direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijventerrein
Plan: Wijzigingsplan Windpark Zuid-Dintel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9930.ipafc09wijz01wind-va01

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agro- en foodgerelateerde bedrijven, bedrijven op het gebied van be- en verwerkende agrologistiek en bedrijven uit de voedings- en genotmiddelenindustrie in de milieucategorieën 3, 4 en 5 uit de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede met deze milieucategorieën 3, 4 en 5 naar invloed op de omgeving vergelijkbare agro- en foodgerelateerde bedrijven, bedrijven op het gebied van be- en verwerkende agrologistiek en bedrijven uit de voedings- en genotmiddelenindustrie ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 3, 4 en 5";
  • b. niet grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven;
  • c. aan de hoofdactiviteit ondergeschikte kantoorfuncties tot een vloeroppervlak van maximaal 1500 m2 per bedrijf zoals genoemd onder sub a van dit lid;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. een of meer voorziening(en) voor warmteafvang, warmtetransport en warmteopslag voor levering aan kassen of derden;
  • f. gasontvangst- en gasopslagvoorzieningen welke zijn aangesloten op het distributienetwerk ten dienste van de ontvangst van gas of het verlagen of verhogen van de druk van dit gas op de individuele bedrijven;
  • g. voorzieningen ten behoeve van het opslaan, distribueren en in druk verhogen en/of verlagen van CO2 en perslucht, al dan niet door middel van hogedrukleidingen;
  • h. één 150 KV station, zonder bovengrondse lijn buiten het station;
  • i. verkeersvoorzieningen in de zin van interne ontsluitingswegen met bijbehorende bermen, fietspaden en taluds;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. waterstaatkundige doeleinden in de vorm van ont- en/of afwatering alsmede waterberging;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de zuivering, opslag en distributie van aanvullend (giet)water;
  • m. landschappelijke inrichting van de beeldkwaliteitzones overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.2;
  • n. collectieve parkeervoorzieningen;
  • o. collectieve voorzieningen ten behoeve van symbiose en samenwerking;
  • p. voorzieningen ten behoeve van de uitwisseling van producten;
  • q. instandhouding en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding "ecologische verbindingszone";
  • r. de instandhouding en bescherming van het radarveiligheidsnetwerk van Defensie binnen het radarverstoringsgebied;
  • s. windturbines, ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark';
  • t. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats per windturbine is toegestaan, met de daarbij behorende voorzieningen zoals verkeersvoorzieningen, ter plaatse van of direct grenzend aan de aanduiding 'windturbinepark';
  • u. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - watersystemen' voor instandhouding en ontwikkeling van watersystemen.

met de daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. Op de voor Bedrijventerrein aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden opgericht.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - vloeivelden" geen gebouwen worden opgericht, tenzij het betreft de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwd".
  • c. Voor zover bouwwerken ten tijde van het ter inzage leggen van dit plan reeds hoger zijn dan voorgeschreven in de leden 5.2.2 en 5.2.4, geldt deze bestaande bouwhoogte als maximaal toegestane bouwhoogte.
  • d. Ondergronds bouwen is toegestaan, indien is aangetoond dat de waterhuishouding niet wordt aangetast.
  • e. Bebouwing is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' en ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van natuur - watersystemen', met uitzondering van ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan bestaande bebouwing.
  • f. Gebouwen mogen niet worden gerealiseerd binnen een afstand van 8 meter uit de ter realiseren hoofdontsluitingsweg.

5.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 40 meter;
  • b. de afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter;
  • c. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 70 %, behalve voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwd' waarvoor een oppervlakte van maximaal 221.000 m2 geldt.

5.2.3 Windturbines

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende bouwregels:

  • a. windturbines worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding "windturbinepark";
  • b. per aanduidingsvlak 'windturbinepark' mag niet meer dan 1 windturbine worden geplaatst;
  • c. de ashoogte van een windturbine mag niet meer dan 110 m bedragen;
  • d. de rotordiameter van een windturbine mag niet meer dan 112 m bedragen;
  • e. de tiphoogte van een windturbine mag niet minder dan 140 m en niet meer dan 150 m bedragen;
  • f. de windturbines bevatten 3 wieken;
  • g. de afstand tussen de windturbines mag niet meer dan 450 m bedragen;
  • h. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn: vanaf de voorzijde met de wijzers van de klok mee;
  • i. de maximale hoogte van gebouwen bedraagt 3 m;
  • j. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 15 m² .

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde windturbines,

gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag vóór de voorgevelrooilijn niet meer bedragen dan 3 m en elders niet meer dan 8 meter;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 40 meter;
  • c. de afstand van enig punt van een bouwwerk, geen gebouw zijnde tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen.

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. de sociale veiligheid.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 5.2.1 sub b teneinde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein-vloeivelden' wel gebouwen op te richten, waarbij aan de maatvoeringseisen van lid 5.2.2 wordt voldaan;
  • b. 5.2.1 sub e teneinde bebouwing op te richten ter plaatse van de gronden met de aanduiding "ecologische verbindingszone", mits:
    • 1. de functie van de ecologische verbindingszone niet wordt aangetast;
    • 2. de ecologische functie niet wordt aangetast.
  • c. 5.2.2 sub b teneinde de afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse en/of achterste perceelsgrens terug te brengen tot maximaal bouwen in de zijdelingse en/of achterste perceelsgrens, mits de eigenaar van het op die zijdelingse perceelsgrens aangrenzende bouwperceel instemming heeft verleend, de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de veiligheid uit het oogpunt van brandoverslag niet in het gedrang komen. Hiertoe dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij de commandant van de brandweer.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.5.1 Gebruik
  • a. Het beleid ten aanzien van bedrijven genoemd onder 5.1 onder a is erop gericht om ter plaatse een bedrijventerrein te realiseren dat gericht is op symbiose c.q. samenwerking tussen bedrijven binnen het plangebied.
  • b. Voor de openbare interne ontsluitingswegen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien zij 2 rijstroken bevatten en de profielbreedte niet meer dan 16 m bedraagt.
  • c. Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein en/of op (een) door bedrijven gezamenlijk ingericht(e) parkeerterrein(en).

