direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding AZC Sportpark Fanny Blankers-Koen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt op grond van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna COA) is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom uit de opvang van asielzoekers in Nederland. Er is een grote toestroom van asielzoekers. Daardoor is extra opvangcapaciteit noodzakelijk. Eén van de asielzoekerscentra in Nederland die uitgebreid moet worden is het asielzoekerscentrum in Almere (hierna: azc) aan de Engelse Mijl 6 op het sportpark Fanny Blankers-Koen te Almere. Dit wordt uitgebreid voor 600 bewoners. Dit bestemmingsplan regelt dit gebruik en maakt de bouw van de uitbreiding mogelijk.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Biathlonweg met daarachter de Tussenring aan de oostzijde, het Estafettepad aan de zuidzijde met daarachter het bestaande azc, de Marathonlaan aan de westkant en de busbaan met het Pirellipad aan de noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0002.png"

figuur: begrenzing plangebied

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark' (vastgesteld 22 februari 2018, onherroepelijk in werking op 17 mei 2018). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Gemengd-1' met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1', de aanduiding 'maatschappelijk' en geldt een maximale bouwhoogte van 20 m en een maximaal bebouwingspercentage van 60%. De uitbreiding van het azc past niet in de bestemming 'Gemengd-1'. Reden is dat die bestemming alleen maatschappelijke voorzieningen toestaat die behoren tot maximaal categorie B uit de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging. Een azc is niet genoemd in die lijst. Daarnaast is een azc een geluidsgevoelig object. Indien een azc wel op de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging in het bestemmingsplan had gestaan, dan was een azc ook niet toegestaan omdat alleen maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan voorzover het geen geluidsgevoelig objecten betreft.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (Hoofdstuk 2 Planbeschrijving) worden de Bestemmingen beschreven (Hoofdstuk 3 Bestemmingen). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader (Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders) en de Omgevingstoets (Hoofdstuk 5 Omgevingstoets). In het hoofdstuk Implementatie (Hoofdstuk 6 Implementatie) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de toelichting van het bestemmingsplan zijn ook Bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Het huidige azc heeft een capaciteit van 800 bewoners en is sinds 1999 gevestigd aan de Engelse Mijl. Het is gevestigd in een groene omgeving. Om het azc heen liggen diverse sportvoorzieningen. Er zijn geen woningen in de directe omgeving. Op korte afstand is een openbaar vervoersverbinding waarmee binnen een kwartier Almere Centrum bereikt kan worden. Voorzieningen voor dagelijkse behoeften als een supermarkt liggen op loop- en fietsafstand, namelijk 1,5 km. Gezondheidszorg is voor asielzoekers in het azc beschikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0003.png"

figuur: het plangebied (luchtfoto vanuit het noorden, bron Almere in Kaart 29-01-2019)

Het perceel is momenteel een braakliggend stuk grond. Het is omringd door watergangen en groen en aan de noordzijde een rij bomen. Op het perceel ligt nog de verharding van de tijdelijke gebouwen van het azc. Deze tijdelijke gebouwen zijn enige jaren geleden geheel verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0004.jpg"

figuur: het plangebied (foto vanuit het noordwesten, bron Yvon van den Broek 04-03-2020)

2.2 Nieuwe ontwikkeling

Op 2 december 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere ingestemd met het verzoek van Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) om de capaciteit van het azc aan de Engelse Mijl 6 uit te breiden met 600 opvangplaatsen, tot een maximum capaciteit van 1400. De geplande uitbreiding is tot op heden niet gerealiseerd, omdat de noodzaak voor permanente uitbreiding, door fluctuatie in de vluchtelingenstroom, minder urgent was geworden.

Door de verhoogde instroom van asielzoekers in Nederland is er is extra capaciteit nodig voor de huisvesting van asielzoekers. Het azc in Almere wordt door het COA gezien als één van de kernlocaties die hiervoor moet worden uitgebreid. Het COA heeft ten behoeve deze uitbreiding in het verleden al de gronden van het onderhavige plangebied aangekocht. De uitbreiding maakt de huisvesting van 600 bewoners mogelijk in woonvoorzieningen. Daarbij worden ook kantoorruimten voor het personeel van het azc gebouwd. Deze bebouwing voldoet aan de bestaande bouwregels van het gebied: maximum bouwhoogte van 20 m en een maximum bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak van 60%.

De uitbreiding van het azc leidt er toe dat het aantal medewerkers zal toenemen van circa 30 naar 45 fte. Dit leidt tot meer werkgelegenheid, wat bijdraagt aan de economische ontwikkeling van Almere.

In de onderstaande figuur is een situatietekening opgenomen van de nieuwe situatie. De onderdelen A, B en C zijn woningen (3 laags) die binnen het plangebied worden gerealiseerd. Onderdeel E is een dienstgebouw dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd.

De onderdelen D (woningen, 2 laags) en F (recreatiegebouw) maken geen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan. Deze vallen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark' en kunnen op basis van de regels van dat bestemmingsplan worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0005.jpg"

figuur: situatietekening plan uitbreiding azc

2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening. Hierin is vastgelegd dat gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving moeten opnemen van de behoefte aan die ontwikkeling, mits het bestaand stedelijk gebied betreft. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er moet wel sprake zijn van een nieuw ruimtebeslag: het nieuwe bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan op grond van het vorige plan kon worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe functies en van de onder het vorige bestemmingsplan toegestane functies.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Er is namelijk ten opzichte van het huidige bestemmingsplan Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark uit 2018 geen nieuw ruimtebeslag, omdat er niet meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt. De maximum bouwhoogte blijft 20 m en het maximum bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak blijft 60%. De ruimtelijke uitstraling van een uitbreiding van het azc is bovendien ook niet wezenlijk verschillend van functies die op grond van het huidige bestemmingsplan al zijn toegestaan, zoals een sport-, recreatie- of maatschappelijke functie.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemming Maatschappelijk - Asielzoekerscentrum

Functionele mogelijkheden

Binnen deze bestemming is de opvang, begeleiding en huisvesting van asielzoekers toegestaan. Ook zijn aan deze hoofdfunctie ondergeschikte activiteiten toegestaan, zoals ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en tuin en volkstuin.

Voor de uitbreiding van het azc is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek. Op grond van dit akoestisch onderzoek gelden er een aantal regels met betrekking tot het realiseren en gebruik van gebouwen ten behoeve van het azc. Deze regels zijn:

  • dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van geluidsgevoelige objecten niet meer mag bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder);
  • dat op de locatie van dienstgebouw E (zie 2.2 Nieuwe ontwikkeling voor de situatietekening) een functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten - geluidgevoelig object' is opgenomen en binnen deze functieaanduiding geen geluidsgevoelige objecten zijn toegestaan;
  • dat eerst op de locatie van dienstgebouw E een gebouw moet zijn gerealiseerd met een situering en minimum bouwhoogte conform Bijlage 1 Gebouw E, voordat op de rest van het terrein gebouwen kunnen worden gebruikt voor geluidsgevoelige objecten.

De reden van deze laatste regel is dat in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek rekening is gehouden met de geluidafschermende werking van dienstgebouw E op het terrein. Indien dit gebouw niet wordt gerealiseerd of kleiner wordt uitgevoerd, dan heeft dit negatieve effecten op de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten op het terrein. Om zeker te stellen dat er sprake is en blijft van een aanvaardbare geluidssituatie is aan het gebruik voor geluidsgevoelige objecten de voorwaarde gekoppeld van realisatie en instandhouding van dienstgebouw E.

Om zeker te stellen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd zijn er parkeernormen opgenomen in Bijlage 2 Lijst van parkeernormen. Ook is er een regel opgenomen in artikel 3 lid 3.1 dat de parkeergelegenheid afmetingen moet hebben, die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Van deze regels kan worden afgeweken met hehulp van artikel 3 lid 3.4.

Het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting is in artikel 3 lid 3.3 als verboden gebruik aangemerkt.

Bebouwing

Maximaal 60% van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd tot een maximum bouwhoogte van 20 m.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in artikel 3 lid 3.2 maximum bouwhoogten opgenomen.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming Maatschappelijk - Asielzoekerscentrum opgenomen.

3.3 Overige regels

3.3.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Bij het bepalen van het peil geldt dat voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en in alle andere gevallen (die niet in het begrip worden genoemd) het peil wordt gemeten vanaf het oorspronkelijk maaiveld. Dit betekent dus dat bij het bepalen van het peil buiten beschouwing wordt gelaten het maaiveld dat is verhoogd door het aanleggen van een verhoging of terp of verlaagd door uitgraven.

Als waterlijn wordt bedoeld de grens tussen onder en boven water dan wel de grens tot waar het water komt op bijvoorbeeld een strand of tegen een kade. Ook is het het grens- of snijvlak tussen het gedeelte van het bouwwerk of vaartuig onder water en dat van het gedeelte erboven. Wij houden hiervoor het winterpeil aan zoals opgenomen in het meest recente Peilbesluit van het waterschap Zuiderzeeland dan wel het Peilbesluit IJsselmeergebied van het waterschap.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.3.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 4 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisatie van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 5 lid 5.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 5 lid 5.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In artikel 6 zijn afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • a. het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • b. het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • c. het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • d. het oprichten van kleinschalige windmolens op of aan het hoofdgebouw.

De windmolens onder d. zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'. Voor het toestaan van dergelijke windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:

    • 1. de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
    • 2. de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0006.png"

HAT VAT

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel 7 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisatie van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan Bijlage 2 Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 8 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.3.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 9 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar in het nieuwe bestemmingsplan niet meer zijn toegestaan. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 10 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. Daarin worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden en daarom niet in tabel zijn opgenomen.

eleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie.  
  Ladder voor duurzame verstedelijking   Het bestemmingsplan voldoet aan de Ladder.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2021)  
Algemene Rijksregels over onder andere Radarverstoringsgebieden, waterveiligheid, erfgoed, defensie, ecologische hoofdstructuur   Geen hoge windturbines toestaan vanwege radarverstoring. Kleinschalige windmolens op gebouwen zijn onder voorwaarden toegestaan.  
RAAM-brief Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013)
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)
MJP Almere 2.0 (2018)  
Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw). Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen. Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.   De uitbreiding van het azc past in de Schaalsprong van Almere. Naast woningbouw, bereikbaarheid en ecologie is het voorzien in of ruimte bieden aan voldoende voorzieningen van belang voor de kracht, volwaardigheid en verdere groei van Almere zodat een sociale, diverse, aantrekkelijke en leefbare stad ontstaat (een 'new town').  
Kaderrichtlijn Water (2000)   De Kaderrichtlijn Water (KRW) bepaalt dat alle grondwaterlichamen uiterlijk in 2015, met mogelijke uitloop naar 2027 in goede toestand moeten verkeren. De toestand moet goed zijn voor grondwaterkwantiteit en voor grondwaterkwaliteit (chemische toestand).
De KRW-doelen voor grondwater zijn:
- Inbreng van verontreinigende stoffen beperken of voorkomen
- Achteruitgang van de toestand van de grondwaterlichamen te voorkomen
- Het halen en behouden van de goede toestand van grondwaterlichamen
- Significant stijgende trends in het grondwaterlichaam ombuigen en
- De doelen voor beschermde gebieden, zoals drinkwaterwinningen en natuurgebieden te halen.  
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de KRW.  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Er wordt ruimte geboden aan water en waterberging.  
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie   In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is opgenomen dat dat ruimtelijke adaptatie vanaf 2020 onlosmakelijk onderdeel is van beleid en uitvoering. 

Tevens is afgesproken om ruimtelijke adaptatie te versnellen en te intensiveren, zodat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht.  
In dit bestemmingsplan is op dit onderdeel geen beleid opgenomen.  
Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)   In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. Met het Nationaal Bestuursakkoord Water zijn daar met alle relevante actoren afspraken over gemaakt.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.  
Waterwet   De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Waterwet.  
 
