direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haren - Dilgt, Hemmen en Essen, deelgebied 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan Haren - Dilgt, Hemmen en Essen, deelgebied 1

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen het verband van de regio Groningen - Assen 2030 zijn woningbouwafspraken gemaakt voor het realiseren van circa 1000 tot 1700 woningen in het gebied tussen Haren en Groningen. Op 27 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Haren, een besluit genomen over het Integraal Ontwikkelingsplan Dilgt Hemmen en Essen (hierna DHE). Het ontwikkelingsgebied Dilgt-Hemmen-Essen, als onderdeel van Haren Noord wordt stapsgewijs uitgewerkt tot een nieuwe woonwijk. In dit ontwikkelingsgebied wordt een nieuwe woonwijk met circa 570 woningen gebouwd. Het ontwikkelingsgebied is verdeeld in een zestal deellocaties die in verschillende stadia van planvorming zijn (gerealiseerd, in uitvoering en lopende planvorming).

Dit bestemmingsplan richt zich op het uitwerken van DHE-deelgebied 1, dat ligt aan de noordzijde van Haren ten westen van de Kerklaan. Voor deelgebied 1 is een stedenbouwkundig plan ontwikkeld met maximaal 67 woningen. Tevens wordt in de directe omgeving van dit plan een viertal kavels uitgegeven voor particuliere ontwikkeling. Dit maakt onderdeel uit van de planvorming. De Gemeenschappelijke Exploitatiemaatschappij Haren Noord is van plan om in de periode 2018-2019 tot realisatie van dit gebied over te gaan.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is omgeven door het Dilgtplein/ Mytylschool Prins Johan Friso en de Groninger Buitenschool (zuid), de Kerklaan (oost), het Kloosterpad (noord) en de Hemmenlaan (West). Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van een nieuw woongebied met de daarbij behorende voorzieningen. Het plangebied bevindt zich aan de noordkant, op circa 300 meter van de gemeentegrens met de gemeente Groningen. Op grond van de beheersverordening Haren Noord was geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0001.png"

Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0002.png"

Luchtfoto plangebied, inclusief twee gebiedsdelen ten behoeve van kavelontwikkeling

1.3 Geldend planologisch regime

Op 24 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Haren voor een groot deel van haar grondgebied beheersverordeningen vastgesteld, waaronder beheersverordening Haren-Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0003.png"

Plangebied beheersverordening Haren Noord.

Het ontwikkelplan Haren- Dilgt, Hemmen en Essen, deelgebied 1 ligt binnen de contouren van dit beheersplan. In de beheersverordening is de bestaande situatie vastgelegd door middel van een besluitgebied. Onder de feitelijke bestaande situatie wordt het bestaande gebruik en de bestaande bouwwerken verstaan, dit is:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van de beheersverordening;
  • bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een (al verleende) omgevingsvergunning voor het bouwen.


Het bestaande gebruik bestond in dit plangebied uit een enkele woning langs de Kerklaan en voormalige sportvelden. Op grond van de beheersverordening is de gewenste ontwikkeling natuurlijk niet mogelijk en is een nieuw ontwikkelingsgericht bestemmingsplan noodzakelijk.

Verder geldt op de locatie tevens een provinciaal inpassingsplan "Agrarische bouwpercelen" die voor het hele grondgebied van Groningen is op 31 januari 2018 vastgesteld door provinciale staten. Dit inpassingsplan is niet relevant voor dit plangebied, waarbinnen er geen sprake is huidige agrarische bouwpercelen.

1.4 Planopzet en leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening. Ook is het bestemmingsplan opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard (welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is) is verplicht in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2021 zal naar volgens planning de Omgevingswet in werking treden. Het onderhavige bestemmingsplan zal van rechtswege deel uitmaken van het Omgevingsplan Haren (of Groningen) en binnen een aantal jaren moeten voldoen aan de standaarden van de nieuwe Omgevingswet

De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de omgeving, gevolgd door de beschrijving van de nieuwe situatie in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleidskader besproken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn in hoofdstuk 7 de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie plangebied

2.1 Plangebied en omgeving

Het plangebied ligt in het noordelijk deel van Haren dichtbij de grens met Groningen tussen de Kerklaan en Rijkstraatweg. Beide straten zijn belangrijke verkeersaders die Haren en de stad Groningen met elkaar verbinden. De Kerklaan is gelegen aan de oostzijde van het gebied. Op de Kerklaan bevindt zich een belangrijke snelfietsroute richting het centrum en de stations van Groningen. In het noorden grenst het plangebied aan het Kloosterpad wat een recreatieve wandelroute is vanwege haar cultuurhistorie. Achter dit pad is een open polder en zijn enkele sportvelden aanwezig. De overige zijdes van het gebied worden omsloten door twee scholen. Dit maakt dat een goede fietsverbinding naar deze scholen belangrijk is. Er ligt tijdelijk een fietspad in het plangebied die de Kerklaan verbindt met de scholen. Dit fietspad is aangelegd om het smalle Kloosterpad te ontlasten van fietsverkeer.

Met dit bestemmingsplan worden twee, deels braakliggend en deels als weiland in gebruik zijnde gronden, meegenomen als ontwikkelingsgebied voor de realisatie van woningen. Het betreft een kavel aan de westzijde van het Dilgtplein en drie kavels aan de oostzijde van het Dilgtplein tot aan de Kerklaan.

2.2 Historische ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0004.png"

Het plangebied bevindt zich op de flanken van de Hondsrug. Deze stuwwal uit de voorlaatste ijstijd strekt zich (globaal gezien) uit van Groningen tot Emmen en wordt begrensd door het Hoornse Diep (Noord-Willemskanaal) in het westen en de Hunze in het oosten. Delen van de Hondsrug kennen een lange bewoningsgeschiedenis. Daar waar een overgang was tussen de hoge zandgronden naar de lagere natte gebieden ontstonden woonmilieus. In de middeleeuwen waren er reeds drie nederzettingsvormen. Dit betreft de stad Groningen met haar vestingwerken, het dorp Haren en daar tussenin de drie buurtschappen Dilgt, Hemmen en Essen. Door het opbrengen van meststoffen op de gemeenschappelijke bouwgronden van deze buurtschappen zijn escomplexen met een dik eerddek gevormd. Deze zijn nog steeds zichtbaar in het landschap. De es van Essen was erg groot en er was tevens een klooster aanwezig bij deze nederzetting.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door het Kloosterpad: een historische route die vroeger gebruikt werd om van de buurtschap Hemmen naar het Klooster in het buurtschap Essen te lopen (zie kaart 1900). In het verre verleden hebben op deze locatie verschillende sportvelden gelegen die in eigendom waren van de paters jezuïeten, die echter al geruime tijd het gebied verlaten hebben, mede door wateroverlast en slechte drainagemogelijkheden.

De wijk ten zuiden van het plangebied is grotendeel gebouwd in de jaren 60 en 70 (zie kaart 1970). Deze wijk kenmerkt zich door ruime kavels en een groene inrichting van de openbare ruimte. De woningen zijn veelal vrijstaand of twee-onder-een-kap. In 2005 is deze wijk verder aangevuld in dezelfde groene opzet en korrelgrootte van bebouwing (zie kaart 2018).

Het plangebied zelf is recentelijk in gebruik geweest als tennisbaan en verkeerspark, waarvan de paden nog zichtbaar zijn. Het fietspad dat het gebied doorkruist is aangelegd om toegang te bieden tot het Maartenscollege vanaf de Kerklaan.

2.3 Landschappelijke structuur plangebied

Het gebied ligt tegen het hoogste punt van de Hondsrug aan, en loopt in oostelijke richting langzaam af richting Hunzedal. De Hondsrug is duidelijk herkenbaar in het landschap van Haren. De rug behaalt een maximum van 7,5 meter boven NAP. De Rijksstraatweg (voorheen Hereweg) ligt op de as van de Hondsrug. Voor het plangebied betekent dit een verschil van + 1.5 NAP in het oosten en + 7 NAP in het westen. Dit zorgt voor een natuurlijke afwatering van het gebied. De glaciale rug is ook aangegeven in kaart 7 Landschap van de Omgevingsverordening Groningen en in de regels van dit plan is daar een extra bescherming aan gegeven.

Het gebied bevindt zich in het waterbeheergebied van waterschap Hunze en Aa's. De deellocatie bevindt zich in een peilgebied met een zomer- en winterstreefpeil van +/- NAP 0,20 m. Afwatering vindt via de schouwsloot in oostelijke richting plaats en vervolgens in noordelijke richting via de hoofdwatergang in de richting van het Winschoterdiep.

Het gebied watert af met enkele west-oost lopende greppels op de oostelijke bermsloot langs de Kerklaan. Vanwege de kleileem in de ondergrond stroomt regenwater ondiep over de kleileem af in oostelijke richting. In natte perioden bolt de grondwaterstand op en is er sprake van kwel aan maaiveld. Dit is onder meer zichtbaar bij het Kloosterpad in de vorm van grote oranje-bruine roestplekken. Overigens stroomt het water na regenbuien heel snel af. Dit als gevolg van de verdieping van de ontwateringssloot langs de Kerklaan midden jaren tachtig van de vorige eeuw.

De greppels zijn onderdeel van de houtwallenstructuur die typerend is voor het Harense landschap. Een houtwal is oorspronkelijk een lijnvormige verhoging van aarde die beplant is met houtige gewassen (struiken, bomen) en diende als bescherming tegen indringen van ongewenste dieren of als scheiding tussen akkers. De historische houtwallen in het plangebied zijn grotendeels nog aanwezig en in tact. Deze houtwallen vormen kamers die bepalend zijn voor de groene uitstraling en identiteit van de plek.

Naast de Houtwallen zijn er ook enkele bosschages in het gebied die in de zogeheten groene kamers gesitueerd zijn. Dit zijn echter geen bomen met landschappelijke of cultuurhistorische waarde. In de bomen effect analyse (bijlage 11) is de staat en waarde van alle bomen bepaald. Hier is te zien welke bomen wel of niet geveld kunnen worden.

Hoofdstuk 3 Nieuwe situatie plangebied

Het plangebied bestaat uit deelgebied 1 van het Integraal Ontwikkelingsplan Dilgt Hemmen Essen en is aan de Noordzijde van het ontwikkelingsgebied gelegen. Dit ontwikkelingsplan biedt de basis voor het stapsgewijs uitwerken van het intentiegebied. Voor elk deelgebied zal een separaat bestemmingsplan worden opgesteld.

De unieke landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van het plangebied zijn uitgangspunt geweest voor het ontwerp. Dit resulteert in een groen, rustig woonmilieu binnen de groene kamers, afgesloten door houtwallen. Het stedenbouwkundig plan voorziet in 67 woningen in diverse typologieën binnen het gebied van de groene kamers, en daarnaast 4 wooneenheden op kavelontwikkeling en 1 bestaande woning. De woningen sluiten in korrelgrootte en typologie aan op de woningen in de omgeving.

3.1 Te handhaven elementen

De houtwallen en de groene, omsloten kamers zijn typerend voor het landschap van het gebied en dienen daarom behouden te worden. Op sommige plekken zijn de houtwallen verdwenen of verdund in de loop van de tijd. Deze houtwallen zullen weer aangeplant worden met passende bomen. De huidige waterstructuur bestaat uit een stelsel van greppels. Deze worden verbreed om aan de benodigde afwateringsnormen te voldoen (zie waterparagraaf bijlage 9). Voor ontsluiting van het gebied wordt aangesloten op de bestaande omliggende wegenstructuur.

3.2 Planconcept

De landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied zijn uitgangspunt voor het ontwikkelde planconcept. Het beeld van de groene kamers, de enscenering van de openbare ruimte en de oriëntatie van de bebouwing zijn bepalend voor het karakter van het woonebied.

3.2.1 Kamers

Uitgangspunt voor het stedenbouwkundig concept is de landschappelijke structuur van de houtwallen. Deze vormen individuele groene kamers met een eigen identiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0005.png"

3.2.2 Enscenering "groene plekken"

Vanaf de Hemmenlaan is een zichtlijn richting achterliggende houtwal in de noord-westelijke kamer (zie onderstaande afbeelding). De oostelijke kamers zijn met elkaar verbonden door middel van een slingerende ontsluitingsweg. Op de kruispunten en bij hoeken van deze ontsluitingsweg zorgen groene plekken voor een eigen karakter per kamer. Langs de gehele weg zijn bermen; deze dragen bij aan een groen karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0006.png"

3.2.3 Oriëntatie bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0007.png"

De hoofdrichting van de bebouwing volgt het orthogonale karakter van de houtwallen. De voorzijde van de bebouwing is georiënteerd op de ontsluitingsweg. De bebouwing binnen de kamers bestaat uit twee lagen plus een kap; voor de bebouwing langs de Kerklaan geldt een lagere goothoogte van maximaal 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter; passend bij het bestaande karakter van de Kerklaan. Deze woningen zijn georiënteerd op de Kerklaan. De nokrichting van de woningen in de kamers is over het algemeen evenwijdig aan de richting van de ontsluitingsweg. Op prominente zichtlocaties en bij "groene knooppunten" is een topgevel ter accentuering.

3.3 Stedenbouwkundige hoofdopzet

Het bouwen in een bijzonder landschap als dat in Haren vereist een zorgvuldige benadering van de ruimtelijke ingrepen met als doel de landschappelijke kwaliteiten te benutten en beleefbaar te maken. In het stedenbouwkundig ontwerp is daarom gekozen voor een compositie waarin de oorspronkelijke houtwallen een belangrijke rol spelen. Op die wijze wordt het landschap op een transparante wijze betrokken in de ruimtelijke beleving van de woonomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0008.png"

Stedenbouwkundig plan deelgebied 1 Haren Noord

De drie vrije kavels aan de zuidzijde zijn ontsloten vanaf de bestaande wegenstructuur van de wijk; te weten: de Kerklaan, Dilgtweg en het Dilgtplein. De entrees van het woongebied in de groene kamers is vanaf de Hemmenlaan (westzijde) en de Kerklaan (oostzijde).

Vanaf de Hemmenlaan is via een bestaande bomenlaan toegang tot een noordwestelijk gelegen groene kamer. Deze is afzonderlijk van de overige kamers ontsloten. Dit bepaald mede de identiteit van deze kamer: een rustig besloten woonmilieu georiënteerd op een groen middengebied. Parkeren is aan de achterzijde van de kavels voorzien; hiermee wordt voorkomen dat auto's en verharding het beeld van de groene hof gaan domineren.

