direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Stad Appingedam - Schoolcampus
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Appingedam is als gevolg van de gaswinning in de provincie Groningen, sinds enige tijd sprake van aardbevingsproblematiek. Als gevolg hiervan is het noodzakelijk dat gebouwen aardbevingsbestendig gebouwd worden. Veel van de huidige gebouwen in Appingedam zijn echter niet aardbevingsbestendig, waardoor deze of versterkt, ofwel gesloopt en opnieuw gebouwd moeten worden.

Dit geldt ook voor de onderwijsgebouwen in Appingedam. Gezien het feit dat hier dagelijks kinderen aanwezig zijn is het noodzakelijk dat deze gebouwen aardbevingsbestendig zijn. De bestaande schoolpanden zijn dit echter niet. Voor het basisonderwijs is reeds een locatie in ontwikkeling om een nieuw kindcentrum te realiseren en bestaande kindcentra bouwkundig te versterken (scholenlocatie Olingermeeden). Nu is het voornemen om voor de middelbare scholen en het MBO een schoolcampus te ontwikkelen. Hier zullen circa 1.700 leerlingen onderwijs volgen. Tevens is het voornemen een sporthal, ruimte voor buitensporten en verwante bedrijvigheid een plaats te bieden op deze campus. De locatie hiervoor is de locatie van het verpleeghuis Solwerd en het omliggende terrein.

Deze gewenste ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Stad Appingedam'. De gemeente Appingedam kiest ervoor om, in plaats van een 'gewoon' bestemmingsplan, een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen. Aanleiding voor dit plan is de komst van de Omgevingswet op 1 januari 2021. De gemeente heeft de ambitie om al met het nieuwe instrument omgevingsplan te oefenen. Dit doet de gemeente niet alleen, maar samen met de inwoners van Appingedam, stakeholders en ketenpartners (zoals provincie, waterschap, de Veiligheidsregio, de GGD en Libau). De Omgevingswet geldt nu nog niet, daarom is het plan nog geen echt omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. Het is feitelijk gezien een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (Chw-bestemmingsplan) waarmee op basis van de Crisis- en Herstelwet op een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken.

1.2 Ligging plangebied

De ligging van het plangebied is in onderstaande figuur weergegeven. Het betreft de locatie van het verpleeghuis Solwerd in het noordoosten van de stedelijke kern van Appingedam. Daarnaast worden ook de huidige locaties van het Rudolph Pabus Cleveringa Lyceum en SDO de Delta/Bladergroenschool meegenomen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stad Appingedam', vastgesteld op 19 juni 2013 en deels herzien op 18 februari 2016. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan meerdere bestemmingen. Voor het zuidelijke deel, ter plaatse van het verpleeghuis Solwerd, zijn de gronden grotendeels bestemd als 'Wonen - Wooncentrum'. In het noordelijke deel zijn de gronden grotendeels bestemd als 'Maatschappelijk 1'. Tussenliggende gronden zijn bestemd als 'Bos', 'Groen', 'Verkeer - Verblijf' en 'Water - 2'. Verder geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en geldt op het zuidelijke deel de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Stad Appingedam

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de huidige en gewenste situatie en de verkeerssituatie beschreven. In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan wordt het beleidskader beschreven dat relevant is voor dit plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. De omgevingsaspecten waaraan de situatie is getoetst worden beschreven in hoofdstuk 4. De juridische regeling wordt beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn in het plangebied drie instellingen aanwezig. In het zuidelijke deel is het verpleeghuis Solwerd van de Zonnehuisgroep gevestigd. Dit betreft een verpleeghuis waar geriatrische revalidatiezorg werd gegeven, die inmiddels is gesloten. De bebouwing hiervan is wijdverspreid in het plangebied en bestaat grotendeels uit één laag met plat dak met plaatselijk verhogingen tot drie bouwlagen. Rondom het Zonnehuis Solwerd is een parkachtige omgeving aangelegd met groenvoorzieningen en waterpartijen. In het zuidwesten van het plangebied staat een woontoren bestaande uit 10 bouwlagen.

In het noordelijk deel van het plangebied zijn twee onderwijsinstellingen gevestigd. In het noordwesten gaat het om het Rudolph Pabus Cleveringa Lyceum en ten oosten hiervan is SBO de Delta gevestigd. De bebouwing van het Rudolph Pabus Cleveringa Lyceum bestaat uit maximaal drie bouwlagen, al zijn er ook delen met een lagere bouwhoogte. Ten zuiden van het pand zijn parkeervoorzieningen aangelegd. De bebouwing van SBO de Delta bestaat voornamelijk uit één bouwlaag met een kap. Ten zuiden hiervan is een parkeerterrein aangelegd. Aan de westzijde ligt het schoolplein. Beide scholen worden ontsloten via de Pastorielaan die in noord-zuid richting door het plangebied lopen. Verspreid over het plangebied staat bomenrijen. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Huidige situatie in het plangebied

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de N360, de doorgaande route van Appingedam richting Delfzijl. Aan de oostzijde wordt het plangebied in het noorden begrensd door de oprit naar de N33 en ten zuiden hiervan is Verzorgingstehuis Damsterheerd gevestigd. De zuidzijde wordt begrensd door het Damsterdiep en de Delfzijlsterweg. Tot slot wordt de westzijde begrensd door de Jan Bronsweg in het noorden en de oude wierde van Solwerd daar zuidelijk van. Op deze wierde zijn nog boerderijen en een oude kerk aanwezig.

2.2 Voorgenomen situatie

Het voornemen is om de bestaande bebouwing in het plangebied te slopen en ter plaatse de schoolcampus van Appingedam te realiseren. De schoolcampus zal bestaan uit een groot terrein dat parkachtig wordt ingericht, met gespreide bebouwing. Het grootste bebouwde element betreft de scholenhuisvesting. Ten noorden hiervan wordt ruimte gebouwd voor aan de schoolcampus verwante bedrijvigheid en sportvelden. In het zuiden worden speelveldjes, toestellen en waterpartijen gerealiseerd.

Het plangebied wordt in verschillende delen opgedeeld. In het zuidoostelijke deel van het plangebied wordt de schoolcampus gerealiseerd. In het noordoosten ligt het sportveld, dat daar blijft ten behoeve van de onderwijsinstellingen. In de noordelijke rand langs de N360 worden vervolgens nog twee landschapskamers gerealiseerd waar andere functies mogelijk zijn. Hier wordt gedacht aan bedrijfsfuncties, die voornamelijk een connectie hebben met de schoolcampus. Er wordt ruimte geboden aan maximaal 10.000 m² bvo. Het is op dit moment nog niet helemaal duidelijk welke bedrijvigheid zich hier gaat vestigen.

In het plangebied wordt de 'Daily Mile' aangelegd als route die de verschillende zones en programma onderdelen binnen de campus verbindt.

De scholenhuisvesting bestaat uit zes gebouwen die zijn gecentreerd rondom een gemeenschappelijk gebied. De gebouwen bieden ruimte voor:

  • de George Martens School;
  • het Rudolph Pabus Cleveringa Lyceum;
  • Noorderpoortcollege;
  • Theda Mansholt College;
  • een sportaccommodatie;
  • ruimte voor culturele instellingen en praktijklessen voor de benoemde onderwijsinstellingen.