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsvisie Flevoland Straks (2017)   Visie op de toekomst: kansen, opgaven en ambities; evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten; kansen voor economische ontwikkeling benutten.   Het terrein wordt gebruikt voor een azc. Dit is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.  
Omgevingsprogramma Flevoland (2019)   Bundeling van beleid voor ontwikkeling, gebruik, beheer, bescherming en behoud van de fysieke leefomgeving. Op ruimtelijk gebied is een evenwichtige ontwikkeling en dient o.a. het voorzieningenniveau te worden verbeterd. In stedelijk gebied wordt de ruimte efficiënt gebruikt en draagvlak voor voorzieningen versterkt.   De uitbreiding van het azc past in het streven van verbetering van het voorzieningenniveau. Door een zorgvuldige participatie is er draagvlak gemeten en gekregen.  
Omgevingsverordening Flevoland (2019)   Deze verordening bevat alle regels met betrekking tot omgevingsrecht voor wat betreft de provincie omtrent windenergie, NNN, grondwaterbescherming, Wnb en zonne-energie.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Flevoland.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)   Bevat lange termijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het Waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkeling.   In de regels van het bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan water en waterhuishoudkundige voorzieningen.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Almere Principles (2009)   Zeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling:
1. Koester diversiteit
2. Verbind plaats en context
3. Combineer stad en natuur
4. Anticipeer op verandering
5. Blijf innoveren
6. Ontwerp gezonde systemen
7. Mensen maken de stad  
De uitbreiding past in de Almere Principles  
Omgevingsvisie Almere (2017)   De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten:
1. ontwikkel en onderhoud het goede.
2. naar een growing green city.
3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk.
4. uitnodiging aan iedereen om met goede initiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden.  
De uitbreiding van het azc past in de principes van organische groei en adaptief beleid. De gemeente stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn en een opgave van algemeen belang, namelijk tijdelijke huisvesting van asielzoekers, te kunnen realiseren.  
Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)   Ontwerpen van gezonde systemen voor een duurzame ontwikkeling van de stad.   Er worden in plaats van tijdelijke gebouwen nu permanente gebouwen gerealiseerd.  
Programmaplan Energie Werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Kleinschalige windmolens op gebouwen zijn onder voorwaarden toegestaan.  
Welstandsnota Almere (2018)   Almere is in beginsel welstandsvrij in woonwijken en bedrijventerreinen. Welstandstoezicht is er wel voor:
- het groenblauwe raamwerk
- de hoofdinfrastructuur
- de centrumgebieden
- bijzondere gebieden
- etalagebieden
- reclame.  
De uitbreiding van het azc ligt in het groenblauwe raamwerk en langs de hoofdinfrastructuur (Tussenring) waardoor een toets aan de Welstandsnota verplicht is.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen met betrekking tot eventuele extra uitbreidingsmogelijkheden via een binnenplanse afwijking.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Criteria voor realisering van solitaire masten en antennes ten behoeve van telefonie   Solitaire zendmasten moeten zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur worden geplaatst. Plaatsing van masten is mogelijk op sportparken. Antennes mogen ook op gebouwen. Dit plan voorziet in deze mogelijkheden.  
Bereikbaarheid en mobiliteit  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Gemeentelijk beleid over verkeer en vervoer; inpassing van infrastructuur in het stedelijk gebied; openbaar vervoer; verkeersveilige schoolomgeving; parkeren; parkeernormen; reservering voor IJmeerverbinding.   Voor de uitbreiding zijn voldoende parkeerplaatsen vereist op eigen terrein.  
Groene stad  
Kleur aan groen (2014)   Spelregels voor zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere. Het hele sportpark Fanny Blankers-Koen valt in dit raamwerk.   In het geldende bestemmingsplan was bebouwing van deze omvang al mogelijk. Dit wijzigt dus niet. Wel is een goede inpassing noodzakelijk.  
Waterplan, stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)   De ambitie is om Almere verder te ontwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: slim waterbeheer, aantrekkelijke waterstad, biodiversiteit versterken en een stad zonder afvalwater.   In paragraaf 5.9 zijn de wateraspecten beschreven.  
Veiligheid  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist
veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)  
Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semiopenbare gebied   Bij het plan is rekening gehouden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaansgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van een m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, staan in het Besluit m.e.r. in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten zijn opgenomen waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EU-richtlijn 'betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de locatie van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de soort en kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

De voorgenomen uitbreiding van het asielzoekerscentrum is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. De aanleg van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0007.jpg"

figuur: onderdeel D 11.2 (bron: Besluit m.e.r.)

De drempelwaarden van de activiteiten uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden door dit stedelijk ontwikkelingsproject. Er is daarom geen m.e.r.-beoordelingsplicht conform artikel 2 lid 5 sub a van het Besluit m.e.r.. Wel dient voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het uitgangspunt hierbij is dat er in beginsel geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, tenzij de gemeente als bevoegd gezag bepaalt dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het besluit kan worden genomen op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor het bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gedaan. Deze is opgenomen in Bijlage 2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn de effecten beschreven van de volgende aspecten:

  • hinder voor de omgeving
  • verkeer en parkeren
  • luchtkwaliteit
  • externe veiligheid
  • geluid
  • bodem
  • water
  • ecologie
  • archeologie
  • cultuurhistorie.

Op deze aspecten wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de getoetste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de voorgenomen ontwikkeling.

De raad van Almere heeft op 17 december 2020 besloten om voor de voorbereiding van het bestemmingsplan Uitbreiding AZC Sportpark Fanny Blankers-Koen geen milieueffectrapport op te stellen (m.e.r.-beoordelingsbesluit). Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen in Bijlage 11 M.e.r.-beoordelingsbesluit.

5.2 Verkeer en parkeren

Parkeren

Voor parkeren door bewoners bij een azc zijn geen parkeernormen beschikbaar. Daarom is de norm specifiek bepaald conform de norm voor studenten. Daarnaast geldt de norm voor personeel in kantoren zonder baliefunctie.

  aantal   eenheid   parkeernorm per eenheid   parkeerplaatsen  
bestaand   2.400   100 m² bvo kantoor   1,4   33,6  
bestaand   800   100 bewoners   2,5   20  
uitbreiding   1.200   100 m² bvo kantoor   1,4   16,8  
uitbreiding   600   100 bewoners   2,5   15  
totaal         85,4  

figuur: berekening parkeerplaatsen

Uit de berekening volgt dat 15 extra parkeerplaatsen benodigd zijn in het kader van de uitbreiding van het aantal bewoners en 16,8 voor de nieuwe kantoorfuncties. In totaal zijn 85 parkeerplaatsen benodigd voor het complete azc (bestaande capaciteit + uitbreiding). Er zijn 70 parkeerplaatsen aanwezig, daarom wordt beoogd om 15 extra parkeerplekken aan te leggen.

Verkeer

De wegen op het sportpark zijn ingericht als 30 km/h wegen. Deze zijn toegankelijk voor gemotoriseerd en ongemotoriseerd verkeer. De afwikkeling van het sportpark naar de snelweg en andere wegen vindt plaats via Tussenring of Hogering. Naast de busbaan ligt het Pirellipad, een fietsroute die onderdeel is van het hoofdnet.

Uit de parkeerberekening volgt dat voor de bewoners van het AZC 15 parkeerplaatsen nodig zijn. Voor een azc zijn geen specifieke kengetallen beschikbaar met betrekking tot de verkeersgeneratie. Het CROW hanteert voor vergelijkbare verkeersextensieve functies zoals studentenkamers een kengetal van 4 motorvoertuigbewegingen per parkeerplaats per etmaal, dit betekent dat in totaal 60 (15x4) motorvoertuigbewegingen worden toegevoegd per etmaal. Voor het personeel dat werkt in het asielzoekerscentrum (in het kantoorgebouw) is de verkeersgeneratie bepaald op basis van de CROW categorie ‘kantoren zonder baliefunctie’. Voor sterk stedelijk gebied gelegen in ‘rest bebouwde kom’ geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 5,6 bewegingen/etmaal/100 m2 BVO. Gezien het beoogde oppervlak van 1.788,9 m2 BVO voor het dienstgebouw komt men op een geschatte toename van circa 100 verkeersbewegingen per etmaal.

Als de motorvoertuigbewegingen/etmaal van de asielzoekers en van het personeel werkzaam in het kantoor worden opgeteld, komt men op circa 160 motorvoertuigbewegingen/etmaal. De toevoeging van minder dan 200 verkeersbewegingen heeft geen wezenlijk effect op bestaande verkeersstromen. Als gevolg van de uitbreiding zal het verkeer slechts in zeer beperkte mate toenemen en kan worden opgenomen in de bestaande verkeerssituatie. Het overgrote deel van het personeel en de bewoners verplaatsen zich met openbaar vervoer, fiets of lopend.

Conclusie

Voor het aspect verkeer en parkeren worden geen belangrijke nadelige milieueffecten verwacht.

5.3 Geluid

Om de toekomstige geluidbelasting vanwege de omliggende wegen te bepalen op de
voorgenomen uitbreiding van het AZC binnen het plangebied, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek.


Wegverkeer

Niet-gezoneerde wegen

De maximum snelheid op de Estafettelaan en de Marathonlaan bedraagt 30 km/uur. Deze wegen
zijn daarmee niet-gezoneerde wegen ingevolge de Wet geluidhinder. In het kader van een goede
ruimtelijke ordening is de geluidbelasting vanwege deze wegen wel inzichtelijk gemaakt om hier
een beoordeling van te kunnen geven. De aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder is hierin niet
meegenomen. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de 30 km/uur
wegen maximaal 43 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) is. Hiermee is er geen
sprake van een overschrijding van de toetswaarde van 53 dB overeenkomstig de
voorkeursgrenswaarde zonder aftrek.

Gezoneerde wegen

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de gevels van de geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen, de geluidbelasting ten gevolge van de N703 ten hoogste 50 dB bedraagt (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). Hiermee is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De overschrijding vindt alleen plaats op de oostgevel van het gebouw C1. De situatietekening van de gebouwen A, B en C is in de onderstaande figuur opgenomen. De geluidbelasting voldoet aan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0008.jpg"

figuur: indelingen gebouwen A, B en C

Het toepassen van een bronmaatregel in de vorm van een geluidreducerend wegdektype behaalt gemiddeld een geluidreductie van 2 dB. Aangezien dat op de N703 het wegdektype dunne deklaag A al ligt, zal een vervanging van het wegdek met een nog stiller wegdek geen goede doelmatigheid hebben.

Schermen zijn effectief waar een hoge geluidreductie gehaald moet worden. Gezien de omgeving van het plangebied heeft het toepassen van geluidschermen en -wallen een grote ruimtelijke impact. Het plaatsen van een geluidscherm brengt hoge kosten met zich mee. Omdat een geluidscherm zal worden geplaatst voor een beperkt aantal woningen, in relatie tot de hoge investering die voor de maatregel nodig is, is een maatregel in de vorm van een overdrachtsmaatregel niet doelmatig.

Aan de oostzijde van gebouw C1 is het trappenhuis gesitueerd, zie de onderstaande figuur. De oostgevel van blok C wordt "doof" uitgevoerd, dat wil zeggen dat in deze gevel geen te openen delen (bijvoorbeeld ramen) aanwezig zijn. De "dove" gevel zal ook in de omgevingsvergunning als voorwaarde worden opgenomen. Gelet op het voorgaande zijn hogere waarden voor het onderhavige bestemmingsplan niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0009.jpg"

figuur: gevels van blok C

De hoogste geluidbelasting op de woningblokken C wordt bereikt op de oostgevel van woningblok C1. De buitenruimte tussen de woningblokken A en C is geluidluw op de begane grond. Hiermee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwbouwwoningen.


Cumulatie

Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting vanwege wegverkeer ten
hoogste 54 dB exclusief aftrek ex art. 110g Wgh. Op alle woningen in het A blok, bedraagt de
gecumuleerde geluidbelasting op een bepaalde verdieping aan de noordgevel 53 dB of hoger. Op
de woning in blok C1 bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 52 dB. Op woningblok
B3 en B7 bedraagt de maximale gecumuleerde geluidbelasting 49 dB. Voor de rest van de
woningen valt de gecumuleerde geluidbelasting onder de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB. Het
bevoegd gezag beoordeelt uiteindelijk of de gecumuleerde geluidbelasting aanvaardbaar is. Een
wettelijke toets aan een grenswaarde is niet aan de orde.

Daarbij wordt opgemerkt dat de geluidwering van de gevel zodanig dient te worden uitgevoerd
dat het resulterende binnenniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Dat wil zeggen
dat de gevel zwaarder dient te worden uitgevoerd dan de minimale geluidwering van 20 dB die
wordt voorgeschreven in het Bouwbesluit. Hiermee dient rekening te worden gehouden in de toe te passen (bouw)materialen.

Uitstraling op omgeving

De voorgenomen uitbreiding veroorzaakt een beperkte verkeersgeneratie en de afstand tot de dichtstbijzijnde rustige woonwijk is minimaal 300 meter. Er worden daarom geen negatieve effecten op de omgeving verwacht.


Conclusie

Voor het aspect geluid worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht.

 

5.4 Luchtkwaliteit

Voor het voorgenomen initiatief is de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) van toepassing. Deze wet is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (NIBM). Zo zijn 1.500 woningen op zichzelf aangewezen als NIBM. De ontwikkeling is significant geringer dan de 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoren die ‘niet inbetekenende mate bijdragen’. Er kan daarom worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in niet betekenende mate bedraagt aan de toename van luchtverontreinigende stoffen.

Ook blijkt uit de NSL-monitoringstool 2019 dat in 2018 de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de grenswaarden liggen. Op de rekenpunten rondom het plangebied zit NO2 op circa 17 µg /m3, PM10 op 18 µg/m3 en PM2.5 op 11 µg/m3. De grenswaarden zijn 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2.5. De beperkte toename als gevolg van de uitbreiding van het azc leidt niet tot een wezenlijke verslechtering van de luchtkwaliteit.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt in niet betekende mate bij aan de luchtkwaliteit, waarbij de toekomstige situatie zich ruim binnen bestaande normen voor luchtkwaliteit begeeft. Er worden geen belangrijk nadelige milieugevolgen verwacht voor het thema luchtkwaliteit.

