Joan Muyskenweg 19 (Koffiefabriek)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het pand 'de Koffiefabriek' aan de Joan Muyskenweg 19 is gelegen op de gemengde bedrijvenstrook A2 zone/Joan Muyskenweg dat onderdeel uitmaakt van het ontwikkelgebied Overamstel. Het doel is om het gebied te transformeren naar een hoogwaardig woonwerkgebied. Deze kavel kan een nieuwe stedelijke functie krijgen qua gebruik, programma en uitstraling. Het bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk.

1.2 Doel bestemmingsplan     

Met het voorliggende bestemmingsplan streeft het stadsdeel de volgende doelen na:

  1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
  2. het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkeling;
  3. het komen tot digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar bestemmingsplan.

1.3 Ligging plangebied en plangrens     

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het plangebied Joan Muyskenweg 19. Het bestemmingsplan wordt begrensd door het Rechtbankarchief en het Meertensinstituut ten zuiden van het plangebied, het kantoorgebouw Amstelveste ten westen van het plangebied, het toekomstige Van der Valk hotel ten noorden van het plangebied en de kade van de Duivendrechtsevaart met woonarken ten oosten van het plangebied.

verplicht

Afbeelding locatie plangebied

Op dit moment staat het pand ‘de Koffiefabriek’ op de gemengde bedrijvenstrook A2 zone/Joan Muyskenweg. Nadat het bestaande pand wordt gesloopt, is de wens om een nieuw woongebouw mogelijk te maken op deze kavel, waar op de begane grond uitsluitend bedrijfsruimten worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling volgt op een reeks van ontwikkelingen op de bedrijvenstrook A2 zone. Het studentenwoningcomplex Amstelhome en het Van der Valk hotel zijn reeds gerealiseerd en de gemeente werkt momenteel aan de aanleg van ligplaatsen voor woonboten langs de kade, alsmede de inrichting van de openbare kade.

1.4 Geldende bestemmingsplannen     

In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:

1. Zone A2 / Joan Muyskenweg, 27 november 2013

1.5 Leeswijzer     

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 5 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspect plaats.

Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Het plangebied     

In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en de nieuwe ontwikkeling.

2.1 Historie     

Het gebied Overamstel was tot aan het begin van de twintigste eeuw gelegen in de Duivendrechter Polder. Deze polder werd in het oosten afgebakend door de Weespertrekvaart, feitelijk de opvolger van de oude Ringsloot rond de Watergraafsmeer, en in het westen en noorden door de Amstel. Tot aan het einde van de achttiende eeuw was er in het gebied een aantal buitenplaatsen aanwezig en was vooral de natuur bepalend. In het zuiden lag de gemeente Ouder-Amstel waartoe de gehele polder tot 1921 behoorde. De opening van de Rijnspoorweg in 1843 tussen Amsterdam en Arnhem leidde ertoe dat de polder werd doorsneden.

In de jaren dertig werd het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) voor de stad Amsterdam vastgesteld. In het AUP werden meerdere industrieterreinen rondom Amsterdam aangewezen om zodoende zwaardere industrie te scheiden van woonbebouwing. In het gebied Overamstel waren twee industriegebieden voorzien, het industriegebied Duivendrecht en het industriegebied Weespertrekvaart.

In 1949 zijn voor het industriegebied Duivendrecht twee deelplannen opgesteld, dit gebied lag immers deels op grondgebied van Amsterdam en deels op dat van de gemeente Ouder-Amstel. De scheidingslijn vormde het huidige metrotracé.

verplicht

Afbeelding: uitbreidingsplan Industriegebied Duivendrecht uit 1948

De Duivendrechtsevaart vormde, in zekere zin, de begrenzing tussen de groene Amsteloever en het industriegebied. De beplanting aan weerszijden van de als een 'parkway' ontworpen rijksweg vormt de punt van de Amstelscheg in de vorm van een groenstrook langs de Amstel. Daarin liggen de boutenhuizen van de roeiverenigingen, het volkstuinen complex en de groenstrook waarin de latere Joan Muyskenweg ligt ingebed. Hoewel de rijksweg later is vervangen door de A2, vormt deze zuidelijke toegang tot de stad een vloeiende overgang vanuit open landschap via de Utrechtsebrug richting de bebouwing van Amsterdam Zuid.

Bij de herziening van het ontwerp in 1961 kreeg het gebied als naam 'industriegebied Amstel' en in 1966 kwamen beide gedeelten voor een periode van twaalf jaar onder Amsterdams bestuur.

Zone A2/Joan Muyskenweg

Een belangrijk element in het plangebied vormt de snelweg A2. De A2 kruist de ringweg A10 bij knooppunt Amstel en komt Amsterdam binnen. De A2 eindigt voorbij de Utrechtse Brug. De snelweg telt 2x3 doorgaande rijstroken met extra weefstroken.

Op 1 april 1954 opende de A2 tussen de Amstelbrug en Ouderkerk aan de Amstel. Dit was ook de officiële openstelling van de A2 tussen Amsterdam en Utrecht. Ruim 25 jaar later kwam het knooppunt tussen de ringweg A10 en de A2 tot stand. In 1997 is de A2 ten noorden van het knooppunt Amstel overgedragen van Rijkswaterstaat naar de gemeente Amsterdam, waarna deze het nummer s110 kreeg.

verplicht

Duivendrechtsevaart, Nieuwe Utrechtseweg en de brug over de Amstel, ca. 1954

Bron: Stadsarchief Amsterdam

In de jaren zeventig kwam de Zuidoost tak van de metro tot ontwikkeling en werd de infrastructuur in het gebied verbeterd. In het gebied vestigden zich nieuwe bedrijven.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

Het plangebied bevindt zich aan de Duivendrechtsekade en wordt omringd door het Van der Valk hotel, Amstelveste, het naastgelegen kantoorpand, het rechtbank archief en het Meertensinstituut.

verplicht

Afbeelding foto plangebied 

In het bestemmingsplan Zone A2 / Joan Muyskenweg heeft de betreffende locatie de bestemming 'gemengd', waarbinnen verschillende (creatieve) functies (milieucategorie 1 en 2) en horeca mogelijk zijn.

verplicht

Afbeelding: plankaart bestemmingsplan Zone A2/Joan Muyskenweg, 2013 , Bron: Ruimtelijke plannen.

Het is wenselijk om op de begane grond van het nieuwe gebouw deze gemengde functies nog steeds mogelijk te maken. Vanaf de eerste verdieping worden woningen mogelijk gemaakt.

2.3 Ontwikkeling     

Overamstel is één van de weinige plekken binnen de Ring A10 waar grootstedelijk wonen en werken nog substantieel kan worden toegevoegd en biedt goede uitgangspunten om tot een gemengd stedelijk gebied te komen. Het gebied is gunstig gelegen binnen de ring en ligt centraal tussen de drie grootstedelijke centra van Amsterdam: het centrum, de Zuidas en het Centrumgebied Zuidoost. Dichtbij de stad, maar ook dicht bij het groene buitengebied van de Amstelscheg. Daarnaast vormt het de overgang van de stad naar het werkgebied in Zuidoost.

De unieke locatie aan de Amstel, de relatieve nabijheid van het centrum, de goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en auto, de aanwezigheid van cultuurhistorische elementen in het plangebied en de wens om te komen tot een gemengd woonwerkmilieu zijn sterke troeven voor een stedelijk woonwerkmilieu.

Dit stedelijk milieu met een mix van wonen, werken en voorzieningen oefent een sterke aantrekkingskracht uit op mensen die stedelijk georiënteerd zijn. In een economie die draait op menselijke interacties staan gemengde woon/werkmilieus in de centrale delen van de stad bij hen erg in de belangstelling. In Amsterdam speelt bij deze bewoners voortdurend de kwestie om zowel stedelijk te willen wonen als over voldoende woonruimte te kunnen beschikken. Het gebied Overamstel biedt een mooie mogelijkheid om deze twee aspecten te combineren.

Het uitgangspunt voor heel Overamstel is het realiseren van een dynamisch stuk stad, waar zowel gewoond als gewerkt wordt.

2.4 Stedenbouwkundig kader     

3.2.1 Overamstel



Aanhaken op de stad

De nabijheid van het Amstelstation, de metrostations Spaklerweg en Overamstel, de ringweg A10 en de A2 zorgen voor een goede bereikbaarheid van het gebied. Een belangrijk voorstel uit de Visie Overamstel is het aanleggen van een nieuwe oost-westverbinding tussen de Joan Muyskenweg en de Spaklerweg, waarmee de samenhang tussen de gebieden aan weerszijden van de Duivendrechtsevaart versterkt wordt. Deze oostwestverbinding wordt gemaakt bij de ontwikkeling van het Amstelkwartier tweede fase.



Aanhaken op de Amstelscheg

In de Structuurvisie 'economisch sterk en duurzaam' is de zone langs de Amstel bij Overamstel als uitbreiding van de Hoofdgroenstructuur aangewezen. De zone tussen de Amstel en de Korte Ouderkerkerdijk zal openbaar toegankelijk gemaakt worden, zodat een nieuw zicht over de Amstel en de stad ontstaat. Dit betekent dat het huidige gebruik grotendeels opgeheven moet worden. De dijkfunctie van de Korte Ouderkerkerdijk moet als bindend thema langs de Amstel zichtbaar gemaakt worden. De buitendijkse zone zal in combinatie met de fietsroute op de dijk en het huidige park op het terrein van de voormalige Zuidergasfabriek een groene recreatieve schakel vormen tussen de stad en Amstelland.



Verkaveling

Het plangebied Overamstel wordt gekenmerkt door twee verkavelingpatronen: een noordwest- zuidoost en een min of meer noord-zuid georiënteerde verkaveling. De noord-zuidverkaveling is opgespannen tussen de A2 en de spoorlijn. Met kleine hoekverdraaiingen, loopt deze verkaveling door tot en met AMC. Naast dit grid, wordt de kop van het gebied Overamstel gekenmerkt door een noordwest-zuidoost lopende verkaveling. Dit is nog een relict van de oorspronkelijke agrarische verkaveling. De confrontatie van deze twee verkavelingspatronen aan de nieuwe oost-weststraat, maakt de historische gelaagdheid van het gebied direct zichtbaar.



Stadsblokken

Er is gekozen voor een simpel, maar beproefd bebouwingsconcept: het stadsblok. In het stadsblok ligt de bebouwing in een schil rond een open hof of keurtuin. Het stadsblok biedt de mogelijkheid flexibel om te gaan met woon(werk)typologie, parkeeroplossingen en dichtheid. De bebouwingswand vormt een duidelijke grens tussen de openbare straat en het besloten, autovrije, groene binnenterrein. Hier is ruimte voor zowel privétuinen als een grotere, collectieve tuin.

De gesloten bouwbloktypologie maakt bovendien het bouwen langs de spoorlijn en drukke wegen makkelijker, omdat bij woningbouw op geluidbelaste locaties een geluidsluwe zijde in principe een voorwaarde is. Al eeuwenlang staat langs de stadsoevers van de Amstel een min of meer haaks geplaatste blokbebouwing. De stadsblokken van Overamstel vormen de 21e eeuwse toevoeging aan deze reeks.



3.2.2 Koffiefabriek



Stedenbouwkundige context

De kavel Koffiefabriek is gelegen aan de Joan Muyskenweg en de Duivendrechtsevaart (langs de toekomstige Joan Muyskenkade). Het gebied waar de kavel in ligt wordt ook wel aangeduid als de A2 zone - naar de rijksweg die parallel aan de Joan Muyskenweg ligt. Aan de Joan Muyskenweg bevinden zich op dit moment een diverse rij gebouwen, zowel in afmeting, materiaalgebruik als in functie. De koffiefabriek wordt omringd door een hotel en een (tijdelijk) studentencomplex en ligt tegen een tweetal bedrijfsverzamelgebouwen aan. Metrostation Overamstel ligt op een steenworp afstand. De A2 zone wordt evenwel gekenmerkt door gebouwen met een grote blokmaat met hoogtes van ca. 20-25 meter en daarbij een aantal hoogteaccenten. Het gebied zal transformeren van een werkgebied naar een stedelijk woon-werkmilieu. De transformatie zal voornamelijk plaatsvinden door de functie wonen aan het gebied toe te voegen.

verplicht

afbeelding: stedenbouwkundige schets



Kade

Langs de Duivendrechtsevaart wordt voorzien in een openbare kade (Joan Muyskenkade). De kade is circa 16,5 meter breed en heeft een ruim trottoir, een rijbaan voor bestemmingsverkeer en een (oever)zone met bomen. De kade vormt een nieuwe openbare route voor voetgangers en fietsers richting het metrostation Overamstel en maakt onderdeel uit van de verkeersontsluiting van het gebied. De kade wordt uitgevoerd en ingericht als een 30 kilometer-per-uur-weg.



Bebouwing

De toekomstige bebouwing op de kavel Koffiefabriek vormt een duidelijke straatwand langs de Duivendrechtsevaart/Joan Musykenkade. De bebouwing op de kavel neemt de vorm aan van een 'U' en ligt dicht tegen de achterliggende bebouwing aan waardoor aan de achterzijde een rustig binnenhof kan ontstaan. Aan de noordzijde ligt het bouwvlak ietwat terug waardoor een klein plein aan het water ontstaat. Tevens kunnen een tweetal bestaande bomen behouden blijven. Het pleintje vormt de overgang tussen de Joan Muyskenweg en de Joan Muyskenkade, waarbij er een vrij zicht is op het water van de Duivendrechtsevaart.

2.5 Bestemmingsplan     

De ruimtelijk relevante uitgangspunten uit het stedenbouwkundig kader zijn juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19 omvat een bouwkavel waarin maximaal 80 woningen, bedrijfsruimten en voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan maakt het bouwvolume en de bestemming gemengd mogelijk.

Voor het bouwblok geldt de bestemming “Gemengd”, waarbij wonen vanaf de eerste verdieping mogelijk wordt gemaakt. Hierbinnen zijn aan-huis-gebonden beroepen toegestaan (zoals een architectenbureau) en aan huis gebonden bedrijven (zoals een lijstenmakerij of een schoonheidsspecialist) toegestaan. Op de begane grond (de plint) bestaat de mogelijkheid tot creatieve functies, bedrijvigheid (functiemengingslijst) en horeca van categorie III en IV ( een café of bar of restaurant, eetcafé of bistro).

Het bouwvlak heeft variabele bouwhoogten van 4,5 meter, 22,5 en 27 meter. De (ruimtelijke) uitgangspunten staan omschreven in Hoofdstuk 6 Juridische toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen 13 onderwerpen voort die van nationaal belang zijn:

  1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1).
  2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2).
  3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3).
  4. Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4).
  5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5).
  6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6).
  7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7).
  8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8).
  9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9).
  10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10).
  11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11).
  12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12).
  13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Het Rijk is verantwoordelijk voor deze nationale belangen. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Consequenties voor dit plan

De onderwerpen en nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte hebben geen invloed op het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Natuurnetwerk Nederland (NNN), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Consequenties voor dit plan

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen hebben invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in het plangebied of de nabije omgeving.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder bestemmingsplannen. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat gemeenten bestemmingsplannen vaststellen met het oog op een "goede ruimtelijke ordening". De ladder voor duurzame verstedelijking is een hulpmiddel, dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening.

In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen bepaald. Er is een regionale vraag naar woningbouw, dus is trede 2 aan de orde. In trede 2 gaat het om de vraag: "Kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden?"

Op 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd op de volgende punten:

  • het begrip 'actuele regionale behoefte' wordt geschrapt en is in de nieuwe Ladder vervangen door 'behoefte';
  • de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt;
  • voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.

Behoefte aan woningen, bedrijfsfuncties en horeca

Woningen

Het aantal inwoners in Amsterdam steeg in 2006 tot circa 840.000. In de laatste 10 jaar was de groei van het aantal inwoners groter dan ooit. Naar verwachting zal de groei aanhouden. Amsterdam zal in 2025 meer dan 900.000 inwoners hebben en tot 2050 doorgroeien naar 922.000. Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad blijkt dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose naar 9%, waardoor de voorraad meer in de buurt komt van de behoefte (11%). Er is in algemene zin behoefte aan huurwoningen, dit is als beleid ook vastgelegd in onder andere de Woonagenda 2025. In het Amstelkwartier ontstaat een woon-werkgebied. Dit zal bijdragen aan de woningbehoefte in Amsterdam. Ook kwalitatief gezien sluiten de woningen aan op de behoefte in het beoogde segment, zowel qua type als het woonmilieu.

