direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wagenborgen - Groot Bronswijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.50BP-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van het dorp Wagenborgen ligt het terrein Groot Bronswijk. Groot Bronswijk was in het verleden achtereenvolgens een instelling voor gehandicaptenzorg en een psychiatrisch centrum. Het psychiatrisch centrum was actief tot in het jaar 2006. Vervolgens zijn gaandeweg de meeste gebouwen op het terrein afgebroken. Het oorspronkelijke terrein van Groot Bronswijk betrof een gebied van 38 hectare en is in de vorm van een landschapspark aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0001.png"

Momenteel bestaan er concrete plannen voor een herinvulling van het terrein van Groot Bronswijk. De plannen worden door de gemeente in samenspraak met het dorp en de woonstichting Groninger Huis ontwikkeld. De plannen betreffen een combinatie van wonen en zorgvoorzieningen, waarbij het kenmerkende karakter van het gebied wordt versterkt. Een integrale benadering van het gebied is vastgelegd in de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van HKB, zie Bijlage 1.

Dit bestemmingsplan is de juridisch planologische basis om de gewenste ontwikkeling van het gebied mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

In figuur 1.1 is het plangebied van dit bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van het dorp Wagenborgen en ten zuiden van de Familie Bronsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0002.png"

Figuur 1.1 Begrenzing plangebied (bron: Rho Adviseurs/Google Maps).

1.3 Geldende planologische regels

Voor het plangebied geldt geen bestemmingsplan. Voor het westelijke deel van het plangebied is op 17 december 2019 een voorbereidingsbesluit, genaamd 'Vier zorglocaties in de gemeente Delfzijl 2019', in werking getreden. Dit plangebied is één van de locaties waar dit voorbereidingsbesluit voor geldt. Dit betreft het gebied dat in figuur 1.2 met een blauwe kruisarcering is aangegeven. Met een voorbereidingsbesluit wordt aangegeven, dat voor het gebied een bestemmingsplan wordt voorbereid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0003.png"

Figuur 1.2 In werking getreden voorbereidingsbesluit (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

In het gebied waarvoor het voorbereidingsbesluit geldt, is door de gemeente een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor een zonnepark. In de loop van 2019 is begonnen met de aanleg van het zonnepark.

In de onmiddelijke omgeving van het plangebied gelden de bestemmingsplannen voor het dorp Wagenborgen (2017) en het Kindcentrum (2018). Zie figuur 1.3. Voor meer informatie over deze plannen wordt verwezen naar ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0004.png"

Figuur 1.3 Omliggende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan voldoet aan de landelijke standaarden voor de opzet van (digitale) bestemmingsplannen. Voor wat betreft structuur, indeling en bestemmingen is aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen voor het naastgelegen kindcentrum en het dorp Wagenborgen. Het bestemmingsplan heeft enerzijds een flexibel karakter voor de invulling van de woongebieden en anderzijds een meer gedetailleerd en regulerend karakter voor het behoud van de landschappelijke kenmerken en karakteristieken.

In deze plantoelichting wordt het plan beschreven en de uitgangspunten, die daaraan ten grondslag liggen, gemotiveerd. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) worden in de volgende hoofdstukken beschreven:

  • Een gebiedsbeschrijving en beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van het geldende en van belang zijnde beleidskader (hoofdstuk 3);
  • de voorgenomen ontwikkelingen in het gebied (hoofdstuk 4);
  • de effecten voor de omgeving en de te nemen maatregelen vanuit de omgeving (hoofdstuk 5);
  • een planbeschrijving met daarin de hoofduitgangspunten voor de juridische regeling (hoofdstuk 6) en;
  • een weergave van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. De huidige situatie vormt de basis voor dit nieuwe bestemmingsplan. In eerste instantie wordt in algemene zin kort ingegaan op de historische ontwikkeling van het plangebied en de functionele en ruimtelijke kenmerken van de omgeving waarin het plangebied zich bevindt.

2.1 Landschappelijke ontstaansgeschiedenis gemeente Delfzijl

Het ontstaan van het landschap in de gemeente Delfzijl hangt sterk samen met de nabijgelegen Waddenzee. Het huidige landschap is voornamelijk gevormd na de laatste ijstijd (circa 110.000 tot 10.000 jaar geleden). In het begin van het Holoceen trad een wisselwerking op tussen de uitbreiding van het veen vanaf de hogere gronden (zuidelijk Groningen/Drenthe) en het indringen van de zee. Aan de zeezijde ontwikkelde zich langzamerhand een kweldergordel, bestaand uit klei-afzettingen en meer zandige ruggen die evenwijdig aan de kust liepen. Dit gebied was hoog genoeg om bewoond te worden en breidde zich steeds meer uit. Tussen de kweldergordel en het hoger gelegen zandgebied lag een veengebied. Tijdens hele snelle zeespiegelstijgingen overstroomde dit gebied en werd het bedekt met een laag klei. De dekzandwelvingen in dit gebied staken boven het veen uit. Dit gebied was uiteindelijk hoog genoeg voor bewoning. In de late Middeleeuwen drong de zee nogmaals ver het Dollardgebied binnen, waarbij opnieuw klei werd afgezet. Waarschijnlijk was het verwaarlozen van de dijken (of zelfs het doorsteken ervan) de oorzaak.

Als gevolg van de menselijke bewoningsgeschiedenis komen nu grofweg drie landschapstypen voor in de gehele gemeente:

  • Het wierdenlandschap;
  • het wegdorpenlandschap (vooral in Delfzijl-Zuid);
  • het dijkenlandschap.

De oudste is het wierdenlandschap. Dit landschap is ontstaan doordat de bewoners van het gebied kunstmatige hoogtes opwierpen om zichzelf te beschermen tegen hoog water, wier(d)en genoemd.

2.2 Ontstaansgeschiedenis Wagenborgen en Groot Bronswijk

Wagenborgen

Wagenborgen is gelegen aan de oude weg van Slochteren naar Delfzijl in het noordelijk gedeelte van het Oldambt. Dit is het zogenaamde Klei-Oldambt. Wagenborgen ligt op de meest noordelijke en grootste van een reeks zandplaten, die zich tussen de zeeklei en de venen uitstrekt tot aan de woudgordel in het zuidelijk gedeelte van het Oldambt. Het ontstaan van de Dollard had tot gevolg dat Wagenborgen aan de zeekust kwam te liggen, maar door de hoge ligging werd slechts bij enkele vloeden, zoals die in 1580 en 1589, ernstige schade geleden. Ook de doorbraken van de zomerdijk, de Dollarddijk ten noorden van Wagenborgen, hadden op het dorp geen invloed. Door de ligging in een laag gebied ontstond er vrij veel water rond Wagenborgen, onder anderen het Proostmeer en het Janjemeer, de Rotkolk en de Stolderijkolk, de Stinkvaardermaar en de Hondshalstermaar. Door inpoldering en veranderingen in de waterhuishouding is hiervan vrijwel niets meer over.

De plaats Wagenborgen wordt voor het eerst genoemd in de 15e eeuw als parochie, behorende bij de proosdij Farmsum. Een predikant kwam er pas in 1596. In het verleden zijn de bewoners altijd kleine boeren gebleven, heel anders dan elders in het Oldambt, waar de bevolking bestond uit grote boeren en daartegenover arbeiders en kleine middenstanders. De voornaamste reden hiervoor moet worden gezocht in het feit dat de inwoners van Wagenborgen geen geld genoeg hadden om hun dijkplicht na te komen. Deze plicht bestond uit het instandhouden van de Dollarddijk en bracht als recht met zich mee dat degene die de dijk onderhield bij een inpoldering het nieuwe gebied achter zijn dijkgedeelte in bezit mocht nemen. Hierdoor ontstonden de lange opstrekkende kavels. Wanneer iemand zijn dijkplicht niet kon nakomen, werden plicht en recht aan een ander overgedragen. In het gebied rond Wagenborgen ging veel land op deze manier over aan anderen, veelal aan de stad Groningen, die de jurisdictie over het Oldambt had. Daarnaast was van oudsher veel land rond het dorp in bezit van het Grijzemonnikenklooster in Termunten.

De boeren die wel een deel van de ingepolderde grond kregen, verkochten hun grond op het zand in en rond het dorp Wagenborgen. De bewoners van Wagenborgen bleven daardoor voornamelijk kleine zandboeren.

Door de vestiging van de instelling en later psychiatrische inrichting Groot Bronswijk is het karakter van het dorp sterk gewijzigd. De noordoostkant van het dorp wordt door het grote terrein met in een parkachtige omgeving gesitueerde paviljoens en andere gebouwen duidelijk bepaald. Ook een belangrijk deel van de woningbouw zal hiermee in verband hebben gestaan.

Groot Bronswijk

Een belangrijk moment in de geschiedenis van Wagenborgen was in 1873 de stichting van een huis van barmhartigheid van de stichting Tot Christelijke Liefdadigheid (TCL) door Jan Wolter en Trijntje Brons. De TCL groeide in de decennia erna uit tot een zeer grote instelling voor hulpbehoevenden. Begin 20e eeuw woonden hier meer dan 1.100 mensen, meer dan in het dorp zelf. De TCL was een grotendeels zelfvoorzienende instelling gelegen op een terrein van ruim 38 hectare, aangelegd in Engelse parkachtige landschapsstijl.

In 1960 werd de TCL door een nieuwe directeur dr. A.W. Verhoog, hernoemd tot Groot Bronswijk en werd het meer en meer een psychiatrisch ziekenhuis. Groot Bronswijk bood werkgelegenheid aan honderden mensen uit de wijde omgeving. Het ging uiteindelijk in de jaren 1990 op in een samenwerkingsverband met het psychiatrisch ziekenhuis in Zuidlaren, GGZ Groningen en het Academisch Ziekenhuis Groningen. Door voortschrijdend inzicht en medische en maatschappelijke ontwikkelingen werd het niet langer noodzakelijk gevonden patiënten onder te brengen in kolossale gebouwen zoals in Wagenborgen. Vanaf de jaren tachtig werden de patiënten meer en meer elders ondergebracht. Ten slotte werd wat overbleef in 2006 gesloten, vrijwel alle gebouwen (inclusief de watertoren) zijn kort erna gesloopt.

In 2008 werd het terrein aangewezen als tijdelijke locatie voor het projecthotel Envilla Wagenborgen (Envilla is een acroniem van Energy Villa) voor de huisvesting van 1.200 tot 1.500 grotendeels buitenlandse arbeiders, die in de Eemshaven werkten aan de bouw van Nuoncentrale Magnum. Inmiddels zijn de onderkomens voor het projecthotel al geruime tijd verdwenen.

