositie). Nagegaan is of er een relevante toename aan stikstofdepositie zal kunnen optreden.

Vanuit de Wet Natuurbescherming is een monitorings- en beheerssysteem opgezet om na te gaan of plannen en projecten die stikstofemissie mogelijk maken, passen binnen de beheersdoelstellingen en
stikstofruimte (Programmatische Aanpak Stikstof, PAS). Voor dit doel is het rekeninstrument Aerius opgezet. Met dit rekeninstrument kan bepaald worden in hoeverre de stikstofemissie van een project relevante gevolgen heeft voor een te beschermen natuurgebied. Aerius is gebruikt om de stikstofdepositie als gevolg van de activiteiten van de camping in beeld te brengen.

Toetsing

Uit de Aerius berekeningen blijkt dat voor het gekozen scenario de maximale stikstofdepositie 0.01 mol/ha/jaar bedraagt voor de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige natuurgebieden Naardermeer en de Oostelijke Vechtplassen. De stikstofdepositie op de Lepelaarplassen (niet-stikstofgevoelig) bedraagt maximaal 14 mol/ha/jaar. In de bijlagen zijn de bijdragen aan stikstofdepositie opgenomen. De depositie op de natuurgebieden op een afstand van meer dan 15 km bedraagt 0.00 mol/ha/jaar.

Conclusie

Geconcludeerd mag worden dat op basis van de gekozen worstcasescenario, de stikstofdepositie op de
voor stikstofgevoelige natuurgebieden ver onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar ligt. Dit is de
drempelwaarde waarbij ook geen melding Wet Natuurbescherming vanwege stikstofdepositie gedaan
hoeft te worden.

Voor de aanlegwerkzaamheden is een aparte berekening gemaakt, omdat het tijdelijke werkzaamheden
(heel kortdurend) zijn. Uit de berekeningen volgt dat er geen depositie is te berekenen (te weinig emissie stikstof/ammoniak). Dit betekent dat op grond van deze berekeningen vanwege stikstofdepositie geen passende beoordeling gedaan hoeft te worden en ook geen m.e.r.-procedure gevolgd hoeft te worden.

5.5 Geurhinder

Op de camping worden lodges (vakantieverblijven) mogelijk gemaakt. De gemeente beschouwd de hele camping daarom als een geurgevoelig object. Aan de Vlotbrugweg nr. 27 ligt een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Deze heeft onderstaande geurcontouren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0007.jpg"
Figuur uit aanvraag uitbreidingsvergunning Wet milieubeheer AWZI Almere fase 1, 1996.

Volgens het geurvoorschrift van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat ook van toepassing is op vergunningplichtige bedrijven type c, mag de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten maximaal 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel zijn (1 ouE/m3 komt overeen met 2 ge/m3), dus een maximale geurbelasting van 1 ge/m3 als 98-percentieel.

De dichtstbij gelegen geurgevoelige objecten zijn de woningen van de Bouwmeesterbuurt op ca. 350 m afstand van de RWZI. De camping ligt op een veel grotere afstand van ca. 1.300 m. Nieuwe geurhinder is er dus niet. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening cq. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.6 Lichthinder

Lichthinder is een hinderaspect dat voor mens en natuur nadelige gevolgen kan hebben. Vanwege het ontbreken van wetgeving op dit punt, wordt aangesloten bij de algemene richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Deze geven een referentiekader tbv het toetsen aan lichthinder:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0008.png"

Referentiekader lichthinder

Nu het te beschermen object een Natura 2000 gebied is en er in het gebied (Zone E1) nu geen kunstlicht aanwezig is, is in dit bestemmingsplan als uitgangspunt gekozen voor de volgende normering & eisen:

1. Er dient een verlichtingsplan opgesteld te worden voor de te realiseren terreinverlichting en buitenverlichting gebouwen met aandacht voor het toepassen van natuurlijkvriendelijke verlichting.

2. Lichtarmaturen dienen te zijn voorzien van een kap om de lichtuitstraling naar boven zo goed als mogelijk te reduceren (reductie strooilicht afkomstig van armaturen).

3. De verlichtingssterkte afkomstig van lichtmasten of terreinverlichting mag op de grens van de inrichting of kampeerplek/object niet meer bedragen dan de waarden genoemd in kolom Zone E1 en is periode-afhankelijk.

4. Terreinverlichting en lichtmasten zijn niet binnen 150 meter gemeten vanaf de grens van N2000 gebied Lepelaarplassen toegestaan.

5. Lichtmasten op de camping mogen maximaal 4 m hoog zijn.

Bovenstaande is opgenomen in de regels bij de bestemmingen Groen, Recreatie en Verkeer verblijfsgebied. Door het opnemen van de genoemde maatregelen is geen nadelig effect in de richting van het water dan wel N2000/NNN te verwachten.

5.7 Externe veiligheid

Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de
omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het
groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden
door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te
overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie
van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een
grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen)
wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de
verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Toets externe veiligheid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd 'Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Schateiland, mei 2017 (zie bijlage nr. 12). De conclusies zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico:

Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan worden alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die deze milieukwaliteiteis op gebied van externe veiligheid in stand houden.

Verantwoording groepsrisico:
De verantwoording groepsrisico is niet van toepassing.

Verantwoording hulpverlening:
De verantwoording hulpverlening is van toepassing. De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op het spoor een ramp voordoet.


Risicovolle bedrijven
Blijkens de risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die
gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0009.jpg" Figuur : Risicobronnen met hun invloedsgebied in of nabij het plangebied (groene lijn) [bron: provinciale risicokaart]

Transport gevaarlijke stoffen
Er bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.
Voor wat betreft het vervoer van de gevaarlijke stoffen naar de propaantank op het terrein van de
camping wordt verwezen naar bijlage 12 van de toelichting.

Leidingen

Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen ondergrondse leidingen (bijlage 12 van de toelichting).

Conclusie
Voor wat betreft externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.


5.8 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan. De in dit bestemmingsplan aangebrachte milieuzonering, is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG (Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009, hierna: de Publicatie).
In dit geval is sprake van een bestemmingsplan die een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt: een camping bestaande uit 262 standplaatsen, 17 lodges en centrale voorzieningen (receptie, horeca, sanitair ed.).Een camping is zowel een milieubelastende als een milieugevoelige functie (verblijfsrecreatie).

Milieugevoelige functie
Het effect van de camping als milieugevoelige functie voor het aspect geur en externe veiligheid is apart beoordeeld in de betreffende paragrafen hierover. De dichtstbijgelegen milieubelastende activiteiten liggen op bedrijventerrein de Vaart 1,2,3 op meer dan 800 m afstand. Op dit terrein worden bedrijven toegelaten tot en met milieucategorie 4.2 met een richtafstand tot het omgevingstype woonwijk en rustig buitengebied van 300 m. De camping ligt buiten de geluidscontour van het bestemmingsplan 'Geluidzonering De Vaart' die hieronder is weergegeven:
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0010.jpg"

figuur: geluidcontour De Vaart

De vestiging van de camping heeft dus geen beperkingen voor de op dit bedrijventerrein gevestigde en in de toekomst te vestigen bedrijvigheid.