5.5 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term externe veiligheid wordt gehanteerd, omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is weergegeven in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers worden afgewogen en verantwoord, het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het GR ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de oriëntatiewaarde van belang voor (het bepalen van) de omvang van het GR.

In het geldende bestemmingsplan Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark is al rekening gehouden met de uitbreiding van het AZC in het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan brengt daarin geen wijziging. Er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het aspect externe veiligheid. Hierna is de toets externe veiligheid uit het geldende bestemmingsplan opgenomen.

Inhoudelijk

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 4 Quickscan externe veiligheid) en een risicoanalyse naar de buisleiding die in het plangebied ligt (zie Bijlage 5 Rapport ORA buisleiding. De conclusies zijn als volgt:

Risicobronnen

Transport van gevaarlijke stoffen over de Hogering, Tussenring en Vrijheidsdreef, een hogedrukaardgas- transportleiding en opslag van munitie zijn de voor het plangebied relevante risicobronnen met mogelijke ruimtelijke consequenties voor externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

De wettelijk vereiste basisbescherming wordt geboden. Er worden met dit bestemmingsplan verder geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van een weg of buis.

Effectafstanden munitieopslag

Er wordt voldaan aan de effectafstanden tot beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten van derden.

Verantwoordingselementen GR, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Voor andere onderwerpen die verband houden met externe veiligheid gelden geen wettelijke eisen, maar een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. De onderstaande informatie bevat de overwegingen, die hebben geleid tot onderhavige invulling van deze verantwoordingsplicht. Door middel van deze toelichting en de bijbehorende onderliggende documenten verantwoordt het college van burgemeester en wethouders de bij deze ontwikkeling vastgestelde groepsrisiconiveaus (= kleine-kans-groot-effect risico's). Door middel van de verderop genoemde ruimtelijke maatregelen wordt het groepsrisico en de potentiële effecten verkleind en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid verhoogd. De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar. Zowel qua hoogte van de toekomstige relatief lage groepsrisico's, als ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een calamiteit bij de betreffende risicobronnen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied op gebiedsniveau. Incidenten kunnen nu eenmaal gebeuren. Echter, de kans hierop is klein en de effecten voor het plangebied zijn beheersbaar.

Onderbouwing

PR

Het spoor heeft ter hoogte van het plangebied een basisnetafstand van 1 m. Deze afstand, te meten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel, ligt buiten het plangebied. De Hogering, Tussenring en Vrijheidsdreef en de buisleiding hebben geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. De wettelijke basisbescherming wordt geboden en geborgd.

Effectafstanden munitieopslag

Er wordt voldaan aan de effectafstanden tot beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten van derden.

GR

Voor dit wegvak van de Hogering is geen sprake van een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde. Uit de toepassing van vuistregels, in relatie tot vervoer over de Tussenring en Vrijheidsdreef blijkt, dat geen sprake zal zijn van een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het GR van de buisleiding voor het planbesluit bedraagt circa 0,0003 maal de oriëntatiewaarde en na het planbesluit (aanname 50% toename van de personendichtheid) circa 0,001 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording GR

Het GR van de Hogering, Tussenring en Vrijheidsdreef hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het GR van de buisleiding hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording hulpverlening spoor/weg/buis

De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het concept ontwerp bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies uit dit advies (d.d. 4 mei 2017) zijn:

  • risicobronnen in en om het plangebied zijn: de diverse transportmodaliteiten met vervoer van gevaarlijke stoffen: de Hogering, Tussenring, Vrijheidsdreef, Flevolijn en een hoge druk aardgasleiding; een munitieopslag; ligging in de Flevopolder (overstromingsgevaar);
  • er zijn geen ruimtelijke maatregelen mogelijk om de risico's aan de bron te beperken;
  • gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan is het niet opportuun ruimtelijke maatregelen in de gebouwde omgeving te nemen om de effecten in het plangebied te beperken;
  • het plangebied kent voldoende mogelijkheden om van de verschillende risicobronnen af te vluchten;
  • bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgt de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes (tot 2020), omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoon-netwerken, NL Alert) en de website www.crisis.nl;
  • het plangebied voldoet aan de handreiking voor bluswater en kent een goede bereikbaarheid.

De zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn als voldoende beoordeeld.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor

Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m, te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaande verkeer, ligt buiten het plangebied. Deze verantwoording is niet van toepassing.

Conclusie

Voor het aspect externe veiligheid worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

De toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld sportvoorzieningen) moeten in bestemmingsplannen worden afgestemd op de aanwezigheid van milieugevoelige functies (bijvoorbeeld woningen en in dit geval het azc). In het huidige bestemmingsplan Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark uit 2018 is een milieuzonering gehanteerd op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009.

Inhoudelijk

De veldsportcomplexen, sporthallen en openluchtijs- en skeelerbaan vallen onder categorie 3.1 van de VNG-bedrijvenlijst. De ijs- en skeelerbaan ligt ten noorden van het plangebied. In theorie is dit een categorie 4.2 inrichting, maar gelet op feitelijk gebruik en de bijbehorende milieubelasting valt dit onder een veldsportcomplex met verlichting dus categorie 3.1. Gelet op de functiemenging in het sportgebied, de busbaan en ligging nabij de Tussenring is qua omgevingstype sprake van een gemengd gebied. Dit betekent dat milieubelastende activiteiten tot milieugevoelige functies zoals het azc een afstand moeten aanhouden van 30 m. De afstand tot de ijs- en skeelerbaan bedraagt circa 80 m. Ook andere milieubelastende functies voldoen aan deze afstandseis. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de uitbreiding van het azc. Ook worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

Conclusie 

Voor het aspect bedrijven en milieuzonering worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht.

5.7 Kabels en leidingen

Inleiding

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen, gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk, omdat deze ligging duurzaam is. Er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit, aanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Hoofdtransportleidingen

Buiten het plangebied en langs de Tussenring ligt een leidingenstraat met daarin hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied, zoals een hogedrukgasleiding. Ook loopt hier een ondergrondse hoogspanningslijn. Evenwijdig aan de busbaan ligt, zoals gebruikelijk in Almere, hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor een gedeelte van het plangebied.

Toekomstige ontwikkeling

Voor het plangebied zijn al nutsvoorzieningen aangelegd ten behoeve van de tijdelijke gebouwen van het azc, dat enige jaren geleden is gerealiseerd. Deze voorzieningen kunnen nu weer worden gebruikt.

Conclusie

Voor het aspect kabels en leidingen worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht.

5.8 Ecologie

Inleiding
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn de verplichtingen die voortkomen uit de Europese wet- en regelgeving geïmplementeerd. De zogenaamde 'nationale koppen' (bescherming van soorten en gebieden die verder gaat dan de Europese verplichtingen) zijn gesnoeid. Het gaat hierbij om Beschermde natuurmonumenten en zo'n 200 plant- en diersoorten. Daarentegen worden nu soorten beschermd die eerder onder de Flora- en faunawet niet beschermd waren. Van deze lijst met 91 soorten is geen populatie in Almere aanwezig.

De soortenbescherming in de Wnb heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een aantal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Wnb behorende besluiten en regelingen. De Wnb bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 1.11 van de Wnb schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in het wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. In de meeste gevallen kan voor de verbodsbepalingen een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Bepaalde algemeen voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de zogenaamde vrijstellingsregeling, indien het werk te omschrijven is als bestendig beheer of onderhoud, of een ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, worden verschillende groepen soorten onderscheiden. Bovendien gelden naast landelijke vrijstellingen ook vrijstellingen op provinciaal niveau.

Voor de uitbreiding van het azc is een QuickScan flora en fauna uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 6 Quickscan flora en fauna. De volgende beschermde soorten zijn binnen het plangebied vastgesteld:

  • Planten: in het gebied is pioniersvegetatie van vlier, braam en brandnetel waargenomen.
  • Vissen: rivierdonderpad is vastgesteld in de Hoge Vaart.
  • Broedvogels: Grote bonte specht en boomkruiper komen voor in het bos ten zuiden van het plangebied. Naar verwachting komen verder algemene broedvogels van bos en struweel binnen het plangebied voor, zoals houtduif, ekster en merel.
  • Zoogdieren: zijn niet waargenomen en worden ook niet verwacht.
  • Vleermuizen: foeragerende ruige en gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn vastgesteld ter hoogte van de Lage Vaart. De aanwezige vegetatie en sloten in het plangebied leiden ertoe dat er veel insecten aanwezig zijn en het gebied zeer geschikt is als foerageergebied. Ook de omgeving met veel groen, met riet begroeide oevers van sloten is zeer geschikt om te foerageren. Echter op basis van het grote aanbod rondom het plangebied wordt niet verwacht dat het plangebied zelf essentieel foerageergebied is. Baltsende gewone dwergvleermuizen zijn daarnaast waargenomen ter plaatse van het bos ten zuiden van het plangebied. Omdat (oudere) bomen of geschikte bebouwing ontbreken zijn er geen verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. In de oudere bomen ten noorden van het plangebied zijn geen geschikte holtes aanwezig en ontbreekt loshangende schort die als verblijfplaats kan dienen. Het plangebied bevat geen vliegroutes voor vleermuizen gelet op het ontbreken van lijnvormige structuren en de vele lijnvormige structuren (bomenrijen) in de omgeving.
  • Reptielen: De aanwezigheid van streng beschermde reptielen (ringslang, rugstreeppad) kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. Algemene soorten amfibieën zoals bruine kikker en gewone pad kunnen wel voorkomen binnen het plangebied. Ook algemene soorten grondgebonden zoogdieren zoals mol en konijn komen naar verwachting binnen het plangebied voor.

Met het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in het geding komt. Binnen het plangebied komen geen soorten voor die als instandhoudingsdoel voor dit gebied zijn aangewezen (voornamelijk water- en weidevogels) en ook is het marginaal geschikt foerageergebied voor deze soorten.

Geadviseerd wordt rooiwerkzaamheden in de winterperiode te verrichten. Indien de rooiwerkzaamheden in of rondom het broedseizoen worden uitgevoerd, dan wordt geadviseerd om:

  • het gebied voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te maken voor vestiging van broedvogels, door opslag van planten (bomen, struiken en ruigte) te verwijderen;
  • om te voorkomen dat vervolgens in nieuw ontstane ruigte zich vogels gaan vestigen moet het gebied ongeschikt worden gehouden door eggen of ploegen (frequentie afhankelijk van groei ruigte);
  • gezien de beslotenheid van het terrein kan op voorhand worden uitgesloten dat akkervogels zich op deze locatie gaan vestigen;
  • als niet met zand gesleept wordt uit gebieden waar rugstreeppadden voorkomen, kan ook onnatuurlijke verspreiding worden uitgesloten.


Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het NNN (vroeger EHS genoemd) is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden in Nederland, dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Samen met het Rijk zijn spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk. Deze zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007) en de VFL van de provincie. Hierin zijn de voorwaarden voor economische ontwikkelingen uitgewerkt. In het NNN geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van het NNN significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, geen reële alternatieven aanwezig zijn èn effecten worden voorkomen. Resteffecten moeten worden gecompenseerd.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied betreft het Vaartsluisbos (zie onderstaande figuur). Dit ligt ten noorden van de Hogering. Gezien de aard van het bestemmingsplan en de ligging van dit bos buiten het plangebied, kan op voorhand een negatief effect op het NNN en de doelen daarvan worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0010.jpg"

figuur: NNN-gebieden in de nabijheid van het plangebied


Natura 2000

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Deze beschermde gebieden vormen samen de Natura 2000-gebieden. De Wnb heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden moeten worden getoetst op hun effecten op de instandhoudingsdoelen, die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Als uit deze voortoets blijkt dat het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, moet een passende beoordeling worden gemaakt (artikel 2.8 van de Wnb). Indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van mogelijk significant negatieve effecten, dan kan alleen toestemming gegeven worden, als er geen alternatieven zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zonodig na het treffen van mitigerende maatregelen. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen van invloed zijn op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt de "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied zijn de Lepelaarsplassen op circa 1,3 km afstand (zie onderstaande figuur). Directe effecten zijn daarmee uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0011.jpg"

figuur: Natura 2000-gebieden in de nabijheid van het plangebied (locatie in rood weergegeven)

In het kader van de ontwikkeling is een AERIUS-berekening uitgevoerd naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 7 Onderzoek stikstofdepositie. De AERIUS Calculator toon voor de gebruiks- en realisatiefase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarom worden er geen negatieve significante effecten verwacht op Natura 2000-gebieden.


Houtopstanden

De bepalingen rond vellen en herplant zijn niet van toepassing op:

  • a. houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom;
  • b. houtopstanden op erven of in tuinen;
  • c. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
  • d. naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar;
  • e. kweekgoed;
  • f. uit populieren of wilgen bestaande:
    • 1. wegbeplantingen;
    • 2. beplantingen langs waterwegen, en
    • 3. eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
  • g. het dunnen van een houtopstand;
  • h. uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa, indien zij:
    • 1. ten minste eens per tien jaar worden geoogst;
    • 2. bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en
    • 3. zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Bij de kap geldt een meldingsplicht en herplantplicht. De kap van houtopstanden moet een maand van tevoren worden gemeld bij Gedeputeerde Staten. De provincie ziet toe op de naleving van de herplantplicht.