Het terrein van Groot Bronswijk ligt nog altijd braak en verpaupert langzamerhand. Dit bestemmingsplan heeft mede tot doel het karakter van het gebied te behouden en te versterken. In het vervolg van deze toelichting wordt daar nader op ingegaan.

2.3 Recente ontwikkelingen

De laatste jaren is een aantal positieve ontwikkelingen waar te nemen in het gebied Groot Bronswijk. Vanuit het dorp is een toekomstvisie voor het dorpsgebied ontwikkeld. Dit in een gezamenlijk proces met bewoners, de gemeente en de woonstichting Groninger Huis. Deze visie heeft ook betrekking op het terrein van Groot Bronswijk. Uitgangspunt is in elk geval om de kenmerkende landschapsstructuur te handhaven en de mogelijkheden voor passende functies als wonen, zorg of welzijn te onderzoeken.

Passend in de gewenste ontwikkeling is de bouw van een nieuw kindcentrum. Hiervoor is in 2018 een bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad. Het gebouw van het nieuwe kindcentrum is op de ‘kop’ van het Groot Bronswijk terrein gesitueerd. Het kindcentrum is ontworpen op een locatie waar eerder het theepaviljoen heeft gestaan. In het gebied is inmiddels tijdelijk een tweetal tiny houses geplaatst. Het derde tiny house wordt waarschijnlijk in de loop van 2020 geplaatst.

In het zuidoostelijke deel van Groot Bronswijk is in 2019 gestart met de aanleg van een tijdelijk zonnepark.

Voor de verdere ontwikkeling van Groot Bronswijk is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie opgesteld, zie bijlage 1. De ontwikkelingsvisie is de basis voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Binnen het rijksbeleid zijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Ladder voor Duurzame verstedelijking en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening van belang.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op nationale belangen dan voorheen. De ontwikkeling in het plangebied in Wagenborgen raakt geen van de onderscheiden rijksbelangen. De structuurvisie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening dat in 2012 van kracht is geworden. Dit besluit geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking, vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze Ladder is bedoeld om zuinig om te gaan met de beschikbare ruimte, de behoefte goed in beeld te brengen en deze regionaal af te wegen. Deze Ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De definitie hiervan is weergegeven in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Onder ‘andere stedelijke voorzieningen’ vallen sociale, maatschappelijke en culturele voorzieningen en voorzieningen. De Ladder is dus van toepassing op de onderhavige ontwikkeling in Wagenborgen.

Hieronder en in de bijlage wordt de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte in de relevante regio beschreven. Kwantitatief is in de gemeente Delfzijl sprake van behoefte aan minder woningen, kwalitatief is sprake van behoefte aan woningen die bij de vraag aansluiten. Voor Wagenborgen betekent dit woningen gericht op 'levenslang' wonen en het bieden van zorg. Dit sluit ook aan bij het feit, dat Wagenborgen van oudsher een woon-zorg dorp is. De woningbehoefte wordt beschreven op basis van bestaande prognoses en visies, zoals de woonvisie Delfzijl 2018-2022, het Woon- en Leefbaarheidsplan Noord Groningen 2017-2021 en de Toekomstvisie Wagenborgen. Voor de beschrijving van de behoefte aan de zorginstelling en huisartsenpraktijk wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit deze visies, en daarnaast gegevens van onder andere CBS StatLine met betrekking tot vergrijzing en dementie.

Wagenborgen is aangewezen als centrumdorp in de Woonvisie van de gemeente Delfzijl. Wat betekent dit precies? In ieder geval de voorzieningen handhaven op het gebied van onderwijs en zorg. Het nieuwbouwprogramma voor het dorp Wagenborgen in Groot Bronswijk heeft prioriteit en is een eerste stap op weg naar transformatie van de bestaande woningbouw in het dorp. Dit om de totale woningbouw in Wagenborgen kwalitatief te verbeteren. Ook in het kader van woningbouw van het gas af. Behalve het inpassingsplan voor Groot Bronswijk zijn er verder momenteel geen concrete bouwontwikkelingen in het dorp. Het gaat om levensloopbestendige woningen, voor ouderen. Maar de woningbouw is ook bedoeld om de jongeren in het dorp te houden. Met het inpassingsplan wordt ingespeeld op de toenemende vraag naar 1 of 2 persoonshuishoudens.

De ladderonderbouwing is opgenomen in Bijlage 3.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Beide documenten hebben inmiddels diverse wijzigingen ondergaan. In dit bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde versie (gedateerd 20 februari 2019) van beide documenten die op www.ruimtelijkeplannen.nl bekend zijn gemaakt.

De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.

3.2.2 Omgevingsverordening Groningen

Algemeen

Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening bevat regels over de fysieke leefomgeving en wel voor de onderwerpen ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en ontgrondingen. Daarmee sluit het aan bij eerdere verordeningen. De verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Dat betekent dat gemeenten zich bij het opstellen van (nieuwe) bestemmingsplannen hieraan moeten houden; de voorwaarden zijn zowel inhoudelijk als methodisch. In de Omgevingsverordening wordt met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen onder meer aandacht gevraagd voor de wijze waarop met de ruimtelijke kwaliteit en aspecten van duurzaamheid wordt omgegaan. Na vaststelling op 1 juni 2016 is de verordening inmiddels diverse malen gewijzigd. Toetsing aan de verordening heeft plaats gevonden op basis van de geconsolideerde versie van 20 februari 2019 die is bekendgemaakt op ruimtelijkeplannen.nl.

Landschappelijke waarden, glaciale rug 

Relevant is onder andere de landschapskaart (figuur 3.1). Als randvoorwaarde resulteert dit in een beschermende regeling voor de glaciale rug waarop Wagenborgen ligt. Er geldt daar een verbod op het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van de glaciale rug. Daarvan kan alleen worden afgeweken als de werkzaamheden niet leiden tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug. De gebieden met natuurwaarden, zie ook 5.7.1, krijgen in het bestemmingsplan een op de bescherming daarvan afgestemde bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0005.png"

Figuur 3.1 Fragment kaart 6a landschapswaarden (bron: Omgevingsverordening Groningen).

(bruin: glaciale rug; groen: natuur).

Geconstateerd kan worden, dat met dit bestemmingsplan de kenmerkende landschapswaarden niet worden aangetast. Er wordt in een gebied gebouwd waar reeds eerder bebouwing in de vorm van de psychiatrische inrichting Groot Bronswijk heeft gestaan. De landschappelijke en groenstructuren worden met dit bestemmingsplan beschermd en versterkt.

Beeldbepalenden/karakteristiek gebouwen

Artikel 2.9.1 en artikel 2.9.2 van de Omgevingsverordening geven regels omtrent beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen. Onderzoek naar het voorkomende van karakteristieke- en beeldbepalende panden is noodzakelijk. Als uit dit onderzoek blijkt dat dergelijke gebouwen in het plangebied voorkomen, dient dit zijn vertaalslag in het bestemmingsplan te krijgen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2013

Op basis van de Ontwikkelingsvisie wil de regio werken aan een veilig en duurzaam ingerichte Eemsdeltaregio in 2030. Een regio met een aantrekkelijk woonklimaat en een goede balans tussen de economie en de ecologie. De Ontwikkelingsvisie wildaarbij twee functies vervullen:

  • het aanjagen van ontwikkelingen en functies in de regio;
  • het sturen en ordenen hiervan.

Ten aanzien van de concentratie in centrumdorpen wordt in de visie vermeld dat lokale voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs en detailhandel gevoelig zijn voor de concentratie van functies. Het totale niveau van bovenlokale voorzieningen voor de regio als geheel wordt op niveau gehouden door deze te concentreren in de regionale centra en in een beperkt aantal centrumdorpen. De centrumdorpen zijn robuust, goed bereikbaar via weg en/of spoor en samen met de regionale centra de dragers van de robuuste ruimtelijke structuur.

3.3.2 Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta

Het Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta (2013) geeft aan hoe samen met bewoners het wonen en leven op een goed niveau gehouden kan worden en hoe gewerkt gaat worden aan goede woningen, goede zorg, onderwijs en bereikbare voorzieningen. In de Eemsdelta zijn drie soorten dorpen en steden: woondorpen, centrumdorpen en regionale centra. Zij krijgen ieder hun eigen investeringen in wonen, welzijn en zorg, onderwijs, detailhandel en bereikbaarheid. De centrumdorpen zijn de kernen met een volledig pakket aan dagelijkse voorzieningen. Wagenborgen wordt gerekend tot de zogenaamde centrumdorpen.

3.3.3 Woon- en leefbaarheidsplan Noord-Groningen Leeft! (2017)

Het Woon- en leefbaarheidsplan Noord-Groningen Leeft! (2017) zet de lijn van het vorige plan door. Er wordt echter verwacht, dat de kern van Wagenborgen op den duur niet het volledige basispakket aan voorzieningen kan behouden, maar dat er voor deze kern wel een verzorgende functie aanwezig blijft.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Actieplan dorpen en wijken 2012-2022

De gevolgen van de krimp voor de gemeente en de regio zijn in kaart gebracht in het Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta. Vijfendertig partijen in de regio hebben dit in 2012 gezamenlijk opgezet. Het plan noemt een groot aantal maatregelen om de kwaliteit van het wonen en leven in de regio te verbeteren. Daarvoor zijn keuzes nodig, want onderwijs, medische zorg en andere onmisbare voorzieningen kunnen niet meer overal beschikbaar zijn. In dit Actieplan Dorpen en Wijken (2013) geeft de gemeente in uitvoeringsplannen, kostenramingen en tijdschema's aan hoe ze voor de dorpen en wijken de komende tien jaar aan de slag gaan. Het is de koers tot 2022.

Om Delfzijl als regionaal en economisch centrum te behouden, zijn maatregelen nodig op het gebied van wonen en voorzieningen. Ze staan beschreven in het Integraal Investeringsprogramma Delfzijl (IIP) 2012-2022 dat de gemeenteraad in februari 2013 vaststelde. Investeringen zijn nodig om bij een afnemende behoefte aan woningen de kwaliteit van dorpen en wijken op peil te houden. Daarnaast wil Delfzijl regionale voorzieningen blijven bieden zoals een goed zorgcluster, stevige scholen, inclusief voortgezet en beroepsonderwijs, een aantrekkelijk winkelcentrum en een gevarieerd cultureel aanbod. Het IIP omvat tientallen projecten met een totale waarde van circa €50 miljoen. Daarvan is 15% bestemd voor de dorpen, 25% voor de wijken en 60% voor het centrum van Delfzijl. De maatregelen voor het centrum zijn uitgewerkt in het Actieplan Centrum Delfzijl, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2013. De maatregelen voor de dorpen en wijken staan in dit Actieplan Dorpen en Wijken verder uitgewerkt.