Milieubelastende functie
Volgens de publicatie geldt voor een kampeerterrein een richtafstand van 50 m tot het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. De afstand tot de dichtst bijgelegen milieugevoelige functie, de woningen aan de Noorderplassenweg 104-144, bedraagt meer dan 700 m. Ruim voldoende voor een adequaat woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen en het bieden van voldoende zekerheid aan de camping, dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Een rustig buitengebied is volgens de Publicatie Bedrijven en milieuzonering niet te beschouwen als een milieugevoelige functie. Milieugevoelige functies zijn woningen, ziekenhuizen, scholen kinderdagverblijven en verblijfsrecreatie in een dergelijk gebied. Natuur- en stiltegebieden kunnen milieugevoelige functies zijn voor de aspecten geluid en verkeersaantrekkende werking. De grens van de bestemming die de camping mogelijk maakt ligt op meer dan 50 m van het Natura 2000-gebied de Lepelaarplassen. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand in de hiervoor genoemde Publicatie. De richtafstanden in deze publicatie geven een indicatie van de te verwachten milieubelasting. Daarom zijn de concrete effecten van de camping op het nabijgelegen Natura 2000-gebied nader onderzocht en beoordeeld. Zie hiervoor bijlage 2 'Voortoets N2000'.

5.9 Kabels en leidingen

In het plangebied is een persriool aanwezig. Afvalwater wordt via deze riolering afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie AWZI op de Vaart. Kwel- en hemelwater wordt in het plangebied afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater (de Noorderplassen).

In de nabijheid van Schateiland liggen geen gasleidingen, andere leidingen of straalpaden.

5.10 Ecologie

Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming was tot voor kort in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 zijn de bepalingen van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet opgegaan in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Daarbij zijn met name de verplichtingen die voortkomen uit de Europese wet- en regelgeving onveranderd gebleven. De zogenaamde 'nationale koppen' (bescherming van soorten en gebieden die verder gaat dan de Europese verplichtingen) zijn gesnoeid. Het gaat hierbij om beschermde natuurmonumenten en een 200-tal plant- en diersoorten. Daarentegen worden nu soorten beschermd die onder de Flora- en faunawet niet beschermd waren. Van deze lijst met 91 soorten is geen populatie in Almere aanwezig.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR); de aldus beschermde gebieden vormen samen de Natura 2000. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden moeten worden getoetst middels een 'voortoets' op hun effecten op de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Als uit deze voortoets blijkt dat het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt (artikel 2.8 van de Wnb). Indien blijkt dat er werkelijk sprake is van mogelijk significant negatieve effecten, dan kan alleen toestemming voor de activiteit gegeven worden, als er geen alternatieven voor de activiteit zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zo nodig na het treffen van mitigerende maatregelen. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen invloed hebben op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Beoordeling

Naar aanleiding van de voorgenomen verplaatsing van de Camping Waterhout naar het Schateiland is een voortoets gemaakt (zie Bijlage 2) ten behoeve van het zogenaamde "vooroverleg" met het bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten van provincie Flevoland). Uit deze voortoets blijkt dat negatieve effecten op de Natura 2000 kunnen worden uitgesloten. Een passende beoordeling hoeft derhalve niet te worden gemaakt.

Voor het Beheerplan Natura 2000 Lepelaarplassen is het bestaand gebruik binnen en rond het Natura 2000-gebied getoetst (Provincie Flevoland Afdeling RWN, juni 2011). Uit deze toetsing komt naar voren dat van de recreatie buiten de Lepelaarplassen (waaronder die op de Noorderplassen) noch een positief, noch een negatief effect op de instandhoudingsdoelen te verwachten zijn. Al het bestaand gebruik is derhalve als bestaande activiteit (niet vergunningplichtig) in dat Beheerplan opgenomen. In de voortoets is aangetoond dat de vestiging van een camping op het huidige dagrecreatieterrein regulerend zal werken op potentiële storingsbronnen. Gezien het huidige gebruik (en de toetsing daarvan) en de beoogde ontwikkeling kan een negatief effect van de vestiging van de camping op de instandhoudingsdoelen worden uitgesloten.

Tijdens de aanlegfase zou geluid van bouwwerkzaamheden verstorend kunnen werken, maar dit wordt voorkomen door te werken buiten de kritische periode (vestigingsperiode kolonie-broedvogels) of te werken met geluidsreducerende maatregelen zoals geluidsarm heien. Deze maatregelen zijn in de bestemmingsplanregels opgenomen. De Wnb - hoofdstuk 2 (gebiedsbescherming)- staat de ontwikkeling niet in de weg.


Nationaal Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalig EHS)

Hoewel de naam van het netwerk aan natuur in Nederland is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. De EHS is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk aan natuur, deze zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). Hierin zijn de voorwaarden voor economische ontwikkelingen uitgewerkt. In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, geen reële alternatieven aanwezig zijn èn effecten worden voorkomen. Resteffecten moeten worden gecompenseerd.

Beoordeling 

Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van de NNN. Directe aantasting van de NNN is niet aan de orde. Mogelijk treedt een (geringe) intensivering van het huidige extensieve recreatie op als gevolg van de vestiging van de camping. De recreatie past binnen de doelstellingen van de gebieden en zijn geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN. Regelgeving met betrekking tot de NNN staat de vestiging van de camping niet in de weg.


Soortbescherming

De soortbescherming in de Wnb heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een aantal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Wnb behorende besluiten en regelingen. De Wnb bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen. Artikel 1.11 van de Wnb schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. In de meeste gevallen kan voor de verbodsbepalingen een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Bepaalde algemeen voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de zogenaamde provinciale vrijstellingsregeling, indien het werk te omschrijven is als bestendig beheer of onderhoud, of een ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

Beoordeling

Van de onder de Wnb beschermde plant- en diersoorten zijn in het gebied de volgende soorten recent vastgesteld (2015 en later):

  • Boerenzwaluw - enkele territoria met nesten onder toegangsbrug en mogelijk onder steigers.
  • Meervleermuis - vliegroute over water en mogelijk foerageergebied.
  • Ruige dwergvleermuis - foerageergebied.
  • Gewone dwergvleermuis - foerageergebied.
  • Laatvlieger - foerageergebied.
  • Bever - vraatsporen.

Daarnaast kan het voorkomen van ringslang en otter worden verwacht.

Gezien de eisen die deze soorten stellen aan de functionaliteit van hun leefgebied kan een negatief effect op de gunstige staat van instandhouding worden uitgesloten, eventueel met het treffen van natuur-inclusieve maatregelen. Degelijke maatregelen zullen worden bepaald naar aanleiding van het inrichtingsplan en behelzen naar waarschijnlijkheid maatregelen, zoals vleermuisvriendelijke bebouwing (spouwmuren) en verlichting (niet over het water schijnend aanpassing van lichtspectrum), het aanbrengen van nestgelegenheid onder bruggen en flonders (boerenzwaluw) en natuurvriendelijke inrichting van een deel van de oevers.


Effecten op beschermde soorten
Ten aanzien van de effecten van de met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen op de beschermde soorten kan het volgende worden opgemerkt.