Bedrijven en creatieve functies

Ten aanzien van de bedrijfsmatige en creatieve functies wordt opgemerkt dat het hier niet gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat het geldende bestemmingsplan deze functies reeds mogelijk maken. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de creatieve industrie een belangrijke sector is voor Amsterdam. In de afgelopen twee decennia heeft deze industrie een flinke groei doorgemaakt, waarin Amsterdam de meeste vestigingen binnen de Metropool Regio Amsterdam heeft. Deze sector word door de Amsterdam Economic Board gezien als een belangrijke en kansrijke sector. De creatieve industrie past perfect in het concept werk-wonen gezien de veelal kleine bedrijven (84% ZZP-ers). De creatieve functies zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Zone A2 Joan Muyskenweg' ook toegestaan. De mogelijkheden hiervoor worden in dit plan voortgezet.

Horeca

Er kan een beperkte ontwikkeling van horecavoorzieningen plaatsvinden aan de Joan Muyskenweg 19. Het streven is te komen tot een kwalitatief goed aanbod van horeca, waarbij clustering gewenst is. In de twee naastgelegen panden (Johnny River, Van der Valk) is reeds horeca aanwezig, gericht op de gebruikers van de panden. Het horeca-aanbod in het Overamstel is kleiner dan in de oudere buurten van Amsterdam Oost. Een kleine horecavoorziening (max. 150 m2) wordt in dit plan mogelijk gemaakt, omdat dit een bijdrage kan leveren aan de levendigheid in de wijk voor bewoners en bedrijven.

bestaand stedelijk gebied

In het vigerende bestemmingsplan is het reeds mogelijk het gehele plangebied te bebouwen met bebouwing. Het gebied is onderdeel van een bedrijventerrein, waarin verschillende transformaties plaatsvinden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen en voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Consequenties voor dit plan

Met het bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19 wordt de transformatie van een bestaand terrein mogelijk gemaakt en wordt de ruimte in het stedelijke gebied optimaal benut. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder duurzame verstedelijking.

3.1.4 Luchthavenindelingbesluit     

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. Het luchthavenindelingbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchthavenindelingbesluit van belang. Dit besluit zal kort worden toegelicht.



In het Luchthavenindelingbesluit (LIB) is in november 2002 in werking getreden en is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daarom heen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies.



Het LIB geeft regels voor het gebruik en de bestemming van gronden in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zone's rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.



Het besluit tot wijziging van het luchthavenindelingbesluit Schiphol in verband met wijziging van het beperkingengebied en de regels met het oog op de vliegveiligheid is met ingang van 4 november 2015 in werking getreden.

Consequenties voor dit plan

Het voorliggende bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beperkingengebied ten aanzien van de maximale bouwhoogten. Op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol geldt hier een maximum bouwhoogte van 150 meter, gemeten vanaf het peil van Schiphol (- 4,0 meter NAP). De bouwhoogten die in dit bestemmingsplan worden toegestaan, blijven ruim onder de 150 meter vanaf het peil van Schiphol, te weten maximaal 27 meter. Het plangebied valt buiten de overige zones van het beperkingengebied. Het LIB vormt op grond van het voornoemde geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

De (geactualiseerde) Provinciale Structuurvisie is op 28 september 2015 vastgesteld door Provinciale Staten. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe, staat de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

Consequenties voor dit plan

Uitgangspunt voor bestemmingsplan 'Joan Muyskenweg 19' is verdichting van het gebied tot een sterk stedelijk woon-/werkgebied. Op deze wijze wordt de beschikbare binnenstedelijke ruimte zo optimaal mogelijk benut, ontstaat draagvlak voor een economisch rendabel gebruik van voorzieningen en infrastructuur én wordt het woon-/werkverkeer beperkt. Eén van de doelstellingen is het duurzaam en efficiënt gebruiken van de beschikbare ruimte. Dit plan past binnen de hoofddoelstellingen van het provinciale beleid.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden (november 2010) en daarna meermalen herzien of geactualiseerd. Voor dit bestemmingsplan is de verordening van belang zoals deze in werking is getreden per 2 mei 2018.

Bestaand Stedelijk Gebied (BSG)

Het hele plangebied van het onderhavige bestemmingsplan ligt in het 'Bestaand Stedelijk Gebied' (BSG) zoals benoemd in de verordening. De herontwikkeling tot een gemengd stedelijk gebied past binnen de kaders van de provinciale ruimtelijke verordening.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De voor dit bestemmingsplan relevante afspraken zijn paragraaf 3.3 toegelicht. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

Er is al met al geen sprake van een nieuw bedrijventerrein of kantoorlocatie, noch van een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein of kantoorlocatie. Toetsing aan de geldende provinciale planningsopgave is niet aan de orde. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Grootschalige en perifere detailhandel

In de verordening zijn beperkende regels gesteld ten aanzien van grootschalige en perifere detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen het 'Bestaand Stedelijk Gebied' (BSG). Het bestemmingsplan staat geen realisatie van nieuwe grootschalige en perifere detailhandel toe, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Meerlaagse veiligheid

In de PRV is een motiveringsverplichting opgenomen voor bestemmingsplannen ten aanzien van overstromingsrisico's. Voor voorliggend bestemmingsplan geldt dat het zich laat beredeneren dat er geen onaanvaardbare, onevenredige risico's zijn voor wat betreft overstroming. Onder meer de keur van het waterschap Amstel Gooi en Vecht ziet toe op bescherming van nabijgelegen waterkeringen.

Energie en duurzaam bouwen

Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

Consequenties voor dit plan

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de regels uit de PRV en raakt geen provinciaal belang. Hiermee vormt de PRV geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010- 2020     

De provincie heeft op 25 mei 2010 de woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie beschrijft drie speerpunten:

  1. Afstemming vraag en aanbod. Het aanbod van woningen kan beter worden afgestemd op de behoeften die er zijn binnen een regio. Het gaat daarbij onder andere om de behoeften van doelgroepen zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers.
  2. voorzieningen in de woonomgeving;
  3. duurzaamheid en transformatie.

De provinciale woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie. Op basis van de woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuurlijke overeenkomsten.

Consequenties voor dit plan

In de woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. Dit bestemmingsplan sluit aan bij de beleidsdoelstelling uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 met betrekking tot de netto toevoeging van 165.000 woningen in de periode tot 2040 die de provincie in de Metropoolregio Amsterdam nodig acht. Verder biedt dit bestemmingsplan meer ruimte aan de gedifferentieerde vraag naar woningen. Hiermee past het bestemmingsplan binnen de provinciale woonvisie

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Op basis van de MRA Agenda stemmen gemeenten fasering en programmering van de woningbouwplannen met elkaar af. Die afstemming bestaat uit het uitwisselen van informatie en inzicht in de feitelijke ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Dit gebeurt onder meer door het monitoren van zowel de beschikbare harde en zachte plancapaciteit en van de daadwerkelijke jaarlijkse woningproductie. Ook wordt voor het eerst het regionale woonwensenonderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam (WiMRA) in de gehele MRA gehouden. Op basis van het gezamenlijk inzicht worden opgaven geformuleerd waaraan gezamenlijk gewerkt wordt.

3.3.2 Plabeka     

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Er vindt regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

3.3.3 Ruimte voor werken in de MRA van morgen: 2017 - 2030     

Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringstrategie Plabeka 3.0 (20 juli 2017). Uit Plabeka 3.0 is onder meer op te maken dat de MRA binnen Nederland tot de economisch goed presterende regio's behoort. Zowel in bevolking als in banen wordt op langere termijn een groei verwacht die op of boven die voor Nederland als geheel ligt. Maar binnen de MRA nemen de verschillen toe. De werkgelegenheid groeit hard in Amsterdam en in iets mindere mate in Amstel-Meerlanden (met name Haarlemmermeer), maar daar staat een krimp tegenover in de regio's Haarlem en Gooi en Vechtstreek. De behoefte aan bedrijventerreinen is lager in vergelijking tot de periode voor de crisis en op de kantorenmarkt is er een flinke leegstand, al neemt die in sommige deelregio's snel af en met name in Amsterdam. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op transformatie van een deel van bedrijventerrein in woon-werkgebied. In Plabeka 3.0 is hierover onder meer aangegeven dat de ruimtedruk in de kern van de metropoolregio toe neemt en dat dit vraagt om verdichting binnen het stedelijk gebied. Tegelijkertijd vraagt de transitie naar de nieuwe economie (duurzaam, circulair, digitaal) om werklocaties die aansluiten op de veranderde ruimtebehoefte. Transformatie van bedrijventerreinen en kantoren is hiervoor een belangrijk middel; de ambitie die de regio op transformatiegebied heeft is dan ook fors. Overigens gaat het hierbij veelal om transformatie van monofunctionele werklocaties naar gemengde gebieden voor wonen én werken; er wordt dus met transformatie vaak óók nieuwe bedrijfsruimte gerealiseerd. De transformatie naar gemengde woon-werkmilieus - of naar andere functies – zorgt ervoor dat de regio kan voorzien in de kwalitatieve ruimtevraag naar gemengde, multimodaal bereikbare werkgebieden in de stad. De MRA heeft daarbij de opgave om verouderde en/of incourante kantoorlocaties en bedrijventerreinen te herstructureren en/of te transformeren. Een bestemming waar nog wel vraag naar is, en die transformatie in veel gevallen ook rendabel kan maken, is wonen. Daarbij draagt transformatie van werklocaties ook bij aan meer ruimte voor wonen in de MRA. Weliswaar richt Plabeka zich op ruimte voor werken – en niet op ruimte voor wonen – maar voldoende woningen op de juiste plekken zijn óók nodig om talent in de MRA te kunnen accommoderen, wat ook relevant is voor het vestigingsklimaat.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 en Koers 2025     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 "Economisch Sterk en Duurzaam" (17 februari 2011) legt de gemeente Amsterdam zichzelf regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen, efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambities zijn om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, de haven en huidige bedrijventerreinen intensiever te gebruiken en ruimte te creëren voor waterberging.

verplicht

Afbeelding: uitsnede uitrol centrumgebied 2040- Structuurvisie

Het stedelijk centrummilieu beperkt zich niet meer tot de historische binnenstad, maar rolt zich uit tot aan de ring A10. Het gebied is aangemerkt als woon-werkgebied. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, sluiten aan bij de in de Structuurvisie geformuleerde opgave van transformatie en verdichting binnen de ring A10.

De 'Structuurvisie Amsterdam 2040' (2011) schetst in grote lijnen hoe de vraag naar bouwlocaties opgevangen kan worden. Hierin staat de ambitie woningen toe te willen voegen door 'verdichting' en 'transformatie'. Amsterdam groeit elk jaar met gemiddeld 11.000 inwoners. Om deze groei mogelijk maken en de druk op de woningmarkt te verlichten is in het actieplan Woningbouw de ambitie geformuleerd om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen mogelijk te maken, grotendeels door nieuwbouw en voor een gedeelte door transformatie. Koers 2025 is vastgesteld door college van B&W in juni 2016 en operationaliseert de Structuurvisie en het actieplan Woningbouw in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Koers 2025 gaat in op welke locaties en onder welke condities en voorwaarden gebiedsontwikkeling en woningbouw wenselijk zijn.

Cnonsequenties voor dit plan

Bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19 sluit aan bij de doelstellingen uit de Structuurvisie en de Koers 2025.

3.4.2 Woonagenda 2025     

De Woonagenda 2025 is op 20 juli 2017 door de Gemeenteraad vastgesteld. In de Woonagenda zijn stedelijke uitgangspunten en acties voor woningbouwprogrammering opgenomen. De Woonagenda heeft als uitgangspunt voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025. Aan de acties die zijn opgenomen in de Woonagenda liggen prognoses ten grondslag over de woningvoorraad als er geen actie wordt ondernomen. Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad die ten grondslag ligt aan de Woonagenda 2025 blijkt dat er tekorten ontstaan in het aanbod van bepaalde woningmarktsegmenten in de woningvoorraad. Volgens deze prognose zit in 2025 het grootste tekort in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen.

Anders dan de huidige voorraad gereguleerde huurwoningen, is er nu (2016/2017) al een tekort aan middeldure huurwoningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose van 6% naar 9% in 2025. Door de groei komt de voorraad middeldure huur meer in de buurt van de behoefte (11%). Deze groei is het gevolg van de bouw van middeldure huurwoningen en het liberaliseren van gereguleerde huurwoningen. Het liberaliseren van huurwoningen gaat echter ten kosten van de gereguleerde voorraad die in verwachting na 2019 al met een tekort kampt. Ook in het dure deel van de koopsector wordt een tekort voorzien, maar anders dan de huishoudens die een voorkeur hebben voor de goedkope huur en middeldure huur, kunnen huishoudens die duur willen kopen uitwijken naar middensegment koop of goedkope koop.

Er zijn ook delen van de woningvoorraad waar de voorraad groter wordt dan de behoefte. Dit geldt voor (delen van) de koopsector, maar met name voor de voorraad dure huurwoningen (4% behoefte ten opzichte van 14% voorraad in 2025). Dit betekent niet dat deze woningen in 2025 leeg staan. Ondanks een groot bouwprogramma blijft schaarste bestaan op de Amsterdamse woningmarkt. In absolute zin is er meer vraag dan aanbod in elk segment. Volgens de Primos prognose zijn er in 2025 in de Metropoolregio Amsterdam 60.645 woningen tekort. Het groeiende dure huursegment wordt dus makkelijk verhuurd aan huishoudens die hier willen wonen. Met het programma Koers 2025 zet de gemeente in op een bouwprogramma van 50.000 woningen tot 2025. De ambitie van de gemeente is om de woningvoorraad en woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten. Voor de acties die daarvoor in de Woonagenda 2025 benoemd zijn, geldt als stedelijk uitgangspunt voor de programmering in woningbouwprojecten 40% gereguleerde huur, 40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop. In de Woonagenda is aangegeven dat per plangebied aan de hand van spelregels wordt bepaald welk programma wordt gerealiseerd. Hierbij is de inzet onder meer gericht op het jaarlijks laten bouwen van minimaal 1.500 middeldure huurwoningen.

Consequenties voor dit plan

Met de vaststelling van het bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19 kan een gedifferentieerd woningaanbod worden gerealiseerd passend in de Woonagenda 2025.

3.4.3 Ruimte voor de economie van morgen     

Amsterdam staat nu met de nieuwe groeistrategie Koers 2025 aan de vooravond van een nieuwe stedelijke groeispurt. De komst van meer woningen en inwoners biedt kansen voor het versterken van Amsterdam als aantrekkelijke (internationale) vestigingsplaats. Naast woningen en voorzieningen zoals internationale scholen heeft Amsterdam ook ruimte nodig om nieuwe economische groei te faciliteren. Koers 2025 wijst daarbij in algemene zin op kansen in stadsstraten, op multimodale knooppunten, gemengde woon-werkwijken, de haven en bedrijventerreinen.

De opgave is om bij de nieuwe groei van Amsterdam aan te sluiten bij de vestigingsbehoefte van de groeiende kennis- en innovatie economie. Deze vraagt om specifieke gemengde stedelijke werkmilieus. De economische potentie van nieuwe wijken en de mate waarin economische menging succesvol kan zijn, is afhankelijk van de netwerkverbondenheid, dichtheid, de aanwezigheid van economische dynamiek, bereikbaarheid voor werknemers en logistiek en de woon-werkbalans. Hieronder een onderscheid tussen diverse werkmilieus. Het plangebied is aangemerkt als productieve wijk.

Productieve wijken

Productieve wijken zijn woon-werkwijken waarbij de economische mix voornamelijk bestaat uit bedrijfsruimte die geïntegreerd wordt in het woonmilieu. Integratie van bedrijven in woonwijken is nodig om ondernemerschap voor de stad behouden, omdat veel binnenstedelijke bedrijventerreinen de komende jaren worden omgezet naar woningen. Integratie van bedrijven in woonwijken is overigens niet nieuw. Het grootste deel van Amsterdam tot en met de gordel van de negentiende eeuw, is gebouwd zonder een sterke fysieke scheiding tussen werken en wonen. Nieuwe productieve wijken keren terug naar dit principe, waarin ruimte is voor bestaande bedrijvigheid zoals ambachten, lokale productie, maar ook nieuwe opkomende productiemethoden zoals 3D-printers en ander vormen van kleinschalige smart-industry.

Consequenties voor dit plan

Er worden in dit plangebied bedrijfsruimten mogelijk gemaakt op de begane grond en op de hoger gelegen bouwlagen woningen. Het betreffen creatieve bedrijven én bedrijven die behoren tot de maakindustrie, zoals het vervaardigen van hout, textiel, aardewerk, meubels en instrumenten. Daarmee vormt onderhavig beleid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.4.4 Gebiedsagenda     

De Gebiedsagenda Watergraafsmeer 2016-2019 bevat de belangrijkste opgaven van het gebied op basis van gebiedsanalyses, specifieke gebiedskennis en bestuurlijke ambities. In de gebiedsagenda zijn o.a. de volgende specifieke strategische doelstellingen opgenomen:

  • Betere match tussen vraag en aanbod van woningen, zodat ouderen en mensen met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.
  • Minder wateroverlast door het realiseren van waterberging en meer gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
  • Betere ontsluiting van ontwikkellocaties (Amstelkwartier, Science Park).
  • Beter onderhoud van de openbare ruimte.
  • Beter behouden van leefbaarheid en sociale veiligheid in buurten waar vernieuwing en transformatie plaats vindt (Amstelkwartier, Eenhoorngebied, Middengebied Don Bosco, Jeruzalem en Science Park).

