direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2019 hebben Provinciale Staten van Overijssel het Provinciale inpassingsplan 'Landgoederen Oldenzaal' vastgesteld (verder het PIP). Dat PIP richtte zich op het mogelijk maken en planologisch beschermen van natuurherstelmaatregelen ten behoeve van het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Oldenzaal'.

In onderstaande Figuur 1 zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Oldenzaal' is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0001.png"

Afbeelding 1-1: De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden (Bron: www.overijssel.nl)

Op 30 juni 2021 heeft de Raad van State uitspraak gedaan op de beroepen die waren ingediend tegen de vaststelling van het PIP 2019. Door deze uitspraak is het PIP 2019 grotendeels onherroepelijk geworden, met uitzondering van enkele onderdelen. Het is de bedoeling het merendeel van deze onderdelen planologisch te 'repareren'. Daarnaast zijn er enkele andere planologische wijzigingen nodig, in verband met voortschrijdend inzicht (waaronder geconstateerde omissies) of nieuwe afspraken met grondeigenaren.

1.1.1 Wijzigingen als gevolg van de uitspraak
  • a. Losser D 4702

De rechter heeft artikel 3.3.1, aanhef en onder g en h, vernietigd, uitsluitend voor zover die bepalingen betrekking hebben op het noordwestelijke deel van het kadastrale perceel D 4702, op onderstaande afbeelding rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0002.png"

Afbeelding 1-2: ligging perceel D4702 met in rood het relevante deel.

Deze planregels luiden als volgt:

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze activiteit wordt in aanvulling op artikel xx in ieder geval gerekend:

g. het ontwateren van gronden;

h. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater ten behoeve van agrarische activiteiten;

Als gevolg van deze planregels zou bestaande drainage in strijd met het PIP zijn. Bestaande drainage is, volgens het Inrichtingsplan 'Landgoederen Oldenzaal' (versie 6 mei 2019) echter mogelijk, zonder dat dit negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Oldenzaal'. Het verbod in de planregels gaat daarmee dus te ver.

De huidige afvoer door het gebruik van de huidige drainage mag worden voortgezet en mag worden vervangen door een afvoer die in ieder geval niet dieper en/of groter is dan de huidige afvoer. In de planregels wordt dit aangepast, de bestemmingsregeling blijft voor het overige gelijk. Van belang is dat voor dit perceel het Inrichtingsplan 'Landgoederen Oldenzaal' van 6 mei 2019 (verder: Inrichtingsplan 2019) blijft gelden.

  • b. Omgeving Liesketbeek/Snoeyinksbeek

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0003.png"

Afbeelding 1-3 percelen deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek

Na de uitspraak van de Raad van State is voor deze specifieke percelen een aangepast maatregelenpakket ontworpen en vastgelegd in een 'Inrichtingsplan Landgoederen Oldenzaal, deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek' (verder: het Inrichtingsplan 2024). Dit wordt uitgebreider beschreven in paragraaf 2.3. Voor het uitvoeren van de werken en werkzaamheden op deze percelen is op 20 september 2023 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Deze vergunning is op 8 december 2023 verleend en als bijlage 8 bij deze motivering gevoegd.

1.1.2 Andere wijzigingen

Door voortschrijdend inzicht, overleggen en afspraken met perceelseigenaren, zijn er nog enkele andere wijzigingen die in dit projectbesluit worden verwerkt. Het gaat om de volgende zaken, waarbij ook is aangegeven of een relatie bestaat met het Inrichtingsplan 2019, 2024 of dat er geen relatie is.

perceel/percelen   afbeelding  
H, nr. 10644, verwijderen aanduiding 'fosfaatuitmijning'; voor het overige blijft het Inrichtingsplan 2019 gelden.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0004.png"  
H, nr. 10643, terug bestemmen naar Agrarisch - 1 conform het geldende omgevingsplan, geen relatie met een Inrichtingsplan.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0005.png"  
Planregels voor perceel D 4702 worden voor meer percelen in deelgebied de Reuver aangepast. Relatie met Inrichtingsplan 2019.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0006.png"  
Percelen H, nrs. 146, 3148 (ged.), 3154 en 9284 (ged.): worden NSW Landgoed en krijgen daarom de functie 'Natuur', er is geen relatie met een Inrichtingsplan.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0007.png"  
Perceel H, nr. 9284 (ged.): alsnog bestemming Natuur, er is geen relatie met een Inrichtingsplan.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0008.png"  
Perceel tussen Koopsweg en Snoeyinksbeek: binnen een gedeelte met de bestemming Natuur is ook een bufferzone aangeduid (specifieke vorm van agrarisch - bemesting uitgesloten); dit is niet nodig, omdat de bestemming Natuur al een bemestingsverbod bevat. Er is een relatie met het Inrichtingsplan 2019.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0009.png"  
Strook van perceel H 4762 (ged.): Agrarisch met waarden - Grasland en aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -bemesting uitgesloten: krijgt alsnog de functie Natuur, conform rest perceel. Er is geen relatie met een Inpassingsplan.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0010.png"  
De oprit naar woning Koopsweg 14 is ten onrechte niet als 'Wonen' bestemd en krijgt alsnog de functie 'Wonen'. Geen relatie met Inrichtingsplan.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0011.png"  
Perceel H, nr. 5280: door de maatregelen in het IP deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek kan de beperking in de bemesting (periode april - september) worden opgeheven. Dit is in afwijking van het Inrichtingsplan, voor het overige blijft een relatie bestaan met het Inrichtingsplan 2019.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0012.png"  
Bufferzone langs zijbeek Snoeyinksbeek: niet juist op de verbeelding vertaald, wordt hersteld. Relatie met Inrichtingsplan 2019.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0013.png"  
Perceel H, nr. 10624 (ged.): door de aanwezige bufferstrook met bemestingsvrije zone, kan de beperking in de bemesting op de rest van het perceel (periode april - september) worden opgeheven. Voor het overige blijft een relatie bestaan met het Inrichtingsplan 2019.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0014.png"  
perceel H, nr. 3277 (ged.): noordelijk deel is inmiddels formeel onderdeel van Natuurnetwerk Nederland, bestemming wordt Natuur. Geen relatie met een inrichtingsplan.   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0015.png"  

De aanleiding voor en de beschrijving van de opgave voor deze percelen worden verder in detail uitgewerkt in paragraaf 2.4.

1.2 Provinciale bevoegdheden onder de Omgevingswet

Met ingang van 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De gemeente beschikt met ingang van die datum over een Omgevingsplan van rechtswege, waarvan alle op dat moment geldende ruimtelijke plannen (waaronder ook provinciale inpassingsplannen) deel uitmaken.