  • Boerenzwaluw - de huidige nestlocaties zullen deels ongemoeid blijven. Bij aanpassing, renovatie en nieuwbouw van bruggen en steigers zal rekening gehouden worden met de functie als broedlokatie voor deze soort.
  • Overige broedvogels - bij werkzaamheden in het broedseizoen dient rekening gehouden te worden met aanwezige broedvogels. Dat kan deels door fasering in de tijd, deels ook door te voorkomen dat vogels een nest gaan bouwen op locaties waar tijdens het broedseizoen gewerkt moet worden.
  • Vleermuizen -verlichting over het open water waar de meervleermuis zijn foerageergebied heeft moet worden voorkomen. Vliegroutes moeten in stand worden gehouden en waar mogelijk worden verbeterd. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen bekend met uitzondering van een baltsterritorium van de gewone dwergvleermuis. Deze, als ook de foerageergebieden van de overige vleermuizen, gelden als niet erg gevoelig voor verstoring.
  • Bever - het plangebied wordt beperkt gebruikt als foerageergebied door de bever. Eventuele aantasting van oeverbeplanting zal echter de functionaliteit van het gehele leefgebied niet schaden. De aanwezige oeverbeplanting zal zo veel mogelijk intact blijven. Bij compensatie van verloren houtopstanden kan ingezet worden op soorten die voor bever aantrekkelijk zijn. Het zijn met name de burchten die kwetsbaar zijn voor verstoring. Het is echter - ook in de huidige situatie - alleen met veel moeite mogelijk om dicht bij de burchten te komen. De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen maken dat niet makkelijker.
  • Otter - de otter is in Flevoland met een opmars bezig, waarbij zelfs het stedelijk gebied als jachtterrein niet wordt geschuwd. Ook het Schateiland is onderdeel van het leefgebied, getuige de sporen die gevonden zijn bij onderzoek in 2017 (bijlage 5 Natuuronderzoek Schateiland). Het gaat daarbij om foerageergebied. Vaste verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. De lokale Almeerse populatie (hooguit enkele dieren die zich sinds enkele jaren in en rond de Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen vertonen) is vrijwel zeker nog niet aan zijn limiet. De vestiging van een camping op het Schateiland zal geen negatief effect hebben op de gunstige staat van instandhouding. Nog steeds kunnen otters het gebied als foerageergebied benutten, waarbij opgemerkt wordt dat de camping in de meest kwetsbare tijd (winterhalfjaar) niet gebruikt wordt.

Conclusie soortbescherming

De Wnb (hoofdstuk 3: soorten) staat uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Uit de voortoets blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen effect heeft op de voorkomende soorten in en nabij het plangebied.


Houtopstanden

Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de bepalingen van de Boswet daarin enigszins gewijzigd opgenomen. De bepalingen rond vellen en herplant zijn niet van toepassing op:

  • a. houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom;
  • b. houtopstanden op erven of in tuinen;
  • c. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
  • d. naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar;
  • e. kweekgoed;
  • f. uit populieren of wilgen bestaande:
    • 1. wegbeplantingen;
    • 2. beplantingen langs waterwegen, en
    • 3. eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
  • g. het dunnen van een houtopstand;
  • h. uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa, indien zij:
    • 1. ten minste eens per tien jaar worden geoogst;
    • 2. bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en
    • 3. zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Bij de kap geldt een meldingsplicht en herplantplicht. De kap van houtopstanden moet een maand van tevoren worden gemeld bij Gedeputeerde Staten. De provincie ziet toe op de naleving van de herplantplicht.

Beoordeling

Het Schateiland ligt buiten de bebouwde kom, zoals deze in het kader van de Boswet in 2013 (nu Wnb) is vastgesteld. Dit betekent dat vellingen in dit gebied vooraf moeten worden gemeld en dat naar aard en omvang herplant zal moeten plaatsvinden. Er wordt vanuit gegaan dat eventueel te kappen houtopstanden op het Schateiland zelf zal kunnen plaatsvinden. Van het circa 10 hectare grote eiland wordt immers maar een deel voor de camping gebruikt.

Ecologisch Masterplan Almere

Op lokaal niveau is de groenblauwe invulling vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006). In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden. Hieronder valt onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones die de brongebieden voor planten en dieren met elkaar verbinden. Een van deze verbindingszones, welke op kaart zijn aangegeven, bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied ter hoogte van de Lage Vaart. Deze ligt niet binnen het plangebied en vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.11 Waterparagraaf

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets te volgen. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een campingterrein op Schateiland in de Noorderplassen mogelijk. Het bestemmingsplan en de daarin opgenomen watertoets is afgestemd met het Waterschap Zuiderzeeland.

Oppervlaktewater en peil
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem Hoge Vaart. Het plangebied ligt in peilgebied 3.01 (Bron: Peilbesluit ZOF Hoge Vaart 2004) en heeft een peil van -5,20 NAP.

Voor het peilgebied de Hoge Vaart, waar het plangebied zich in bevindt, is een nieuw peilbesluit vastgesteld door het waterschap Zuiderzeeland op 31 oktober 2017.

Schateiland bevindt zich in de Noorderplassen. Op het eiland zelf zijn in de huidige situatie geen watergangen aanwezig. Er wordt een nieuwe watergang gegraven aan de noordzijde van het eiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0011.jpg"

Figuur: watergang door Schateiland.

Afwatering van hemelwater vindt plaats op de Noorderplassen welke in directe verbinding staat met de Hoofdwatergang de Hoge Vaart. De Hoge Vaart Vaart is onderdeel van het hoofdwatersysteem Zuidelijk Flevoland en zorgt voor ontwatering van het gebied richting het Oostvaardersdiep / Markermeer. In onderstaande figuur is de ligging van de watergangen en peilgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0012.png"

Figuur: watergang en peilgebieden

Op Schateiland zal een camping worden gerealiseerd met onder ander centrale voorzieningen o.a. een receptiegebouw, lodges en de aanleg van een parkeerterrein. Dit betekent dat ten opzichte van de bestaande situatie het verhard oppervlak zal toenemen. De toename aan oppervlakteverharding is echter gering en zal grotendeels bestaan uit halfverharding. Daarnaast bevindt het eiland zich in de Noorderplassen waar afwatering op plaats kan vinden. In overleg met het waterschap is voor deze situatie geconcludeerd dat het aanbrengen van extra oppervlaktewater op het eiland niet noodzakelijk is.


Waterveiligheid

Waterkeringen

Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. De regionale waterkeringen kunnen zowel binnen- als buitendijks liggen. Het plangebied ligt binnendijks en bevindt zich niet binnen een keurzone van een waterkering.

Inundatie

Schateiland heeft grotendeels een beperkte drooglegging. De drooglegging op het eiland is aan de randen 0.01 - 0.6 meter en op het eiland zelf circa 0,7 meter (zie figuur hieronder). In de Noorderplassen is sprake van peilstijgingen door opstuwing van water. Naast opstuwing stijgt het water in de Noorderplassen tevens omdat de waterberging van stedelijke ontwikkelingen in Almere Poort in de Noorderplassen plaatsvindt. Door deze peilstijgingen en de beperkte drooglegging op het eiland is dus sprake van overstromings- risico's. Vanwege dit overstromingsrisico worden de delen van de camping waar permanente bebouwing wordt gebouwd op minimaal NAP -3,70 of een vergelijkbare bescherming tegen overstroming wordt bewerkstelligd. afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0013.png"

Figuur: Drooglegging op Schateiland (Bron: Waterschap Zuiderzeeland)

Waterkwaliteit

Het aanwezige grond- en oppervlaktewater in het plangebied biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna. De chemische toestand van het aanwezige water vormt hier geen belemmering voor.