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom zoals die is vastgesteld voor de Wnb (voorheen Boswet). Voor dit deel van het plangebied valt een eventuele voorgenomen houtvelling niet onder de werking van de Wnb. Melding of herplant is dus niet aan de orde.

Conclusie

Voor het aspect ecologie worden geen belangrijke nadelige milieueffecten verwacht.

5.9 Waterparagraaf

Inleiding

Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets beschrijft drie thema's: veiligheid, voldoende water en schoon water.

Voor het vigerende bestemmingsplan 'Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark' heeft al een watertoets plaatsgevonden. Op grond van dit bestemmingsplan kan voor de locatie van de uitbreiding van het azc (binnen de bestemming 'Gemengd- 1') maximaal 60% van het gebied worden bebouwd en bedraagt de maximum bouwhoogte 20 meter. Ook in het onderhavige bestemmingsplan kan binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Azielzoekerscentrum' maximaal 60% van het gebied worden bebouwd en bedraagt de maximum bouwhoogte 20 meter. Voor de beoogde uibreiding van het AZC is in 2014 al een watertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 8 Watertoets. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft op 29 januari 2020 een wateradvies gegeven op het concept ontwerp bestemmingsplan. Op 27 januari 2021 heeft het waterschap geadviseerd dat het ontwerp bestemmingsplan conform het wateradvies is opgesteld en de waterbelangen daarmee voldoende zijn geborgd. De adviezen zijn opgenomen in Bijlage 9 Wateradvies. De waterparagraaf is gebaseerd op deze informatie.

Veiligheid

Het plangebied ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Voldoende water

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Met de planontwikkeling wordt er netto geen verhard oppervlak in landelijk gebied toegevoegd.

Ontwerprichtlijnen compensatie toename verharding

De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding.

Wateroverlast

Hieronder is een uitsnede opgenomen uit de klimaatatlas Almere, specifiek voor wateroverlast. Het gebied watert tijdens zware regenval voldoende af naar naastgelegen watergangen. In de onderstaande figuur zijn de stroombanen (dunne blauwe lijnen) zichtbaar. De brede blauwe lijnen zijn bestaande watergangen. Bij de uitbreiding wordt gezorgd voor voldoende waterberging/afvoer naar de watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0012.png" figuur: wateroverlast

Het omliggende wegennet is tijdens de piekbuien ook goed begaanbaar voor hulpdiensten ( groene lijnen). De uitbreiding van het azc zal deze situatie niet verslechteren.

Peilgebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem Almere Stedelijk. Het gebied Fanny Blankers en Koenpark tussen de Hoge Vaart en Lage Vaart ligt in peilgebied ALM 2 en heeft een peil van -5,70 NAP (Bron: Peilbesluit Almere Stedelijk 2006). In het gebied Fanny Blankers Koenpark zijn watergangen en waterbergingen aanwezig. Deze watergangen en waterbergingen hebben als functie om het water in het peilgebied vast te houden en af te voeren richting de Lage Vaart. Op twee locaties is voor de afwatering van dit gebied een duiker aanwezig richting de Lage Vaart (zie figuur hieronder). Via de Lage Vaart wordt het water verder afgevoerd naar het Markermeer. In het gebied ten westen van de Hoge Vaart ligt de Leeghwaterplas. Deze plas staat via een gemaal in verbinding met de Hoge Vaart. Via de Hoge Vaart wordt het water verder afgevoerd naar het Markermeer. Dit plandeelgebied bestaat voor het grootste deel uit onverhard gebied. Vanuit de Hoge Vaart is de Leeghwaterplas voor vaarverkeer bereikbaar via een sluis naast het gemaal. Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied van Almere en in het plangebied, is sinds 2015 op orde en voldoet aan de normen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0013.png"

figuur: peilgebieden

Goed functionerend watersysteem

Streefbeeld

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het
waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem

Het waterschap streeft naar grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. Op https://www.zuiderzeeland.nl is hierover informatie te vinden.

In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.

Met het oog op de uiteindelijke overname van het beheer en onderhoud van nieuw stedelijk water is het nodig dat het waterschap betrokken wordt bij de uitwerking van een plangebied naar een definitieve ontwerp van het watersysteem. Dit definitieve ontwerp behoeft de ambtelijke goedkeuring van het waterschap om overname uiteindelijk mogelijk te maken.

Ontwerprichtlijnen bij aanleg nieuw water en kunstwerken

Permanent watervoerende watergangen in het stedelijk gebied dienen te voldoen aan een technisch profiel en hebben een minimale waterdiepte van 1,2 m bij streefpeil, een minimale bodembreedte van 1 m en een talud van 1:3 of flauwer. Grotere waterpartijen en plassen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil. In het geval een Stedelijk Waterplan is vastgesteld, wordt uitgegaan van in het plan aangegeven profielen per gebruiksfunctie. Voor de dimensionering van sloten, vaarten en tochten in het landelijk gebied wordt de legger van Waterschap Zuiderzeeland gevolgd.

Samen met het waterschap wordt de afweging gemaakt of kunstwerken nodig zijn en of deze vast, beweegbaar of afsluitbaar moeten zijn. Ter plaatse van kruisingen van infrastructuur met (hoofd)watergangen gaat de voorkeur uit naar het aanleggen van bruggen in plaats van duikers. In het geval van kruisingen met grootschalige infrastructuur en/of bebouwing kan een overkluizing worden overwogen; de overkluizingen in (hoofd)watergangen hebben (in verband met de opstuwing) een lengte
van maximaal 50 meter. Als onderhoud van de duiker vanuit de beide zijkanten niet voldoende mogelijk is, dienen in de duiker 1 of meerdere inspectieputten te worden aangebracht.

Bij maatgevende afvoer (13 mm/dag en kwel) richting gemaal of bergingslocatie hebben de duikers een maximale opstuwing van 2 cm. en bij streefpeil 1/3 deel lucht in het dwarsprofiel. De bodem van de duiker ligt minimaal 10 cm. boven de waterbodem. Indien vispasseerbaarheid een rol speelt gelden er aanvullende richtlijnen.

De maximaal toelaatbare gemiddelde stroomsnelheid bij maatgevende afvoer (13 mm/dag en kwel) voor duikers en onbeschoeide watergangen bedraagt:

  • 0,60 - 0,80 m/s voor kleigrond
  • 0,30 - 0,60 m/s voor zavel en veen
  • 0,20 - 0,50 m/s voor grof zand
  • 0,15 - 0,30 m/s voor fijn zand.

Indien een watergang smaller is dan 24 meter, dan zal in principe rijdend onderhoud mogelijk moeten worden gemaakt. Een watergang dient dan voorzien te zijn van een goed bereikbare obstakelvrije werkstrook van minimaal 5 meter breed:

  • aan één zijde van een watergang met een waterbreedte tot en met 12 meter;
  • aan weerszijden van een watergang met een waterbreedte van 12 tot 24 meter.

Bij een talud van 1:4 of flauwer is geen onderhoudsstrook nodig. Voor watergangen breder dan 24 meter is varend onderhoud een mogelijkheid. Bij bruggen is de minimaal benodigde doorvaarthoogte 1,5 meter en de minimum doorvaartbreedte 3,00 meter. Verder zijn er te waterlaat plaatsen nodig. Er kan in verband met de extra kosten alleen goed onderbouwd gekozen worden voor varend onderhoud.

In alle gevallen wordt rekening gehouden met een benodigde doorrijhoogte onder bruggen van 4 meter ten behoeve van onderhoudsmateriaal.

Het is belangrijk dat al dan niet particuliere voorzieningen zoals wadi's, vijvers en waterpartijen die specifiek bedoeld zijn voor de berging van regenwater daadwerkelijk aangelegd en goed onderhouden worden zodat de functie aanwezig is en behouden blijft. Gemeenten zullen hier vanuit hun zorgplicht voor de verwerking van regenwater op toe moeten zien.

Houdt de beschoeiing zoveel mogelijk uniform. De verankering dient minimaal dezelfde levenduur te hebben als de beschoeiing zelf.

Waterberging

In 2016 is voor het bouwrijp maken ten behoeve van de tijdelijke noodopvang al extra waterberging gerealiseerd. Op de luchtfoto van 2015 is de situatie weergegeven voor de gronduitgifte aan het COA.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0014.png"

figuur: luchtfoto 2015

Op de luchtfoto uit 2017 is de situatie te zien van de tijdelijke noodopvang en de gerealiseerde verbreding van de watergang. Deze bedraagt circa 375 m2 x circa 1,25m diep = circa 468,75 m3 waterberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0015.png"

figuur: luchtfoto 2017

Hieronder zijn foto's opgenomen van de bestaande watergangen aan de noordzijde en de zuidzijde van het plangebied. De bestaande watergangen worden niet verlegd of gedempt. Er zijn in 2016 ook twee dam/duikerconstructies aangebracht om het plangebied van dit bestemmingsplan te ontsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0016.jpg"

figuur: sloot ten noorden van het perceel, bron: Sander van den Broek 04-03-2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0017.jpg"

figuur: sloot ten zuiden van het perceel, bron: Sander van den Broek 04-03-2020

Anticiperen op watertekort

Streefbeeld

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Uitgangspunt

In het hele beheergebied streeft het waterschap na dat de aanwezige functies worden gefaciliteerd door goed en voldoende water. Echter binnen een klimaatbestendig en robuust watersysteem past afhankelijkheid van wateraanvoer niet. Met het oog op toekomstige watertekorten is het wenselijk de hoeveelheid aanvoerwater zoveel mogelijk te beperken.

Randvoorwaarde(n)

Nieuwe watersystemen worden dusdanig ingericht dat ze zelfvoorzienend zijn. Uitbreiding van wateraanvoer bij de huidige functies is niet wenselijk.

De afweging van wateraanvoer vindt plaats op basis van robuustheid, effectiviteit en efficiency. Hierbij geldt als uitgangspunt dat herverdeling van water binnen de polder de voorkeur heeft boven wateraanvoer van buiten de polder.

Ontwerprichtlijnen wateraanvoer

Een watersysteem dient zo ontworpen te zijn dat het niet afhankelijk is van de aanvoer van water.

In het ontwerp van een gestuwd watersysteem wordt rekening gehouden met uitzakken van het peil met 30-40 cm ten tijde van droogte, om wateraanvoer overbodig te maken. Dergelijk beheer wordt overwogen en opgenomen in het peilbesluit.

In overeenstemming met deze door de provincie aangegeven volgorde, wordt wateraanvoer afgewogen:

  • de noodzaak van het gebruik;
  • besparingsmogelijkheden;
  • optimale benutting van het lokale oppervlaktewatersysteem;
  • alternatieve bronnen;
  • de wijze waarop water duurzaam aangevoerd kan worden.

In verband met het toetsen op efficiency maakt een kosten-batenanalyse deel uit van de afweging.

Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig.

Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag.

Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

Hittestress

In de onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen uit de klimaatatlas Almere, specifiek voor hittestress. De rode gebieden zijn zeer gevoelig voor hittestress, de groene gebieden minder. Op de figuur is goed zichtbaar dat bestaande gebouwen de warmte vasthouden ten tijde van zomerse dagen en dat bewoners daar overlast van kunnen ervaren. Met name het verharde terrein houdt de warmte vast, wat niet positief bijdraagt aan het reduceren van hittestress. Bij de uitbreiding van het azc kan hiermee rekening worden gehouden door voor voldoende schaduwrijke plekken te zorgen. Bijvoorbeeld het planten van bladerrijke bomen of bij het bouwen zorgen voor voldoende overstekken. Ook de oost-west oriëntatie kan hier mogelijk aan bijdragen. Bij de uitbreiding van het AZC wordt hier rekening mee gehouden doordat de verschillende bouwdelen rondom een groene binnenplaats worden gebouwd waar ook bomen worden aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0018.png"

figuur: hittesress

Schoon water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Uitgangspunt

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

Randvoorwaarde(n) en ontwerprichtlijnen nieuw oppervlaktewater

Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling (vaak troebel). Bij de inrichting van het watersysteem dient water met een hogere kwaliteit te stromen naar water met een lagere kwaliteit. Er moet gezorgd worden voor voldoende watercirculatie. Negatieve chemische beïnvloeding van de ecologische (water)kwaliteit of het ecologische functioneren van wateren, door ruimtelijk ontwikkelingen wordt voorkomen, omdat compensatie zeer beperkt mogelijk is. Compensatie voor verslechtering van ecologische omstandigheden en/of van waterkwaliteit is maatwerk en vindt altijd plaats in overleg met het waterschap. Bij compensatie van delen van KRW-waterlichamen moeten binnen hetzelfde waterlichaam die trajecten gekozen worden die qua abiotiek en biotiek vergelijkbaar zijn met de oorspronkelijke kenmerken van het te compenseren KRW-water.