De overige kamers zijn ontsloten door een meanderende weg met entrees aan de Hemmenlaan en de Kerklaan. De weg door het woongebied wordt begeleid door in breedte wisselende groene bermen; deze dragen bij aan de groenbeleving. Deze meanderende route kruist alle landschappelijke patronen en structuren; daarmee wordt de inbedding van het ontwerp in het landschap zichtbaar en tastbaar. Op hoeken en kruisingen van deze weg zijn groene plekken die een individueel karakter meegeven aan iedere kamer. Ze kunnen dienen als herkenningspunt. Voor het realiseren van dit plan hoeven nagenoeg geen waardevolle bomen gekapt te worden. De structuur van houtwallen wordt versterkt door verdere aangeplant met bomen om zo de min of meer verdwenen houtwallen weer terug te brengen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0009.png"

Foto van de schetsmaquette (getoond op inloopbijeenkomst)

3.4 Groen- en waterstructuur

De historische en landschappelijke kenmerken van het gebied vormen de basis van het ontwerp. De houtwallen zijn het uitgangspunt voor de groenstructuur en geven het gebied een besloten unieke groene sfeer. Door te zorgen voor minimale doorbreking van de houtwallen ten behoeve van de ontsluitingsstructuur blijft het principe van groene kamers aanwezig. Op sommige plekken worden nieuwe bomen aangeplant om de houtwallenstructuur weer te herstellen. De groene berm langs de licht meanderende weg geeft de kamers een groene uitstraling. Deze groene bermen zijn karakteristiek voor Haren en sluiten aan op de naastgelegen buurt Hemmenkamp. De watergangen zijn met elkaar verbonden. Op plekken waar het water de weg kruist zorgen duikers voor het verbinden van de watergangen. Bestaande watergangen worden verbreed om te kunnen voorzien in de benodigde waterberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0010.png"

3.5 Infrastructuur en ontsluiting

Het plangebied is gelegen tussen het Kloosterpad, het Dilgtplein, de Kerklaan en de Hemmenlaan. Ten behoeve van de ontwikkeling van dit gebied en de ontsluiting daarvan is een aantal verkeersonderzoeken- en analyses uitgevoerd. Het definitieve rapport "Verkeer, DHE1" , geactualiseerd 5 september 2018 is opgenomen in bijlage 16 van de Bijlagen bij de toelichting. Hierbij is dus gebruik gemaakt van de meest actuele cijfers en tellingen. De keuzes en afwegingen voor de ontsluiting van het plangebied zijn gebaseerd op deze onderzoeken en analyses.

Het plangebied is als geheel gecategoriseerd als verblijfsgebied. In deze verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond, de wegen hebben naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie voor fietsers en voetgangers. Er geldt een maximum snelheid van 30 km per uur. In relatie tot de verkeersintensiteiten op deze straten moeten fietsers en voetgangers zich veilig kunnen verplaatsen. De Kerklaan is onderdeel van het gemeentelijk hoofdwegennet (50 km/h). Hier wordt het verkeer op stedelijk niveau gebundeld en is de doorstroming van het verkeer de belangrijkste functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0011.png" Door het licht slingerend verloop van de weg is er geen lange zichtlijn door de houtwallenstructuur vanaf de ontsluitingsweg. Dit versterkt het gevoel van besloten groene kamers en maakt de weg ondergeschikt aan de houtwallen. De weg is smal (beperkt verhard oppervlak) met groene bermen, aansluitend bij de wegen in aangrenzende buurt (Hennekamp). Op plekken waar de weg de groene kamer binnenkomt is een zicht op de houtwallen. Vanaf de weg is ook zicht op de achtergelegen houtwallen via de ruimtes tussen de woningen.

Vanuit het plangebied kan naar alle kanten gelopen of gefietst worden. Op de Hemmenlaan is een bushaltevoor lijn 51 aanwezig met een bediening naar Groningen HS en Onnen (via Haren) als onderdeel van het openbaar (bus)vervoer. Daarnaast is op de Rijksstraatweg een halte voor lijn 50 richting Assen of Groningen HS.

De auto-ontsluiting vindt plaats vanaf de Hemmenlaan of de Kerklaan. Fietsers en voetgangers maken in de nieuwe situatie gebruik van de rijbaan. Dit past bij het feit dat het een woonstraat is binnen een 30 km/h zone waar de auto-intensiteiten zeer laag zijn. Daarnaast zijn enkele houtwallen ook toegankelijk voor wandelaars die een rondje door het gebied willen lopen. Een fietspad maakt een directe verbinding (bochtafsnijding) naar de school mogelijk.

3.6 Parkeren

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke vorm de benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het gemeentelijk parkeerbeleid is er op gericht dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van parkeernormen.

Hierbij is gebruik gemaakt van het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Een en ander is vertaald naar type woning, oppervlakte, en vooral het type parkeeroplossing die bij de woning aanwezig. Er is geen gebruik gemaakt van prijsklasse van woningen, omdat dit niet als criterium in een bestemmingsplanregeling kan worden opgenomen (niet direct ruimtelijk relevant). Voor dit gebied wordt uitgegaan van matig stedelijk/ rest bebouwde kom. Concreet betekent dit een norm van 1,5 parkeerplaatsen per rijwoning zonder eigen parkeerplaats en de parkeernorm van 1,75 parkeerplaatsen per woning met een garage en een oprit (twee-onder-één-kapwoning en vrijstaande woningen), waarbij de oprit samen met de garage als 1 parkeerplaats wordt geteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0012.png"

3.7 Duurzaamheid

In de huidige samenleving is het duurzaamheidsaspect van steeds groter belang. In de ruimtelijke ordening ligt een kans om in een vroeg stadium rekening te houden met duurzaamheid. Zo kunnen stedenbouwkundige ontwerpen zodanig worden vormgegeven dat er gebruik kan worden gemaakt van (collectieve) vormen van duurzame energie, maar ook om ervoor te zorgen dat gebieden en de bebouwing een langere levensduur hebben. Uitgangspunt is immers dat de woningen gasloos zullen worden opgeleverd. Daarnaast kan het toepassen van bepaalde vormen van duurzame energie een grote invloed hebben op de inrichting van het landschap. In deze paragraaf wordt daarom beschreven op welke manier er in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met duurzaamheid

3.7.1 Duurzaam bouwen

Het aspect van duurzaam bouwen is van belang op locaties waar nieuwe bebouwing aan de orde is. Hierbij wordt gestreefd naar een hoogwaardige woon- en leefomgeving die aansluit op bestaande structuren. Gasloos bouwen is uitgangspunt.

In het ontwerp wordt waar mogelijk rekening gehouden met zongericht verkavelen. Dit betekent dat de schuine dakvlakken ideaal gesitueerd zijn voor het plaatsen van zonnepanelen. Daarnaast is in het ontwerp zo veel mogelijk rekening gehouden met de schaduwwerking van bestaande bomen. Door hier bij het woningontwerp rekening mee te houden, kan een grote energiebesparing worden behaald door het toepassen van een groot oppervlak aan glas (passieve zonne-energie) of door het aanbrengen van zonnepanelen op het dak (actieve zonne-energie). Tenslotte zal een energiezuinige straatverlichting bijdragen aan de duurzaamheidambitie van het hele plangebied.

Voor het bouwen van woningen bestaan wettelijke normen voor het energiegebruik.

In deelgebied 1 van dit ontwikkelingsplan is ingezet op een betere score dan wettelijk is verplicht. Dit kan worden gerealiseerd door een selectie van onderstaande maatregelen:

  • gasloos bouwen;
  • gebruik van zonne-energie (zowel actief als passief);
  • toepassen van duurzame materialen en waterbesparende maatregelen;
  • toepassen van geluidsisolatie en verkrijgen van een goede luchtkwaliteit en thermisch comfort;
  • behalen van een hoge technische kwaliteit; -toegankelijke en functionele woningen bouwen die ook in de toekomst kunnen worden aangepast aan veranderende gebruikerswensen.
3.7.2 Inspelen op de landschappelijke en natuurlijke waarden

Om de natuurlijke waarden in (de omgeving van) het gebied te behouden en te versterken, worden de bestaande water- en groenstructuren zo veel mogelijk gehandhaafd. Daarnaast zijn nieuwe structuren toegevoegd om enerzijds het watersysteem te optimaliseren (waterberging en -beleving door wadi's) en anderzijds om landschappelijke overgangen naar het buitengebied, groene erfafscheidingen tussen privé en openbaar en een prettige woonomgeving te realiseren. De voornamelijk oost-west georiënteerde wegenstructuur wordt begeleid door groen. Het verhard oppervlak wordt zoveel mogelijk beperkt, zodat het regenwater kan infiltreren en de bermen en oevers worden natuurvriendelijk aangelegd. Om de groenstructuren ook te behouden, wordt een groenbeheerplan opgesteld.

3.8 Beeldkwaliteitsplan

Het beeldkwaliteitsplan, als opgenomen in bijlage 15 van de Bijlagen bij de toelichting), is opgesteld als aanvulling op het ruimtelijk plan en richt zich vooral op de functionele kwaliteiten, dat de na te streven beeldkwaliteit beschrijft. Dat gebeurt onder meer door aan te geven op welke ruimtelijke kenmerken van landschap en bebouwing en landschappelijke structuren en elementen moet worden ingespeeld en welke streefbeeld bepalend is. Het beeldkwaliteitsplan is opgemaakt om de beeldkwaliteit in landschappelijk coherente gebieden te behouden en te versterken. In het plan zijn randvoorwaarden en ontwerprichtlijnen voor de inrichting van de publieke ruimte geformuleerd evenals uitspraken over de gewenste beeldwaarde van de bebouwing in relatie tot de publieke ruimte. Het plan is dus object overschrijdend en gaat verder dan de individuele architectuuropgave. M.a.w. het is een min of meer een overhevelend stedenbouwkundige opgave.

Het beeldkwaliteitsplan heeft een tweeledig doel. Enerzijds geeft het plan dus sturing aan de keuzen voor de architectonische uitwerking, anderzijds is het een inspiratiebron en toetsingskader zijn voor de architectonische uitwerkingen van de bouwaanvragen. Het is vooral geen voorbeeldenboekje voor de toe te passen architectuur. Het beeldkwaliteitsplan heeft een directe relatie met het onderhavige bestemmingsplan Haren - Dilgt, Hemmen en Essen, deelgebied 1 te Haren en is daarom dan ook als bijlage opgenomen bij de toelichting.

Voor de gehele gemeente is een ooit welstandsnota ontwikkeld. Uitgangspunt van het beeldkwaliteitsplan is om een bescheiden kader van architectonische uitgangspunten te geven om keuzemogelijkheden en creativiteit van ontwerpers niet te zeer te beperken. Voor een groot deel zal het plan projectmatig worden ontwikkeld. Aangezien deze bouwplannen in bouwteamverband met de gemeente zullen worden ontwikkeld, is het evenmin noodzakelijk de architectonische keuzen te gedetailleerd in het beeldkwaliteitsplan op te nemen. Naast de ondersteuning van de algemene stedenbouwkundige kwaliteiten van de betreffende locaties en enkele specifieke keuzen met betrekking tot materiaal en kleurgebruik is het vooral van belang dat er samenhang gaat ontstaan in de onderscheidende delen van het plan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

Het Rijk decentraliseert de ruimtelijke ordening naar provincies en gemeenten. Zaken van nationaal belang blijven bij het Rijk. Deze zijn verwoord in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening.

De structuurvisie zal worden vervangen door de nieuwe Nationale Omgevingsvisie van het Rijk. Het ontwerp hiervan zal eind 2018 naar de Tweede Kamer worden gestuurd In 2019 zal volgens de huidige planning de Nationale Omgevingsvisie worden vastgesteld. gereed zijn (Kamerbrief van 13 april 2018 van de minister).Tot die tijd geldt de huidige structuurvisie.

4.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO)

Het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het BARRO stelt regels over de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het betreft de volgende belangen:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Met het voorliggende bestemmingsplan zijn geen rijksbelangen in het geding.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Groningen 2016 - 2020

Op 19 april 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Groningen 2016 - 2020 vastgesteld samen met de Omgevingsverordening, welke daarna op onderdelen is gewijzigd.

De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit deze Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat de provincie het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De "Ladder voor duurzame verstedelijking" is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze Ladder is bedoeld om zuinig om te gaan met de beschikbare ruimte, de behoefte goed in beeld te brengen en deze regionaal af te wegen.

Op basis van de Omgevingsvisie wordt gericht beleid gevoerd op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid moeten zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar blijven. Veel aandacht wordt gegeven aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. De provincie ondersteunt en biedt veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in de provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers. Bij de stedelijke kernen richt de provincie zich op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen.

4.2.2 Omgevingsverordening Groningen

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de provincie, als provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijk ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels stellen ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen. De provincie Groningen heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Op 13 april 2016 hebben provinciale staten van Groningen de Omgevingsverordening Groningen vastgesteld, welke daarna op onderdelen is geactualiseerd. De laatste actualisatie dateert van 15-11-2017.

In de verordening geven provinciale staten met name regels voor het wel of niet toestaan van nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Het hoofdstuk 2 Ruimtelijke Ordening van de Omgevingsverordening bevat onder andere regels inzake bundeling van verstedelijking (titel 2.3), wonen (titel 2.4.), bedrijvigheid (titel 2.5), detailhandel (titel 2.6.), veiligheid bescherming milieu(titel 2.7.), agrarische ontwikkelingsmogelijkheden (titel 2.8.), recreatieve ontwikkelings- mogelijkheden( titel 2.9.), infrastructuur (titel 2.10), duurzame energie (titel 2.11), bescherming van natuur en bos (titel 2.12) en (titel 2.13) bescherming landschap en kernkarakteristieken.

Volgens kaart 1 Buitengebied van de Omgevingsverordening Groningen is het noordwestelijk deel van het plangebied echter aangeduid als "buitengebied". Op basis van artikel 2.11 sub b van deze verordening wordt "bestaand stedelijk gebied" beschreven als "een gebied dat geen deel uit maakt van het op kaart 1 aangeduide buitengebied. In aanvulling hierop staat in artikel 2.13.1 lid 1 de Omgevingsverordening Groningen dat een bestemmingsplan geen bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het buitengebied. Onder lid 2.a. van dit artikel wordt een uitzondering gemaakt voor een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen.