Met de herontwikkeling van de Joan Muyskenweg 19, maakt het bestaande pand ruimte voor een openbaar toegankelijke kade en draagt de ontwikkeling bij een betere ontsluiting van het toekomstige woon-werkgebied.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn in overeenstemming met de Gebiedsagenda.

3.4.5 Horeca- en terrassenbeleid     

Het horeca- en terrassenbeleid is uitgewerkt in de Horecanota stadsdeel Oost 2012. Het stadsdeel zet in op een gerichte toename van horeca, waarbij kwaliteit van groter belang is dan kwantiteit. Horeca moet passen bij een buurt en de bewoners. In het horecabeleid is daarom ook aandacht voor maatschappelijk verantwoord horecabeleid en handhaving. Hieronder worden de voor dit bestemmingsplan relevante hoofdpunten van het beleid kort samengevat:

  1. Het stadsdeel zet in op kwalitatief hoogwaardige horeca;
  2. Het stadsdeel ziet horeca als onderdeel van een strategie om de levendigheid van buurten te vergroten. Bovendien ziet men in horeca de potentie om buurten te verbinden;
  3. Het is geen doel om het horeca aanbod sterk uit te breiden. Het stadsdeel wil nieuwe horecagelegenheden zoveel mogelijk clusteren in de gebieden in Oost waar al verschillende horeca en detailhandel is gevestigd om zo de aantrekkelijkheid van deze gebieden en de sector te versterken.

Consequenties voor dit plan

Het bestemmingsplan ziet toe op de nieuwbouw van een woongebouw, waar op de begane grond ook andere functies mogelijk zijn zoals creatieve functies, bedrijvenlijst (functiemengingslijst), maatschappelijke dienstverlening. Het is wenselijk om horeca mogelijk te maken op deze kavel om de levendigheid van de buurt te vergroten. Horeca categorie I, III en IV is passend in het gebied.

Horeca I: een bedrijf of inrichting gericht op de verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, het verstrekken van alcoholvrije dranken en/of het verstrekken van consumptie-ijs, zoals een cafetaria, lunchroom, koffiebar, theehuis of ijssalon;

horeca III: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;

horeca IV: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé of bistro;

Additionele horeca wordt mede mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Additionele horeca is ondersteunende horeca bij een andere hoofdfunctie van de begane grond het gebouw. Voorwaarde voor additionele horeca is dat terrassen niet zijn toegestaan. Het voorliggend bestemmingsplan maakt terrassen in het openbaar gebied bij zelfstandige horecavestigingen mogelijk.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn in overeenstemming met het horeca- en terrassenbeleid.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten     

4.1 Luchtkwaliteit     

4.1.1 Kader     

Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:

  1. De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
  2. De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

Een belangrijk verschil met het vervallen besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.

Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Schone lucht en duurzame mobiliteit

De Amsterdamse ambitie voor het thema schone lucht gaat verder dan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en is gericht op een gezonde luchtkwaliteit. Het gaat daarbij met name om mobiliteit gerelateerde maatregelen en een (stedenbouwkundig) ontwerp, met bijv. autoluwe gebieden, dat bijdraagt aan een gezonde leefomgeving. Vaak zijn de negatieve effecten op de luchtkwaliteit met name  van het verkeer afkomstig.

Goede OV- en fietsverbindingen

De bebouwingsdichtheid van het gebied is hoog, in de omgeving is een mix van functies aanwezig en er komt een hoogwaardige openbare ruimte. De voorwaarden zijn daarmee aanwezig voor een levendig stedelijk milieu, waar de voetganger en de fietser zich thuis voelt. Dit sluit ook mooi aan bij de beleidsdoelstelling 'Bewegende Stad'. In de ontwikkeling van het plangebied geeft de gemeente voorrang aan de voetganger en de fiets. Daarbij wordt de bereikbaarheid per fiets vergroot door te investeren in extra fietsverbindingen en fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte. Om de rest van de stad te bereiken, is ook een goede ontsluiting van het gebied met openbaar vervoer belangrijk.

Parkeren

De inzet is om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken door een lage parkeernorm te hanteren. Ook wordt ingezet op het verduurzamen van het resterende auto verkeer. Parkeren door bewoners en bedrijven gebeurt in principe op eigen kavel. Ook geldt dat ontwikkelaars gestimuleerd worden om (elektrische) autodeelconcepten toe te passen om daarmee het autobezit in het plangebied te beperken. De parkeervoorzieningen op private kavels moeten voor 100% zijn voorbereid voor een 'slim'  laadpunt. Ook de capaciteit van de elektriciteitsaansluiting moet hierop zijn toegerust. Het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor bezoekers wordt beperkt. Bovendien wordt bij 15% - 25% van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte een elektrische laadvoorziening geplaatst. 

Goederenvervoer

De bevoorradingsroutes voor o.a. bedrijven, kantoren en winkels verdienen vanuit luchtkwaliteit aandacht. Zorg bijvoorbeeld voor voldoende laad- en losvoorzieningen in de nabijheid zodat het overige verkeer goed kan doorstromen (en daarmee minder luchtvervuiling veroorzaakt). Onderzoek daarnaast mogelijkheden m.b.t. optimaliseren van venstertijden, slimme laad- en losplekken en het faciliteren van locaties voor overslagplekken of cargohubs/oplaadhubs (voor elektrisch vervoer).

Elektrisch Vervoer

Elektrisch vervoer heeft de toekomst: het is duurzaam en draagt bij aan een gezonde leefomgeving. Om elektrisch vervoer in het gebied mogelijk te maken, is het van belang dat hiervoor afdoende duurzame infrastructuur en bronnen aanwezig zijn. Er is daarbij een onderscheid te maken in de oplaadinfra die bij oplevering aanwezig moet zijn en de oplaadinfra voor de toekomst die in eerste instantie alleen moet zijn voorbereid. Het gaat zowel om voldoende oplaadfaciliteiten in de openbare ruimte als in de privégarages op eigen terrein. Door nu in de openbare ruimte en gebouwen voldoende voorbereidingen te treffen, wordt geanticipeerd op een toekomst met meer elektrisch vervoer.

Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit

Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit zijn basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis. In de Amsterdamse richtlijn (Gemeenteraad, januari 2014) staat dat er geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd langs snelwegen (aan weerszijde zone van 300 meter gemeten van de rand van de weg) en provinciale wegen (aan weerszijde zone van 50 meter gemeten van de rand van de weg). Het tweede uitgangspunt is dat er geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogen worden gerealiseerd in de eerste lijnsbebouwing bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter van de rand van de weg.  Het gaat hier om de grotere drukke wegen.

4.1.2 Plangebied     

In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voldoet aan situatie 2 en zijn daarmee vrijgesteld aan toetsing van de grenswaarden. Zekerheidshalve zijn de verkeersintensiteiten van en naar de Joan Muyskenweg 19 na de beoogde ontwikkeling in de NIBM tool berekend. Hieruit volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is en er geen nader onderzoek nodig is.

Het geringe aantal woningen en bedrijvigheid dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt zal niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Beoordeling goede ruimtelijke ordening

In het kader van goede ruimtelijke ordening is volledigheidshalve voor wat betreft de luchtkwaliteit ter plaats, de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied tussen 2016 en 2030. De monitoringstool kent scenario’s zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario’s laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen.

De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in en rond het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In deze peiljaren bedraagt de concentratie NO2 en PM10 op de omringende wegen minder dan 35 ug/m³ en bedraagt de concentratie PM2,5 minder dan 20 µg/m3. Het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 is minder dan 35 dagen per jaar. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 van 40 µg/m3 en 25 µg/m3 voor PM2,5 worden dan ook niet overschreden. Onaanvaardbare luchtkwaliteit situatie in en nabij het plangebied wordt dan ook niet verwacht.

Daarmee kan worden gesteld dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het aspect ‘luchtkwaliteit’ zijn te verwachten.

4.2 Geluidhinder     

4.2.1 Kader     

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijv. gevoelige functies.

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid er in bepaalde situaties is toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.

Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden. Daarnaast dient onderzocht te worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.2.2 Amsterdams geluidbeleid     

Amsterdam kent een eigen geluidbeleid gericht op het bevorderen van een aanvaardbaar woon – en leefklimaat. Het gaat om geluidbeleid voor het bouwen op geluidbelaste locaties én om Amsterdams geluidsbeleid dat uitvoering geeft aan de verplichtingen van de Europese richtlijn omgevingslawaai. In dat verband stelt Amsterdam elke vijf jaar een geluidskaart en een actieplan geluid vast. Dit actieplan geluid is vooral gericht op de beperking van overlast van het (weg)verkeer.

In het Actieplan Geluid Amsterdam is aangegeven wat Amsterdam doet om geluidoverlast in de stad zoveel mogelijk te beperken. Het actieplan richt zich vooral op het geluid van het wegverkeer. Wegverkeer veroorzaakt ook de meeste geluidhinder van de in de richtlijn genoemde bronnen, zoals blijkt uit de resultaten van de Geluidskaart. Het Actieplan Geluid is op 29 maart 2016 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Het Amsterdams geluidbeleid richt zich op het realiseren van geluidgevoelige functies binnen de zones zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Ondanks dat de stedelijke omgeving van Amsterdam met zich meebrengt dat op veel plaatsen een hoge geluidbelasting aanwezig is, moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven. Een hogere waarde kan niet altijd vermeden worden en zelfs een stille zijde is niet altijd mogelijk, maar wel blijft de bescherming van het woon- en leefklimaat van belang. Bij het ontwerpen van een bouwplan dient dat al te worden meegenomen. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, is een goede motivering van groot belang, des te meer naarmate de geluidbelasting hoger is.

Tevens heeft het college van B&W de nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld. Het geluidbeleid zoals verwoord in de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid verschilt principieel niet van het bestaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit.

4.2.3 Berekeningsresultaten akoestisch onderzoek     

In het kader van een nieuw bouwplan waarin geluidgevoelige bestemmingen (woningen) kunnen worden gerealiseerd, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voor het voorliggende bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19 zijn metrolawaai en wegverkeerslawaai beschouwd. Doel van het onderzoek is te bepalen of de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen (woningen) volgens de wettelijke bepalingen kunnen worden gerealiseerd. Indien dit niet het geval is, wordt aangegeven welke maatregelen kunnen worden getroffen en of er sprake is van hogere waarden.

Het volledige onderzoek (DPA, Joan Muyskenweg 19 te Amsterdam Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder) is opgenomen in de bijlage. In onderstaande paragrafen zijn de berekeningsresultaten en de conclusie voor het plangebied opgenomen.

4.2.3.1 Berekeningsresultaten wegverkeer     

Conform hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg of spoor, is afhankelijk van het aantal rijstroken of sporen en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk).

De locatie ligt binnen de geluidzones van:

  • de A10, A2.
  • De Heusweg.
  • de Joan Muyskenweg.
  • de Nieuwe Utrechtseweg.
  • Paul van Vlissingenstraat.
  • de Willem Fenengastraat.
  • Amstelstroomlaan
  • het Metrotraject OverAmstel – Amsterdam RAI.



De berekeningen van de geluidbelastingen Lden zijn uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Uit de berekeningen zijn de volgende resultaten gekomen:

Berekeningsresultaten A10 & A2

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer bedraagt ten hoogste 61 dB Lden. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt niet voldaan. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB (buitenstedelijke weg) wordt overschreden. De geluidbelastingen aan de beoogde geluidluwe zijde bedraagt ten hoogste 58 dB. Dit voldoet niet aan het Amsterdamse geluidbeleid waarbij maximaal 48 dB Lden is toegestaan. Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen moeten worden onderzocht.

Berekeningsresultaten De Heusweg

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op De Heusweg bedraagt maximaal 41 dB Lden. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt voldaan.

Berekeningsresultaten Joan Muyskenweg

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Joan Muyskenweg bedraagt maximaal 39 dB Lden. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt voldaan.

Berekeningsresultaten Nieuwe Utrechtseweg

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Nieuwe Utrechtseweg bedraagt maximaal 37 dB Lden. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt voldaan.

Berekeningsresultaten Paul van Vlissingenstraat

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Paul van Vlissingenstraat bedraagt maximaal 35 dB Lden. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt voldaan.

Berekeningsresultaten Willem Fenengastraat

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Willem Fenengastraat bedraagt maximaal 35 dB Lden. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt voldaan.

Berekeningsresultaten Amstelstroomlaan

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Amstelstroomlaan bedraagt maximaal 38 dB Lden. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt voldaan.

4.2.3.2 Berekeningsresultaten metrolijn     

De geluidbelasting ten gevolge van metrotraject nabij station Overamstel bedraagt maximaal 57 dB Lden. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden wordt niet voldaan. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB (binnenstedelijke weg) wordt niet overschreden. De geluidbelastingen aan de beoogde geluidluwe zijde bedraagt ten hoogste 52 dB. Dit voldoet niet aan het Amsterdamse geluidbeleid waarbij maximaal 48 dB Lden is toegestaan. Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen moeten worden onderzocht.

4.2.3.3 Cumulatie geluidsbelasting     

Indien een plan binnen de zone van meer dan één geluidbron ligt, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen (art. 110a en 110f van de Wgh). Conform het gemeentelijk geluidbeleid is er sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde, dit komt bij het onderhavige plan neer op een toetsingswaarde van 66 dB ten gevolge van wegverkeer.

De gecumuleerde geluidbelasting wegverkeerslawaai (LVL,cum) bedraagt maximaal 63 dB na aftrek. Er wordt hiermee voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid.

4.2.4 Conclusie onderzoeksresultaten voor plangebied     

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat aanvullende maatregelen nodig zijn om woningen binnen het plangebied mogelijk te maken. Het gaat om het realiseren van dove en stille gevels. Daarnaast zijn er hogere waarden nodig. In onderstaande paragrafen wordt hier nader op ingegaan.

4.2.4.1 Dove gevels     

Omdat door de buitenstedelijke wegen A2 en A10 de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt overschreden, zijn er dove gevels noodzakelijk. In een dove gevel mogen geen te openen delen worden opgenomen. In onderstaande afbeeldingen worden drie kleuren gebruikt, respectievelijk, groen (belasting onder voorkeursgrenswaarde); geel (belasting tot maximale ontheffingswaarde); rood (dove gevel benodigd).

verplicht

Het gemeentelijk geluidbeleid staat toe dat dove gevels worden onderbroken door gevelconstructies zoals verglaasde balkons, loggia’s en serres of vergelijkbare voorzieningen. Op de aldus afgeschermde woninggevel wordt de geluidbelasting teruggebracht tot 53 dB (ontdoven) maar bij voorkeur tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (geluidluw), zodat in de gevel te openen ramen en deuren kunnen worden geplaatst en dus verblijfsruimten mogelijk worden gemaakt. De minimale afmetingen van deze onderbrekingen zijn:

  • 3 m2 vloeroppervlakte;
  • 1,3 m breedte.

De uiteindelijke grootte van de onderbreking wordt bepaald door de benodigde geluidreductie en de benodigde spuicapaciteit.

In de verglaasde balkons/loggia’s dienen openingen te worden opgenomen met een zodanige oppervlakte dat, conform het gemeentelijk geluidbeleid, de tussenliggende ruimte buitenluchtkwaliteit heeft. De buitenluchtkwaliteit is in het Amsterdams geluidbeleid gekoppeld aan de Bouwbesluiteisen voor spuiventilatie van de aan het balkon/loggia grenzende verblijfsruimten. De daarvoor benodigde bouwkundige ventilatievoorzieningen in de buitenschil van het verglaasde balkon/loggia zijn permanent geopend en dus niet afsluitbaar.

4.2.4.2 Stille zijdes     

Omdat bij (vrijwel) iedere woning sprake is van een hogere waarde is vanuit het geluidbeleid van Amsterdam ook bij iedere woningen een stille zijde vereist. In de onderstaande figuur zijn de gevels aangeduid waar middels maatregelen een stille zijde is beoogd.

verplicht

De geluidbelasting op de beoogde stille zijde ten gevolge van de snelwegen bedraagt zonder maatregelen ten hoogste 58 dB Lden. Tengevolge van de metro wordt de voorkeursgrenswaarde op enkele “stille zijdes” overschreden.

Om stille zijden te creëren is het nodig om de geluidbelasting te reduceren tot ten hoogste de voorkeursgrenswaarde. Dit kan door het plaatsen van geluidsschermen langs de galerijen aan de binnenzijde van het gebouw.