3.4.2 Woonvisie 2018 - 2022

Ook in Delfzijl leiden ontwikkelingen als ontgroening, vergrijzing en migratie tot een veranderende vraag naar woningen en woonmilieus. Zowel in kwalitatieve zin als in kwantitatieve zin. De Woonvisie 2018-2022 voorziet allereerst in de behoefte aan een actuele leidraad om deze ontwikkelingen in een samenhangend perspectief te kunnen plaatsen en gericht actie te kunnen ondernemen. De versterkingsopgave in het kader van de aardbevingingenproblematiek maakt de behoefte aan een actuele woonvisie groot. De woonvisie is een instrument ter voorbereiding op de versterkingsopgave. De bedoeling is kansen te benutten om méér te bereiken dan veiligheid voor aardbevingen alleen.

De woonvisie is tot stand gekomen na intensieve consultatie van alle betrokkenen bij de woningmarkt in Delfzijl.

Centraal uitgangspunt in de woonvisie is, dat iedereen in Delfzijl moet kunnen wonen in een goede woonomgeving, van jong tot oud, van huidige inwoners tot nieuwkomers. Dat betekent boven alles dat inspelen op veranderende woonwensen nodig is: meer woningen voor één- en tweepersoons- huishoudens (jong én oud), minder traditionele gezinswoningen (maar wel passend bij de middengroep), meer ‘leeftijdsvriendelijke’ woningen en woningen die (energetisch) duurzaam presteren. Ook voor huishoudens met een smallere beurs is er blijvend plek in Delfzijl. De woonvisie zet in op een kwalitatief gezonde woningmarkt. Richtinggevend is de daadwerkelijke woningbehoefte. Dat betekent dat aan de voorkant mogelijk wordt gemaakt, dat er voldoende woningen en locaties zijn om aan nieuwe woonwensen te voldoen.

Wagenborgen kent als centrumdorp een goed voorzieningenniveau, tal van recreatieve voorzieningen en een groot zelf-organiserend vermogen. Daarmee is het dorp aantrekkelijk voor een brede doelgroep. Voor jong en oud is een kwaliteitsslag nodig in de huisvesting. Her en der in het dorp zijn plekken die aandacht verdienen of kunnen worden herontwikkeld. Centraal staat verdere ontwikkeling van het Groot Bronswijk terrein, onder meer met mogelijkheden voor particuliere koop. De ouderen, maar ook de jongeren hebben aangegeven in het dorp te willen blijven wonen.

Basis voor de verdere ontwikkeling van Wagenborgen is het recente Toekomstplan Wagenborgen (2018). Wagenborgen heeft nu al veel mogelijkheden voor het huisvesten van ouderen en het bieden van zorg. Als onderscheidende kwaliteit kan het dorp zich verder ontwikkelen als dorp waar ‘levenslang’ kan worden gewoond vanwege een adequate zorgstructuur. Zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0006.png"

Figuur 3.2 Uit de woonvisie: een groener en compacter Delfzijl (bron: gemeente Delfzijl).

3.4.3 Woningbouwbeleid

De gemeente Delfzijl staat voor een omvangrijke veranderopgave om het centrum, woonwijken en dorpen toekomstbestendig te maken. Deze omvangrijke veranderopgave vindt zijn aanleiding in onder meer: demografische transitie, energietransitie, wateropgave, economie en werkgelegenheid en bereikbaarheid.

Alles is gericht op het verbeteren van het sociale, culturele en het fysieke woon- en leefklimaat van Delfzijl en de omliggende dorpen. Deze opgaves hebben onder meer tot gevolg om de huidige woningvoorraad te transformeren naar een toekomstbestendige woningvoorraad. In het woon- en leefbaarheidsplan "Noord-Groningen Leeft! en recentere woningmarkt- en bewonersonderzoeken van 2018 wordt de bijzondere positie van Delfzijl beschreven en opnieuw bevestigd. Delfzijl moet stevig blijven inzetten op het vernieuwen van centrum, woonwijken en dorpen. De programma's "Aardbevingen de Baas", "Ontwikkelen Perspectieflocaties", "Centrum Zuid-Oost", "Transitie Onderwijs en Zorgvastgoed" en "Gebiedsagenda's dorpen (w.o. Wagenborgen)" onderkennen, benadrukken en versnellen de noodzaak om de woningvoorraad te transformeren. Deze complexe maar uitdagende opgave, die gepaard gaat met veel dynamiek, vragen om ambitie en passend handelen van de gemeente. In onze woonvisie "Voor een toekomstbestendig Delfzijl" zijn de verschillende scenario's benoemd. In dit licht bezien vindt een geprioriteerde gebiedsgerichte aanpak van centrum, wijken en dorpen plaats.

Om aan de uitvoering van de Provinciale Omgevingsverordening voor wat betreft de taakstelling woningbouw te kunnen blijven voldoen, wordt een meerjarig transformatieprogramma woningvoorraad 2020-2030 opgesteld. Dit is in lijn met de bestuurlijke afspraak tussen gemeente en provincie van oktober 2019. In dit transformatieprogramma is onder meer aandacht voor de samenhang en afstemming tussen reguliere taakstelling woningbouw en de versnelde uitvoering van genoemde programma's en projecten. Inmiddels is een start gemaakt met het (laten) opstellen van bedoeld transformatieprogamma. Het transformatieprogramma woningvoorraad 2020-2030 wordt eind april 2020 opgeleverd. De uitkomsten hiervan worden verwerkt in dit bestemmingsplan en tevens in de overige bestemmingsplannen die in het kader van het project Delfzijl Centrum Zuidoost worden opgesteld. In een nader overleg heeft de provincie aangegeven met de insteek van het transformatieprogramma akkoord te kunnen gaan.

3.4.3.1 Meerjaren-uitvoeringsprogramma locatie-ontwikkeling Delfzijl

Wagenborgen is het enige centrumdorp aan de zuidkant van de gemeente Delfzijl en heeft daardoor een belangrijke functie voor de omliggende dorpen. Er bestaat een stabiele tot licht groeiende woningbehoefte in Delfzijl. Er bestaat met name interesse voor de nieuwbouw ter plaatse van het Groot-Bronswijk terrein. Dit betreft het enige ontwikkelingsterrein in het dorp van enige schaalgrootte. De gemeente heeft voor dit terrein een toekomstvisie opgesteld die staat beschreven in paragraaf 3.4.4. Er bestaan in de huidige situatie geen problemen met de woonkwaliteit in Wagenborgen. Op termijn kan dit wel gebeuren. Het gaat hier dan vooral om jaren 60 en 70 woningen die kwetsbaar worden in de loop der tijd.

In dit meerjaren-uitvoeringsprogramma worden ten behoeve van Wagenborgen een aantal acties geformuleerd. Hierbij ligt de nadruk voor Groot-Bronswijk voornamelijk op het benutten van woningbouwkansen door in te spelen op de lokale behoefte van 'terugkeerders'. Het voorliggende plan voorziet in een kwalitatieve ontwikkeling van het Groot-Bronswijk terrein.

3.4.4 Toekomstvisie Wagenborgen

Vanuit het dorp is een toekomstvisie op het dorp ontwikkeld. Dit in een gezamenlijk proces met gemeente en woningcorporatie Groninger Huis. De bouw van het nieuwe kindcentrum en de inpassing met woningbouw en zorg passen in deze visie. Het toekomstplan is op 2 november 2017 door de gemeenteraad behandeld en is als richtinggevend aangemerkt voor de toekomstige invulling.

3.4.5 Welstandsnota en beeldkwaliteitsparagraaf

Doel van de welstandsnota (vastgesteld op 30 september 2004) is een bijdrage te leveren aan het behouden en waar nodig versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van bebouwing binnen de gemeente. In de welstandsnota worden op heldere wijze de welstandseisen en de -criteria voor bouwplannen duidelijk gemaakt. Bouwplannen in de gemeente worden getoetst door de Welstandscommissie. Vooralsnog wordt geen apart beeldkwaliteitsplan gemaakt voor de locatie.

De bebouwingsvoorschriften voor de nieuw te realiseren woningen sluiten aan bij de bebouwingsstructuur die in het dorp gangbaar is.

Het plangebied kent ruimtelijke kwaliteiten, met name het groen. Deze worden door specifieke regels benoemd en hierdoor zoveel mogelijk in stand gehouden.

3.4.6 Nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl 2016

De gemeente Delfzijl heeft een lange geschiedenis. Van deze geschiedenis zijn in het landschap en de bebouwing nog duidelijke resten aanwezig. Om deze resten en daarmee de geschiedenis van Delfzijl voor het nageslacht te bewaren, is een goede bescherming noodzakelijk. De nota cultuurhistorie en de cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl (2016) draagt bij aan deze bescherming.

Aanleiding voor het opstellen van deze nota was de herziening van de archeologische beleidsadvieskaart in 2013. Tijdens deze herziening is binnen het Oosterhorngebied een inventarisatie gemaakt van de aanwezige cultuurhistorische waarden en zijn deze waarden opgenomen op de archeologische beleidsadvieskaart (2013). Het was een wens van de gemeente Delfzijl om een dergelijke inventarisatie voor het gehele grondgebied uit te voeren. De gemeente heeft zelf daartoe een overzicht gemaakt van de cultuurhistorische waarden uit de periode tot de Tweede Wereldoorlog. Libau heeft dit overzicht aangevuld met enkele zichtbare elementen uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Dit overzicht heeft geresulteerd in de nota cultuurhistorie en bijbehorende cultuurhistorische waardenkaart. De resultaten van deze nota en kaart kunnen bij een nieuwe herziening van de archeologische beleidsadvieskaart worden opgenomen of als zelfstandig beleidsdocument worden gebruikt. Om de cultuurhistorische waarden te beschermen kan de nota door de gemeente te worden omgezet in een cultuurhistorische verordening ter aanvulling op de huidige bestemmingsplannen binnen het grondgebied. Bij een herziening van de bestemmingsplannen kunnen de cultuurhistorische waarden middels een dubbelbestemming (Waarde cultuurhistorie WR-ch) worden meegenomen in de nieuwe bestemmingsplannen dan wel in een omgevingsplan.