De gebouwen worden geconcentreerd rondom een groot balkon die middels een brede trap te bereiken is. Hieraan worden de hoofdingangen van de verschillende gebouwen geplaatst. De gebouwen bestaan uit twee tot drie bouwlagen met wisselende kapvormen. De vormen zijn afgeleid van agrarische schuren in de omgeving. In figuur 2.2 zijn impressies van de voorgenomen campus weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0008.png"

Figuur 2.2 Impressies scholenhuisvesting

Naast de scholenhuisvesting worden nog meer functies in het plangebied ontwikkeld. Het noordelijke deel van het plan krijgt in het Chw bestemmingsplan een gemengde bestemming. Het voornemen is om hier aanverwante bedrijvigheid te realiseren, die een connectie heeft met het onderwijs. Ook economische, laboratorische en maatschappelijke functies en (in beperkte vorm) horeca zijn hier mogelijk. Bovendien moeten ook tijdelijke kunstexposities hier een plek kunnen krijgen. In het noordwestelijke deel van het plangebied worden sportvoorzieningen ten behoeve van de onderwijsinstellingen gerealiseerd.

Op het terrein wordt een nieuwe weg aangelegd ter ontsluiting van de voorgenomen functies. De route zal dienen als hoofdontsluiting van de schoolcampus en als bevoorradingsroute voor de functies in het plangebied. Verspreid door het gebied zullen parkeerplaatsen worden aangelegd.

Ruimtelijke inpassing

Het gehele plangebied wordt aangelegd als een parkachtige omgeving. Het voornemen is om zoveel mogelijk groen in het plangebied te realiseren. De bestaande beplanting in het plangebied blijft daarbij zoveel mogelijk behouden.

Het landschap in het plangebied wordt opgedeeld in drie delen. De wierde Solwerd, een open ruimte met gebouwen in het groen en het waterfront aan het Damsterdiep.

Wierde Solwerd

De wierde zelf valt niet binnen het plangebied. Er is echter wel een deel van het plangebied dat aan deze wierde grenst. Landschappelijk gezien wordt hier wel rekening gehouden met de aanwezigheid van de wierde omdat een deel van het plangebied aan de wierde grenst. Om de landschappelijke waarde van de wierde zoveel mogelijk in stand te houden en het zicht op nieuwe bouwwerken te beperken, blijft de bomenrij langs de Pastorielaan behouden. Ook aan de noordzijde wordt de wierde begrensd door een bomenrij die het plangebied afschermt van de wierde. De fietsparkeerzone die ten westen van het campusgebouw wordt gerealiseerd, wordt half verdiept aangelegd en afgeschermd met een haag zodat het zicht hierop ook grotendeels wordt ontnomen.

Open ruimte met gebouwen in het groen

In dit gebied worden verschillende landschapskamers gerealiseerd, die begrensd worden met bomenrijen en andere vormen van groen. Dit landschapstype ligt aan de noordzijde van het campusgebouw, waar ook overige functies mogelijk worden gemaakt. Omdat nog niet precies bekend is welke functies hier worden gerealiseerd, is de definitieve indeling van het gebied ook nog niet duidelijk. Het uitgangspunt is in ieder geval dat langs de randen van het gebied en rondom de verschillende gebouwen en andere voorzieningen, veel groen wordt aangebracht ter landschappelijke inpassing. Er is een maximale oppervlakte aan bebouwing opgenomen in het plan, hierdoor wordt de openheid en het groen gewaarborgd.

Waterfront aan het Damsterdiep

De zone ten zuiden van het campusgebouw wordt ingericht met een grote waterpartij en verschillende vormen van groen. Hiermee wordt aangesloten bij het Damsterdiep. In deze zone worden verschillende sportvoorzieningen gerealiseerd, die op deze wijze goed landschappelijk worden ingepast.

Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid en ontsluiting

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied wordt een nieuwe infrastructurele indeling in het gebied gerealiseerd. Voor gemotoriseerd verkeer geldt dat er een nieuwe ontsluiting komt. Van hieruit wordt een weg uitgelegd die in het plangebied opsplitst in twee wegen. Eén hiervan leidt naar de centrale parkeerplaats in het plangebied. Hier wordt tevens ruimte ingepland voor een kiss and ride. De andere weg loopt langs alle voorzieningen in het plangebied en geldt eveneens als bevoorradingsroute van de schoolcampus.

Toegang voor fietsers wordt vanaf meerdere zijden van het plangebied voorzien. Er komen ontsluitingsroutes vanuit het noordwesten, zuidwesten en het noorden. Alle routes monden uit op fietsparkeerplekken in het plangebied.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie neemt in de toekomstige situatie toe. Doordat in de huidige situatie al sprake is

van twee scholen, een verpleeghuis en een woontoren is een beperkte toename van de verkeersgeneratie. Omdat nog niet helemaal bekend is welke bedrijfsfuncties zich in het gebied gaan vestigen, wordt in eerste instantie uitgegaan van 10.000 m² bvo aan bedrijvigheid wordt gerealiseerd. De extra verkeersgeneratie komt neer op circa 350 motorvoertuigen per etmaal. Dit aantal wordt afgevoerd over de nieuwe aansluiting op de provinciale weg. De provinciale weg kan dit extra aantal motorvoertuigbewegingen aan.

Parkeren

Binnen het plangebied worden op verschillende locaties parkeerplaatsen aangelegd. De centrale parkeerplaats voor bezoekers wordt ten oosten van het sportveld aangelegd en bevat circa 140 parkeerplaatsen. De tweede grote parkeerplaats wordt in het oosten van het plangebied gerealiseerd van circa 110 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er nog gebieden aangewezen die, wanneer nodig, ingezet kunnen worden voor extra parkeerplaatsen. Het gaat hierbij in totaal om 100 extra parkeerplaatsen, verdeeld over drie gebieden. Voor de parkeerplaatsen geldt dat is ingezet op dubbelgebruik, waarbij gebruik ten behoeve van scholen veelal doordeweeks en overdag plaatsvindt en de plaatsen voor overige functies gebruikt kunnen worden wanneer de scholen zijn gesloten. Het doel is overigens om een autovrije campus te realiseren. Daarmee worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Er wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op de genoemde ontwikkeling en het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Op grond van artikel 5.20 Bor is artikel 3.1.6 Bro eveneens van toepassing voor een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparantie besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

Binnen het plangebied wordt een nieuwe schoolcampus voor het voortgezet onderwijs en voor het middelbaar beroepsonderwijs gerealiseerd. Het onderwijscomplex wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Appingedam. Ter plaatse staat in de huidige situatie een woonzorgcentrum. Het complex vervangt de huidige locaties van de onderwijsinstellingen, omdat de huidige gebouwen niet aardbevingsbestendig zijn. Derhalve gaat het om een verplaatsing van bestaande onderwijsvoorzieningen. De behoefte aan een nieuw, aardbevingsbestendig onderkomen verantwoordt de bouw van de schoolcampus.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie provincie Groningen (geconsolideerd, februari 2019)

De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In de geconsolideerde versie uit februari 2019 zijn de wijzigingen ten gevolgen van de actualisatie Omgevingsvisie provincie Groningen van 15 november 2017 en de actualisatie Omgevingsvisie provincie Groningen van 6 februari 2019 opgenomen.