Door het plaatsen van galerijschermen aan de binnenzijde van het gebouw wordt voor de woningen een stille zijde gerealiseerd. De galerijschermen zullen 1,75 m boven de vloer van de verdieping uit komen. Op basis van een galerij van 1,2 diep en voorzien van een (geluidabsorberend) plafond is een geluidreductie van 6 dB bereikt. Overal waar de geluidbelasting ten hoogste 48 dB + 6 dB = 54 dB (na aftrek artikel 110g Wgh) bedraagt zal door het realiseren van de galerijschermen een stille zijde worden gecreëerd. Alleen op de bovenste verdieping is er sprake van een geluidbelasting van meer dan 54 dB.

Langs de galerijen op de bovenste verdiepingen zal een verdieping hoog scherm worden gesitueerd. Er is geen sprake van een plafond. De hoogste geluidbelasting zonder maatregelen bedraagt op de bovenste verdieping 58 dB Lden. Door het verdieping hoge scherm zal de geluidreductie op de bovenste verdieping ten minste 10 dB zijn en wordt ook hier voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Voor het hogere bouwdeel wordt met het toepassen van een 2 meter hoog galerijscherm bij de bovenste verdieping voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en er is sprake van een stille zijde.

4.2.4.3 Hogere waarden     

Voor die onderdelen van het plan waarbij de geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeerlawaai boven de voorkeurgrenswaarde ligt kunnen hogere waarden worden aangevraagd. De hogere waarden kunnen door het B en W worden verleend wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn. Daartoe eist de Wet geluidhinder de volgende onderzoeken:

1. Allereerst dient te worden nagegaan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren tot maximaal de voorkeursgrenswaarde. Tevens dient beoordeeld te worden of deze maatregelen al dan niet doelmatig zijn.

2. Indien deze maatregelen niet doelmatig zijn, dient te worden nagegaan welke maatregelen wel doelmatig zijn om de geluidbelasting zo ver mogelijk te reduceren. Voor de geluidbelastingen boven de voorkeursgrenswaarden kunnen dan hogere waarden worden aangevraagd.

3. Indien er geen maatregelen denkbaar zijn die als doelmatig kunnen worden aangemerkt kunnen hogere waarden worden aangevraagd voor de geluidbelastingen zonder maatregelen.

Vanwege de snelwegen (A2 en A10) en de Metrolijn wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Bronmaatregelen in de vorm van minder verkeer of lagere rijsnelheid zijn met betrekking tot de wegverkeerscirculatie of het metrovervoer zeer ingrijpend en ten opzichte van dit plan niet realistisch. De A2 en de A10 zijn al voorzien van geluidarm asfalt.

Maatregelen in de vorm van geluidschermen langs de A2, A10 en het metrospoor zijn denkbaar. Het effect van een 6 m hoog geluidscherm langs de A2 en A10 wordt in bijlage VI van het akoestisch onderzoek weergegeven. De geluidbelasting wordt van ten hoogste 61 dB teruggebracht naar 60 dB. Gezien de kosten van geluidschermen is deze maatregel niet realistisch. Omdat het terugbrengen van de geluidbelasting van de snelwegen niet doelmatig is, blijft het geluid van de snelweg maatgevend en is het treffen van schermmaatregelen langs de metrobaan niet effectief.

Maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van bovengenoemde geluidbronnen zijn in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige offinanciële aard, niet realiseerbaar.

Derhalve worden ten behoeve van onderhavig plan de volgende hogere waarden aangevraagd:

  • A10/A2: 53 dB;
  • Metrolijn: 57 dB.

Tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan zal tevens het ontwerpbesluit hogere waarden ter inzage worden gelegd.

Bij de planuitwerking dient aandacht te worden gegeven aan de voorwaarden uit het Amsterdams geluidbeleid.

Op 24 augustus 2017 heeft er een overleg van het TAVGA plaatsgevonden en is het bestemmingsplan beoordeeld. Het TAVGA heeft met het plan ingestemd.

4.3 MER en/of m.e.r. beoordeling     

4.3.1 Wettelijk kader     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit mer:



  • - Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een MER verplicht is;


  • - Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld.

4.3.2 Identificeren m.e.r.-(beoordelings)plicht op basis van het Besluit mer     

Beoordelingsplichtige activiteiten in het bestemmingsplan

De intensivering / verdichting / alternatieve inrichting van Overamstel is een complex proces, dat niet in één keer gerealiseerd kan worden. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de volgende ontwikkeling:

  • Directe eindbestemming voor 5800 m2 BVO aan wonen (maximaal 80 woningen) en 900 m2 BVO aan bedrijvigheid.

Voor de afweging ten aanzien van bovenstaande activiteiten die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn de volgende “kolom 1 activiteiten van Onderdeel C en/of D”, afhankelijk van aard en omvang, samenhang en voorzienbaarheid (zie hierna), (mogelijk) van belang:

  • D11.2 “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. De drempelwaarden bij onderdeel D categorie 11.2 zijn een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In het verleden is reeds een beoordeling uitgevoerd om te bepalen of er een milieueffectrapportage (MER) moest worden opgesteld voor het stedelijke ontwikkelingsproject dat met voorliggend bestemmingsplan mede wordt mogelijk gemaakt (zie navolgende paragraaf).

Eerdere MER-beoordeling/MER-plicht - Afweging samenhang- en voorzienbaarheid

Aan de transformatie van het gebied Overamstel van “traditioneel” werkgebied naar een gemengd woon-werkgebied wordt al langere tijd gewerkt. De herontwikkeling van Overamstel is gestart met de vaststelling van de “Visie Overamstel” in 2002 en actualisatie daarvan in 2005. Het destijds voor Overamstel gehanteerde programma ging in 2005 uit van actieve planvorming gericht op start bouw vóór 2010 voor de deelgebieden 1a (buitendijks gebied), 1b (ROC/DWR-terrein), 5 (A2/Joan Muyskenweg), 4a (Kop Weespertrekvaart). Het totale programma voor deze deelgebieden betreft in de visie in 2005 circa 400.000 m2 bvo, waaronder circa 2.000 woningen. In de “Visie Overamstel” wordt in 2005 uitgegaan van voorlopig geen actieve planvorming voor de deelgebieden 1c (NUON-terrein), 2 (hallencomplex met m.n. perifere detailhandel), 6 (GVB-terrein).

verplicht

Afbeelding: deelgebieden in de visie Overamstel 2005

Na 2005 zijn de inzichten voor de transformatie opgave als gevolg van voortschrijdend inzicht bijgesteld. Amsterdam heeft de ambitie om de stad en omgeving te ontwikkelen tot een economisch sterke en duurzame metropool. Deze ambitie is vertaald in de Structuurvisie Amsterdam 2040 die in 2011 is vastgesteld. In de structuurvisie is intensiever gebruik van de ruimte in de stad, de inzet. Amsterdam zet met de Structuurvisie Amsterdam 2040 in op de ontwikkeling van steeds meer complete stedelijke leefmilieus waarin het wonen, werken en stedelijk recreëren naadloos in elkaar overgaan.

Een aantal binnenstedelijke bedrijventerreinen wordt hier (deels) naar getransformeerd, zoals Overamstel. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 maakt de transformatie van Overamstel onderdeel uit van de onder Stadsdeel Oost beschreven gewenste ontwikkelingen (paragraaf 2.3.3 van het MER van de Structuurvisie Amsterdam 2040). In Structuurvisie Amsterdam 2040 is in de periode 2010-2030 uitgegaan van onder meer (1.000+3.500=) 4.500 nieuwe woningen en (9.000+28.000=) 37.000 m2 bvo indicatie oplevering kantoorruimte. Voorts is in de structuurvisie onder meer aangegeven dat, met het oog op de in de toekomst door te trekken tram 25, het wegvak tussen de President Kennedylaan en de A10 in overleg met het Rijk zal worden afgewaardeerd. Hiermee wordt woningbouw mogelijk rond de Joan Muyskenweg, waarmee een verlengstuk van de Rivierenbuurt ontstaat.

In het kader van nadere visievorming op onder meer verdichting en fasering in de transformatie van grote delen van het gebied “Overamstel” is in 2013 een gecombineerde plan-/project-MER opgesteld welke gekoppeld is aan de procedure van het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase. Dit omdat in 2011 voor de herontwikkelingsdelen van Overamstel (2011 = moment van opstellen Notitie reikwijdte en detailniveau MER Overamstel d.d. 26-5-2011) de verwachting was dat tot 2030 tussen de 4.250 tot 7.950 woningen en maximaal 110.000 tot 170.000 m2 bvo bedrijven, kantoren en voorzieningen zouden worden gerealiseerd.

Destijds werd geconcludeerd dat dit voornemen activiteiten betreft van kolom 1 van de D-lijst en dat de voorgenomen activiteiten van kolom 1, rekening houdend met 'samenhang en voorzienbaarheid', de plandrempels in kolom 2 van onderdeel D11.2 van de bijlage bij het Besluit mer overschrijden. Voor kaderstellende plannen als bedoeld in kolom 3 van onderdeel D geldt dan een plan-m.e.r.-plicht. Deze verplichting heeft navolging gekregen middels het doorlopen van de mer-procedure in 2013. Er is daarbij gekozen om een gecombineerde m.e.r.-procedure voor 'plan' (in dit geval bestemmingsplannen voor meerdere deelgebieden in Overamstel) en 'project' / 'besluit' (besluit omtrent wijzigings,- of uitwerkingsplannen) uit te voeren voor de gehele voorziene activiteiten in Overamstel. De combinatie 'plan-/project-MER' maakt dat het MER Overamstel (2013) ook bruikbaar is voor besluitvorming over latere bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen/wijzigingsplannen in het gebied Overamstel, tenzij het een andere activiteit, ander gebied en andere aard en omvang betreft. De formele start van de m.e.r.-procedure betrof de openbare kennisgeving van het voornemen om een MER op te stellen voor de herontwikkeling van Overamstel. Deze publicatie heeft plaatsgevonden op 7 juli 2011. Op basis van de Notitie reikwijdte en detailniveau MER Overamstel d.d. 26-5-2011 is in 2013 de MER Overamstel opgesteld en bij de vaststelling van onder meer het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase, op 27 november 2013, door de gemeenteraad aanvaard. De uitkomsten van het MER zijn betrokken bij het bestemmingsplan Zone A2/Joan Muyskenweg dat destijds gelijktijdig met het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase is vastgesteld. Het MER Overamstel is een bijlage bij voorliggend bestemmingsplan. In navolging van de destijds gekozen insteek voor het MER Overamstel (2013), wordt voor het besluit van voorliggend bestemmingsplan gebruik gemaakt van de MER Overamstel van 2013.

m.e.r.-beoordelingsplicht / MER-plicht voorliggend bestemmingsplan

Het bevoegd gezag mag gebruik maken van andere milieueffectrapporten. In het MER Overamstel (versie d.d. 19 april 2013) zijn effecten op het milieu van planalternatieven voor verdichting en fasering in het gebied Overamstel vergeleken met de autonome ontwikkeling. Onder autonome ontwikkeling wordt in de MER verstaan "de toestand van het milieu in de autonome ontwikkeling gebaseerd op de bestaande situatie van het milieu, samen met de gevolgen van de autonome ontwikkeling". Vastgesteld beleid en projecten waarover al definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden, zoals de verschillende onherroepelijke bestemmingsplannen in 2013, worden meegenomen in de beschrijving van de autonome ontwikkeling. In 2013 waren de bestemmingsplannen voor deelgebied 1a (Amstelkwartier fase 1, buitendijks), 1b (Amstelkwartier fase 1, binnendijks), 3 (Bedrijventerrein Overamstel) en 4a (Kop Weespertrekvaart) onherroepelijk (= autonome situatie). Het MER Overamstel gaat over de ontwikkeling van de deelgebieden 1cI (Amstelkwartier fase 2), deelgebied 1cII (Amstelkwartier fase 3), deelgebied 2 (Spaklerweg Zuid), deelgebied 4b (Weespertrekvaart Midden) en deelgebied 5 (A2/Joan Muyskenweg). Varianten van ontwikkelingen in deze vijf deelgebieden zijn vergeleken met de milieugevolgen van de autonome ontwikkeling.



Voorliggend bestemmingsplangebied ligt in deelgebied 5 (A2/Joan Muyskenweg) van het MER Overamstel (2013). Uit het gegeven dat de ontwikkelingen in de deelgebieden 1cI, 1cII, 2, 4b en 5 in de MER Overamstel gezamenlijk zijn beschouwd, wordt opgemaakt dat voor wat betreft de m.e.r.-beoordelingsplicht voor voorliggend bestemmingsplan, sprake is van "samenhang en voorzienbaarheid" (waardoor de plandrempel van kolom 2 voor de actriviteit D11.2 wordt overschreden).

verplicht

Voor wat betreft de m.e.r.-beoordelingsplicht voor voorliggend bestemmingsplan is vervolgens de vraag aan de orde in hoeverre de m.e.r.-plicht is uitgewerkt (en dus geen nieuwe MER behoeft te worden opgesteld), of niet. Om dit te bepalen is de vraag aan de orde of hetgeen met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, wat activiteit, ligging van het gebied en aard/omvang betreft, niet wezenlijk verschilt van de activiteiten waarvoor eerder de m.e.r-procedure is doorlopen en het MER Overamstel (2013) is opgesteld:



Activiteit: voorliggend bestemmingsplan maakt de activiteit D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" mogelijk. De activiteit D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" is in 2013 beoordeeld in het MER Overamstel. Conclusie: Voorliggend bestemmingsplan betreft geen nieuwe of andere activiteit dan de activiteit die in 2013 in het MER Overamstel is beoordeeld. Het MER Overamstel is wat dat betreft voor voorliggend bestemmingsplan nog actueel.



Ligging: het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen gebied dat in 2013 in het MER Overamstel is beoordeeld v.w.b. wonen, werken en voorzieningen in deelgebied 5. Voorliggend bestemmingsplan betreft geen nieuw of ander gebied "Overamstel" dan in 2013 in het MER Overamstel is beoordeeld. Het MER Overamstel is wat dat betreft voor voorliggend bestemmingsplan nog actueel.



Aard/omvang: In het MER zijn niet alleen de effecten van de voorgenomen activiteit, maar ook die van redelijkerwijze te beschouwen alternatieven onderzocht. Deze effecten zijn beoordeeld aan de hand van een referentiesituatie (autonome ontwikkeling). In het MER Overamstel zijn de effecten van vier mogelijke alternatieven beschreven voor het referentiejaar 2030:



o het minimumalternatief 2030;

o het basisalternatief 2030;

o het basisalternatief met alternatieve inrichting deelgebied 5 (2030);

o het maximumalternatief 2030.



Om ook de tussentijdse effecten van de fasering inzichtelijk te maken is hieraan ook een variant voor 2023 toegevoegd, namelijk:



o De planontwikkelingsvariant voor 2023 zonder brug over de Duivendrechtsevaart;

o De planontwikkelingsvariant voor 2023 met brug over de Duivendrechtsevaart;

Voorliggend plan ziet toe op wonen en werken; 5800 m2 BVO aan wonen (maximaal 80 woningen) en 900 m2 BVO aan bedrijvigheid. Op het moment van opstellen van het voorliggende bestemmingsplan, valt het aantal van 5800 m2 BVO aan wonen (maximaal 80 woningen) en 900 m2 BVO aan bedrijvigheid binnen de bandbreedten van het MER Overamstel (2013).

Conclusie toetsing bestemmingsplan aan besluit mer

In samenhang beschouwd, maakt het voorliggend bestemmingsplan de activiteit D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" mogelijk. In 2011 is door de gemeente beoordeeld dat deze activiteit nadelige effecten voor het milieu kan hebben en dat bij de voorbereiding van besluiten die die activiteit mogelijk maken een milieueffectrapport moet worden gemaakt. De formele start van de m.e.r.-procedure betrof de openbare kennisgeving van het voornemen om een MER op te stellen voor de herontwikkeling van Overamstel. Deze publicatie heeft plaatsgevonden op 7 juli 2011. Het milieueffectrapport voor onder meer de activiteit D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" is daarna in de periode 2011-2013 gemaakt. Het MER Overamstel (2013) voor deze activiteit is door de gemeenteraad in 2013 aanvaard bij de vaststelling van Amstelkwartier tweede fase (vastgesteld 27-11-2013).



Het voorliggende bestemmingsplan betreft geen nieuwe of andere activiteit dan de activiteit die in de periode 2011-2013 is beoordeeld op negatieve milieueffecten, waarvoor een milieueffectrapport is opgesteld en een m.e.r.-procedure is doorlopen. Ook betreft het plangebied geen nieuw of ander gebied "Overamstel" dan in 2011-2013 in het MER Overamstel is beoordeeld (het plangebied valt binnen de grenzen van het gebied van het MER Overamstel). Op het moment van opstellen van bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19, valt het aantal van maximaal 80 woningen en 900 m2 bvo bedrijvigheid binnen de bandbreedten van het MER Overamstel (2013). Geconcludeerd wordt dat het MER Overamstel (2013) voor het bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19 wat activiteit, ligging en aard/omvang nog actueel is. Het doorlopen van een nieuwe m.e.r.-procedure voor het maken van een nieuw milieueffectrapport is voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. De gemeente mag voor voorliggend bestemmingsplan gebruik maken van het MER Overamstel (2013). In navolgende paragraaf wordt hier nader op ingegeaan.