Kanttekening hierbij is dat de begripsomschrijving van bestaand gebied artikel 2.11 sub b van de Omgevingsverordening Groningen in strijd is met de definitie als opgenomen in artikel 1.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. De Raad van State heeft in het advies van 18 april 2017 m.b.t. de geactualiseerde laddertoets aangegeven dat de provincie de laddertoets duurzame verstedelijking mag aanvullen en verduidelijken, maar dit niet in strijd mag zijn met het Besluit ruimtelijke ordening. Daarom zal in paragraaf 5.6. "Ladder duurzame verstedelijking" worden uitgegaan van de wettelijke definitie uit artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de daarop gebaseerde handreiking van het Rijk en de inmiddels bestaande jurisprudentie daaromtrent

Met betrekking tot landschap blijkt op basis van kaart 7 Landschap van de Omgevingsverordening, dat er een van de "glaciale ruggen" binnen de provincie Groningen onder andere is gelegen in een deel van het plangebied en het gebied tevens is bestempeld als 'besloten en kleinschalig open landschap". Op grond hiervan zijn de regels voor werken en werkzaamheden in artikel 11 van het bestemmingsplan binnen de op de verbeelding (plankaart) aangegeven "overige zone - landschappelijk waardevol gebied" aangescherpt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2.56.1 en 2.57. van de omgevingsverordening.
afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0013.png"

Uittreksel kaart 7 Omgevingsverordening

Met betrekking tot het aspect wonen is voor de planlocatie van belang dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan in een bestemmingsplan voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels als bedoeld in het tweede lid. Wanneer niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een regionale woonvisie is vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de betrokken gemeenten nadere regels over de nieuwbouwruimte vaststellen.

In afwijking hiervan kan een bestemmingsplan - onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening - voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover:

  • deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken van een dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente;
  • of de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw (De deelnemers van Regio Groningen-Assen zijn de provincies Drenthe en Groningen en de gemeenten Assen, Bedum, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Noordenveld, Slochteren, Ten Boer, Tynaarlo, Winsum en Zuidhorn).

Bestemmingsplan voldoet aan de omgevingsverordening

Deze tweede afwijkingsmogelijkheid is van toepassing op de in dit bestemmingsplan opgenomen woningbouwmogelijkheden. De in het plangebied opgenomen 67 woningen maken hierbij deel uit van het woningbouwprogrammering van de gemeente Haren (zie ook paragraaf ). Dit plan voldoet daarmee aan voornoemde bepaling uit de omgevingsverordening van de provincie Groningen. m.b.t. de bouw van nieuwe woningen. Daarnaast is het plan in overeenstemming gebracht m.b.t. de bescherming van landschappelijke waarden als aangegeven op kaart 7 van de verordening

4.3 Regionaal beleid : Woonprogramma Regio Groningen - Assen

In het jaar 2012 zijn door de regio Groningen-Assen afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave en de verdeling per gemeente (Regionaal instemmingsmodel 2012). Hierbij is afgesproken dat de regio tot 2030 circa 25.400 woningen zal bouwen, waarbij is afgesproken dat de regio 1.340 woningen per jaar kan realiseren. De woningbouw concentreert zich met name rond de steden Groningen en Assen (T-structuur) waarbij Haren en Tynaarlo meer ruimte hebben gekregen. Voor de totale plannen voor bijna 50.000 woningen (nulmeting 2011) tot en met 2030 is afgesproken dat hiervan 25.000 woningen gebouwd mogen worden. Elke gemeente heeft op basis van het afgesproken scenario een planningslijst opgesteld. De vaststelling van de planningslijsten is een verantwoordelijkheid van gemeenten. In de woningbouwcapaciteit wordt uitgegaan van een scenario van 1000/1500 woningen per jaar, waarbij alle gemeenten op basis van de eigen opgegeven planningen beschikken over voldoende capaciteit voor de komende jaren. Voor Haren betekent dit scenario dat er een ruimte is overeengekomen van 786 woningen binnen het scenario 1000/1500. De ruimte boven de 1000 moet gerelateerd zijn aan de vraag naar excellente groenstedelijke woonmilieus. Op het publiekrechtelijke terrein hebben rijk en provincie een rol in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij de toetsing van bestemmingsplannen aan de provinciale Omgevingsverordening. Deze rol blijft met deze regionale afspraken onverkort overeind.

De planningslijsten met de woningbouwcapaciteit zijn gekoppeld aan het instemmingsmodel. Uitgangspunt voor programmering en planning van wonen is vraagontwikkeling uit de (regionale) markt. Gesignaleerde afwijkingen uit opeenvolgende woningbouwmonitors kunnen aanleiding zijn tot het bijstellen van de programmering en de planning, bijvoorbeeld indien er sprake is van marktherstel. De monitors bevatten informatie over marktontwikkelingen en de ontwikkelingen van het aanbod.

Haren zal op grond van de lopende afspraken binnen de Regio Groningen-Assen (RGA) 786 woningen realiseren voor 2030. Die plannen zijn deels al gerealiseerd of ze zullen de komende jaren worden gerealiseerd. Het merendeel van die plannen bestaat uit gezinswoningen in het middel dure en duurdere segment.


4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Landschapsontwikkelingsplan

De aanleiding voor het maken van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is de vraag naar extra woningen, voortvloeiend uit de Regiovisie. Binnen de gemeente Haren was er zorg of het landschap een dergelijke ontwikkeling wel aan kan. Het landschap van Haren is vol kwaliteiten. De gemeente Haren wil haar verantwoordelijkheden niet uit de weg gaan en heeft daarom constructief onderzocht wat de mogelijkheden zijn om in dit gebied ruimte te bieden aan uitbreiding van de woningbouw, tegen het perspectief van de overige ontwikkelingen. Uitgangspunt daarbij is dat het landschap deze ontwikkelingen op verantwoorde wijze in zich op kan nemen. Het LOP geeft aan hoe ontwikkelingen in het gebied zodanig kunnen worden geregisseerd dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De uitvoering van het landschappelijke ontwikkelingsplan is beschreven in het Landschaps-uitvoeringsplan (september 2005). Dit plan is verdeeld in elf projecten waaronder "Levend verleden", "Beschermen/ontwikkelen landschapselementen" en "Versterken identiteit escomplexen. Het beschermen en behouden van landschapselementen is van belang voor de ontwikkeling van het plangebied. De houtwallen, singels en hagen langs het terrein moeten worden onderhouden en waar nodig moet nieuwe beplanting worden aangebracht. Hiertoe heeft Landschapsbeheer Groningen een beheervisie opgesteld. Op basis hiervan heeft het project ten behoeve van het beschermen en ontwikkelen van landschapselementen vorm gekregen. Voor het gehele DHE-gebied is het plan gericht op het versterken van de identiteit, een landbouwperspectief voor de west- en oostflank, het benutten waterpotenties en de criteria Harens bouwen. Met betrekking tot bouwen is het van belang dat de woningen van de te realiseren woonwijk aansluiten bij de omgeving. Dit betekent dat de schaal, korrel, architectuur en landschappelijke elementen van de omgeving, terugkomen in de woonwijk.

4.4.2 Integraal Ontwikkelingsplan Dilgt, Hemmen en Essen (DHE)

Het Integraal Ontwikkelingsplan DHE is vastgesteld op 27 juni 2005 en is een uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan. Doel van het Ontwikkelingsplan DHE is het aangeven hoe ontwikkelingen op het gebied van landbouw, landschap en natuur, verkeer, waterhuishouding, recreatie, wonen en werken zodanig op elkaar kunnen worden afgestemd dat een nieuw evenwicht ontstaat, waarbij de verschillende functies zo optimaal mogelijk van de kwaliteiten van elkaar profiteren. Aanleiding bij deze doelstelling is de aanwezigheid van een cultuurhistorisch waardevol landschap. Op dit relatief kleine gebied ligt een hoge druk gezien de landschappelijke en natuurlijke waarden en de ingeklemde ligging tussen de stad Groningen en Haren. Het DHE vormt het hoofduitgangspunt bij de uitwerking van het plangebied.

Onderstaand figuur met "integrale gebiedsvisie" geeft een geografische schets van de gebiedsvisie weer waarin de globale groenstructuur zichtbaar is. Het gearceerde gebied betreft het transformatiegebied waar circa 1000 tot 1700 woningen gerealiseerd zullen worden. Voor het transformatiegebied zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden benoemd. Eén van de randvoorwaarden is het behoud en de ontwikkeling van de groen- en waterstructuren. In het noorden en westen licht de nadruk op het behoud van het open agrarisch landschap, met mogelijkheden voor ontwikkeling van natuur, recreatie en waterberging. Het DHE valt dan ook samen met de structuurplannen ten aanzien van water en groen. Hierbij is het met name van belang dat in de te realiseren woonwijk, het "verhaal" van het DHE-gebied herkenbaar blijft en waar nodig, wordt versterkt. Het DHE is als uitgangspunt genomen, omdat hierin het transformatiegebied is uitgewerkt in samenhang met een landschapsplan en een beeldkwaliteitsplan. Het plan vormt de basis voor de functionele en stedenbouwkundige invulling van het plangebied. Het DHE-gebied is opgedeeld in een aantal ontwikkelingsgebieden waar een nadere ontwikkeling kan plaatsvinden. Het transformatiegebied wordt gekenmerkt door drie dominante lanen die evenwijdig aan de Hondsrug lopen; de Rijksstraatweg, de Kerklaan en de Oosterweg (deze noord-zuid-assen zijn duidelijk zichtbaar in figuur 3). Haaks op deze structuur lopen secundaire oost-west-lijnen in de vorm van houtwallen, hagen en singels. Bij de uitwerking van het transformatiegebied is het van belang in te spelen op de kenmerken van de plek zoals landschappelijke, abiotische en architectonische kenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0014.png"

Integrale gebiedsvisie

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de invulling van DHE-deelgebied 1. Het karakter van de lanen rondom DHE-deelgebied 1 in belangrijke mate bepalend voor de invulling van het plangebied. Daarnaast bestaat vanuit het DHE de wens voor een duurzame en flexibele ontwikkeling, waarin kan worden ingespeeld op nu nog onvoorziene maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Ook moet rekening worden gehouden met een divers aanbod van woningen. Deze voorwaarden zijn meegenomen bij de stedenbouwkundige invulling van DHE-deelgebied 1, waarbij met name aansluiting is gezocht bij de groene en blauwe structuur van het transformatiegebied.

4.4.3 Groenstructuurplan Haren-Noord

In verband met op termijn te realiseren woningbouw in het Noordelijk deel van de gemeente Haren is besloten het landschap hier een impuls te geven om aantasting van het gebied te voorkomen. Het Groenstructuurplan is een uitwerking van het Integraal Ontwikkelingsplan Dilgt, Hemmen en Essen, waarin is gekozen voor een glas-in-lood aanpak waarbij groen en water de structuur vormen waar de woningen in ingebed worden. Het groenstructuurplan beschrijft de groene hoofdstructuur voor het hele DHE-gebied. Op basis van de bestaande en gewenste esthetische en ecologische kwaliteiten, maar ook ten aanzien van waterberging en recreatie geeft het plan aan welke bestaande structuren behouden moeten worden. Het plan geeft de belangen van het landschap, groen en water als voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van het DHE-gebied waarin de Harense kwaliteit gewaarborgd is.

In het Groenstructuurplan worden verder veel van de historische landschapselementen hersteld en ervaarbaar gemaakt, zoals het oost-west georiënteerde houtwallen- en singelstelsel en de noord-zuid lopende lanenstructuur. Een belangrijke rol speelt ook het behouden, versterken of nieuw creëren van verbindingen met de omringende water- en natuurgebieden, om het gebied wat betreft waterhuishouding en ecologische structuur overkoepelend draagvlak te geven. Daarnaast is een analyse gemaakt van bijzondere plant- en diersoorten die in het gebied voorkomen en wat er moet gebeuren om hun voortbestaan aldaar te garanderen.

4.4.4 Bomenbeleidsplan

Het Bomenbeleidsplan Haren is opgesteld met als doelstelling het bestaande beleid ten aanzien van bomen samen te voegen en te concretiseren. In het beleidsplan wordt de waarde van de groene structuren en met name die van monumentale lanen onderkend als zeer waardevol voor de gemeente Haren, zonder daarin heel concreet te worden. Wel wordt een aanzet gegeven voor het beheer van houtwallen en lanen, in de vorm van regelmatig onderhoud. Verder worden in het beleidsplan richtlijnen gegeven met betrekking tot de afstanden van de bomen tot ondermeer de gevels van woningen en tot de rijbaan (zie onderstaande tabel). Reden hiervoor is om zowel de boom ruimte te geven, als eventuele overlast voor bewoners te beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0015.png"

4.4.5 Woonvisie Haren 2016 - 2021

De Woonvisie, met titel "Kwaliteit op maat" van 27 juli 2016 is kaderstellend voor de planning en programmering van de woningbouw in de gemeente Haren. Deze woonvisie vervangt het woonplan van 2013-2023. Eén van de uitvoeringsaspecten van de Woonvisie betreft het realiseren van woningen binnen de met de Regio Groningen Assen afgesproken nieuwbouwruimte. Het woningbouwprogramma wordt twee keer per jaar geactualiseerd en voorgelegd aan de gemeenteraad. Ter uitvoering van de regionale woningbouwafspraken is de planningslijst tevens voorgelegd aan de Regio Groningen Assen. De onderhavige locatie is opgenomen in de planningslijst van bijlage 2 van de Woonvisie en maakt deel uit van de 786 woningen voor Haren, zoals die zijn afgesproken binnen Regio Groningen-Assen (RGA).

Het Woonplan ging vooral over woningbouw kwantiteiten. Daarin was met name aangegeven hoe getalsmatig invulling zal worden gegeven aan de afspraken hierover binnen de Regio Groningen-Assen. Die invulling zal worden gerealiseerd. De woonvisie gaat vooral over de kwaliteiten van woningen en van wonen: passend voor meerdere doelgroepen, duurzaam en betaalbaar en met oog voor een goede woonomgeving. Daarmee geven we in inhoud aan onze slogan "Haren is voor iedereen bereikbaar". De visie heeft een veel bredere betekenis dan het Woonplan. De visie is het resultaat van grote betrokkenheid van diverse maatschappelijke organisaties, van huurdersorganisaties, corporaties en zorginstellingen.

De visie bestrijkt slechts vijf jaren. Langer vooruitkijken blijkt in de huidige dynamische maatschappij niet goed mogelijk. De visiemoet dan ook worden beschouwd als een dynamisch document dat - uiteraard met betrokkenheid van betrokken partners en de Harense samenleving - als dat nodig is zal worden herzien.