Het belangrijkste beleidsdossier voor oppervlaktewater is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW beschermt drinkwaterbronnen, zwemwateren en leefgebieden van dieren en planten.

De Noorderplassen, waarin het plangebied zich bevindt, is aangewezen als waterlichaam in het kader van de KRW. De gemeente Almere heeft in samenwerking met de provincie Flevoland en het Waterschap een plan van aanpak in voorbereiding voor het realiseren van de opgave die vanuit de KRW in Noorderplassen van toepassing is. Deze opgaaf bestaat uit het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. In opdracht van de gemeente is een geschiktheidsanalyse en ontwerpvoorstel opgesteld waarin locaties in de Noorderplassen zijn aangewezen die geschikt zijn om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers rond het Schateiland is hierbij niet aan de orde.

Voor de Noorderplassen geldt, naast de opgave die er ligt voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, tevens dat de bestaande chemische en ecologische waterkwaliteit niet mag verslechteren (stand-still principe). Met de ontwikkeling van het campingterrein wordt hiermee rekening gehouden. Door het toepassen van halfverharding wordt het lozen van vervuilt water in de Noorderplassen zoveel mogelijk voorkomen. Afvalwater wordt door aan te sluiten op de aanwezige persriolering van het eiland afgevoerd. De bestaande waterkwaliteit in de Noorderplassen zal dan ook niet verslechteren.

Riolering
In het plangebied is een persriool aanwezig. Afvalwater wordt via deze riolering afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie AWZI op de Vaart. Kwel- en hemelwater wordt in het plangebied afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater (de Noorderplassen).

5.12 Bodemkwaliteit

Historie

Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette, maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd. In 1974 is de eerste paal voor de bouw van Almere-Haven de grond in gegaan en vanaf dat moment is Almere ontwikkeld.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In het gebied waar Schateiland zich bevindt zijn geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierdoor valt geen uitspraak te doen over de kwaliteit van de bodem. Omdat dit deel van Almere onderdeel uitmaakt van de Lepelaarplassen en uitsluitend een recreatief gebruik kent, ligt het niet in de lijn der verwachting dat er bodemverontreiningingen aanwezig zijn.

Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingeisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het gebied waar Schateiland zich bevindt de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/Nauur' van toepassing is.

Elke aanvraag voor een omgevingsvergunning moet vergezeld gaan van de resultaten van een bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw, wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiks- mogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het gebied waar Schateiland zich bevindt wordt sterk beinvloed door de regulatie van het oppervlaktepeil. Over de hoogte van het grondwaterpeil is geen uitspraak te doen, omdat deze zeer sterk verbonden is met de grondwaterstand in de Lepelaarsplassen. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de gronwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan.

Het gehele plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. De kwel besaat uit Markermeerwater dat onder en door de dijk heen stroomt. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondater.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, waardoor er geen belemmeringen zijn voor de mogelijkheden van warmte- en koude opslag in de bodem.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.13 Archeologie en cultuurhistorie

Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte.
Op basis van de inventarisatie 'Iconen van Almere' (2016) zijn er in het plangebied geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. Het Schateiland is, net als de naastliggende eilandjes, begin na jaren '80 ontstaan. De eilanden werden door landschapsarchitect Jan Wouter Bruggenkamp uitgespaard in de rand van de zandwinningsput die de Noorderplassen oorspronkelijk waren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0014.jpg"
Figuur: circa 1981 het Schateiland is nog niet vormgegeven.

Archeologische waarden

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er is in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden nog geen archeologische onderzoeken uitgevoerd. Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Deze mogen op basis van onderzoek in de directe omgeving wel verwacht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0015.jpg"

Figuur: Uitsnede Archeologische Beleidskaart met (benaderde) begrenzing van het plangebied (rood). Groen = waarde- archeologie 1, roze = waarde- archeologie 4

Binnen de plangrenzen van Schateiland Noorderplassen is het gehele terrein aangeduid met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Hier moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de Steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden
Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de gemeentelijke Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen
Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen zonder vergunning niet toegestaan.

Toevalsvondsten
Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.


5.14 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van Herwijnen, AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van Herwijnen 90 m, van AOCS Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Komen de tippen van de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0016.jpg"

Figuur radars voor militaire luchtvaart

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015). In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0017.png"
Figuur hoogteradialen luchtvaartverkeer

Binnen een toetsingsvlak moet indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Het plangebied ligt buiten het toetsgebied. Daarnaast maakt dit plan geen nieuwe windturbines mogelijk.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0018.png"

Op het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit luchthavenbesluit. Het bestemmingsplan staat het gebruik van laserstralen niet toe.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (zie artikel 6.2.1):

  • de bouw van één of meer woningen of één of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Het verhaal van de kosten vindt plaats door middel van gronduitgifte. De gemeenteraad van Almere dient tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan te besluiten dat geen exploitatieplan voor het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Toets of bestemmingsplan economisch en financieel uitvoerbaar is

Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen economische en financiële haalbaarheid.

De economische uitvoerbaarheid drukt zich uit in de kans dat de beoogde ontwikkelingen die voortvloeien uit het plan ook realistisch zijn. Uit onderzoek is gebleken dat de beoogde ontwikkeling financieel uitvoerbaar is voor de initiatiefnemer.

Een plan is financieel uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit de verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie.

De bestemmingsplanherziening maakt de vestiging van een camping op het Schateiland mogelijk. Het betreft hier de verplaatsing, inclusief mogelijkerwijs beperkte uitbreiding, van de thans aan het Weerwater gelegen camping Waterhout. Deze camping dient daar te wijken vanwege de verlegging van rijksweg A6, alsmede vanwege de plannen voor de Floriade in 2022. Voor de verplaatsing is voorzien in een verplaatsingskostenbijdrage van de gemeente aan de campingeigenaar. Met deze bijdrage en een nog te verkrijgen benodigde aanvullende financiering kan de nieuwe camping tot stand worden gebracht. De gronden van de huidige, alsmede die van de nieuwe camping, zijn/ worden in erfpacht van de gemeente betrokken.
De verplaatsingskostenbijdrage (verwerving) drukt op de exploitatie van de gebiedsontwikkeling Floriade. De inrichting en exploitatie van de camping op het Schateiland zal voor rekening en risico van de camping exploitant plaats vinden. De noodzakelijke gemeentelijke investeringen om het Schateiland geschikt en bereikbaar te maken voor de vestiging van de camping worden gedekt uit de gronduitgifte, alsmede de algemene gemeentelijke middelen. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee geborgd.