4.3.3 Inhoud MER-actualiteit     

De doelstellingen van het MER Overamstel (2013) waren o.a. het inzicht krijgen in de vraag tot waar verdichting van het plangebied MER verantwoord is vanuit het perspectief van leefbaarheid, milieu en natuurwaarde en het inzicht krijgen in de effecten van de voorgenomen fasering van de gebiedsontwikkeling, die met de destijds in voorbereiding zijnde bestemmingsplan vorm kreeg.

Voorliggend bestemmingsplangebied ligt in het gebied van een van desbetreffende bestemmingsplannen (Zone A2 / Joan Muyskenweg). Op basis van een integrale beoordeling van de effecten werd duidelijk dat het minimumalternatief het minst negatief scoort op de in het MER onderzochte milieueffecten. Vanuit het perspectief van het MER werd dit alternatief het meest aanvaardbaar genoemd. Echter, bezien vanuit de structuurvisie Amsterdam 2040 en de Visie Overamstel scoort dit minimumalternatief minder goed dan de basisalternatieven en het maximumalternatief. Het minimumalternatief is, vanwege de beperkte verdichtingsambitie, in dat kader als een goed tussenstation in de ontwikkeling van het projectgebied Overamstel beschouwd. Voor planontwikkeling die verder gaat dan het minimumalternatief, is in het MER Overamstel aangegeven dat de aanvaardbaarheid nog onderwerp is van studie en weging op verschillende milieuwaarden. Voor planontwikkelingen ten westen van de Duivendrechtsevaart die verder gaan dan de ambities van het minimum alternatief zal in dat kader onderzoek noodzakelijk zijn naar de effecten van deze planontwikkeling op het functioneren van het lokale autonetwerk.

Voorliggend bestemmingsplan betreft een ontwikkeling ten westen van de Duivendrechtsevaart waarbij de vraag aan de orde is of er nadelige effecten zijn op het functioneren van het lokale autonetwerk. Tussen aanvaarding van het MER Overamstel (2013) en het opstellen van voorliggend bestemmingsplan (eind 2017) is de ontwikkeling van Overamstel voortgezet. Om te bepalen of verdere ontwikkeling ten westen van de Duivendrechtsevaart nadelige gevolgen heeft voor het functioneren van het lokale autonetwerk is in 2018 in navolging van het MER Overamstel (2013) nader verkeersonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat beoogde ontwikkeling Joan Muyskenweg 19 geen onaanvaardbare nadelige effecten heeft op het functioneren van hjet lokale autonetwerk. Voor een uitgebreidere behandeling wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van voorliggende toelichting, alsmede bijlage 6 van de toelichting.

Conclusie plangebied

In het kader van de transformatie van Overamstel naar woon-werkgebied is reeds het MER Overamstel 2013 opgesteld. Er is geconstateerd dat deze MER qua activiteit, ligging en aard/omvang nog actueel is.

Daarnaast valt de ontwikkeling van de Joan Muyskenweg 19 (Koffiefabriek) binnen de reeds onderzochte uitgangspunten en kaders van het in 2013 uitgevoerde MER. Het doorlopen van een nieuwe m.e.r.-procedure voor het maken van een nieuw milieueffectrapport is voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Wel heeft in het kader van voorliggend bestemmingsplan, in navolging van het MER Overamstel (2013), aanvullend verkeersonderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek is gebleken dat de verkeersintensiteiten door onderhavig plan in beperkte mate zal toenemen, maar dat dit niet zal leiden tot verkeershinder.

Dit en de bijdrage die voorliggend bestemmingsplan levert aan de verdichtingsopgave van de stad, maakt dat de nadelige effecten op de omgeving van het plangebied en de relatief geringe nadelige effecten voor het functioneren van het lokale autonetwerk, aanvaardbaar worden gevonden.

4.4 Milieuzonering bedrijven     

4.4.1 Kader     

Milieuzonering richt zich op de functiescheiding van milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld een bedrijfsfunctie) en milieu planologisch gevoelige functies (bijvoorbeeld wonen). Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij het realiseren van een nieuwe functie dient om redenen van goede ruimtelijke ordening gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

  1. past de nieuwe functie in de omgeving?
  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de belasting op grotere afstand van de bron afneemt. Voor de beoordeling van nieuwe situaties, zijn de indicatieve richtafstanden / onderzoekszones zoals opgenomen in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering", richtinggevend. De VNG-publicatie bevat richtafstandlijsten waarin een groot aantal activiteiten is vertaald naar een milieucategorie met bijbehorende indicatieve richtafstanden. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven of andere milieubelastende functies toelaat en anderszins de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Ingevolge de VNG-brochure worden de richtafstanden bij voorkeur aangehouden tussen bedrijven en de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Indien de omgeving is aan te merken als 'gemengd gebied', kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

4.4.2 Inventarisatie plangebied     

4.4.2.1 Gebiedskarakteristiek     

Het gebied Amstelkwartier waar voorliggend bestemmingsplangebied onderdeel van is, wordt getransformeerd tot woon-werkgebied. In voorliggend bestemmingsplan staat de woonfunctie voorop, maar er zijn in het bestemmingsplangebied onder meer ook bedrijvigheid en voorzieningen toegestaan in de eerste bouwlaag/plint van de bebouwing. In de omgeving zijn diverse bedrijven en andere geluidveroorzakende factoren aanwezig, zoals een spoorlijn en rijkswegen. Derhalve is de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf aan te merken als ‘gemengd gebied’.

4.4.2.2 Aanwezige bedrijven nabij plangebied     

Nabij het plangebied zijn een aantal reeds gevestigde bedrijven:

  1. Joan Muyskenweg 22: het Johnny River kantorencomplex, gelegen direct ten westen van het plangebied. Het complex grenst aan zowel het vigerende plangebied als het met dit bestemmingsplan beoogde plangebied.
  2. Joan Muyskenweg 24: hier is een kantoor gevestigd, gelegen naast nummer 22 op ongeveer 74 meter van het plangebied.
  3. Joan Muyskenweg 25/25a: pand met een aantal bedrijven/kantoren. onder andere het archief van het Meertens Instituut en Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschap. Dit adres ligt ten zuidwesten van het plangebied, dichtsbijzijnde punt op ca. 5 meter afstand. De bestemming bedrijf grenst tegen het plangebied
  4. Joan Muyskenweg 20: Van der Valk hotel. Gelegen ten noorden van het plangebied, op ongeveer 20 meter afstand.

Consequenties voor dit plan

Joan Muyskenweg 22

Het kantorencomplex aan de westzijde ligt op de eerste bouwlaag tegen het plangebied aan, terwijl het pand vanaf de tweede bouwlaag en hoger op ruim 11 meter afstand van het plangebied is gesitueerd (met uitzondering van een klein deel aan de noord- westzijde van het plangebied, daar ligt de afstand op ongeveer 2,5 meter van het plangebied. Dit deel van het kantoor heeft geen te openen delen)

Het pand is in gebruik als kantoor. Voor kantoren (milieucategorie 1) geldt in de VNG-brochure een richtafstand van 0 meter voor gemengde gebieden. Daar voldoet het plan aan. De feitelijke afstand tussen het kantorencomplex en de beoogde woningbouw is door de U-vorm van het plan voor het overgrote deel van de beoogde woningen meer dan 30 meter. Alleen daar waar de poten van de u grenzen aan het naastgelegen perceel is deze afstand minder (de 'noordelijke poot' 2.5 meter, de 'zuidelijke poot' 12 meter). De afstanden zijn dermate groot, dat het aannemelijk is dat er van de woningen naar de bedrijven, alsmede van de bedrijven naar de woningen, geen onaanvaardbare hinder wordt verwacht. Voor het noordelijke deel geldt dat er geen onaanvaardbare hinder wordt verwacht doordat dit deel geen te openen delen heeft.



Joan Muyskenweg 25

Ten aanzien van het bedrijf aan de zuidzijde geldt dat er ongeveer 5 meter afstand zit tussen het plangebied en het bedrijfsgebouw. Gezien de bedrijfsactiviteiten (archief) geldt dat van de woningen naar de bedrijven, alsmede van de bedrijven naar de woningen, er geen onaanvaardbare hinder wordt verwacht.

Daarnaast wordt de gevel die grenst aan dit gebouw een dove gevel in verband met het geluid van de A10. Hierdoor is het aannemelijk dat er van de woningen naar de bedrijven, alsmede van de bedrijven naar de woningen, geen onaanvaardbare hinder wordt verwacht.

Overige bedrijvigheid De overige bedrijven bevinden zich op een afstand van 20 meter of meer van het plangebied. Dit is dermate verder dan de richtafstanden uit de VNG brochure dat deze bedrijvigheid geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zou opleveren voor toekomstige bewoners in het plangebied en vice versa.

4.4.2.3 Nieuwe bedrijven binnen plangebied     

Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn reeds tot een hoogte van 23 meter bedrijven mogelijk, voor zover zij deel uitmaken van de 'staat van bedijfsactiviteiten, lijst 1' en vallen onder categorie 1 en 2.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt bedrijven mogelijk die vallen in de categorie 'A' en 'B' zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten functiemengingslijst. 'B' bedrijven worden geacht in een gemengd gebied te kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Dit vereiste is doorvertaald in de regels van het bestemmingsplan.

Consequenties voor dit plan

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een belemmering voor omliggende bedrijven met de komst van woningen op de planlocatie. Omgekeerd vormen de bedrijven in de omgeving geen belemmering voor de te realiseren woningen op de planlocatie.

4.5 Bodemkwaliteit     

4.5.1 Kader     

De bodem wordt beschermd door de Wet Bodembescherming. Het doel van deze wet is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Ook als er sprake is van een functieverandering, dient in een aantal gevallen aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

4.5.2 Plangebied     

In de periode december 2016 tot februari 2017 is verkennend bodem- waterbodem- en asbestonderzoek verricht ten behoeve van de ontwikkeling van de Joan Muyskenweg 19. Uit de analyseresultaten bleek dat in de ondergrond buiten het voormalige ketelhuis plaatselijk een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie is aangetroffen (van 1,3 tot 3,0 m -mv.). Plaatselijk is een sterk verhoogd gehalte aan koper gemeten in de bovengrond. Beide verontreinigingen zijn nog niet horizontaal en verticaal in beeld gebracht. In de overige grond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan minerale olie, lood en PCB's gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan kwik, xylenen en naftaleen gemeten. In de puinhoudende grond op het buitenterrein is tijdens het verkennend asbestonderzoek een asbestconcentratie van 200 mg/kg ds. gemeten.

De onderzoeksresultaten geven aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat sterk verhoogde gehalten aan asbest, minerale olie en koper zijn aangetoond. Het vervolgonderzoek dient uitsluitsel te geven over de mate en omvang van de verontreinigingen (wel of geen geval van ernstige bodemverontreiniging) en de aanwezigheid van risico's. Op basis van het aanvullende onderzoek kan bepaald worden of en zo ja welke vervolgstappen in het kader van de Wet bodembescherming noodzakelijk zijn om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Dit kan echter pas worden uitgevoerd wanneer het pand gesloopt is, de prognose is dat dit Q1 2019 het geval is.

Consequenties voor dit plan

Er is geen bodemverontreiniging in het plangebied aangetroffen die de functiedoelen onmogelijk maakt en er zijn geen onverantwoorde gezondheids- of ecologische risico's te verwachten. Op basis van de herontwikkelingsplannen zal via een saneringsplan worden bepaald wat de aanpak is.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid     

4.6.1 Kader     

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De externe veiligheidsregelgeving is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit buisleidingen en externe veiligheid. De regelgeving is gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening.

Bij ruimtelijke besluiten moet worden getoetst aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen per spoor

Sinds het Basisnet vanaf 2016 van kracht is, moeten gemeenten in hun bouwplannen rekening houden met het Basisnet.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

In 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Het Bevt gaat, net als het Bevi, uit van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Uitgaande van de in de Bevt voorgeschreven rekenmethodiek met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kunnen de externe veiligheidsaspecten met betrekking tot dit plan worden beschouwd.

Conform artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dient het groepsrisico en de verandering daarin verantwoord te worden. In lid 2 van dit artikel zijn mogelijke uitzonderingen benoemd. Afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico en de hoogte van de stijging kan de verantwoording achterwege gelaten worden.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voorgemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

4.6.2 Plangebied     

In het betreffende plangebied zijn geen Bevi inrichtingen bestemd. Het plangebied is circa 400 meter verwijderd van de A10, deze draagt daardoor nauwelijks mee aan het groepsrisico. Onderzoek naar risico-reducerende maatregelen vanuit externe veiligheidsoogpunt is niet nodig. Het spoor is circa 650 meter van het plangebied verwijderd. Het pand ligt daarmee buiten het invloedsgebied van 200 meter. Er vindt geen transport gevaarlijke stoffen over het water plaats. Er is sprake van een beperkt toegankelijke zijtak van de Amstel. De afstand tot het dichtsbijzijnde LPG station is 220 meter, de 100% letaliteitsgrens ligt op 150 meter. Hierdoor is de ontwikkeling in beginsel aanvaardbaar. De afstand tot hogedruk aardgasleiding is 285 meter en het plangebied ligt hierdoor buiten het invloedsgebied.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Gezien vanuit het oogpunt van externe veiligheid wordt er voldaan aan wet- en regelgeving voor Externe Veiligheid en aan het "Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam". Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

5.1 Verkeer en parkeren     

5.1.1 Algemeen     

Overamstel ligt gunstig ten opzichte van de invalswegen van Amsterdam. Via De Heusweg/ Joan Muyskenweg of via Spaklerweg/ Van Marwijk Kooystraat is men snel op de A10 en vervolgens de A2 (Utrecht), A4 (Den Haag) of de A1 (Amersfoort). De Joan Muyskenweg is zeer goed te bereiken met de auto en metro. In de volgende paragrafen wordt eerst ingegaan op de regelgeving die voor verkeer en parkeren geldt. Vervolgens wordt de bereikbaarheid van Joan Muyskenweg en de verschillende vormen van vervoer die in en in de omgeving van het gebied voorkomen besproken.

5.1.2 Verkeer in plangebied     

In het noordelijke deel van het plangebied wordt aan een gebied van ruim 200 m2 een verkeersbestemming toegevoegd. Deze locatie zal voornamelijk dienen als verblijfsplein, de in- en uitrit van de parkeergarage is hier niet beoogd. De ontsluiting zal plaatsvinden via de kade grenzend aan de Duivendrechtsevaart(bestemmingsplan Zone A2/Joan Muyskenweg.

In het kader van dit plan is in 2017 verkeersonderzoek uitgevoerd. Door een aantal wijzigingen van inzichten en verkeerskundige is het noodzakelijk geacht om dit verkeersonderzoek te actualiseren.

Enerzijds geeft dit onderzoek een verkeerskundig advies over de verkeersafwikkeling van het plangebied. Anderzijds dienen de verkeersgegevens als input voor het akoestisch onderzoek (Zie hiervoor paragraaf 4.2)

5.1.3 Resultaten verkeersonderzoek     

Kruispuntbelasting

Het plangebied van de Koffiefabriek heeft relatief gezien een verwaarloosbare verkeersgeneratie (slechts 258 ritten hebben een herkomst/bestemming in zone 1145). De toegangsweg naar het plangebied is met 1.076 voertuigen per werkdag rustig te noemen. Een kruispuntanalyse voor het plangebied is daarom niet nodig.

Voor het totale plan is de verkeersgeneratie uiteraard wel relevant. Voor het project Koffiefabriek is speciale aandacht uitgegaan naar de kruising Joan Muyskenweg – Amstelstroomlaan. Deze is bekeken voor de ochtendspits (7u-9u) en de avondspits (16u-18u) voor zowel het hele kruispunt (gemiddeld) als voor de zwaarst belaste richting (drukste stroom). Wanneer de belasting boven de 85% zit in zowel de gemiddelde situatie als de drukste stroom, kan er sprake zijn van een knelpunt.

Derhalve is de kruising Joan Muyskenweg – Amstelstroomlaan onderzocht. De piekbelasting op de kruising , de drukste stroom in de ochtendspits, bedraagt 54% en zit daarmee ver onder de grenswaarde. Nader onderzoek is hierdoor niet nodig.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het plan koffiefabriek blijkt geen significante invloed op de verkeersafwikkeling te hebben. Verkeer vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

5.1.4 Parkeren     

5.1.4.1 Parkeernormen auto     

Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Door de inwerkingtreding is een wijziging in de Woningwet van kracht geworden waardoor de stedenbouwkundige bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening komen te vervallen en daarmee ook één van de instrumenten voor regulering van het ruimtegebruik voor parkeren. Doelstelling is om het instrument 'stedenbouwkundige bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening' te vervangen door een ander instrument, namelijk het bestemmingsplan. Concreet houdt dit in dat stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Dit is met name van belang voor het parkeren.