Cultuurhistorische waarden in de gemeente Delfzijl

Naast de benoemde implicaties van de nota cultuurhistorie voor de bestemmingsplannen en de beheersverordening cultuurhistorie, kunnen de op de cultuurhistorische waardenkaart verbeelde waarden een impuls geven aan het toerisme en recreatie binnen de gemeente Delfzijl. Dit kan bijvoorbeeld middels het plaatsen van informatieborden bij de locaties van enkele cultuurhistorische elementen of het uitzetten van een fietsroute waarbij aandacht wordt geschonken aan verschillende cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0007.png"

Figuur 3.3 Fragment Cultuurhistorische waardenkaart 2016 (bron: gemeente Delfzijl).

In de nota worden binnen de gemeente Delfzijl de volgende typen cultuurhistorische elementen onderscheiden:

  • Verkaveling; voor het plangebied van toepassing;
  • waterlopen; voor het plangebied van toepassing;
  • wegen; voor het plangebied van toepassing;
  • dijken;
  • vestigingsterreinen;
  • Tweede Wereldoorlog (bunkercomplex);
  • Koude Oorlog (schuilkelders en navigatiestations) en;
  • overige elementen (historische spoorlijnen, oude meren, groenstructuren).

Voor zover van toepassing op het plangebied en voor zover juridisch nodig zijn de betreffende cultuurhistorische elementen voorzien van een aanduiding op de verbeelding en van een beschermende regeling.

3.4.7 Karakteristieke objecten

In opdracht van de gemeente heeft Libau een inventarisatie gemaakt van karakteristieke gebouwde objecten. Directe aanleiding om het gebouwde erfgoed in beeld te brengen vormt de bedreiging door gaswinning gerelateerde aardbevingen. Op basis van de inventarisatie worden karakteristieke panden aangewezen. De bescherming daarvan wordt verankerd in het bestemmingsplan door middel van onder andere een sloopregeling. Een en ander zoals in de Omgevingsverordening Groningen is aangegeven.

De villa, het voormalige hoofdgebouw van Groot Bronswijk, aan de Familie Bronsweg 17 in het plangebied is aangewezen als karakteristiek. Dit geldt ook voor het pand aan de Familie Bronsweg 15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0008.png"

Figuur 3.4 Familie Bronsweg 17 (bron: inventarisatie beeldbepalende gebouwen, gemeente en Libau)

3.4.8 Bomen Effect Analyse

Bij de gedachtenvorming over de nieuwe invulling van het terrein van Groot Bronswijk kwam de vraag naar voren hoe om te gaan met de aanwezige bomen en het bestaande park. Om geargumenteerde beslissingen te kunnen nemen over de invulling van het terrein, is een Bomen Effect Analyse gemaakt. Er is nagegaan welke bomen en houtopstanden waardevol zijn en wat de staat van onderhoud is. Gebleken is, dat de staat van onderhoud momenteel onvoldoende is, waardoor een rommelige aanblik ontstaat. De uitstraling en structuren van het historische park zijn nog wel waar te nemen en hebben de potentie om, al dan niet in vereenvoudigde vorm, te worden hersteld.

Tijdens de analyse is bepaald welke bomen gehandhaafd kunnen blijven, of er bomen verplantbaar zijn en welke bomen geveld dienen te worden.

Bij de ontwikkeling van het gebied en de inpassing met woningbouw wordt rekening gehouden met de bomenanalyse. De te beschermen bomen zullen in de APV, in samenhang met de te actualiseren bomenlijst, worden beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0009.png"

Figuur 3.5 Waardevolle bomenkaart 2018 (bron: gemeente Delfzijl).

3.4.9 Herziening archeologische beleidsnota en beleidsadvieskaart gemeente Delfzijl 2017

In 2013 is de archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart herzien en is de Nota Archeologie opgesteld. Deze Nota Archeologie vormt de basis van het archeologiebeleid van de gemeente Delfzijl, dat zijn weerslag heeft gekregen in gemeentelijke bestemmingsplannen en de Erfgoedverordening 2013. In opdracht van de gemeente Delfzijl heeft RAAP een evaluatie en actualisatie van het gemeentelijke beleid uitgevoerd. De Nota Archeologie uit 2013 vormt daarbij het uitgangspunt.

Binnen de gemeente Delfzijl zijn de laatste jaren voornamelijk (resten van) nederzettingen ontdekt, voornamelijk in wierden. Tevens is een aantal borgterreinen onderzocht waarbij resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd zijn ontdekt. Ook zijn resten van een grafveld, een dijk, een kerk en een kloosterterrein aangetroffen. Veelal dateren de archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. In vrijwel alle gevallen werden de vondsten gedaan in gebieden met een hoge verwachting of in een gebied waar een wierde, borgterrein, klooster, etc. werd verwacht. Dit is op zich niet opmerkelijk aangezien juist die specifieke archeologische verwachtingen, via het bestemmingsplan, het archeologisch onderzoek verplicht stelt. Het is echter ook niet zo dat een onderzoek juist archeologische resten heeft opgeleverd die wat betreft datering, complex en/of context in het geheel niet verwacht werden.

Het beleid van de gemeente Delfzijl is er vooral op gericht om archeologische waarden in de bodem te behouden: behoud in situ. Uit onderzoek blijkt dat in de periode 2007-2013 in Nederland in 32% van de gevallen waarbij sprake is van een waardevolle archeologische vindplaats deze, door middel van planinpassing, wordt behouden. Het instrument dat hiervoor wordt ingezet is veelal het bestemmingsplan. Hoe hoog dit percentage voor de gemeente Delfzijl is, kan helaas niet uit de cijfers worden ontleend. In 2017 is Delfzijl in de steekproef opgenomen, waarbij twee archeologische meldingen nader zijn bestudeerd. Deze twee gevallen geven echter onvoldoende houvast om conclusies uit te trekken. Op basis van de in de gemeente Delfzijl uitgevoerde archeologische onderzoeken is af te leiden dat in de periode 2013-2016 in 5% van de gevallen behoud of deels behoud is geadviseerd. Dit percentage ligt een behoorlijk stuk lager dan het landelijk gemiddelde. Tevens valt op dat in meerdere mate na een bureauonderzoek direct een archeologische begeleiding wordt geadviseerd, er is sprake van een stijging van 13% t.o.v. de periode 2008-2012. Geadviseerd wordt deze ontwikkeling te monitoren en indien nodig in te grijpen, door bijvoorbeeld een waarderend onderzoek te eisen alvorens er een besluit over de omgang met de vindplaats wordt genomen.

Het verruimen van de onderzoeksgrenzen levert nauwelijks minder regeldruk op. In het overgrote deel van de gevallen wordt het onderzoek geïnitieerd op basis van de dubbelbestemming Waarde archeologie (Wra) 2 en/of Wra4. Indien de onderzoeksgrenzen van deze dubbelbestemmingen (respectievelijk 50 m2 en 200 m2 ) worden verdubbeld, zou dat in de periode 2013-2016 ertoe hebben geleid dat er in totaal 3 onderzoeken minder dienden te worden uitgevoerd. Op in totaal 503 aanvragen voor een omgevingsvergunning in dezelfde periode zet dat vrijwel geen zoden aan de dijk.

In de sleutelrapporten is geen trend waar te nemen op basis waarvan de zones met een hoge verwachting op de beleidskaart zouden moeten worden aangepast. Hetzelfde geldt voor de zones met een hoge verwachting voor de periode steentijd-vroege bronstijd.

In een lage verwachtingszone is bij een booronderzoek een dijklichaam aangeboord. Bekende dijken zouden bij een volgende update op de beleidskaart kunnen worden toegevoegd als een zone waar archeologisch onderzoek zinvol is. Wellicht kunnen deze worden overgenomen van de cultuurhistorische kaart van de gemeente Delfzijl.

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart heeft het gebied van Groot Bronswijk overwegend een lage verwachtingswaarde.

Er is op de archeologische advieskaart een boerderijplaats (WRa-2) weergegeven, een Archis vindplaats (WRa-2) en de zone historische kernen (WRa-3) overlapt deels met het bestemmingsplan.

Voor wat betreft de Archis-vindplaats, dit betekent dat er in Archis (landelijke archeologische database waar o.a. vondsten en onderzoeken in geregistreerd worden) een vondstmelding voor deze locatie geregistreerd staat. Omdat dit kan wijzen op een archeologische vindplaats, zijn deze vondstlocaties met een bufferzone opgenomen op de beleidskaart met een onderzoeksverplichting. In dit geval betreft de vondst een intacte podzolbodem in het dekzand met daarin wat houtskool. Dit is door MUG in 2009 tijdens archeologisch booronderzoek aangetroffen. Geconcludeerd is toen dat houtskool alleen onvoldoende aanwijzing is voor een vindplaats en dat verder onderzoek hier niet nodig is. Deze specifieke WR-a 2 zone kan komen te vervallen in het ontwerp bestemmingsplan.

De WRa-2 bij de boerderijplaats blijft wel in het bestemmingsplan, daar zou bij ingrepen groter dan 50 m2 archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden. En ter plaatse van de zone historische kernen zou bij ingrepen groter dan 100 m2 ook archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0011.png"

Figuur 3.6 Fragment archeologische beleidsadvieskaart 2017 (bron: gemeente Delfzijl).

Hoofdstuk 4 Ontwikkeling van het gebied

4.1 Ruimtelijke ontwikkelingsvisie

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie richt zich op de ontwikkeling van Groot Bronswijk als integraal onderdeel van het dorp. De eigenheid en de historie van het gebied moeten bewaard blijven, versterkt en herinnerd worden. Een aantal zaken is hierbij van belang:

  • Een netwerk van routes die het gebied structureren, leefbaar maken en verbinden met het dorp;
  • dagelijks gebruik van het gebied;
  • de ruimtelijke sfeer van het park behouden en versterken;
  • de historie beleefbaar maken door bestaande elementen als de dierenweide, de begraafplaats en de bomen een plek te geven in de ontwikkeling van het gebied;
  • het gebied zich organisch en gefaseerd laten ontwikkelen.

De visie omschrijft een aantal ontwikkelingen op de korte termijn en ontwikkelingen op de langere termijn. Zie de onderstaande figuren waarin schetsmatig een en ander is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0012.png" Figuur 4.1 Ontwikkelingen op de korte termijn (bron: HKB Ontwikkelingsvisie).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0013.png" Figuur 4.2 Ontwikkeling op de lange termijn (bron: HKB Ontwikkelingsvisie).