De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het grondgebied van de provincie Groningen en geldt voor een periode van vier jaar (2016-2020) en kan daarna eenmalig voor een periode van twee jaar worden verlengd. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het wellicht mogelijk dat deze termijn van vier jaar komt te vervallen. De provincie Groningen wil het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in haar provincie verder verbeteren. Daarom wordt in de omgevingsvisie gekeken naar kansen die zich voordoen om hier een bijdrage aan te leveren. Het accent van het beleid ligt op het benutten van ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.

Provinciale thema's en belangen

In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen. Eén van deze belangen betreft de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit en het stedelijk gebied

De provincie Groningen streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit in de provincie. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. Gebruikswaarde is gericht op een efficiënte inrichting van het gebied voor uitoefening van de daaraan toegekende of toe te kennen functies. Bij belevingswaarde gaat het om de sfeer en allure van het gebied. Toekomstwaarde draait om de toekomstbestendigheid van de maatregelen die ten behoeve van de gebruiks- en belevingswaarde worden genomen.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van een schoolcampus in Appingedam. Een verouderd woonzorgcentrum wordt ten behoeve hiervan gesloopt en het hele gebied wordt herontwikkeld tot een parkachtige omgeving met een grote verscheidenheid aan educatieve functies, waaronder scholen, sportvoorzieningen en aanverwante bedrijvigheid. Het gebied wordt hiermee volledig herontwikkeld en krijgt daarmee een stevige kwaliteitsinjectie. Omdat de gebouwen allemaal aardbevingsbestendig worden gebouwd, en daarmee niet-aardbevingsbestendige schoolgebouwen vervangen, is de ontwikkeling zeer toekomstbestendig. Dit alles is in lijn met de omgevingsvisie van de provincie Groningen.

Groei en krimp in de provincie

Als gevolg van krimp in grote delen van de provincie staat de voorzieningenstructuur buiten de stad Groningen extra onder druk. Dit maakt het voor de provincie noodzakelijk om regionale voorzieningen in een beperkt aantal gebieden levensvatbaar te houden. Onderdeel hiervan is dat de provincie samen met de gemeenten inzet op concentratie van onderwijsvoorzieningen in de centrumgebieden. Door de schoolcampus in Appingedam te realiseren wordt hieraan voldaan.

Omgevingsverordening provincie Groningen (geconsolideerd, februari 2019)

De Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 is op 1 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. In de geconsolideerde versie zijn de wijzigingen en actualisatie vanaf de vaststellingsdatum tot en met de actualisatie van 6 februari 2019 meegenomen.

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020.

De Omgevingsverordening heeft met name betrekking op het buitengebied. In artikel 2.12 is aangegeven dat de begrenzing van het buitengebied is weergegeven op kaart 1 behorende bij de Omgevingsverordening. Hieruit valt op te maken dat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied valt. Door deze stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied te realiseren, is het voornemen in overeenstemming met de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen Onderwijscampus

In het Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen voor de Onderwijscampus dient onder meer als leidraad voor ontwerpende partijen en als toetsingsmiddel van de beoordeling van de ontwerpen en is vastgesteld door het bevoegd gezag. In diverse workshops zijn in projectgroepen de huisvestingsvisie en uitgangspunten voor de nieuwbouw, de activiteiten en de ruimtelijke behoeften besproken. Deze zijn vastgelegd in het Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen. Het uiteindelijke ontwerp wordt hieraan getoetst.

3.3.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden Campus Eemsdelta

De stedenbouwkundige randvoorwaarden uit dit document vormen de dragende structuur van de campus en bepalen in sterke mate hoe de fysieke leefomgeving van het plangebied er in de toekomst uit komt te zien. In het document wordt ten eerste de filosofie achter de campus geschetst. De bevindingen uit de analyse zijn vervolgens vertaald in kaders die definiëren hoe het terrein zich moet gaan verhouden tot haar omgeving.

De randvoorwaarden zijn opgesteld voor de gehele gebiedsontwikkeling in het plangebied en dus niet uitsluitend voor het scholencomplex. Met de randvoorwaarden wordt samenhang gecreëerd in het gebied wat moet bijdragen aan een positieve integratie van functies. Naast hoofdlijnen op grote schaal, worden concrete uitgangspunten op kleine schaal meegegeven. De randvoorwaarden vormen zodoende een ruimtelijke opzet die het ontwerp van de scholencluster richting geeft en de ambities van de campus faciliteert.

3.3.3 Stadsvisie Appingedam 2019-2030 'Groot in kleinschaligheid'

In de stadsvisie vertaalt de gemeente Appingedam de inhoud van regionale visies, onderzoeken en afspraken naar lokale keuzes en oplossingen. Doel is de komende jaren een kwaliteitssprong te maken op het gebied van wonen, scholen, zorg, sport en de sociale ladder en daarmee de sterke positie van Appingedam in de regio te behouden.

Ontwikkeling scholencampus vervolgonderwijs

In Appingedam zijn meerdere scholen voor vervolgonderwijs aanwezig. Om het vervolgonderwijs nog aantrekkelijker te maken wordt samen met de gemeente Delfzijl een scholencampus opgezet waarin de scholen voor voortgezet onderwijs en het mbo samenwerken. Het wordt een plek niet alleen voor leerlingen van de campus, maar voor alle Damsters. Deze campus wordt ontwikkeld nabij de Pastorielaan. In de nieuwbouw komen diverse onderwijsvormen bijeen: PRO, VMBO, MBO en HAVO/VWO.

Bij de campus ontstaat een parkachtige omgeving in de combinatie met werken en kantoorfuncties, sporten en bewegen in de openbare ruimte, leren in de buitenlucht (werktuin, kweektuin, beeldentuin). Onderdeel van de onderwijscampus is natuureducatie, zodat leerlingen de waarde van natuur kunnen ervaren. Daar moet de omgeving van de Campus worden ingericht. De gemeente werkt aan de financiële middelen om alle inhoudelijke doelen te kunnen vertalen in een passende fysieke omgeving.

3.3.4 Appingedam gezond in beweging - Sport en beweegvisie Appingedam 2016

De Sport- en Beweegvisie is door de gemeente opgesteld om een beleidsmatig sturings- en toetsingskader op het gebied van sport te vormen. De visie maakt inzichtelijk waar de gemeente naar toe wil met het sport, beweeg- en gezondheidsbeleid voor al haar inwoners. Een belangrijk aspect en de basis van de sport- en beweegvisie is het verbinden van lokale partijen zoals sportverenigingen, welzijnsorganisaties en onderwijs. Meer samenwerking op het gebied van sport en bewegen biedt creativiteit, een fijnmazig sport- en beweegnetwerk en nieuwe mogelijkheden met bestaande middelen.