De huidige planologische bevoegdheden van de provincies, zoals het vaststellen van provinciale inpassingsplannen ('PIP'), zijn per 1 januari 2024 komen te vervallen. Er komen andere instrumenten voor in de plaats, waaronder een provinciaal projectbesluit, dat min of meer vergelijkbaar is met het voormalige PIP. Het projectbesluit vindt zijn grondslag in de artikelen 5.44 tot en met 5.55 Ow. Regels omtrent de procedure tot vaststelling van een projectbesluit zijn opgenomen in artikel 16.70 tot en met 16.73 Ow.

Het projectbesluit bevat de maatregelen en kan toestemmingen bevatten die nodig zijn voor de uitvoering van een project en/of de instandhouding daarvan. Het projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de expliciet in het projectbesluit genoemde activiteiten en als toestemming voor andere in het projectbesluit genoemde onderdelen van het projectbesluit. Het projectbesluit wijzigt één of meer omgevingsplannen met regels die nodig zijn voor het uitvoeren en in werking hebben of in stand houden van het project.

Gedurende de overgangsfase is er echter nog geen omgevingsplan dat geheel aan de verplichtingen van de Omgevingswet voldoet en hoeven Rijk, provincie en waterschap wijzigingen in het omgevingsplan dan nog niet zelf aan te brengen.

De regels die met dit projectbesluit worden gesteld, wijzigen niet het tijdelijke deel van het omgevingsplan (22.1 omgevingswet). De regels uit dit projectbesluit hebben wel voorrang op de regels uit het Omgevingsplan voor zover zij daarmee in strijd zijn. Wanneer de gemeente een nieuw omgevingsplan vaststelt zal zij rekening moeten houden met deze voorrangsregels. Dit moet uiterlijk aan het einde van de overgangsfase zijn gebeurd of binnen 5 jaar na het vaststellen van het projectbesluit (artikel 4.17 en 22.5 en 22.16, lid 2 Omgevingswet).

De wijzigingen voor het gebied Landgoederen Oldenzaal worden vastgelegd in een provinciaal projectbesluit, dat digitaal wordt vormgegeven in een zogenaamd 'TAM-IMRO'-besluit (“Tijdelijke Alternatieve Maatregel opstellen van Omgevingsdocumenten op basis van de IMRO2012 standaard”). Er wordt geen voorkeursbeslissing genomen.

1.3 Ligging en begrenzing werkingsgebied

Het werkingsgebied van dit projectbesluit omvat de locaties die in paragraaf 1.1.1 en 1.1.2 zijn genoemd. In hoofdstuk 2 is een nadere uitwerking van het gebied beschreven. De locaties zijn weergegeven op onderstaande afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0016.png"

Afbeelding 1-4 overzicht projectgebied (in roze omlijning)

Op onderstaande afbeeldingen zijn de twee delen van de verbeelding van het projectbesluit te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0018.png"


afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0019.png"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0020.png"  

Afbeelding 1-5 verbeelding Projectbesluit en legenda

1.4 Wettelijke context

De wettelijke context voor de herinrichting van het projectgebied en dit projectbesluit wordt gevormd door Natura 2000.

Natura 2000

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom heeft natuurbescherming vorm gekregen in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er ongeveer 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. De instandhoudingsdoelstellingen zijn door het Rijk vastgesteld in zogenaamde aanwijzingsbesluiten. In de beheerplannen zijn maatregelen opgenomen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. Deze natuurherstelmaatregelen moeten (voor een groot deel) binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan worden uitgevoerd. Onderdeel van de natuurherstelmaatregelen zijn maatregelen om de gevolgen van stikstofdepositie te voorkomen of te beperken.

1.5 Gebiedsproces van het projectgebied

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is een proces gestart om met de eigenaren van de in de uitspraak betrokken percelen tot overeenstemming te komen, zodat de natuurherstelmaatregelen alsnog kunnen worden uitgevoerd.

Voor de percelen in de Omgeving Liesketbeek/Snoeyinksbeek is een alternatief maatregelenpakket uitgewerkt met de intentie om met de betreffende eigenaar/gebruiker tot overeenstemming te komen.

De maatregelen kunnen gevolgen hebben voor de functie van gronden en/of het gebruik ervan. Het kan zijn dat de functie of het gebruik van de grond wijzigt door bijvoorbeeld vernatting of het stoppen/beperken van bemesting. In die gevallen wordt de functie of het gebruik gewijzigd en in dit projectbesluit vastgelegd. Het projectbesluit is dan ook een juridisch planologisch voortvloeisel uit dit gebiedsproces.

1.5.1 Communicatie en participatie

De communicatie binnen het project is voornamelijk gericht op het meenemen van direct betrokkenen (grondeigenaren) in de totstandkoming van het nieuwe maatregelenpakket en de daadwerkelijke uitvoering.

Communicatie tussen partners

Op de volgende wijze vindt de communicatie met partners plaats:

  • Overleg bouwvergadering (afvaardiging van de betrokken partijen in het gebiedsproces) voor het bespreken van zaken rondom de uitvoering: gemiddeld eens per 4 – 6 weken. De deelnemers informeren hun achterban waar nodig;
  • Ambtelijke Adviesgroep (ambtelijke vertegenwoordiging van de betrokken partijen in het gebiedsproces): 1x/jaar en vaker als er zaken te bespreken zijn en besluitvorming in voorbereiding is;
  • Bestuurlijke Adviesgroep (bestuurders van de betrokken partijen in het gebiedsproces): 1x/jaar en vaker als er zaken te bespreken zijn en besluitvorming in voorbereiding is;
  • Infosessie gemeenteraad : toelichting stand van zaken tijdens raadsvergadering, commissie of veldexcursie;
  • Veldbezoek en monitoring met/door deskundigen: waar nodig, minimaal eens per jaar. Vooral bedoeld om lopende discussies/meningsverschillen uit te kristalliseren.

Communicatie met direct betrokkenen (grondeigenaren)

De communicatie met direct betrokkenen, zoals grondeigenaren, vindt op de volgende wijze plaats:

  • Keukentafelgesprekken en veldbezoeken met grondeigenaren inclusief de verslaglegging daarvan;
  • De rentmeesters/taxateurs van de provincie Overijssel voeren gesprekken en maken afspraken met (adviseurs van) grondeigenaren over grondaankoop en/of schadeloosstellingen (zie ook de tekst onder 'Grondstrategie' in deze toelichting);
  • Brieven en e-mails: communicatie over bijeenkomsten, resultaten of mijlpalen;

Communicatie met omgeving

De communicatie met de omgeving vindt op de volgende wijze plaats:

  • Informatiebijeenkomsten: wanneer daartoe aanleiding is;
  • Via nieuwbrieven;
  • Via de projectwebsite van de provincie Overijssel.

1.6 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het tot standkomingsproces van dit herstelprojectbesluit beschreven.

In hoofdstuk 2 is het voornemen beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor de verschillende locaties en hoe wordt dit planologisch vorm gegeven.

In hoofdstuk 3 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit projectbesluit.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit projectbesluit getoetst aan de relevante milieuaspecten (milieueffectrapportage, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit projectbesluit, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk' en 'financieel'.