De visie is een aantrekkelijke woongemeente te creëren waarin een gevarieerd woningaanbod is in een prettige en veilige woonomgeving voor alle geledingen van de bevolking. Uitgangspunten en veronderstellingen die aan de basis van de visievorming liggen zijn onder andere:

  • ouderen blijven langer thuis wonen;
  • jongeren willen in Haren blijven wonen;
  • het aantal statushouders neemt de komende jaren toe;
  • er is een blijvende vraag naar woningen de komende twintig jaar;
  • Haren behoudt haar dorpse karakter.
4.4.6 Beleidsregel Woningbouwplannen

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 27 september 2016 vastgesteld "Beleidsregels Woningbouwplannen". De Beleidsregels hebben, gelet op de regionale afspraken, betrekking op beoordeling, toetsing en selectie van woningbouwplannen. De provincie Groningen toetst elk nieuwbouwplan, waarvoor een bestemmingsplan moet worden opgesteld dan wel een uitgebreide Wabo-procedure (procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet worden gevoerd, aan de provinciale omgevingsverordening. Hierbij is het regionale afsprakenkader het uitgangspunt.

Indien woningbouwplannen daarbinnen niet passen wordt in beginsel geen medewerking verleend, tenzij op basis van toetsing aan overige criteria wordt besloten alsnog het plan voor te dragen voor regionale instemming. Aanpassingen van reeds aangemelde plannen, die passen binnen de regionale afspraken, is mogelijk als deze voldoen aan ruimtelijke en volkshuisvestelijke eisen.

4.4.7 Welstandsnota Haren

Gemeenten dienen hun welstandsbeleid voor een ieder inzichtelijk te maken. Hiertoe is in 2003 de Welstandsnota gemeente Haren door de gemeenteraad vastgesteld. Op grond van de Woningwet kan de welstandsbeoordeling alleen nog worden gebaseerd op een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Dit vergt een goede koppeling tussen het bestemmingsplan en de welstandsnota.

De welstandsnota Haren dateert van 2003 en is in 2008 geactualiseerd. De welstandsnota is een beheersinstrument, waarin vooral eisen over de kwaliteit van bouwwerken worden aangegeven, die worden gerealiseerd in een omgeving die in tact blijft. Vergunningplichtige bouwaanvragen worden getoetst aan de welstandscriteria die in deze nota zijn opgenomen.

Naast welstandscriteria gaat de nota vooral in op de taak en samenstelling van de welstandcommissie en de werkwijze c.q. procedure. De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandcriteria kunnen immers niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Bij meer grootschalige ontwikkelingsprojecten, zoals de nieuwe invulling van het tussengebied [tussen Haren en de stad Groningen], worden bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding nieuwe welstandscriteria vastgesteld in de vorm van een aanvulling van de welstandsnota. Na afronding van de ontwikkelingsfase worden voor de betreffende gebieden reguliere welstandscriteria opgesteld die gericht zijn op het beheer van het gebied.

Het onderhavige plan is gebaseerd op het stedenbouwkundig plan voor Haren Dilgt Hemmen en Essen deelgebied 1, waarbij ook op de welstandsnota aangevulde welstandscriteria worden meegegeven. Deze criteria zijn opgenomen in bijlage 15. Na realisatie zullen deze criteria dan ook dienen als uitgangspunt in de beheersituatie.

4.4.8 Het gemeentelijke Verkeers- en Vervoerplan Haren

Het GVVP Haren van september 2012 is een leidraad bij projecten en verkeerskundige opgaven. Het GVVP Haren bevat de uitgangspunten om de huidige kwaliteiten van het Harense wegennet te behouden en te versterken. Om dit te realiseren zijn in het GVVP maatregelen benoemd voor de aanpak van bestaande knelpunten. Daarnaast is in het GVVP gekeken: welke ontwikkelingen spelen er in de komende jaren en welke effecten heeft dit op het verkeer? Het GVVP bevat een verkeerskundige blauwdruk voor de periode 2012 - 2018 voor het anticiperen op deze ontwikkelingen en voor het benutten van de kansen die deze ontwikkelingen met zich mee brengen. Deze blauwdruk is vertaald in een verkeersstructuurvisie, waarin maatregelen op structuurniveau zijn benoemd. Een belangrijk onderdeel hierin is het optimaliseren van bestaande fietsroutes en het uitbreiden van de fietsstructuur. Ook zijn toevoegingen aan de wegenstructuur voor het autoverkeer opgenomen, om het verkeer ook in de toekomst op een goede wijze over het wegennet te verdelen. Deze toevoegingen aan de verkeersstructuur zijn geprojecteerd aan de noordkant van Haren en passen binnen de kenmerkende fijne rasterstructuur van Haren.

Resultaten GVVP Het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Haren is een beleidsdocument dat: inzicht geeft in trends en ontwikkelingen van het verkeer in Haren in de afgelopen jaren; inzicht geeft in toekomstige ontwikkelingen en hun effecten; kaders bevat voor het behouden en versterken van de kwaliteiten van het Harense wegennet; verkeerskundige blauwdrukken bevat voor het anticiperen op ontwikkelingen; uitwerkingen bevat van actuele thema's; een integrale verkeersvisie geeft, ter voorkoming van ad hoc inspelen op vraagstukken; een onderlegger is bij overleg met provincie en Regio.

Ten aanzien van de woningbouwplannen in Haren Noord worden er per deelgebied uitspraken gedaan. Voor het onderhavige deelgebied 1 wordt het volgende gesteld:

"Ontsluiting Haren Noord deelgebied 1

Er heeft nog geen uitwerking van de plannen voor deelgebied 1 plaatsgevonden. Een ontsluiting op de Kerklaan wordt geadviseerd. Deelgebied 1 zal met 81 woningen globaal 600 verkeersbewegingen per etmaal genereren, globaal verdeeld in 50% in noordelijke richting en 50% in zuidelijke richting (op doorsnede intensiteitstoename van circa 300 verkeersbewegingen per etmaal). De Kerklaan is geschikt voor het afwikkelen van dit verkeer".

Overeenkomstig dit advies zal het er een ontsluiting op de Kerklaan worden gerealiseerd. Alleen wordt het aantal woningen naar beneden bijgesteld naar 60 a 70 woningen, waardoor er ook minder verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.

4.4.9 Nota Archeologiebeleid Haren en de Beleidskaart Archeologie

Nota Archeologiebeleid Haren

In de Nota Archeologiebeleid Haren van februari 2012 is verwoord hoe de gemeente Haren omgaat met archeologische en cultuurhistorische waarden binnen haar grondgebied. In de nota komen de volgende zaken aan de orde: wettelijke en beleidsmatige kaders, landschaps- en bewoningsgeschiedenis, archeologische waarden en verwachtingen, archeologie in de ruimtelijke ordening, het archeologiebeleid van de gemeente Haren, bevoegdheden van de verschillende overheden, bestemmingsplanregels. De nota maakt de wetenschappelijke onderbouwing van de Beleidskaart Archeologie inzichtelijk.

De Beleidskaart Archeologie

Op grond van de Erfgoedverordening Haren van 2012 is bepaald dat het college de beleidskaart archeologie vaststelt, die dient als basis voor de Erfgoedverordening en als basis voor vast te stellen bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

De Beleidskaart Archeologie geeft een vlakdekkend overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. Deze waarden zijn gekoppeld aan bestemmingsplanregels. De Beleidskaart Archeologie kent ook 'witte' gebieden: gebieden met een dermate geringe kans op (gave) archeologische resten dat ruimtelijke ingrepen in deze gebieden zonder archeologisch voorbehoud kunnen worden uitgevoerd. Voor het opstellen van de Beleidskaart Archeologie heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bekende archeologische terreinen zoals deze staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de provincie Groningen, en 'losse' vindplaatsen (waarnemingen en vondstmeldingen) zoals deze in de archeologische database ARCHIS van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed staan vermeld. Het archeologisch verwachtingsmodel dat is vertaald in de beleidskaart, is gebaseerd op de ruimtelijke verspreiding van de vindplaatsen en de kennis over de landschapsgeschiedenis van de gemeente Haren. Het verwachtingsmodel kent een tweedeling: gebieden met een grote kans op archeologische resten en gebieden met een geringe kans op archeologische resten.

De Nota Archeologiebeleid en de Beleidskaart Archeologie zijn bepalend voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeente Haren. Derhalve is het vereist dat nieuwe archeologische informatie direct aan de gemeente ter hand wordt gesteld. Eens per twee jaar zal deze informatie in de beleidskaart en zo nodig de beleidsnota, worden verwerkt.

Uitgangspunten archeologie beleid gemeente Haren

De gemeente Haren zet in op het behoud van waardevolle archeologische, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke relicten. De op de Beleidskaart Archeologie aangegeven archeologische, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke (verwachtings-)waarden krijgen een planologische bescherming in ruimtelijke plannen.

In bestemmingsplannen worden deze waarden en verwachtingen gekoppeld aan de volgende dubbelbestemmingen:

  • Waarde -archeologie (WR-a 1):
  • wettelijk beschermde archeologische monumenten; - Waarde - archeologie 2 (WR-a 2). Dit zijn gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (AMK-terreinen, uitbreidingen AMK-terreinen, historische boerderijplaatsen, steenhuizen, borgen, buitenplaatsen en versterkingen, en essen);
  • Waarde - archeologie 3 (WR-a 3): gebieden van archeologisch belang (historische kernen en bebouwing, cultuurhistorisch waardevolle lijnelementen, cultuurlandschappelijk waardevolle waterlopen en cultuurlandschappelijk waardevolle elementen)
  • Waarde - archeologie 4 (WR-a 4): archeologische onderzoeksgebieden (gebieden met een hoge verwachtingswaarde);
  • Waarde - archeologie 5 (WR-a 5): archeologische attentiegebieden (rivier- en beekdalen).

Indien archeologisch veldonderzoek aan de orde is, zal de gemeente Haren de inhoudelijke en procedurele eisen ten aanzien van dit onderzoek middels een Programma van Eisen aan initiatiefnemers opleggen. Initiatiefnemers zijn wettelijk verplicht de kosten voortvloeiende uit onderzoek voor hun rekening te nemen. Grote delen van de bebouwde kernen binnen de gemeente worden vrijgesteld van onderzoeksverplichtingen: moderne verstoringen van de bodem hebben hier doorgaans geleid tot vernietiging van archeologische waarden.

In gebieden die nu niet bebouwd zijn, maar waar in het verleden bebouwing aanwezig was (historische bebouwing van de oude kernen), kan behoud van mogelijk aanwezige archeologische resten aan de orde zijn. Bij een planvoornemen (met bodemingrepen) in dergelijke gebieden zal de aanwezigheid van waardevolle resten moeten worden vastgesteld. Indien deze aanwezig zijn, zal worden bepaald of behoud in situ wenselijk is, afgemeten tegen andere belangen in het planvoornemen. Indien mogelijk zal gezocht worden naar mogelijkheden het gewenste behoud (zo veel mogelijk) te combineren met het planvoornemen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is (selectiebesluit), zal moeten worden overgegaan tot onderzoek.

4.4.10 Notitie aanvaardbaarheid uitoefenen bedrijfsmatige activiteiten in of nabij woningen

In 2001 is door de gemeenteraad van Haren vastgesteld de "Notitie aanvaardbaarheid uitoefenen bedrijfsmatige activiteiten in of nabij woningen".

Deze notitie maakt onderscheid in vier categorieën, te weten:

  • 1. de zogenaamde vrije beroepen (ook wel beroepsuitoefening aan huis genoemd en opgenomen in bijlage I van de notitie) ) die voldoen aan de 1/3 regeling m.b.t. de vloeroppervlakte van de woning
  • 2. de vrije beroepen die niet voldoen aan de 1/3 regeling.
  • 3. bepaalde vormen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis waarvan de uitoefening aanvaardbaar in of nabij een woning is, omdat ze geen onevenredige hinder met zich meebrengen voor de leefomgeving;
  • 4. en overige vormen van bedrijfsmatige activiteiten die niet voldoen aan de toetsingscriteria als opgenomen in de notitie en gelet op de effecten daarvan niet aanvaardbaar zijn in of nabij een woning.


Elke activiteit aan huis (beroeps- en bedrijfsmatig) zal moeten worden getoetst aan de hand van de criteria op aanvaardbaarheid als opgenomen in de notitie. De notitie dient te worden verwerkt in elk nieuw bestemmingsplan met een woonbestemming c.q. woonfunctie.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Haren bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt.

Onderzoeksresultaten bodem

Van de locatie zijn de volgende bodemonderzoeken en besluiten ingevolge de Wet Bodembescherming bekend:


De onderzoeken zijn opgesteld conform de daarvoor opgestelde richtlijnen.

In 2006 is het plangebied verkennend onderzocht. Uit de resultaten bleek dat de grond plaatselijk tot circa 1 m-mv in meerdere of mindere mate puinhoudend is. Analytisch zijn er geen verhoogde gehalten aan getroffen. Het grondwater bevat plaatselijk enkele licht verhoogde concentraties zware metalen (arseen, chroom of kwik). Op basis van deze onderzoeksresultaten werd geconcludeerd dat een nader onderzoek niet nodig is en de milieuhygiënische kwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling ten behoeve van woningbouw.

Na aanvullend (historisch) onderzoek blijkt echter dat ter plaatse van het plangebied er een sloot en een gedempte sloot aanwezig te zijn, die nog niet zijn onderzocht. Daarom heef DHV een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de sloot en de gedempte sloot.

Uit dit aanvullend bodemonderzoek blijkt dat er ter plaatse van de demping, waarvan de locatie bepaald is met behulp van GPS, geen voormalige slootbodem aangetroffen. De bovengrond (0-0,5 m-mv) ter plaatse van de 'demping', waarin zintuiglijk plaatselijk puinsporen zijn aangetroffen, bevat een licht verhoogde gehalte kwik. De overige onderzochte parameters in de bovengrond (0-0,5 m-mv) en de onderzochte parameters in grond (0,9-1,1 m-mv) waarin zintuiglijk kolengruis is waargenomen, zijn in gehalten die onder de achtergrondwaarde liggen aangetoond of zijn niet detecteerbaar. Alle onderzochte parameters in de waterbodem liggen onder de interventiewaarden voor 'bodem onder oppervlaktewater'.

Toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit laat zien dat de grond geschikt is voor het voorgenomen gebruik (wonen met tuin).

De grond wordt bij indicatieve toetsing wat betreft hergebruik ingedeeld in de categorie 'achtergrondwaarde'. Wanneer inderdaad grond van de locatie afgevoerd dient te worden, kunnen aanvullende onderzoekseisen worden gesteld.

Het slib wordt wat betreft 'toepassen in oppervlaktewater' ingedeeld wordt in klasse B. Dit betekent dat dit slib, onder voorwaarden, mag worden toegepast in oppervlaktewater. Wat betreft 'verspreiden op aangrenzend perceel' valt het slib in de categorie 'niet verspreidbaar'; wat betekent dat het slib niet op het aangrenzende perceel mag worden verspreid.