Planschade

Het vaststellen van een bestemmingsplan is op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een aangewezen handeling die in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de planschade. De inschatting is dat met het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan niet of slechts beperkt tot een tegemoetkoming in de planschade leidt aangezien er geen bebouwing aanwezig is in de directe omgeving.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het concept ontwerp bestemmingsplan Schateiland is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) op 11 juli 2017 toegezonden aan adviesinstanties. De reacties en beantwoording van de reacties is opgenomen in bijlage 15 'Reactienota concept ontwerp bestemmingsplan Schateiland'. Indien reacties hebben geleid tot wijzigingen in het ontwerp bestemmingsplan ten opzichte van het concept ontwerp bestemmingsplan, dan is dat bij de betreffende reacties aangegeven.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 19 oktober tot en met 29 november 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op 6 november is er een inloopavond gehouden in restaurant Boathouse. In totaal zijn 12 zienswijzen ingediend. In de bijgevoegde Nota van zienswijzen zijn alle zienswijzen samengevat en is de gemeentelijke reactie erop aangegeven.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Een opgaven van nationaal belang in dit gebied is onder meer het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM).

Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam kent een grote ruimtedruk. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien. Tegelijkertijd is er de opgave om woningen die niet meer voorzien in de behoefte te vervangen (tot 2040 ruim 140.000 woningen).

Ladder voor duurzame verstedelijking

Verder is in de SVIR de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie ervan vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (=Bro). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de Laddertoets moeten doorlopen.

Toetsing ladder duurzame verstedelijking

Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 onder i Bro als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Blijkens de Nota van Toelichting worden onder 'andere stedelijke voorzieningen' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro, verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Daartoe kunnen blijkens de rechtspraak van de Afdeling onder meer behoren: een hotel, een zorgvoorziening, een ziekenhuis, een long stay parkeerplaats ten behoeve van een goederenwegvervoerbedrijf, een recreatiepark en een mestvergistingsinstallatie. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 geoordeeld dat een kampeerterrein van ongeveer 3 ha, waar ruimte wordt geboden aan uitsluitend tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans of stacaravans, dan wel andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens naar zijn aard niet stedelijk is en derhave niet valt te kwalificeren als andere stedelijke voorziening. Een camping is dus geen 'andere stedelijke voorziening'. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen. Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening aan de orde kan komen of de ontwikkeling voorziet in een behoefte. Derhalve hebben wij het plan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Behoefte

Camping waterhout is sinds 1999 gevestigd aan het Weerwater in Almere. Het gaat om een goed lopende camping, die verplaatst dient te worden vanwege de verbreding van de A6 en het evenement Floriade. De camping voorziet al jaren in een regionale behoefte. Vanwege de verplaatsing van de camping is locatieonderzoek uitgevoerd. Een van de onderdelen is een behoefte-onderzoek. Uit de onderzoeken blijkt dat er ook op de nieuwe locatie Schateiland behoefte is en blijft naar een camping.

Binnen bestaand stedelijk gebied, herstructurering / transformatie

In samenspraak met de eigenaar van de camping zijn diverse locaties binnen de gemeente onderzocht. Schateiland is als beste alternatief naar voren gekomen. Binnen bestaand stedelijk gebied is geen beschikbare locatie die voor herstructurering of transformatie naar een camping in aanmerking komt. Schateiland ligt aansluitend aan het stedelijk gebied.

Multimodale ontsluiting 

De camping op Schateiland wordt ontsloten via de Trekvogelweg. De bestaande weg is half verhard en vrij smal. De Trekvogelweg wordt verbreed naar 4,5 meter, zodat auto's elkaar kunnen passeren. De huidige brug is aan vervanging toe. De brug wordt in 2018 vervangen door een nieuwe brug. De locatie Schateiland is goed ontsloten.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking uit de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied zijn de militaire radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.14 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

De Noorderplassen, waarin het plangebied zich bevindt, is aangewezen als waterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW). De gemeente Almere heeft in samenwerking met de provincie Flevoland en het Waterschap een plan van aanpak in voorbereiding voor het realiseren van de opgave die vanuit de KRW in Noorderplassen van toepassing is. Deze opgaaf bestaat uit het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. In opdracht van de gemeente is een geschiktheidsanalyse en ontwerpvoorstel opgesteld waarin locaties in de Noorderplassen zijn aangewezen die geschikt zijn om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers rond het Schateiland is hierbij niet aan de orde.

Voor de Noorderplassen geldt, naast de opgave die er ligt voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, tevens dat de bestaande chemische en ecologische waterkwaliteit niet mag verslechteren (stand-still principe). Met de ontwikkeling van het campingterrein wordt hiermee rekening gehouden. Door het toepassen van halfverharding wordt het lozen van vervuilt water in de Noorderplassen zoveel mogelijk voorkomen. Afvalwater wordt door aan te sluiten op de aanwezige persriolering van het eiland afgevoerd. De bestaande waterkwaliteit in de Noorderplassen zal dan ook niet verslechteren.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen en vervangen door de Erfgoedwet. De artikelen 11 t/m 14a uit de Monumentenwet blijven, totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

De archeologische waarden in het plangebied zijn door middel van een dubbelbestemming beschermd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006 inclusief herzieningen 2008, 2009, 2015

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Naar aanleiding van de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het onderwerp waterkwaliteit in het Omgevingsplan aangepast, Onder meer de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen zijn vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw. De aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave is nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel Windmolens (2008)

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen windmolens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen wordt niet mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland voor windenergie (2016)

De provincie wil optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten aan te tasten. Daarvoor moet op termijn het aantal windmolens afnemen, maar tegelijk het opgesteld vermogen toenemen en de landschappelijke kwaliteit verbeteren door ordening van molens in lijnopstellingen op een beperkt aantal locaties: principe 'opschalen en saneren'. Nieuwe molens mogen ook alleen voor een bepaalde periode. Uitzondering zijn solitaire windmolens op bedrijventerreinen, kleine windmolens en testwindmolens te Lelystad. Nieuwe molens kunnen alleen na indienen van een projectplan en onder bepaalde voorwaarden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe molens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is niet toegestaan. Het plan is in overeenstemming met deze partiële herziening.



Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Voor het bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd (zie bijlage Waterparagraaf van de toelichting). de uitgangspunten van het Waterbeheerplan zijn toegepast in de watertoets. De watertoets is afgestemd met het Waterschap. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In bijlage 5.11 Waterparagraaf is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Omgevingsvisie Almere (2017)

Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken). Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:

  • 1. ontwikkel en onderhoud het goede.
  • 2. van tuinstad naar growing green city: de bestaande afwisseling van groen-blauw en bebouwing moet worden behouden, maar in de growing green city staan de vele betekenissen van groen centraal: Almere is op termijn een stad die gezond eten, schone energie en zuiver water produceert, waar afval wordt hergebruikt met een grote rijkdom aan planten en dieren.
  • 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk: Almere levert aan de noordelijke randstad als sterke, aantrekkelijke regio een grote bijdrage met een gedifferentieerd, anders (dan in de regio) woningaanbod én de unieke ligging aan bijzondere landschappen. De as Haarlemmermeer-Schiphol -Amsterdam-Almere staat centraal en de groei met 60.000 inwoners en 100.000 arbeidsplaatsen.
  • 4. uitnodiging aan iedereen: met eigen initiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van Almere. De gemeente stimuleert en ondersteunt initiatieven en stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn, om prioriteiten te stellen en om opgaven van algemeen belang te kunnen realiseren. Daarvoor is een ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Dit toont per laag aan wat waardevol is en welke kaders gelden bij initiatieven:
      • polderlaag (water, cultuurhistorie, natuurontwikkeling): kwaliteit water omhoog, meer waterberging, bescherming grondwater, recreatieve waarde van het water verbeteren, optimaal profiteren van de natuur bij projecten, blauw-groene buffers versterken, toegankelijkheid/ herkenbaarheid van de grote bossen verbeteren, aandacht voor de gebieden Oosterwold, Trekwegzone en Duin.
      • netwerklaag (wegen, spoor, busbanen, fietsroutes): functionaliteit van infrastructuur (IJmeerlijn, Stichtselijn, nieuw Station centrum en fiets-auto-openbaarvervoer), focus op duurzame energie, kwaliteit ICT-netwerken, 'slimmer maken van de stad (automatische afvalverwerking);
      • stedelijke laag (meerkernige opzet, bijbehorende voorzieningen, diversiteit): 'mensen maken de stad': inwoners en bedrijven geven zelf vorm aan de eigen toekomst en met betrekking tot voorzieningen.