Bestaande rijksregelingen in het kader van sporten en bewegen (Impuls Brede Scholen, Sport en Cultuur, buurtsportcoaches) en multifunctionele accommodaties (samenwerking onder een dak) geven extra mogelijkheden aan het slim en innovatief verhogen van sport- en beweegbeleid en daarmee de leefbaarheid.

De Sport- en Beweegvisie is gestoeld op vier speerpunten die tijdens een interactieve bijeenkomst over de sportvisie naar voren kwamen:

  • actieve sportstimulering;
  • sterke sportverenigingen;
  • fysiek bereikbare en kwalitatief goede sportaccommodaties;
  • sportieve openbare ruimte.

De gemeente wil stimuleren, coördineren en daar waar mogelijk faciliteren. Maatschappelijke partners kunnen met concrete projecten, die aansluiten op de visie, in overleg met de gemeente om te bezien welke rol de gemeente hierin kan hebben. Daarbij heeft de gemeente het stimuleren van eigen kracht hoog in het vaandel staan. De gemeente heeft zodoende bij de verschillende sport initiatieven niet vanzelfsprekend de rol van financier of uitvoerder. De gemeente spreekt dan de kracht van de vitale samenleving aan voor samenwerking vanuit verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid.

3.3.5 Evenementennota gemeente Appingedam 2011

Binnen de gemeente Appingedam wordt jaarlijks een groot aantal evenementen/activiteiten georganiseerd, variërend van grote evenementen zoals het Horecaweekend en de Damsterdag en activiteiten als buurtbarbecues en braderieën. Dit levert vooralsnog weinig problemen op. Er kan echter op termijn frictie ontstaan omdat tegengestelde belangen in het geding zijn. Er was echter geen instrument (spelregels) om deze belangen op een verantwoorde wijze te kunnen afwegen. Met een duidelijk kader kunnen randvoorwaarden voor (nieuwe) evenementen worden aangegeven, waarmee belangen kunnen worden afgewogen en evenementen de leefbaarheid in Appingedam blijven versterken. Ook zullen door het stellen van regels over de aanvraagtermijn de hulpverleningsdiensten beter in staat gesteld worden te adviseren en inzet van personeel te plannen.

In de nota worden drie typen evenementen onderscheiden:

  • meldingplichtige evenementen;
  • belastende evenementen;
  • grootschalige evenementen.

Een risicoanalyse-tool ondersteunt de vergunningverlener bij de beoordeling van het type evenement en de risico’s daar om heen. Met dit beleid loopt de gemeente in de pas bij de landelijke en regionale ontwikkelingen op dit gebied. Resumerend kan gesteld worden dat de gemeente Appingedam positief staat ten opzichte van evenementen. Evenementen dragen bij aan een levendige en leefbare woonomgeving. Hier hoort ongemak bij, maar eventuele overlast moet beperkt worden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Naast het feit dat een nieuwe bestemmingsregeling binnen het vigerende beleid tot stand moet komen, dient er ook rekening te worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het gebied. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de fysieke omgeving, beschreven. Achtereenvolgens komen aspecten als milieueffectrapportage, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, geur, bedrijven en milieuzonering, kabels en leidingen en duurzaamheid aan bod.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft onder de drempelwaarden die gesteld worden. Dit betekent wel dat een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. De vormvrije m.e.r-beoordeling die voor dit plan is opgesteld toont aan dat geen nadere MER-plicht van toepassing is.

4.2 Archeologie

Toetsingskader

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De kern van deze nieuwe wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een vergunningstelsel.

De gemeenten in de regio Noord-Groningen hebben in een Nota Archeologiebeleid een uitwerking gegeven aan hun archeologiebeleid.

Zo geven de gemeenten aan:

  • hun beleid te willen laten aansluiten op de nieuwe wetgeving over de archeologische monumentenzorg;
  • archeologische waarden zoveel mogelijk 'in situ' te laten behouden;
  • cultuurhistorie (archeologie) vroegtijdig in te brengen van in de totstandkoming van ruimtelijke plannen;
  • aandacht te hebben voor interactie tussen ruimtelijke ordening en het bodemarchief.
  • de archeologische waarden in het plangebied zijn vertaald in de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Appingedam en bekende archeologische vindplaatsen en verwachte archeologische waarden.

Toetsing

Om te onderzoeken of sprake is van archeologische waarden waar in de uitvoering rekening mee gehouden moet worden is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door Libau. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1.

Uit het bureauonderzoek is geconcludeerd dat het plangebied direct ten noorden en oosten van de wierde Solwerd ligt. Deze wierde is vermoedelijk vanaf de Ijzertijd bewoond. De precieze begrenzing van deze wierde is niet bekend. Uit eerder onderzoek is gebleken dat die wierde zich in ieder geval niet over het gehele plangebied uitstrekt. Of er nog resten van de wierde aanwezig zijn tussen het toenmalig onderzochte gebied en de huidige begrenzing van de wierde is niet bekend. Overige archeologische resten, niet direct samenhangend met de wierde Solwerd, worden vooralsnog niet verwacht.

Om te bepalen of in het plangebied sprake kan zijn van intacte archeologische resten die behoren tot de wierde Solwerd, dient een archeologisch booronderzoek plaats te vinden. Omdat in dit stadium nog niet geheel bekend is waar de uiteindelijke footprint van de bebouwing komt te staan is ervoor gekozen om het vervolgonderzoek archeologie uit te stellen en onderdeel te maken van de aanvraag omgevingsvergunning. Op die manier kan gericht onderzoek worden gedaan naar de gronden die met de ontwikkeling daadwerkelijk geroerd worden en hoeven overige gronden en mogelijke waarden niet aangetast te worden. Het vervolgonderzoek archeologie vindt daarmee alsnog plaats voor de bodem wordt geroerd.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Er worden geen milieugevoelige functies en milieubelastende functies voorgesteld. Op het gebied van milieuzonering zijn geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling aanwezig.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een schoolcampus ontwikkeld, met aanverwante bedrijvigheid en sportvoorzieningen die ondergeschikt zijn aan de onderwijsinstellingen. Conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) betreffen onderwijsinstellingen categorie 2 inrichtingen. Daarbij geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van bedrijfshindergevoelige objecten. Binnen een afstand van 30 meter tot het bouwvlak bevinden zich geen woningen. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure en is geen nader onderzoek noodzakelijk.

Andersom betreft een onderwijsinstelling ook een bedrijfshindergevoelige inrichting. Daarom moet ook gekeken worden naar omliggende bedrijven en mogelijke hinder daarvan op de ontwikkeling in het plangebied. Ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van het Damsterdiep zijn meerdere bedrijven aanwezig. Hier ligt een gezoneerd industrieterrein, waarop een geluidzone van toepassing is. De geluidzone ligt deels op het plangebied (het zuidelijke deel). De gebouwen ten behoeve van de schoolcampus worden echter allemaal buiten deze geluidzone gerealiseerd. Het deel van de geluidszone dat over het plangebied valt is op de verbeelding opgenomen. Omdat de schoolgebouwen buiten deze zone gerealiseerd worden is geen sprake van bedrijfshinder afkomstig van dit gezoneerde industrieterrein en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Ten zuidoosten van het plangebied, eveneens aan de overzijde van het Damsterdiep, ligt tot slot een bedrijventerrein. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van maximaal 100 meter. Omdat het bedrijventerrein op minimaal 177 meter afstand ten opzichte van het plangebied ligt, is ook voor deze bedrijven geen noodzaak tot nader onderzoek.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van het plangebied is geen sprake van een verdachte locatie.