Voor niet-KRW-wateren kan compensatie, in sommige gevallen buiten hetzelfde watersysteem uitgevoerd worden.

In het landelijk gebied worden oevers bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Hierbij wordt rekening gehouden met het Programma natuurvriendelijke en duurzame oevers 2012-2021. De basisinrichting van duurzame oevers, het acculadeprofiel, bestaat uit een plasberm van 2 meter breed en circa 40 cm diep, en een oever met een helling van 1:2. Natuurvriendelijke oevers hebben een talud van 1:5 of flauwer; afhankelijk van de beschikbare ruimte en functie kan lokaal een steiler talud worden toegepast. Het weghalen van natuurvriendelijke en/of duurzame oevers wordt binnen hetzelfde KRW-waterlichaam gecompenseerd.

Oevers met vegetatie worden vanaf de oever met een kraan onderhouden. Dit is het minst verstorend voor de waterkwaliteit.

Het verdient de voorkeur om bomen niet direct langs de oever te planten. Indien dit toch gebeurt, worden bomen ten behoeve van de waterkwaliteit aan de noord- en oostzijde van het water geplant. Dit maakt voldoende licht inval mogelijk.

Bij realisatie van nieuw stedelijk water wordt de functie en het gewenste kwaliteitsniveau aan het watersysteem toegekend. Deze zijn bepalend voor de inrichting. Als inrichtingsvarianten voor stedelijk water worden stadswater, water voor beleving en water voor natuur onderscheiden. Kademuren worden over beperkte lengte toegepast.

Ophoping van drijfvuil wordt voorkomen. Watergangen smaller dan 20 meter bevatten geen doodlopende einden. Bekijk of een vuilrooster noodzakelijk is bij kunstwerken. Pas alleen roosters met verticale spijlen toe, zodat schoonmaken met een hark mogelijk is.

Grotere waterpartijen en plassen worden onderscheiden in diepe en ondiepe waterplassen. Ondiepe plassen variëren in diepte tot 4 meter. Diepe plassen zijn meer dan 4 meter diep. Bij beide typen is een goede verhouding tussen ondiepe en dieper delen noodzakelijk voor een goed chemisch en ecologisch functioneren.

Grotere waterpartijen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil (mede i.v.m. stabiliteit); plaatselijk zijn verdiepingen van de waterbodem tot een diepte van 2,5 meter gewenst. Afhankelijk van de grootte en de functie kan de voorkeur worden gegeven aan een geïsoleerde diepe (recreatie)plas of een (kleinere) met het watersysteem verbonden ondiepe plas (met meer ruimte voor vegetatie).

Ondiepe plassen worden omzoomd door brede gordels van boven het water uitstekende planten, bevatten eilandjes en zijn 0 - 2,5 m diep. 15 tot 30 % van het areaal van grote waterpartijen en plassen is minimaal 1,5 m. diep. De rest (70 tot 85%) van het areaal is dus ondieper dan 1,5 m. Afhankelijk van de functie kan een uitzondering worden gemaakt. Bijvoorbeeld bij een vaarfunctie, waarbij een diepte van meer dan 3 meter gewenst is, om overmatige waterplantengroei te voorkomen.

In diepe plassen wordt 30% van het oeverareaal ingericht als rietzone met aansluitend een waterfase van 0,8 - 2,0 meter diep (afhankelijk van het doorzicht). De rest van de diepe plas mag maximaal 10 m. diep zijn.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Uitgangspunten

In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'.

Randvoorwaarde(n)

Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een een vergunning nodig.

Lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijv. zinken of koperen daken) zijn vergunningplichtig. Lozingen op kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen worden verboden door het waterschap. Bij de inrichting van het watersysteem zijn alleen milieuvriendelijke, niet-uitlogende en gecertificeerde materialen toegestaan. Voor beschoeiing geldt aanvullend dat de materialen niet-oxydeerbaar zijn.

Voor de uitbreiding van het azc zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Waterkwaliteit

Het aanwezige grond- en oppervlaktewater in het plangebied biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna. De chemische toestand van het aanwezige water vormt hier geen belemmering voor. Het belangrijkste beleidsdossier voor oppervlaktewater is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW beschermt drinkwaterbronnen, zwemwateren en leefgebieden van dieren en planten. In het plangebied van het bestemmingsplan zijn de Lage Vaart ('Vaarten lage afdeling ZOF') en de Hoge Vaart ('Vaarten hoge afdeling ZOF') aangewezen als waterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water (Bron: Achtergronddocument KRW IJsselmeerpolders planperiode 2016 - 2021). De provincie Flevoland heeft het voor de KRW verplichte areaal aan natuurvriendelijke oevers voor deze watergangen in de periode 2010-2015 uitgevoerd. In het SGBP2 (Stroomgebied Beheersplan fase 2) zijn voor de 'Vaarten lage afdeling ZOF' en de 'Vaarten hoge afdeling ZOF' geen verdere maatregelen voorzien. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de bestaande waterkwaliteit in deze watergangen zullen verslechteren.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Uitgangspunt(en)

Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt.

Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.

Randvoorwaarde(n)

Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een "zuiverend" gescheiden rioolstelsel een voorwaarde.

In bestaand gebied wordt ernaar gestreefd om schoon regenwater af te koppelen van het rioolstelsel.

Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein;
  • Hemelwater van centrumgebieden (m.u.v. marktterreinen).

Het hemelwater stroomt onder vrij verval af, direct of indirect (eventueel via een lokale zuivering) richting open water. Het afstromend hemelwater wordt vanaf de erfgrens, en waar mogelijk, bovengronds aangeboden.Vuil hemelwater is afstromend hemelwater dat niet onder schoon is vermeld. Verharde oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is worden afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/of slibafscheider. Een bodempassage wordt gedimensioneerd volgens de Leidraad Riolering. De afvoer van minder schone verharde oppervlakken via het rioolstelsel vindt plaats op basis van expert-judgement.

In het geval huishoudelijk- of bedrijfsafvalwater niet wordt aangeboden via het bestaande rioolstelsel denkt het waterschap graag mee over de verwerking van dit afvalwater. Er wordt de volgende voorkeursvolgorde in het omgaan met afvalwater gehanteerd:
1. Lozingen / emissies worden voorkomen.
2. Afvalwater wordt vergaand hergebruikt.
3. Aansluiting afvalwaterstroom op riolering.
4. Afvoer per as (transport).
5. Opslag en gelijkmatige verspreiding

Riolering

In het plangebied is een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie AWZI op de Vaart. Kwel- en hemelwater wordt in het plangebied afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied.

Conclusie

Voor het aspect water worden geen belangrijke nadelige milieueffecten verwacht.

5.10 Bodem

Historie

De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (circa 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette, maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd. In 1974 is de eerste paal voor de bouw van Almere-Haven de grond in gegaan en vanaf dat moment is Almere ontwikkeld.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 10 Bodemonderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat de top- en onderlaag van de bodem ter plaatse van het perceel niet verontreinigd zijn. Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met enkele zware metalen, dichlooretheen en xylenen. De licht verhoogde gehalte metalen hebben waarschijnlijk een natuurlijke oorzaak. Het licht verhoogde gehalte xyleen heeft een onbekende oorzaak. Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat, gezien de lichte verontreiniging, geen bezwaar is voor bebouwing op het perceel. Het bevoegd gezag ziet toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit. (Bbk) Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Bbk. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Bbk, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand op het Hannie Schaftpark & Fanny Blankers-Koenpark wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op circa 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit Markermeerwater en water uit de Noorderplassen en Leeghwaterplas dat onder en door de dijk heen stroomt. Deze kwel wordt grotendeels opgevangen door kwelsloten. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.


Conclusie

Voor het aspect bodem worden geen belangrijke nadelige milieueffecten verwacht.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte.

Het plangebied is een onbebouwd perceel. In het plangebied zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren, geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aanwezig.

Archeologische waarden

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3.800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er werd in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden. Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend.

Binnen de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is het plangebied vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Zie voor een uitsnede van de ABA onderstaande figuur. Deze terreinen zijn vrijgesteld omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, of anderszins verstoord zijn. Hier worden geen archeologische waarden verwacht in de ondergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0019.jpg"

figuur: uitsnede van de Archeologische Beleidskaart Almere

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Er dient dan ook rekening mee te worden gehouden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

Conclusie

Er worden voor het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belangrijke nadelige milieueffecten verwacht.

 

5.12 Radarverstoringsgebieden, installaties voor luchtverkeer en laserstraalvrije gebieden

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (=Barro) is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Herwijnen 90 m, Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0020.png"

figuur: invloed radarstations

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de regels uit het Barro voor radarverstoringsgebieden.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015). In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0021.png"
figuur: hoogteradialen luchtvaartverkeer

Binnen een toetsingsvlak moet, indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Voor het plangebied zou dit toetsingsvlak dus alleen gelden voor windturbines met een hoogte vanaf 51,56 m. Indien de windmolens hoger worden dan 51,56 m, dient advies te worden ingewonnen bij de LVNL over het effect ervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Dit plan maakt dergelijke nieuwe windturbines niet mogelijk, dus is het vragen van een toets niet van toepassing.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0022.png"

figuur: laserstraalvrije gebied

Zoals uit de bovenstaande figuur blijkt, is het laserstraalvrije gebied niet van toepassing op het plangebied. Dit behoeft dus geen verdere regeling in het plan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Ook bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut of de plankosten), kosten te kunnen verhalen op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Dit dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld die tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Tussen de gemeente Almere en het COA is een koopovereenkomst gesloten op 17 november 2015. Hierin is de overdracht van de grond en het te realiseren plan vastgelegd. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de bouwrijpe staat, de bouwplicht, recht van terugkoop, aanleg parkeerterrein, erfafscheidingen etcetera. Uit een vertrouwelijke exploitatieopzet blijkt verder dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Planschade  

Het vaststellen van een bestemmingsplan is op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een aangewezen handeling die in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de planschade. De verwachting is dat het voorliggend bestemmingsplan niet of slechts in beperkte mate tot een tegemoetkoming in de planschade kan leiden. Dit omdat dezelfde bouwmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan worden overgenomen en alleen het gebruik wijzigt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Op 4 november 2019 is een inloopavond georganiseerd voor omwonenden en bedrijven in het bestaande azc. Zo'n 3.400 uitnodigingen zijn per brief verzonden. Daarin is aangegeven dat het azc wil uitbreiden met 600 opvangplekken. De omwonenden en bedrijven zijn uitgenodigd om vragen te stellen. Hier zijn circa 30 personen op af gekomen. Circa 30 geïnteresseerden waren aanwezig. Sommigen wilden een individuele casus bespreken en anderen waren vooral geïnteresseerd in hoe en op welke plek de uitbreiding wordt gerealiseerd.

Vooroverleg

Het plan is op 17 december 2019 verzonden aan de vooroverlegpartners ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening. De volgende bestuurlijke vooroverlegpartners hebben een reactie gegeven:

  • Provincie Flevoland
  • Waterschap Zuiderzeeland
  • Tennet

Onderstaand is een samenvatting van de reacties weergegeven.

Provincie Flevoland en Tennet

Geen opmerkingen bij het plan.

Waterschap Zuiderzeeland

Wateradvies

De waterparagraaf dient de relevante wateraspecten, streefbeelden en uitgangspunten van de beleidsthema's Veiligheid, Voldoende water en Schoon water te beschrijven. Het voorliggende plan is getoetst op deze thema's. De waterparagraaf is erg summier en onvoldoende. Deze dient aangevuld te worden met de relevante streefbeelden en uitgangspunten voor de beleidsthema's Voldoende water en Schoon water. Hiervoor verwijzen wij naar de uitgangspuntennotitie die is ontvangen via de digitale watertoets.

Veiligheid

Aangezien dit thema niet aan de orde is adviseert het waterschap de volgende tekst op te nemen:
Het plangebied ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Schoon water

  • In het plan de relevante streefbeelden en uitgangspunten opnemen;
  • Vermelden of in het plan gebruik wordt gemaakt van uitlogendebouwmaterialen.

Voldoende water

In het plan de relevante streefbeelden en uitgangspunten opnemen.

Indien bovenstaande opmerkingen worden verwerkt in de waterparagraaf dan kunt u deze mail als een positief wateradvies beschouwen. Wij zien het ontwerp bestemmingsplan dan met vertrouwen tegemoet.

Vervolg voor de initiatiefnemer

Het waterschap vraagt de initiatiefnemer op het volgende te attenderen. Op basis van de beschikbaar gestelde informatie bestaan geen meld- of vergunningplichten in het kader van het waterbeheer. Het beheer en onderhoud van het bestaande watersysteem dient ongehinderd te kunnen blijven plaatsvinden.

De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in paragraaf 5.9 Waterparagraaf.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 21 januari 2021 tot en met woensdag 3 maart 2021 (6 weken) voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze bij de gemeenteraad indienen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan ontvangen.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Een opgaven van nationaal belang in dit gebied is onder meer het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM).