- wonen en werken: functiemenging, meer betaalbare woningen voor senioren, kleine huishoudens voor beter evenwicht, transformatie, negen focusgebieden (zie programmaplan wijkgericht werken).

- wonen en zorg: zo lang mogelijk zelfstandig wonen door voldoende geschikte woningen waar zorg geleverd kan worden, bv. (groeps)woningen voor begeleid wonen.

- centrale voorzieningen: versterking Almere centrum, functiemenging in stads(deel)centra

- detailhandel: complementariteit van winkelcentra versterken, met name Poort, Buiten en Haven.

- sociaal-maatschappelijke voorzieningen: in alle stadsdelen gezondheidscentra, basisscholen en buurtontmoetingscentra.

- culturele voorzieningen: bevorderen vraag en faciliteren.

- onderwijs: versterken leer- en werkomgeving, opstellen integraal Huisvestingsplan Onderwijs (stadscentrum als campus, gezamenlijk ruimtegebruik), groenonderwijs.

- toerisme en recreatie: ruimte bieden voor kansrijke initiatieven, versterken kust-Duin en Nationaal Park.

- sport: clusteren van voorzieningen, direct in woonomgeving, uitnodigende groen-blauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0019.png"

figuur: ruimtelijke hoofdstructuur

Ruimtelijke reserveringen

Met deze eerder gemaakte beleidskeuzes dient rekening te worden gehouden bij (ruimtelijke) initiatieven:

  • 1. ontwikkeling Eemvallei: strook in Oosterwold, gereserveerd voor landschapsontwikkeling en landbouw vanwege de vroegere rivier de Eem.
  • 2. Stichtselijn en IJmeerlijn: toekomstige openbaar-vervoerslijnen naar Utrecht en Amsterdam. Dit hangt af van verdere woningbouwontwikkeling en dient nog onderzocht te worden qua haalbaarheid, modaliteiten en grondbeslag.
  • 3. diverse infrastructurele reserveringen: A6, A27, hoogspanningslijn, autowegen, fietspaden.
  • 4. reservelocaties voor ontwikkelingen op de lange termijn: Almere Stad (2F7, Oostkavels, delen Vaart 4), Almere Poort (Pampushout I, II, III), Almere Hout (Overgooi, Stichtsekant, Vogelhorst, Twentsekant).
  • 5. Almere Pampus inclusief buitendijks gebied: voor de lange termijnontwikkeling na 2025-2030, na positief besluit IJmeerlijn en na bouw van 25.000 woningen in Almere.
  • 6. Buitendijkse ontwikkeling Almere Haven.

De gereserveerde locaties of andere gebieden die nog niet ontwikkeld zijn, kunnen tijdelijk gebruikt worden voor bv. het opwekken van duurzame energie (zonnevelden) of verbouw van gewassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0020.png"

figuur: reserveringen

Voor het plangebied betekent dit dat invulling wordt gegeven aan een kansrijke initiatief door een mogelijkheid op te nemen in het plan voor verblijfsrecreatie in de vorm van een camping. Dit zorgt ervoor dat bezoekers kennis kunnen maken met de stad in een aansprekende omgeving en voor een gedifferentieerde stad met wonen, werken en recreëren, mits goed bereikbaar. De camping ligt op een eiland in het groen-blauwe netwerk, te weten het bos/moeras met rondom water. Initiatieven zoals de camping zijn mogelijk, mits voldaan aan de nota Kleur aan groen: dat is het geval omdat de ontwikkeling enerzijds bijdraagt aan de essentie van het gebied en anderzijds de ontwikkelprincipes in acht worden genomen. De camping wordt namelijk landschappelijk ingepast waarbij de omgevingsfactoren, water en natuurgebied, het uitgangspunt vormen. De camping ligt nabij de Blauwe As: een recreatieve vaarverbinding door Almere tussen Gooi- en Markermeer. Deze verbinding is een gevarieerde route met uniek afwisselend karakter tussen stad en natuur. Het bestaande groen-blauwe netwerk blijft gehandhaafd en wordt niet onevenredig aangetast. Ook met de archeologische waarden in het gebied wordt rekening gehouden middels een passende dubbelbestemming die deze waarde optimaal beschermt. Het gebied bevat geen reserveringen waarmee rekening gehouden hoeft te worden.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, juli 2015, pagina 26).

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

De camping wordt 'all electric'. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met Energie Werkt!

Welstandsnota Almere 2014 (2015)

Met de Welstandsnota Almere 2015 heeft de gemeente Almere een ommezwaai gemaakt in het
welstandsbeleid. De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid
welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te
worden op het welstandsaspect.

De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit
groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage
leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen'
(zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zich door
Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze
hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in
belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die als voorzieningencentra en ontmoetingsgebieden van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die
reden extra bescherming. Het gaat dan onder andere om de Bouwrai-gebieden en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële
belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot.
Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan
reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0021.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Schateiland is gelegen in het groen blauwe raamwerk. Voor het plangebied betekent dit dat het bouwplan getoetst wordt aan de welstandsnota.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels.

Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Voor de passanten ligplaatsen aan steigers of langs de oevers van plassen en grachten geldt dat maximaal 72 uur afgemeerd mag worden voor boten tot 4,50 meter. Er zijn hier geen nutsaansluitingen of toiletvoorzieningen aanwezig. Boten groter dan 4,50 meter moeten afmeren in de havens. Op de ligplaatsenkaart staat angegeven op welke plaatsen het is toegestaan om af te meren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0022.jpg"

bron: ligplaatsenkaart

Binnen het plangebied zijn drie plaatsen aanwezig met aanlegsteigers. Hier kunnen recreanten met een boot afmeren. Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen.Dit is overigens ook niet de bedoeling. In de regels is hiervoor een verbodregel over opgenomen.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden). In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is. Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit dat prostitutie niet is toegestaan.

Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)

De nota 'bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden' vormt het kader voor toetsing van verzoeken voor de bouw van een bedrijfswoning bij een voorziening/ bedrijf. Vanwege de bedrijfsvoering of veiligheidsoverwegingen is het vrijwel altijd noodzakelijk/wenselijk om een bedrijfswoning te realiseren bij een vestiging in het buitengebied of in de groene stedelijke gebieden. Vanuit deze gedachte is in beginsel één bedrijfswoning toegestaan.