Toetsing

In de voorgenomen situatie wordt het gehele plangebied ontwikkeld ten behoeve van de schoolcampus. Onderwijsinstellingen betreffen bodemgevoelige inrichtingen, waarvoor moet worden gemotiveerd dat sprake is van een goede bodemkwaliteit voor de voorgenomen functie.

In dit geval zijn grote delen van het plangebied reeds bestemd voor maatschappelijke doeleinden (hier zijn in de huidige situatie eveneens scholen gevestigd). Het zuidelijke deel is in de huidige planologische regeling bestemd voor een woonfunctie. Het bouwvlak dat is opgenomen in dit bestemmingsplan, en waar de schoolgebouwen binnen worden gerealiseerd, valt binnen deze woonbestemming. Voor de gronden binnen de woonbestemming geldt dat deze reeds geschikt zijn bevonden voor de functie wonen, wat een gevoeligere functie betreft dan een maatschappelijke functie.

Voor de gronden ter plaatse van de bovengenoemde bestemmingsvlakken kan geconcludeerd worden dat deze reeds geschikt bevonden zijn voor een maatschappelijke functie. In de tussentijd hebben zich op deze gronden geen bodemverontreinigende activiteiten voorgedaan. Daarom kan er vanuit worden gegaan dat deze gronden geschikt zijn voor het realiseren van de onderwijsinstellingen en aanverwante bedrijvigheid.

Binnen de huidige systematiek zijn ook gronden binnen het plangebied die zijn bestemd als 'Bos', 'Groen', 'Verkeer - Verblijf' en 'Water - 2'. Voor deze gronden geldt dat ook in de voorgenomen situatie hier geen gebouwen zullen worden gerealiseerd. Daarom is voor dit Chw bestemmingsplan geen bodemonderzoek noodzakelijk, maar kan op basis van de huidige wijze van bestemmen worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In het kader van de omgevingsvergunning zal wel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden.

4.5 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Met de wijziging van het Bro per 1 januari 2012 dienen gemeenten nadrukkelijk aandacht te besteden aan het aspect cultuurhistorie. Het bestemmingsplan dient een beschrijving te geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Onderzoek

Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Wel ligt in de oksel van het plangebied, aan de westzijde, een oude wierde. Deze wierde is cultuurhistorisch waardevol. De wierde valt buiten het plangebied en blijft in de huidige staat behouden. Ten noorden van de wierde wordt geen hoogbouw ontwikkeld, zodat het zicht op de wierde optimaal behouden blijft. Daarmee wordt voldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van de wierde. Nader onderzoek naar cultuurhistorie is niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Daarnaast is in elke provinciale verordening een uitwerking van de Wnb opgenomen. In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen, of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij de provinciale verordening.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied is gelegen ten westen en zuiden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebeid de Waddenzee. De afstand tussen het plangebied en dit Natura 2000-gebied bedraagt ruim 27 kilometer. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op beschermde natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Natura 2000-gebieden: stikstofdepositie

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine projecten, waarvan op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen (significant) negatief effect is op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat.

De potentiële effecten van onderhavig plan zijn hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUS-berekeningen wordt geschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Hoewel het Natura 2000-gebied Waddenzee stikstofgevoelig is, geldt dit slechts voor een paar delen binnen het totale gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige deel van de Waddenzee ligt echter op meer dan 27 kilometer afstand tot het plangebied.

Door de omvang van de aanvraag, gaat in de 'gebruiksfase' om een beperkte toename van verkeersbewegingen die op gaan in het grotere aantal verkeersbewegingen van de omliggende ontsluitingswegen(Rijksweg). Omdat in de huidige situatie twee scholen en een verzorgingstehuis aanwezig zijn neemt het aantal verkeersbewegingen relatief weinig toe. Het is daarom op voorhand duidelijk dat deze verkeersbewegingen in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Omdat het slechts om zeer tijdelijke aanlegfase gaat, kan vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden.

 

Daarom hoeft voor dit plan geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

In het plangebied staan meerdere gebouwen die ten behoeve van de ontwikkeling van de schoolcampus worden gesloopt. Om te onderzoeken of sprake is van beschermde soorten is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat binnen het plangebied geen jaarrond beschermde nesten of potentiële nest- of verblijfplaatsen van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming zijn aangetroffen.

Binnen de onderzoekslocatie Eemsdelta college kan zich in het bijgebouw een verblijfplaats van de steenmarter bevinden. Tevens kan de directe omgeving deel uit maken van het leefgebied van de steenmarter.

Er kunnen zich in de bebouwing van alle drie de gebouwen (beide scholen en het woonzorgcentrum) verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden. Tevens kan de directe omgeving deel uitmaken van het foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen.

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

In de struiken, bomen en vijver kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd Van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Voor het overige geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Vervolgonderzoek

Naar aanleiding van bovenstaande resultaten is een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen en steenmarters. Dit onderzoek is uitsluitend uitgevoerd ter plaatse van het woonzorgcentrum en is opgenomen als bijlage 3. Hier is bewust voor gekozen, omdat de beide bestaande schoolgebouwen nog een aantal jaren blijven staan. De kans bestaat daarom, dat als nu een ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd, deze ten tijde van de sloop niet meer geldig is. Daarom is voor deze twee locaties besloten om het vervolgonderzoek uit te voeren voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden, wanneer meer bekend is over de planning.

Vanuit het vervolgonderzoek dat ter plaatse van het woonzorgcentrum is uitgevoerd kan worden geconcludeerd dat het centrum potentieel geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Echter zijn tijdens de onderzoeksrondes geen in- of uitvliegende dieren waargenomen. Daarnaast zijn geen paarroepende of zwermende dieren aangetroffen. De onderzoeksresultaten wijzen niet op aanwezigheid van grote aantallen vleermuizen met een verblijfplaats in het gebouw. Daarnaast is geconcludeerd dat het woonzorgcentrum niet geschikt is voor de steenmarter en vogels met jaarrond beschermde nesten. Hiervoor zijn geen geschikte toegangsmogelijkheden aanwezig. Daarmee is het woonzorgcentrum voldoende onderzocht.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval. Inmiddels heeft de provincie Groningen het provinciaal basisnet (Veilig op weg, veiligheid rondom de weg, De uitwerking: Het provinciaal basisnet) vastgesteld. Dit is verwerkt in de provinciale Omgevingsverordening.

Toetsing

Om te onderzoeken of sprake is van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Hieruit is naar voren gekomen dat geen sprake is van risicovolle inrichtingen en buisleidingen die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Wel is sprake van twee transportroutes waar rekening mee gehouden dient te worden: De spoorlijn Sauwerd - Delfzijl, de N360 en de N33.