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de ladder moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In dit bestemmingsplan wordt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. In paragraaf 2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt nader ingegaan op de ladder. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in drie radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor de radarverstoringsgebieden Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg gelden hoogtebeperkingen van respectievelijk 118 m, 90 m en 128 m ten opzichte van het N.A.P.. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro. Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.12 Radarverstoringsgebieden, installaties voor luchtverkeer en laserstraalvrije gebieden wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

RAAM-Brief

Rijk en regio willen de internationale concurrentiekracht en de duurzaamheid van de Noordelijke Randstad een impuls geven. In het programma Randstad Urgent zijn vijf grote projecten aangewezen die daaraan moeten bijdragen waaronder de Schaalsprong Almere. Deze vijf projecten worden bij de uitwerking en besluitvorming in samenhang bezien. Als onderdeel van deze aanpak heeft het Kabinet een aantal principekeuzes vastgesteld voor de ontwikkeling van het gebied tussen Amsterdam, Almere en Markermeer. Deze keuzes zijn gepresenteerd in de RAAM-brief die het Kabinet op 6 november 2009 heeft gepubliceerd. 'RAAM' staat voor 'Randstad-besluiten Amsterdam – Almere – Markermeer'. De RAAM-brief geeft de koers voor de na te streven ontwikkelingen aan. In de RAAM-brief heeft het kabinet ingezet op een westelijke ontwikkeling van Almere en dus niet voor een dominante ontwikkeling in oostelijke richting. Hier is het principe ontstaan dat de stedelijke ontwikkeling aan de westzijde van Almere plaatsvindt. Oosterwold krijgt een meer landelijke invulling.

Voor het plangebied betekent dit dat het past in het gestelde in de RAAM-brief.

Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013) (RRAAM)

In het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (verder: RRAAM) werken het Rijk, de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland en de gemeenten Almere en Amsterdam samen om de drievoudige ambitie op het gebied van woningbouw, bereikbaarheid en ecologie in de Noordelijke Randstad vorm te geven. Binnen RRAAM is onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in november 2013 de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer vastgesteld.

De Noordvleugel van de Randstad is nationaal gezien één van de belangrijkste economische motoren en kan zich meten met andere topregio's in Noordwest-Europa, zoals Londen, Parijs, het Ruhrgebied en Milaan. De Noordvleugel omvat het samenhangende stedelijke netwerk van het Noordzeekanaalgebied tot en met Utrecht, Amersfoort en Almere, met Amsterdam in het centrum. De regio kent aan de zuidkant een aaneenschakeling van grote functies als de Mainport Schiphol, het zakencentrum de Zuidas, de Jaarbeurs Utrecht en diverse grote woon- en werkgebieden. Met deze Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer wordt ingezet op versterking van de agglomeratiekracht van de Noordvleugel en daarmee op verbetering van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel.

Het toekomstperspectief van het Rijk voor de Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Daarbij kiest het Rijk ervoor om de verstedelijking in deze regio zoveel mogelijk te concentreren in bestaand stedelijk gebied en langs de bestaande infrastructuurcorridors op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Zodoende wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het betekent een verdere groei van Almere met hieraan gekoppeld een verbetering van de bereikbaarheid tussen Amsterdam en Almere. Ook de infrastructuur tussen Almere en Utrecht dient op orde te zijn. Daarnaast zal er sprake zijn van een vooruitgang van de ecologische kwaliteit in het Markermeer-IJmeer.

Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Het is hier prettig om te wonen, te werken en te recreëren. Almere is volwaardig onderdeel van het regionale mobiliteitsnetwerk van de Noordvleugel. Een IJmeerverbinding met een hoogstedelijke ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij de stip op de horizon. Deze verbinding is een metroachtig systeem dat Almere, in het bijzonder de locatie Pampus en Diemen direct verbindt met Amsterdam. Een deel van de regionale behoefte aan nieuwe woningen kan in Almere worden opgevangen. Dit verbetert de leefomgeving in de Noordvleugel en daarmee het internationale vestigingsklimaat. Voor het Markermeer-IJmeer is het toekomstperspectief een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES), waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden. Het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer is vitaal, gevarieerd, robuust en biedt, door natuurinvesteringen, juridische ruimte om de gewenste ruimtelijke en recreatieve ontwikkelingen mogelijk te maken.

In de Rijksstructuurvisie staat een adaptieve aanpak centraal. Deze aanpak is gericht op de toekomst: duurzaam en robuust. Daarmee is zij in staat om veranderingen op te vangen. De Rijksstructuurvisie geeft een beschrijving van het toekomstperspectief voor de drievoudige ambitie en hoe die kan worden bereikt. Dit toekomstperspectief met een westelijke ontwikkeling van Almere, een IJmeerverbinding en een TBES, is een gezamenlijk perspectief van het Rijk en de overheden in de Noordvleugel. Het gaat daarbij niet om een blauwdruk voor de toekomst, maar om een perspectief dat richting geeft aan de stappen die tussen nu en de lange termijn genomen moeten en kunnen worden. Ze verbindt daarmee de korte en (middel)lange termijn met elkaar zonder daar van te voren vaste termijnen of data aan te koppelen. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand, reagerend op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. Ook voor natuur is een stapsgewijze aanpak op zijn plaats. Afhankelijk van het verloop van de ecologische processen zijn er minder of meer natuurmaatregelen nodig.

Overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen zijn al volop bezig met het realiseren van het toekomstperspectief. Ter verbetering van de bereikbaarheid binnen de Noordvleugel wordt de komende jaren gewerkt aan de capaciteitsvergroting van de bestaande rijkswegen en spoorlijnen in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Voor het spoor wordt aanvullend daarop een investering voor de middellange termijn gedaan, waarmee een kwaliteitssprong naar hoogfrequent spoorvervoer wordt gerealiseerd. De woningbouwontwikkeling in Almere en het commitment van partijen hierop is een voorwaarde voor een succesvolle realisatie van OV SAAL en omgekeerd. Met de realisatie van deze uitbreidingen is de bereikbaarheid ook voor de langere termijn op orde. Verder wordt de bereikbaarheid tussen Almere en Utrecht verbeterd; dit betreft onder andere het verbreden van de A27 tussen Utrecht en knooppunt Eemnes en een pilot met een snelbus tussen Almere en Utrecht De Uithof.

Almere groeit in fasen en organisch op locaties langs de bestaande vervoersassen (A6, A27 en Flevolijn) volgens het bestaande meerkernige stadsconcept. De locaties Poort, Nobelhorst, Centrum Weerwater en Oosterwold bieden ruimte aan een aanzienlijk aantal woningen, voorzieningen en aan bedrijvigheid. De locatie Centrum Weerwater wordt ontwikkeld tot een locatie met (boven-)regionale centrumfuncties. De Floriade in 2022 is een eerste initiatief en hierdoor zal het imago van Almere als aantrekkelijke suburbane stad een internationale impuls krijgen.

Samen met de groei van Almere zal ook de stedelijke infrastructuur en groenblauwe structuur meegroeien. Tegelijkertijd wordt een volwaardig voorzieningenpakket op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, sport en duurzaamheid ontwikkeld. Door de verstedelijking langs de bestaande vervoersassen te concentreren, wordt druk opgebouwd die nodig is voor een verdere westwaartse groei van Almere en worden de investeringen in deze vervoersassen maximaal benut.

Om het toekomstperspectief en de stappen daar naartoe te realiseren, hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel gezamenlijke afspraken gemaakt voor de komende jaren. Die afspraken staan in de realisatieparagraaf van de Rijksstructuurvisie en in de Bestuursovereenkomst RRAAM en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0. Tezamen vormen zij de agenda voor de komende jaren. De samenhang tussen de stapsgewijze ontwikkelingen naar het toekomstperspectief wordt geborgd door het monitoren van de voortgang van de maatregelen en de effecten van de ontwikkelingen. Zo kan door het Rijk en de overheden in de Noordvleugel tussentijds worden bijgestuurd.

Om de agglomeratiekracht en daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken, is het in lijn met de Gebiedsagenda Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de opgave om zoveel mogelijk woningen in bestaand stedelijk gebied in de regio's Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en langs bestaande infrastructuurcorridors te bouwen op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Aanvullende verstedelijkingslocaties worden in de directe nabijheid daarvan gezocht. Daarnaast hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel geconcludeerd dat Almere goede mogelijkheden biedt om een aanzienlijk deel van de woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen: richtpunt is 60.000 woningen: 25.000 woningen uit Noord-Holland, 15.000 uit de regio Utrecht en 20.000 woningen voor de autonome ontwikkeling van Almere.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0023.png"

Naast het grote aantal woningen dat in Almere wordt toegevoegd, is het van belang ook andere functies mogelijk te maken, zodat een sociale diverse, aantrekkelijke en leefbare stad ontstaat. Hierover wordt in de Structuurvisie aangegeven dat Almere, als 'new town', ruimte heeft voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten, en vernieuwend ondernemerschap. Door dit mogelijk te maken en te stimuleren, wordt tevens bijgedragen aan de florerende economie van de Noordvleugel en aan een versterking van de internationale concurrentiepositie. De groei van Almere in de drie aangewezen kernen past bij de bestaande meerkernige structuur van de stad.

Met een gefaseerde aanpak wordt toegewerkt naar het toekomstperspectief voor de Noordvleugel, de stip op de horizon. Dit toekomstperspectief geeft invulling aan de drie samenhangende ambities op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid, natuur en recreatie ter versterking van deze regio. Het geeft richting aan het handelen van overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. Het is nu niet nodig om voor de lange termijn definitieve keuzes te maken ten aanzien van verstedelijking en bereikbaarheid. De beoogde woningbouwopgave is gebaseerd op de verwachte vraag naar woningen in de komende decennia. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand in reactie op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. De aanpak van vraagafhankelijk bouwen geldt niet alleen voor woningen, maar ook voor economische activiteiten en voorzieningen. Zodra de markt of burgers initiatieven ontplooien, wordt hierop gereageerd vanuit de basishouding dat dit mogelijk is. De essentie van vraagafhankelijk bouwen is dat de vragers de ontwikkeling zelf bepalen. Overheden stellen alleen de hoognodige kaders op, waarbinnen initiatiefnemers bepalen wat op welk moment gebouwd wordt.

De economische structuur in Almere ontwikkelt zich verder. Om een vitale stad te ontwikkelen, is vooralsnog een ambitie van 100.000 arbeidsplaatsen gedefinieerd. Met haar jonge bevolking levert Almere human capital aan de economie van de Noordvleugel. Almere heeft als new town ruimte voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten en vernieuwend ondernemerschap. Hierbij is excellent gastheerschap voor nieuwe en zittende ondernemers belangrijk. In de jonge economie van de stad zijn zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) en het midden- en kleinbedrijf (MKB) relatief sterk vertegenwoordigd. Zij krijgen alle ruimte om zich verder te ontplooien. Daarnaast ontstaat met de groei van de stad al een forse autonome groei van het aantal banen door bevolkingsvolgende groei. Naast de autonome groei is het de ambitie om banen te creëren in een aantal stuwende sectoren. Deze zijn in het economisch programma “Almere Werkt!” vastgelegd: Duurzaam bouwen & Gebiedsontwikkeling, Health, ICT & Media, Lelystad Airport en Wellness & Life Sciences.

Een goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur is een zeer belangrijke vestigingsfactor. De eerste kansen zijn al verzilverd door de investeringen van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere met de komst van Hogeschool Windesheim en de Christelijke Agrarische Hogeschool Vilentum. In samenwerking met het bedrijfsleven moet vooral in het middelbaar en hoger onderwijs een aanbod ontstaan dat aansluit bij de toekomstige behoeften en waarmee bedrijven kunnen worden verleid om zich in Flevoland te vestigen.

Zowel de culturele als de sportieve infrastructuur is van eminent belang voor de sociale samenhang in nieuwe en oudere delen van Almere. Op cultureel gebied wordt ingezet op het koppelen van nationale voorzieningen aan Almeerse kwaliteiten (eigen profiel), het versterken van het cultureel middenveld, het ruimte bieden aan zelforganisatie en ondernemerschap en het besteden van aandacht aan cultuureducatie en talentontwikkeling. Op het terrein van sport ligt de focus op een wijkgericht aanbod aan breedtesport, sectoroverstijgende talentontwikkeling en een gericht aanbod aan topsportevenementen en -voorzieningen.

Voor het plangebied betekent dit dat het past in het gestelde in de RRAAM.

Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)

Op 13 november 2013 is de Bestuursovereenkomst RRAAM ondertekend door het Rijk, de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de stadregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere (verder: RRAAM). De Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is bindend voor het Rijk. Met deze bestuursovereenkomst leggen partijen de afspraken vast om tot uitvoering te komen van de drievoudige ambitie op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie ter versterking van de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer.