In deze motivering wordt op enkele plaatsen verwezen naar bepaalde documenten (zoals onderzoeken, inrichtingsplannen, en ander documenten); deze zijn als bijlagen bij deze motivering opgenomen.

Hoofdstuk 2 Omschrijving van de opgave

2.1 Algemeen voor het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Oldenzaal'

2.1.1 Kernopgaven

Het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" heeft volgens het Natura 2000 - beheerplan twee kernopgaven:

  • 5.07: Herstel kwaliteit en vergroting areaal vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) *H91E0_C;
  • 6.07: Verbeteren kwaliteit en voor zover mogelijk uitbreiding areaal eiken-haagbeukbossen (hogere zandgronden) H9160_A.

Andere opgaven zien o.a. op het beuken- en eikenbos en de kamsalamander.

In "Landgoederen Oldenzaal" is geen sprake van een 'sense of urgency'. Dit betekent dat voor de korte termijn geen onherstelbare situatie wordt verwacht waardoor de kernopgave en de hierbij behorende instandhoudingsdoelstellingen niet meer realiseerbaar zijn. Naast een 'sense of urgency' kan sprake zijn van een wateropgave. Deze is toebedeeld wanneer de watercondities in meer of mindere mate niet op orde zijn. "Landgoederen Oldenzaal" heeft wel een wateropgave. Ten behoeve van het behoud van oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen eiken-haagbeukenbossen en vochtige alluviale bossen is een verbetering van de watercondities noodzakelijk.

In "Landgoederen Oldenzaal" ligt de "Snoeyinksbeek", in 1983 aangewezen als 'beschermd natuurmonument'. De Snoeyinksbeek is onderdeel geworden van twee Natura 2000-gebieden (Landgoederen Oldenzaal en Dinkelland). De hierbij horende regelgeving ziet ook op de bescherming van de monumentale status.

Op 22 november 2022 heeft de minister een wijzigingsbesluit genomen, omdat in de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten van de meeste Natura 2000-gebieden ten onrechte bepaalde te beschermen habitattypen van Bijlage 1 en soorten van Bijlage 2 van de Habitatrichtlijn ontbraken. Het betreft vooral het alsnog beschermen van habitattypen en soorten die op het moment van aanwijzen (in voldoende mate en duurzaam) aanwezig bleken te zijn. Deze waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn met dat wijzigingsbesluit aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd.

Voor "Landgoederen Oldenzaal" zijn met het wijzigingsbesluit de volgende habitattypen toegevoegd aan het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013:

  • H4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix;
  • H4030 Droge Europese heide.
2.1.2 Knelpunten

De natuur binnen het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Oldenzaal' gaat achteruit. Dit komt door

  • verdroging van het gebied;
    • 1. een te lage grondwaterstand in de habitats door intensivering van de ontwatering t.b.v. de landbouw, de te diepe dimensionering van sloten, greppels en beken en de aanwezigheid van drainage;
    • 2. hoge piekafvoeren zorgen voor het steeds dieper uitslijten van sloten en beken;
    • 3. te weinig kwel naar de habitats door verdiepen en normaliseren van beken;
  • vermesting (eutrofiëring) door nutriëntenrijk grond- en oppervlaktewater;
    • 1. toestroming van nutriëntenrijk grond- en oppervlaktewater door bemesting van het intrekgebied;
    • 2. overstroming met nutriëntenrijk beekwater door bemesting van het intrekgebied;
    • 3. mineralisering van humusrijke bodem onder invloed van verdroging;
  • atmosferische stikstofdepositie.

2.2 Specifiek voor De Reuver

2.2.1 Opgave

De opgave voor het deelgebied De Reuver is het voorkomen van verdere verdroging en eutrofiëring.

2.2.2 Maatregelen

In het deels vernietigde PIP was een geheel verbod op ontwatering opgenomen voor alle locaties in het gebied de Reuver. In het Inrichtingsplan van 2019 voor dit gebied is echter alleen aangegeven dat verdere verdroging moet worden voorkomen. Ook heeft de drainage specifiek in dit gebied een positieve invloed op het beperken van de oppervlakkige afspoeling van meststoffen naar de natuur.

Bestaande drainage mag daarom blijven bestaan en worden vervangen, als de totale afvoercapaciteit van het drainagesysteem niet toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en niet dieper wordt gelegd dan in de bestaande situatie. Er mag geen nieuwe drainage worden aangelegd en er er mag geen grond- of oppervlaktewater worden onttrokken voor agrarische activiteiten. In feite waren de planregels in het PIP van 2019 strenger dan de maatregelen in het Inrichtingsplan van 2019.

In dit projectbesluit worden de planregels voor het gebied de Reuver aangepast, zodat deze overeenkomen met de inhoud van het Inrichtingsplan van 2019. Voor het overige worden de planregels van het PIP voor deze locaties onverkort overgenomen.

De Afdeling heeft het PIP op dit punt vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft perceel Losser, sectie D, nr. 4702, omdat geen van de andere perceelseigenaren beroep had ingesteld. Ook voor de overige percelen in deelgebied De Reuver kan worden volstaan met een verbod op verdere ontwatering en bestaande drainage kan blijven bestaan. Daarom is het werkingsgebied van dit projectbesluit uitgebreid tot de andere betrokken percelen in De Reuver.

2.3 Specifiek voor de omgeving Liesketbeek/Snoeyinksbeek

Zoals al aangegeven heeft de Afdeling geoordeeld dat Provinciale Staten het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig hebben voorbereid, gezien de gevolgen van de maatregelen voor het agrarische bedrijf dat de gronden in dit gebied agrarisch in gebruik heeft. De Afdeling vindt wel dat voldoende is gemotiveerd dát het treffen van maatregelen nodig is om de instandhoudingsdoelen te behalen. Nut en noodzaak van herstelmaatregelen staan dus niet ter discussie.

In overleg met de betrokken eigenaren is een aangepast maatregelenpakket tot stand gekomen, waarbij een duidelijker scheiding is aangebracht tussen agrarisch en natuur. De maatregelen zijn uitgewerkt in een Inrichtingsplan voor het deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek. Het deelgebied grenst grotendeels aan het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Oldenzaal' en enkele percelen liggen erbinnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0021.png"

Afbeelding 2-1 Percelen in deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek in rood. In geel de gebieden die onderdeel zijn van het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Oldenzaal'.

2.3.1 Opgave

In het Natura 2000-Beheerplan is aangegeven welke maatregelen op hoofdlijnen noodzakelijk zijn binnen het werkingsgebied van dit projectbesluit, om de instandhoudingsdoelen voor het habitattype Vochtige alluviale bossen te realiseren.

Het deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek is groter dan in het beheerplan is aangegeven. Uit stroomgebiedanalyses (bijlagen bij het Inrichtingsplan) is namelijk gebleken dat in een ruimer gebied maatregelen nodig zijn.