De gewenste ontwikkelingen op korte termijn zijn inmiddels zodanig concreet uitgewerkt, dat op basis hiervan een bestemmingsplanregeling uitgewerkt kan worden voor de inpassing van de woon-zorgontwikkeling. De woonontwikkeling ten zuiden van het kindcentrum, die in eerste instantie als een ontwikkeling op de lange termijn werd beschouwd, wordt ook meegenomen in dit bestemmingsplan.

Het centrumdorp Wagenborgen vervult met een rijk pakket aan voorzieningen een belangrijke functie voor omliggende dorpen. Het is een gewilde woonplek. Jongeren uit het dorp zoeken vaak een woning in het dorp, maar er is ook vraag van buitenaf. De ontwikkeling op het Groot-Bronswijk terrein is de enige grote ontwikkellocatie in het dorp. Voor de ontwikkeling is een visie opgesteld, samen met de bewoners en het dorp. Er is sprake van een gedragen ontwikkeling. De ontwikkeling speelt met name in op de kwalitatieve vraag naar woningen. De ontwikkelingsvisie gaat uit van een integrale benadering waarbij de woonontwikkeling wordt gecombineerd met nieuwbouw van zorgvoorzieningen en aansluiting wordt gezocht bij het Kindcentrum nabij het gebied en de overige dorpsbebouwing. De woningbouw en de bouw van de zorgvoorzieningen worden ingepast in de groenstructureren van het gebied van Groot-Bronswijk. Het gebied ten zuiden van De Burcht maakt onderdeel uit van de groenstructuren van het Groot-Bronswijk terrein. Om die reden is het ook vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet onlogisch de ontwikkeling van het gebied ook op dit deel van het terrein door te zetten, ondanks dat het betreffende deel ten zuiden van De Burcht in het buitengebied is gesitueerd overeenkomstig de provinciale verordening. In het ontwerp van het bestemmingsplan is overigens een deel van het gebied ten zuiden van De Burcht alsnog voorzien van een groenbestemming. De groenbestemming wordt door de kinderopvang ook gebruikt als buitenspeelterrein.

4.2 Deelprojecten

In het plangebied van Groot-Bronswijk worden de volgende deelprojecten ingepast.

Fase 1

* Een woonvlek in een parkachtige omgeving met 3 Tiny Houses (waarvan er al 2 staan, de derde volgt in de loop van 2020) en 12 sociale huurwoningen. Woonstichting Groninger Huis gaat de 12 woningen bouwen. In overleg met de Woonstichting wordt een ruim kaartbeeld opgesteld. De vergunningaanvraag voor de woningen gaat parallel lopen aan het bestemmingsplanproces. De coördinatieregeling wordt toegepast.

* Apotheekhoudende huisartsenpraktijk. Hiervoor is al een omgevingsvergunning verleend.

* Een karakteristiek gebouw in de noordwestelijke hoek van het plangebied aan de Familie Bronsweg, een dubbel adres, wordt deels verbouwd tot een intramurale zorginstelling. Er ligt een volledig ontwerp van het plan.

* Twee woningbouwvlekken, waarvan één ten zuiden van het Kindcentrum. Beide vlekken worden qua bestemming globaal gehouden. De aantallen woningen zijn respectievelijk 6 en 8 (ten zuiden van het kindcentrum). Alle typen woningbouw zijn in beginsel mogelijk mits passend in de omgeving.

Fase 2 (het meest westelijke deel van het plangebied)

* Zonnepanelen (tijdelijk vergund voor 29 jaar).

* Bos en dierenweide met opstal en trafohuisje.

4.3 Behoud karakter en structuur

De inpassing van de woonfuncties en de zorgfuncties in het gebied van Groot Bronswijk vereist zorgvuldigheid. Vanuit deze optiek is de Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Groot Bronswijk Wagenborgen opgesteld. De woonlocaties zijn zo gekozen, dat hierdoor de minste inbreuk wordt gemaakt op de bestaande structuren in het gebied en dat de ontsluiting via de bestaande wegen kan plaats vinden. De kap van bomen en groen wordt tot een minimum beperkt en met waardevolle bomen wordt zorgvuldig omgegaan. De bebouwingsregels zullen waarborgen dat de gebouwen passen in de omgeving en aansluiten bij de in het dorp gangbare bouwvormen en bouwmassa's. Zichtlijnen in het aangelegde park zijn erg belangrijk en worden gerespecteerd, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0014.png"

Figuur 4.3 Zichtlijnen en groenstructuren(bron: HKB Ontwikkelingsvisie).

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Toetsingskader

Het plangebied is niet gesitueerd in de onmiddelijke nabijheid van een geluidgezoneerd industrieterrein of een spoorweg. Geluidsaspecten vanwege een industrieterrein of een spoorweg zijn daarom voor dit plan niet aan de orde. Wel van toepassing op het plangebied is het aspect wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai, beleid en normstelling

Wettelijke geluidzone wegen

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk).

Onderzoek

Het deel van de Familie Bronsweg ten noorden van het plangebied kent een maximum snelheid van 30 km/uur. Daarmee heeft deze weg geen wettelijke geluidzone en is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeersgeluid wettelijk gezien niet nodig. Gelet op de afstand tussen de geprojecteerde woonlocaties in het plangebied tot de Familie Bronsweg, is er sprake van een acceptabele invoeging van de woonfunctie in de omgeving in termen van een goed woon- en leefklimaat. Naast de familie Bronsweg zijn de overige wegen nabij of in het plangebied voor wat betreft wegverkeerslawaai niet relevant.

5.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In het verleden was op de locatie het psychiatrisch ziekenhuis 'Groot Bronswijk' aanwezig. De bijbehorende gebouwen zijn successievelijk bijna allemaal gesloopt. In 2009 is de locatie in gebruik genomen als tijdelijke huisvesting voor werknemers in de Eemshaven. Voorafgaand aan de aanleg is een nulsituatie bodemonderzoek verricht. Uit het verrichte nulsituatie bodemonderzoek werd geconcludeerd dat er geen noemenswaardige bodemverontreiniging is aangetroffen in zowel de boven- als de ondergrond. Na beëindiging van de tijdelijke huisvesting is in 2014 opnieuw een onderzoek uitgevoerd. Het doel was vast te stellen of tijdens de huurperiode een bodemverontreiniging is ontstaan op het terrein. In het grondwater zijn tijdens dat onderzoek op enkele plaatsen matig tot sterk verhoogde concentraties aan enkele zware metalen aangetroffen. De oorzaak van de verhoogde concentraties heeft waarschijnlijk een natuurlijke oorzaak. Tijdens het gebruik van de locatie in de periode 2009-2013 hebben er geen werkzaamheden of calamiteiten plaatsgevonden waarbij de bodem verontreinigd is geraakt. Geconcludeerd werd, dat de eindsituatie in voldoende mate is vastgesteld. In vergelijking met de nulsituatie uit 2009 is de kwaliteit van de bodem niet of nauwelijks veranderd. De uitgevoerde onderzoeken zijn inmiddels verouderd (5 jaar) waardoor voorafgaand aan de werkzaamheden een actualiserend bodemonderzoek is vereist.

Aansluitend op dit onderzoek is in 2017 een verkennend asbestbodemonderzoek en onderzoek verhardingswegen uitgevoerd in het plangebied. Er zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen. Ook is vastgesteld, dat er geen teerhoudend asfalt aanwezig is.

Voor meer specifieke informatie omrent de bodemonderzoeken wordt verwezen naar Achtergronden bodemonderzoek.

Conclusie

De uitgevoerde onderzoeken geven geen aanleiding tot belemmering voor de toekomstige ontwikkeling van het gebied.

5.3 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Onderzoek

De gemeente Delfzijl heeft een archeologische advieskaart opgesteld, zie 3.4.9. Op basis van deze kaart blijkt dat er in het plangebied sprake is van een lage verwachtingswaarde. Wel loopt de aanduiding “historische kern” door tot in een deel van het plangebied, waardoor op een deel van de gronden de beschermende dubbelbestemming vanwege archeologie wordt gelegd. Het betreft hier een globale aanduiding. Overigens is de grond in het plangebied vanwege de eerdere bebouwing voor Groot Bronswijk reeds geroerd. Vanuit het aspect archeologie bestaan geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Er is geen reden voor het aspect archeologie nader onderzoek uit te voeren.

5.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek

Op basis van de Nota cultuurhistorie en de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente, zie paragraaf 3.4.6, is een aantal elementen in het plangebied als cultuurhistorisch waardevol aangewezen, te weten verkaveling; waterlopen; wegen. In het bestemmingsplan worden deze elementen afdoende beschermd.

5.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Onderzoek 

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen.

Volgens de professionele risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen.

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om een opslag van gevaarlijke stoffen "JPB Groep" aan de Warvenweg te Farmsum. Het invloedsgebied van deze inrichting bedraagt 5.928 meter. De voorgenomen ontwikkeling is met een afstand van 4.410 meter binnen het invloedsgebied gelegen. Daarom dient, ondanks de grote afstand tot de inrichting, de zeer geringe toename in personendichtheid en het feit dat de ontwikkeling geen significant effect heeft op het groepsrisico, op grond van artikel 13 van het Bevi het groepsrisico beperkt te worden verantwoord.

Ten noorden en oosten van het plangebied is een aardgasleiding N-509-97 en NM-500350 gelegen. De aardgasleidingen (6,61 inch; 40 bar) hebben een invloedsgebied van 70 meter, het plangebied ligt op meer dan 360 meter van de voorgenoemde leidingen en is dan ook buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied gelegen. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.

De Omgevingsverordening Groningen geeft aan welke tracés horen tot het provinciaal basisnet. Voor Wagenborgen zijn dat de ten oosten van het dorp gelegen N362 en de ten zuidwesten van het dorp lopende weg (N982) richting Siddeburen-Slochteren. Het plangebied ligt op ruim 600 meter afstand waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0015.png"

Figuur 5.1 Uitsnede professionele risicokaart (bron:professionele risicokaart).

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. In overleg met de Veiligheidsregio dient nader te worden ingegaan op de aspecten van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

5.5.1 Advies Omgevingsdienst/Veiligheidsregio

De Omgevingsdienst Groningen heeft over het aspect ‘externe veiligheid’ advies uitgebracht terwijl de Veiligheidsregio Groningen over de aspecten ‘bestrijdbaarheid’ en ‘zelfredzaamheid’ gevraagd is te adviseren. Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen en risicovolle transportleidingen zijn onderzocht. De belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen voor de verantwoording van het groepsrisico zijn als volgt samengevat:

  • in en in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle transportroutes en geen risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het plangebied;
  • de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van JPB-groep reikt niet tot over het plangebied bij Wagenborgen;
  • de JPB-groep heeft een invloedsgebied van 5.928 m en dat ligt over het plangebied.