Op basis van de onderzoeksresultaten (2006 en 2012) is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Met uitzondering van het slib zijn er, milieuhygiënische gezien, geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik. Bij herontwikkeling wordt aanbevolen het slib te verwijderen en af te voeren.

Er kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is te maken voor het beoogde gebruik.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De directe omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied. Verschillende ruimtelijke functies, zoals sportvelden, onderwijsvoorzieningen en woningen liggen op korte afstand van elkaar. Daarom kunnen de genoemde richtafstanden met een stap worden verlaagd. De richtafstand voor het sportcomplex ten noorden van het plangebied bedraagt in dit geval 30 meter (milieucategorie 3.1 in gemengd gebied). De richtafstand voor de omliggende scholen (Mytylschool en Maartenscollege) bedraagt in dit geval 10 meter (milieucategorie 2 in gemengd gebied). Geluid is hierbij het meest bepalende hinderaspect. Daarnaast is tevens de verkeersaantrekkende werking en bijbehorende effecten relevant voor deze functies. Zie tevens onderzoek milieuzonering van SWECO juni 2016 (opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting).

Conclusie

De gevels van de te realiseren woningen liggen op voldoende afstand van de omliggende scholen. Dit geldt echter niet voor de afstand tot het sportcomplex. Deze bedraagt voor de meest noordwestelijke woningen 20-25 meter (zie afbeelding op de volgende pagina). Voor deze woningen kan op basis van de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering op voorhand een acceptabel woon- en leefkwaliteit niet gewaarborgd worden. In dat geval zijn er twee mogelijkheden:

  • 1. het stedenbouwkundig ontwerp aan te passen zodat de woningen voldoen aan de richtafstand van 30 meter óf,
  • 2. de geluidsaspecten van het sportcomplex nader te onderzoeken en te beschouwen of deze situatie vanuit de milieuwetgeving acceptabel is. Op basis hiervan kan besloten worden of gemotiveerd afgeweken kan worden van de indicatieve afstand van 30 meter.

Van deze laatste optie is gebruik gemaakt door het uitvoeren van een akoestisch onderzoek en het opvolgen van de aanbevelingen. Zie hiervoor de volgende paragraaf 5.1.4.

5.1.4 Geluidbelasting Sportpark Esserberg op nieuwbouwplan

In november 2016 is door bureau SPA WNP ingenieurs Groningen een akoestisch onderzoek uitgevoerd (opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting) naar de geluidbelasting vanwege Sportpark Esserberg op het nieuwbouwplan Haren Noord Deelgebied 1. Doel van dit onderzoek was het ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing bepalen van de vanwege het sportpark te verwachten geluidniveaus invallend op de nieuwbouw. De geluidniveaus zijn in eerste instantie getoetst aan de richt- en grenswaarden zoals opgenomen in de VNG Brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.

Ten behoeve van het onderzoek is op 9 september 2016 een locatiebezoek gebracht aan het sportpark en zijn de bedrijfssituaties/activiteiten besproken met vertegenwoordigers van de beide voetbalverenigingen. Aanvullend zijn op 4 oktober 2010 geluidmetingen uitgevoerd aan de aanwezige omroepinstallaties.

Maatgevend voor de geluidbelasting zijn de voetbalverenigingen Be Quick 1887 en V.V. Helpman.

Uit het onderzoek volgt dat ter plaatse van de twee meest noordwestelijke nieuwbouwblokken de VNG richt-/grenswaarden op wedstrijddagen (zaterdag/zondag) mogelijk worden overschreden. Het beperken van de geluidbijdrage middels overdrachtsmaatregelen (schermen) is nagenoeg niet mogelijk. Er zijn binnen het plangebied verder geen mogelijkheden om de bouwblokken zodanig te verplaatsen dat alsnog aan de (maximale) grenswaarden kan worden voldaan.

De VNG-publicatie dient als hulpmiddel en geeft een mogelijk toetsingskader. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd van de VNG richt- en grenswaarden afwijken. De geldende milieuregelgeving kan daarbij een rol spelen. In aansluiting op de bestaande milieuregelgeving (Activiteitenbesluit milieubeheer) kan voor het bepalen of er sprake is van te verwachten onacceptabele hinder worden getoetst aan het binnenniveau. Aan een binnenniveau van 30 dB(A) en 50 dB(A) in de maatgevende avondperiode kan worden voldaan indien de gevelgeluidwering van de geluidsbelaste vertrekken (aan de west- en noordgevel) van de twee meest noordwestelijke bouwblokken ten minste 25 dB(A) bedraagt.

In de praktijk betekent dit dat voor deze twee bouwblokken rekening moet worden gehouden met de mogelijke toepassing van een specifiek geluidwerende beglazing en/of geluidgedempte ventilatievoorzieningen.
Met de aangegeven bouwkundige maatregelen is er naar verwachting geen sprake meer van onacceptabele hinder..  

De sportverenigingen op het sportpark vallen onder de directe werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De geluidbelasting vanwege het sportpark op de nieuwbouw wordt met name veroorzaakt door de stemgeluiden van spelers en bezoekers. De maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door stemgeluiden (juichen) en het fluiten van de scheidsrechter. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn deze activiteiten formeel uit gezonderd van toetsing. De nieuwbouw vormt daarmee geen belemmering voor de sportverenigingen.

5.1.5 Geluidhinder

Geluidbronnen Wet geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

  • Het plangebied ligt buiten de zone van een gezoneerd industrieterrein. Onderzoek is dus niet nodig.
  • De zonebreedte van de spoorweg Groningen – Assen bedraagt ter plaatse 300 meter. Het plangebied ligt buiten deze zone. Er is dus voor dit aspect geen onderzoek nodig.
  • Voor de beoordeling in het kader van de Wet geluidhinder dient gezien de aanwezigheid van weg wel rekening te worden gehouden met het wegverkeerlawaai. Per weg is de geluidbelasting (Lden in dB) vanwege het wegverkeer invallend op de bouwblokken bepaald. Hierbij is gebruik gemaakt van geactualiseerde verkeersgegevens. Alle nieuw te realiseren woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Wettelijk kader verkeerslawaai langs wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking
heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van
geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen en zorg) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen - of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek
worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage d.d. 5 september 2016, opgesteld door Adviesbureau SPA WNP ingenieurs Groningen), is de geluidsbelasting ten gevolge van het te realiseren nieuwbouwplan berekend vanwege het wegverkeer op de Kerklaan, de Dilgtweg, de Hemmenlaan en de nieuw te realiseren ontsluitingsweg binnen het plangebied. Dit onderzoek is op d.d. 06-09-2018 geactualiseerd door adviesbureau Noorman en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting.

De nieuwbouw wordt de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Kerklaan, de Dilgtweg, de Hemmenlaan en de nieuw te realiseren weg door het nieuwbouwplan. De Hemmenlaan en de nieuwe ontsluitingsweg binnen het plangebied zijn formeel uitgezonderd van toetsing [snelheidsregime 30 km/uur]. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een nadere beoordeling wel wenselijk en uitgevoerd.

Uit de rekenresultaten blijkt dat voor al de beschouwde wegen geldt dat de invallende geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB zoals gegeven in de Wet geluidhinder. Het akoestische woon- en leefklimaat is daarmee als goed te beoordelen. Er wordt daarmee voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en er is verder geen hogere grenswaarde noodzakelijk.

Uit het onderzoek volgt verder dat ter plaatse van de omliggende woningen er geen extra hinder is te verwachten als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het nieuwbouwplan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Ten behoeve van de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan en ten behoeve van de onderbouwing van het bestemmingsplan is in 2011 een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (DHV, GO-GR20110094, september 2011 opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting). In dit kader is het in 2011 uitgevoerde onderzoek geactualiseerd en nagegaan in hoeverre de toenmalige uitgangspunten en conclusies uit 2011 nog valide zijn. Gezien het 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen geldt inmiddels het volgende uitgangspunt: op grond van art. 5.16 lid 1 sub c van de Wet milieubeheer, voldoet de gehele ontwikkeling Dilgt Hemmen Essen (600-700 woningen) en daarmee tevens de gewenste ontwikkeling van deelgebied 1 aan de luchtkwaliteitseisen uit de wet Milieubeheer ('niet in betekenende mate') en kan op grond daarvan doorgang vinden. Toetsing van het project aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht uit de Wm is niet aan de orde. Daarnaast zijn de achtergrondconcentraties NO2 en PM10 in 2011 ter hoogte van deze locatie dermate laag dat overschrijding van de grenswaarde van 40 ìg/m³ (zonder NSL) is uitgesloten.

5.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Onderzoeksresultaten Externe veiligheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan en ten behoeve van de onderbouwing van het bestemmingsplan is in 2011 een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (DHV, GO-GR20110100, september 2011 2011 en is er een verantwoording van het groepsrisico opgesteld (rapport MD-GR20120198, mei 2012). In dit kader is het in 2011 uitgevoerde onderzoek in 2016 en in 2018 geactualiseerd door adviesbureau SWECO (meest recente versie van de notitie 348267, 28 augustus 2018) en is nagegaan in hoeverre de uitgangspunten en conclusies nog valide zijn. De rapporten en de geactualiseerde notitie van 28 augustus 2018 zijn opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting.

In het meest onderzoek van 2018 is een actuele inventarisatie uitgevoerd van de risicobronnen op basis van de nationale risicokaart. Het betreffen de volgende risicobronnen:

  • 1. LPG tankstation 'Shell Station Esserberg':
  • 2. Aardgastransportleiding N-505-41-KR;
  • 3. Gasdruk meet- en regelstation 'OS Haren Esserweg'
  • 4. Stichting Sportcomplex BEA.
  • 5. Gasdruk meet- en regelstation 'N.V. Nederlandse Gasunie'.
  • 6. Aardgastransportleiding A-540-03-KR.
  • 7. Aardgastransportleiding N-505-39-KR
  • 8. Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoortraject Groningen-Zuidbroek.
  • 9. Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoortraject Groningen- Haren.
  • 10. Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoortraject Zuidbroek-Haren.


Uit de actualisatie door SWECO in 2018 komt naar voren dat:

  • de uitkomsten van de onderzoeken uit 2011 en 2012 nog overwegend valide waren;
  • er geen nieuwe risicobronnen bijgekomen zijn;
  • een aantal risicobronnen is verdwenen, waaronder het Tankstation Haren VOF en de aardgastransportleiding langs de Kerklaan
  • alleen het vervoer van gevaarlijke stoffen via het spoor is nog relevant voor het plangebied.

Relevante risicobronnen

Gebleken is dat met betrekking tot de externe veiligheid alleen de volgende risicobronnen relevant zijn voor het plangebied:

  • Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoortraject Groningen-Zuidbroek;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoortraject Groningen- Haren.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoortraject Zuidbroek-Haren.

Gelet echter op de grote afstand (ten minste 750 m) van het plangebied tot de spoortrajecten is het plaatsgebonden risico niet relevant en vormt geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen activiteit c.q. dit bestemmingsplan. Tevens is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Bij brief van 30 juli 2018 van de Veiligheidsregio (zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan) wordt aangegeven dat de Veiligheidsregio in principe kan instemmen met voorgenoemde conclusie. Verder wordt er m.b.t. deze paragraaf een aantal adviezen gegeven, die zijn verwerkt in de deze tekst, Ook het rapport van DHV is aanvullend opgenomen in bijlage 7 van de toelichting.

5.1.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.

Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT-magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Onderzoeksresultaten elektromagnetische velden

In de nabijheid van het onderhavige plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.9 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In het kader van een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt een aanmeldingsnotitie opgesteld. In een aanmeldingsnotitie wordt op objectieve wijze de informatie verzameld en gepresenteerd die voor deze afweging noodzakelijk is. Op basis van de informatie in de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag of een uitgebreidere m.e.r. (beoordelings) procedure nodig is.

Onderzoeksresultaten milieueffectrapportage

In het kader van de vormvrije m.e.r. beoordeling is door initiatiefnemer (Haren) een aanmeldingsnotitie opgesteld (opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting). Het bevoegd gezag neemt uiterlijk zes weken na ontvangst van de mededeling en deze aanmeldingsnotitie een m.e.r.-beoordelingsbeslissing. Dit gebeurt in ieder geval vóór terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. Het besluit wordt niet gepubliceerd in de Staatscourant. Op dit besluit is geen bezwaar/beroep mogelijk. Eventuele bezwaren kunnen worden ingediend in de procedure van het bestemmingsplan.

Zowel uit de aanmeldingsnotitie als uit de in dit bestemmingsplan opgenomen milieuonderzoeken blijkt dat erop basis van dit plan een activiteit mogelijk wordt gemaakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.1.10 Kabels en leidingen

In het plangebied zelf en in de omgeving van het plangebied komen geen leidingen (zoals gas- en hoogspanningsleidingen) voor die planologische beperkingen leggen op het plangebied.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Kader

Een watertoets is een verplicht onderdeel van ieder ruimtelijk plan. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De centrale gedachte achter de watertoets is dat de initiatiefnemer en waterbeheerder tijdens de planontwikkeling overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van een ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van 'vasthouden, bergen en afvoeren' en 'voorkomen, scheiden en zuiveren'.

De Watertoets resulteert in voorliggende waterparagraaf (zie bijlage 9), waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant.

5.2.2 Hydrologische situatie plangebied

Huidige situatie

Hydrologie

Het ontwikkelingsgebied DHE bevindt zich in het waterbeheergebied van waterschap Hunze en Aa's. De deellocatie bevindt zich in een peilgebied met een zomer- en winterstreefpeil van NAP 0,20 m. Afwatering vindt via de schouwsloot tussen deellocatie 1a en 1b plaats in oostelijke richting plaats en vervolgens noordelijk via de hoofdwatergang in de richting van het Winschoterdiep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0016.png"

Huidige waterhuishoudkundige situatie.

Bodem

De bodem op de deellocatie wordt gekenmerkt door het voorkomen van een slecht doorlatende laag (keileemlaag) binnen 1,2 m onder maaiveld. Uit eerder onderzoek blijkt met name op deze deellocatie wateroverlast in en om woningen voor te komen. Als mogelijke oorzaken zijn destijds de slechte afvoermogelijkheden en de slecht doorlatende bodem genoemd. Zoals ook uit de Waterscan (Grontmij 2005) is gebleken zijn er geen infiltratiemogelijkheden voor (afgekoppeld) hemelwater op deze deellocatie.