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het tegenwoordig toegestaan om in een bestemmingsplan regels op te nemen waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels (artikel 3.1.2 lid 2 sub a Bro). Of met andere woorden: het is tegenwoordig mogelijk om aanvragen omgevingsvergunningen te toetsen aan (beleids)regels die niet in het bestemmingsplan zélf zijn opgenomen, maar in een separaat beleidsdocument.

In bestemmingsplannen dient voor het parkeren een algemene 'voorwaardelijke verplichting' te worden voorgeschreven waarmee wordt geregeld dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien voldaan wordt aan het gemeentelijk parkeerbeleid. In navolging van de voorheen geldende werkwijze onder de werking van de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (zie hiervoor onder “aanleiding”), wordt het maken van een afweging over het parkeerbeleid met voorliggend bestemmingsplan gekoppeld aan besluitvorming inzake omgevingsvergunningen voor het bouwen van gebouwen.

Het geldende parkeerbeleid is uitgebreid uiteengezet in een separate beleidsnota. De gemeenteraad heeft op 8 juni 2017 de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld. Deze Nota is op 29 november 2017 gewijzigd vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt van deze nota is dat bij nieuwbouw, bewoners en werknemers geen parkeervergunning krijgen.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oude beleid zijn:

  • De verplichte minimumparkeernorm voor sociale woningbouw en middeldure huurwoningen komt te vervallen.
  • De verplichte minimumparkeernorm voor vrije sectorwoningen wordt lager. Waar in het oude beleid een minimumverplichting geldt van 0,6 tot 1 parkeerplaats per woning, is dit nu afhankelijk van de woninggrootte (< 30 m2 geldt een norm van 0,1-1 pp per woning, 30-60 m2 geldt een norm van 0,3-1 pp per woning en woningen >60 m2 geldt een norm van 0,6-1 pp per woning).
  • Er komt in de hele stad een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Nu geldt in grote delen van de stad geen maximumparkeernorm.
  • De verplichte minimumparkeernorm voor kantoren komt te vervallen er geldt nu alleen een maximumnorm.
  • Voor voorzieningen wordt in het nieuwe beleid maatwerk geleverd.  

In de 'Nota Parkeernormen Auto' wordt voor parkeernormen onderscheid gemaakt in drie soorten typen locaties: A-, B-, en C-locaties genoemd. Onderhavig plangebied is aangemerkt als B-locatie. De B-locaties hebben goed openbaar vervoer, maar liggen verder van de intercitystations af. Het grootste deel van Amsterdam wordt als B-locatie geclassificeerd. Hier kiest de gemeente ervoor om naast een maximumparkeernorm ook een minimumparkeernorm te hanteren.

Ontwikkelaars worden verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Gebruikers van de nieuwbouw komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning Het parkeerbeleid kan in de toekomst wijzigen. Voor de toepassing van het parkeerbeleid dient op grond van de bepalingen van dit bestemmingsplan uitgegaan te worden van de meest recente versie van het vastgestelde en inwerking getreden beleid. Het parkeerbeleid is voor een ieder raadpleegbaar op internet.

5.1.4.2 Parkeernormen fietsen en scooters     

Fietsparkeren

Het fietsparkeren wordt opgelost binnen het plangebied. Fietsparkeren voor bewoners gebeurt in een gemeenschappelijke fietsenberging, conform de gelijkwaardige oplossing uit Bouwbrief 2015-130 voor de in het Bouwbesluit 2012 voorgeschreven individuele berging. Voor overige functies en bezoekers van woningen en overige functies worden fietsparkeerplaatsen op eigen terrein, in de (semi-)openbare ruimte gerealiseerd.Het parkeren in de (semi-)openbare ruimte zal worden uitgevoerd door middel van rekken, nietjes en/of gemarkeerde vakken.

De fietsparkeernormen zijn gebaseerd op de CROW kencijfers uit de leidraad fietsparkeren. Voor elke functie wordt de bovenkant van de spreiding van de kencijfers gebruikt, met uitzondering van horeca, waar de hoge norm op 20 fietsparkeerplaatsen (fpp) in plaats van 28 per 100 m2 is gesteld. Aandachtspunten ontwerp stallingen: bereikbaarheid, comfort en afmetingen.

Het gebruik van een fietsenberging/- stalling is afhankelijk van de bereikbaarheid, de toegankelijkheid en het gebruikscomfort. Genoeg fietsparkeergelegenheid alleen is niet voldoende, een fietsenstalling moet ook aan minimale kwaliteitseisen voldoen. Denk aan de toegankelijkheid per fiets, toegankelijkheid te voet, de routing binnen de stalling ten opzichte van de bestemming, de afmetingen van de fietsparkeerplekken, de mogelijkheid om fietsen met bijzondere afmetingen te stallen, stabiliteit van de fiets in de voorziening, sociale veiligheid, etc.

Om een minimale kwaliteit van een stalling te bevorderen is er een aantal aanbevelingen:

  • De entree van een fietsenstalling ten opzichte van aanvoerroute is rechtstreeks bereikbaar vanaf de rijbaan/het fietspad, waarbij een voetgangersgebied over korte afstand doorsneden mag worden. Situaties waarbij de fietser vóór het bereiken van de ingang moet afstappen en een stuk moet lopen moet voorkomen worden: de fietser stapt meestal niet af en dat kan tot ongewenste situaties leiden.
  • De entree van een fietsenstalling is vanaf maaiveld gemakkelijk te vinden: duidelijk zichtbaar en herkenbaar.
  • De toegang naar een fietsenstalling mag gebruik niet ontmoedigen. Zorg voor een luie hellingshoek van hellingbaan of trap met fietsgoot, een makkelijk te openen toegangsdeur (automatisch, drukknop of chipkaart) en een korte route vanaf maaiveld naar de stalling.
  • Vanuit de fietsenstalling kan men eenvoudig, comfortabel en snel bij de bijbehorende functie komen. Bij voorkeur kan men vanuit de stalling doorlopen naar de bestemming, zonder door de stalling terug te moeten lopen en omgekeerd.
  • Zorg voor een overzichtelijke inrichting, goede verlichting en eventueel (camera)toezicht of bewaking (openbare stallingen), etc. voor een optimale (sociale) veiligheid.
  • Afmetingen, uitvoering en comfort van fietsparkeerplekken in een stalling gaan hand in hand. Zo zal een te krap ingerichte stalling gebruik ontmoedigen. Dubbellaags fietsparkeren spaart ruimte, maar de bovenlaag is niet geschikt voor elke fietser of fiets: denk hierbij aan fietsers die moeite hebben om de fiets in de bovenste laag te zetten en aan zware (elektrische)fietsen. Daarmee moet rekening gehouden worden bij de inrichting van de berging of stalling.

Algemeen advies met betrekking tot fietsen met afwijkende maten en scooters

Fietsen met een afwijkende maatvoering, zoals fietsen met brede bagagedragers/kratten, brede banden, bakfietsen (lang/breed) en elektrische fietsen komen steeds meer voor. Voor een toekomstbestendige fietsenstalling/-berging moet rekening gehouden worden met deze typen fietsen. Voor elektrische fietsen is een oplaadgelegenheid wellicht niet per se nodig, maar zeker een pré.

Scooterparkeren

Naast fietsen is te overwegen om rekening te houden met scooterparkeren. De scooter heeft op het ogenblik nog een klein aandeel in de modal split (2%), maar het aantal tweewielers in Amsterdam met bromfietskenteken is van 2011 tot 2015 met 15% gestegen tot 56.253. Het is aan te bevelen om de fietsenstalling/-berging zo in te richten dat die ook geschikt is voor (elektrische) scooters. Daarmee kan voorkomen worden dat scooters (langdurig) in de openbare ruimte gestald worden.

5.1.4.3 Concequenties voor dit plan     

Het parkeren voor auto's dient op eigen terrein te worden opgelost, waarbij er geen parkeervergunningen op straat worden uitgegeven. Hierbij moet worden voldaan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Conform de Nota Parkeernormen Auto zijn (voor de 40-40-20 woonprogramma-variant) voor de woningen minimaal 10 parkeerplaatsen en maximaal 80 parkeerplaatsen nodig.Voor de bedrijvigheid zijn minimaal 23 en maximaal 30 parkeerplaatsen nodig. Op basis van het parkeerbeleid geldt voor wonen dat ten minste in de minimale parkeerbehoefte moet worden voorzien. Voor bedrijvigheid geldt deze eise niet, waardoor voor deze functie in de maximale parkeerbehoefte moet voorzien kunnen worden. Gelet op het programma moet op basis van het parkeerbeleid ten minste in een parkeerbehoefte van 40 parkeerplaatsen (10 + 30) parkeerplaatsen kunnen worden voorzien.

Er is op de locatie een ondergrondse parkeervoorziening mogelijk, waar maximaal 47 auto's in kunnen. Gezien de bandbreedte in de gegeven norm is de grootte afdoende. Op basis van de Nota parkeernormen fiets- en scooter kan er voor de woningen gekozen worden tussen een gezamenlijke fietsenberging of voor een interne berging per woning. De keuze hoeft niet in het kader van het bestemmingsplan gemaakt te worden, maar bij de uitwerking van het bouwplan. Wel moet het bestemmingsplan ruimte bieden.

Op basis van de Nota parkeernormen fiets- en scooter kan er voor de woningen gekozen worden tussen een gezamenlijke fietsenberging of voor een interne berging per woning. De keuze hoeft niet in het kader van het bestemmingsplan gemaakt te worden, maar bij de uitwerking van het bouwplan. Wel moet het bestemmingsplan ruimte bieden.

Op basis van de Nota parkeernormen fiets- en scooter zijn er voor de 80 woningen 200 fietsparkeerplekken en 11 scooterparkeerplaatsen nodig. Voor de 900m2 aan gemengde functies op de begane grond, zijn op 25 fietsparkeerplekken nodig en 3 scooterparkeerplekken.

Het uitgangspunt van beleid is dat het fiets- en scooterparkeren op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. Op basis van beleid moeten de scooterparkeerplekken op eigen terrein gerealiseerd worden en heeft het de voorkeur de fietsparkeerplekken in een gezamenlijke berging te realiseren.

De kavel Joan Muyskenweg 19 heeft een oppervlakte van ongeveer 3200m2, waarvan ongeveer 3000m2 bebouwd mag worden. Het bestemmingsplan maakt in de eerste bouwlaag maximaal 900m2 bebouwing voor bedrijvigheid, horeca en creatieve functies mogelijk, waardoor er op eigen terrein ongeveer 2000m2 beschikbaar is voor het realiseren van een fietsenberging.

De exacte locatie van de fietsparkeerplekken is niet bekend, maar gebeurt bij voorkeur op de begane grond, bijvoorbeeld aan de achterzijde van het gebouw. Er is geen overlast te verwachten door fiets- en scooterparkeren.

Het fietsparkeren dient in een gemeenschappelijke berging op begane grond te gebeuren welke goed bereikbaar moet zijn vanaf de straat én ook intern vanuit de woningen.

Concluderend moet de parkeerbehoefte voor het autoparkeren inpandig en verdiept worden opgelost. Het fiets- en scooterparkeren vindt plaats op eigen terrein, op de begane grond, bij voorkeur in een gemeenschappelijke berging. De parkeerbehoefte voor bezoekers kan worden afgewenteld op het openbare parkeerareaal. Het aspect parkeren vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

5.2 Water     

5.2.1 Beleid     

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan. Met de formulering van een streefbeeld geeft het Nationaal Waterplan een inspirerende referentie voor de toekomst. Maatregelen die reeds in gang zijn gezet en in het streefbeeld passen worden met kracht voortgezet. Denk aan het hoogwaterbeschermingsprogramma, de uitvoering van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord Water en de rivierverruimingsprojecten. Door de uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen zal de waterkwaliteit substantieel verbeteren. De nieuwe ambities van de Deltacommissie worden uitgewerkt in een Deltawet en Deltaprogramma.

Waterbeheerplan

Het Beleid van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe AGV in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit. Zie: http://www.waternet.nl/over-waternet/publicaties.

Breed water

In dit plan is het beleid op het gebied van de gemeentelijke watertaken (stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater) van Amsterdam toegelicht voor de periode 2010-2015. Zie http://www.waternet.nl/over-waternet/publicaties.

Keur

De Keur is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.

5.2.2 Waterparagraaf     

Algemeen

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening.

Waterkeringen

Langs de Duivendrechtsevaart ligt een secundaire waterkering (Dijkvak A129-001). Het is in principe niet toegestaan om keringsvreemde constructies als kelders en wanden in de kernzone of in het leggerprofiel van de waterkering aan te brengen. Dit betekent dat het huidige ontwerp van parkeerkelder aangepast dient te worden. Funderingspalen zijn onder bepaalde voorwaarden wel in het leggerprofiel toegestaan. Voor alle bomen en kabels en leidingen die binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering worden gepland/aangelegd dient te worden aangetoond dat zij inclusief de ontgrondingskuil van de boom of erosiekrater van een drukleiding, buiten het leggerprofiel van de waterkering vallen.

Tot slot geldt dat voor alle werkzaamheden binnen de kern- of beschermingszones van de waterkering een watervergunning voor het werken nabij een waterkering aangevraagd worden bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht / Waternet.

Waterberging

Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Omdat voor onderhavig project geen sprake is van een toename van de verharding met meer dan 1.000 m3, bestaat geen noodzaak tot het aanleggen van nieuw oppervlaktewater.In het kader van dit bestemmingsplan is er geen sprake van demping van oppervlaktewater. In de huidige situatie is bebouwing van circa 1500 m2 aanwezig en in de nieuwe situatie zal er circa1800 m2 bebouwd worden.

Verwerking regen- en afvalwater

Op basis van het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRP) is het streven om regenbui van 60 mm per uur te kunnen verwerken zonder schade in de huizen en blokkade van grote gemeentelijke verkeersknooppunten. Hierbij wordt circa 20 mm per uur verwerkt door de riolering, de andere 40 mm per uur wordt in de openbare en particuliere ruimte geborgen en/of via de openbare ruimte afgevoerd.

Gezien de ligging van het plangebied direct naast de Duivendrechtsevaart lijkt het mogelijk water op straat bij extreme neerslag richting de Vaart af te laten vloeien. Onderaan de ingang van de parkeerkelder moet een voorziening worden aangebracht waarmee ingereden en ingespoeld regenwater kan worden afgevoerd. Daarnaast is het raadzaam om de ingang iets hoger aan te leggen dan het omliggende maaiveld zodat de kelder bij extreme neerslag niet vol stroomt vanuit de omgeving.

Wateropgave

Dit bestemmingsplan levert geen bijdrage aan de invulling van de wateropgave.

Waterkwaliteit

Gebruik materialen

Voor de nieuwbouw worden géén materialen gebruikt die de kwaliteit van het regen- en oppervlaktewater negatief beïnvloeden, zoals uitloogbare materialen als koper, zink, lood of geïmpregneerd hout. In het plangebied is een (verbeterd) gemengd/gescheiden rioolstelsel aanwezig. Dit stelsel blijft in de huidige vorm aanwezig.

Kabels en leidingen

Het bestemmingsplan heeft geen invloed op in het plangebied aanwezige kabels en leidingen.

Grondwater

De bouw van de ondergrondse parkeerkelder leidt niet tot een verandering van het grondwaterstandsniveau in de omgeving van het plangebied, mits voor de bouw van de kelder geen permanente damwanden of andere hulp constructies worden gerealiseerd die tot een grotere diepte dan NAP -3,0 m worden aangebracht. Wanneer de huidige kadeconstructie wordt vervangen voor een ondoorlatende constructie zal dit leiden tot een verlaging van de grondwaterstand op het plangebied en in de omgeving van het plangebied. Wanneer gekozen wordt voor het realiseren van een waterdichte kadeconstructie zullen de effecten hiervan op de omgeving moeten worden onderzocht. Het plan wordt voorgelegd aan Waternet ter toetsing.

Conclusies voor dit plan

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect water een aandachtspunt is met betrekking tot de ondergrondse parkeervoorziening, maar geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie     

5.3.1 Archeologie     

5.3.1.1 Kader     

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Erfgoedwet. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Provincie Noord-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Erfgoedwet moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

5.3.1.2 Plangebied     

Voor het plangebied is op 28 maart 2017 een archeologische quickscan uitgevoerd. De Quickscan geeft een overzicht van de verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied en omgeving.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Voor deze locatie geldt een lage verwachting en vrijstelling van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen. Voor het plangebied geldt wel de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

5.3.2 Cultuurhistorie     

5.3.2.1 Kader     

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is op 21 juni 2010 als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In de Leidraad geeft de provincie haar visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen.