5.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en opstallen voor de uitoefening van een Bevi-inrichting;
  • b. het gebruik van gronden en opstallen voor een Wet geluidhinder-inrichting, behoudens ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - suikerfabriek";
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor de uitoefening van enige tak van detailhandelsdoeleinden, met uitzondering van de verkoop in het klein als niet zelfstandig onderdeel van het betreffende bedrijf, mits dit beperkt blijft tot op het eigen bedrijf geproduceerde of bewerkte producten, met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak maximaal 100 m² mag bedragen;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca, behoudens ondergeschikte kantine-activiteiten;
  • e. het bepaalde in dit lid onder c en d is niet van toepassing op restaurants waarvoor een omgevingsvergunning is verleend voor hetgeen is bedoeld in artikel 5.6 sub f.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 5.1 onder a teneinde agro- en foodgerelateerde bedrijven, bedrijven op het gebied van be- en verwerkende agrologistiek en bedrijven uit de voedings- en genotmiddelenindustrie toe te staan die één categorie hoger zijn dan de reeds toegelaten milieucategorie bedrijven, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het verblijfsklimaat wordt niet onevenredig aangetast;
    • 2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. bedrijven in de milieucategorieën 5.3 en 6 zijn niet toegestaan;
    • 4. er treedt geen strijdigheid op met de specifieke gebruiksregels opgenomen in lid 5.5.
  • b. 5.1 onder a teneinde agro- en foodgerelateerde bedrijven, bedrijven op het gebied van be- en verwerkende agrologistiek en bedrijven uit de voedings- en genotmiddelenindustrie toe te staan die één categorie lager zijn dan de reeds toegelaten milieucategorie bedrijven, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. bedrijven in de milieucategorie 2 zijn niet toegestaan;
    • 3. er treedt geen strijdigheid op met de specifieke gebruiksregels opgenomen in lid 5.5.
  • c. 5.1 onder a teneinde agrologistieke bedrijven toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. door de vestiging van het bedrijf dient symbiose op te treden met andere bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein;
    • 2. de oppervlakte van het bedrijfsperceel mag niet meer bedragen dan 5 ha, met dien verstande dat deze omvangsbeperking niet geldt indien wordt aangetoond dat er regionaal geen geschikte alternatieve vestigingslocatie voor handen is;
    • 3. bedrijven in de milieucategorieën 1, 2, 5.3 en 6 zijn niet toegestaan;
    • 4. er dient een advies te zijn verkregen van een door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant en burgemeester en wethouders gezamenlijk aan te wijzen commissie van ter zake deskundigen.
  • d. 5.1 onder a teneinde overige bedrijven toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. door de vestiging van het bedrijf dient symbiose op te treden met andere bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied en er dient een relatie te zijn met het productieproces of direct daarmee verband houdende activiteiten in agro- en foodgerelateerde bedrijven, bedrijven op het gebied van be- en verwerkende agrologistiek, voedings- en genotmiddelenindustrie en/of agrarische bedrijven;
    • 2. bedrijven in de milieucategorieën 1, 2 en 6 zijn niet toegestaan;
    • 3. er dient een advies te zijn verkregen van een door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant en burgemeester en wethouders gezamenlijk aan te wijzen commissie van ter zake deskundigen.
  • e. 5.1 sub b teneinde aan de hoofdactiviteit ondergeschikte kantoorfuncties met een groter vloeroppervlak dan 1.500 m² per bedrijf toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. dit is noodzakelijk in verband met de bedrijfsvoering;
    • 2. deze kantoorfuncties vormen geen beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de overige bedrijven in dit plangebied.

onder de volgende voorwaarden:

  • deze bedrijven vormen geen beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de overige bedrijven in het plangebied;
  • er bestaan geen bezwaren vanuit het aspect externe veiligheid;
  • het bruto vloeroppervlak per restaurant bedraagt niet meer dan 1000 m².

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Vormverandering gebiedsaanduiding "Specifieke bouwaanduiding - bebouwd"

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen om de op de verbeelding aangegeven gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - vloeivelden" in samenhang met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwd" van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de totale oppervlakte van het het gebied met met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bebouwd" voor zover dat samenvalt met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - vloeivelden" mag niet worden vergroot;
  • b. nut en noodzaak van de vormverandering ten behoeve van de autonome ontwikkeling van de suikerfabriek dient te zijn aangetoond;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische-, landschappelijke- of natuurwaarden;
  • e. waterschap Brabantse Delta advies heeft uitgebracht met betrekking tot buitendijks bouwen;
  • f. door middel van onderzoek dient te worden aangetoond dat er geen overwegende bezwaren bestaan vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem;
  • g. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
  • h. door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen.

5.7.2 Wijziging ten behoeve van Bevi-inrichting

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen teneinde Bevi-inrichtingen toe te staan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het verblijfsklimaat wordt niet onevenredig aangetast;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • c. de 10-6 contour voor plaatsgebonden risico als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet buiten de grens van de betreffende Bevi-inrichting gesitueerd.