Groepsrisico

  • Er dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Voor zowel het risicovolle bedrijf als voor de Provincialeweg moet het groepsrisico worden verantwoord.

Zie bijlage 5 voor het advies van de Omgevingsdienst.

De Veiligheidsregio Groningen heeft een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Zij komt tot de volgende constateringen:

  • De risico's van de Provinciale weg N362 zijn ter zake relevant, maar gelet op de afstand van de transportassen tot de geplande ontwikkeling, acht de Veiligheidregio het niet opportuun maatregelen te adviseren;
  • het gebruik van de vijverpartij in het plangebied als open bluswatervoorziening is essentieel. Bij de uitvoering van de planvorming zal hier door de gemeente aandacht aan worden besteed. Dit geldt overigens ook voor de diverse veiligheidsaspecten en brandpreventieve voorzieningen die in het kader van de afgifte van omgevingsvergunningen relevant kunnen zijn.

Nu de Veiligheidsregio voor het overige geen maatregelen/voorzieningen voorsteld, kan met deze paragraaf de beperkte verantwoording van het groepsrisico worden afgerond.

5.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening, wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan, uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.

Figuur 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 30 woningen en een aantal maatschappelijke functies mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N362, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 9,3 µg/m³ voor NO2, 13,5 µg/m³ voor PM10 en 7,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.7 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

5.7.1 Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Onderzoek

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt, dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt 8,8 kilometer. De afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt 400 meter. Ten oosten grenst het plangebied aan een bosgebied buiten NNN -gebied.

Het plangebied ligt buiten deze beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied De Waddenzee is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Uit het stikstofonderzoek (Bijlage 6) blijkt, dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden uitgesloten kunnen worden.

Een deel van het plangebied is gesitueerd op gronden die in de provinciale verordening zijn aangewezen als bos en natuurgebied buiten het NNN. Met dit bestemmingsplan, echter, wordt niet voorzien in wijziging van de bestemming of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan het areaal die tot het betreffende gebied behoren. De natuurlijke, landschappelijke dan wel cultuurhistorische waarden zijn niet in het geding.

De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Groningen staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

5.7.2 Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Groningen

In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.


Onderzoek
In januari 2020 is een ecologische quickscan uitgevoerd in het plangebied. Deze is als Bijlage 4 toegevoegd aan de toelichting. Hieronder een samenvatting.

Flora: In de plangebieden zijn soorten aangetroffen als Engels raaigras, straatgras, fluitenkruid, hondsdraf, kleefkruid, ridderzuring, ooievaarsbek (spec.) en braam (spec.). Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen, noch is het geschikte biotoop hiervoor aanwezig. De onder de Wnb beschermde plantensoorten stellen veelal kritische eisen aan hun standplaatsen. Aan deze eisen wordt binnen de plangebieden niet voldaan. Conclusie Flora: De aanwezigheid van beschermde plantensoorten kan uitgesloten worden op basis van habitateigenschappen.

Nesten van vogelsoorten die jaarrond beschermd zijn bevinden zich over het algemeen in volgroeide bomen en/of bossen, zoals ooievaarsnesten of horsten van roofvogels. Vaak worden oude kraaien- of eksternesten gebruikt door roofvogels en uilen. De bomen binnen de plangebieden zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van nesten. Binnen de plangebieden is een enkel nest gevonden. Dit nest is vermoedelijk een oud nest van de houtduif. Er is geen reden om aan te nemen dat dit nest door roofvogels of uilen wordt gebruikt. De plangebieden zijn tevens gecontroleerd op jaarrond beschermde nesten van vogels die over het algemeen in bebouwing tot broeden komen; de kerkuil, huismus en gierzwaluw. Binnen de plangebieden zijn enkele kunstmatige bouwwerken aanwezig in de vorm van reeds bestaande ‘tiny houses’. Deze zijn echter binnen een reeds verleende vergunning gerealiseerd en zullen niet gesloopt worden. Hiernaast zijn er binnen de plangebieden geen kunstmatige bouwwerken aanwezig. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van de kerkuil, huismus en gierzwaluw binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden kan derhalve op voorhand worden uitgesloten. Conclusie jaarrond beschermde vogelnesten: De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden kan op voorhand worden uitgesloten. Er zijn geen gevolgen voor de ontwikkelingsplannen te verwachten.

Vogels: overige broedvogelsoorten. Naast de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten zijn de plangebieden ook beoordeeld op waarden voor broedvogels waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. De nesten van deze soorten zijn uitsluitend beschermd tijdens het broedproces. De plangebieden bieden mogelijkheden voor diverse soorten broedvogels. Zo kunnen soorten als de houtduif tot broeden komen in de bomen binnen de plangebieden. Hiernaast kunnen soorten als de merel en de roodborst tot broeden komen in de bramenstruiken binnen de plangebieden. Hiernaast is er binnen de plangebieden een paartje van grote bonte specht aangetroffen. Doordat de plangebieden binnen een bosrijk gebied liggen, is er voor deze soort geen sprake van jaarronde bescherming onder de Wnb (categorie 5). Echter, het is zeer aannemelijk dat deze soort binnen of vlak buiten de plangebieden tot broeden zal komen. Conclusie overige broedvogelsoorten: Binnen en vlak buiten de plangebieden kunnen vogels tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens het broedseizoen. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen uit te worden gevoerd. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode van 15 maart-15 juli aangehouden. Afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, dan is deze altijd beschermd. Eventueel kan voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck worden uitgevoerd, zodat in delen van de plangebieden waar geen verstoring op kan treden reeds tijdens het broedseizoen kan worden gewerkt.

Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen in het noordelijke plangebied kan op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten op essentiële vliegroutes en/of essentiële foerageergebieden van vleermuizen binnen de plangebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in boomholten kan niet op voorhand worden uitgesloten. In de twee meest zuidelijke plangebieden zijn boomholten aangetroffen in bomen die (wellicht) niet zijn aangewezen als waardevol en waarvan derhalve niet kan worden uitgesloten dat deze worden gekapt. Conclusie vleermuizen: Indien er bomen met holtes worden gekapt, is nader onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen aan te bevelen.

Dit dient te gebeuren middels een onderzoek dat plaatsvindt aan de hand van vier veldbezoeken, verdeeld over de periode 15 mei tot 1 oktober. Deze onderzoeksmethodiek is vastgelegd in het Vleermuisprotocol, opgesteld door het ministerie van EZ, Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging. Indien er een verblijfplaats van vleermuizen wordt vastgesteld, dient er voor de desbetreffende soort(en) een ontheffing te worden aangevraagd, welke in de regel wordt afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende- en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.

Zoogdieren: overige zoogdieren. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van overige beschermde soorten zoogdieren, zoals de boommarter, steenmarter en de otter kan op voorhand worden uitgesloten op basis van verspreidingsgegevens (bron: NDFF) en habitateigenschappen. Binnen de plangebieden kunnen wel lichter beschermde (vrijgestelde) zoogdiersoorten voorkomen, zoals de veldmuis. Hoewel deze soorten voor ruimtelijke ingrepen zijn vrijgesteld binnen de provincie Groningen, dient men zich wel te houden aan de voor deze soorten geldende zorgplicht. Conclusie overige zoogdieren: In de plangebieden komen naar alle waarschijnlijkheid enkele lichter beschermde zoogdiersoorten zoals de veldmuis voor. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen, maar geldt wel de zorgplicht

De plangebieden zijn tevens gecontroleerd op waarden voor beschermde reptielen en amfibieën. Op basis van verspreidingsgegevens (bron: NDFF) en habitateigenschappen kan op voorhand worden uitgesloten dat binnen de plangebieden beschermde reptielen voorkomen. Omdat de sloot aan de zuidzijde van het plangebied waarschijnlijk vroeg in het jaar droog komt te staan kan worden uitgesloten dat deze sloot voortplantingswater voor de beschermde heikikker of poelkikker vormt. Negatieve effecten op beschermde amfibieën kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten. Binnen de plangebieden kunnen wel andere, licht beschermde (vrijgestelde) amfibieën voorkomen, zoals de eerdergenoemde meerkikker en bastaardkikker, of de gewone pad. Hoewel deze soorten voor ruimtelijke ingrepen zijn vrijgesteld binnen de provincie Groningen, dient men zich wel te houden aan de voor deze soorten geldende zorgplicht. Conclusie reptielen en amfibieën: De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde reptielen en amfibieën kan op voorhand worden uitgesloten. In de plangebieden komen naar alle waarschijnlijkheid licht beschermde soorten voor, zoals de gewone pad. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen, maar geldt wel de zorgplicht.

Vissen. De plangebieden zijn gecontroleerd op waarden voor de in Nederland voorkomende groep beschermde zoetwatervissen. De enige soort die redelijkerwijs binnen de plangebieden kan voorkomen is de grote modderkruiper. Binnen de voorgenomen werkzaamheden is het niet duidelijk of de sloot langs de twee zuidelijke plangebieden aangetast zal worden. Doordat er in de ruime omgeving van de plangebieden geen waarnemingen van de grote modderkruiper bekend zijn (bron: NDFF), kan de aanwezigheid hiervan in de sloot langs de zuidelijke zijde van de zuidelijke plangebieden echter op voorhand worden uitgesloten.

Voor andere, meer algemene, (vrijgestelde) vissoorten die in de sloot aangetroffen kunnen worden, geldt de zorgplicht. Conclusie vissen: de aanwezigheid hiervan in de sloot langs de zuidelijke zijde van de zuidelijke plangebieden echter op voorhand worden uitgesloten. Voor andere, meer algemene, (vrijgestelde) vissoorten die in de sloot aangetroffen kunnen worden, geldt de zorgplicht.

Het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde ongewervelden kan op voorhand worden uitgesloten op basis van verspreidingsgegevens (NDFF) en habitateigenschappen. Door de afwezigheid van geschikt voortplantingswater in en buiten de plangebieden, is het uitgesloten dat er in de plangebieden beschermde libellen(larven) voorkomen. Het voorkomen van andere beschermde ongewervelden kan worden uitgesloten, bijvoorbeeld op basis van de afwezigheid van waardplanten van beschermde vlindersoorten. Conclusie ongewervelden: De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten uit de overige diergroepen kan op voorhand worden uitgesloten. In de plangebieden komen naar alle waarschijnlijkheid licht beschermde soorten voor. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen, maar geldt wel de zorgplicht.