Partijen hebben ten aanzien van de stedelijke ambitie afgesproken dat met de adaptieve aanpak de (markt)vraag naar woningen en bedrijfslocaties van doorslaggevend belang is voor het tempo en de invulling van het ontwikkelen van het toekomstperspectief. Partijen monitoren voor het gebied de Noordvleugel de kwantitatieve en kwalitatieve actuele vraag naar en het aanbod van woningen. Onder duovoorzitterschap van de provincie Noord-Holland en het Rijk (namens deze vertegenwoordigers van de minister voor Wonen en Rijksdienst), wordt deze monitoring vanaf 2014 uitgevoerd. Partijen brengen de gezamenlijke rapportage jaarlijks uit.

Voor het plangebied betekent dit dat het past in het gestelde in deze bestuursovereenkomst

Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)

Het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere hebben op 20 november 2013 in de Uitvoeringsovereenkomst de afspraken vastgelegd om tot uitvoering te komen van de stedelijke ambitie Almere, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer. Deze overeenkomst vervangt het eerdere Integraal Afsprakenkader (IAK) uit 2010. De afspraken in de uitvoeringsovereenkomst hebben betrekking op de integrale stedelijke ontwikkeling (Almere 2.0) en heeft betrekking op:

  • de gebieden: Almere Oosterwold, Almere Centrum Weerwater inclusief Floriade, Almere Pampus in samenhang met de IJmeerlijn, Almere Poort, Nobelhorst, alsmede de stedelijke ontwikkeling in het huidige stedelijke gebied van Almere;
  • de thema's stedelijke bereikbaarheid, groenblauw, duurzaamheid, onderwijs, cultuur, sport en economie;
  • het behoud van de concurrentiepositie van het huidige stedelijke gebied (Almere Tafel);
  • de samenwerking tussen het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere alsmede het gezamenlijk financieel kader ten behoeve van de realisatie.

In de overeenkomst hebben partijen afgesproken dat het realiseren van de stedelijke ambitie (60.000 woningen) is gestart op 1 januari 2010. De vraag van de markt is een bepalende factor voor het tempo waarop de gebiedsontwikkelingen in Almere plaatsvinden. De gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater kan op basis van de uitvoeringsovereenkomst door de gemeente Almere worden opgestart. De gemeente Almere voert de regie over de afstemming tussen de gebiedsontwikkelingen in Almere middels onder meer de gemeentelijke programmeringscyclus (Meerjaren Programmering Grondexploitatie Almere).

Ten behoeve van de realisatie van Almere 2.0 wordt één gezamenlijk Fonds Verstedelijking Almere ingesteld. Het fonds is bestemd voor investeringen in projecten ten behoeve van de integrale ontwikkeling van Almere 2.0. Het gaat daarbij om projecten op het gebied van de Almere Tafel, Onderwijsstructuur, Culturele infrastructuur, Sportinfrastructuur, Economie en Floriade, Duurzaamheid, Programma groenblauw en Stedelijke bereikbaarheid.

Voor het plangebied betekent dit dat het past in het gestelde in de IAK2.

Meerjarenprogramma Almere 2.0 (2018)

Op 22 februari 2018 is het Meerjarenprogramma Almere 2.0 vastgesteld voor de periode tot 2021. Op vele manieren wordt door Rijk en de regio samengewerkt aan een sterke en duurzame regio, die internationaal concurrerend is en waar het goed werken en wonen is. In RRAAM wordt middels een organische ontwikkeling toegewerkt naar het toekomstperspectief zoals beschreven in de Rijksstructuurvisie. In dit kader zijn tussen Rijk, gemeente Almere en provincie Flevoland afspraken gemaakt met betrekking tot de integrale stedelijke ontwikkeling van Almere, getiteld Almere 2.0: een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Er wordt gewerkt langs een organische ontwikkeling met een gefaseerde aanpak vanwege de lange looptijd. Dit betekent dat er geen vaststaand eindbeeld of einddatum voor de ontwikkeling wordt vastgelegd, maar dat stap voor stap, naar het toekomstperspectief wordt toegewerkt. In de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 is vastgelegd dat het Overleg Almere 2.0 jaarlijks een Meerjarenprogramma opstelt. Hierin wordt geschetst wat de ambitie is voor de komende vijf tot tien jaar alsmede welke acties en investeringen daarbij horen:

1. Versterken Hart van de stad

2. Versterken leer- en werkomgeving

3. Energy on upcycling

4. Versterken cultuur, recreatie en toerisme

5. Vernieuwend wonen

6. Groen blauw

7. Stedelijke bereikbaarheid Almere.

Voor het plangebied betekent dit dat het past in het gestelde in het Meerjarenprogramma.

Waterbeleid

Nationaal en Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water is in december 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en bevorderen van duurzaam gebruik van water. In de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte (2006), de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw' (WB21), de Bestuurlijke Notitie Watertoets en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren. Thema's zoals 'water in de stad' en 'water als ordenend principe' zijn als speerpunten in het vigerende beleid beschreven. Basisprincipes van dit beleid zijn: 'meer ruimte voor water' en het 'voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd'. Dit resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).


Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water. Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016 tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn samengevat in een routekaart.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met het NWP2 zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan.

Waterwet (2009)

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Waterwet.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.

Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2017)

In september 2017 is het Deltaplan (als onderdeel van het Deltaprogramma 2018) Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) aan de Tweede Kamer aangeboden. Het doel is ruimtelijke adaptatie binnen Nederland te accelereren. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is een gezamenlijk nationaal plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk met concrete acties en doelen voor de verantwoordelijke overheden. Het doel van dit plan is om het proces van ruimtelijke adaptatie te versnellen en minder vrijblijvend te maken, op basis van afspraken over de doelen, de werkwijze en de monitoring van de uitvoering. Daarvoor wordt de methodiek van 'weten, willen, werken' gehanteerd conform de werkwijze die in 2014 in de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is afgesproken: in beeld brengen wat de kwetsbaar heden zijn (weten), vervolgens ambities formuleren (willen) en aan de slag gaan om onze leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust te maken (werken).

Specifiek voor Almere:

Bij de ontwikkeling van nieuwe wijken en groot onderhoud meenemen van maatregelen, die onze stad stap voor stap bestendig maken tegen extreme neerslag en hitte. Bij elke nieuwe ontwikkeling of herontwikkeling moet rekening worden houden met de effecten van het veranderende klimaat. Er mag geen verslechtering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Denk aan groene daken, regenwater waar nodig gebruiken als verkoeling (beperking van hittestress), waterberging op eigen terrein (zie ook Waterwet), voldoende schaduwplekken op warme gevels (beperking van hittestress), warmtewerende bouwmaterialen en het tegengaan van verdroging van de ondergrond (beperking van verdroging).

In het bestemmingsplan is op dit onderdeel geen specifiek beleid opgenomen.

Beheer- en Ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (2015)

Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (Bprw) beschrijft het beheer van de rijkswateren voor de periode 2016-2021 en is opgesteld door Rijkswaterstaat. Het plan vertaalt het Nationaal Waterplan 2016-2021 en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar beheer en onderhoud van de rijkswateren. Het Bprw en het Nationaal Waterplan zijn tegelijk opgesteld. Zo zijn beleid en uitvoering in samenhang voorbereid en op elkaar afgestemd.

Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren staat voor:

  • Nederland te beschermen tegen het water
  • Overtollig water af te voeren en watertekort te beperken
  • De waterkwaliteit te verbeteren
  • Vlot en veilig verkeer over water mogelijk te maken
  • Bij te dragen aan een duurzame leefomgeving

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012)
  • Structuurvisie Windenergie op land (2014)
  • Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsvisie FlevolandStraks (2017)

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van Flevoland. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities er zijn voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de provincie vormt de basis voor de visie.

In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Het toont waar Nederland groot in is: land maken uit water en hierin een samenleving tot bloei laten komen. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. Gelijktijdig wordt de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders gekoesterd. Flevoland draait in 2030 grotendeels op duurzame energievoorziening. Kansen van de veranderende economie, waaronder circulaire economie, worden benut. In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit is, bijvoorbeeld excellente woonmilieus in Almere en groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de randen van de Flevopolders.

In de Omgevingsvisie staat niet precies beschreven wat, waar en wanneer moet komen. Met de Omgevingsvisie wordt de koers voor de lange termijn uitgezet. Hierbij worden de bovenlokale opgaven met een provinciaal belang en met een langetermijnperspectief gedefinieerd. De visie is richtinggevend voor alle andere - deels verplichte - provinciale programma's en plannen.

Deze Omgevingsvisie vervangt het visiedeel (deel I) uit het Omgevingsplan 2006. De beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 worden in de toekomst gefaseerd vervangen door onder meer programma's en regels in een omgevingsverordening.

Voor het plangebied betekent dit dat het past in het gestelde in de Omgevingsvisie.

Omgevingsprogramma Flevoland (2019)

Dit Omgevingsprogramma anticipeert op de toekomstige Omgevingswet, waarin staat dat een provincie moet beschikken over een programma. Daarin is al het beleid voor ontwikkeling, gebruik, beheer, bescherming of behoud van de fysieke leefomgeving gebundeld. Daarmee zijn beleidskeuzes compact en de samenhang geborgd. Het programma bindt de provincie, maar gemeenten en waterschappen moeten er bij het maken van plannen of beleid wel rekening mee houden.

Het programma bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Ruimte: doel is een goede woon-, werk- en leefomgeving. Grootschalige ontwikkelingen mogen, omdat in omliggende regio's daarvoor geen ruimte is. Voorwaarde is een evenwichtige ontwikkeling. Bereikbaarheid, voorzieningenniveau en werkgelegenheid moeten worden verbeterd.
    • 1. Stedelijk gebied

ontwikkeling van vitale steden en dorpen; efficiënt ruimtegebruik, versterking draagvlak voor voorzieningen; nieuwe solitaire clusters buiten stedelijk gebied in beginsel niet, tenzij kwaliteitsimpuls;

- wonen: meer differentiatie in woningen nodig (starters, ouders, alleenstaanden), kwaliteitsbehoud bestaande woningvoorraad. In Almere is behoefte aan specifieke woonmilieus, vb waterfronten; meer sociale huur, woonzorgvormen, menging van wonen, voorzieningen en werken;

- werklocaties: verantwoordelijkheid bij gemeenten; gedifferentieerd aanbod zodat elk bedrijf een geschikte locatie kan vinden; kantorenvoorraad terugbrengen, maar nieuwe ontwikkelingen mogen ook en concentratie bij goed ontsloten gebieden;

    • 1. Landelijk gebied

vitaliteit vergroten en gebruiksmogelijkheden afstemmen op maatschappelijke behoeften; vrijkomende agrarische erven en schaalvergroting; glastuinbouw behouden; niet-agrarische activiteiten mogen mits verweven met landbouw; huisvesting arbeidsmigranten is mogelijk mits...; Oosterwold is uitzondering op bundelingsbeleid en daar is dus stedelijke ontwikkeling mogelijk.

Het Omgevingsprogramma biedt mogelijkheden onder voorwaarden voor afwijking van het bovenstaande en ook voor experimenten die niet onder die voorwaarden vallen.

  • B. Landschap & Cultuurhistorie
    • 1. landschap: polderlandschap, voormalige eilanden dient behouden te blijven.
    • 2. aardkunde: bodemkwaliteit, sporen van vroegere landschappen: behouden
    • 1. archeologie: educatie en recreatie nodig; behoud en ontsluiten.
    • 2. cultuureel erfgoed
  • C. Water
    • 1. ontwikkeling van een robuust watersysteem: vitaal, duurzaam, veilig, toegankelijk, schoon en aantrekkelijk.
    • 2. voorkomen van overlast, tekort, goede waterkwaliteit, klimaatbestendig systeem, grondwatersituatie ontwikkelen en in stand houden;
    • 3. water stedelijk gebied en agrarisch gebied, zwemwater, drinkwater, oppervlaktewater;
    • 4. waterveiligheid, waterkeringen
  • D. Natuur
    • 1. bescherming Natura2000 gebieden: IJsselmeergebieden, Lepelaarplassen, Oostvaardersplassen;
    • 2. Natuurnetwerk Nederland (NNN): realiseren van een robuust landelijk netwerk van natuurgebieden; voor nieuwe activiteiten geldt 'nee, tenzij', maar saldobenadering en natuurinclusief ontwerp zijn mogelijk. Ook kan compensatie.
    • 3. soortenbescherming: Wnb
    • 4. houtopstanden:Wnb, velling melden bij provincie.
    • 5. Nationaal Park, programma Nieuwe Natuur;
  • E. Milieu en Bodem
    • 1. stiltegebieden;
    • 2. bodem: ontgronden;
  • F. Energie en duurzaamheid
    • 1. windenergie, zonne-energie
  • G. Mobiliteit
    • 1. reizigers moeten snel betrouwbaar en veilig kunnen reizen en kunnen kiezen;
    • 2. kansrijke innovaties faciliteren;
    • 3. goede bereikbaarheid;
    • 4. verbinden netwerken;
    • 1. mobiliteitsontwikkeling gaat samen met verbetering leefbaarheid;
    • 2. versterken wegennet;
    • 3. toegankelijk openbaar vervoerssysteem;
    • 4. vergroten aandeel fietsverkeer;
    • 5. snel, efficiënt en veilig goederenvervoer;
    • 6. aantrekkelijke vaarwegen inclusief recreatie;
    • 7. duurzaamheid is uitgangspunt;
  • H. Recreatie, toerisme en sport
  • I. Leefbaarheid, sociale cohesie
  • J. Regionale economie
  • K. Speerpunten:
    • 1. Almere: zie RRAAM over integrale stedelijke ontwikkeling van Almere 2.0; Oosterwold, Centrum Weerwater, Pampus inclusief IJmeerlijn, Poort, Nobelhorst en huidige stedelijke ontwikkeling; bereikbaarheid, groenblauw, duurzaam, onderwijs, cultuur, sport en economie; behoud concurrentiepositie huidig stedelijk gebied;
    • 2. Luchthaven Lelystad
    • 3. Markermeer/ IJmeer: economische ontwikkeling mogelijk maken zoals IJmeerverbinding, waterfront Almere en recreatie; om significante negatieve effecten op natuur te voorkomen wordt gewerkt aan TBES: natuurkwaliteit verbeteren bij grote ontwikkelingen.
    • 4. Oostrand Flevoland
    • 5. Noordelijk Flevoland

Zie link Omgevingsprogramma Flevoland, waarmee direct naar het Omgevinsprogramma kan worden gegaan. Als op het relevante gebied geklikt wordt, vindt direct doorschakeling naar de desbetreffende beleidsregels plaats.