5.3.2.2 Plangebied     

Gelet op de provinciale waardenkaart Landschap & Cultuurhistorie is het voorliggende plangebied aangegeven als landschapstype 'Stedelijk'. In het plangebied is getracht aansluiting te zoeken bij het oorspronkelijke beeldkwaliteit van de gebouwde omgeving.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor onderhavig plan.

5.4 Natuurbescherming     

5.4.1 Kader     

Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het beschermen van soorten en gebieden is vastgelegd in deze wet, waarbij aansluiting is gezocht van de natuurwetgeving op het omgevingsrecht.

In de Wet natuurbescherming zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied, moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.

De Wet natuurbescherming bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.De beschermde soorten zijn onderverdeeld in soorten van de Habitatrichtlijn, soorten van de Vogelrichtlijn en Nationale soorten. Bij ontwikkelingen in een gebied of de sloop van gebouwen dient een natuurscan te worden uitgevoerd om de soorten en gebiedsstatus in kaart te brengen.

Ecologische Hoofdstructuur, landelijk en provinciaal beleid

Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones vastgelegd. Dit Nationaal Natuurnetwerk (NNN), voormalig Ecologische Hoofdstrcutuur (EHS), een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Het NNN moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. De verbindingen zijn grensoverschrijdend, als je uitzoomt zie je dat de verbindingen in Europa met elkaar zijn verbonden, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa en de grote natuurgebieden kunnen bereiken.

Rode lijstsoorten, landelijk beleid

Eens per tien jaar worden er zogenoemde 'Rode Lijsten' opgesteld met soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Voor het Ministerie van EZ zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen.

Hoofdgroenstructuur, Amsterdams beleid

In de structuurvisie van Amsterdam 2040 (vastgesteld in 2011) is de hoofdgroenstructuur opgenomen. Voor functiewijzigingen, die buiten de vastgelegde kaders vallen moet advies worden gevraagd aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur. Eventuele wijzigingen kunnen aan de Gemeenteraad worden voorgelegd.



Ecologische structuur, Amsterdams beleid

Een uitwerking van de "Structuurvisie 2040" is de ecologische visie. Deze is in juli 2012 door de Gemeenteraad vastgesteld. De onderstaande kaart laat de ecologische structuur zien, zoals die door (grondgebonden) dieren wordt gebruikt. Er is de afgelopen jaren enorm geïnvesteerd in de ecologische zones. Behalve voor de versterking van de biodiversiteit is het voor bewoners een belangrijke mogelijkheid om in de buurt te recreëren of even te bekomen van de bruisende stad.

Het plangebied ligt tegen een secundaire verbindingszone aan. De ecologische hoofdstructuur is al voor een groot deel ingericht, echter zijn er nog wel een aantal knelpunten in de vorm van infrastructuur of onvoldoende natuurlijke inrichting. Doel is om deze barrières voor dieren weg te nemen en waar mogelijk de kwaliteit van het groen te verbeteren. Het uitgangspunt is om werk met werk te vervolmaken, wanneer projecten in of nabij de ecologische structuur afspelen dient er altijd een stadsecoloog te worden betrokken in het proces om de kansen te benutten.

Agenda Groen 2015-2018

Amsterdam heeft veel groen. Omdat veel Amsterdammers geen tuin hebben, heeft het groen in en om de stad een bijzondere functie: het is de tuin van alle Amsterdammers.

De groene ruimte speelt een belangrijke rol bij het klimaatbestendig maken van de stad. Buien worden steeds extremer en temperaturen hoger. Een effectieve manier om regenwater op te vangen en de temperatuur te beperken, is door het oppervlakte aan groen te vergroten. Daarnaast kan groen bijdragen aan meer biodiversiteit in de stad. De gemeente Amsterdam zet de komende jaren in op 50.000 m2 extra groen dak in de stad, bij voorkeur groen dak met een dik groenpakket.

Het is wenselijk om bij nieuwbouwplannen zoveel mogelijk natuurinclusief te bouwen. Men moet hierbij denken aan het inpassen van verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen in gebouwen of objecten, het creëren van faunapassages bij infrastructuur en de omgeving inrichten met schuil- en foerageergebied voor soorten zoals de huismus (zoals bv inheemse bloemen, kruiden en heesters, mussenhaag.

De agenda Groen ondersteunt samenwerkingsverbanden tussen bewoners, organisaties en professionals op het gebied van groeninitiatieven.

Gedragscode Amsterdam

De gedragscode Amsterdam (2009-2018) beschrijft de voorzorgsmaatregelen die men moet nemen voor de instandhouding van beschermde soorten, danwel de versterking hiervan. De gedragscode kan worden toegepast bij bestendig beheer en onderhoud.

5.4.2 Plangebied     

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is geen aangewezen beschermd gebied volgens de Wet natuurbescherming. Wel is de soortenbescherming van toepassing op het plangebied. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en dierensoorten, zoals genoemd in de Wet Natuurbescherming. In het broedseizoen van vogels mogen, zonder controle voorafgaand door een ecoloog, de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden kunnen leiden tot verstoring, beschadiging of vernieling van nesten, rustplaatsen en eieren. Alle vogels zijn beschermd. Storing van nesten is onder artikel 3.1 (Vogelrichtlijn) toegestaan mits niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de betreffende vogelsoort. Voor vogels die ook staan vermeld onder artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, inclusief Verdragen van Bern en Bonn) is verstoren niet toegestaan.

In het plangebied zijn geen beschermde soorten bekend. Gezien de aanwezigheid van water en de groene strook langs de weg, is het mogelijk dat er vleermuizen voorkomen. Er is in de zomer van 2017 aanvullend vleemuizenonderzoek uitgevoerd (zie bijlagen), hieruit blijkt dat in het plangebied geen verblijfplaatsen en/of andere essentiële functies van vleermuizen zijn aangetroffen.

Er is gekeken naar (potentiele)verblijfplaatsen van algemene vogelsoorten en van vogels waarvan het nest het gehele jaar rond is beschermd. Er zijn geen nesten waargenomen. Het dak van de koffiefabriek is eventueel geschikt als broedplek voor vogels, indien buiten de broedperiode wordt gewerkt vormt dit geen risico op verstoring.

Conclusie 

Op basis van aanvullend onderzoek is geconstateerd dat er geen vleermuizen op Joan Muyskenweg 19 aanwezig zijn. Verder bevindt het plangebied zich niet in de nabije omgeving van een Natura-2000 gebied en is het ook niet gelegen in de Hoofdgroenstructuur. Op grond van het voornoemde levert het aspect natuurbescherming op voorhand geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.

Bij de tender van het plangebied zal natuurinclusief bouwen één van de selectiecriteria zijn. Men moet hierbij denken aan groene gevels, groen dak, het inpassen van verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen in gebouwen of objecten, het creëren van faunapassages bij infrastructuur en de omgeving inrichten met schuil- en foerageergebied voor soorten zoals de huismus (zoals bv inheemse bloemen, kruiden en heesters, mussenhaag).

5.5 Duurzaamheid     

5.5.1 Provinciale Ruimtelijke Verordeing Structuurvisie     

De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.

Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

5.5.2 Agenda Duurzaamheid Gemeente Amsterdam     

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duurzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015.

Amsterdam wil een inhaalslag maken op het gebied van duurzaamheid. Dit doen we in goede samenwerking met partners uit de stad (bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen), niet alleen voor het creëren van breed maatschappelijk draagvlak, maar ook om de energie en doorzettingskracht die al aanwezig zijn in de samenleving te versterken. De Agenda Duurzaamheid is uitgewerkt met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen, langs vijf transitiepaden, met als rode draad de filosofie van de circulaire economie: innovatie, meer doen met minder, slimmer en hernieuwbaar. In de agenda zijn de volgende kwantitatieve doelen opgenomen:

  • Duurzame energie: in 2020 wordt per inwoner 20% meer duurzame energie opgewekt dan in 2013;
  • Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie stikstof-dioxide 35% lager dan in 2015;
  • Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie roet 30% lager dan in 2015;
  • Scheiden van afval: in 2020 wordt 65% van het huishoudelijk afval gescheiden;
  • In 2025 is de CO2-uitstoot van de gemeente 45 procent minder dan in 2012.

Duurzame energie

In december 2016 heeft de gemeenteraad Amsterdam de Strategie 'Naar een stad zonder aardgas' vastgesteld. Hierin wordt de strategie beschreven hoe de stad aardgasloos kan worden. Dit betekent o.a. dat nieuwbouw niet meer worden aangesloten op het gasnet, transformatie wordt gebruikt als aanleiding om duurzaam te gaan verwarmen en dat er naar alternatieven moet worden gezocht voor de verwarming van woningen, de bereiding van warm tapwater en koken op aardgas. Dit geldt voor alle nieuwbouw- en transformatiegebieden in Amsterdam. In het plangebied wordt aardgasloos privaatrechtelijk geborgd.

Parkeren

De inzet is om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken door een lage parkeernorm te hanteren. Ook wordt ingezet op het verduurzamen van het resterende auto verkeer. Parkeren door bewoners en bedrijven gebeurt in principe op eigen kavel. Ook geldt dat ontwikkelaars gestimuleerd worden om (elektrische) autodeelconcepten toe te passen om daarmee het autobezit in het plangebied te beperken. De parkeervoorzieningen op private kavels moeten voor 100% zijn voorbereid voor een 'slim' laadpunt. Ook de capaciteit van de elektriciteitsaansluiting moet hierop zijn toegerust. Het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor bezoekers wordt beperkt. Bovendien wordt bij 15% - 25% van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte een elektrische laadvoorziening geplaatst.

Energieneutrale nieuwbouw stimuleren

Het Raadsbesluit uit 2008 om in 2015 alleen nog maar Klimaat Neutraal (EPC = 0,15) te bouwen heeft tot nog toe beperkt resultaat opgeleverd, namelijk 1% van de nieuwbouw. In de uitvoering is meer nadruk op het uitdagen van de markt via het selectieproces van ontwikkelende partijen en het aanwijzen van gebieden met een hogere ambitie nodig. Het bouwbesluit stelt dat vanaf 2020 nieuwbouw energieneutraal (de nieuwe term in de sector) de norm is. De stad hanteert de volgende doelstelling:in Amsterdam ontwikkelen we de nieuwbouw– woningen en utiliteit – in 2020 energieneutraal.Het is de ambitie dat 75 procent van hetprogramma in de overeenkomsten die vanaf 1 januari 2015 afgesloten worden, energieneutraal wordt ontwikkeld. Waar het bouwbesluit conform de Europeserichtlijn de ondergrens vormt, wordt de markt tegelijkertijd uitgedaagd om beter te presteren. Ontwikkelende partijen – ontwikkelaars, woningcorporaties, maar ook (collectieve) particuliere opdrachtgevers (CPO) en zelfbouwers – worden gestimuleerd door:

1. Duurzaamheid voor minimaal 30 procent (in betekenende mate) mee te wegen in de criteria bij de selectie van ontwikkelplannen en ontwikkelende partijen. Bij grondgebonden woningen kan de lat hier op een betaalbare manier flink omhoog. Duurzaamheidscriteria meewegen in selectieprocessen past binnen de kaders van het Europese aanbestedingsrecht.

2. Er worden gebieden aangewezen naast het reeds bestaande excellente gebied Houthavens en het nieuw te ontwikkelen gebied Buiksloterham, waar in samenwerking met ontwikkelaars, woningcorporaties en partijen als Alliander, AEB Amsterdam en Waternet alles uit de kast wordt gehaald qua energiegebruik, duurzame energieproductie (onder meer zonne-energie), materiaalgebruik, klimaatbestendigheid (onder meer tegen heftige regenval) en mobiliteit. Deze nieuwe ambitie vergt een nieuwe wijze van gebiedsontwikkeling.

3. Reguleren en handhaven: Amsterdam controleert steekproefsgewijs de afgesproken energieprestaties bij oplevering d.m.v. het beoordelen van EPC rapporten en controle op de bouwplaats.

5.5.3 Stadsdeel Oost     

Het bestuur van stadsdeel Oost hecht groot belang aan duurzaamheid (programma-akkoord 2010-2014). Duurzaamheid is onderdeel van het milieubeleidsplan van het voormalige stadsdeel Oost-Watergraafsmeer (OWGM) en de milieuprogramma's 2010 van de oude stadsdelen OWGM en Zeeburg. De voormalige stadsdelen zetten zich in op het vinden en (doen) realiseren van oplossingen die in lijn zijn met het beleid van de gemeente Amsterdam. In dit centraal stedelijk beleid is o.a. aangegeven dat in 2025 de CO2 uitstoot in de stad met 40% moet zijn gedaald.

In het Milieubeleidsplan Oost-Watergraafsmeer en het Milieuprogramma Milieu en Duurzaamheid 2010 Oost-Watergraafsmeer zijn zes thema's uitgewerkt. Hiervan staan onder de thema's Lucht, Klimaat, Groen en Water activiteiten uitgewerkt die direct relevant zijn voor het opnemen van duurzaamheid in bestemmingsplannen.

Het stadsdeel acht duurzaamheid van belang en vindt een aantal maatregelen, welke een ruimtelijke impact hebben, wenselijk binnen het stadsdeel. Dit zijn:

  • groene daken;
  • zonnecollectoren en zonnepanelen;
  • windmolens;

Groene daken

Een groen dak is goed voor de isolatie van het dak en regenwaterberging. Daken die met "groen" worden beplant, worden hoger. Door de wijze van meten waarin ondergeschikte voorwerpen op het dak niet meetellen zijn deze hoogtewijzigingen in het bestemmingsplan toegestaan. Daarnaast is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee de maximaal toegestane bouwhoogte met 1 meter mag worden overschreden.

De meeste groene daken zijn passend binnen de bouwregels van het bestemmingsplan. Indien er specifieke bouwwerken ten behoeve van het groene dak gerealiseerd moeten worden (te denken aan een opbouw op het dak t.b.v. de toegang van het dak) zal hiervoor een afweging gemaakt moeten worden. Het is daarom niet wenselijk om deze 'dakopbouwen' bij recht mogelijk te maken.

Zonnecollectoren, zonnepanelen en kleine windmolens 

Met een zonnecollector wordt warmte opgewekt die via een warmwateropslag wordt gebruikt voor het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik. Met een zonnepaneel wordt uit daglicht elektriciteit opgewekt voor de elektriciteitsvoorziening van een bouwwerk.

Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze heel storend werken. De situering van zonnepanelen of -collectoren wordt bepaald door de optimale stand ten opzichte van de zon. Een zonnepaneel of zonnecollector is in een aantal gevallen vergunningsvrij (bijlage 2, artikel 2, onder 6 van het BOR); in andere gevallen moet er een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Windmolens

Er zijn twee verschillende soorten windmolens denkbaar: kleine windmolens op daken en grote 'windturbines'. Voor de kleine windmolens geldt een vergelijkbaar afwegingskader als voor zonnepanelen en zonnecollectoren. Daarom is het wenselijk dat deze met een algemene afwijkingsregel mogelijk worden gemaakt tot maximaal 3 meter hoog.

De grote windmolens (windturbines) hebben een grote ruimtelijke impact. Hier spelen te veel factoren een rol. Indien een windmolen gerealiseerd wordt, zal hier een aparte bestemmingsplanprocedure of een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure voor gevolgd moeten worden.

Conclusie voor het plangebied

De kavel aan de Joan Muyskenweg zal middels een tender worden aangeboden op de markt. Via de tender zullen bovengenoemde duurzaamheidsdoelstellingen worden afgedwongen bij ontwikkelende partijen. Het aspect duurzaamheid weegt voor 30% mee bij de selectie van een geschikte ontwikkelpartij(en), derhalve wordt voldaan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Amsterdam.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting     

6.1 Algemeen     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

6.2 De bestemmingen     

6.2.1 Algemeen     

In de bestemmingsomschrijving van de planregels wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals opper-vlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gege-ven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

In dit hoofdstuk wordt elk artikel van de planregels kort toegelicht.

6.2.2 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan, behalve voor de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan' op alfabetische volgorde.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

6.2.3 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd

Dit bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Het bestemmingsplan ziet toe op de nieuwbouw van een gebouw, waar in de eerste bouwlaag/de plint andere functies moeten worden gerealiseerd en op de overige bouwlagen uitsluitend woningen zijn toegestaan. In het begrip 'woning' wordt verwezen naar het begrip 'huishouden'. Voor de invulling van dit begrip wordt aangesloten bij de 'beleidsregel huishouden' van de gemeente Amsterdam.

Niet woonfuncties die binnen de bestemming 'Gemengd' zijn toegestaan zijn creatieve functies, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels en bedrijven tot en met categorie B zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels; staat van bedrijfsactiviteiten functiemengingslijst. Voor beide type bedrijvigheid is een maximum van 300 m2 per vestiging vastgelegd om te voorzien in kleine bedrijfsruimten. Ook is het mogelijk om de begane grond te gebruiken voor maatschappelijke dienstverlening. Bij maatschappelijke dienstverlening, moet men denken aan het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, niet zijnde kinderopvang, buitenschoolse opvang.