Toekomstige situatie

Het nu braakliggende terrein wordt bebouwd met circa 60 woningen. Het oppervlak uitgeefbaar inclusief nieuwe wegenstructuur bedraagt ca. 3,2 ha. Het oppervlak openwater bedraagt ca. 570 m2 (bestaande schouwsloot tussen deellocatie 1a en 1b). Een gedeelte van de bestaande schouwsloot parallel aan de Hemmenlaan (ca. 90 m) wordt gedempt. NB: Deze schouwsloot kan niet zondermeer worden gedempt omdat deze een water doorvoerfunctie vervult voor bovengelegen gebied. Het plan mag niet leiden tot een verslechtering van de waterafvoersituatie.

5.2.3 Uitgangspunten en randvoorwaarden

Voor de relevante waterthema's is in deze paragraaf aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan.

Veiligheid

Het aspect Veiligheid heeft voor de voorgenomen ontwikkeling met name betrekking op het borgen van ruimte voor afvoer en het rekening houden met risico's van functies in het gebied, evenals het borgen van de functies in de omgeving van het plangebied.

De afvoermogelijkheid via de reeds aanwezige schouwsloot richting de hoofdwatergang langs de Kerklaan blijft gehandhaafd. Voor de afvoer van vuilwater en afgekoppeld schoon hemelwater dient een gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd. Om de toekomstige woonfunctie te beschermen dient te worden gezorgd voor voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte middels een voldoende hoog vloerpeil/aanleghoogte.

Wateroverlast

Het aspect Wateroverlast heeft voor de voorgenomen ontwikkeling met name betrekking op de zorg voor voldoende ruimte voor het vasthouden en bergen van water en voor voldoende ruimte voor onderhoud en een goede structuur van het waterafvoerstelsel.

De realisatie van woningen en toegangswegen zorgt voor een toename van het verhard oppervlak van ca. 14.600 m2. Voor het verhard oppervlak is uitgegaan van het oppervlak Verhard plus 30% van het oppervlak Uitgeefbaar. Dit komt overeen met een bergingsopgave van ca. 2.400 m3 (T=100 +17% klimaattoeslag). Daarnaast dient compensatie te worden gevonden voor het oppervlak gedempte schouwsloot. Dit oppervlak dient 1-op-1 te worden gecompenseerd

Het realiseren van watercompensatie is een eis en is niet vrijblijvend. In de verdere uitwerking van het schetsontwerp dient duidelijk te worden waar de compensatie plaats vindt. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door verbreding van de schouwsloot of in combinatie met vijvers en wadi's in de groenzones. Eventuele vijvers of brede sloten worden bij voorkeur benedenstrooms (langs de Kerklaan) gerealiseerd.

Naast voldoende waterberging dient de afvoersituatie te worden gewaarborgd. De schouwsloot kan daarom niet zondermeer worden gedempt, omdat deze een waterdoorvoerfunctie vervult voor bovengelegen gebied. Het plan mag niet leiden tot een verslechtering van de waterafvoersituatie. In de verdere uitwerking van het schetsontwerp dient duidelijk te worden hoe de afvoersituatie wordt geborgd.

Om grondwateroverlast in woningen te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,70 m onder maaiveld nodig. In het plangebied de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) hoger dan op basis van deze ontwateringsnorm gewenst is. Woningbouw op deze plekken is zonder aanvullende maatregelen niet gewenst en zal resulteren in grondwateroverlast. Uitgaande van een lokale GHG van ca. 0,40 m onder maaiveld (laagste maaiveld ca. NAP 1,50 m) dient uit te worden gegaan van een minimaal vloerpeil van NAP 1,80 m. Voor wegen geldt een ontwateringseis van 0,70 m onder de as van de weg.

Volksgezondheid

Het aspect Volksgezondheid heeft voor de voorgenomen ontwikkeling met name betrekking op de risico's die kunnen ontstaan door achterblijvend onderhoud van waterpartijen. Onderhoudsarme inrichting en voldoende doorstroming hebben de voorkeur.

De schouwsloot en eventuele wadi's en vijvers dienen voldoende doorstroom mogelijkheden te bevatten. Stilstaand water levert een risico op voor de volksgezondheid en doet afbreuk aan de belevingswaarde van waterpartijen in een woonwijk. Daarnaast dienen vijvers en open water dusdanig te worden ingericht dat het risico op verdrinking wordt geminimaliseerd.

Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit

Het aspect Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit heeft voor de voorgenomen ontwikkeling met name betrekking op de zorg voor het tegengaan van vervuiling van het grond- en oppervlaktewater.

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het grondwaterbeschermingsgebied Onnen-De Punt. Het preventief beschermen van het grondwater en oppervlaktewater is daarom van belang. De kwel- en infiltratiesituatie (van en naar diepe ondergrond) kan worden geïnterpreteerd als overwegend infiltratie. In gebieden waar infiltratie kan plaatsvinden bestaat een vergroot risico op verontreiniging van grondwater via oppervlaktewater en bodem.

Waterschap Hunze en Aa's hanteert de Beslisboom Afkoppelen. Het verhard oppervlak in het plangebied kan worden aangeduid als 'licht verontreinigde oppervlakken'. Dat betekent dat rechtstreeks afkoppelen is toegestaan mits er geen sprake is van een verhoogd risico.

Daarnaast dient bij de bouw van de woningen zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruikt te worden. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvaten voor alternatieven.

Riolering

Het aspect Riolering heeft voor de voorgenomen ontwikkeling met name betrekking op de zorg voor voldoende ruimte voor zuiveringsvoorzieningen en een passend rioolstelsel.

Het scheiden van vuilwater en schoon hemelwater dient uitgangspunt te zijn bij de verdere uitwerking van het plan en bij het opstellen van het bijbehorende rioleringsplan. Voor de afvoer van schoon (afgekoppeld) hemelwater dient een regenwaterriool aangelegd te worden, die gecombineerd kan worden met wadi's en vijvers, alvorens geloosd wordt op het oppervlaktewater.

Vergunningen

Het aspect Vergunningen heeft voor de voorgenomen ontwikkeling met name betrekking op het uitvoeren van wijzigingen in het watersysteem volgens de relevante beleidsregels van het waterschap.

Voor de voorgenomen wijzigingen in het watersysteem, zoals het dempen en realiseren van nieuw openwater en het aanbrengen van lozingspunten, dienen een watervergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Het wijzigen van het watersysteem dient in nauw overleg met het waterschap plaats te vinden.

5.2.4 Juridische vertaling en advies

Op 22 maart 2016 is waterschap Hunze en Aa's en de gemeente Haren middels de Digitale Watertoets geïnformeerd over de actualisatie van de waterparagraaf. Op basis van de Planvisie, Handreiking Watertoets, de resultaatdocumenten uit de Digitale Watertoets, Waterscan DHE Haren (Grontmij, 2005) en overige reeds verrichte onderzoeken is een concept waterparagraaf tot stand gekomen. De waterparagraaf maakt onderdeel uit van de (actualisatie van de) omgevingsonderzoeken die uitgevoerd zijn ten behoeve van de verdere planuitwerking van het schetsontwerp van de deellocatie 1.

Op 18 april 2016 heeft waterschap Hunze en Aa's aanvullende informatie aangedragen. Deze zijn verwerkt in een definitieve waterparagraaf. Op 2 december 2016 is de waterparagraaf aangepast naar aanleiding van gewijzigde uitgangspunten tot voorliggende versie. In 2018 is het stedenbouwkundig plan verder uitgewerkt tot een aangepast schetsontwerp dat inclusief de hieruit voortvloeiende wateropgave is vertaald in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan zal in het kader van het vooroverleg worden voorgelegd aan waterschap Hunze en Aa's voor het uitbrengen van een wateradvies. Dit advies zal vervolgens worden opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan en worden verwerkt in de plantoelichting.

Waterschap Hunze en Aa's en de gemeente Haren gaan ervan uit dat bij de verdere uitwerking van het plan in ieder geval rekening wordt gehouden met de voorwaarden, uitgangspunten en eisen in deze waterparagraaf. Wijzigingen in het plan of vragen ten aanzien van de voorwaarden en eisen, als ook over de watervergunningprocedure, zijn aanleiding om het waterschap en de gemeente om nader advies te vragen.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. Binnen deze wet zijn zowel soort- als gebiedsbescherming geregeld.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. Alle vogels, in totaal ruim 700 soorten, zijn (beschermd). Daarnaast worden ongeveer 230 overige Europese en nationale soorten beschermd. De verbodsbepalingen richten zich o.a. op het opzettelijk doden en vangen van dieren, beschadigen, wegnemen of vernielen van rust- of voortplantingsplaatsen (nesten) en opzettelijk plukken en vernielen van planten.

De verbodsbepalingen mogen niet overtreden worden, tenzij men een ontheffing kan krijgen (het zogenoemde nee, tenzij-principe'). Om af te mogen wijken van de verbodsbepalingen via een ontheffing of vrijstelling moet aan drie criteria zijn voldaan:

  • Ten eerste mag alleen van de verbodsbepaling afgeweken worden als er geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk is.
  • Ten tweede moet tegenover de afwijking van het verbod een in de wet genoemd belang staan. De wet geeft voor de verschillende beschermingsregimes aan wat die belangen zijn zoals volksgezondheid of openbare veiligheid.
  • Tenslotte mag de ingreep geen afbreuk doen aan de staat van instandhouding van de soort.

Als aan deze drie vereisten voldaan is, kan een ontheffing worden verleend. Voor een aantal handelingen zijn bovendien vrijstellingen mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale verordening of een gedragscode.

Tevens is er een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Wet Natuurbescherming (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Voor de gevraagde ontwikkeling in het plangebied is onderzoek verricht naar natuurwaarden in 2016 (Natuurtoets Haren Noord quickscan, zie bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting). Deze natuurtoets is uitgevoerd op basis van de Natuurbeschermingswet en de Flora en Faunawet. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden die onder andere de beide voorgenoemde wetten verving. Daarom heeft is dit onderzoek op 30 oktober 2017 geactualiseerd (nader onderzoek, toegevoegd aan bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting).

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en daarmee niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur of in of nabij een Natura 2000-gebied. De meest noordelijke uitloper van de begrenzing van het Natura 2000 gebied Zuidlaardermeer ligt op ruim 2 km vanaf het plangebied. Ook externe c.q. mogelijk significante effecten op Natura 2000-gebied zijn niet te verwachten. Gebiedsbescherming staat de ontwikkeling dus niet in de weg. Het aanvragen van een vergunning op grond van artikel 19d Natuurbeschermingswet of nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling is niet aan de orde,

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0017.png"

Plangebied t.o.v. Natura 2000 gebied (lichtgroen aangegeven gebied).

Soortenbescherming

Met betrekking tot de soortbescherming kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De aanwezigheid van vleermuizen kunnen niet worden uitgesloten. Maar omdat de bomen die mogelijk als vliegroute en/ of foerageergebied of ten behoeve van verblijfsplaatsen gebruikt kunnen worden blijven bestaan, leidt de nieuwe situatie niet tot negatieve effecten op mogelijke vleermuizen. Ook de werkzaamheden leiden niet tot negatieve effecten omdat deze plaatsvinden in de periode (overdag) dat vleermuizen niet actief zijn.
  • Voor de licht beschermde (grondgebonden) zoogdieren die kunnen voorkomen dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen. Voor de zwaarder beschermde steenmarter en eekhoorn geldt dat geen verblijfsplaatsen in het plangebied aanwezig zijn dan wel geschaad worden en dat de soorten het gebied tijdens de werkzaamheden kunnen mijden;
  • Voor mogelijk aanwezige of passerende licht beschermde amfibieën dient eveneens de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
  • Voor broedvogels geldt dat verstoring voorkomen dient te worden. De werkzaamheden dienen bij voorkeur buiten de broedperiode (half maart tot begin augustus) uitgevoerd te worden. Indien dit niet mogelijk is, zal uitgesloten moeten worden dat broedvogels kunnen worden verstoord of nesten worden beschadigd;
  • Er zijn geen beschermde planten aangetroffen of te verwachten. Bovendien is het terrein al grotendeels bouwrijp gemaakt en groeien daar geen planten. ? Er zijn geen beschermde libellen en dagvlinders aanwezig;
  • De bevindingen verschillen niet wezenlijk met die van de in 2011 uitgevoerde Flora- en faunatoets (DHV, GO-GR20110089, augustus 2011). Deze toets is met voorliggende toets geactualiseerd.

Er treedt geen strijdigheid op met de Wet natuurbescherming m.b.t. de soortbescherming als de zorgplicht ten aanzien van (passerende) licht beschermde zoogdieren en amfibieën in acht wordt genomen en rekening wordt gehouden met broedende vogels (door buiten het broedseizoen te werken).

Actualisatie 30-10-2017
Uit de actualisatie i.v.m. de Wet natuurbescherming blijkt dat dit niet leidt tot wezenlijk andere conclusies. De conclusie uit het rapport zijn als volgt:

Negatieve effecten op soorten en gebieden kunnen worden uitgesloten mits

  • Buiten het broedseizoen wordt gewerkt (dan wel is vastgesteld dat geen broedende vogels in de omgeving aanwezig zijn);
  • De werkzaamheden bij daglicht plaatsvinden (als vleermuizen niet actief zijn) en geen kunstlicht nodig is (in de avonduren wanneer vleermuizen wel actief zijn);
  • Voor vleermuizen verdient het aanbeveling om de te plaatsen openbare verlichting, voor zover deze grenst aan potentieel leefgebied voor vleermuizen, vleermuisvriendelijke te maken.

5.4 Boom Effect Analyse Haren Noord, deelgebied 1 (27-06-2018)

Op basis van een analyse (opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting), is nagegaan welke bomen en houtopstanden gehandhaafd of verwijderd dienen te worden. Binnen de projectgrenzen is onderzocht of er sprake is van te verwijderen bomen. Indien er sprake is van een conflictsituatie, wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn voor aanpassingen in het ontwerp; het betreft wijzigen met betrekking tot de positionering van woningen of wegen ten faveure van bomen. Indien dit niet mogelijk blijkt, wordt de boom in kwestie als te verwijderen aangemerkt. Daarnaast wordt er met betrekking tot de te handhaven bomen aangegeven op welke manier betreffende bomen duurzaam te behouden zijn.

Uit de analyse is gebleken dat er een aantal conflictsituaties optreden, met name bij bomen die binnen die zogenaamde "open kamerstructuur´ zijn gesitueerd. Deze bomen vallen buiten de te behouden/versterken structuren (GSP). Het duurzaam behouden van de aanwezige houtopstanden is mogelijk, echter het behoud van individuele bomen is niet altijd mogelijk.