2.3.2 Knelpunten

In het beheerplan zijn de volgende knelpunten geformuleerd:

Knelpunten zoals benoemd in het Beheerplan (t.a.v. H91E0C; Vochtige alluviale bossen  
K2   Ontwatering door grondwateronttrekkingen (beregening) voor landbouw binnen en buiten Natura 2000-gebied   G  
K4   Ontwatering door verdiepen en normaliseren beken   G  
K5   Ontwatering door aanwezigheid sloten/greppels binnen Natura 2000-gebied.   G  
K6   Externe eutrofiëring door toestroming nutriëntenrijk grond- en oppervlaktewater door bemesting intrekgebied binnen en buiten Natura 2000-gebied.   G  
K7   Externe eutrofiëring door overstroming met nutriëntenrijk beekwater door bemesting in- trekgebied binnen en buiten Natura 2000- gebied.   G  
K8   Interne eutrofiëring door mineralisering van humusrijke bodem, onder invloed van verdroging.   K  

G: effect aangetoond of waarschijnlijk: groot knelpunt
K: effect aangetoond of waarschijnlijk: klein knelpunt  

Langs de Snoeyinksbeek komt Vochtig alluviaal bos voor. De kwaliteit en soortendiversiteit is niet overal goed. Verdroging is de belangrijkste oorzaak van de matige soortendiversiteit. Uit metingen is gebleken dat de beekbodem dieper ligt dan de ondergrens van de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) van het naastgelegen Vochtig alluviale bos van het type Vogelkers-essen-bos. Op locaties waar deze ondergrens van 0,6 m-mv overschreden wordt (waar de beek dus dieper dan 60 cm is), heeft de beek een verdrogend effect op het habitattype. Dit verdrogend effect treedt met name op in de directe omgeving van de diepe waterloop. Bij grote piekafvoeren van de Snoeyinksbeek kan op drie plaatsen
oppervlaktewater het habitat binnenstromen. Daar heeft zich een ruigte ontwikkeld waarin Grote brandnetel domineert. Dit duidt op eutrofe omstandigheden (knelpunten K6 en K7 uit het Beheerplan).

De Snoeyinksbeek, met de Liesketbeek als zijbeek, is een beek die sterk neerslag-afhankelijk is; vanwege de slecht doorlatende ondergrond reageert het oppervlaktewater snel op neerslag en vertoont daardoor veel pieken in de afvoer.

Vanwege het (zeer) dunne watervoerende pakket is de grondwaterstroming zeer beperkt en is de basisafvoer van de beek laag. Tijdens langere periode met neerslagtekort (zoals in de zomer) valt de beek droog. Daarbij zorgt de verdiept aangelegde snelweg A1 ervoor dat een deel van het water in het oorspronkelijke intrekgebied van de Snoeyinksbeek afgekoppeld is, waardoor de (basis)afvoer van de beek sinds de aanleg van de A1 lager is geworden. Ook zorgen ontwateringssloten en buisdrainage voor (versnelde) afvoer van grondwater, zodat de Snoeyinksbeek eerder droogvalt dan vanuit een natuurlijke situatie normaal is (K5).

In het stroomgebied wisselen extensief gebruikte percelen (enkele stuks vee, lage bemestingsgraad) af met intensief gebruikte percelen, waaronder een aantal maïspercelen. Om de knelpunten ten aanzien van verdroging en eutrofiëring aan te pakken zullen er op en langs deze agrarische percelen maatregelen moeten worden genomen, zoals het ophogen van de beekbodem, afkoppelen van buisdrainage, verondiepen van greppels/sloten en de aanleg van randdammen. Daarnaast moet een aantal maispercelen permanent als grasland gebruikt gaan worden, omdat dit leidt tot afname van de nutriëntenbelasting op de beek. Ook zijn er op meerdere graslandpercelen bemestingsbeperkende maatregelen nodig om de eutrofiëring van de habitat te beperken.

2.3.3 Maatregelen

Hydrologie

Om het natuurlijke hydrologische systeem te bevorderen, wordt de aanwezige drainage onklaar gemaakt en de sloten ondieper gemaakt. Nieuwe drainage en nieuwe sloten zijn niet toegestaan. Er geldt een uitzondering voor één perceel waar de bestaande diepe drainage wordt vervangen door een ondiepere, die vervolgens in stand mag worden gehouden. Ook wordt een retentiegebied aangelegd om de piekafvoer te verminderen.

Voor een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen wordt verwezen naar het Inrichtingsplan in de bijlage bij deze motivering.

Eutrofiëring

Om afspoeling en uitspoeling van meststoffen naar de beken te voorkomen, worden op enkele percelen bemestingvrije bufferzones en bufferstroken met randdammen gerealiseerd en de aanwezige drainage wordt onklaar gemaakt. De percelen mogen verder niet meer voor akkerbouw worden gebruikt, maar uitsluitend voor permanent grasland. Regelmatig maaien en afvoeren van de vegetatie beperkt de nutriëntenbelasting naar de beek. De bufferzones krijgen een natuurfunctie, waarbinnen alleen periodiek extensieve beweiding is toegestaan.

Op twee (mais-)percelen wordt ijzeroxideslib in de bodem verwerkt en op één (mais-)perceel wordt gewerkt met een tijdelijke negatieve fosfaatbalans, als maatregel om afspoeling richting de beek te voorkomen. Deze percelen krijgen de bestemming Agrarisch met waarden - grasland.

Zoals al aangegeven heeft de gemeente Losser op 8 december 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden (verondiepen, graven, dempen, ophogen enz.), voor zover nodig op grond van het vigerende bestemmingsplan.

2.4 Overige percelen

Zoals aangegeven wordt dit projectbesluit niet alleen gebruikt om het PIP Landgoederen Oldenzaal na de uitspraak van de Raad van State voor de daarin betrokken percelen te herstellen, maar ook om enkele andere zaken te regelen. Het gaat met name om omissies, voortschrijdend inzicht, overleg en afspraken met eigenaren.

2.4.1 Perceel Losser sectie H nrs. 10643 en 10644

Op dit perceel (voormalig kadastraal perceel 6974) ligt volgens het vigerende PIP Landgoederen Oldenzaal de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - fosfaatuitmijning'. Deze aanduiding is opgenomen omdat er volgens het IP van 2019 gedurende een bepaalde periode fosfaatuitmijning zal plaatsvinden. De aanduiding komt na afloop van deze periode echter niet automatisch te vervallen. De uitmijningsmaatregel ligt vast in het IP van 2019 en inmiddels ook in een specifieke overeenkomst met de perceelseigenaar en is daarmee voldoende geborgd. Gezien deze omstandigheden wordt de aanduiding, op verzoek van de eigenaar, verwijderd.

De corresponderende planregel, artikel 3.3.1 aanhef en onder d, sub 2 luidt:

het bemesten en beweiden van gronden gedurende de periode 1 september tot 1 april, met uitzondering van:

1. ....

2. gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - fosfaatuitmijning', waarop uitsluitend bemesting in de vorm van fosfaatuitmijning en geen beweiding is toegestaan;

Omdat dit het enige perceel in het PIP was met de genoemde aanduiding, heeft deze bepaling geen betekenis meer. Dit deel van de planregel wordt vervangen door: gronden waarop fosfaatuitmijning is voorzien conform het Inrichtingsplan van 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0023.png"

Afbeelding 2-2 perceel met aanduiding fosfaatuitmijning.

Een klein deel van het voormalige kadastrale perceel is afgesplitst en de percelen zijn vernummerd. Het kleine perceel (10643) is niet noodzakelijk voor het treffen van natuurherstelmaatregelen en kan de oorspronkelijke functie terugkrijgen, zoals die gold vóór het PIP Oldenzaal (Agrarisch - 1).

 

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0024.png"

Afbeelding 2-3 ligging perceel H 10643.

2.4.2 Percelen Losser sectie H, nrs. 146, 3148 (ged.), 3154 en 9284 (ged.)

Het veranderen van de bestemming van de percelen H, 146, 3148 (ged.) 3154 en 9284 (ged.) van 'Agrarisch met waarden – Grasland' naar 'Natuur'. Met de eigenaar, die hier een NSW landgoed wil realiseren, is hierover overeenstemming bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0025.png"

Afbeelding 2-4 ligging percelen NSW landgoed

2.4.3 Bosperceel Losser, sectie H, nr. 9284 (ged.)

Bij het nader uitwerken van de begrenzing van het projectgebied en de bestemmingen is geconstateerd dat dit perceel (een bosperceel, onderdeel van het kadastrale perceel Losser, sectie H, nr. 9284) destijds ten onrechte niet is meegenomen in het PIP. Het is een bosperceel dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Landgo

ederen Oldenzaal. Het beleid en het daadwerkelijke gebruik zijn leidend bij het toekennen van een bestemming. Daarom is Natuur als passende functie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0026.png"

Afbeelding 2-5 ligging bosperceel

2.4.4 Perceel natuur tussen Koopsweg en de Snoeyinksbeek

Binnen de bestemming Natuur is een bufferzone opgenomen, waarbinnen bemesting is uitgesloten. Binnen de bestemming Natuur is bemesting al uitgesloten en de bufferzone ten onrechte opgenomen. Deze aanduiding wordt alsnog verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0027.png"

Afbeelding 2-6 ligging bufferzone

2.4.5 Strook Agrarisch met waarden - Grasland

Een strook ten zuidoosten van het kadastrale perceel Gemeente Losser, sectie H, nr. 4762 heeft in het PIP - ten onrechte - de bestemming Agrarisch met waarden - Grasland gekregen. Het perceel had al de bestemming Natuur en had deze in het PIP ook weer moeten krijgen. Dit wordt in het projectbesluit gecorrigeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0028.png"

Afbeelding 2-7 ligging strook (links huidig PIP, rechts nieuwe situatie Projectbesluit)

2.4.6 Bufferzone in relatie tot zijbeek Snoeyinksbeek

Dit omvat een correctie van de bufferzone op en langs een zijtak van de Snoeyinksbeek. Deze bufferzone ligt op de beek in plaats van erlangs en is te smal opgenomen; 5 m in plaats van 10 m. Dit wordt gecorrigeerd en de strook krijgt de functie Natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0030.png"

Afbeelding 2-8 ligging bufferzone (boven huidig PIP, onder nieuwe situatie Projectbesluit).

2.4.7 Toerit woning Koopsweg 14

Een deel van de oprit naar de woning aan de Koopsweg 14 heeft in het PIP - ten onrechte - de bestemming Agrarisch -1 gekregen. Hieraan wordt alsnog conform het werkelijke gebruik de functie Wonen toegekend.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0032.png"

Afbeelding 2-9 ligging toerit (boven huidig PIP, onder nieuwe situatie Projectbesluit)

2.5 Huidige en toekomstige planologische situatie

Onder de huidige planologische situatie vallen alle genoemde percelen onder het omgevingsplan van de gemeente Losser. De vigerende bestemmingen zijn Agrarisch, Natuur, enz.

De toekomstige planologische situatie wordt gevormd door dit projectbesluit, waarin de volgende functies aan de gronden worden toegekend:

  • Agrarisch - 1a;
  • Agrarisch met waarden - Grasland;
  • Natuur;
  • Wonen;
  • Leiding - Water;
  • Waarde - Archeologie;
  • Waterstaat - Waterberging.

2.6 Relatie met verschillende Inrichtingsplannen

In paragraaf 1.1 is de aanleiding en kort ook de inhoud van dit projectbesluit beschreven. Bij de verschillende onderdelen is ook aangegeven of er een relatie is met een inrichtingsplan en zo ja, welk inrichtingsplan dit is. In de regels van dit projectbesluit, in combinatie met de verbeelding, wordt, waar dat aan de orde is, verwezen naar het relevante Inrichtingsplan.

Inrichtingsplan 2024

Voor het deelgebied Liesketbeek- Snoeyinksbeek is een geheel nieuw Inrichtingsplan gemaakt, in overleg en afstemming met de betrokken eigenaren. Dit Inrichtingsplan is op 24 april 2024 definitief geworden.

Inrichtingsplan 2019

Als gevolg van voortschrijdend inzicht (waaronder geconstateerde omissies) of nieuwe afspraken met grondeigenaren zijn ook andere percelen dan het hiervoor genoemde deelgebied in het projectbesluit betrokken. Voor een aantal van die percelen blijft het oorspronkelijke Inrichtingsplan uit 2019 van toepassing en wordt dit vastgelegd op de verbeelding en in de regels. Voor een aantal van de omissies is er geen relatie met een inrichtingsplan.

2.7 Projectbesluit

Het projectbesluit maakt het mogelijk dat met één besluit alle [uitvoerings]besluiten voor het project worden verleend. Dit kan door de vergunningplichtige activiteiten meteen in het projectbesluit te regelen zodat daarna in principe geen omgevingsvergunningen meer nodig zijn om het project uit te voeren. Dit vereist op grond van artikel 5.52, tweede lid onder a Omgevingswet echter wel dat dit uitdrukkelijk in het projectbesluit is bepaald: 'Voor zover dat uitdrukkelijk in het projectbesluit is bepaald, geldt het projectbesluit: als omgevingsvergunning voor de activiteiten ter uitvoering van het projectbesluit.'

Dit projectbesluit geldt niet als omgevingsvergunning voor activiteiten ter uitvoering van het projectbesluit, om de volgende redenen:

- deels vindt alleen een planologische correctie plaats, dan wel een planologische wijziging nodig voor planologische bescherming na uitvoering;

- een deel van de uitvoeringsmaatregelen is al vergund (vergunning d.d.8 december 2023).

Met dit projectbesluit wordt het omgevingsplan van de gemeente Losser gewijzigd. De regels uit het omgevingsplan van de gemeente Losser zoals bedoeld in artikel 22.1 Omgevingswet komen echter niet te vervallen. Wanneer de regels uit dit projectbesluit in strijd zijn met de regels uit het omgevingsplan, hebben de regels uit dit projectbesluit voorrang. Dit wordt bepaald in artikel 3 sub c van de planregels.

Vanaf het moment waarop het projectbesluit is vastgesteld tot 9 jaar na vaststelling van het projectbesluit dan wel eerder, als het project waarvoor het projectbesluit is vastgesteld eerder is gerealiseerd, worden in een omgevingsplan van de gemeenten Losser geen regels gesteld die in strijd zijn met het projectbesluit.

Hoofdstuk 3 Wetgeving en beleid

3.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor de overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie, cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Overige beleids- en onderzoeksaspecten. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

3.2 Europese wetgeving en beleid

3.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en als van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Het Natura 2000-gebied Landgoederen Oldenzaal is op 25 april 2013 door de staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet (nu: artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming). In een zogenaamd 'Veegbesluit' van 22 november 2022 zijn aan de te beschermen habitattypen extra typen toegevoegd (H4010 Noord-Atlantische vochtige heide, H4030 Droge Europese heide, H7150 Slenken in veengronden met vegetatie en H9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen).

3.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de KRW ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.

3.2.3 Conclusie

Met dit herstelprojectbesluit wordt beoogd om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" veilig te stellen. In het Inrichtingsplan van 2019 en het nieuwe Inrichtingsplan voor deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek (dat het IP van 2019 deels vervangt) zijn hiervoor verschillende maatregelen opgenomen. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de voorwaarden zodat het Natura 2000-gebied optimaal kan functioneren. Er wordt uitvoering gegeven aan Europees beleid en wetgeving.

3.3 Nationale wetgeving en beleid

3.3.1 Omgevingswet: natuur

De Omgevingswet is per 1 januari 2024 in werking getreden. In en op grond van deze wet zijn regels opgenomen voor beschermde gebieden, beschermde dieren- en plantensoorten en het kappen van bomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de Omgevingswet worden bepaalde soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een omgevingsvergunning nodig.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur, een Natura 2000-activiteit, een omgevingsvergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "landgoederen Oldenzaal" is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied (bijlage 1). In november 2022 is een wijziging op het aanwijzingsbesluit gekomen (aanvulling, zie bijlage 2), vanwege bepaalde aanwezige waarden in het gebied.

Bossen worden beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet in beginsel worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Als de provincie initiatiefnemer is voor de kap van bomen, wordt in het kader van de 'bossenstrategie' voor herplant gezorgd.

Voor maatregelen die nodig zijn voor of direct verband houden met het beheer van het Natura 2000 gebied, geldt in de regel een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht.

3.3.2 Beheerplannen Natura 2000

Het Rijk en/of de provincies hebben voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan moeten vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden, de beoogde instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen die moeten worden getroffen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. Deze maatregelen moeten binnen de beheerplanperiode worden gerealiseerd.

De maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" is op 9 september 2016 vastgesteld. Op 29 maart 2022 is de looptijd van het beheerplan verlengd met maximaal 6 jaar.

3.3.3 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de structuurvisie op landelijk niveau en geeft een visie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland (als de Omgevingswet in werking is getreden heet dit een Omgevingsvisie). De NOVI vervangt het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001), de Rijksnatuurvisie 2014 en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een perspectief om grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI stelt vier prioriteiten:

    • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
    • 3. sterke en gezonde steden en regio's
    • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de Ontwikkelopgave N2000 is met name de laatste van belang. Hiervoor gelden meerdere uitgangspunten:

Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevordert. Laaggelegen gebieden langs de kust zullen door zeespiegelstijging en bodemdaling in toenemende mate met verzilting te maken krijgen. In delen van het veenweidegebied is verhoging van het waterpeil op termijn noodzakelijk om de bodemdaling te stoppen. In sommige gebieden kan dat een aanpassing in het gebruik van landbouwgrond met zich meebrengen, in andere gevallen kan een andere bestemming van de grond aan de orde zijn. Waar precies en op welke wijze worden afspraken gemaakt in zorgvuldige gebiedsprocessen met de betrokken regio's en gebruikers.

Landschap beschermen, concentreren van logistieke functies.

Om te kunnen blijven genieten van het mooie landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die we maken. Bijvoorbeeld door verrommeling en versnippering te voorkomen door logistieke functies op bestaande bedrijventerreinen of langs corridors te concentreren. Sommige landschappen zijn zo waardevol dat ze extra beschermd worden. Zo moeten bijvoorbeeld bepaalde delen van het Groene Hart beschermd worden, maar is er in andere delen juist ruimte voor ontwikkeling. Dit wordt in een gezamenlijk proces met het gebied aangepakt.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De NOVI beschrijft hiervoor vier beleidskeuzes die een nadere uitwerking krijgen.

  • 1. In het landelijk gebied verbeteren we de balans tussen het landgebruik en de omgevingswaarden van bodem, water en lucht.
  • 2. We beschermen en versterken de biodiversiteit, en benutten ons natuurlijk kapitaal duurzaam.
  • 3. We realiseren een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit.
  • 4. Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.
3.3.4 Omgevingswet: water

De Omgevingswet (voorheen: Waterwet) regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (nog gebaseerd op de Waterwet, maar opgesteld in de geest van de Omgevingswet) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water, dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

3.3.5 Deltaprogramma

Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoet water.

De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoet water zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoet water. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn, de Deltabeslissingen.

Voor Overijssel zijn 5 Deltabeslissingen van belang:

  • 1. Waterveiligheid: nieuwe aanpak voor de bescherming van mensen en economie tegen overstromingen;
  • 2. Zoetwaterstrategie: nieuwe aanpak voor het beperken van watertekorten en het optimaal benutten van zoetwater voor economie en nutsfuncties;
  • 3. IJsselmeergebied: structurerende keuzen voor waterveiligheid en zoetwater in het IJsselmeergebied;
  • 4. Rijn-Maasdelta; structurerende keuzen voor waterveiligheid in de Rijn-Maasdelta;
  • 5. Ruimtelijke Adaptatie: nieuwe en gerichte aanpak voor waterrobuuste en klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.
3.3.6 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden. Voor (een deel van) het werkingsgebied van dit projectbesluit, het gebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek, is een aangepast Inrichtingsplan gemaakt. Hierin zijn de natuurherstelmaatregelen nader geconcretiseerd. Het voorliggende (reparatie-)projectbesluit biedt hiervoor de planologisch-juridische basis.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel (2023) presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. De Omgevingsvisie geldt sinds 1 januari 2024 als een Omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet.