Het is tevens gewenst om horeca categorie I, III en IV mogelijk te maken.

De categorie 'horeca I' is een bedrijf gericht op de verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, het verstrekken van alcoholvrije dranken en/of het verstrekken van consumptie-ijs, zoals cafetaria, lunchroom, koffie-theehuis of ijssalon.

De categorie 'horeca III' is een bedrijf gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar.

De categorie 'horeca IV' is een bedrijf gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé of bistro.

Daarnaast kan er eventueel niet-zelfstandige horeca binnen een andere hoofdfunctie. Waarbij de oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan de hoofdfunctie.

Op de verbeelding is aangegeven waar de nieuwbouw is voorzien en hoe hoog het gebouw maximaal mag zijn. Parkeervoorzieningen voor auto's moeten verdiept worden aangelegd.

Artikel 4 Verkeer

Openbaar gebied heeft de bestemming verkeer gekregen. Dit openbaar gebied is onder andere bestemd voor pleinen, voet-en fietspaden, terrassen en in- en uitritten. Gebouwen zijn op gronden met de bestemming Verkeer niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn de gebouwdelen van gebouwen op aangrenzende bestemmingen die boven de gronden met een verkeersbestemming uit steken (balkons, erkers, etc.)

Voorts wordt er op deze bestemming een terras mogelijk gemaakt ten behoeve van een eventuele horecagelegenheid. Dit is enkel mogelijk voor zover het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar nadelig wordt beïnvloed.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

In het plangebied ligt langs de Duivendrechtsevaart een waterkering. De waterkering is een verholen waterkering met de status van een directe secundaire waterkering. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om in aansluiting op bestemmingsplannen elders in de gemeente, de ligging van de beschermingszones van de waterkering op de verbeelding weer te geven met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het gaat om een hele dunne strook aan de oostzijde van het plangebied.

Op en in deze gronden mogen werkzaamheden worden uitgevoerd en mag worden gebouwd als dat is toegestaan op grond van de keur van de waterbeheerder.

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel is aangegeven dat bestemmings- en/of bouwgrenzen van gebouwen mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. In het artikel is aangegeven om welke ondergeschikte bouwdelen het gaat en welke maximale overschrijding is toegestaan.Ook zijn in dit artikel bepalingen algemene bepalingen opgenomen die betrekking hebben op ondergrondse bouwwerken.

Tevens is in dit artikel een dynamische verwijzing opgenomen naar het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt geregeld welk gebruik is toegelaten. In dit artikel worden inrichtingen die vallen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor), uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening. Verder zijn o.a. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, coffeeshops, internetcafés en geld-wisselkantoren voor dit plangebied als verboden gebruik aangemerkt aangezien dergelijke inrichtingen als ongewenst worden beschouwd.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan voor planologisch ondergeschikte gevallen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Dit betreft afwijkingen van ondergeschikte aard, waarbij aan de voorwaarden als genoemd in dit artikel moet worden voldaan, hetgeen wordt beoordeeld in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning.

Ten aanzien van de algemene afwijkingsregel voor het uitkragen van balkons geldt dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt het gevelvlak voldoende plastiek dient te bevatten.

Artikel 10 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 11 Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

7.1 Inleiding     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  2. er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan.

7.2 Het voorliggende plan en Grex     

Ingevolge artikel 6.12 Wro besluit de gemeenteraad, of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel. In het plangebied wordt dus voldaan aan de vereiste van "reeds anderszins verzekerd" zijn.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen de Wro omdat die wet het uitgangspunt van het privaatrechtelijke spoor voorop stelt. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van die gronden.

Kostenverhaal met behulp van erfpacht past daarom binnen het wettelijk voorzien systeem voor het verhaal van de kosten van de grondexploitatie. De gemeente ontvangt immers een vergoeding voor het gebruik van de gronden. Uit deze vergoeding kunnen de kosten van de grondexploitatie worden bekostigd. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

7.3 Plangebied     

Op 20 december 2017 heeft de gemeenteraad van Amsterdam op basis van een investeringsnota, een grondexploitatie voor het bouw- en woonrijpmaken van Joan Muyskenweg 19 vastgesteld. Daarbij heeft de gemeenteraad een krediet ter beschikking gesteld ter dekking van de kosten.

De belangrijkste in de grondexploitatie betrokken kostenposten zijn:

  • Bouwrijp maken en aanleg (ondergrondse) infrastructuur;
  • Aanleg openbare ruimte.

Het saldo van de grondexploitatie sluit positief, uitgaande van de huidige marktomstandigheden zoals die zich nu voordoen. Belangrijke opbrengsten komen uit gronduitgifte ten behoeve van de woningbouw (maximaal 80 woningen). Bij het opstellen van de grondexploitatiebegroting is een analyse van de risico's opgesteld. Hieruit blijkt dat met een grote waarschijnlijkheid de (markt)risico's zijn op te vangen binnen het plan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Voortraject     

De algemeen bestuur van het stadsdeel Oost heeft op 21 juni 2016 de startnotitie voor de koffiefabriek vastgesteld. Met het vaststellen van de startnotitie zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19 vastgesteld. De startnotitie heeft niet ter inzage gelegen voor inspraak.

8.2 Inspraak     

Er heeft op het voorontwerpbestemmingsplan op grond van de inspraakverordening geen inspraak plaatsgevonden . Artikel 2 van de inspraakverordening geeft aan dat er geen inspraak verleend wordt op bestemmingsplannen ( = voorbereiding van besluiten betreffende waarvan op grond van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard).

Het ontwerp bestemmingsplan wordt, conform de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd.

8.3 Vooroverleg     

Het plan is, nadat het Dagelijks Bestuur ermee heeft ingestemd, in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de volgende instanties gezonden:

  • Provincie Noord-Holland.
  • Waternet;
  • Brandweer Amsterdam-Amstelland;

Niet alle adressanten hebben gereageerd. De reacties van de overlegpartners die hebben gereageerd zijn opgenomen in bijlage 8 van het ontwerpbestemmingsplan.

8.4 Zienwijzen     

Van 15 februari 2019 tot en met 28 maart 2019 heeft het ontwerpbestemmingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is 1 zienswijze ingediend. De zienswijze is in de Nota van beantwoording Zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of- en hoe de zienswijze heeft en of de zienswijze heeft geleidt tot wijzigingen van het bestemmingsplan.

Regels bestemmingsplan     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan 'Joan Muyskenweg 19 (Koffiefabriek)' met identificatienummer NL.IMRO.0363.M1615BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Oost;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Automatenhal     

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bed & breakfast     

een bedrijf, dat met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is;

1.8 Bedrijf     

een inrichting gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.9 Belwinkel     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.10 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bestaand     

  1. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;

1.13 Bevoegd gezag     

het bevoegd gezag van stadsdeel Oost, gemeente Amsterdam;

1.14 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.15 Bijzondere bouwlaag     

kelders en souterrains;

1.16 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.19 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 Dienstverlening     

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van diensten, onder te verdelen in:

  1. consument verzorgende dienstverlening, zoals kapperszaken en schoonheidsinstituten;
  2. zakelijke dienstverlening, zoals fotostudio's, reisbureaus, makelaardijen, uitzendbureaus, banken;
  3. maatschappelijke dienstverlening; het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, niet zijnde kinderopvang, buitenschoolse opvang;

1.21 Duurzame gemeenschappelijke huishouding     

Huishoudens van alleenstaanden, van personen wonende in gezinsverband, dan wel huishoudens van personen die uit idealisme of levensovertuiging een bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aangaan. Het gaat hierbij niet om studenten, collega's of vrienden die voor een korte of langere tijd een woning delen en in dat kader gezamenlijke activiteiten ondernemen. Ook inwoonsituaties vallen hier niet onder;

1.22 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag op de begane grond;

1.23 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 Geluidsgevoelige objecten     

woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en/of geluidsgevoelige terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.25 Geluidsluwe zijde     

De zijde van een gebouw waar het geluid de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de

Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een serre of loggia wordt gerealiseerd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.26 Hoofdgebouwen     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 Hoogtescheidingslijn     

een op de verbeelding aangegeven lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak waarop verschillende hoogten zijn toegelaten;

1.28 Horeca     

  1. horeca I: een bedrijf of inrichting gericht op de verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, het verstrekken van alcoholvrije dranken en/of het verstrekken van consumptie-ijs, zoals een cafetaria, lunchroom, koffiebar, theehuis of ijssalon;
  2. horeca IIa: een bedrijf of inrichting gericht op de verhuur van zalen aan gezelschappen, al dan niet in combinatie met het verstrekken van eten en drinken en/of een gelegenheid alleen toegankelijk voor leden, zoals een zalenverhuurbedrijf of sociëteit;
  3. horeca IIb: een bedrijf of inrichting welke de gelegenheid biedt om te dansen, zoals een dancing of discotheek;
  4. horeca III: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;
  5. horeca IV: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé of bistro;
  6. horeca V: een bedrijf of inrichting gericht op het aanbieden van logies, zoals een hotel of pension.

1.29 Huishouden     

Een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren;

1.30 Huis gebonden beroep of bedrijf     

  1. aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;

  1. aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt wel een bed & breakfast, maar geen detailhandel of horeca bedoeld;

1.31 Internetcafé     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet;

1.32 Kantoor     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.33 Kelder     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.34 Logies     

het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning. Nb: onder logies valt niet kamerverhuur. Het begrip kamerverhuur valt onder wonen.

1.35 Maatschappelijke dienstverlening     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.36 Netto vloeroppervlak     

de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten;

1.37 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.38 Object     

een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit hoofdstuk genoemde categorie;

1.39 Onderdoorgang     

een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en twee wanden, waar geen gebouwen worden opgericht behoudens ten behoeve van de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;

1.40 Ondergeschikte detailhandel     

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie;

1.41 Ondergeschikte horeca     

niet-zelfstandige horeca, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.

1.42 Peil     

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
  2. als in het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.43 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.44 Smartshop     

een winkel waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;

1.45 Speelvoorzieningen     

speeltoestellen;

1.46 Souterrain     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.47 Verbeelding     

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Joan Muyskenweg 19 (Koffiefabriek)' bestaande uit het bestand NL.IMRO.0363.M1615BPSTD-VG01;

1.48 Waterstaatsdoeleinden     

voorzieningen ten behoeve van waterbeheersing en waterhuishouding in de ruimste zin;

1.49 Woning     

een complex van ruimten bedoeld voor bewoning, die zich met een eigen voordeur onderscheid van een ander complex van ruimten bedoeld voor bewoning. Hieronder vallen niet drijvende woonfuncties of woonwagens.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Het bebouwingspercentage     

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.6 Het bruto vloeroppervlak     

de bruto vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen. Bij de bepaling van het bruto vloeroppervlak wordt niet meegerekend een schalmgat of een vide, indien de oppervlakte daarvan groter is dan of gelijk is aan 4 m². Tot de BVO van een gebouw wordt wel gerekend:

  • de oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en leidingschacht op elk vloerniveau;
  • de oppervlakte van een vrijstaande uitwendige kolom, indien deze groter is dan of gelijk is aan 0,5 m².

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen vanaf de tweede bouwlaag;
  2. bedrijven tot en met categorie B zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten functiemengingslijst in de eerste bouwlaag, mits zover het categorie B bedrijven betreft, deze bouwkundig zijn gescheiden van woningen en andere gevoelige functies;
  3. creatieve functies zoals opgenomen in bijlage 2 in de eerste bouwlaag;
  4. horeca van categorie I, III en IV in de eerste bouwlaag;
  5. maatschappelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag;
  6. aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven;
  7. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. in- en uitritten;
  3. paden en wegen;
  4. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte bedraagt minimaal de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding minimum bouwhoogte (m), en maximaal de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte (m)',
  3. de minimale bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt 4,5 meter;
  4. voor gebouwde parkeervoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het hoofdgebouw gerealiseerd worden;
  2. verticale bouwdiepte: maximaal -2,80 meter NAP
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

3.3.1 Algemeen     

Het totale programma binnen deze bestemming mag maximaal 6700 m² bvo bedragen (exclusief parkeervoorzieningen), waarvan 5800 m² bvo ten behoeve van wonen en 900 m² ten behoeve van overige functies, met dien verstande dat:

  1. Het totaal aantal woningen binnen de bestemming gemengd mag niet meer dan 80 bedragen;
  2. voor horeca van categorie I, III en IV geldt een maximum bruto vloeroppervlak van maximaal 150 m² per vestiging, met een maximum van één vestiging;
  3. voor creatieve functies geldt een maximum bruto vloeroppervlak van maximaal 300 m² per vestiging;
  4. voor bedrijven geldt een maximum bruto vloeroppervlak van maximaal 300 m² per vestiging;
  5. voor de aan-huis-verbonden beroepen en – bedrijven geldt dat per woning maximaal 30% van het brutovloeroppervlakte gebruikt mag worden met een maximum van 50 m²;
  6. het maximum bruto vloeroppervlak aan ondergeschikte detailhandel bedraagt per bedrijfsvestiging, van de in lid 3.1 bedoelde functies, maximaal 20% van het netto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2;
  7. het maximum bruto vloeroppervlak aan ondergeschikte horeca bedraagt per bedrijfsvestiging, van de in lid 3.1 bedoelde functies, maximaal 20% van het netto vloeroppervlak met een maximum van 20 m2;
  8. het maximum bruto vloeroppervlak aan ondergeschikte kantoren bedraagt per bedrijfsvestiging, van de in lid 3.1 bedoelde functies, maximaal 40% van het netto vloeroppervlak;
3.3.2 Gebruik geluidsgevoelig object     
  1. Het gebruik van geluidsgevoelige objecten is slechts toegestaan indien de geluidsgevoelige objecten voorzien zijn van een dove gevel dan wel een vliesgevel, tenzij:
    1. de geluidsgevoelige objecten voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde besluit hogere grenswaarde (voor metro- en wegverkeerslawaai);
    2. of de geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijke voorgeschreven voorkeursgrenswaarde.
  2. Het gebruik van geluidsgevoelige objecten is slechts toegestaan indien deze zijn voorzien van minimaal één geluidsluwe zuide.

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. pleinen;
  2. voet-en fietspaden;
  3. terrassen;
  4. in- en uitritten;

en de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. objecten van beeldende kunst.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Het gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van een terras is uitsluitend toegestaan voor zover het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onaanvaardbaar nadelig wordt beïnvloed.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat nadere eisen stellen aan de situering, omvang, en exploitatietijden van ongebouwde terrassen in de openbare ruimte.
  3. Maximaal 20% van de verkeerbestemming mag als terras in gebruik worden genomen.

4.4 Nadere eisen     

  1. Nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken.
  2. Bij de toepassing van deze nadere eisen wordt getoetst of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. de verkeerssituatie ter plaatse;
    2. stedenbouwkundig profiel;
    3. gebruiksmogelijkheden op de aangrenzende percelen.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering     

De op de verbeelding voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. waterstaatkundige werken, waaronder inbegrepen waterkeringen;
  2. dit artikel geldt primair ten aanzien van de andere artikelen van deze regels die op dezelfde gronden van toepassing zijn;

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, bordessen, luifels, buitentrappen, galerijen, hijsinrichtingen en bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,5 meter vanaf peil;
  3. Ten behoeve van balkons, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter betreft en niet lager gelegen zijn dan 4,5 vanaf peil;
  4. ten behoeve van overige balkons (niet gelegen aan hoofdwegen en kaden) gelden geen beperkingen.
  5. het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwhoogten te overschrijden ten behoeve van trappenhuizen, liftinstallaties, zonnepanelen en andere duurzaamheidsmaatregelen en technische installaties , mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter en deze worden gebouwd op tenminste 2 meter afstand van de gevellijn;

7.2 Parkeernormen     

  1. een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
  2. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
    1. het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Verbodsregels     

8.1.1 Verboden gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, coffeeshops, internetcafés en geldwisselkantoren;
  3. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop.
8.1.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels, zoals genoemd in 8.1.1, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan teneinde:

  1. in het plangebied de volgende bebouwing toe te staan:
    1. liftinstallaties, zonnepanelen en andere duurzaamheidsmaatregelen, technische installaties en vergelijkbare ondergeschikte bouwwerken, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter en deze worden gebouwd op tenminste 3 meter afstand van de gevellijn;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, reclameobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
    3. balkons, mits de bestemmings- en bouwgrenzen niet meer dan 2 meter worden overschreden en het straat- en bebouwingsbeeld niet in onevenredige mate worden aangetast;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 Overgangsrecht     

10.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Bepaling 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 10.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Bepaling 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Joan Muyskenweg 19 (Koffiefabriek).