Voor het plangebied betekent dit dat de ontwikkeling past in het Omgevingsprogramma.

Omgevingsverordening Flevoland (2019)

De provincie wil anticiperen op de Omgevingswet en daarom is de omgevingsverordening opgesteld. Dit betekent dat alle regels met betrekking tot omgevingsrecht (in dit geval de provinciale) in één regeling worden gebundeld. De verordening bestaat uit drie soorten regels: algemene regels en vergunningstelsels gericht op burgers, regels gericht tot bestuur zoals omgevingswaarden en beoordelingsregels voor aanvragen en als derde instructieregels over uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen.

De Omgevingsverordening ziet net als de Omgevingswet op alle regels inzake de fysieke leefomgeving (bouwen, infra, water, bodem, lucht, landschap, natuur en cultureel erfgoed) en bestaat daarom uit regels met betrekking tot:

  • windenergie, grondwaterbescherming, water, NNN, schaliegas, luchtvaartstiltegebied, ontgassen binnenvaart, bodemsanering, ontgrondingen, wegen, vaarwegen en handhaving;
  • uitvoering Wet natuurbescherming;
  • kwaliteit VTH omgevingsrecht;
  • zonne-energie.

Zie link Omgevingsverordening Flevoland, waarmee direct naar de Omgevingsverordening kan worden gegaan. Als op het relevante gebied geklikt wordt, vindt direct doorschakeling naar de desbetreffende regels plaats.

Voor het plangebied betekent dit dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met deze verordening.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In Bijlage 8 Watertoets is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen. Het wateradvies is opgenomen in Bijlage 9 Wateradvies

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008
  • Beleidsregel bescherming landschap 2008
  • Verordening groenblauwe zone
  • Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008
  • Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011
  • Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008
  • RO-Visie Werklocaties (2016)

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: \http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Almere Principles. In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Omgevingsvisie Almere (2017)

Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken). Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:

  • 1. ontwikkel en onderhoud het goede.
  • 2. van tuinstad naar growing green city: de bestaande afwisseling van groen-blauw en bebouwing moet worden behouden, maar in de growing green city staan de vele betekenissen van groen centraal: Almere is op termijn een stad die gezond eten, schone energie en zuiver water produceert, waar afval wordt hergebruikt met een grote rijkdom aan planten en dieren.
  • 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk: Almere levert aan de noordelijke randstad als sterke, aantrekkelijke regio een grote bijdrage met een gedifferentieerd, anders (dan in de regio) woningaanbod én de unieke ligging aan bijzondere landschappen. De as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere staat centraal en de groei met 60.000 inwoners en 100.000 arbeidsplaatsen.
  • 4. uitnodiging aan iedereen: met eigen initiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van Almere. De gemeente stimuleert en ondersteunt initiatieven en stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn, om prioriteiten te stellen en om opgaven van algemeen belang te kunnen realiseren. Daarvoor is een ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Dit toont per laag aan wat waardevol is en welke kaders gelden bij initiatieven:
    • a. polderlaag (water, cultuurhistorie, natuurontwikkeling): kwaliteit water omhoog, meer waterberging, bescherming grondwater, recreatieve waarde van het water verbeteren, optimaal profiteren van de natuur bij projecten, blauw-groene buffers versterken, toegankelijkheid/ herkenbaarheid van de grote bossen verbeteren, aandacht voor de gebieden Oosterwold, Trekwegzone en Duin.
    • b. netwerklaag (wegen, spoor, busbanen, fietsroutes): functionaliteit van infrastructuur (IJmeerlijn, Stichtselijn, nieuw Station centrum en fiets-auto-openbaarvervoer), focus op duurzame energie, kwaliteit ICT-netwerken, 'slimmer maken van de stad (automatische afvalverwerking);
    • c. stedelijke laag (meerkernige opzet, bijbehorende voorzieningen, diversiteit): 'mensen maken de stad': inwoners en bedrijven geven zelf vorm aan de eigen toekomst en met betrekking tot voorzieningen.

- wonen en werken: functiemenging, meer betaalbare woningen voor senioren, kleine huishoudens voor beter evenwicht, transformatie, negen focusgebieden (zie programmaplan wijkgericht werken).

- wonen en zorg: zo lang mogelijk zelfstandig wonen door voldoende geschikte woningen waar zorg geleverd kan worden, bv. (groeps)woningen voor begeleid wonen.

- centrale voorzieningen: versterking Almere centrum, functiemenging in stads(deel)centra

- detailhandel: complementariteit van winkelcentra versterken, met name Poort, Buiten en Haven.

- sociaal-maatschappelijke voorzieningen: in alle stadsdelen gezondheidscentra, basisscholen en buurtontmoetingscentra.

- culturele voorzieningen: bevorderen vraag en faciliteren.

- onderwijs: versterken leer- en werkomgeving, opstellen integraal Huisvestingsplan Onderwijs (stadscentrum als campus, gezamenlijk ruimtegebruik), groenonderwijs.

- toerisme en recreatie: ruimte bieden voor kansrijke initiatieven, versterken kust-Duin en Nationaal Park.

- sport: clusteren van voorzieningen, direct in woonomgeving, uitnodigende groen-blauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0024.png"

figuur: ruimtelijke hoofdstructuur

Voor het plangebied betekent dit de uitbreiding van het azc past in de principes van organische groei en adaptief beleid. De gemeente stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn en een opgave van algemeen belang, namelijk huisvesting van asielzoekers, te kunnen realiseren.

Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Op het plangebied hebben in het verleden tijdelijke gebouwen gestaan. Er wordt nu gekozen voor een duurzame invulling van het gebied met permanente gebouwen.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, juli 2015, pagina 26).

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Voor het plangebied betekent dit dat kleinschalige windinstallaties op hoofdgebouwen mogelijk worden gemaakt.

Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

De grondverkoop ten behoeve van de uitbreiding van het azc is in overeenstemming met de Kadernota.

Welstandsnota 2018

Op 12 juli 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met de nieuwe Welstandsnota, waarbij de vorige nota uit 2014 is ingetrokken. Net als in die vorige nota zijn grote delen van de stad welstandsvrij, omdat de kwaliteit van de bebouwing bij bewoners in goede handen is en het stadsbeeld hiermee levendiger en verrassender kan worden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te
worden op het welstandsaspect. Ten opzichte van de vorige nota zijn het Floriadegebied en Duin Etalagebieden geworden in plaats van vallend onder respectievelijk het groenblauw raamwerk en welstandsvrij en is de contour van centrum poort aangepast.

De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's, omdat daar het bewaken van het gemeenschappelijk belang (identiteit en gezicht van de stad en kwaliteit van de collectieve ruimte van de stad) van groot gewicht is:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit
groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage
leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen'
(zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zich door
Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze
hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in
belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die
reden extra bescherming. Het gaat om de Bouwrai-gebieden Muziekwijk 1990, Filmwijk 1992, Het Gewilde Wonen 2001 in de Eilandenbuurt en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud. De Regenboogbuurt valt hier niet onder en is dus vooralsnog welstandsvrij.

  • Etalagegebieden

Duin en Floriade zijn unieke ontwikkelgebieden met een meerwaarde voor Almere. Deze gebieden zijn welstandsplichtig, behalve voor gronden waarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend. Met andere woorden: een aanvraag voor een nieuwe woning is niet welstandsplichtig, maar een aanvraag voor verbouw aan een bestaande wel. De aanvraag voor de nieuwe wordt beoordeeld door een kwaliteitsteam.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële
belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot.
Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan
reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0025.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is, wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan het college supervisie door kwaliteitsteams instellen, bijvoorbeeld in etalagebieden. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Voor het plangebied betekent dit dat voor de aanvraag omgevingsvergunning verplicht aan de Welstandsnota getoetst moet worden. Het plangebied ligt namelijk in het groenblauwe raamwerk.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor het plangebied betekent dit dat zendmasten tot 15 m zijn toegestaan.


3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

3.3 Groene stad

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0026.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P07-vg01_0027.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen: het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

Het plangebied ligt in het groenblauwe raamwerk. In het huidige bestemmingsplan is al deze omvang qua bebouwing toegestaan en dit is niet gewijzigd. Daarom is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de Nota Kleur aan Groen.

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Almere beschikt over een royaal, gezond watersysteem in een groene en waterrijke omgeving, dat door de inwoners wordt gewaardeerd. Maar door klimaatverandering is er vaker extreme neerslag, hitte en droogte, is er overlast door de overmatige waterplantengroei en de biodiversiteit blijft achter bij de potentie. Ook is er vraag naar innovaties op watergebied door de bodemdaling en grondstoffenschaarste. Bovendien biedt elk (bouw)project kansen voor duurzame oplossingen en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit is een groeiende stad waardevol. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan:

  • I. Slim waterbeheer;
  • II. Een aantrekkelijke waterstad;
  • III. Levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier;
  • IV. Een stad zonder afval(water).

Bij de uitvoering richt de gemeente zich op:

  • 1. wat we nu al doen: waterschap en gemeente spannen zich in voor het goed functioneren van alle waterketens middels het beheer en onderhoud van de blauwe infrastructuur (riolen, zuiveringsinstallaties, sloten en gemalen).
  • 2. wat we anders gaan doen: de wereld verandert snel en dat vraagt om nieuwe oplossingen:
  • Almeerders en hun water: activiteiten organiseren samen met inwoners, ondernemers en organisaties, betere dienstverlening, meer en gerichter contact over actuele onderwerpen en het sluiten van 'blue deals';
  • richtlijnen voor beheer en ontwikkeling: activiteiten om waterbeheer op orde te brengen en water optimaal te integreren in gebiedsontwikkelingen (water is een aantrekkelijk element en de leefomgeving verbetert door de aanwezigheid van water):
  • innovatietrajecten: samen met kennispartners werken aan drie toekomstopgaven: een toekomstbestendige blauwe infrastructuur (riool in een slappe bodem), het innoveren met nieuwe meren (monitoren gebruik) en het verwaarden van de waterkringlopen (vinden van afzetmarkten en experimenteren met nieuwe technologieën).

Voor het plangebied betekent dit dat het bestemmingsplan voldoet aan het Waterplan.

Ecologisch Masterplan Almere (2005)

De groenblauwe invulling in Almere is vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006). In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden. Hieronder valt onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones die de brongebieden voor planten en dieren met elkaar verbinden. Een van deze verbindingszones, welke op kaart zijn aangegeven, bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied ter hoogte van de Lage Vaart. Deze ligt niet binnen het plangebied en vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Voor het plangebied betekent dit dat het bestemmingsplan voldoet aan het Ecologisch Masterplan Almere.

3.4 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces, 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk. De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op afwijkingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland. De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied betekent dit dat het voldoet aan deze checklist.

3.5 Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Programmaplan Hart van de Stad (2016)
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2015)
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003)
  • Archeologienota en Archeologieverordening 2016
  • Inrichting schoolpleinen (1999)
  • Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)
  • Cultuurnota 2009-2012 (2008)Cultuurbrief 2013-2016, Modern - zelfbewust - toegankelijk (2012)Visie Cultuur 2.0 (2012)
  • Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)
  • Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)
  • Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)
  • Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)
  • De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)
  • Gemeentelijke Visie op de Werklocaties (2016)
  • Vestigingsvisie Horeca Almere 2016
  • Detailhandelsvisie Almere (2014)
  • Afhaalpunten (2014)
  • Kringloopwinkels (2014)
  • Economisch Masterplan voor de locatie A6/A27 (2004)
  • Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)
  • Werken in de wijk (2005)
  • Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)
  • Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022 (2016)
  • Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)
  • Plan van aanpak studentenhuisvesting (2011)
  • Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)
  • Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)
  • Prostitutiebeleid Almere (2000)
  • Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)
  • Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)
  • Ecologisch Masterplan (2005)
  • Programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019 (2015)

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.