Het bestemmingsplan maakt 1 bedrijfswoning mogelijk.


3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

3.3 Werk in de stad

Gemeentelijke Visie op de Werklocaties (2016)

De Gemeentelijke Visie op Werklocaties (= GVW) vormt het beleidskader voor het vestigen van economische activiteiten. De dynamiek in de huisvesting van economische activiteiten is groot en de GVW geeft de kaders om te bepalen waar initiatieven kunnen komen en welke ruimtelijke randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Daarbij passen een optimale flexibiliteit en functiemenging. De GVW bestaat uit een leidraad en kaartbeelden, de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 en het beleid voor Facilitypoints. De leidraad geeft op hoofdlijnen aan welke soorten economische activiteiten zich in welk soort milieu kunnen vestigen en vormt de basis voor bestemmingsplannen. Doel is om initiatieven zorgvuldig in te kunnen passen. De leidraad geeft richting aan waar wat is toegestaan, maar sluit tegelijk ook niets uit, mits dit geen afbreuk doet aan het milieu dat op die plek van toepassing is. Niet alle aspecten lenen zich daarom voor inpassing in bestemmingsplannen zonder dat er sprake is van concrete initiatieven. In individuele gevallen kan afgeweken worden van het beleid op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing.

  • A. Centrummilieus: mix aan activiteiten met wonen in hoge dichtheid naast elkaar; alleen activiteiten in categorieën A, B of C: winkels, horeca, werken aan huis.
  • B. Woonmilieus: werken aan huis en kleinschalige, zelfstandige werkplekken in de wijken met beperkte effecten; Indische buurt, Floriadegebied en Duin zijn woon-werkmilieus met mix van wonen en werken (en horeca) onder voorwaarden.
  • C. Werkmilieus:
    • 1. Binnenstedelijk: ruimte voor verkleuren naar diverse activiteiten; binnen de kom van woonbebouwing; qua schaal en maat aansluitend op woonomgeving; vanwege ligging tegen woonmilieus alleen categorieën A, B of C; kantoorhoudendheid tot max 50% per bedrijf en/of 1500 m2 zelfstandige kantoren per kavel met een maximum van 25% van het bebouwd gebied per bedrijventerrein; voorzieningen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel niet met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; Naar aanleiding van concrete initiatieven kan wonen eventueel aan de randen van het terrein mits voldaan aan de goede ruimtelijke ordening. Horeca, anders dan ondergeschikt, kan eventueel ook naar aanleiding van concrete initiatieven worden toegestaan.
    • 2. Regulier: geschikt voor grotere bedrijven (categorie 1 t/m 3.2); voorzieningen en horeca mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel nee met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; geen wonen toegestaan.
    • 3. Industrie: alleen op De Vaart; grootschalige en zware bedrijven (t/m categorie 5.3); mogelijkheden voor andere functies zijn beperkt; geen wonen toegestaan.
    • 4. Kantoren: categorieën A, B of C; voorzieningen mogen; horeca en wonen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijk ordening); detailhandel mag alleen in Centrum Almere Stad.
    • 5. Agrarisch: alleen op de Buitenvaart; voorzieningen, horeca (t/m horecacategorie 3) en detailhandel alleen ondergeschikt; wonen alleen in bedrijfswoning of plattelandswoning.
  • D. Groene milieus: recreëren is de hoofdfunctie; landschap geeft richting aan de vorm en type gebruik van nieuwe initiatieven zodat elke toevoeging het groene milieu versterkt; kleinschalige bedrijven, voorzieningen en horeca zijn mogelijk onder deze voorwaarden.

Naast de GWV en de bestemmingsplannen zijn er andere instrumenten van toepassing voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte: RRAAM 2013, de Ladder voor duurzame verstedelijking, stedelijk programma, regionale programma afspraken (metropoolregio Amsterdam), beheer bedrijventerreinen en aanpak leegstand/ taskforce wonen met welzijn en zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0025.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0026.png"

Facilitypoints

Voor vestiging van facilitypoints gelden de volgende uitgangspunten: (snel)weggebruikers als doelgroep, afslagen van A6 en A27 en minimale kavelgrootte is 3.000 m². Er zijn drie concepten: basisconcept (alleen horeca ten behoeve van een kort doelgericht verblijf), plusconcept (horeca en aanvullende voorzieningen ten behoeve van een kort en langer verblijf) en truckersconcept (parkeerplaats en voorzieningen voor vrachtwagens ten behoeve van een kort en langer verblijf). afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0027.png"

Op negen locaties is een facilitypoint mogelijk:

  • 1. Al (min of meer) aanwezige facilitypoint (Basis en/ of plusconcept): Gooise Poort (Audioweg 2), Hollandsekant, Weerwater Zuid (Oorweg), Veluwsekant (Strubbenweg), Sallandsekant (Koningsbeltweg), De Vaart (Dukdalfweg). Doorgroei naar truckersconcept kan op Hollandsekant, Sallandsekant en De Vaart (Brugplein indien facilitypoint op Dukdalfweg is ontmanteld). Doorgroei naar plusconcept kan op Veluwsekant, Weerwater Zuid en De Vaart (brugplein indien facilitypoint op Dukdalfweg is ontmanteld);
  • 2. Nieuwe facilitypoints kunnen op: Stichtsekant, Poort (Elementendreef) en Hout-Noord (A6-park).

Het plan maakt een recreatiebedrijf mogelijk op Schateiland. Schateiland is een groen milieu. Uitgangspunt in groene milieus is recreëren is de hoofdfunctie. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de gemeentelijke visie op werklocaties.

Vestigingsvisie Horeca Almere 2016

Uitgangspunt is om horeca te concentreren en te mengen met andere activiteiten in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin. In andere milieus is horeca alleen toegestaan, mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0028.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0029.png"

De Indische Buurt is in dit schema niet opgenomen omdat het een specifiek terrein betreft.

Afwijkende situaties:

  • Deventerpad, Centrum Almere Stad: alleen categorie A toegestaan, met uitzondering van de functie cafés en bars. Een café of bar wordt wel aanvaardbaar geacht voor de percelen Deventerpad 18, 24 en 26, mits kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Bouwbesluit.
  • Brongouw 148, een bestaand café in de Gouwen, Almere Haven; s'-Hertogenboschplein 21 in Stedenwijk, Almere Stad + Hengelostraat 8a in Stedenwijk, Almere Stad: cat. 1-3 + 4 van de Staat van Horeca-activiteiten aanvaardbaar.

Voor het plangebied betekent dit op het camping terrein een horecagelegenheid is toegestaan ten behoeve van het recreatiebedrijf. De opening van de horecagelegenheid is gerelateerd aan de opening van de camping. Dit is vastgelegd in de planregels.  