De conclusie van het onderzoek is, dat de ontwikkeling binnen het kader van de Wet natuurbescherming doorgang kan vinden, mits de volgende aanbevelingen in acht worden genomen:

  • Geadviseerd wordt de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Dit is over het algemeen de periode van 15 maart tot 15 juli. Wordt toch binnen de broedperiode gewerkt, dan is vooraf een broedvogelcheck noodzakelijk;
  • in de twee meest zuidelijke plangebieden zijn boomholten aangetroffen in bomen waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze worden gekapt. Indien er bomen met holtes worden gekapt wordt geadviseerd nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van vleermuizen. Dit nader onderzoek dient te gebeuren in de periode van 15 mei tot 1 oktober;
  • voor algemene diersoorten geldt een zorgplicht.

5.8 Water

Er is een wateradvies aangevraagd bij het waterschap. Zie de definitieve Watertoets uitgangspunten. Mede op basis daarvan is onderstaande waterparagraaf opgesteld. De waterparagraaf is vervolgens afgestemd met het waterschap, onder andere in een overleg op 23 juli 2020.

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa's, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

In het beheerprogramma 2016-2021 van waterschap Hunze en Aa's staat met welke ambities zij de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende water, en schoon en ecologisch gezond water in hoofdlijnen willen oppakken. Het is de taak van de waterschap om de bewoonbaarheid en leefbaarheid in hun beheergebied vanuit een waterstaatkundige optiek duurzaam te borgen. Die opdracht moet in een snel veranderende wereld worden uitgevoerd waarbij opgaven vanuit klimaatverandering, internationale richtlijnen en wettelijke kaders aan bod komen. Er wordt van het waterschap verwacht dat zij veiligheid bieden, gebiedsfuncties bedienen, meer natuurlijke omstandigheden creëren en dat ze transparant zijn en actief communiceren. Dit moet op een kostenbewuste wijze gedaan worden en vraagt om een brede en flexibele kijk met afwegingen en een realistische blik op wat haalbaar, betaalbaar en maatschappelijk relevant is.

Gemeentelijk beleid

In het watertakenplan DAL/W2 specifieke Delfzijl 2018-2022 worden de gemeentelijke watertaken van Delfzijl uitgewerkt. Er zijn drie zorgplichten die ook gehandhaafd zullen worden in de nieuwe Omgevingswet. Dit zijn: de zorgplicht voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater, zorgplicht voor doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater en de zorgplicht voor het voorkomen/beperken van schade door grondwateroverlast. Naast de DAL-gemeenten (Delfzijl, Appingedam en Loppersum) doen in totaal 27 gemeenten, 2 waterschappen en 2 waterbedrijven mee in de samenwerkingsovereenkomst Groningen en Noord-Drenthe. Het Watertakenplan is afgestemd op de regionale aanpak. Er zijn 5 doelen gedefinieerd omtrent de uitvoering van de gemeentelijke watertaken. Deze betreffen:

  • Risico's voor de volksgezondheid door aanraking schadelijke stoffen en geuroverlast maximaal beperken;
  • Beperk wateroverlast door water op straat en beperkt overstroming maximaal;
  • Beperk hinder door falen riolen en door verstopping of werkzaamheden;
  • Zorg voor goede oppervlaktewaterkwaliteit, voer zo weinig mogelijk water af naar de zuivering;
  • De klant staat voorop. Aantal klachten zit onder het landelijk gemiddelde.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in Wagenborgen en bestaat momenteel voornamelijk uit groen onbebouwd gebied.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten noorden en zuiden van het plangebied bestaat de grond uit kleidek op veen. Met betrekking tot grondwater is ten noorden en zuiden van het plangebied sprake van grondwater IIIb. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) schommelt tussen 25 en 40 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 80 en 120 centimeter onder maaiveld. Het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil van NAP -3,45 m en een winterpeil van NAP -3,9 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.50BP-VG01_0016.png"

Figuur 5.3 Watersysteem plangebied

Waterkwantiteit

In het plangebied is een aantal sloten en schouwsloten aanwezig in het plangebied. Deze oppervlaktewateren sluiten aan op een hoofdwatergang aan de westzijde van het Hondshalstermeer. Deze hoofdwatergang watert af in zuidelijke richting waar het water middels de gemalen Zuidbulten en de Dellen op het Hondshalstermeer wordt gebracht. Het meer is onderdeel van de Oldambtboezem. Vanuit het Hondshalstermeer wordt het water in noordelijke richting afgevoerd.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolsysteem.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 30 woningen, uitbreiding van bestaande maatschappelijke functies en de realisatie van een nieuwe maatschappelijke functie.

Bodem en grondwater

Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zullen geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. In het gebied is er sprake van relatief hoge grondwaterstanden. Deze kunnen voor overlast zorgen omdat de ontwateringsnorm niet wordt gehaald, deze is 0,7 m onder maaiveld voor de functies wonen en verkeer. Daarnaast is er mogelijk aan de westzijde van het plangebied een laag keileem die op ongeveer 2,5 tot 1,5 onder maaiveld ligt. Deze laag bemoeilijkt infiltratie en kan schijngrondwaterspiegels opleveren die wateroverlast kunnen veroorzaken. Overlast kan voorkomen worden door in het planontwerp rekening te houden met relatief hoge grondwaterstanden en de laag keileem. In de uitvoering wordt nader onderzoek uitgevoerd naar welk bouwpeil gehanteerd moet worden. Aanbevolen wordt om woningen zonder kruipruimte te realiseren.

Aan de westzijde van het plangebied is veen aanwezig in de ondergrond. Boven de gemiddeld laagste grondwaterstand ligt een veenlaag met een dikte tot 1 m. Deze laag kan in de huidige situatie al oxideren bij lage grondwaterstanden, wat tot lokale daling van het maaiveld leidt terwijl de waterpeilen op hetzelfde niveau blijven. Op termijn kan dit leiden tot vernatting. Het waterschap hanteert voor dit aspect een stand-still beginsel: peilen in veenoxidatiegebied worden in principe niet verlaagd. Met de beoogde ontwikkeling zal het grondwaterstand (waterpeil) niet worden verlaagd.

Waterkwantiteit

Door de beoogde ontwikkeling zal de toename aan verharding maximaal 7.000 m2 bedragen. Deze berekening is gebaseerd op het aantal te realiseren bouwwerken met een te bebouwen oppervlak ingeval van een vrijstaande woning van 250 m² en in geval van een twee-onder-één kap woning van 150 m². De specifieke afvoer van het peilgebied is 1,08 l/sec/ha. Op basis van deze specificaties, is door het waterschap het aan te leggen volume aan waterberging opnieuw berekend. Bij een verhardingstoename van 7.000 m² en een gebiedsafvoer van 1,08 l/s/ha, is het aan te leggen volume waterberging 617 m³. Hierbij is dan ook rekening gehouden met klimaatverandering. Dit voorkomt ook overbelasting van het watersysteem en overlast voor de omgeving. In het plan zal een wateroppervlak worden verruimd in het noorden van het plangebied. Middels aansluiting op het watersysteem zal vanuit deze berging het water geleidelijk worden afgevoerd. Het zal gaan om een uitbreiding van de bestaande waterpartij met 1600 tot 1800 m². Aanhoudende dat er ten minste 50 cm berging mogelijk is, zal 800 tot 900 m3 berging mogelijk zijn. Afstromend hemelwater zal vertraagd afgevoerd worden naar de bergingsopties aangezien infiltratie niet mogelijk is. Mocht compensatie in de vorm van de uitbreiding van de waterpartij niet toereikend zijn, dan bestaat de mogelijkheid bestaande schouwsloten ten zuiden van het plangebied te verruimen. De genoemde uitbreiding van de waterpartijen is echter nog steeds ruim voldoende om te kunnen voldoen aan de bergingseis.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Deze vallen ook niet in het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Vanuit het waterschap zijn er verschillende eisen gesteld waar rekening mee gehouden moet worden in de realisatie van de beoogde ontwikkeling. Wanneer deze worden gehanteerd is er geen sprake van negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Uit de klic melding blijkt dat binnen het plangebied wel een hogedruk gasleiding is gelegen. Met de uitvoering van het plan dient hiermee rekening te worden gehouden. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.10 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een woon-zorg gebied. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 19 mei 2020 is bij besluit van het college van burgemeester en wethouders vastgesteld dat geen MER nodig is. Dit op basis van de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Toelichting op de bestemmingen

6.1.1 Groen

De bestemming 'Groen' heeft betrekking op de groenstructuren in dit bestemmingsplan. Binnen de bestemming zijn ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegelaten alsmede openbare nutsvoorzieningen en paden. Verder zijn diverse bijbehorende voorzieningen toegestaan. Ook het hertenkamp valt binnen deze bestemming.

6.1.2 Maatschappelijk

De ontwikkeling van de huisartsenpraktijk en de zorginstelling valt binnen deze bestemming.

6.1.3 Verkeer Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan het openbaar gebied, bestaande uit straten, stoepen en parkeerplaatsen e.d. alsook de groenvoorzieningen. De bestemming zorgt ervoor dat de woningen bereikbaar zijn.

De gronden met deze bestemming hebben naast het verkeersdoel ook een nadrukkelijke verblijfsdoel. Dit vertaalt zich onder meer in het toestaan van parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan in de bestemming, zodat de gronden optimaal gebruikt kunnen worden voor de beoogde functies.

6.1.4 Water

Het water binnen het plangebied heeft een belangrijke functie voor de klimaatbestendigheid van het woongebied en is daarom apart bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in waterlopen en waterpartijen, oevers, bermen en beplanting. Ondergeschikt zijn onder meer groenvoorzieningen, woonstraten en paden en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, waaronder bruggen, duikers en/of dammen. Voor het dempen van een watergang geldt een vergunningplicht, waarbij de voorwaarde geldt dat er geen afbreuk aan het doelmatig functioneren van het watersysteem ontstaat.

6.1.5 Wonen

Binnen deze bestemming is toegelaten het wonen met de daarbij behorende wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, water en andere binnen een woongebied voorkomende functies. De bestemming is globaal opgezet.

6.1.6 Waarde - Archeologie 2

Door middel van deze bestemming worden de archeologische waarden beschermd.

6.1.7 Waarde - Archeologie 3

Door middel van deze bestemming worden de archeologische waarden beschermd.

6.1.8 Waarde - Cultuurhistorie

Het karakteristieke pand is middels deze dubbelbestemming beschermd.

6.1.9 Waarde - Glaciale rug

Door middel van deze dubbelbestemming wordt de glaciale rug beschermd overeenkomstig de provinciale verordening.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het kostenverhaal gaat via de gronduitgifte. Met betrekking tot mogelijke planschade wordt door partijen een reguliere planschadeovereenkomst getekend.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg en participatie

Op 28 januari 2020 nam het college van burgemeester en wethouders het besluit om het voorontwerp bestemmingsplan Wagenborgen-Groot Bronswijk in procedure te brengen. In navolging van dit besluit is het voorontwerp bestemmingsplan op 5 februari 2020 gepubliceerd en is deze vanaf 6 februari 2020 ter inzage gelegd. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft tot en met 18 maart 2020 ter inzage gelegen en een ieder heeft in deze periode een inspraakreactie in kunnen dienen. Er is één gezamenlijke inspraakreactie ingediend door een aantal bewoners van de Familie Bronsweg in Wagenborgen.

Tijdens de periode van ter inzagelegging is het voorontwerp bestemmingsplan tevens voor het verplichte wettelijk vooroverleg naar de volgende bestuursorganen gestuurd (art. 3.1.1 Bro):

- Provincie Groningen;

- Waterschap Hunze en Aa`s;

- Veiligheidsregio Groningen;

- GGD Groningen.

De provincie Groningen en het Waterschap dienden een overlegreactie in, zie Overlegreactie provincie Groningen en Overlegreactie waterschap Hunze en Aa's. Beide reacties zijn te vinden in de bijlagen van de plantoelichting. Van de Veiligheidsregio Groningen en de GGD is geen reactie ontvangen. Aangenomen wordt, dat deze instanties akkoord zijn met het voorontwerp van het bestemmingsplan. Het voorontwerp plan is ook gecommuniceerd met de Omgevingsdienst Groningen. Naar aanleiding van de advisering door de Omgevingsdienst zal voor advies nog contact worden opgenomen met de Veiligheidsregio.

De inspraak- en overlegreacties worden in deze paragraaf van een reactie voorzien. Hierbij wordt aangegeven of en in hoeverre dit leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. Ook is het bestemmingsplan op een aantal punten ambtelijk gewijzigd naar aanleiding van aanvullingen en correcties. De essentiele ambtelijke aanpassingen worden in deze paragraaf expliciet genoemd.

Inspraakreactie bewoners Familie Bronsweg

Een aantal bewoners van de Familie Bronsweg in Wagenborgen heeft als volgt gereageerd op het bestemmingsplan:

  • Er is onduidelijkheid welke kaart van het plangebied moet worden aangehouden;
  • de tiny houses staan anders in het gebied dan op de plankaart aangegeven;
  • het wordt betreurd dat de straatnaam 'Bethel' wordt toegepast, 'de Brink' zou passender zijn;
  • men ziet dat er ruimte is voor locaties met zorgwoningen, maar dat de locaties voor vrije kavels beperkt zijn. Verzocht wordt meer ruimte te realiseren voor vrije woningbouw. Wellicht dat er minder ruimte voor de kinderopvang kan worden gereserveerd ten gunste van de vrije woningbouw;
  • de gemeente wordt meegegeven te trachten het gehele terrein van Groot Bronswijk in eigendom te verkrijgen.

Puntsgewijze reactie op deze inspraakreactie:

  • In de plantoelichting is een aantal toelichtende kaartjes opgenomen over ligging plangebied, het voorbereidingsbesluit dat is genomen en een overzicht van omliggende bestemmingsplannen. Als juridisch bindende kaart voor de begrenzing van het plangebied dient de planverbeelding te worden aangehouden zoals deze is bekendgemaakt op ruimtelijkeplannen.nl en als bijlage 1 bij de plantoelichting van het voorontwerp plan was opgenomen;
  • op de planverbeelding zijn de tiny houses niet expliciet aangeduid. Op de planverbeelding is een ruim bouwvlak aangegeven, waarbinnen de woningen dienen te worden gebouwd. De tiny houses zijn gesitueerd overeenkomstig de verleende vergunning dan wel de nog te verlenen vergunning. De situering zou af kunnen wijken van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie;
  • van deze reactie wordt kennisgenomen. De reactie is planologisch niet relevant. De straatnaamgeving heeft op de in de gemeente gebruikelijke wijze plaats gevonden via de straatnamencommissie;
  • in het ontwerp bestemmingsplan zal één van de drie woonvlekken vergroot worden. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor de opzet van de woningen. De bouwregels van de woonbestemming zijn daarnaast ruim en flexibel opgesteld;
  • de gemeente neemt kennis van deze opmerking. De gronden zijn deels in eigendom van de gemeente. De plannen voor het gebied worden in overleg met andere belanghebbenden en grondeigenaren uitgevoerd.

De inspraakreactie geeft geen reden tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

Overlegreactie Provincie Groningen

Door de provincie Groningen wordt het volgende (puntsgewijs) onder de aandacht gebracht:

  • Het plandeel met de bestemming Wonen ten zuiden van de weg De Burcht is gelegen in het buitengebied zoals aangegeven in de provinciale omgevingsverordening. Nieuwbouw van woningen is slechts mogelijk in aansluiting op het bestaand stedelijk gebied indien is aangetoond dat binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte aanwezig is of door intensivering, revitalisering of herstructurering kan worden verkregen. In de plantoelichting ontbreekt de motivering waarom binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte aanwezig is voor woningbouw. Verzocht wordt deze alsnog in de toelichting op te nemen;
  • verzocht wordt de tijdelijkheid van het zonnepark in het gebied te waarborgen. Verzocht wordt de betreffende gronden een voorlopige bestemming te geven voor de duur van ten hoogste 30 jaar;
  • karakteristieke gebouwen: er ontbreekt een aantal voorwaarden in het vergunningstelsel voor sloop in de planregels. Verzocht wordt deze ontbrekende voorwaarden in te voegen overeenkomstig de provinciale omgevingsverordening;
  • verzocht wordt de plantoelichting op het onderdeel ecologie aan te vullen met een motivering omtrent de ligging van een deel van het plangebied op gronden die zijn aangewezen als bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland;
  • verzocht wordt in het bestemmingsplan de adviezen omtrent externe veiligheid en het nog uit te voeren ecologisch soortenonderzoek op te nemen.

Puntsgewijze reactie:

  • In de toelichting is de bedoelde motivering toegevoegd in paragraaf 4.1;
  • voor het zonnepark is een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor 30 jaar. Met de afgifte van de vergunning is de tijdelijkheid voldoende gewaarborgd. Het onderhavige bestemmingsplan ziet niet op een periode van dertig jaar, maar heeft een looptijd van, in principe, tien jaar. Daarbij wordt, uiterlijk in 2029, het bestemmingsplan vervangen door een omgevingsplan. Er is derhalve geen reden tot het toepassen va een voorlopige bestemming in het bestemmingsplan;
  • de betreffende regeling is aangevuld met de twee genoemde voorwaarden aan het sloopvergunningstelsel;
  • het betreffende deel van de ecologische paragraaf in 5.7.1 is aangevuld;
  • in het ontwerp van het bestemmingsplan worden de nog ontbrekende onderzoeken en adviezen op de genoemde onderdelen maar ook anderszins toegevoegd.

Overlegreactie waterschap Hunze en Aa's

Het waterschap verzoekt om in overleg te gaan over het bestemmingsplan en in de waterparagraaf in te gaan op de punten die zijn genoemd in de overlegreactie en de definitieve uitgangspuntennotitie. Tevens verzoekt ze om aanpassing van de regeling voor de bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan.

Reactie: naar aanleiding van de overlegreactie is de waterparagraaf, zie 5.8 aangepast. De archeologische dubbelbestemming is een standaard regeling die in de gemeente Delfzijl wordt toegepast. Bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning zal op het punt van de wijziging van het waterpeil in alle gevallen advies worden ingewonnen bij het waterschap. De regeling in het bestemmingsplan wordt niet aangepast.

Naast bovengenoemde wijzigingen is het bestemmingsplan op een aantal punten qua redaktie en opmaak verbeterd en is op een aantal punten de onderbouwing aangescherpt. Hieronder de meest essentiele ambtelijke aanpassingen die zijn gedaan in het traject van voorontwerp naar ontwerp bestemmingsplan.

Essentiele ambtelijke aanpassingen

  • De vermeende Archis vindplaats is van de planverbeelding verwijderd, zie 3.4.9 en 5.3;
  • de infrastructuur in het plangebied is qua breedte afgestemd op de wegenstructuur bij het kindcentrum;
  • het toelichtende kaartje van het plangebied in Hoofdstuk 1 van de toelichting is verbeterd;
  • de ladderonderbouwing volkshuisvesting is toegevoegd;
  • de vormvrije mer paragraaf in Hoofdstuk 5 is aangevuld;
  • de beleidsparagraaf over woningbouw is verder uitgewerkt, zie 3.4.3;
  • aan het pand Familie Bronsweg 15 is een zelfstandige woonbestemming toegekend;
  • de situering van de huisartsenpraktijk en het bouwvlak van de te ontwikkelen zorgvilla is correct op de planverbeelding aangegeven;
  • de buitenruimte/speelruimte van de kinderopvang is voorzien van een aanduiding binnen de bestemming Groen;
  • de situering van de zonneweide is getoetst aan de meest actuele tekeningen;
  • op het woongebied voor ontwikkeling door het Groninger huis is de aanduiding twee aaneen toegevoegd op de verbeelding en in de regels;
  • er is een functieaanduiding begraafplaats bij de bestemming Groen opgenomen;
  • de zuidelijk woonvlek is uitgebreid.
7.2.2 Procedure tot vaststelling

Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt bekendgemaakt en ter visie gelegd door de gemeente. Gedurende zes weken bestaat de mogelijkheid zienswijzen in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan. De gemeenteraad beslist over de vaststelling van het bestemmingsplan en betrekt bij zijn beslissing de eventueel ingekomen zienswijzen.

Gedurende de periode waarin het ontwerp bestemmingsplan ter visie lag, is een viertal zienswijzen ingediend. De zienswijzen worden behandeld in de bijgevoegde Nota van Zienswijzen, zie bijlage 10. In de Nota worden de zienswijzen kort samengevat en wordt een voorstel aan de gemeenteraad gedaan voor de beantwoording van de zienswijzen. Tevens wordt aangegeven of de zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.