Binnen het plangebied staan bomen met structurele gebreken die verwijderd dienen te worden. Uit de analyse is gebleken dat er een aantal conflictsituaties optreden. Deze conflictsituaties treden veelal op bij bomen buiten de houtwallen en vallen hierdoor buiten de te behouden/versterken structuren (GSP). Behoud van de houtopstanden is mogelijk door de beschermde boomgebieden af te zetten met bouwhekken en te voorzien van bijbehorende bebording.

5.5 Erfgoed

5.5.1 Archeologie onderzoeksresultaten

Het plangebied heeft volgens de Beleidskaart archeologie van de gemeente Haren van 14 februari 2012, grotendeel een lage archeologische verwachtingswaarde. Alleen een klein gedeelte in het noordwestelijk deel van het plangebied valt volgens de beleidskaart binnen categorie 2: Archeologische terreinen (AMK-terreinen) (WR-a2).

Bij deze terreinen dient gestreefd te worden naar behoud van de archeologische en cultuurhistorische waarden. Op de beleidskaart zijn de AMK-terreinen (op de beleidskaart aangegeven als pioenroze vlakken) voorzien van hun ARCHIS-monumentnummer. Deze gronden dienen in principe in het bestemmingsplan te worden voorzien van een dubbelbestemming “Waarde – archeologie 2 (WR-a 2): gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde” met de daarbij behorende regeling, tenzij uit nader veldonderzoek ter plaats lijkt dat er geen sprake is van waarden in de grond.

In het plangebied is door Grontmij in 2006 al een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Fijma & Hoekstra, 2006). In het bovengenoemde Grontmij-rapport is aan het onderhavige deelgebied een hoge verwachting toegekend, waarbij aangetekend is dat de bodem mogelijk verstoord is en eventuele archeologische waarden niet meer in situ aanwezig zullen zijn. In deelgebied 1 zijn 32 boringen uitgevoerd. Het merendeel van de boringen vertoont een verstoord profiel. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van bovenstaande gegevens wordt voor deelgebied 1 geen archeologische vervolgonderzoek aanbevolen. Aan de hand van deze gegevens heeft de regionale vestiging van het RAAP Noord-Nederland in 2011 het advies uitgebracht (opgenomen in bijlage 12 van de Bijlagen bij de toelichting) dat het plangebied kan worden ontwikkeld zonder verdere archeologische maatregelen.

Alhoewel het plangebied dus eerder is vrijgegeven en het gebied geen archeologische dubbel bestemming heeft, is er op 3 mei 2018 (opgenomen in bijlage 13 van de Bijlagen bij de toelichting) toch een extra archeologische controleboring uitgevoerd. De reden hiervoor is dat het plangebied in vorm iets is gewijzigd ten opzichte van het plangebied zoals dit in 2006 is onderzocht. Een smalle strook in het verlengde van de Hemmenlaan is destijds buiten het onderzoek gelaten. Aangezien een deel van deze strook thans ter plekke ligt van een gebied met een hoge archeologische verwachting volgens de beleidskaart, is besloten een enkele controleboring uit te voeren om het gebied alsnog volledig te hebben onderzocht. De bodemopbouw komt overeen met de bodems die in de overige boringen zijn aangetroffen: afgegraven, opgehoogd en verstoord tot ver in de natuurlijke ondergrond. De kans dat hier nog archeologische resten aanwezig zijn is nihil. Op basis van het voorgaande onderzoek, de beleids- en adviesdocumenten, alsmede de uitgevoerde controleboring wordt geadviseerd in het kader van archeologie het plangebied definitief vrij te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BP1266HDHV18UITB1-VA01_0018.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart 2012

5.5.2 Cultuurhistorie

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.

Met name het Kloosterpad en de historische laanbeplanting binnen het plangebied zijn van belang en dienen adequate bescherming. Hiertoe zijn deze cultuurhistorische en tevens landschappelijke elementen beschermd door deze gronden aan te merken als “overige zone cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol gebied” en daaraan de nodige eisen te stellen.

5.6 Ladder duurzame verstedelijking

5.6.1 De ladder duurzame verstedelijking

In zijn algemeenheid wordt steeds meer waarde gehecht aan het zorgvuldig omgaan met het ruimtegebruik. Dit is tevens een belangrijk uitgangspunt van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is vastgelegd dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Deze systematiek wordt ook wel de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd (hierna te noemen: de ladder). De toets van het project aan de ladder is een wettelijke verplichting.

De ladder omvat de volgende stappen:

  • Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • Indien de voorgenomen stedelijke ontwikkeling is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

5.6.2 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De ladder moet verplicht toegepast worden bij ruimtelijke besluiten die een zogenaamde 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. In artikel 1.1.1 Bro is gedefinieerd wat hieronder valt:

Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit jurisprudentie komt naar voren dat het ook een ontwikkeling van enige omvang moet zijn. De ontwikkeling van enkele woningen valt hier bijvoorbeeld niet onder. Bij de ontwikkeling van 60 a 70 woningen, zoals hier het geval is, is echter wel sprake van een stedelijke ontwikkeling.

5.6.3 Uitgangspunten

De ontwikkeling in deelgebied 1 van Haren Noord bestaat uit de realisatie van circa 60 a 70 grondgebonden eengezinswoningen. Het programma bestaat uit rijwoningen, twee- onderéén-kapwoningen en enkele vrijstaande woningen. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, zoals bedoeld in het Bro. In de directe omgeving is bebouwing in de vorm van woningen en scholen aanwezig.

In de vigerende beheersverordening Haren Noord kenmerkt zich het hele plangebied door een maatschappelijke bestemming. Daarnaast zijn voor het gebied de laatste jaren verschillende plannen vastgesteld ten behoeve van de geplande woningbouw, zoals het Integraal ontwikkelingsplan uit 2005, het Landschapsuitvoeringsplan uit 2005 en het Groenstructuurplan Haren-Noord uit 2008.

In de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende aangegeven in verband met het begrip 'bestaand stedelijk gebied': "Rust op gronden een niet-agrarische bestemming (niet alleen 'rode' stedelijke functies maar bijvoorbeeld ook functies voor sport, recreatie of stedelijk groen) dan is er sprake van bestaand stedelijk gebied ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing en daarbij behorende openbare of culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. In onderhavig geval is sprake van een voormalige sportfunctie, als onderdeel van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing en voorzieningen. Inmiddels is het een braakliggend gebied. Eerder werd het terrein gebruikt door een hockey- en tennisclub en als verkeersoefenterrein voor minder validen. Het gebied vormt de buitenrand van het bebouwd gebied van Haren en vormt, gezien de definitie in de handreiking, onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Deze lijn wordt door diverse uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak bevestigd.

5.6.4 Ladder onderbouwing

Stap 1: Ontwikkeling behoefte woningbouw

Zoals onder paragraaf 5.6.2, beschreven is er bij dit bestemmingsplan sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient de behoefte aan deze ontwikkeling te worden beschreven.. In deze paragraaf wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in de behoefte voor de realisatie van het woongebied

Zoals al in hoofdstuk 4.3. is aangegeven zijn door de regio Groningen-Assen afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave en de verdeling per gemeente (Regionaal instemmingsmodel 2012). Hierbij is afgesproken dat de regio tot 2030 circa 25.400 woningen zal bouwen, waarbij is afgesproken dat de regio 1.340 woningen per jaar kan realiseren. Haren zal op grond van deze lopende afspraken binnen de Regio Groningen-Assen (RGA) 786 woningen realiseren voor 2030. De onderhavige locatie is opgenomen in deze lijst van 786 te realiseren woningen en past daarom binnen dit afsprakenkader c.q. woningbouw- programma.

In 2015 is een woningbehoefteonderzoek voor de regio uitgevoerd. Hierin wordt aangegeven dat de stad Groningen de groeimotor is voor de regio en dat, in een later stadium, gezinnen (met kinderen) uit de stad verhuizen naar omliggende gemeenten in de nabijheid. Bij voorkeur de wijken grenzend aan de stad of de grotere dorpen met voorzieningen rondom de stad: een ruime woonwijk, met rust en privacy, verschillende levensfasen in de buurt met dezelfde culturen.

Haren wordt in het onderzoek ingedeeld in de subregio west. Voor deze subregio geldt dat, hoe dichter bij de stad een gemeente ligt, hoe meer de gemeente in trek is. Gesteld wordt dat vooral kernen op fietsafstand van de Grote Markt (10 km) kunnen rekenen op belangstelling.

Verder wordt geconcludeerd, dat de verwachting is dat de woningvraag in Haren, als vergrijsde gemeente, daalt als gevolg van (het einde van) deze vergrijzing. Echter, deze verwachting lijkt niet uit te komen, nu de wens van veel huishoudens in de stad Groningen op meer excellente milieus is gericht. Deze milieus zijn onder andere in Haren te vinden. Haren kan dus een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte vanuit de stad. Tot slot wordt in het onderzoek wat betreft de kwalitatieve woningbehoefte aangegeven dat in de steden meer behoefte is aan huur- en rijwoningen, en in het ommeland meer aan koop- en vrijstaande woningen.

Kwantitatief wordt in het onderzoek voor de gemeente in de periode 2015-2020 een bevolkingsdaling verwacht van gemiddeld 60 inwoners per jaar. In werkelijkheid blijkt uit de halfjaarrapportage 2 van 2016 "Woningbouw- en woningmarktmonitor" (april 2017) dat er in 2015 een toename van 152 en in 2016 van 505 inwoners was. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de verwachting dat de bevolkingsomvang afneemt in Haren door de vergrijzing niet klopt, doordat deze afname ruimschoots wordt gecompenseerd door de uitstroom uit de stad. Voor de jaren 2015-2020 werd in het onderzoek uit 2015 voor huishoudens een benodigde toename van gemiddeld 60 huishoudens geprognosticeerd. Ook deze aantallen zullen, gezien de boven verwachting grote toename van het inwoneraantal, naar boven moeten worden bijgesteld. Dit wordt ondersteund door de resultaten van de 'Woningmarktanalyse Regio Groningen-Assen 2017-2030', door Weusthuis en Partners en KAW, waarin wordt geconcludeerd dat tot 2030 het aantal huishoudens in Haren zal stijgen. Dit is met name het gevolg van de bevolkingsgroei in Groningen. De toenemende vraag naar woningen in de gemeente Haren zal zich, volgens de woningmarktanalyse, met name op de excellente woonmilieus richten.

Ook uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (verder: CBS) is de afgelopen jaren een bevolkingsgroei binnen de gemeente Haren te constateren, zie onderstaande tabel.

Jaar   Inwonersaantal  
2012   18.457  
2013   18.642  
2014   18.782  
2015   18.924  
2016   19.076  
2017   19.570  

Tabel Inwonersaantal per jaar (Bron: CBS Statline op 26 oktober 2017)

Voor Groningen wordt de komende jaren, in ieder geval tot en met 2040, een grote bevolkingstoename verwacht, met gemiddeld circa 2.800 inwoners per jaar. Nu de gemeente Haren in zo'n direct verband staat met de stad Groningen, kan worden aangenomen dat deze toename ook een positief effect heeft op de bevolkingstoename, en dus benodigde woningbouwtoename van Haren.

Woningaanbod

Bestaande woningvoorraad:

  • De gemeente Haren telt in totaal circa 8.738 woningen, waarvan circa 77% een eengezinswoning;
  • Bijna driekwart van de woningvoorraad in Haren is gebouwd voor 1976. Een klein percentage (circa 4%) is gebouwd in de periode na 2005. In Haren is de voorraad nieuwe woningen beperkt.

Huidig aanbod

  • In de gemeente Haren staan circa 123 eengezinswoningen in de bestaande voorraad te koop. Dit is 1,8% van de totale voorraad eengezinswoningen. In vergelijking met het percentage eengezinswoningen dat in heel Nederland te koop staat (2%) is dit aan de lage kant. Dit duidt op een relatief krappe woningmarkt voor eengezinswoningen;
  • Meer dan de helft (57%) van de te koop staande woningen in Haren hebben een oppervlakte van minder dan 100m².

Toekomstig aanbod

  • Het totale aantal woningen dat is opgenomen in de gemeente Haren en dat behoort tot de harde plancapaciteit (vigerend bestemmingsplan of verleende omgevingsvergunning voor het bouwen) is circa 70 woningen.

Toetsing behoefte

De gemeente Haren is een belangrijke gemeente om huishoudens die de stad verlaten binnen de regio te kunnen opvangen. Als gevolg hiervan wordt de komende jaren een stijgende bevolkingsgroei verwacht binnen de gemeente. Deze doelgroep zoekt woningen in het hogere segment, ruime woningen in een ruim opgezette wijk met de voorzieningen van de stad in de buurt. In de huidige vigerende bestemmingsplannen (niet zijnde het onderhavige plangebied) is ruimte om circa 70 nieuwe woningen te realiseren. Gezien de bevolkingsgroei binnen de gemeente Haren de laatste jaren zou dit niet voldoende zijn om de toename op te kunnen vangen.

Haren Noord is sinds 2005 een belangrijke ontwikkeling om te voorzien in de woningbehoefte voor de gemeente. De ontwikkeling van het totale gebied voorziet in circa 600 woningen. Hiervan zijn in het derde kwartaal van 2017 circa 433 woningen al gerealiseerd of in aanbouw. In deelgebied 1 worden circa 60 a 70 woningen gebouwd. De planning is om deze woningen vóór het eind van het jaar 2020 te realiseren.

Met de woningbouwontwikkeling in Haren Noord worden luxueuze woningen in een excellent woonmilieu gerealiseerd. De locatie van Haren Noord ligt op circa vijf kilometer van de Grote Markt in Groningen, wat het een aantrekkelijke locatie maakt voor gezinnen die uit de stad wegtrekken, op zoek naar een ruimere woning en een woonwijk met meer rust en privacy, maar die wel zich wel nog verbonden voelen met de stad en van de stedelijke voorzieningen gebruik willen blijven maken.

Met de beoogde ruime eengezinswoningen in Haren Noord in een hoogwaardig woonmilieu, wordt invulling gegeven aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag van de regio en de gemeente. Doordat de woningen gefaseerd worden gebouwd, wordt bovendien het woningaanbod gereguleerd, zodat goed kan worden ingespeeld op de vraag vanuit de markt.

Voorzien in behoefte woningbouw binnen overig bestaand stedelijk gebied mogelijk?