3.4 Groene stad

Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)

Almere heeft de vrijetijdssector veel te bieden en wil de kansen niet laten liggen maar juist benutten. De vrijetijdssector is goed voor de kwaliteit van de stad en het imago. Bovendien trekken vrijetijdsvoorzieningen bezoekers en wordt met de ontwikkeling van de vrijetijdssector de werkgelegenheid vergroot en het investeringsklimaat verbeterd. De kansenkaart is opgesteld in samenwerking met de Stichting Leisurebelang Almere (SLBA) en Almere City Marketing (ACM). In de kansenkaart zijn 16 locaties in de stad aangewezen waar kansen liggen voor de ontwikkeling van vrijetijdsvoorzieningen. De locaties zijn geen volledige opsomming. Op de kaart zijn met name de locaties in het groen en aan het water opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0030.png"

Hoewel Schateiland niet staat aangegeven als ontwikkelkans op de kaart, draagt een camping op deze locatie wel bij aan de ontwikkeling van vrijetijdsvoorzieningen in Almere. De camping is in overeenstemming met het toeristisch recreatief beleid.

Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022 (2016)

Almere biedt volop kansen voor de ontwikkeling van een sterke toeristisch-recreatieve sector. De markt ziet veel mogelijkheden en het is tijd daarop in te spelen. De agenda is gericht op meer bezoekers, bestedingen en grotere naamsbekendheid. De rol van de gemeente is vooral faciliterend maar ook aanvullend en investerend. Deze agenda borduurt voort op de Kansenkaart Vrijetijdseconomie door focus te geven en vervolgstappen te maken. Er zijn een drietal strategieën uitgewerkt:

  • 1. Placemaking: vier gebieden doorontwikkelen tot volwaardige toeristisch recreatieve bestemming: focus leggen, duidelijkheid. Het gaat om Almere Centrum, kustzone Almere Poort, Boswachterij Almeerderhout/ Kemphaan en Oostvaardersplassen.
  • 2. Thematische versterking: bepaalde toeristische thema's beter en slimmer onder de aandacht te brengen. Het gaat om shoppen, architectuur, waterrecreatie, natuurbeleving en evenementen.
  • 3. Samenwerking en organisatie: netwerken optimaal benutten.

De camping op Schateiland draagt bij aan de ontwikkeling van recreatie in Almere.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0031.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X09-vg01_0032.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen: het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

Het noordelijke gedeelte van Schateiland is de nota 'Kleur aan Groen' getypeert als moeras en het zuidelijke gedeelte als bos. Bij nieuwe ontwikkelingen in het groenblauwe raamwerk wordt beoordeeld of de ontwikkeling enerzijds bijdraagt aan de essentie van het gebied en anderzijds dienen de ontwikkelprincipes in acht te worden genomen.

De camping op Schateiland wordt landschappelijk ingepast. De omgevingsfactoren, water en natuurgebied, vormen hiervoor het uitgangspunt. Het bestemmingsplan voldoet aan de nota Kleur aan Groen.


Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

Op lokaal niveau is de groenblauwe invulling vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006). In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden. Hieronder valt onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones die de brongebieden voor planten en dieren met elkaar verbinden. Een van deze verbindingszones, welke op kaart zijn aangegeven, bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied ter hoogte van de Lage Vaart. Deze ligt niet binnen het plangebied en vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Almere beschikt over een royaal, gezond watersysteem in een groene en waterrijke omgeving, dat door de inwoners wordt gewaardeerd. Maar door klimaatverandering is er vaker extreme neerslag, hitte en droogte, is er overlast door de overmatige waterplantengroei en de biodiversiteit blijft achter bij de potentie. Ook is er vraag naar innovaties op watergebied door de bodemdaling en grondstoffenschaarste. Bovendien biedt elk (bouw)project kansen voor duurzame oplossingen en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit is een groeiende stad waardevol. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan:

  • I. Slim waterbeheer;
  • II. Een aantrekkelijke waterstad;
  • III. Levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier;
  • IV. Een stad zonder afval(water).

Bij de uitvoering richt de gemeente zich op:

  • 1. wat we nu al doen: waterschap en gemeente spannen zich in voor het goed functioneren van alle waterketens middels het beheer en onderhoud van de blauwe infrastructuur (riolen, zuiveringsinstallaties, sloten en gemalen).
  • 2. wat we anders gaan doen: de wereld verandert snel en dat vraagt om nieuwe oplossingen:
  • Almeerders en hun water: activiteiten organiseren samen met inwoners, ondernemers en organisaties, betere dienstverlening, meer en gerichter contact over actuele onderwerpen en het sluiten van 'blue deals';
  • richtlijnen voor beheer en ontwikkeling: activiteiten om waterbeheer op orde te brengen en water optimaal te integreren in gebiedsontwikkelingen (water is een aantrekkelijk element en de leefomgeving verbetert door de aanwezigheid van water):
  • innovatietrajecten: samen met kennispartners werken aan drie toekomstopgaven: een toekomstbestendige blauwe infrastructuur (riool in een slappe bodem), het innoveren met nieuwe meren (monitoren gebruik) en het verwaarden van de waterkringlopen (vinden van afzetmarkten en experimenteren met nieuwe technologieën).

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van het Waterplan.

3.5 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Archeologie

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op:

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. De artikelen 11 t/m 14a blijven totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting). De onderzoeksplicht geldt alleen, indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling;
  • en de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente inzake monumentenzorg richt zich op gebieden, waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzigingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 5.13 van de toelichting). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden, waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van de Erfgoedwet (voorheen artikel 53 van de Monumentenwet 1988). De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Schateiland is op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, aangeduid als Archeologie-1. Dit is een gebied met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen). In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. In het bestemmingsplan hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' gekregen.

Bijlage 13 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende categorieën onderscheiden:

  • Categorie 1: "ondergeschikte horeca": een inrichting die gericht is op het verstrekken van dranken of etenswaren en die fungeert als een aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij het vloeroppervlak niet meer dan 20 % bedraagt van de hoofdfunctie. Het betreft horeca die plaatsvindt binnen een andere hoofdfunctie en die ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
  • Categorie 2: "Logies en zaalaccommodatie": een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies of zaalaccommodatie, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, een pension, een bed & breakfast of vergader- en congresfaciliteiten. Het betreft horeca waarin de mogelijkheid voor een nachtverblijf of zaalverhuur voor vergaderingen of congressen worden geboden, of een combinatie daarvan.
  • Categorie 3 "Lichte horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een restaurant, cafetaria, snackbar, afhaalrestaurant, lunchroom of koffie- theehuis, ijssalon of een automatiek. Het betreft horeca waarin vooral maaltijden of etenswaren kunnen worden gekocht en genuttigd en die vooral overdag en 's avonds geopend zijn.
  • Categorie 4 "Middelzware horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een café of eetcafé. Het betreft horeca waarin vooral (alcoholische) dranken kunnen worden genuttigd en die ook 's nachts geopend kunnen zijn.
  • Categorie 5 "Zware horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning door het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alchoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met de verstrekking van etenswaren of maaltijden, zoals een discotheek, bar-dancing, danscafé of een partycentrum. Het betreft horeca waarin vooral gelegenheid wordt geboden voor het luisteren naar muziek, dansbeoefening of het nuttigen van (alcoholische) dranken, etenswaren of maaltijden, of een combinatie daarvan.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. Er kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 4 naar 3, maar ook van categorie 5 naar 4. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Er kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horecaactiviteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, is het gebruikelijk om in bestemmingsplannen de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders op te nemen om via een wijzigingsplan de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.