Naar aanleiding van de aanwezigheid van deze drie transportroutes is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd, waarmee is onderzocht of het plan voldoet aan de geldende wetgeving voor het aspect externe veiligheid. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4.

Op basis van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Plaatsgebonden risico

Uit het Basisnet spoort blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar voor het betreffende traject wisselend op 10 meter ligt. Voor de wegtrajecten ligt dit op 15 meter. De PR 10-6 risicocontour reikt niet tot over het plangebied. Op basis hiervan vormt de PR 10-6 contour geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Plasbrandaandachtsgebied

Het projectgebied ligt op minimaal 46 meter afstand van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer. Voor de N33 is dit minimaal 200 meter en voor de N360 minimaal 30 meter. Het plasbrandaandachtsgebied voor het spoor en de wegen liggen op 30 meter. De beoogde ontwikkelingen zullen dan ook in geen geval binnen het plasbrandaandachtsgebied gerealiseerd worden.

Groepsrisico

In zowel de huidige als de toekomstige situatie is het groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie daalt deze voor het spoor met 0,222. In de toekomstige situatie voor de N33 stijgt deze met 0,001 en voor de N360 daalt deze met 0,002. Dit is in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 5.1 Groepsrisico in de huidige en toekomstige

Situatie   GR van de totale route   Aantal slachtoffers totale route   Hoogste GR deelroute   Aantal slachtoffers deelroute  
Groepsrisico huidige situatie spoor   0,599   964   0,600   964  
Groepsrisico toekomstige situatie spoor   0,377   735   0,351   735  
Groepsrisico huidige situatie weg N33   0,016   308   0,014   276  
Groepsrisico toekomstige weg N33   0,017   291   0,014   276  
Groepsrisico huidige situatie weg N360   0,009   276   0,009   261  
Groepsrisico toekomstige weg N360   0,007   261   0,007   261  

Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Door de beoogde ontwikkeling neemt het groepsrisico van het spoor en de N360 af en neemt deze voor de N33 zeer beperkt toe. Deze toename blijft onder de 10 %. Hieronder volgt een beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico en de afweging van mogelijke maatregelen onderkennen de veiligheidsregio's een vijftal ontwerpprincipes waarop ingegaan dient te worden bij de verantwoording van het groepsrisico.

Voorkomen of beperking van risico's (=bronmaatregelen)

In samenspraak met de Veiligheidsregio Groningen is ten aanzien van mogelijke bronmaatregelen besproken dat het beperken van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N33, de spoorlijn en de N360 niet realistisch is. Hierin worden dan ook geen maatregelen genomen.

Afstand tot de risico's vergroot de veiligheid

De primair voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een schoolcampus voor middelbaar en voortgezet onderwijs. Deze doelgroep (personen ouder dan 12 jaar) wordt beschouwd als zelfredzaam. De schoolcampus wordt op meer dan 200 meter van de N33, de N360 en de spoorlijn gerealiseerd. Binnen 200 meter afstand tot de risicobronnen neemt het aantal personen af. Op basis van de provinciale omgevingsverordening is een zone van 30 meter rond de N360 opgenomen waarbinnen gebouwen voor zeer kwetsbare personen zijn uitgesloten in het bestemmingsplan.

Bouwwerken en omgeving bieden bescherming

De drukgolf van een gasexplosie kan aanzienlijk zijn. Met het steviger uitvoeren van gebouwen kunnen de effecten van een gasexplosie beperkt worden. Omdat de scholen op meer dan 200 meter afstand worden gerealiseerd worden geen bouwkundige maatregelen voorgeschreven door de Veiligheidsregio.

Bouwwerken en gebieden zijn snel te verlaten

Bij een (dreigend) incident is het belangrijk dat personen het gebied snel en van de bron af kunnen vluchten. Met de huidige toegangen is dit goed mogelijk. Het plangebied wordt in noordelijke richting ontsloten door de N360, waarop een nieuwe ontsluiting wordt gerealiseerd. Ten zuiden van het plangebied kan het gebied worden bereikt via de Delfzijlsterweg. Met de genoemde ontsluitingswegen is het in alle gevallen mogelijk om van de bron af te kunnen vluchten. Daarmee is hier voldoende in voorzien.

4.8 Geluid

4.8.1 Industrielawaai

Toetsingskader

Geluidzone industrielawaai

Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor onder andere industrieterrein Woldweg en Farmsumerweg een geluidzone vastgesteld. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.

Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Binnen de geluidzone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidzone liggen is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de momenteel vigerende Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Toetsing

Ten zuiden van het plangebied is een bedrijf aanwezig dat in belangrijke mate geluidhinder veroorzaakt. Daarom is hiervoor een geluidzone industrielawaai van kracht. Deze geluidzone valt deels over het plangebied van dit plan heen. In dit plan is hier rekening mee gehouden door de schoolgebouwen buiten deze zone te realiseren. In het plangebied worden slechts buitenvoorzieningen, waaronder sport- en watervoorzieningen, binnen de geluidzone gerealiseerd. Daarom is geen nader onderzoek naar industrielawaai noodzakelijk.

4.8.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uur-gebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaald de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden.

Toetsing

Een onderwijsinstelling is in de Wet geluidhinder aangewezen als kwetsbaar object. Rondom het plangebied liggen meerdere wegen waar de maximale snelheid minimaal 50 km/uur is. Daarom is in het kader van dit plan een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 5. Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

Wegverkeerslawaai

N33

Ten gevolge van de N33 wordt een geluidbelasting berekend van ten hoogste 53 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar er wordt wel voldaan aan de maximale

ontheffingswaarde van 58 dB. De overschrijding vindt slechts plaats op een beperkt aantal locaties. Het is financieel niet doelmatig om maatregelen te treffen aan de weg. Er dient voor deze weg een hogere waarde te worden aangevraagd van 53 dB.

 

N360

Ten gevolge van de N360 wordt een geluidbelasting berekend van ten hoogste 50 dB. De

voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar er wordt wel voldaan aan de maximale

ontheffingswaarde van 63 dB. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is beperkt. Het is financieel niet doelmatig om op basis hiervan maatregelen te treffen aan de weg. Er dient voor deze weg een hogere waarde te worden aangevraagd van 50 dB.

Jan Bronsweg

Ten gevolge van de Jan Bronsweg wordt een geluidbelasting berekend van ten hoogste 33 dB. De

voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Ten gevolge van deze weg is geen hogere waarde vereist.

Solwerderweg/Delfzijlsterweg

Ten gevolge van deze weg wordt een geluidbelasting berekend van ten hoogste 42 dB. De

voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Ten gevolge van deze weg is geen hogere waarde vereist.

Railverkeerslawaai

Ten gevolge van het railverkeer wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden. De

geluidbelasting bedraagt ten hoogste 49 dB. Er is geen hogere waarde vereist.

Industrielawaai

De geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein bedraagt ten hoogste 48 dB(A). De

voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt niet overschreden. Er is geen hogere waarde vereist.

De hogere waarden-procedure is gelijktijdig met de ontwerpfase van de bestemmingsplanprocedure gevoerd. Er zijn geen reacties ingediend op deze procedure. Nader onderzoek is op basis van het gevoerde onderzoek niet noodzakelijk.

4.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee die een planologische bescherming nodig hebben. Daarom is er geen noodzaak tot nader onderzoek.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing

Met dit plan wordt een nieuw onderkomen gerealiseerd voor bestaande onderwijsinstellingen binnen Appingedam. In het plangebied worden twee scholen en een woonzorggebouw gesloopt en wordt de nieuwe schoolcampus gerealiseerd. Vanuit de verkeersgeneratie is berekend dat dit op circa 350 mvt/etmaal. Door dit aantal in te voeren in de NIBM-tool 2019 en uit te gaan van een aandeel vrachtverkeer van 2% is berekend dat de grens voor 'Niet in betekenende mate' niet wordt overschreden. Daarmee is geen nader onderzoek naar luchtkwaliteit noodzakelijk.

4.11 Water

Toetsingskader

De watertoets is onderdeel van de startovereenkomst Waterbeleid in de 21e eeuw; een gezamenlijk stuk van de VNG, de provincies, het Rijk en de Unie van Waterschappen. In het kader daarvan moet bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen rekening worden gehouden met het aspect water. Er moet bijvoorbeeld voldoende ruimte zijn voor waterberging. Daarnaast zijn de kwaliteitsaspecten van belang.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer, de waterkwantiteit en de waterkwaliteit. Volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet gebruik worden gemaakt van inrichtingsmaatregelen die zo min mogelijk afbreuk doen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater (slibfilters, infiltratiebermen, olieafscheiders).

Van belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest. Het beleid van waterschap is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Toetsing

Het voornemen is middels de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij waterschap Noorderzijlvest. Omdat het plangebied een grondige herontwikkeling doormaakt is het noodzaak ook het aspect water goed mee te nemen in deze ontwikkeling. Het uitgangspunt bij de ontwikkeling is dan ook om het bestaande watersysteem te versterken.

Waterkwantiteit

Op de legger van het waterschap zijn hoofdwatergangen aangeduid met een blauwe lijn. Hoofdwatergangen zijn primaire en secundaire watergangen en hebben een belangrijke functie voor de aan- en afvoer van oppervlaktewater binnen het gebied. Deze zijn essentieel voor het goed functioneren van het watersysteem. Tevens hebben de hoofdwatergangen een waterbergende functie. Alle watergangen, inclusief de daarin gelegen kunstwerken (waaronder bruggen, duikers, stuwen, gemalen) worden beschermd door middel van de Keur van waterschap Noorderzijlvest. Voor het verrichten van handelingen binnen de kern- en beschermingszone is een watervergunning nodig. De kernzone betreft de watergang tussen de beide boveninsteken, de beschermingszone reikt tot 5 meter buiten de beide boveninsteken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.CAMPUS-VA01_0009.png"

Figuur 4.1 Legger van het waterschap

De rode watergangen op de afbeelding zijn schouwsloten. Schouwsloten hebben eveneens een belangrijke functie voor de aan- en afvoer van water. Deze sloten dienen onderhouden te worden door de aanliggende eigenaar. Het waterschap voert controles uit of deze watergangen naar behoren worden onderhouden, ook wel schouw genoemd. Voor schouwsloten zijn geen beschermingszones opgenomen.

In dit geval is uitsluitend sprake van twee schouwsloten binnen het plangebied. Deze schouwsloten blijven ook in de voorgenomen situatie behouden en er wordt rekening gehouden met een onderhoudszone rondom deze sloten. Tevens wordt meer oppervlakte water gecreëerd in het plangebied om zo te voldoen aan de watercompensatie van 10 % van het toegenomen verhard oppervlakte. In het plangebied worden verschillende waterpartijen aangelegd en uitgebreid.

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied zijn geen watergangen die deel uit maken van het KRW waterlichaam. Er zijn voor deze watergangen dan ook geen specifieke doelen opgenomen ter verbetering van de waterkwaliteit. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoering rekening mee gehouden.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied is geen sprake van regionale waterkeringen. Daarom hoeft geen rekening te worden gehouden met eventuele beschermingszones. Het plan heeft daarom geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Het 'huishoudelijk' afvalwater wordt via een gemeentelijk stelsel bij het waterschap aangeboden voor zuivering. Binnen het plangebied is een persleiding aanwezig. Deze is echter buiten gebruik, waardoor hier planologisch geen rekening mee gehouden hoeft te worden. Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

• hemelwater vasthouden voor benutting,

• (in-) filtratie van afstromend hemelwater,

• afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,

• afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt inderdaad een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. Voor hemelwater geldt dat dit afstroomt naar oppervlaktewater binnen en rondom het plangebied. Dit gebeurt deels op de vijver aan de zuidkant van het plangebied en deels op de sloot die aan de noordkant van het plangebied loopt. Het water dat in de vijver komt zal vertraagd op het Damsterdiep worden geloosd. Hiervoor wordt een voorziening geplaatst. Voor het noordelijke deel van het plangebied, dat op de noordelijk gelegen sloot afwatert, geldt dat een verharding wordt toegepast van 4.606 m2 en 4.067 m2 dakoppervlak. Tevens wordt 6.903 m2 aan groenvoorziening gerealiseerd. Het noordelijke deel heeft een totale oppervlakte van 15.576 m2, wat neer komt op 32 % van het plangebied. De verharding in dit deel neemt toe met 1.642 m2 en het dakoppervlak met 793 m2.

Voor het zuidelijke deel, dat afwatert op de zuidelijk gelegen vijver geldt dat 7.965 m2 aan verharding wordt gerealiseerd en 6.523 m2 dakoppervlak. Er wordt 14.276 m2 aan groenvoorzieningen aangelegd. Het zuidelijke deel heeft een totale oppervlakte van 28.764 m2 wat neer komt op 59% van het plangebied. De verharding in het zuidelijke deel neemt toe met 1.036 m2. Het dakoppervlak neemt af met 30 m2.

De oppervlakte van de huidige bebouwing (die gesloopt gaat worden) bedraag circa 9.000 m2. De voorgenomen ontwikkeling heeft een oppervlakte van 11.000 m2. Het totale plangebied betreft circa 48.690 m2. Het gehele plangebied wordt aangelegd als een parkachtige omgeving met veel waterpartijen. Het voornemen is om zoveel mogelijk groen in het plangebied te behouden.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwde gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied wordt hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden, door het plangebied zo groen mogelijk in de richten. Ook wordt waterdoorlatende verharding toegepast waar dit kan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Opzet van het bestemmingsplan

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en andere regels van het Chw bestemmingsplan toegelicht. De bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

5.2 Afstemming op de landelijke standaard

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze gelden per 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is de opvolger van de SVBP 2008 en is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt.

De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden Zo voorziet het SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder meer:

  • 1. standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen;
  • 2. alfabetische volgorde van begrippen en bestemmingen en een vaste volgorde in de bestemmingen;
  • 3. een aantal standaard begripsbepalingen;
  • 4. een standaard wijze van meten;
  • 5. vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de verbeelding;
  • 6. standaardbenamingen van aanduidingen in de regels en op de verbeelding.

5.3 Verbeelding ('geometrische bestanden')

Het bestemmingsplan is (in analoge vorm) op meerdere kaarten weergegeven. In digitale zin - en daar doelt de Wet ruimtelijke ordening ook op - is er overigens geen sprake van een papieren plankaart (dat is immers een analoog bestand), maar van een 'geometrisch bestand' met een legenda weergegeven op een schaal 1:1000.

5.4 Bestemmingen

Het Chw-bestemmingsplan regelt de realisatie van de schoolcampus in het noorden van Appingedam. bij de wijze van bestemmen is maatwerk verricht omdat het een uitzonderlijk gebied betreft, die in de huidige situatie nog niet voorkomt in Appingedam. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de geldende systematiek van het bestemmingsplan Stad Appingedam. Om het plangebied goed te regelen is gekozen voor twee bestemmingen waarin alle gewenste functies mogelijk worden gemaakt. Daarnaast geldt een dubbelbestemming.

Gemengd

Binnen het plangebied wordt een deel van de gronden ontwikkeld ten behoeve van hoogwaardige bedrijven die gerelateerd zijn aan educatieve en informatieve voorzieningen, science-bedrijven, dienstverlening en logiesverstrekking. Om deze functies allemaal mogelijk te maken is hiervoor een deel van het plangebied bestemd als Gemengd. Op dit moment is nog niet duidelijk welke bedrijven en welke gebouwen ten behoeve van bedrijven hier gerealiseerd worden. Daarom is een brede bestemming opgenomen, en een bebouwingspercentage van 25 % met een maximale bouwhoogte van 15 meter.

Maatschappelijk

De gronden binnen het plangebied die worden ontwikkeld ten behoeve van de schoolcampus zijn bestemd als 'Maatschappelijk. Hier binnen zijn educatieve en informatieve voorzieningen, dan wel hieraan gerelateerde voorzieningen mogelijk. Voor het hoofdgebouw, de aaneenschakeling van schoolgebouwen en het sportcentrum, is een bouwvlak opgenomen om zo vast te leggen waar deze wordt gerealiseerd. Buiten het bouwvlak zijn eveneens gebouwen toegestaan. Omdat nog niet duidelijk is hoe de inrichting van de overige gronden wordt uitgevoerd, is ervoor gekozen een gezamenlijk oppervlakte voor gebouwen buiten het bouwvlak op te nemen. De bestemming is zoveel mogelijk in lijn met de huidige bestemmingsplansystematiek in Appingedam opgezet. Voor het hoofdgebouw geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter en een maximale goothoogte van 10 meter.

Waarde - Archeologie 4

Binnen de dubbelbestemming is rekening gehouden met de archeologische (verwachtings)waarde van het gebied. Door het opnemen van een omgevingsvergunning wordt geregeld dat er activiteiten in het gebied plaatsvinden die onevenredige afbreuk (kunnen) doen aan de archeologische waarden die zich (mogelijk) in de bodem bevinden. In de omgevingsvergunning is de bodemingreep gekoppeld aan een diepte van meer dan 0,40 m bij een oppervlakte van 200 m². Indien archeologische waarden worden aangetroffen, zal een erkend archeoloog worden geraadpleegd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek kunnen leiden tot aanvullende bepalingen in de omgevingsvergunning.

Waarde - Wierde invloedszone

Ten zuidoosten van het plangebied ligt een oude wierde. Deze wierde is cultuurhistorisch waardevol. Om het behoud, de bescherming en/of het herstel van de wierde te waarborgen, is een dubbelbestemming opgenomen voor gronden rondom de wierde. Hierin is bepaald dat de openheid, het zicht op en de herkenbaarheid van de wierde behouden moet blijven. Tot een strijdig gebruik wordt daarom in ieder geval houtteelt en de aanleg van bos en boomgaarden gerekend.

Hogere waarden

Artikel 7c van het Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet biedt de mogelijkheid om een besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden voor industrie- en/of wegverkeerslawaai op te nemen in het Chw bestemmingsplan in plaats van het nemen van aparte hogere waardenbesluiten.

Waar ter plaatse van de schoolcampus als gevolg van wegverkeerslawaai een geluidbelasting optreedt van meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ,maar minder dan 58 dB, wordt met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte een hogere grenswaarde vastgesteld. Voor het bouwvlak waar de schoolcampus binnen wordt gerealiseerd is daarom een gebiedsaanduiding 'overige zone - hogere grenswaarden' opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het Chw bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide voorbereidingsprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop inwoners en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

De gemeente Appingedam heeft ervoor gekozen om middels een informatieavond de direct omwonenden de kans te geven inspraak te geven op het voornemen. Deze informatieavond is georganiseerd voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage werd gelegd. Daarnaast is er reeds een participatietraject geweest waarin de omgeving op meerdere momenten is geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkelingen in het plangebied. Er zal daarnaast overleg plaatsvinden met de wettelijke overlegpartners.


Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure doorlopen. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage is gelegd. Tijdens deze periode zijn vier zienswijzen ingediend door de provincie Groningen, Veiligheidsregio Groningen, Waterschap Noorderzijlvest en ProRail. In bijlage 7 is de Reactienota Zienswijzen opgenomen. Hier is in opgenomen op welke wijze met de zienswijzen wordt omgegaan.

Vaststellingsfase

Vervolgens wordt het plan, al dan niet gewijzigd, vastgesteld door de gemeenteraad. Voor belanghebbenden die ook voor die tijd een zienswijze hebben ingediend is het mogelijk om beroep in te stellen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor de ontwikkeling van de schoolcampus in Appingedam. De initiatiefnemers hebben aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Doorschuiven van de wettelijke verplichting voor het opstellen van een exploitatieplan

Om te kunnen anticiperen (en te experimenteren) met de mogelijkheden van de Omgevingswet is op basis van artikel 7c, lid 10, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de mogelijkheid voor de gemeente gecreëerd om het opstellen van een exploitatieplan uit te stellen tot het moment van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor het kostenverhaal niet anderszins verzekerd is. Dit betekent dat er bij de vaststelling van het Chw bestemmingsplan geen exploitatieplan behoeft te zijn. Dat moment mag worden uitgesteld/doorgeschoven naar het moment van de afgifte van de eerste omgevingsvergunning, indien er op het moment van aanvraag omgevingsvergunning geen anterieure overeenkomst is gesloten met de betreffende grondeigenaar. Voor dit pilot-omgevingsplan wordt gebruik gemaakt van deze 'doorschuif-faciliteit'. Deze faciliteit wordt toegepast binnen de bestemming Gemengd, omdat hier nog niet duidelijk is welke bedrijven zich hier gaan vestigen.

Voor de schoolcampus ligt wel een concreet initiatief. Hier zijn reeds anterieure overeenkomsten voor getroffen. De schoolcampus wordt grotendeels gefinancierd vanuit de versterkingsopgave waar de campus deel van uit maakt. Het is niet noodzakelijk hier nog een exploitatieplan voor op te stellen.