De provincie heeft in de reactie op het ontwerp aangegeven dat het plangebied op basis kaart 1 van de Omgevingsverordening is gelegen in het buitengebied en dat er daarmee is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 4.2. (provinciaal beleid) wordt aangegeven dat slecht het noordwestelijk deel van het plangebied valt binnen de aanduiding "buitengebied" van kaart 1 van de verordening en dat de definitie bestaand stedelijk gebied niet in overeenstemming is met de definitie uit artikel 1.1.1. lid h van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uitgaande van het begrip "bestaand stedelijk gebied als opgenomen in artikel 1.1.1. lid h van het Bro wordt in paragraaf 5.6.3. beschreven en onderbouwd dat het hele plangebied moet worden aangemerkt als "bestaand stedelijk gebied". De gronden hebben in het Beheersplan Haren Noord een maatschappelijke bestemming (voormalige sportvelden en verkeerspark). Het plangebied betreft derhalve een herstructurering c.q. transformatie van maatschappelijke functie naar woongebied dat direct aansluit op het aangrenzende woongebied.

Rekening houdend met de reactie van de provincie Groningen kan tevens aanvullend worden onderbouwd, waarom er binnen het overig bestaande stedelijk gebied, als bedoeld in hoofdstuk 7.1 van de toelichting, van de gemeente Haren niet kan worden voorzien in de behoefte om een woongebied van circa 60 á 70 woningen te realiseren. Het stedelijk gebied van de gemeente Haren wordt gevormd door (een deel van) de dorpsbebouwing van Haren, Harenermolen, Onnen, Glimmen en Noordlaren. De begrenzing van het buitengebied is strak om deze dorpsbebouwing gelegd. De beschikbare inbreidingslocaties binnen deze dorpsbebouwing zijn zeer beperkt en voor zover beschikbaar kan op (het totaal van) deze locaties niet het gewenste aantal woningen worden gerealiseerd. Dit is ook in overeenstemming met eerdere conclusies, het zoeken naar locaties ten behoeve van de woningbouwtaakstelling, zoals dat binnen het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is gebeurd. Bovendien zijn deze locaties in (ander) particulier bezit, waardoor geen gemeentelijke sturing mogelijk is. Overigens zijn alle aantallen wel ten behoeve van afstemming binnen de Regio Groningen - Assen inzichtelijk gemaakt en passen deze en de nu voorliggende aantallen binnen deze afstemming. Ook voor de herstructureringsmogelijkheden geldt dat deze onvoldoende ruimte bieden om de gewenste aantallen woningen te kunnen realiseren. Delen van de dorpen met een lagere bebouwingsdichtheid (bijvoorbeeld agrarische linten) zijn in het buitengebied opgenomen en de overige gebieden komen hiervoor niet in aanmerking, ook omdat gebieden vaak in privé-eigendom zijn en daarmee buiten onze invloedsfeer liggen. Concluderend kan worden gesteld dat de uitgangspunten van het LOP en het Integraal Ontwikkelingsplan DHE nog altijd gelden en dat het ruimtebeslag voor een woningbouwprogramma, zoals dat met de ontwikkeling van het deelgebied 1 staat gepland voor 65 woningen, dusdanig van omvang is dat er verder binnen het overig bestaand stedelijk gebied van de gemeente Haren geen ruimte voor beschikbaar is. Ook door middel van intensivering, revitalisering en herstructurering is een dergelijke opgave niet haalbaar/wenselijk. De enige wijze waarop de geplande woningbouw dan ook kan worden gerealiseerd, is door het op een zorgvuldige wijze invullen van dit her te structuren gebiedsdeel, dat direct grenst aan het reeds bestaande woongebied van Haren

Conclusie:

De beoogde nieuwbouw van woningen als opgenomen in dit bestemmingsplan past volledig binnen het regionale afsprakenkader en maakt deel uit van de daarin opgenomen planningslijst voor Haren. Verder voldoet het woningbouwplan aan de noodzakelijke woningbouwbehoefte voor Haren. (zie verder bijlage 14 van Bijlagen bij de toelichting). Verder is onderzocht dat er binnen het overig bestaand stedelijk gebied van Haren geen ruimte is voor deze stedelijke ontwikkeling en dat daar door herstructurering, revalitisering ook niet in kan worden voorzien. Het gebied sluit feilloos aan bij het reeds bestaande ontwikkelde woongebied van Haren.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief en op grond van de Gem Haren Noord BV. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft een exploitatiebegroting gemaakt en overlegd waaruit blijkt dat het plan financieel uitvoerbaar is. Naar verwachting is er voldoende vraag naar de woningen, gelet op de beoogde doelgroepen, de aantrekkelijke stedenbouwkundige setting en omdat er een zekere flexibele invulling van de woningen mogelijk is. Gelet op het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond

De gemeente Haren heeft met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten die betrekking heeft op het verhaal van gemeentelijke kosten en de door initiatiefnemer te betalen garantstelling voor de aanleg van openbare voorzieningen. Ook is in deze anterieure overeenkomst bepaald dat initiatiefnemer de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade aan de gemeente zal vergoeden. Hierdoor is het kostenverhaal van de grondexploitatie verzekerd en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Haren - Dilgt, Hemmen en Essen, deelgebied 1 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemming

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Groen (artikel 3)

Bestaande groenelementen en verder aan te leggen openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. In het plangebied is sprake van de nodige cultuurhistorische en landschappelijke waardevolle groenelelementen, waarvan het behoud en verdere versterking van belang wordt geacht. Deze worden beschermd door de toekenning van de gebiedsaanduiding "overige zone cultuurhistorische en landschappelijke waarden" aan deze gronden. Binnen de bestemming Groen zijn groenvoorzieningen, paden, nuts- en speelvoorzieningen en is water toegestaan. Dit laatste betreft met name de bestaande watergangen binnen het plangebied die daarin mede beeldbepalend zijn. Door deze niet exact te bestemmen geeft dit wat ruimte bij de verdere inrichting van het gebied. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4)

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook kan binnen deze bestemming groen gerealiseerd worden.

Water (artikel 5)

Deze bestemming regelt de essentiële watergangen en vijvers in het plangebied. De hiervoor benodigde bouwwerken zijn toegestaan.

Wonen (artikel 6)

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven in de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, maximaal twee aaneen gebouwd . Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. Binnen het bouwvlak wordt bepaald hoeveel woningen zijn toegestaan. Bij maximaal twee aaneen gebouwd zijn dus zowel vrijstaande als vrijstaande woningen mogelijk.

Voor wat betreft regeling achtererf en voorerf wordt aangesloten bij de regeling als opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wat voorerf en achtererf is wordt met name bepaald door situering van het hoofdgebouw. Daarom kan niet op de plankaart exact worden bepaald wat voorerf en achtererf is, tenzij dwingend wordt bepaald dat in een bepaalde rooilijn moet worden gebouwd. Om de nodige flexibiliteit in het plan te houden is dit niet wenselijk en onnodig. Daarom is de definitie van voor- en achtererf (overgenomen uit het Bor) bepalend. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in het achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m² dan is ten hoogste 50 m² aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m² is die oppervlakte maximaal 65 m² en is de kavel groter dan 750 m² dan is ten hoogste 85 m² aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd. 20 m² aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen per kavel is in ieder geval toegestaan.

Aan huis verbonden beroepen en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten in of bij woningen

Aangesloten wordt bij beleidsregel m.b.t. "aan huis verbonden beroepen en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten in of bij woningen" van 2001.

In bijlage I zijn de beroepen aangegeven die zijn toegestaan in of bij woningen, mits wordt voldaan aan de toetsingscriteria en in bijlage II zijn de bedrijfsmatige activiteiten aangewezen die eveneens voldoen aan de genoemde toetsingscriteria.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

Parkeren (lid 6)

Als gevolg van een wijziging van de Woningwet (De Reparatiewet BZK 2014) verliezen de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening, waaronder de regeling betreffende het parkeren, hun werking. Dat betekent dat parkeerregels voortaan in het bestemmingsplan of in een beheersverordening moeten worden opgenomen. Deze parkeeregels en de daaraan verbonden criteria moeten daarmee “ruimtelijk relevant” zijn. De parkeerregels in het bestemmingsplan kunnen verwijzen naar een vastgestelde beleidsregel m.b.t. het parkeren of kunnen rechtstreeks als norm in de regels worden opgenomen, zoals in dit bestemmingsplan het geval is.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen m.b.t. het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Deze mogen zowel op eigen erf als in de openbare buitenruimte van het plangebied worden gerealiseerd. Tevens is een gebruiksbepaling, dat na realisatie van de woningen de parkeernorm ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd. Indien de parkeernorm niet uitvoerbaar is, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die aangeeft in welke omstandigheden hiervan kan worden afgeweken. Echter gelet op de aard van het plangebied en de geboden ruimte is het niet heel waarschijnlijk dat van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik zal worden gemaakt.

Overige zone- cultuurhistorisch gebied en overige zone – landschappelijk waardevol gebied (artikelen 10 en 11).

Deze gebiedsaanduidingen (voorheen ook wel als dubbelbestemming geregeld) geven aan dat op bepaalde gronden bijzondere te beschermen waarden van toepassing zijn. Deze waarden (waaronder het Kloosterpad) en aanwezige lanen- en kamerstructuur) worden beschermd door middel van een bouw- en aanlegregeling. Dit betekent dat deze gronden een zwaardere beschermingsregeling krijgen dan tot nu toe. Deze aanduiding gaat over meerdere bestemmingen heen. Ook in het achtererfgebied van de bestemming Wonen loopt deze gebiedsaanduiding. Er kunnen pas erfafscheidingen en bijgebouwen worden gerealiseerd als aangetoond is dat dit geen afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden. N.a.v. het overleg met de provincie Groningen is de aanlegregeling binnen de gronden "overige zone - landschappelijk waardevol gebied" aangescherpt. Blijkens kaart 7 "Landschap" van de Omgevingsverordening Groningen is er in een groot deel van het plangebied een glaciale rug gelegen, dat zich kenmerkt in reliëf in het landschap en ook als zodanig herkenbaar is. Ook maakt het gebied deel uit van een landschap dat zich kenmerkt als besloten en kleinschalig. Dit houdt voor het plangebied in dat er voor de aanwezige glaciale rug en de houtwallen, houtsingels en meidoornhagen een aanvullende beschermende regeling is opgenomen.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak en (voor)overleg

In het kader van de nieuwe werkwijze die Haren hanteert, waarvan het doel is om omwonenden en raadsleden zo vroeg mogelijk te informeren en zo nodig/mogelijk bij de planvorming te betrekken, hebben er, van november tot december 2017, informatiepanelen gestaan in de hal van het gemeentehuis. Op 25 januari 2018 is een eerste informatieavond gehouden voor de omwonenden van het plangebied. Hierbij kon men kennisnemen van het concept stedenbouwkundig plan en vragen stellen aan de gemeente en de ontwikkelaar. Naast het stellen van vragen konden omwonenden ook zelf met ideeën en suggesties komen die eventueel meegenomen kunnen worden in de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan en als input voor het op te stellen ontwerp bestemmingsplan. Tijdens deze avond zijn zorgen geuit over:

  • Verkeersafwikkeling, met name de kruising met de Kerklaan en de drukte op de Hemmenlaan;
  • Creëren van voldoende afstand tot de bestaande woning aan de Kerklaan;
  • Behouden / beschermen van de groenstructuren;
  • De wijze van inpassing van de vrije kavels (met name de particulieren kavels aan de zuidzijde);

Daarnaast waren er ook veel vragen van geïnteresseerden die een woning willen kopen.

Op 16 april 2018 is een volgende informatieavond gehouden, waarbij is gepresenteerd wat met de eerdere reacties is gedaan.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Er is geen conceptontwerp van dit bestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie en/of het Rijk. Met dit plan zijn geen rijksbelangen in het geding. Het provinciaal belang dat met dit plan is gemoeid, betreft de toets aan het regionale woningbouwprogramma. Het plan is toegezonden aan de provincie en ambtelijk voorbesproken. Het plan is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente Haren en pas binnen het regionale afsprakenkader (zie 4.4). Daarmee voldoet dit plan aan de voorwaarden die de provincie hieraan stelt. Daarnaast heeft de provincie er op gewezen dat het plan volgens kaart 7 (landschap) er een glaciale rug voorkomt in een groot deel van het plangebied en het gebied tevens is aangeduid als een "besloten en kleinschalig open landschap". Naar aanleiding hiervan is de regeling voor werken en werkzaamheden binnen de gronden aangeduid als "overige zone landschappelijk waardevol gebied" aangescherpt op basis van artikel 2.56.1 en artikel 2.57.1 van de Omgevingsverordening Groningen. Verder is de provincie van mening dat het plangebied is aangewezen als buitengebied op grond van kaart 1 van de Omgevingsverordening Groningen en dat daarmee voor de ladderonderbouwing ook stap 2 moet worden aangetoond, dat er sprake is van een gebied dat aansluit op het bestaand stedelijk gebieden en dat deze ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied niet mogelijk is vanwege het feit dat daar geen ruimte beschikbaar is dan wel kan worden verkregen na intensivering, revalitisering en herstructurering. M.a.w. er is binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte voor deze ontwikkeling.

Dat het plangebied deel uitmaakt van het buitengebied volgens kaart 1 van de Omgevingsverordening is echter niet geheel juist. Alleen het noordwestelijk deel van het plangebied valt binnen deze aanduiding. Het gebied als totaal is gelegen binnen de beheersplan Haren Noord en heeft een daar een maatschappelijke bestemming. Op grond daarvan zou het gebied moeten worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied op basis van artikel 1.1.1. sub h van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De definitie als opgenomen in artikel 2.7. lid c van de Omgevingsverordening is daarmee niet in overeenstemming met het bepaalde in het Bro. Los van vraag of er nu wel of geen sprake is van bestaand stedelijk gebied is de toelichting nu aangevuld met de onderbouwing dat er binnen overig bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is, ook niet na herstructurering.

Voor wat betreft de watertoets (het overleg met het waterschap) kan worden verwezen naar hoofdstuk 5.2.

De Veiligheidsregio heeft bij brief van 30 juli 2018 bij wijze van zienswijze een advies afgegeven m.b.t. de paragraaf externe veiligheid en een advies m.b.t. veiligheid in het plangebied. Het advies m.b.t. externe veiligheid is overgenomen en verwerkt in de betreffende paragraaf. Verder gaat de Veiligheidsregio in op veiligheidsaspecten binnen het plangebied zelf, zoals beheersbaarheid en bereikbaarheid binnen het plangebied t.b.v. hulpdiensten (brandweer, politie, ziekenauto's). Ook wijst de Veiligheidsregio op de noodzakelijke aanwezigheid en beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen in de vorm van primaire (brandkranen) als secondaire (open water) bluswatervoorzieningen en geeft daarin het advies om het plangebied te laten voorzien in adequate bluswatervoorzieningen conform het bouwbesluit 2012 en de handreiking Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen.