Purmerweg 46    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In 2017 is bestuurlijk besloten het pand Purmerweg 46 te verkopen op basis van een sloopnieuwbouw scenario en is besloten het project in te vullen met 100% woningen. Op de kavel kunnen circa 17 woningen worden gerealiseerd. De kavel heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Tuindorpen Nieuwendam en Buiksloot' de bestemming 'Maatschappelijke voorzieningen', waardoor het bouwen van woningen niet zondermeer mogelijk is.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in een passende bestemming.

1.2 Crisis- en herstelwet     

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.

Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures zoals het bestemmingsplan van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten.

In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'. Voorliggend bestemmingsplan moet worden gezien als een onderdeel van deze categorie, aangezien het voorziet in de realisatie van meer dan 11 woningen.

1.3 Doel bestemmingsplan     

Met het voorliggende bestemmingsplan streeft het stadsdeel de volgende doelen na:

  1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
  2. het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkelingen op de locatie Purmerweg 46;
  3. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

1.4 Ligging plangebied     

Het voorliggende bestemmingsplan wordt opgesteld voor het plangebied Purmerweg 46. Dit perceel ligt aan de zuidzijde van tuindorp Nieuwendam-Noord, aan de zuidzijde van de Purmerweg, op de hoek met het Brede Kerkepad. Zie ook onderstaande afbeeldingen.

verplicht

Afbeelding 1.1: perceel Purmerweg 46 (bron: gemeente Amsterdam)

verplicht

Afbeelding 1.2: ligging van het perceel Purmerweg 46 in Amsterdam Noord (bron: gemeente Amsterdam)

1.5 Geldende bestemmingsplannen     

In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan Purmerweg 46 is momenteel het bestemmingsplan Tuindorpen Nieuwendam en Buiksloot van kracht (onherroepelijk geworden op 27 mei 2005).

verplicht

Afbeelding 1.5.1: uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied heeft grotendeels de bestemming Maatschappelijke voorzieningen Mx. Daarnaast ligt een klein deel van het planbied binnen de bestemming Verkeersareaal (Vka).

De toegestane bouwhoogte bedraagt deels 6 meter en deels 3 meter. Bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals schuttingen, mogen worden gebouwd tot 2 meter hoogte. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd.

De gronden met de bestemming Maatschappelijke voorzieningen (Mx) mogen worden gebruikt voor 'overheids-sociale-culturele, medische- onderwijs-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen' met bergingen en nevenruimten. Geen geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen zoals apotheken, groene kruisinstellingen, kerken en verenigingsgebouwen zijn eveneens toegestaan.

De voor Verkeersareaal (Vka) aangewezen gronden zijn bestemd voor rijwegen, fiets en voetpaden met inbegrip van bijbehorende ongebouwde parkeervoorzieningen en bermen, verblijfsareaal, groenvoorzieningen en water, ondergronse vuilcontainers met bovengrondse stortkokers. Deze gronden mogen uitsluitend worden ingericht en bebouwd met bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarbij voor bouwwerken geen gebouwen zijnde een maximale bouwhoogte van 6 meter geldt en voor lichtmasten een maximale bouwhoogte van 12 meter geldt.

1.6 Leeswijzer     

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de stedenbouwkundige context in het plangebied en omgeving en geeft een omschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 5 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspect plaats.

Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Het plangebied     

In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de huidige situatie, de historische ontwikkeling en de keuze om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken en de randvoorwaarden hiervoor.

2.1 Bestaande situatie     

Het plangebied heeft betrekking op het gebied van het voormalige GGD-gebouw. Het is gesitueerd op het hoekpunt van de Purmerweg en het Brede Kerkepad en bevindt zich langs twee belangrijke stedenbouwkundige structuren. Enerzijds bevindt het zich langs de zuidzijde van de uitbreidingswijk Nieuwendam-Noord - een van de tuindorpen van het herziene Algemene Uitbreidingsplan (AUP) uit 1958. Anderzijds bevindt het zich langs het Brede Kerkepad, wat een pad is dat vanuit de Nieuwendammerdijk in verbinding stond met het agrarische veenweidegebied van de streek Waterland, waar later het tuindorp is verschenen.

Huidig pand

Het pand Purmerweg 46 is een voorzieningengebouw, een voormalig GGD-gebouw. Het gebouw werd in 1964 ontworpen door H. 't Hoen, architect van de Dienst der Publieke Werken, als gebouw van de Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst (G.G.& G.D). Het gebouw werd speciaal ingericht voor de afdeling 'Jeugdhygiëne / Jeugdzorg', de voorloper van het huidige 'consultatiebureau'. Als gevolg van de naoorlogse bevolkingsgroei was er, naast woningen, grote behoefte aan dit soort voorzieningen.

Het is een vrijstaand pand op een L-vormig grondplan met aan de achterzijde een binnenplaats die voorzien is van een hoog (transparant) hekwerk. De hoofdingang bevindt zich tegenwoordig aan de Purmerweg, maar was oorspronkelijk gelegen aan de zuidzijde. In stedenbouwkundig, architectonisch en programmatisch opzicht vormt het pand een schakel tussen tussen het AUP-gebied en de historische bebouwing aan de Nieuwendammerdijk. Het is een alzijdig ontworpen gebouw met een maat, schaal en hoog-laag verhouding die op zorgvuldige wijze aansluit op de diverse bebouwing in de directe omgeving. Met het verplaatsen van de hoofdingang van het Brede Kerkepad naar de Purmerweg en het open maken van de gevels in de jaren tachtig is het oorspronkelijke ontwerp echter vertroebeld waardoor het exterieur van het gebouw bovendien aan architectonische kwaliteit heeft ingeboet.

2.2 Herontwikkeling     

Gezien de grote woningnood en het daaropvolgende gemeentelijke beleid om woningbouw te stimuleren, en de leegstand van het voormalige GGD-gebouw, is dit pand in beeld gebracht voor een nadere studie voor woningbouw.

Waarden huidig pand in relatie tot ambitie woningbouw

Het pand is geen monument en heeft vanuit dit opzicht geen wettelijke bescherming. Om ervoor te zorgen dat zorgvuldig wordt omgegaan met waardevolle panden die niet wettelijk beschermd zijn, heeft Amsterdam waarderingskaarten opgesteld. In deze ordewaarderingskaarten is het pand gewaardeerd met een orde-3, wat een middelhoge waardering is. Hierbij vormt het behoud niet het uitgangspunt.

Het pand bevindt zich echter in het Rijksbeschermde stadsgezicht Amsterdam Noord. Volgens de cultuurhistorische verkenning (d.d. 30 oktober 2019) die is opgesteld door Monumenten en Archeologie is er mogelijkheid voor sloop. Bij de vervangende nieuwbouw wordt aandacht geschonken aan de karakteristieken van het beschermd stadsgezicht evenals inpassing van het plan.

Keuze herontwikkeling

Gezien het bovenstaande is de keuze gevallen op sloop/nieuwbouw van het pand. Gezien het bestemmingsplan uit 2005 conserverend van aard is en weinig mogelijkheden biedt anders dan het terug bouwen van het bestaande volume, is gekozen voor het laten opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan.

2.3 Stedenbouwkundige situatie     

Het Brede Kerkepad lag vroeger als pad in het open veenweidelandschap en verbond de Nieuwendammerdijk met het achterliggende landschap. Het maakt onderdeel uit van de drie doorsteken aan de Nieuwendammerdijk die elkaar relatief snel opvolgen.

Het Brede Kerkepad is na de aanleg van Tuindorp Nieuwendam omringd door een planmatig ontworpen woonwijk. Het contrast tussen de dijk en dijkdorpen enerzijds en het tuindorp anderzijds is groot. De eerste zijn organisch van opzet en kennen een individuele verkavelingsprincipe. De tweede kent een planmatige, weliswaar weelderige, opzet met veel repetitie. Het perceel Purmerweg 46 ligt in de verkaveling van het dijkpad, maar grenst ook aan het tuindorp. Waarbij moet worden opgemerkt dat het niet grenst aan het rijksbeschermde deel van het tuindorp, maar aan de latere naoorlogse uitbreiding van het tuindorp welke in een sobere architectuur is uitgevoerd. Het gehele dijkpad en de achtergelegen Nieuwendammerdijk zijn in hun geheel wel onderdeel van het Rijksbeschermde stadsgezicht.

Brede Kerkepad 1, 6 en 8 zijn rijksmonumenten. In de gemeentelijke welstandsnota wordt dit perceel tevens ingedeeld in het organisch gegroeide dijklint namelijk in het deelsysteem: Historische kernen, linten en fragmenten. Hierin wordt vermeld dat de linten worden gekenmerkt door een gevarieerde bebouwing in een compacte structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter.

2.4 Ambities     

Als uitgangspunt voor de ontwikkeling op het perceel Purmerweg 46 gelden de volgende ambities:

  • Herstellen afleesbaarheid Brede Kerkepad



Het plangebied ligt historisch gezien binnen de organische verkavelingsopzet van het Brede Kerkepad, maar grenst aan de noordzijde aan de Purmerweg en dus het tuindorp. Het bevindt zich op een kruispunt van deze twee stedenbouwkundige structuren. Vanaf de Purmerweg is het Brede Kerkepad momenteel echter nauwelijks afleesbaar. Het voormalige GGD-pand heeft zijn gesloten gevel aan dit pad liggen, waardoor de verbinding met het pad zoek is. De ambitie is om de relatie met het Brede Kerkepad te herstellen en de bebouwing weer te oriënteren op dit pad. De ambitie is om voetgangers te verleiden om gebruik te maken van dit pad, door een vriendelijk en alzijdig hoekpand te realiseren.

  • Toevoegen woningen



Het Brede Kerkepad is een woonlint waarin een verdere toevoeging van woningen geschikt is. Op deze wijze dragen we tevens bij aan de woningopgave van de stad. Om deze mogelijkheid maximaal te benutten, biedt dit nieuwe bestemmingsplan een groter bouwvlak dan het voorgaande. Ook is het perceel verruimd, waarbij aansluiting is gezocht met de stedenbouwkundige structuren van de omgeving.

  • Toevoegen groene ontmoetingsruimten



Het verdichten van een stad dient gepaard te gaan met een kwalitatieve impuls van de openbare/collectieve ruimte. De druk op deze ruimten neemt namelijk toe. Het plan heeft de ambitie om het achtergelegen hofje te vergoenen en te laten dienen als collectieve ruimte voor de bewoners.

2.5 Randvoorwaarden voor ontwikkeling     

De locatie Purmerweg 46 biedt mogelijkheden voor herontwikkeling. Herontwikkeling is binnen randvoorwaarden mogelijk. Zo dient de nieuwe ontwikkeling aan te sluiten op de beschermde stadsgezichten, zowel aan het Brede Kerkepad als aan de Purmerweg. Het algemene uitgangspunt bij sloop/nieuwbouw is dat de nieuwe situatie een verbetering vormt ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast stelt de gemeente de volgende randvoorwaarden:

  • Het totale bouwvolume bestaat uit drie gebouwen met elk een eigen unieke uitwerking. Waarbij twee gebouwen aan de Purmerweg gewenst zijn, met elk een eigen entree aan deze weg.
  • De bebouwing bestaat uit maximaal twee bouwlagen plus een kapverdieping.
  • De bebouwing aan de Purmerweg sluit meer aan op het tuindorp en heeft een groter bouwvlak. Het plaatsen van een geschikte kap is tevens een randvoorwaarde.
  • De gebouwen dienen aan te sluiten bij de korrelgrootte van de dorpse bebouwing van respectievelijk zowel het pad als het tuindorp. De maximale bouwhoogten zijn opgenomen in de bouwenvelop en het bestemmingsplan.
  • De plint van gebouw 2, op het kruispunt van de Purmerweg en het Brede Kerkepad, dient uitnodigend te zijn en de toegang tot het Brede Kerkepad moet beter leesbaar gemaakt worden. Een accent in de uitwerking door bijvoorbeeld een groter percentage gevelopeningen is een mogelijkheid.
  • De buitenruimte binnen het perceel heeft een groen collectief karakter en beschikt over gecompenseerde bomen, die moeten wijken aan de Purmerwegzijde. Minimaal de helft van het terrein dient te beschikken over een groen oppervlak. De bomen worden zo geplaatst dat men zicht heeft op het groen vanuit het Brede Kerkepad. Vanuit de woningen is teven toegang te krijgen tot de collectieve ruimten.
  • Herstel van openbare ruimte rondom het te herontwikkelen perceel is voor rekening van de ontwikkelende partij. Waarbij een beplantingsplan moet worden opgesteld om de voorgestelde groene strook aan de Purmerweg opnieuw mee in te richten.
  • De voorgestelde technische vereisten dienen in het project te worden opgelost.
  • Behoud en betekenisvolle inpassing op locatie van het tweezijdige kunstwerk van Lex Horn.

2.6 Toekomstige bebouwing     

De toekomstige bebouwing is gebonden aan de maximale kavelgrootte (710 m2 perceel en ongeveer 1.230 m2 BVO woonbebouwing).

Een kavel van een dergelijke omvang biedt mogelijkheden voor een wonigbouwprogramma van circa 17 woningen. Afbeelding 2.3 en 2.4 geven een impressie van de toekomstige invulling van het perceel.

verplicht

Afbeelding 2.3: impressie toekomstige invulling Purmerweg 46 (bron: gemeente Amsterdam)

verplicht

Afbeelding 2.4: impressie toekomstige invulling Purmerweg 46 (bron: gemeente Amsterdam)

De hoeveelheid aan BVO is vanuit de ontwikkelaar, een woningcorporatie, benodigd om een haalbaar project te kunnen realiseren. Er is hierbij gekeken hoe het belang van het bewaren van de cultuurhistorische waarden samen kan gaan met de gevraagde hoeveelheid BVO. Er is sprake van een groter bouwvlak dan de overige bebouwing langs het Brede Kerkepad, maar dit wordt vanuit een stedenbouwkundig perspectief als passend beschouwd in het organische karakter van het pad. Hierbij wordt toegevoegd dat het huidige pand ook een sterk afwijkende vorm en bouwdiepte heeft ten opzichte van de overige bebouwing langs het pad. Er is een afweging gemaakt tussen het benodigde en haalbare volume, het woningbeleid van de gemeente, de stedenbouwkundige structuur en de opgegeven cultuurhistorische waarden.

De stedenbouwkundige structuur is bestudeerd waarbij het verplaatsen van de rooilijn als acceptabel wordt beschouwd. Langs de Purmerweg staan meerdere woningen direct aan de stoep, zonder een voortuin of groenstrook. Een ruime stoep heeft op deze plek een lage gebruikswaarde.

Door het verplaatsen van de rooilijn kunnen meer woningen gerealiseerd worden. Gezien de forse opgave van de stad om woningen binnen het bestaande bebouwde gebied te realiseren, is er voor gekozen om de rooilijn op te schuiven. Het verlies van het groene voorerf wordt gecompenseerd met een groen achtererf. Dit biedt de toekomstige bewoners een hogere gebruikskwaliteit, omdat aan deze zijde dan een collectieve tuin gemaakt kan worden, wat tevens aan de geluisluwe zijde zal liggen en tevens meer op het zuiden is georiënteerd.

Ook moet worden benadrukt dat dit perceel niet alleen onderdeel uitmaakt van de Purmerweg, maar ook van het Brede Kerkepad. Het is de stedenbouwkundige ambitie om juist niet volledig aan te sluiten op de Purmerweg. Een licht afwijkende vorm zal de herkenbaarheid van dit perceel vergroten, waardoor de leesbaarheid van de entree van het Brede Kerkepad zal worden verhoogd. Het Brede Kerkepad is een unieke structuur langs de Purmerweg en deze uniciteit zal deels worden benadrukt.

2.7 Voorbeelden     

verplicht

Afbeelding 2.5: overzicht bebouwing en buitenruimtes

2.7.1 Voorbeelden inrichting groene passage     

verplicht

Het Brede Kerkepad wordt gekenmerkt door vrijstaande bebouwing met groen kleinschalige zijerven. Een versteend straatbeeld dient dan ook voorkomen te worden. De voorgestelde passage biedt voldoende ruimte om geveltuinen aan te brengen, met mogelijkheden voor straatmeubilair. Het is tevens het beleid van de gemeente om zoveel mogelijk te vergroenen.

2.7.2 Voorbeelden collectieve groene ruimte     

De groene ruimte bevat zowel individuele buitenruimtes van de woningen op de begane grond als een collectieve buitenruimte.

verplicht

De relatief grote hoeveelheid aan woningen vraagt ook om een kwaliteitsimpuls in de omliggende ruimte. De geselcteerde doelgroep, blijkt tevens behoefte te hebben aan collectieve ruimten dicht in de buurt. Het hofje aan de achterzijde biedt de potentie om een groene collectieve ruimte te maken voor de nieuwe bewoners. Eventueel hekwerk dient zorgvuldig mee te worden ontworpen. Het plaatsen van schuttingen rondom de individuele buitenruimtes is niet toegestaan.

In de regels is dan ook bepaald dat ter plaatse van de bestemming Tuin het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet is toegestaan.

2.7.3 Voorbeelden bergingen     

verplicht

Groene daken dragen bij aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente. Het is dan ook wenselijk dat de bergingen worden voorzien van een groen dak. Het is tevens mogelijk om een deel van het dak bij de groene collectieve ruimte te voegen en toegankelijk te maken voor de bewoners door middel van een trap. Op deze wijze wordt efficient omgegaan met de ruimte.

2.8 Technische vereisten     

2.8.1 Bomen     

verplicht

Door het verschuiven van het bouwvlak wordt meer BVO mogelijk gemaakt, maar hiervoor moeten bomen wijken. Het gaat om minimaal 4 bomen van een lage orde. Twee bomen lijken op voldoende afstand te staan. Het behoud van deze twee bomen moet nader worden onderzocht. Het is een vereiste om de gerooide bomen te compenseren op het voorgestelde groene achererf, dat dienst zal doen als collectieve ruimte.

2.8.2 Kabels en kasten     

verplicht

De datakabels liggen voornamelijk rond het nieuwe bouwvlak, waarbij enkele traces op de grens liggen. Hier moet rekening mee worden gehouden tijdens de bouw (dit lijkt geen probleem te vormen).

Binnen het nieuwe bouwvlak bevinden zich twee datakasten, van twee verschillende grootten. Beide lijken eigendom van KPN te zijn. Na een vooroverleg met KPN blijkt het mogelijk te zijn om de kleine kast op het oosten (2) op te heffen en de grotere kaste op het westen (1) lijkt verplaatsbaar te zijn. Aan de overzijde van de steeg (naast nr. 32) bevindt zich een openbare groenstrook, waar de kast naar verplaatst kan worden.

2.8.3 Lichtmasten     

verplicht

Twee lichtmasten hebben nader onderzoek nodig. De noordelijke mast lijkt geen probleem te vormen, maar verplaatsing zal de looproute ten goede komen.

De westelijke mast zal dicht tegen de voorgevel komen te staan als deze zijn positie behoudt. In de huidige situatie ligt deze mast dicht tegen een geslote gevel aan. In de toekomst komt hier een gevel met raamopeningen. Verplaatsing heeft de voorkeur. Enkele meters richting het zuiden aan de zijde van de groene passage lijkt een oplossing te zijn.

2.8.4 Geluid en privacy     

verplicht

Alle verdiepingen van gebouw 1 en 2 kunnen beschikken over een stille zijde aan de hof- en passage zijde. De geluidsgevoelige vertrekken dienen aan deze zijde komen te liggen. Ook dienen de buitenruimten aan deze zijde te worden georiënteerd. Gebouw nummer 3 heeft niet op elke vloer een geluidsstille zijde, waardoor een oplossing wordt gevonden in het aanwijzen van de doelgroepen. Deze doelgroepen hoeven tevens niet te beschikken over een individuele buitenruimte. gebouwen nummer 1 en 2 wel. Omdat gebouw nummer 2 een stille zijde en zijn buitenruimten aan de groene passage zal hebben, is het wenselijk dat de noordelijke gevel van gebouw 3 beperkte gevelopeningen zal hebben. Dit om de privacy binnen het naastgelegen gebouw te waarborgen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is begin 2012 in werking getreden en geeft de ambities voor Nederland weer die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) beschrijft een aantal projecten en stelt per project regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het gaat onder meer om het borgen van nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Consequentie plangebied

Het project raakt geen nationaal belang en is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid uit de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Natuurnetwerk Nederland (NNN), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het project raakt geen nationaal belang en is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid uit het Barro.

3.1.3 Ladder Duurzame verstedelijking     

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder bestemmingsplannen. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat gemeenten bestemmingsplannen vaststellen voor een "goede ruimtelijke ordening". De ladder voor duurzame verstedelijking is een hulpmiddel, dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening.

In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen bepaald. Er is een regionale vraag naar woningbouw, dus trede 2 is aan de orde. In trede 2 gaat het om de vraag: "Kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden?"

Op 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd op de volgende punten:

  • het begrip 'actuele regionale behoefte' wordt geschrapt en is in de nieuwe Ladder vervangen door 'behoefte';
  • de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt;
  • voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht;

Woningen

In de laatste 10 jaar was de groei van het aantal inwoners van Amsterdam groter dan ooit. Naar verwachting zal de groei aanhouden. Amsterdam zal in 2025 meer dan 900.000 inwoners hebben en tot 2050 doorgroeien naar 922.000. Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad blijkt dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose naar 9%, waardoor de voorraad meer in de buurt komt van de behoefte (11%). Er is in algemene zin behoefte aan huurwoningen, dit is als beleid ook vastgelegd in onder andere de Woonagenda 2025. Met voorliggend bestemmingsplan worden circa 17 woningen toegevoegd. Deze woningen zullen bijdragen aan de woningbehoefte in Amsterdam. Ook kwalitatief gezien sluiten de woningen aan op de behoefte in het beoogde segment, zowel qua type als het woonmilieu.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het project is niet in strijd met de Ladder Duurzame Verstedelijking

3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol     

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) bevat ruimtelijke beperkingen die gesteld worden in verband met het Luchthaven Schiphol. Deze beperkingen worden enerzijds gesteld vanwege externe veiligheidsrisico's en geluidbelasting vanwege het luchtverkeer. Anderzijds hebben de beperkingen te maken met waarborgen van veilig luchtverkeer (beperking aan hoogte en aan functies die vogels aantrekken).

Het plangebied valt binnen het beperkingengebied van het LIB.

3.1.4.1 Hoogtebeperkingen     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de toetshoogtes van het LIB in acht worden genomen. Er zijn twee toetshoogtes: de algemene of maatgevende toetshoogte (bijlage 4 bij het LIB) en de toetshoogte in verband met radar (bijlage 4a bij het LIB). Met een bestemmingsplan kan van de maatgevende toetshoogte van het LIB worden afgeweken indien van de minister van Infrastructuur en Waterstaat de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft; de zogenoemde verklaring van geen bezwaar (VVGB). Indien (de bouwhoogten van) het bestemmingsplan is strijd zijn met de radartoetshoogte, is het vaststellen van het bestemmingsplan mogelijk indien uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT) blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.

Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte zoals opgenomen in bijlage 4 (maatgevende toetshoogte) en/of 4a (maatgevende toetshoogte radar) bij het LIB.

Maatgevende toetshoogte

Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 4 bij het LIB geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden.

In onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke maximale waarden zijn toegestaan.

verplicht

Afbeelding 3.1: maatgevende toetshoogte (bron: LIB)

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes op basis van de maatgevende toetshoogte van 146 meter + N.A.P.

Ter plaatse van het plangebied wordt een maximum bouwhoogte voorzien van ca. 10 meter + N.A.P. Dit is inclusief ondergeschikte bouwdelen als technische ruimten en technische installaties.

Aangezien de maximale bouwhoogte de toetshoogte onderschrijdt, staat de maatgevende toetshoogte niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg.

Toetshoogte i.v.m. radar

Op grond van artikel 2.2.2a, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 4a bij het LIB objecten toegestaan die hoger zijn dan de in die bijlage aangegeven maximale waarden, mits uit een positief advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.

In onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke maximale waarden zijn toegestaan.

verplichtAfbeelding 3.2: maatgevende toetshoogte ivm radar (bon: LIB)

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes op basis van de toetshoogte in verband met de radar lopen op van 77 meter + N.A.P. tot ongeveer 81 meter + N.A.P.

Ter plaatse van het plangebied wordt een maximum bouwhoogte voorzien van ca. 10 meter + N.A.P. Dit is inclusief ondergeschikte bouwdelen als technische ruimten en technische installaties.

Aangezien de maximale bouwhoogte de radartoetshoogte onderschrijdt, staat de radartoetshoogte niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050     

Provinciale Staten hebben op 19 november 2018 de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 geeft inzicht in de ruimtelijke ambities van de provincie Noord-Holland. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Economische groei en een gezonde leefomgeving moeten op elkaar zijn afgestemd en houden elkaar in evenwicht. De vele ontwikkelingen die de komende jaren op de samenleving zullen afkomen zijn in de Omgevingsvisie NH2050 aangestipt. Er zijn acht urgente ontwikkelingen geformuleerd waar de samenleving mee te maken zal krijgen:

  • Klimaatverandering: bescherming bieden tegen de (extra versnelde) zeespiegelstijging.
  • Bodem-, water- en luchtkwaliteit: verdere verbetering van de kwaliteit van bodem, water en lucht op alle plekken in de provincie.
  • Biodiversiteit en natuur: investeren en vergroten van de biodiversiteit om andere doelen te bereiken zoals een gezonde leefomgeving, economisch duurzame landbouw, bodem en waterkwaliteit, aantrekkelijke verstedelijking en klimaatadaptatie.
  • Economische transitie: ruimte te bieden aan ontwikkelingen van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten door de overgang naar duurzame economie.
  • Energie transitie: overgaan naar een samenleving in de provincie die volledig klimaatneutraal is en is gebaseerd op hernieuwbare energie.
  • Mobliliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland verplaatsen zichzelf of producten effectief, veilig en efficient; het versterken van mobiliteitsopties zoals goede OV-verbindingen en ontwikkelen van basisbereikbaarheid voor kleine kernen.
  • Verstedelijking: vraag en aanbod van woon-en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming brengen, waarbij duurzaamheid het uitgangspunt is voor de totale woningvoorraad.
  • Landschap: benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

In de Omgevingsvisie NH2050 zijn ontwikkelprincipes geformuleerd die helpen om in samenhang te kijken naar de bovengenoemde acht hoofdthema’s. Verder heeft de provincie vijf samenhangende bewegingen beschreven die samen met de hoofdthema’s richting geven aan de ontwikkeling van de leefomgeving. De samenhangende bewegingen zijn:

  • Dynamisch schiereiland: de provincie Noord-Holland is aan drie zijden omgeven door water. Het benutten van deze unieke ligging is leidend, waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en waarin de kernen de herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving; centraal staat het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector.



De hoofdthema’s en de samenhangende bewegingen vormen de belangrijkste maatschappelijke opgaven voor de komende jaren. Ontwikkelprincipes bieden houvast voor iedereen die iets wil doen dat raakt aan de fysieke leefomgeving. Aan de ruimtelijke beslissingen van de provincie zal daarom altijd een afweging van deze belangen voorafgaan.

Metropool

Amsterdam maakt onderdeel uit van de metropoolregio Amsterdam, een regio die zich uitstrekt tot Zaanstad, Almere, Zuid Kennemerland en de Gooi- en Vechtstreek. De metropool moet tot 2050 verder groeien als een belangrijke en duurzame internationale concurrerende stedelijke regio.

Er moeten daarom voldoende kantoren, bedrijven en woningen zijn, die vooral binnen het binnenstedelijk gebied gerealiseerd worden. De regionale verschillen tussen de grotere en kleinere kernen binnen de metropool moeten hun sterke identiteit behouden, terwijl het geheel in sterkere mate als een systeem functioneert. Er moet functiemenging zijn, een goede bereikbaarheid en er wordt geïnvesteerd in een samenhangend netwerk van openbaar vervoer tussen woon- en werklocatie. De provincie ziet hierin niet de rol van trekker voor zichzelf, maar dit zal gezamenlijk met partners die daar mede voor verantwoordelijk zijn, worden opgepakt.

Primaire waterkering

Primaire waterkeringen beschermen Noord-Holland tegen overstromingen vanuit de Noordzee, Waddenzee, IJssel- en Markermeer. De provincie streeft bij dijkverbeteringen robuustheid en ruimtelijke kwaliteit na, inclusief versterking van cultuurhistorische, landschappelijke, recreatieve en ecologische waarden van waterkeringen en aangrenzende zones. Nieuwe ontwikkelingen moeten klimaatbestending en waterrobuust zijn.

Bereikbaarheid

Verder vindt de provincie een goede toegankelijkheid en bereikbaarheid van natuur- en recreatiegebieden via groenblauwe verbindingen voor haar bewoners en bezoekers belangrijk, zowel voor de leefbaarheid als voor het vestigingsklimaat. De provincie stelt zich ten doel dat in het jaar 2050 de fiets een nog belangrijker rol speelt in de regionale mobiliteit van Noord-Holland. Er is dan één compleet, herkenbaar en veilig netwerk van fietspaden: op de belangrijkste regionale verbindingen tussen gemeenten, werklocaties, OV-knooppunten, onderwijsinstellingen en natuurgebieden.

Verdichting

De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande, verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Er moet voldoende ruimte en budget zijn voor de ontsluiting van grote woongebieden door te verdichten op goed bereikbare plekken nabij knooppunten van openbaar vervoer.

Groen en (water)recreatie

Ten slotte dient er voldoende groen om de stad te zijn in het kader van recreatie. Met de provincies Utrecht en Zuid-Holland is in het kader van de Groene Hartsamenwerking het Perspectief Groene Hart 2040 vastgesteld. Daarmee hebben deze provincies zich gecommitteerd aan samenhangend beleid voor het Groene Hart, wat in uitwerkingen verder vorm zal worden gegeven. Kern van de beweging zijn twee grote veranderprocessen die vragen om samenwerking, innovatie en gebiedsgericht maatwerk: de ontwikkeling naar een natuurinclusieve landbouw en de bodemdaling in veenweidegebied.

Waterrecreatie is als belangrijk thema in Noord-Holland in een gezamenlijk met alle partners opgestelde Visie Waterrecreatie Noord-Holland 2030 benoemd. Zowel vanuit het economisch als maatschappelijk belang dient de positie van Noord-Holland als vooraanstaande waterprovincie te worden behouden en versterkt. Het Blauwe Hart (het gebied van Markermeer en IJmeer) is een belangrijke locatie voor de groeiende behoefte aan waterrecreatie.

De woningbouw op de locatie Purmerweg 46 wordt in- en aansluitend op bestaand stedelijk gebied gepland en is in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de kaders uit de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening Noord Holland 2020     

Het ruimtelijke beleid uit de provinciale omgevingsvisie is doorvertaald naar de regels van Omgevingsverordening Noord Holland 2020. Daarnaast bevat de Omevingsverordening regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de gemeentelijke planologische besluitvorming, zoals over de vaststelling van een bestemmingsplan, moeten de regels uit de Omgevingsverordening in acht genomen worden.

Bestaand Stedelijk Gebied (BSG)

Het hele plangebied van het onderhavige bestemmingsplan ligt in het 'Bestaand Stedelijk Gebied' (BSG) zoals benoemd in de verordening. De herontwikkeling tot woningbouwontwikkling past binnen de kaders van de provinciale ruimtelijke verordening.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

Concequenties voor dit plan

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijke gebied. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte afspraken.

3.2.3 Woonakkoord 2021 - 2025     

Het woonakkoord 2021 - 2025 bevat de gedeelde ambities en gezamenlijke inzet voor het woonbeleid van Amsterdam en de provincie Noord Holland is onderdeel van de 'regionale afspraken' als bedoeld in artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH 2020.

Prioriteit ligt bij het vergroten van de woningvoorraad, op het behouden en creeren van betaalbare woningen voor lage- en middeninkomens en op het versterken van de kwaliteit van het wonen in zowel nieuwbouw als bestaande woningvoorraad.

Amsterdam kiest ervoor in het bouwprogramma een sterker accent te leggen op sociale huur en middensegment en minder op het dure segment.

Consequenties voor dit plan

Met voorliggend plan worden 15-17 woningen mogelijk gemaakt in het sociale segment. Daarmee sluit voorliggend plan aan op het woonakkoord 2021- 2025

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Op basis van de MRA Agenda stemmen gemeenten fasering en programmering van de woningbouwplannen met elkaar af. Die afstemming bestaat uit het uitwisselen van informatie en inzicht in de feitelijke ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Dit gebeurt onder meer door het monitoren van zowel de beschikbare harde en zachte plancapaciteit en van de daadwerkelijke jaarlijkse woningproductie. Ook wordt voor het eerst het regionale woonwensenonderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam (WiMRA) in de gehele MRA gehouden. Op basis van het gezamenlijk inzicht worden opgaven geformuleerd waaraan gezamenlijk gewerkt wordt.

MRA agenda 2016-2020

Samenwerking op het niveau van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) wordt steeds belangrijker. De gemeenten in de MRA hebben afgesproken dat tot 2040 circa 250.000 woningen gebouwd moeten worden. In het kader van de Woningwet heeft Amsterdam samen met de andere gemeenten het voorstel bij het Rijk ingediend om de MRA aan te wijzen als woningmarktregio.

3.3.2 Regionaal actieprogramma (RAP) wonen 2016-2020     

De gemeenten in de Stadsregio Amsterdam werken met elkaar samen om de woningbouwproductie af te stemmen. Daarbij is een aantal opgaven benoemd:

  • Het bevorderen van de woningbouwproductie om tegemoet te komen aan de snel groeiende woningbehoefte. Doel is om 20.000 woningen naar voren te halen in de periode 2016-2020.
  • Nieuwe plekken voor woningbouw te zoeken, vooral in binnenstedelijk gebied. Transformatie en het benutten van (leegstaand) vastgoed spelen hier een belangrijke rol in.
  • Het werken aan een gezonde en diverse woningmarkt. Doel is een 'complete metropool'.
  • Aanvullend daaraan worden in dit RAP bouwstenen aangeleverd die gemeenten kunnen gebruiken bij het opstellen van de onderbouwing voor woningbouwplannen in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

De samenwerking op het gebied van wonen vindt plaats in drie deelregio's; Amsterdam, Amstel-Meerlanden en Zaanstreek-Waterland en in de versterkte samenwerking in de Metropoolregio Amsterdam. Waarbij actiepunten zijn geformuleerd over de beschikbaarheid van betaalbare woningen, woonruimteverdeling en het bevorderen van de bouwproductie.

Consequenties voor dit plan

Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor dit plan.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 "Economisch Sterk en Duurzaam" (17 februari 2011) legt de gemeente Amsterdam zichzelf regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen, efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambities zijn om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, de haven en huidige bedrijventerreinen intensiever te gebruiken en ruimte te creëren voor waterberging.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie opgesteld. Het plan levert een bijdrage aan de woningbouwopgave en de ambitue om de huidige stad intensiever te gebruiken.

3.4.2 Koers 2025     

De 'Structuurvisie Amsterdam 2040' (2011) schetst in grote lijnen hoe de vraag naar bouwlocaties opgevangen kan worden. Hierin staat de ambitie woningen toe te willen voegen door 'verdichting' en 'transformatie'. Amsterdam groeit elk jaar met gemiddeld 11.000 inwoners. Om deze groei mogelijk maken en de druk op de woningmarkt te verlichten is in het actieplan Woningbouw de ambitie geformuleerd om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen mogelijk te maken, grotendeels door nieuwbouw en voor een gedeelte door transformatie. Koers 2025 is vastgesteld door college van B&W in juni 2016 en operationaliseert de Structuurvisie en het actieplan Woningbouw in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Koers 2025 gaat in op welke locaties en onder welke condities en voorwaarden gebiedsontwikkeling en woningbouw wenselijk zijn.

Consequenties voor dit plan

Met voorliggend plan vindt transformatie en verdichting plaats. Een voormalig GGD pand wordt gesloopt en vervangen door woningbouw.

3.4.3 Woonagenda 2025     

Op 20 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld. Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad blijkt dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose naar 9%, waardoor de voorraad meer in de buurt komt van de behoefte (11%). Er is in algemene zin behoefte aan huurwoningen. De woonagenda 2025 zet concreet in op de betaalbaarheid van woningen in Amsterdam, waarbij de komende jaren substantieel wordt ingezet op de bouw van sociale huurwoningen en huurwoningen in het middensegment. Amsterdam wil een inhaalslag maken en vooral bouwen voor huishoudens met een inkomen tot 1,5 maal modaal. Het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen is: 40% sociale huur 40% middelduur en 20% dure huur en koop. Aan de hand van spelregels voor woningbouwprogrammering wordt per plangebied bepaald welk programma gerealiseerd wordt.

Consequenties voor dit plan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van 15 - 17 woningen in het sociale segment. Hiermee wordt afgeweken van de Woonagenda 2025. Op basis van de spelregels, met name spelregel 8, wordt deze mogelijkheid geboden. Per ruimtelijk project wordt op gond van specifieke omstandigheden bepaald welk woningbouwprogramma wordt gerealiseerd.

3.4.4 Agenda Duurzaamheid     

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duurzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015.

Amsterdam wil een inhaalslag maken op het gebied van duurzaamheid. Dit doen we in goede samenwerking met partners uit de stad (bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen), niet alleen voor het creëren van breed maatschappelijk draagvlak, maar ook om de energie en doorzettingskracht die al aanwezig zijn in de samenleving te versterken. De Agenda Duurzaamheid is uitgewerkt met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen, langs vijf transitiepaden, met als rode draad de filosofie van de circulaire economie: innovatie, meer doen met minder, slimmer en hernieuwbaar. In de agenda zijn de volgende kwantitatieve doelen opgenomen:

  • Duurzame energie: in 2020 wordt per inwoner 20% meer duurzame energie opgewekt dan in 2013;
  • Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie stikstof-dioxide 35% lager dan in 2015;
  • Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie roet 30% lager dan in 2015;
  • Scheiden van afval: in 2020 wordt 65% van het huishoudelijk afval gescheiden;
  • In 2025 is de CO2-uitstoot van de gemeente 45 procent minder dan in 2012.

Circulaire economie

Het thema circulaire economie is veelomvattend. Voor gebiedsontwikkeling ligt de focus op circulair bouwen en op de wijze waarop wordt omgegaan met huishoudelijk afval.

Circulair bouwen

Bij circulair bouwen gaat het om het slim omgaan met materialen en het rekening houden met veranderingen door de tijd. Het gebouw moet zich aan de tijd kunnen aanpassen net als de functie van het gebouw. Gebouwen dienen flexibel te kunnen worden heringericht. Hergebruik van materialen verdient de voorkeur. Ook lokale materialen die zonder veel energie zijn te winnen, scoren relatief goed.

Gebouwen zijn demontabel en materialen worden gedocumenteerd, zodat materialen elders kunnen worden hergebruikt. Hoogwaardige materialen die lang meegaan worden ingezet voor de schil van gebouwen met een lange levensduur. Bij het tenderen van kavels is circulair bouwen het onderscheidend criterium voor duurzaamheid. Duurzaamheid telt voor 1/3e mee bij de selectie van inschrijvingen. Daarvoor wordt op het moment van tenderen de laatste stand van zaken met betrekking tot deze maatlat gebruikt. Hierin worden de ervaringen met de MPG (MilieuPrestatieGebouwen) en de circulaire maatlat voor Buiksloterham meegenomen. Los daarvan bestaat een minimum-eis van een Epc (energieprestatiecoëfficiënt) van 0,15, conform de Amsterdamse standaard.

Huishoudelijk afval

De gemeente heeft in de Agenda Duurzaam Amsterdam het doel opgenomen om het scheidingspercentage voor huishoudelijk afval van 19% in 2013 omhoog te brengen naar 65% in 2020. Dit gebied sorteert voor op de nieuwe gemeentelijke afvalrichtlijnen voor nieuwbouwgebieden. Per afvalstroom is aangegeven per hoeveel huishoudens een afvalbak dient te worden geplaatst. Dit is opgenomen in het stedenbouwkundig plan 'Amstelkwartier 2e fase Weststrook' hoofdstuk 11, Beheer en exploitatie openbare ruimte.

Klimaatbestendigheid

Voor een klimaatbestendig plan is een pakket van samenhangende maatregelen gedefinieerd. Dit zijn maatregelen die meestal zowel ten gunste komen aan de regenbestendigheid, hittebestendigheid en goed zijn voor de flora en fauna. De maatregelen hebben te maken met de aanwezigheid van groen, de mogelijkheid om water vast te houden in tijden van regen en om water te verdampen in tijden van hitte. In de huidige situatie is er een aantal groenvoorzieningen, dat positief werkt voor de klimaatbestendigheid:

  • aanwezigheid park;
  • aanwezigheid water in omgeving;
  • bestaande bomen.

Voorwaarden en aandachtspunten gebouwen

Om de klimaatbestendigheid verder te verhogen, gelden de volgende randvoorwaarden voor de gebouwen: Daarmee hebben deze daken ook een functie voor de natuur. Bovendien kijken de gebruikers van de hogere gebouwen in de omgeving op de mooie intensief groene daken en genieten zo van een mooi uitzicht. Dit past ook bij het natuurinclusief bouwen.

Consequenties voor dit plan

Met voorliggend plan wordt de bouw van 15-17 woningen mogelijk gemaakt. Voorzover mogelijk en van toepassing wordt aangesloten op de Agenda Duurzaamheid. Dit wordt via de gronduitgifte geregeld.

3.4.5 Beleidsnotitie short-stay     

Het Amsterdamse shortstaybeleid is erop gericht om voldoende woningen te bieden aan (voornamelijk buitenlandse) werknemers en Amsterdam zo aantrekkelijk te houden als vestigingslocatie voor bedrijven. Het verblijf van shortstayers in de stad mag echter niet ten koste gaan van de leefbaarheid in de buurt en van het aanbod van goedkope huurwoningen.

Naar aanleiding van de evaluatie van het Shortstaybeleid in 2013 is besloten om geen nieuwe short-stayvergunningen meer verleend. Reeds verleende vergunningen lopen door op basis van de bestaande voorwaarden. Het aantal shortstay-appartementen was op 1 januari 2014 ongeveer 800. Hiermee is het streefgetal uit 2009 bereikt. De effecten van het nieuwe beleid worden in 2017 geëvalueerd. Voor shortstayvergunningen die voor 14 januari 2014 zijn verstrekt blijft de beleidsnotitie shortstay 2012 van kracht.

Daarnaast biedt het uitvoeren van het short stay beleid een instrument om het te veel onttrekken van woningen te beperken. Met het vaststellen van het beleid kan er gehandhaafd worden.

Consequenties voor dit plan

Binnen de woonfuncties in het voorliggende bestemmingsplan wordt op basis van het voorgaande geen nieuwe short stay toegelaten.

3.4.6 Parkeerbeleid     

Auto

De gemeente Amsterdam voert al jaren parkeerbeleid. Parkeerbeleid heeft invloed op de bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. Dit onder meer vanuit het idee dat minder auto's op straat leidt tot meer ruimte voor voetgangers en fietsen en een aantrekkelijkere openbare ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers. Daarnaast willen ondernemers en bewoners ook een bereikbare stad, een stad waar ze hun auto kwijt kunnen en klanten een parkeerplek kunnen vinden. Minder auto's op straat en tegelijkertijd een goede (auto)bereikbaarheid van de stad, het lijken tegenstrijdige doelstellingen. Een oplossing om deze doelstellingen te verenigen, is het verplaatsen van een groot deel van de parkeerplaatsen op straat naar parkeergarages. In het Parkeerplan uit 2012 staat de aanpak om de auto minder op straat te parkeren, de openbare ruimte te verbeteren en het verkeer te laten doorstromen door het verminderen van zoekverkeer. In de Uitvoeringsagenda Mobiliteit is die lijn doorgetrokken met de aankondiging meer ruimte op straat te maken voor voetgangers en fietsers door de bouw van parkeergarages en het opheffen van parkeerplaatsen op straat.

Parkeernormering helpt om de toekomstige parkeervraag in (ondergrondse) garages op te lossen, door ontwikkelaars te verplichten om bij nieuwbouw parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Hiervoor heeft de gemeenteraad op 8 juni 2017 de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld. Deze Nota is op 29 november 2017 gewijzigd vastgesteld. In de Nota staan beleidsregels en parkeernormen voor nieuwbouw- en transformatieplannen. Ook is aangegeven wanneer de regels en beleid worden toegepast. Het nieuwe beleid treedt in werking voor alle ontwikkelingen waarvoor de eerste grondprijsovereenkomst wordt gesloten, na moment van vaststelling van de nieuwe Nota Parkeernormen Auto. Over bestemmingsplannen die ten tijde van de inwerkingtreding van de nota reeds zijn vastgesteld en waarin een eigen parkeernormering is opgenomen is aangegeven dat de parkeernorm van het bestemmingsplan het toetsingskader blijft. Dit geldt ook voor bestemmingsplannen waarin een uitwerkingsverplichting is opgenomen en waarvan de uitwerking plaats vindt nadat de nota in werking is getreden.

Het belangrijkste uitgangspunt van deze nota is dat bij nieuwbouw, bewoners en werknemers geen parkeervergunning krijgen.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oude beleid zijn:

  • De verplichte minimumparkeernorm voor sociale woningbouw en middeldure huurwoningen komt te vervallen.
  • De verplichte minimumparkeernorm voor vrije sectorwoningen wordt lager. Waar in het oude beleid een minimumverplichting geldt van 0,6 tot 1 parkeerplaats per woning, is dit nu afhankelijk van de woninggrootte (< 30 m2 geldt een norm van 0,1-1 pp per woning, 30-60 m2 geldt een norm van 0,3-1 pp per woning en woningen >60 m2 geldt een norm van 0,6-1 pp per woning).
  • Er komt in de hele stad een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Nu geldt in grote delen van de stad geen maximumparkeernorm.
  • De verplichte minimumparkeernorm voor kantoren komt te vervallen er geldt nu alleen een maximumnorm.
  • Voor voorzieningen wordt in het nieuwe beleid maatwerk geleverd.  

In de 'Nota Parkeernormen Auto' wordt voor parkeernormen onderscheid gemaakt in drie soorten typen locaties: A-, B-, en C-locaties genoemd. Onderhavig plangebied is aangemerkt als B-locatie. De B-locaties hebben goed openbaar vervoer, maar liggen verder van de intercitystations af.

Voor sociale huur op B-locaties geldt geen minimale parkeernorm. Het maximum aantal parkeerplaatsen bedraagt 1 parkeerplaats per woning.

Het parkeerbeleid kan in de toekomst wijzigen. Voor de toepassing van het parkeerbeleid dient op grond van de bepalingen van dit bestemmingsplan uitgegaan te worden van de meest recente versie van het vastgestelde en inwerking getreden beleid. Het parkeerbeleid is voor een ieder raadpleegbaar op internet.

Consequenties voor dit plan

Voorliggend plan maakt de ontwikkeling van 15-17 sociale huurwoningen op een B-locatie mogelijk. Op basis van het parkeerbeleid geldt geen minimale parkeernorm. Wel geldt een maximum van 1 parkeerplaats per woning. Bij de uitwerking van het bouwplan zal hier rekening mee moeten worden gehouden.

Parkeren fiets en scooter

Op 14 maart 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen fiets en scooter 2018 vastgesteld. De nota 'Parkeernormen Fiets en Scooter' is het beleidskader op basis waarvan we bij ruimtelijke (her-)ontwikkelingen eisen stellen aan de parkeervoorzieningen bij niet-woonfuncties. Deze eisen zijn vertaald in bindende beleidsregels voor fietsen. Voor scooters zijn de normen voor parkeervoorzieningen niet bindende richtlijnen. Uitgangspunt voor zowel fiets- als scooterparkeren is dat dit op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. Op basis van de kencijfers van het landelijke kennisinstituut CROW zijn fietsparkeernormen ontwikkeld voor niet-woonfuncties. Het vaststellen van het minimaal vereiste aantal parkeerplekken is volgens de nota een fietsparkeereis, waarbij maatwerk wordt toegepast.

Het Bouwbesluit 2012 verplicht ontwikkelaars om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren, maar biedt ook ruimte voor gelijkwaardige alternatieven. In de Nota Parkeernormen fiets en scooter 2018 wordt de voorkeur uitgesproken voor een gelijkwaardig alternatief; een gezamenlijke fietsenstalling. Bewoners zullen die beter benutten voor het parkeren van hun fiets dan een individuele berging. Zo voorkomen we dat geparkeerde fietsen van bewoners de openbare ruimte onnodig belasten.

Consequenties voor dit plan

Bij de uitwerking van het bouwplan zal aangesloten moeten worden op de eisen uit het bouwbesluit, dan wel de richtlijnen uit het parkeerbeleid 'fiets en scooter'.

3.4.7 Welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam 2016' (Optioneel)     

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 14 september 2016 de welstandsnota 'De Schoonheid van Amsterdam 2016' vastgesteld. In deze nota zijn de inhoudelijke gronden van het welstandstoezicht opgenomen en is inzichtelijk gemaakt wat de toetsingscriteria zijn waarop een bouwplan wordt beoordeeld. Uitgangspunt van de welstandsnota is de verdeling in ruimtelijke systemen (zones waarin de bebouwing een gelijksoortig karakter heeft). Voorbeelden van ruimtelijke systemen zijn: Binnenstad, Gordel 20-40, tuindorpen, woongebieden na 1985 en de IJ-landen. Aan de verschillende ruimtelijke systemen /gebieden zijn passende uitgangspunten en welstandscriteria gekoppeld.

Zowel bestemmingsplannen als welstandsnota's doen uitspraken over de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft de primaire voorschriften: het regelt dat er een bouwwerk met een bepaalde functie en van een bepaalde omvang op een locatie mag komen. Aanvullend op het bestemmingsplan geeft de welstandsnota aanwijzingen voor het uiterlijk van een bouwwerk (secundaire voorschriften).

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Kader     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in s

amenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit mer:

  • Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van

een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een MER verplicht is;

  • Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld.

4.1.2 Beoordeling     

Beoordeling

De sloop- nieuwbouw en de realisatie van 15- 17 woningen is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Om te beoordelen of de werkzaamheden m.e.r. plichtig zijn heeft TAUW, in opdracht van de gemeente Amsterdam de notitie m.e.r.-beoordeling Purmerweg, kenmerk R001-1282897EZM-V02-sla-NL opgesteld.

In de notitie is beschouwd of er bij de ontwikkeling (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

In deze paragraaf is een samenvatting van de m.e.r. beoordelingsnotitie gegeven. De volledige notitie is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Samenvatting m.e.r.-beoordelingsnotitie

Uit de notitie blijkt dat uit de voorgenomen ontwikkeling van circa 17 woningen op het perceel Purmerweg 46 geen belangrijke negatieve effecten te verwachten zijn voor de aspecten ecologie, bodem, water, bedrijven en milieuzonering, archeologie en landschap. De sloop van het bestaande pand en de nieuwbouw leidt niet tot nadelige gevolgen voor gebiedsbescherming of soortenbescherming. Wel is een ontheffing nodig voor verstoring van dwergvleermuizen. De bodem- en grondwaterkwaliteit worden niet beinvloed. Archeologische waarden in het gebied zijn bij eerdere bodemingrepen in het gebied al aangetast. Het bouwrijp maken en bouwen van woningen leidt niet tot aanvullende aantasting van vindplaatsen. Ook leidt de woningbouw niet tot aantasting van bijzondere landschapselementen. Hoewel het pand naar oordeel van afdeling Monumenten en Archeologie van gemeente Amsterdam een cultuurhistorische waardering kent, heeft het gebouw geen wettelijk beschermde status. Herplaatsing van het kunstwerk van Lex Horn wordt geadviseerd om de herinnering aan het GGD-gebouw levend te houden. Door bij de uitwerking van het plan rekening te houden met de cultuurhistorische waarde van het beschermd stadsgezicht is het plan ook uitvoerbaar wat betreft cultuurhistorie. Vanuit de thema's lucht en geluid zal tijdelijk lichte hinder zijn in de bouwfase. Er is echter geen sprake van langdurige milieugevolgen.

Van structureel negatieve effecten van substantiële omvang is geen sprake. De toetsing aan de selectiecriteria uit de bijlage 3 EU-richtlijnen 85/337/EEG maakt duidelijk dat geen sprake is van belangrijke nadelige effecten op het milieu die het opstellen van een MER noodzakelijk maken.

4.1.3 M.e.r.-beoordelingsbesluit     

In de m.e.r.-beoordeldingsprocedure zijn er altijd twee verplichte procedurestappen:

  1. het besluit dat er wel of niet sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen -het m.e.r.-beoordelingsbesluit, en of er wel of geen m.e.r.-procedure wordt opgestart, wordt bekend gemaakt;
  2. de mogelijk om beroep aan te tekenen op het m.e.r.-beoordelingsbesluit loopt gelijk met de beroepsprocedure van voorliggend bestemmingsplan.

Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is gelijktijdig met het besluit tot vrijgave van het ontwerp bestemmingsplan genomen. In de publicatie van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zal tevens de de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen het m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genoemd.

4.2 Milieuzonering bedrijven     

4.2.1 Kader     

Milieuzonering betreft het toepassen van het ruimtelijke ordeningsprincipe voor “nieuwe situaties / ontwikkelingen” dat zich richt op functiescheiding van milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld een bedrijfsfunctie) en milieu-planologisch gevoelige functies (bijvoorbeeld wonen). Een nieuwe situatie / ontwikkeling betreft een plan dat nog niet eerder als zodanig is bestemd in een bestemmingsplan of vergund met een omgevingsvergunning. Het waar nodig en mogelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen / in nieuwe situaties dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Met deze doelstelling wordt bij het plannen van een nieuwe functie om redenen van goede ruimtelijke ordening gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functie wordt ingepast. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. past de nieuwe functie in de omgeving?
  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe?

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel bij het beantwoorden van deze vragen. Milieuzonering beperkt zich hierin tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de milieubelasting afneemt naarmate de afstand van/tot de bron toeneemt. De VNG-publicatie bevat een tweetal richtafstandlijsten waarin een groot aantal niet-woonactiviteiten (zoals productie, handel en dienstverlenende activiteiten, onderwijs, sport en recreatie, etc.) zijn vertaald naar een milieucategorie met bijbehorende indicatieve richtafstanden. De activiteiten en bijbehorende categorieën zijn weergegeven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) en in voorkomend geval (afhankelijk van de wijze van bestemmen) ook in de bijlage bij de regels van een bestemmingsplan.

Zoals hiervoor al is aangegeven, is het ordeningsprincipe van milieuzonering bedoeld voor nieuwe situaties / nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van “bestaande situaties” waarbij bestaande / gevestigde milieubelastende activiteiten en bestaande milieugevoelige functies op minder dan de indicatieve richtafstand van elkaar staan. Via het zogenaamde 'milieuspoor' van de Wet Milieubeheer (Wm) is het functioneren van bestaande bedrijven (inrichtingen) geregeld.

4.2.2 Plangebied     

Situatie plangebied

Omgevingstype / gebiedskarakteristiek

De richtafstanden uit de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies zoals bedrijven of kantoren voor. Langs de randen, in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties, is weinig verstoring door verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen, behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.

Vanwege de directe ligging van het perceel aan de Purmerweg, een weg die aan te merken is als hoofdinfrastrcutuur, is het plangebied aan te merken als gemengd gebied. In gemengd gebied rechtvaardigd de verhoogde geluidbelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden.

Tabel 4.1 geeft de te hanteren richtafstande weer, zowel tot het omgevingstype rustige woonwijk als het omgevingstype gemengd gebied.

verplicht tabel 4.1 richtafstanden en omgevingstype (bron: VNG)

Beoordeling

Op afbeelding 4.1 staan de meest nabij het plangebied gelegen inrichtingen aangegeven. Dit zijn de Nieuwendammerkerk, Brede Kerkepad 6, Assmann Kantoormeubelen, Brede Kerkepad 7-15 en Tai Lin, Purmerweg 57.

verplicht Afbeelding 4.1: nabij het plangebied gelegen inriichtingen.

De afstand tussen de grens van het plangebied en de Nieuwendammerkerk en Assmann Kantoormeubelen bedraagt meer dan 10 meter. De afstand tot Tai Lin bedraagt ongeveer 53 meter.

Detailhandelbedrijven en restaurants worden aangemerkt als categorie 1 bedrijven, met een grootste aan te houden van 10 meter voor de aspect geluid en geur. Kerkgebouwen worden aangemerkt als categorie 2, met een grootst aan te houden richtafstand van 30 meter.

Vanwege de ligging in gemengd gebied mogen de richtafstanden met 1 afstandstap verkleind worden. De aan te houden afstand tot detailhandelbedrijven en restaurants bedraagt daardoor 0 meter. De aan te houden afstand tot een kerkgebouw is 10 meter.

Overweging / afweging / conclusie

Er is geen aanvullend onderzoek nodig om te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Luchtkwaliteit     

4.3.1 Kader     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

Luchtkwaliteitsaspecten zijn verankerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) en betreffen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en Besluit NIBM

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland nog niet overal voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Voorts bestaat in het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 ìg/m³.

Besluit gevoelige bestemmingen

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Beleidskader - Amsterdam

Actieplan luchtkwaliteit

In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd. Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.

Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit

In januari 2010 is de 'Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' van kracht geworden. Daarin wordt gesteld dat in Amsterdam, onafhankelijk van het wel of niet overschrijden van de normen, geen gevoelige bestemmingen worden gebouwd binnen 300 meter van de rand van een snelweg of in de eerstelijns bebouwing binnen 50 meter van een provinciale weg/drukke stadsweg. Daarbij gaat het om wegen waar meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden. Hetzelfde geldt voor het uitbreiden van een bestaande gevoelige bestemming met 10% of meer van de capaciteit. De GGD adviseert in deze gevallen over de locatie en mogelijke maatregelen.

Agenda Duurzaamheid: Schone lucht en duurzame mobiliteit

De Amsterdamse ambitie voor het thema schone lucht gaat verder dan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en is gericht op een gezonde luchtkwaliteit. Het gaat daarbij met name om mobiliteit gerelateerde maatregelen en een (stedenbouwkundig) ontwerp, met bijv. autoluwe gebieden, dat bijdraagt aan een gezonde leefomgeving. Vaak zijn de negatieve effecten op de luchtkwaliteit met name  van het verkeer afkomstig.

Goede OV- en fietsverbindingen

De bebouwingsdichtheid van het gebied is hoog, in de omgeving is een mix van functies aanwezig en er komt een hoogwaardige openbare ruimte. De voorwaarden zijn daarmee aanwezig voor een levendig stedelijk milieu, waar de voetganger en de fietser zich thuis voelt. Dit sluit ook mooi aan bij de beleidsdoelstelling 'Bewegende Stad'. In de ontwikkeling van het plangebied geeft de gemeente voorrang aan de voetganger en de fiets. Daarbij wordt de bereikbaarheid per fiets vergroot door te investeren in extra fietsverbindingen en fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte. Om de rest van de stad te bereiken, is ook een goede ontsluiting van het gebied met openbaar vervoer belangrijk.

Parkeren

De inzet is om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken door een lage parkeernorm te hanteren. Ook wordt ingezet op het verduurzamen van het resterende auto verkeer. Parkeren door bewoners en bedrijven gebeurt in principe op eigen kavel. Ook geldt dat ontwikkelaars gestimuleerd worden om (elektrische) autodeelconcepten toe te passen om daarmee het autobezit in het plangebied te beperken. De parkeervoorzieningen op private kavels moeten voor 100% zijn voorbereid voor een 'slim'  laadpunt. Ook de capaciteit van de elektriciteitsaansluiting moet hierop zijn toegerust. Het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor bezoekers wordt beperkt. Bovendien wordt bij 15% - 25% van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte een elektrische laadvoorziening geplaatst. 

Goederenvervoer

De bevoorradingsroutes voor o.a. bedrijven, kantoren en winkels verdienen vanuit luchtkwaliteit aandacht. Zorg bijvoorbeeld voor voldoende laad- en losvoorzieningen in de nabijheid zodat het overige verkeer goed kan doorstromen (en daarmee minder luchtvervuiling veroorzaakt). Onderzoek daarnaast mogelijkheden m.b.t. optimaliseren van venstertijden, slimme laad- en losplekken en het faciliteren van locaties voor overslagplekken of cargohubs/oplaadhubs (voor elektrisch vervoer).

Elektrisch Vervoer

Elektrisch vervoer heeft de toekomst: het is duurzaam en draagt bij aan een gezonde leefomgeving. Om elektrisch vervoer in het gebied mogelijk te maken, is het van belang dat hiervoor afdoende duurzame infrastructuur en bronnen aanwezig zijn. Er is daarbij een onderscheid te maken in de oplaadinfra die bij oplevering aanwezig moet zijn en de oplaadinfra voor de toekomst die in eerste instantie alleen moet zijn voorbereid. Het gaat zowel om voldoende oplaadfaciliteiten in de openbare ruimte als in de privégarages op eigen terrein. Door nu in de openbare ruimte en gebouwen voldoende voorbereidingen te treffen, wordt geanticipeerd op een toekomst met meer elektrisch vervoer.

4.3.2 Plangebied     

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van 15- 17 woningen mogelijk. Er worden geen gevoelige bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen) mogelijk gemaakt.

Uit de worst-case berekening van de bijdrage van de planontwikkeling op de luchtkwaliteit blijkt dat het extra verkeer dat deze ontwikkeling genereert (40 voertuigbewegingen per dag) leidt tot een toename van 0,05 NO2 en 0,01 PM10. De NIBM grens van 1,2 ug/m3 wordt niet overschreden. Het plan heeft geen negatief effect op de luchtkwaliteit.

verplicht

4.4 Geluidhinder     

4.4.1 Kader     

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijv. gevoelige functies.

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.

Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden. Daarnaast dient onderzocht te worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.4.2 Akoestisch onderzoek     

Omdat met voorliggend bestemmingsplan een bouwplan mogelijk wordt gemaakt waarmee wonigen kunnen worden gerealiseerd, is in opdracht van de gemeente Amsterdam, door Peutz akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnummer O 16681-2-RA-002 d.d. 14 maart 2024). Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de woningen binnen de geluidzone van het gezoneerd industrieterrein Johan van Hasseltkanaal Oost liggen. Met het onderzoek is dan ook de geluidbelasting door wegverkeer en industrielawaai inzichtelijk gemaakt.

4.4.2.1 Wegverkeerslawaai     

De beoogde woningen zijn gelegen op korte afstand van meerdere wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur van toepassing is. Dit betreft het Brede Kerkepad, de Hoornsestraat, het Enkhuizerplein en de Purmerweg. In het kader van een goed woon- en leefklimaat dienen 30 km/uur-wegen meegenomen te worden in akoestisch onderzoek. Overige wegen zijn op een dusdanige afstand gesitueerd dat deze een verwaarloosbare invloed hebben op de optredende geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de beoogde ontwikkeling. De diverse beschouwde wegen worden weergegeven in onderstaande afbeelding.

verplicht Afbeelding 4.1: beschouwde weggen in de omgeving van het plangebied (bron: Peutz)

De rekenresultaten als gevolg van de optredende gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de woningen door wegverkeer per bouwdeel is weergeven in onderstaande tabel:

verplicht Gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai

verplicht Afbeelding 4.2: bouwdelen (bron: Peutz)

De bijdrage per weg aan de gecumuleerde geluidbelasting is als volgt:

  • De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over de Purmerweg bedraagt maximaal

61 dB;

  • De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over het Brede Kerkepad bedraagt

maximaal 57 dB;

  • De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over het Enkhuizerplein bedraagt

maximaal 42 dB;

  • De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over de Hoornsedijk bedraagt maximaal

39 dB;

  • De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over Nieuwendammerstraat bedraagt

maximaal 32 dB;

  • De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer over het Purmerplein bedraagt maximaal

36 dB.

verplicht Gecumuleerde geluidbelasting wegverkeer vanuit het noordoosten

verplicht Gecumuleerde geluidbelasting wegverkeer vanuit het zuidwesten

4.4.2.2 Industrielawaai     

De beoogde ontwikkeling bevindt zich binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Johan van Hasseltkanaal Oost. In afbeelding 4.3 is de ligging van het plangebied binnen de geluidzone van het industrieterrein weergegeven.

verplicht Afbeelding 4.3: ligging plangebied ten opzichte van geluidszone industrie (bron: Peutz)

In onderstaande tabel zijn de berekende etmaalwaarden (Letmaal) ten gevolge van het industrieterrein Johan van Hasseltkanaal Oost ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen weergegeven.

verplicht

De hoogst optredende geluidbelasting van 52 dB (A) treedt op ter plaatse van de westgevel van bouwdeel A op een hoogte van 7,5 meter. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 50 dB (A) overschreden. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB (A) wordt niet overschreden. De waarde van 50 dB (A) wordt slechts op een zeer beperkt aantal posities overschreden.

verplicht Optredende geluidbelasting als gevolg van industrielawaai

4.4.2.3 Spoorweglawaai     

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen, waardoor het aspect spoorweglawaai niet aan de orde is.

4.4.3 Cumulatie wegverkeer- en industrielawaai     

Ingevolge artikel 110a, lid 6 van de Wgh moet bij de vaststelling van hogere waarden rekening worden gehouden met cumulatie van geluid ten gevolge van andere relevante geluidbronnen. De Wgh bepaalt dat een hogere waarde alleen wordt vastgesteld, voor zover de gecumuleerde geluidbelasting in een bepaalde situatie niet leidt tot een naar het oordeel van burgemeester en wethouders onaanvaardbare geluidbelasting. In de Wgh is echter niet geregeld in welke situaties sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting.



Wegverkeerslawaai

Maatgevend voor de optredende geluidbelasting ter plaatse van het plangebied zijn de geluidbelastingen vanwege de Purmerweg en het Brede Kerkepad. Er is sprake van geluidbelastingen van respectievelijk 61 dB en 57 dB.

Vanwege de Hoornsedijk, de Nieuwendammerstraat en het Purmerplein is er sprake van geluidbelastingen van maximaal 42 dB. De geluidbelasting van alle wegen samen bedraagt tot 61 dB.

De geluidbelasting voor o.a. Het Brede kerkpad en de Hoornsedijk zijn gebaseerd op worstcase uitgangspunten ten aanzien van de verkeersintensiteiten over deze wegen. Hiermee is naar alle verwachting in werkelijkheid sprake van minder hoge geluidbelastingen vanwege deze wegen.

Industrielawaai

De geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein 'Johan van Hasseltkanaal Oost' bedraagt maximaal 52 dB(A). De geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de beoogde ontwikkeling overschrijdt hiermee de etmaalwaarde van 50 dB(A). De ten hoogste toelaatbare hogere waarde van 55 dB(A) voor nieuwe woningen wordt hiermee niet overschreden. Opgemerkt wordt dat de waarde van 50 dB(A) slechts op een zeer beperkt aantal posities wordt overschreden.

Daar waar de voorkeursgrenswaarde 50 dB(A) voor industrielawaai wordt overschreden dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wgh slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient voorafgaand aan het nemen van een hogere waarden besluit onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger. In paragraaf 3.6 komen de mogelijke maatregelen aan bod.

Gecumuleerde geluidbelasting

Er treedt een onaanvaardbare geluidbelasting op als de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden van 63 dB voor wegverkeerslawaai wordt met 63 dB. Hoewel de in het onderzoek betrokken wegen niet beoordeeld worden volgens de Wgh wordt voor de beoordeling van de gecumuleerde geluidbelasting de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai op grond van de Wgh indicatief wel toegepast.

In de voorliggende situatie bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeers- en industrielawaai ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen ten hoogste 61 dB, dit kan worden gezien als een acceptabele geluidbelasting.

4.4.4 Hogere waarden Wet geluidhinder     

Daar waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en 50 dB (A) voor industrielawaai wordt overschreden dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Derhalve dient voorafgaand aan het nemen van een hogere waarden besluit onderzocht te worden of het mogelijk is geluidreducerende maatregelen te treffen. Daarbij geldt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger, hetgeen inhoudt dat het treffen van maatregelen aan de bron de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen in de overdracht, en dat het treffen van maatregelen in de overdracht de voorkeur verdient boven het treffen van maatregelen bij de ontvanger.

Een hogere waarde mag pas worden vastgesteld als de gecumuleerde geluidbelasting naar het oordeel van het bevoegd gezag aanvaardbaar is (artikel 110a, zesde lid, Wgh). Aangezien in voorliggende situatie hogere waarden aangevraagd worden, is het benodigd om de cumulatie van geluid nader te beschouwen. In welke gevallen sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting is niet aangegeven in de regelgeving.

Omdat sprake is van meer dan één geluidbron, is tevens de gecumuleerde geluidbelasting van belang. Het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 beschrijft een methode om deze cumulatie uit te voeren, rekening houdend met verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidsbronnen (verschillende geluidbronnen worden immers niet allemaal even hinderlijk ervaren).

In de voorliggende situatie is sprake van een gecumuleerde geluidbelasting van maximaal 61 dB uitgedrukt in wegverkeerslawaai.

4.4.5 Amsterdams geluidbeleid     

Nieuwe woningen, waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld, dienen in principe een stille zijde te krijgen. Voor woningen die worden uitgevoerd met een dove gevel is een stille zijde verplicht. Een stille zijde wordt gedefinieerd als een gevel (of geveldeel) die niet rechtstreeks wordt belast met een geluidsniveau boven de voorkeursgrenswaarde. De gecumuleerde geluidbelasting per bronsoort (wegverkeer, spoorverkeer of industrie) mag dus niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde.

Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen.

In de volgende paragraaf komen mogelijke maatregelen aan bod.

4.4.5.1 Maatregelen     

Algemeen

Aangezien de voorkeursgrenswaarde in de voorliggende situatie wordt overschreden (voor industrielawaai), dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Hierbij dient aangesloten te worden op het Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder van de gemeente Amsterdam. Vanuit het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam worden geluidluwe gevels verplichtgesteld bij elke woning, hiertoe is onderzocht welke maatregelen kunnen worden genomen om de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde ontwikkeling te reduceren.

Hierbij wordt de voorkeursvolgorde bron-overdracht-ontvanger aangehouden. In voorliggende situatie is als gevolg van industrielawaai ter plaatse van een beperkt aantal beoordelingsposities sprake van een overschrijding tot 2 dB(A) van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

In relatie tot deze beperkte overschrijding en het grote aantal bronnen dat hieraan bijdraagt is het toepassen van bronmaatregelen maatregelen een zeer ingrijpende maatregel. Ook zijn maatregelen in de overdracht in deze situatie geen realistische oplossingsrichting. Het kan hiermee niet redelijkerwijs worden verwacht om dergelijke maatregelen ten aanzien van industrielawaai te treffen. De beschouwing van de mogelijke maatregelen beperkt zich derhalve hoofdzakelijk tot de maatregelen bij de ontvanger.

Maatregelen bij de ontvanger

Vooralsnog is de exacte indeling en ligging van de woningen binnen het woningbouwplan nog niet bekend. Een deel van de gevels kan reeds als stille zijde worden aangemerkt. Voor de woningen die niet beschikken over een stille zijde, kunnen eventuele maatregelen, zoals de toepassing van loggia's en schermen of balkons met een verhoogde borstwering, ervoor zorgen dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Daarnaast kan in het ontwerp door middel van een strategische woningindeling rekening gehouden worden met de optredende geluidbelasting.

Naast industrielawaai is er sprake van een aanzienlijke geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai vanwege de Purmerweg en het Brede Kerkepad. Hoewel de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid hier niet van toepassing zijn wordt in overweging gegeven hier in het ontwerp ten behoeve van de realisatie van een acceptabel woon- en leefklimaat wel rekening mee te houden.

Wat betreft het akoestisch binnenniveau zal bovendien worden voldaan aan de nieuwbouweisen conform het Bouwbesluit 2012. Binnen in de woningen zal daarmee een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.

4.4.6 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder     

Het ontwerp besluit hogere waarden heeft gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerp besluit hogere waarden ingediend. Het college heeft voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan het hogere waardenbesluit genomen.

4.5 Externe veiligheid     

4.5.1 Kader     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens (zie §3.1.4 luchthavenindelingsbesluit Schiphol) en het gebruik van windmolens. Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen. Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De Veiligheidsregio dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan in de buurt van een risicobron. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

4.5.2 Regelgeving en beleid     

Het doel van het de regelgeving en beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren van de risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties. De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

Risicovolle inrichtingen

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening. In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is. Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Per 1 april 2015 is de wet aangevuld met de regelgeving over het Basisnet. De wetgeving over het Basisnet wordt ook wel "Wet Basisnet" genoemd en omvat een heel stelsel van wetten en regels die hun oorsprong hebben liggen in verschillende gebieden. De voornaamste die in dit verband van belang zijn, betreffende volgende:

  • Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs)

    Hierboven al genoemd: voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen de belangrijkste wet.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid . Dit besluit is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer.
  • Regeling Basisnet

    In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
  • Bouwbesluit

    Het aangepaste Bouwbesluit bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden.

Met de inwerkingtreding van het Basisnet is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) komen te vervallen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Het Basisnet beoogt aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Een plasbrandaandachtsgebied is het gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.

Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letaliteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteit en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

ADN, Richtlijn Vaarwegen en BPR

Ingevolge het ADN en het Binnenvaart Politiereglement (BPR) moeten schepen met gevaarlijke stoffen, de zogenaamde kegelschepen, aparte opstel-, tevens wachtplaatsen krijgen. Een onderzoek van het maatgevende verkeersaanbod dient om de noodzaak van dergelijke plaatsen aan te tonen. Bij lage intensiteiten van kegelschepen kan met verkeersmanagement het ligplaats nemen op de wachtplaatsen voorkomen of beperkt worden, waardoor niet altijd een aparte ligplaats voor kegelschepen nodig is. De situering ervan is in het verlengde van de opstel- en wachtruimte of, als dit niet mogelijk is, aan de andere oever. Hierbij gelden minimale afstanden ten opzichte van andere schepen en bebouwing.

In de Richtlijnen Vaarwegen 2017 staat in paragraaf 6.2.5 beschreven welke criteria van toepassing zijn bij het aanwijzen van kegelligplaatsen. De aard van de lading bepaalt het aantal te voeren blauwe kegels. De aan te houden minimumafstanden zijn beschreven in het ADN en overgenomen in het BPR.

Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 8 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.'

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico's aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.

Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door het bevoegd gezag expliciet is toegestaan.

4.5.3 Plangebied     

Nabij het plangebied, op ongeveer 325 meter, bevindt zich de hoge druk aardgastransportleiding W-572-01 (zie ook de figuur hieronder).

verplicht

Afbeelding 4.2: uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl). Het plangebied is gemarkeerd

Leiding W-572-01 heeft een uitwendige diameter van 406 mm (15,98 inch) en een werkdruk van 40 bar. Een leiding met een dergelijke diameter en werkdruk heeft een 1% lethaliteits afstand van 170 meter en een 100% lethaliteitsafstand van 80 meter.

Het plangebied Purmerweg 46 ligt op ongeveer 325 meter afstand. Een beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is niet aan de orde.

Risico's vanwege overige inrichtingen

Er bevinden zich geen overige inrichtingen in de nabijheid van het plangebied die beoordeeld moeten worden in het kader van het aspect Externe veiligheid.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren

In de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren plaats.

Verantwoording Groepsrisico

Een verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling op het perceel Purmerweg 46.

4.6 Bodemkwaliteit     

4.6.1 Kader     

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Ook als er sprake is van een functieverandering, dient in een aantal gevallen aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Daarnaast geldt dat de bodemkwaliteit invloed kan hebben op de financiële haalbaarheid als blijkt dat de bodem gesaneerd moet worden.

4.6.2 Plangebied     

Crux Engineering BV heeft in oktober 2018, in opdracht van de gemeente Amsterdam bodemonderzoek uitgevoerd, waaronder historisch vooronderzoek.

Uit het vooronderzoek is gebleken dat op de locatie in 1998 bodemonderzoek is uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat in de ondergrond (1,5m tot 2,0 m-mv) een matig verhoogd kopergehalte is gemeten. Verder is geconstateerd dat op en in de directe omgeving van de locatie (binnen 50 meter) geen gegevens bekend zijn van verdachte (bedrijfs-) activiteiten of puntbronnen, waaronder tanks. De locatie is op de bodemkwalteitskaart van de gemeente Amsterdam gelegen in zone 3. De gemiddelde kwaliteit van de grond in deze zone bedraagt klasse 'industrie'. Op basis van het vooronderzoek wordt niet verwacht dat de grond (sterk) verontreinigd is.

In september 2018 zijn op de locatie boorwerkzaamheden verricht en grondwatermonsters genomen.

Uit de analyseresultaten blijkt het volgende:

  • de bovengrond ter plaatse van de binnenplaats bevat hoogtens een licht verhoogd gehalte aan PCB. De bovengrond aan de noordzijde van het perceel bevat geen verhoogde gehalten van stoffen waarop is onderzocht.
  • de ondergrond bevat hoogtstens licht verhoogde gehalten aan kwik en lood
  • de bovengrond ter plaatse van de binnenplaats voldoet indicatief aan de klasse 'industrie' op basis van het licht verhoogde gehalte aan pcb. De bovengrond aan de noordzijde voldoet aan de achtergrondwaarden.
  • de ondergrond voldoet aan de klassen 'wonen'.
  • het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie barium.
  • de grond bevat geen asbest.
  • de bodemkwaliteit is geschikt voor het bodemgebruik 'wonen met tuin'.

Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting bijgesloten.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

5.1 Mobiliteit en Parkeren     

Mobiliteit

V&OR heeft in oktober 2021 een studie uitgevoerd naar de verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling op het perceel Purmerweg 46.

In deze paragraaf is een samenvatting van de studie opgenomen. De volledige studie is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. De actualisatie is als bijlage 5 opgenomen.

Purmerweg 46 valt binnen de verkeerszone 879. Al het verkeer uit deze zone komt uit op de Nieuwe Purmerweg. Met de ontwikkeling worden maximaal 17 woningen en maximaal 41 personen, toegevoegd. In de perioide 2020-2030 is er sprake van een een groei van ca. 3.000 motorvoertuigen per etmaal op de Nieuwe Purmerweg.

41 inwoners genereren 100 verplaatsingen per etmaal, waarvan 40 met de auto, 40 met de fiets en 20 met het OV. De toename op etmaalniveau bedraagt 0,001%.

De belasting van relevante kruispunten komt niet boven de 30% uit. Een kruispunt dat voor meer dan 85% belast wordt moet aangepast worden.

Geconcludeerd wordt dat het effect van de ritgeneratie van 17 personen niet significant is voor de belasting van relevante kruispunten. De toename van het verkeer leidt niet tot een problematische kruispuntbelasting.

Parkeren

Er wordt een ontwikkeling gerealiseerd die uit 100% sociale huurwoningen bestaat. Op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid (Nota parkeernormen auto, november 2017) zijn er voor deze ontwikkeling 2 parkeerplaatsen nodig (17x0,1) = 1,7, afgerond 2.

Bij kleinschalige woningbouwontwikkelingen waarbij de parkeerbehoefte niet meer dan 4 parkeerplaatsen is, hoeft er niet op eigen terrein in de parkeerbehoefte te kunnen worden voorzien.

Uit recente parkeergegevens van mei 2022 (zie ook www.maos.amsterdam.nl/parkeerdruk/) blijkt niet dat de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied dusdanig hoog is, dat het noodzakelijk is een besluit tot invoering van betaald parkeren te nemen. Volgens de informatie op maps.amsterdam.nl is de parkeerdruk in de direct aan het plangebied grenzende straten 63%, 71%/ 80% en 86%.

5.2 Water     

5.2.1 Kader     

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het NWP 2016-2021 is de opvolger van het NWP 2009-2015 en vervangt dat plan en de partiële herzieningen hiervan. Op basis van de Waterwet is het NWP voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. In dit nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • integraal waterbeheer
  • afwenteling voorkomen
  • ruimte en water verbinden

In 2014 heeft het Kabinet de nationale deltabeslissingen vastgesteld en via een tussentijdse wijziging van het voornoemde Nationaal waterplan als beleid heeft verankerd. In de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. In 2014 heeft de gemeente Amsterdam de intentieverklaring 'Ruimtelijke Adaptatie' ondertekend, voortkomend uit de Deltastrategie. In haar beleid 'Amsterdam Waterbestendig' onderschrijft de gemeente de noodzaak voor klimaatbestendigheid en een robuuste watersysteem, mede in verband met de ambitie om de stad verder te verdichten. Op rijksniveau heeft de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw, geadviseerd de wateroverlast in een watersysteem aan te pakken door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren. In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben alle partijen deze aanpak onderschreven. Op grond van 'Amsterdam Waterbestendig' gaat Amsterdam de komende decennia werken aan de volgende opgaven:

  • bescherming tegen overstroming;
  • omgaan met wateroverlast;
  • omgaan met watertekort;
  • omgaan met temperatuurstijging/hittestress.

Watervisie 2021

Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 "Buiten de oevers" vastgesteld. De Watervisie biedt een doorkijk voor het regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. De Watervisie 2021 is op 23 december 2015 in werking getreden en vervangt het Waterplan 2010-2015. Voor de Watervisie is een Uitvoeringsprogramma 2016-2021 opgesteld, waarin staat wat de provincie concreet gaat doen. Het Uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd.

Waterverordening provincie Noord-Holland

In de Waterverordening 2015 zijn bepalingen opgenomen over de instandhouding en bruikbaarheid van de scheepvaartwegen van de provincie en de aanwezige kunstwerken, zoals bruggen, sluizen en steigers.

Waterprogramma 2016-2021 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2016-2010 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water. De komende jaren is de opgave om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water. Dat gebeurt vooral preventief door de uitvoering van programma's en dagelijks beheer, maar ook door het onderhouden van een goede crisisorganisatie.



Keur HHNK

In 2016 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur vastgesteld. De keur van HHNK is gericht op het beschermen van de water aan- en afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de Keur staan de regels die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Samen met de Waterwet, nationale- en Europese wetgeving en beleidsregels van HHNK vormt dit de basis voor de watervergunning.



Nota waterkeringen

In deze beleidsnota wordt het beleid en de uitgangspunten voor het beheer en medegebruik van de waterkeringen van HHNK beschreven. De Beleidsnota Waterkeringen geeft helderheid over: het doelmatig beheren, het waarborgen van de waterkerende functie, het afstemmen van de belangen, het vergunningen- en ontheffingenbeleid.

Omgevingsprogramma Riolering 2022 - 2027

In dit plan is het beleid op het gebied van de gemeentelijke watertaken (stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater) van Amsterdam toegelicht voor de periode 2012-2027.

5.2.2 Plangebied     

Algemeen

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het bestemmingsplan Purmerweg 46 valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Waternet voert de zorg voor de gemeentelijke watertaken. De gemeentelijke watertaken omvatten zorgplicht voor grondwater, afvalwater, hemelwater en drinkwater.

Waterkeringen

Het projectgebied is niet gelegen nabij een waterkering.

Waterberging

Bij een toename van het oppervlakte verharding met meer dan 800 m2 dient, gelet op de Keur (Algemene regels bij de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016), de toename aan verharding te worden gecompenseerd in de vorm van 10% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging.

In de huidige situatie is 379 m2 bebouwd oppervlak op het perceel. Het perceel heeft een oppervlakte van 710 m2.

Wanneer het perceel volledig wordt verhard, neemt het oppervlakte verharding met maximaal 331 m2 toe. In de praktijk zal hier geen sprake van zijn. Een deel van het perceel zal worden ingericht als tuin bij de woningen.

De maximale toename van verhard oppervlakte bedraagt minder dan 800 m2, waardoor er geen watercompensatie nodig is.

Hemelwater

Op basis van de Hemelwaterverordening gemeente Amsterdam is het verboden om vanaf een gebouw hemelwater in het openbaar riool of op de openbare ruimte te lozen, tenzij een hemelwaterberging is aangebracht en in stand wordt gehouden.

In de nieuwe situatie is er sprake van 227m2 bebouwing. Een hemelwaterberging heeft ten minste een capaciteit van 60 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak, loost maximaal 1 liter per m2 bebouwd oppervlak per uur op een openbaar riool en is na 60 uur leeg (artikel 4.1 Hemelwaterverordening Amsterdam).

Bij 227 m2 bebouwd oppervlak is een hemelwaterberging van 13,62 m2 nodig.

Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels is geborgd dat de hemelwaterbeging daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Wateropgave

Dit bestemmingsplan levert een bijdrage aan de invulling van de wateropgave middels het realiseren van een hemelwaterberging met een capaciteit van ten minste 13,62 m3.

Demping en verharding

In het kader van dit bestemmingsplan is geen sprake van demping van oppervlaktewater. In de huidige situatie bedraagt het bebouwingsoppervlak circa 379 m². In het kader van het project is geen sprake van toename van de verharding met meer dan 800 m2. Compensatie is daarom niet noodzakelijk.

Waterkwaliteit

Gebruik materialen

Voor de nieuwbouw worden géén materialen gebruikt die de kwaliteit van het regen- en oppervlaktewater negatief beïnvloeden, zoals uitloogbare materialen als koper, zink, lood of geïmpregneerd hout. Nabij plangebied is een (verbeterd) gemengd rioolstelsel aanwezig. Dit stelsel blijft in de huidige vorm aanwezig.

Kabels en leidingen

Het bestemmingsplan heeft geen invloed op planologisch relevante kabels en leidingen.

Grondwater

Er worden geen kelders, ondergrondse parkeergarages of andere ondergrondse bebouwing gerealiseerd. Het bestemmingsplan heeft daarom geen gevolgen voor de grondwaterstromen in en nabij het projectgebied.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie     

5.3.1 Kader     

In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Erfgoedwet

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden en erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet, d.d. 9 december 2015, in werking getredeng op 1 juli 2016. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wet to behoud van cultuurbezit. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waardoor deze delen van de Monumentenwet1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaalbelang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.

Erfgoedverordening Amsterdam

Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening geldt voor heel Amsterdam en beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam.

Monumenten en Archeologie is in de Erfgoedverordening aangewezen als het stedelijk kennis- en expertisecentrum dat gemeentelijke diensten en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam adviseert over de waarde van en de omgang met de onder- en bovengrondse cultuurhistorische waarden.

Archeologie beleid Amsterdam

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd door Monumenten & Archeologie en behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 5.10 lid 2 Erfgoedwet 2016). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Monumenten & Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

Plangebied

De locatie Purmerweg 46 kent geen archeologische verwachtingswaarde, waardoor geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd en in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie wordt opgenomen.

Aanvaardbaarheid ontwikkeling ten opzichte van het beschermd stadsgezicht

Hoewel op het eerste oog de hoeveelheid woningen op dit perceel aan de hoge kant lijkt te zijn, moet worden opgemerkt dat het om relatief kleine woningen gaat. Als dezelfde hoeveelheid BVO zou worden gedeeld door grotere gezinswoningen dan zou het aantal op vijf woningen uitkomen. Toch zijn deze kleinere woningen de typen die veel gevraagd worden in de stad en ze zijn ook van toegevoegde waarde om het woningaanbod in dit deel van de stad meer divers te maken. Wat betreft de hoeveelheid BVO is het niet onaanvaardbaar.

Het perceel Purmerweg 46 is onderdeel van het organisch gegroeide dijklint. En langs dit dijklint komen dergelijke volumen vaker voor. De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft geen ontwikkeling waarin een hoogstedelijk appartementenblok wordt gerealiseerd. Er is rekening gehouden met het beschermde stadsgezicht. Zo worden aanwezige rooilijnen gerespecteerd, worden kapvormen afgewogen die bij het organische karakter passen, is een maximum van twee bouwlagen toegestaan, wordt een bewoonbare kap voorgesteld, worden balkons die in het zicht staan beperkt, worden doorzichten tussen de panden geintroduceerd, etc.

Cultuurhistorie beleid Amsterdam

Bij het maken van bestemmingsplannen dient een beschrijving te worden opgenomen “van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten) rekening is gehouden” (artikel 3.1.6 lid 5 Besluit ruimtelijke ordening). Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Bij cultuurhistorische waarden (bovengronds) gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of -gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken. Het is van belang dat cultuurhistorische waarden worden betrokken in de planvorming en worden meegewogen in de besluitvorming over de inrichting van een gebied.

Beschermde stads- en dorpsgezichten

Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn een ruimtelijk en architectonisch geheel van historische waarde. Bij beschermde gezichten wordt onderscheid gemaakt tussen van rijkswege beschermde gezichten en van gemeentewege aangewezen gezichten.

Aanwijzing van beschermd stads- of dorpsgezicht

Met de aanwijzing van een beschermd stadsgezicht wordt een erkenning gegeven aan de uitzonderlijke cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden van een gebied. Het gaat om waardevol erfgoed waarvan de bijzondere waarden voor nu en in de toekomst behouden zouden moeten blijven. De bestaande kwaliteiten zijn vaak een belangrijke reden dat men graag in deze wijken of gebieden woont en werkt, bewoners zijn vaak trots op hun omgeving en voelen zich ermee verbonden. De bescherming van een gezicht heeft betrekking op de historisch waardevolle structuren. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en kleinere ingrepen die passen in de historische omgeving, mogelijk blijven. Ook kan het gebruik van een gebouw veranderen, wanneer dit past in het historisch gegroeide karakter. Het is dus niet zo dat er straks na de aanwijzing niets meer mag veranderen in het gebied.

De ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wijzen van rijkswege beschermde gezichten aan. De gemeenteraad of stadsdeelraad, en de Raad voor Cultuur, Gedeputeerde Staten en de Rijksplanologische Commissie hebben daarbij een adviserende rol. Gemeentelijk beschermde gezichten worden aangewezen door de raad. Deze kan zich laten adviseren door Monumenten en Archeologie.

Amsterdam heeft drie rijksbeschermde stadsgezichten en drie rijksbeschermde dorpsgezichten. Weesp heeft een rijksbeschermd stadsgezicht. Dit zijn de blauwe gebieden op onderstaande kaart. Het centrum van Amsterdam binnen de Singelgracht (op 1 februari 1999), Amsterdam-Noord (op 3 maart 2014), Plan Zuid (op 4 oktober 2017) en Stadsgezicht Weesp (op 21 juni 1982) zijn aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Durgerdam, Ransdorp en Holysloot zijn in 1976 aangewezen als rijksbeschermde dorpsgezichten. Daarnaast heeft Amsterdam vier gemeentelijk beschermde stadsgezichten en een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Dit zijn de rode en gele gebieden op onderstaande kaart.

Het Van Eesterenmuseum (sinds 2008) en de Noordoever van de Sloterplas (op 18 oktober 2017) in Amsterdam Nieuw-West, het Bijlmermuseum (sinds 2019) in Amsterdam Zuidoost en het IJplein (sinds 2020) in Amsterdam Noord zijn aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Het dorp Sloten is (op 18 oktober 2017) aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht.

verplicht

Gebiedsbescherming gericht op behoud van kwaliteit

Met de aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht wordt beoogd om de historische structuur en ruimtelijke karakteristieken van een gebied te behouden, maar vooral ook te versterken en te benutten bij ontwikkelingen. Uitgangspunt bij een beschermd stads- of dorpsgezicht is de bescherming van een gebied, het gaat dus niet om de bescherming van afzonderlijke gebouwen of objecten. Hiervoor bestaat de aparte status van bescherming als monument. De cultuurhistorische waarde van het beschermd stads- of dorpsgezicht wordt beschermd door bij veranderingen rekening te houden met het bijzondere karakter.

Een belangrijk gevolg van de aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht is dat de gemeente 'beschermende bestemmingsplannen' moet opstellen voor het aan te wijzen gebied, zodat de cultuurhistorische waarden worden beschermd via ruimtelijke en stedenbouwkundige bepalingen.

5.3.2 Plangebied     

Op 3 maart 2014 is Amsterdam-Noord aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Het omvat de belangrijkste dragers van de historische ontwikkeling, die dit gebied doormaakte. Ten 1e de Waterlandse Zeedijk met de dijkdorpen Schellingwoude, Nieuwendam, Buiksloot en de lintbebouwing Oostzanerdijk. Uniek vanwege hun karakteristieke silhouet van kleine, lage dijkwoningen met houten gevels, her en der kerktorens, en het alom aanwezige water met bruggen, haventjes vol woonschepen en bedrijvigheid, de rietlanden en weilanden in het benedendijkse land. Als 2e het 19e-eeuwse ontwikkelingsgebied, met name de Volewijk en delen van de Nieuwendammer- en Buiksloterhampolder, met het Noordhollands Kanaal als belangrijkste as. En ten slotte de reeks tuindorpen, die tussen 1910 en 1940 binnen deze structuur tot stand kwam. Deze kwalitatief hoogwaardige arbeiderswijken zijn gebouwd volgens het tuindorpconcept dat zich kenmerkt door intieme wijken met pleintjes, kleine, afwisselende woonblokken, gezinswoningen met tuintjes en overal veel groen en voorzieningen op loopafstand. Dit unieke complex van tuindorpen tonen het vooruitstrevende ideaalbeeld van stadsbestuur en architecten voor de stadsontwikkeling en volkshuisvesting van Amsterdam en Nederland.

Het plangebied Purmerweg 46 ligt binnen dit beschermde stadsgezicht.

Cultuurhistorische verkenning

De afdeling Monumenten en Archologie van de gemeente Amsterdam heeft in oktober 2019 een verkenning van het perceel Purmerweg 46 gemaakt zie Bijlage 6. Voor wat betreft de cultuurhistorische context concludeert de afdeling Monumenten en Archeologie het volgende:

Het in 1964 door Publieke Werken ontworpen GGD-gebouw Purmerweg 46 is van cultuurhistorische betekenis als herinnering aan de gezondheidszorg in de jaren zestig op wijkniveau in de uitbreidingswijk Nieuwendam-Noord. Naast winkels, scholen en kerken voorzag het stedenbouwkundig plan van de AUP wijk ook in gebouwen voor de gezondheidszorg. De GGD aan de Purmerweg was speciaal ingericht voor de afdeling 'Jeugdhygiëne' en gericht op zuigelingen en kinderen en was de voorloper van het huidige 'consultatiebureau'.

Purmerweg 46 is van cultuurhistorisch belang, omdat de functie van GGD-gebouw zowel aan het exterieur als in het interieur nog redelijk goed herkenbaar is. Het oorspronkelijke ontwerp, dat eenvoudig doch zeer verzorgd was, is door latere wijzigingen echter in behoorlijke mate aangetast. Het pand is van stedenbouwkundig belang als onderdeel van de dorps aandoende, kleinschalig opgezette omgeving, waarop het pand goed aansluit door zijn opzet, schaal en vormgeving.

Het pand is daarnaast van kunsthistorisch belang als drager van het speciaal voor dit gebouw ontworpen en gaaf bewaard gebleven kunstwerk van Lex Horn.

Purmerweg 46 is aangemerkt als orde 3 pand, hetgeen betekent "een architectuureenheid met een voor de periode kenmerkende vormgeving en/of kenmerkende typologie en / of belangrijke bijdrage aan de compositie van de verkaveling en het veld." Op basis van de geconstateerde architectuur- en cultuurhistorische, stedenbouwkundige en kunsthistorische waarden stelt Monumenten en Archeologie dat de status als orde 3-pand passend is voor Purmerweg 46.

De meerwaarde van het gebouw is vooral gelegen in de wijze waarop het stedenbouwkundige volume zich verhoudt tot de pre-stedelijke bebouwing aan de Nieuwendammerdijk en het tuindorp Nieuwendam. Hoewel het pand niet monumentwaardig is, gaat er met de eventuele sloop van dit gebouw in deze buurt wel een karakteristiek, cultuurhistorisch herkenningspunt van de naoorlogse verzoringsstaat verloren. Bij eventuele sloop / nieuwbouw is het van belang dat het kunstwerk van Lex Horn behouden blijft en herplaatst wordt in de nieuwbouw. Op deze wijze kan het kunstwerk een bijdrage leveren aan het levendig houden van de herinnering aan het voormalig GGD-gebouw. Gezien de bijzondere stedenbouwkundige ligging in het Rijksbeschermd Stadsgezicht is het van belang dat er aangestuurd wordt op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van nieuw programma.

Hierbij de opmerking dat het pand verkocht is en daarmee ook het kunstwerk. Het behoud van het kunstwerk kan niet via het bestemmingsplan afgedwongen worden. Omdat er geen sprake is van een monument geldt tevens geen vergunningplicht. Afspraken zijn hierover privaatrechtelijk gemaakt. In de stedenbouwkundige randvoorwaarden die zijn opgenomen in de koopovereenkomst is als uitgangspunt opgenomen dat het kunstwerk terugkomt. Het is de verantwoordelijkheid van de nieuwe eigenaar om het kunstwerk her te bestemmen.

Aanvaardbaarheid ontwikkeling ten opzichte van het beschermd stadsgezicht

Hoewel op het eerste oog de hoeveelheid woningen op dit perceel aan de hoge kant lijkt te zijn, moet worden opgemerkt dat het om relatief kleine woningen gaat. Als dezelfde hoeveelheid BVO zou worden gedeeld door grotere gezinswoningen dan zou het aantal op vijf woningen uitkomen. Toch zijn deze kleinere woningen de typen die veel gevraagd worden in de stad en ze zijn ook van toegevoegde waarde om het woningaanbod in dit deel van de stad meer divers te maken. Wat betreft de hoeveelheid BVO is het niet onaanvaardbaar. Het perceel Purmerweg 46 is onderdeel van het organisch gegroeide dijklint. En langs dit dijklint komen dergelijke volumen vaker voor. De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft geen ontwikkeling waarin een hoogstedelijk appartementenblok wordt gerealiseerd. Er is rekening gehouden met het beschermde stadsgezicht. Zo worden aanwezige rooilijnen gerespecteerd, worden kapvormen afgedwongen die bij het organische karakter passen, is een maximum van twee bouwlagen toegestaan, wordt een bewoonbare kap voorgesteld, worden de balkons die in het zicht staan beperkt, worden doorzichten tussen de panden geïntroduceerd, etc.

5.4 Natuurbescherming     

5.4.1 Kader     

Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het beschermen van soorten en gebieden is vastgelegd in deze wet, waarbij aansluiting is gezocht van de natuurwetgeving op het omgevingsrecht.

In de Wet natuurbescherming zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied, moet worden onderzocht of de ontwikkeling significante effecten heeft op de beschermde habitats in de natuurgebieden.

De Wet natuurbescherming bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.De beschermde soorten zijn onderverdeeld in soorten van de Habitatrichtlijn, soorten van de Vogelrichtlijn en Nationale soorten. Bij ontwikkelingen in een gebied of de sloop van gebouwen dient een natuurscan te worden uitgevoerd om de soorten en gebiedsstatus in kaart te brengen.

Rode lijstsoorten, landelijk beleid

Eens per tien jaar worden er zogenoemde 'Rode Lijsten' opgesteld met soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Voor het Ministerie van EZ zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen. Ecologische Hoofdstructuur, landelijk en provinciaal beleid

Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones vastgelegd. Dit Nationaal Natuurnetwerk (NNN), voormalig Ecologische Hoofdstrcutuur (EHS), een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Het NNN moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. De verbindingen zijn grensoverschrijdend, als je uitzoomt zie je dat de verbindingen in Europa met elkaar zijn verbonden, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa en de grote natuurgebieden kunnen bereiken.

Hoofdgroenstructuur, Amsterdams beleid

In de structuurvisie van Amsterdam 2040 (vastgesteld in 2011) is de hoofdgroenstructuur opgenomen. Voor functiewijzigingen, die buiten de vastgelegde kaders vallen moet advies worden gevraagd aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur. Eventuele wijzigingen kunnen aan de Gemeenteraad worden voorgelegd.

Ecologische structuur, Amsterdams beleid

Een uitwerking van de "Structuurvisie 2040" is de ecologische visie. Deze is in juli 2012 door de Gemeenteraad vastgesteld. De onderstaande kaart laat de ecologische structuur zien, zoals die door (grondgebonden) dieren wordt gebruikt. Er is de afgelopen jaren enorm geïnvesteerd in de ecologische zones, behalve voor de versterking van de biodiversiteit is het voor bewoners een belangrijke mogelijkheid om in de buurt te recreëren of even te bekomen van de bruisende stad.

De ecologische hoofdstructuur is al voor een groot deel ingericht, echter zijn er nog wel een aantal knelpunten in de vorm van infrastructuur of onvoldoende natuurlijke inrichting. Doel is om deze barrières voor dieren weg te nemen en waar mogelijk de kwaliteit van het groen te verbeteren.

5.4.2 Plangebied     

Het plangebied Purmerweg 46 maakt geen onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur en Ecologische structuur.

Het Natuur-Wetenschappelijk Centrum heeft in maart 2020 een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. De quickscan bestaat uit een literatuuronderzoek en een veldbezoek. Deze quickscan is in maart 2024 geactualiseerd. Hieronder wordt een samenvatting van de quickscan gegeven. De volledige quickscan en actualisatie is als Bijlage 7 en Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.

Beschermde soorten

Uit de quickscan blijkt dat op basis van habitateisen, verspreidingsgegevens en kenmerken van het plangebied geen beschermde dagvlinders, libellen, amfibieen en reptielen worden verwacht.

Het pand Purmerweg 46 heeft enkele vleermuisgeschikte gevels. Het perceel zal naar verwachting geen onderdeel uitmaken van een vliegroute, want er zijn slechts enkele bomen aanwezig in de tuin. Mogelijk wordt het perceel gebruikt als foerageergebied, maar is het geen essentieel foerageergebied, omdat er voldoende alternatieve foerageergebieden in de omgeving aanwezig zijn.

verplicht Afbeelding 5.1: Vleermuisgeschikte gevels binnen het plangebied (gele lijn) (bron: NWC)

Op het perceel zijn geen bomen aanwezig met nesten van vogelsoorten met een vaste verblijfsplaats. Ook zijn geen sporen aangetrofffen die duiden op de aanwezigheid van vogelsoorten met een vast verblijfplaats. Ook bevat het perceel geen onderdelen vande functionele leefomgeving voor andere beschermde vogelsoorten. Het gebouw biedt geen geschikte nestgelegenheid voor de huismus of gierzwaluw door het ontbreken van dakpannen of andere geschikte openingen. In de omgeving is weinig huismusgeschikte vegtatie aanwezig.

Op het perceel zijn geen holen gevonden die gebruikt kunnen worden door beschermde grondgebonden zoogdieren. Ook zijn geen geschikte openingen, sporen of uitwerpselen aangetroffen. Er is weinig schuilgelegenheid en voedsel beschikbaar voor deze soorten.

De voorgenomen ontwikkeling op het perceel zal geen negatieve effecten opleveren op de functionele leefomgeving van beschernde vogelsoorten. Het perceel is niet geschikt als functionele leefomgeving voor kleine marterachtigen. Om de funties van het plangebied voor vleermuizen in kaart te brengen is aanvullend onderzoek uitgevoerd.

Nader onderzoek vleermuizen

Door ABO Milieuconsult is in 2020 een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd.

Tijdens het onderzoek zijn verschillende soorten vleermuizen waargenomen, waaronder gewone dwergvleermuizen, ruikge vleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. Geconstateerd is dat in het plangebied twee zomerverblijfplaatsen van gewone vleermuizen aanwezig zijn.

verplicht Afbeelding 5.2: locaties zomerverblijven gewone dwergvleermuis (bron: Milieuconsult)

Het is aannemelijk dat deze verblijfplaats tijdens sloopwerkzaamheden wordt vernietigd. Voor deze werkzaamheden is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

In het plangebied is geen vliegroute en ook geen essentieel foerageergebied aanwezig.

Het volledige onderzoek is als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.

Uit de actualisatie van de quickscan Flora en Fauna is niet gebleken dat de situatie substantieel is gewijzigd, waardoor het niet noodzakelijk is het nader onderzoek vleermuizen te actualiseren.

Beschermde gebieden

Het perceel Purmerweg 46 grenst niet aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het perceel ligt op ongeveer 4 kilometer afstand van Natura 2000-gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske'.

verplicht Afbeelding 5.2: ligging Purmerweg 46 t.o.v. Natura 2000-gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' (bron: NWC)

Aeriusberekening

Om te beoordelen of de ontwikkeling van maximaal 17 woningen op het perceel Purmerweg 46 tot significant negatieve effecten leidt in beschermde gebieden is door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum een Aeriusberekening uitgevoerd. De berekening en het begeleidende rapport zijn als Bijlage 10 bij deze toelichting bijgesloten.

Bouwfase

De bouwfase van de 17 woningen heeft een toale emmissie NOx van 669,9 kg/ jaar. De emissie NH3 bedraagt 4,5 kg/jaar. De stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000 gebieden is berekend door AERIUScalculator als een toename van 0,01 mol/ha/j. Hieruit blijkt dat de bouwwerkzaamheden een bijdrage hebben aan de totale stikstofdepositie in het nabijgelegen Natura 2000-gebied.

Gebruiksfase

Voor de berekening van de stikstofdepostie tijdens de gebruikersfase is er van uitgegaan dat de 17 woningen niet aangesloten worden op het gasnetwerk. Er wordt per etmaal uitgegaan van 40 vervoersbewegingen met een personenauto naar het noorden en 40 vervoersbewegingen met een personenauto naar geheel Amsterdam. Andere vervoersbewegingen zullen plaatsvinden met het OV of met de fiets.

Deze vervoersbewegingen leiden tot een totale emissie NOx van 8,9 kg/jaar en minder dan 1 kg/jaar NH3. De stikstofdepostitie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied heeft gedurende de gebruikersfase geen depositieresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar. De uitstoot, als gevolg van vervoersbewegingen tijdens de gebruiksfase, heeft geen significant nadelige effecten op de kritische depositiewaarden van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Ecologische voortoets

Vanwege mogelijke gevolgen voor beschermde natuurwaarden en habitatypen op nabij gelegen Natura 2000-gebied gedurende de bouwfase is er middels een ecologische voortoets een beoordeling van effecten op natuurwaarden gedaan, zie ook Bijlage 11 bij deze toelichting.

Het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is een uitgeveend laagveengebied ten noorden van Amsterdam. Het gebied wordt gekenmerkt door de langdurige invloed van brak water. Het gebied is van internationale betekenis doordat het uitermate geschikt is voor de Noordse woelmuis en vanwege het relatief grote oppervlak aan trilvenen.

Uit de AERIUSberekening is gebleken dat de grootste toename van stikstofdepositie plaatsvindt in het zuidelijke deel van het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Hexagoon 5621255 wordt hierbij het meest belast. Deze hexagoon heeft de kritische depositiewaarde (KDW) al overschreden. Het betreft een matige overschrijding.Dit houdt in dat de overschrijding meer dan 70 kg is, maar minder dan 2 keer de KDW (de KDW in dit gebied bedraagt 714 kg).

De toename van de stikstofdepositie ten gevolge van de werkzaamheden vindt plaats in het habitattype veenmosrietlanden (H7140B). De totale depositie binnen dit habitattype heeft een dalende trend.

Door de relatief korte duur van de werkzaamheden en de ontwikkelingen binnen het gebied (de depostie heeft een dalende trend) en omdat de stikstoftoename als gevolg van de werkzaamheden tamelijk klein is wordt niet verwacht dat deze significant negatieve gevolgen met zich mee zullen brengen op de ontwikkeling van stikstofdepostie, zowel op de korte als lange termijn. Er kan daardoor worden uitgesloten de voorgenomen plannen aan de Purmerweg 46 in Amsterdam een negatieve invloed zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske.

Conclusie

Berkend is dat de gebruiksfase geen significant nadelige effecten op de kritische depositiewaarden van nabijgelegen Natura 2000-gebieden heeft. De bouwfase brengt een toename in stikstofdepositie met zich mee van 0,01 mol/ha/j. Door de relatief korte duur van de bouwwerkzaamheden en ontwikkelingen binnen het Natura 2000-gebied (er is sprake van een dalende stikstofdepositie) en omdat de stikstoftoename als gevolg van de bouwwerkzaamheden relatief klein is, wordt niet verwacht dat de bouw van de 17 woningen significant negatieve gevolgen met zich zullen meebrengen, zowel op de korte als op de lange termijn. Er kan worden uitgesloten dat de bouw van de 17 woningen een negatieve invloed zal hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting     

6.1 Algemeen     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

6.2 De bestemmingen     

6.2.1 Tuin     

Binnen de bestemming 'Tuin' liggen de gronden die zijn aangewezen voor tuinen en erven. Op deze gronden mogen alleen, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd worden. Bijgebouwen geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen zijn eveneens niet toegestaan.

6.2.2 Wonen     

De plaats waar de woonblokken gerealiseerd worden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming mogen minimaal 15 en maximaal 17 woningen gebouwd worden. De maximale hoogtes staan op de verbeelding aangegeven.

Verder geldt, in verband met de aanwezigheid van zomerverblijven voor vleermuizen, de verplichting dat een omgevingsvergunning voor het bouwen pas wordt verleend wanneer er zicht is op verlening van de vergunning Wet natuurbescherming benodigd voor sloop van het pand Purmerweg 46.

6.2.3 Algemene regels     

In de algemene regels zijn de voorwaarden verbonden aan de 'Geluidzone - industrie' en gebiedsaanduiding 'Overige zone - 1' opgenomen.

Deze komen er op neer dat voorkomen moet worden dat er een te hoge geluidsbelasting ter plaatse van de woningen optreedt en dat het verboden is kelders te bouwen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geldt onder bepaalde voorwaarden de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan gelijktijdig met het vaststellen van een bestemmingsplan. Het exploitatieplan is een instrument voor de gemeente gericht op kostenverhaal in het kader van de grondexploitatie. Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). In afdeling 6.4 van de Wro wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld in het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via locatie-eisen regels te stellen ten aanzien van bijvoorbeeld de fasering van bouwactiviteiten en de wijze van bouw- en woonrijpmaken.

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.

Daarnaast wordt geen noodzaak gezien om een tijdvak of fasering te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen zodat kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Voortraject     

Het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Noord heeft op 1 maart 2022 het concept ontwerp bestemmingsplan vrijgegeven in het kader van het wettelijke vooroverleg.

8.2 Inspraak     

Er heeft geen inspraak op grond van de inspraakverordening plaats gevonden op het voorontwerpbestemmingsplan. Artikel 2 van de inspraakverordening geeft aan dat er geen inspraak verleend wordt op bestemmingsplannen ( = voorbereiding van besluiten betreffende waarvan op grond van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard).

Het ontwerp bestemmingsplan is conform de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd.

8.3 Vooroverleg     

Het plan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de volgende instanties gezonden:

  1. Omgevingsdienst
  2. Provincie Noord-Holland
  3. Ymere
  4. Waternet

Daarnaast is het plan voor advies toegezonden aan het stadsdeel Noord.

Reacties:

Tijdens de gestelde termijn is er een reactie ontvangen van Waternet.

Waternet

In haar email van 1 juni 2022 stelt Waternet:

  • in paragraaf 5.2.1, Kader, staat het ouder gemeentelijke rioleringsplan vermeld evenals het oude waterbeheersplan. Deze zijn inmiddels vervangen door het Omgevingsprogramma Riolering 2022 - 2027 en het waterbeheersprogramma 2022 - 2027;
  • Onder 5.2.1 Kader en 5.2.2. Plangebied staat AGV/Waternet Keur genoemd, maar die is niet van toepassing. De Keur vanuit Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is hier van toepassingen, aangezien de Purmerweg 46 in het oppervlakte beheersgebied van HHNK ligt. In dit gebied is Waternet enkel verantwoordelijk voor de gemeentelijke watertaken, zoals grondwater, afvalwater, hemelwater en drinkwater.
  • blz 63: Hemelwater & Waterberging. Hierbij het verzoek om de paragraaf Hemelwater aan te passen zodat het in overeenstemming is met de Hemelwaterverordening (HMV) van de gemeente Amsterdam. Eventueel kan dit samengevoegd worden met de paragraaf over Waterbering, want vanuit HWV moet de berging op orde zijn.

reactie gemeente Amsterdam

Naar aanleiding van de reactie van Waternet zijn de teksten in paragraaf 5.2.1, onder 'kader' en paragraaf 5.2.2. onder 'algemeen' en 'hemelwater' aangepast.

8.4 Zienswijzen     

Van 9 februari 2023 tot 23 maart 2023 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. Voor een samenvatting van de zienswijzen evenals beantwoording van de zienwijzen wordt verwezen naar de Nota beantwoording zienswijzen.

Deze zal te vinden zijn op https://amsterdam.raadsinformatie.nl/ (zoeken in de raadsagenda op de datum van behandeling van het bestemmingsplan).

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Purmerweg 46 met identificatienummer NL.IMRO.0363.N2106BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.N2106BPSTD-VG01 met de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 Bestaand     

  1. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;

1.9 Bevoegd gezag     

het bevoegd gezag van bestuurscommissie Noord, gemeente Amsterdam;

1.10 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.11 Bijzondere bouwlaag     

kelders, souterrains, dakuitbouwen en kap;

1.12 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.14 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.15 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 Dagelijks Bestuur     

het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Noord, gemeente Amsterdam;

1.18 Dakopbouw     

terug liggende bouwlaag die geplaatst wordt op een gedeelte van het onderliggende platte dak van een woning of woongebouw, ten behoeve van één of meer van de daaronder gelegen woningen, ter vergroting van de woonruimte;

1.19 Dakuitbouw     

een uitbouw van een (schijn)kap, waarbij de aansluiting van de uitbouw op het dakvlak onder de nok van het dak blijft;

1.20 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.22 Huis verbonden beroep of bedrijf     

  1. aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;

  1. aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt wel een bed & breakfast, maar geen detailhandel of horeca bedoeld;

1.23 Huisvesting specifiek gericht op jongeren     

onder huisvesting specifiek gericht op jongeren worden woningen voor huishoudens verstaan waarvan alle volwassenen op het moment van het toekennen van de woning een leeftijd hebben van ten minste 18 jaar en ten hoogste 22 jaar en geen student zijn.

1.24 Huisvesting specifiek gericht op studenten     

onder huisvesting specifiek gericht op studenten worden woningen verstaan die op basis van een campuscontract als bedoeld in artikel 274d, vijfde lid van boek 7 van het Burgerlijk wetboek zijn verhuurd of indien het woningen zijn die door instellingen voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn gereserveerd als woning voor internationale studenten.

1.25 Kap     

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee elkaar snijdende, hellende dakvlakken bestaat die een hellingshoek van minimaal 30 en maximaal 60 graden hebben.

1.26 Peil     

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
  2. als in het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.27 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.28 Sociale huurwoning     

een huurwoning waarbij de kale aanvangshuur niet hoger is dan de dan geldende liberalisatiegrens;

1.29 Speelvoorzieningen     

speeltoestellen, evenals een jeu de boule baan;

1.30 Verbeelding     

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Purmerweg 46' bestaande uit de kaart NL.IMRO.0363.N2106BPSTD-.VG01

1.31 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.32 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (met dien verstande dat groepswonen wordt beschouwd als één huishouden);

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Horizontale diepte     

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Verticale bouwdiepte     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Tuin     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erven, met inbegrip van bijbehorende voetpaden;
  2. groenvoorzieningen;
  3. gebruik conform het toegestane gebruik van de aangrenzende (hoofd)bebouwing.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'bijgebouwen' [bg] zijn bijgebouwen toegestaan;
  2. de maximum bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 3 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

3.3 Specifieke bouwregels     

  1. Boven de voor Tuin aangewezen gronden is het ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding -2 [sba-2] toegestaan balkons te realiseren ten behoeve van de aangrenzende woonbebouwing, voor zover deze:
    1. niet lager zijn gelegen dan de eerste bouwlaag van de aangrenzende woonbebouwing;
    2. per balkon ten minste een breedte van 1,5 meter en maximaal 4 meter heeft;
    3. per balkon ten minste een oppervlakte van 4 m2 heeft.
    4. een balkon heeft een diepte van maximaal 1,5 meter heeft, gemeten loodrecht op de gevel waartegen wordt gebouwd.
  2. Boven de voor Tuin aangewezen gronden is het ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 3 [sba-3] toegestaan balkons te realiseren ten behoeve van de aangrenzende woonbebouwing, voor zover deze:
    1. niet lager zijn gelegen dan de eerste bouwlaag van de aangrenzende woonbebouwing;
    2. per balkon ten minste een breedte van 1,5 meter en maximaal 4 meter heeft;
    3. per balkon ten minste een oppervlakte van 4 m2 heeft.
    4. een balkon heeft een diepte van maximaal 0,75 meter heeft, gemeten loodrecht op de gevel waartegen wordt gebouwd.
    5. het resterende benodigde oppervlakte buitenruimte binnen het bouwvlak van de aangrenzende bestemming Wonen wordt gerealiseerd.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Gebouwen     

Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het aantal woningen, bedraagt minimaal 15 en maximaal 17;
  3. voor de maximale goot - en bouwhoogte geldt de hoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.

4.3 Gebruik geluidgevoelig object     

  1. Het gebruik van geluidsgevoelige objecten is slechts toegestaan indien de geluidsgevoelige objecten voorzien zijn van een dove gevel dan wel een vliesgevel, tenzij:
    1. de geluidsgevoelige objecten voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde besluit hogere grenswaarde (voor industrie- en wegverkeerslawaai);
    2. of de geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijke voorgeschreven voorkeursgrenswaarde.
  2. In aanvulling van het bepaalde onder a onder 1 geldt dat het gebruik van geluidsgevoelige objecten slechts is toegestaan indien deze zijn voorzien van minimaal één geluidsluwe zijde;
  3. Het bepaalde onder b. is niet van toepassing voor huisvesting specifiek gericht op jongeren of studenten.

4.4 Voorwaardelijke verplichting     

Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt pas verleend wanneer er zicht is op verlening van de vergunning Wet natuurbescherming, benodigd voor sloop van het pand Purmerweg 46, in verband met de aanwezigheid van zomerverblijven voor vleermuizen.

4.5 Specifieke bouwregels (ambtelijke wijziging)     

  1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding -1 [sba-1] zijn dakuitbouwen toegestaan, voor zover deze voldoen aan de volgende eisen:
    1. een dakuitbouw is maximaal 3 meter hoog;
    2. een dakuitbouw is maximaal 3 meter breed;
    3. ten behoeve van dakuitbouwen mag de maximum goothoogte doorbroken worden, voor zover het totaal aan doorbrekingen niet meer bedraagt dan 40 procent van de gootbreedte;
    4. een dakuitbouw is voorzien van een plat dak;
    5. een dakuitbouw bevindt zich aan de bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok;
    6. zijkanten van een dakuitbouw bevinden zich op meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak.

4.6 Specifieke gebruiksregels     

  1. alle woningen dienen sociale huurwoningen te zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De gronden die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
  2. De bestemming 'Waarde - Archeologie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Voor zover met betrekking tot de in artikel 4.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen.
  2. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het moment van het van kracht worden van dit plan.

5.3 Nadere eisen     

Het dagelijks bestuur is bevoegd ter bescherming van de in artikel 4.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in artikel 4.1 aanwezig zijn.

5.4 Omgevingsvergunning     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Op en onder de in artikel 4.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in artikel 4.1 niet onevenredig schaden.
  4. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders / dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  5. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het moment van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de bescherming van de in stand te houden en de te versterken cultuurhistorische waarden;
  2. de bestemming Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels     

7.1 Geluidzone - industrie     

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein "Johan van Hasseltkanaal Oost" op geluidsgevoelige bestemmingen.
  2. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' de volgende regel:
    1. een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welk aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelige bestemming, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein "Johan van Hasseltkanaal Oost" op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

7.2 Overige zone - 1     

7.2.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - 1' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen.

7.2.2 Bouwregels     
  1. Binnen de gebiedsaanduiding 'Overige zone - 1' is het verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.
  2. Binnen de gebiedsaanduiding 'Overige zone - 1' zijn uitsluitend bestaande kelders toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.
7.2.3 Afwijken van de bouwregels     
  1. Het bevoegd gezag is bevoegd om binnen de gebiedsaanduiding 'Overige zone - 1' overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 7.2.2 sub a, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
    1. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag toetst aan de beleidsregel "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
    2. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in 7.2.1.
  2. Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregel of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in 7.2.1.
  3. Als vaststaat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het bevoegd gezag bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in 7.2.3 sub a tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
  4. Indien de beleidsregels worden gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter.

8.2 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
    1. het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Verbodsregels     

9.1.1 Verboden gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, coffeeshops, internetcafés en geldwisselkantoren, één en ander behoudens de op grond van hoofdstuk 2 toegestane locaties;
  3. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop.
9.1.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels, zoals genoemd in 9.1.1, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan teneinde:

  1. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
  2. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met ten hoogste:
    1. 1 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen;
    2. 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten;
    3. 2 meter te overschrijden ten behoeve van een grotere nokhoogte, uitsluitend wanneer dit nodig is om voldoende bruikbaar gebruiksoppervlak ten behoeve van een woning in de kapverdieping te halen om aan de wettelijke voorschriften te kunnen volden;
  3. de bebouwingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van bordessen, luifels, buitentrappen, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde en andere ondergeschikte delen van gebouwen.

Artikel 11 Overige regels     

11.1 Parkeren     

  1. Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of voor het veranderen van het gebruik voldoende parkeergelegenheid voor auto's moet worden gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke parkeernota 'Nota Parkeernormen Auto' (in werking per 1 juli 2017). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.
  2. Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen  en/of voor het veranderen van het gebruik voldoende parkeergelegenheid voor fietsen en scooters moet worden gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke nota 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' (in werking per 19 maart 2018). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.
  3. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en b, overeenkomstig de voorwaarden zoals gesteld in het vigerende parkeerbeleid.

11.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

Voordat de woningen in gebruik mogen worden genomen, dient er een hemelwaterberging met een capaciteit van ten minste 13,6 m3 te zijn aangelegd.

11.3 Instandhouding waterberging     

Het is verplicht om de waterberging in stand te houden, te beheren en te onderhouden en daarbij dient voldaan te worden aan de volgende randvoorwaarden:

  1. er is een opvangcapaciteit voor berging van hemelwater van minimaal 13,6 m3;
  2. er is vertraagde afvoer van maximaal 227 liter per uur op een openbaar riool;
  3. de hemelwaterberging is na 60 uur leeg.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1 met maximaal 10%

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Bepaling 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 12.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Bepaling 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Purmerweg 46'.