Per 1 januari 2024 geldt de Omgevingsverordening Overijssel 2024, die al sinds 2021 klaar staat. De Omgevingsverordening bevat regels ter uitvoering van het beleid in de structuurvisie.

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden jaarlijks geactualiseerd. Inmiddels werkt de provincie aan een geheel Nieuwe Omgevingsvisie voor Overijssel, die in 2024 klaar moet zijn.


Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming/functie van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming/functie krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze planologische wijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening 2024 is als een van de oogmerken van de verordening het volgende opgenomen: het beschermen en ontwikkelen van een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten.

In paragraaf 4.7.2 van de verordening zijn regels gesteld, waaraan omgevingsplannen (of andere ruimtelijke instrumenten) moeten voldoen als deze betrekking hebben op een gebied binnen (bestaand en/of te realiseren) Natuurnetwerk Nederland. Het omgevingsplan moet planregels bevatten die zijn gericht op bescherming, instandhouding, verbetering en duurzame ontwikkeling van de natuurdoelen die zijn beschreven in een bijlage bij de verordening.

Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn".

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening 2024 geeft bevat 'omgevingswaarden' voor wateroverlast (overstromingskans) en de veiligheid regionale waterkeringen. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • wanneer een omgevingsplan betrekking heeft op waterwingebied wordt hiervoor de functieaanduiding 'waterwingebied' opgenomen en mogen alleen activiteiten worden toegelaten die in dienst staan van de waterwinning;
  • wanneer een omgevingsplan betrekking heeft op een grondwaterbeschermingszone en/of intrekgebied wordt daarvoor de functieaanduiding 'grondwaterbeschermingszone', respectievelijk 'intrekgebied' opgenomen en worden alleen activiteiten toegelaten die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de drinkwaterwinning;
3.4.2 Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Het gebied Noordoost-Twente is als Nationaal Landschap aangemerkt. De kernkwaliteiten van dit Nationaal Landschap zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;

In de omgevingsverordening 2024 zijn instructieregels opgenomen voor nieuwe ontwikkelingen in het Nationaal Landschap Noordoost Twente. Deze zijn alleen toegestaan als deze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van dat landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0033.png"

Figuur 2-1 Ligging Nationaal Landschap Noordoost-Twente

3.4.3 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

3.4.4 Conclusie

Met het opstellen van dit (reparatie-) projectbesluit voor delen van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zijn in overeenstemming met dat beleid.

3.5 Waterschapsbeleid

3.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid en is een bijlage bij het Nationaal Water Programma 2022-2027.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Als er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Een belangrijk onderdeel van de Natura 2000-eisen is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 het spoor volgt van de beheerplannen.

3.5.2 Waterbeheerprogramma 2022 - 2027

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterbeheerprogramma is een belangrijk instrument, waarmee het waterschap aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden.

3.5.3 Waterschapsverordening

Waterschappen stellen een Waterschapsverordening vast (voorheen: Keur). Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.

In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Waterschapsverordening.

3.5.4 Conclusie

Bij het opstellen van dit (reparatie-)projectbesluit is rekening gehouden met het waterschapsbeleid. Het waterschap is als partner nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de maatregelen.

3.6 Gemeentelijk beleid

Het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal" ligt grotendeels binnen de gemeente Losser. Het werkingsgebied van dit projectbesluit ligt geheel binnen de gemeente Losser.

3.6.1 Gebiedsvisie Noordoost-Twente

Deze Gebiedsvisie 2012-2020 is een document van de provinciale en gemeentelijke overheid en het waterschap en is een richtinggevend basisdocument voor het ruimtelijke-fysiek domein op strategisch niveau. De visie bevat bouwstenen die richtinggevend zijn voor toekomstige beleidskeuzes. Deze gebiedsvisie heeft weliswaar geen formeel juridische status in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, maar geeft, zoals aangegeven, mede richting aan de invulling van de natuurdoelstellingen in het landelijke gebied.

Het landschap in Noordoost-Twente is een unieke combinatie van de geologische basis en ”mensenwerk”. De overheid heeft volop in het gebied geïnvesteerd om deze unieke kwaliteiten te bewaren. Het gaat daarbij niet alleen om het bijzondere en kleinschalige landschap met beken en bronnen, maar ook om de belangrijke cultuurhistorische elementen, zoals boerenerven, watermolens en natuurwaarden. De bijzondere waarde van het gebied is ook Europees erkend door de aanwijzing als Natura 2000-gebied. In het verlengde hiervan ligt er voor dit gebied een bijzondere opgave namelijk: het duurzaam verbinden van economie, water, landschap en natuur (in brede zin). Dit is een van de hoofduitdagingen voor de gebiedsontwikkeling. In de afgelopen decennia is er echter spanning ontstaan tussen economische ontwikkeling en natuur en landschap. Vooral de stikstofproblematiek speelt hierbij een rol. Het gebied kent een relatief groot aantal Natura 2000- gebieden die zeker voor wat betreft stikstofdepositie binnen elkaars beïnvloedingsgebied liggen. Dat maakt de problematiek in dit gebied extra complex.

Het duurzaam verbinden van economie, bewoners, landschap en natuur (in brede zin) is een van de hoofduitdagingen voor Noordoost-Twente.

3.6.2 Casco-benadering in Noordoost-Twente

De beleidsnota Casco-benadering in Noordoost-Twente is in samenwerking tussen de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal opgesteld en bestaat uit een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een duidelijk instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco-benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen.

3.6.3 Omgevingsvisie gemeente Losser 2023 - 2040

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Deze wet bundelt alle bestaande wet- en regelgeving die gaan over de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie hoort bij de nieuwe Omgevingswet en helpt de gemeente verder te werken aan een gezonde, veilige en mooie leefomgeving.

De Omgevingsvisie bestaat uit vijf onderdelen.

Het deel ‘Visie’. Hier staat het toekomstbeeld voor 2040 en de manier waarop de gemeente onder de Omgevingswet wil (samen)werken.

Het deel ‘Gebiedskompassen’. In dit deel staan de gemeentebrede ambities en keuzes. Die worden vervolgens voor negen deelgebieden concreet gemaakt. Voor elk gebied wordt het karakter, de bijzonderheden en de koers beschreven. Eén van deze gebieden is 'Aan de flank van de stuwwal', dat gedeeltelijk binnen het Natura 2000-gebied Landgoederen Oldenzaal valt.

Het deel ‘Idee’. In dit deel staat wat inwoners kunnen doen (en wat de gemeente doet) als zij een plan hebben in onze gemeente.

Het deel ‘Uitvoering en monitoring’. Dit deel geeft informatie over de zogenaamde beleidscyclus en de manier waarop de gemeente de Omgevingsvisie achteraf beoordeelt (evalueert) en blijf controleren (monitoren). In dit deel zijn ook een aantal juridische en milieutechnische zaken opgenomen.

Het deel ‘Achtergrond’ bevat alle informatie die ten grondslag ligt aan de Omgevingsvisie en gaat in op de wijze van totstandkoming.

Doel Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een integrale visie, die de lange termijnkeuzes voor de fysieke leefomgeving vastlegt en een beleidsmatige basis biedt voor de uitwerking in het Omgevingsplan (de opvolger van het bestemmingsplan) en eventueel een of meerdere programma(s).

Met de Omgevingsvisie geeft de gemeente Losser aan waar we met de toekomstige inrichting van onze gemeente naar toe willen. De Omgevingsvisie is de kapstok voor toekomstig beleid en initiatieven.

3.6.4 Landschapsontwikkelingsvisie en Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand hebben gezamenlijk de Landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Noordoost-Twente/Twenterand. Per gemeente is de visie uitgewerkt in een landschapsontwikkelingsplan (LOP). De gemeente Losser heeft in 2008 het LOP vastgesteld. In het LOP staan onder meer de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de aanwezige landschappen benoemd.

Het LOP geldt onder meer als landschappelijk afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen (basis voor bestemmingsplan Buitengebied) en biedt een stimulans aan de vormgeving van een landschap waarin ruimte is voor economische ontwikkeling. Het LOP dient als toetsinstrument voor de landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen en dient daarnaast als objectief afwegingskader voor het verlenen van vergunningen.

De landschapsontwikkelingsvisie is opgesteld aan de hand van een verdeling van het gehele gebied in een aantal deelgebieden met eigen landschappelijke kenmerken. Per deelgebied is een opgave gesteld omtrent het behoud en beheer van de aanwezige kenmerken.

3.6.5 Conclusie

Met het opstellen van dit (reparatie-)projectbesluit voor delen van het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal" wordt invulling gegeven aan onder meer het gemeentelijke natuur- en landschapsbeleid.

Hoofdstuk 4 Overige beleids- en onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

Voor dit projectbesluit kan grotendeels gebruik worden gemaakt van onderzoeken die zijn gedaan in het kader van het PIP Landgoederen Oldenzaal van 2019. Dit geldt in ieder geval voor het deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek. Voor dit deelgebied is wel extra onderzoek gedaan naar de toepassing van ijzeroxideslib op enkele percelen. Zoals al opgemerkt, is voor de uitvoering van de maatregelen in dit deelgebied, inclusief de toepassing van ijzeroxideslib, een omgevingsvergunning verleend (zie bijlage 8).

Voor de overige percelen geldt dat deze in dit projectbesluit planologisch worden gecorrigeerd, dan wel planologisch worden gewijzigd in verband met de vereiste planologische bescherming na uitvoering.

Dat betekent dat in dit hoofdstuk alleen de relevante milieu- en omgevingsaspecten worden opgenomen.

4.2 Milieu

4.2.1 Milieueffectrapportage

In bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit, worden de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen:

  • a. die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt, en
  • b. waarvoor moet worden beoordeeld of die aanzienlijke milieueffecten  kunnen hebben, en, als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01_0034.png"

Er moet ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van de natuurregelgeving een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied geldt geen verplichting om een passende beoordeling te maken.

Er kan een verplichting tot een plan-m.e.r. ontstaan als er een wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht plan moet worden gemaakt en dit een kader vormt voor latere voor mer-(beoordelings)plichtige besluiten.

In kolom 4 zijn de besluiten genoemd, waarbij de milieueffectrapportage en m.e.r-beoordeling moeten worden uitgevoerd. In veel gevallen wordt het Omgevingsplan genoemd, soms de omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit, enz.

In artikel 11.6 derde lid van het Omgevingsbesluit is het projectbesluit (met uitzondering van die van en waterschap) algemeen aangewezen als een van de benodigde besluiten in de zin van de in Bijlage V genoemde projecten. Hiermee is voorkomen dat dit instrument telkens moest worden genoemd in kolom 4.


M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden, naast Natura 2000-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale ruimtelijke plannen en waarvoor mogelijk wel verplichtingen gelden op grond van de regels over milieueffectrapportage.

In bijlage V bij het Omgevingsbesluit staat een aantal projecten genoemd die onderdeel kunnen zijn van de Ontwikkelopgave Natura 2000 in zijn algemeenheid. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • B1 Turfwinning, groeven of dagbouwmijnen, in het geval van winning, wijziging of uitbreiding van een winning. Er geldt een m.e.r.-plicht voor de omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit voor groeven of dagbouwmijnen met een terreinoppervlakte van meer dan 25 hectare. Onder deze oppervlakte geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • J12 de aanleg, wijziging of uitbreiding van landinrichtingsprojecten (landinrichting heeft als doel om de inrichting van het landelijk gebied te verbeteren in overeenstemming met de aan locaties toegedeelde functies, zoals op het gebied van landbouw, natuur, landschap, waterbeheer en recreatie). Er geldt geen directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht voor het omgevingsplan dat de activiteit mogelijk maakt.
  • A4 De aanleg, wijziging of uitbreiding van de eerste bebossing of ontbossing met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond. Er geldt geen directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht voor het omgevingsplan dat de activiteit mogelijk maakt.


M.e.r en het TAM-Projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal: toetsing

Passende beoordeling

De maatregelen die in dit Projectbesluit mogelijk worden gemaakt, houden verband met of zijn nodig voor het beheer van het Natura 2000-gebied. Er is onder de Omgevingswet geen vergunningplicht voor het uitvoeren van inrichting- en herstelmaatregelen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het Natura2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal". Deze activiteiten zijn namelijk geen onderdeel van het begrip 'Natura 2000-activiteit' (Activiteit, inhoudende het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied). Hiervoor is geen passende beoordeling nodig. Er worden verder geen meekoppelkansen meegenomen in het projectbesluit.

Omgevingsbesluit Bijlage V

Enkele percelen veranderen van functie, bijvoorbeeld van agrarisch naar natuur. Dit is te beschouwen als een Landinrichtingsproject in de zin van het Omgevingsbesluit (landinrichting heeft als doel om de inrichting van het landelijk gebied te verbeteren in overeenstemming met de aan locaties toegedeelde functies. Landinrichting wordt gebruikt voor doelen op het gebied van landbouw, natuur, landschap, waterbeheer en recreatie). Het Omgevingsplan is als bijbehorend besluit genoemd, maar, zoals al aangeven is ook het projectbesluit een dergelijk besluit.

Voor het voorliggende projectbesluit, dat de maatregelen mogelijk maakt, is een m.e.r.-beoordeling nodig. In dat kader is een document opgesteld en toegevoegd in bijlage 4 (de bijlagen bij het document zijn in bijlage 5 toegevoegd). Uit de beoordeling volgt dat de maatregelen niet leiden tot aanzienlijke milieugevolgen, zodat het doorlopen van een volledige milieueffectrapportage niet aan de orde is. De Provincie Overijssel, bevoegd gezag voor het vaststellen van het Projectbesluit en het besluit over de m.e.r.-beoordeling, heeft hiertoe besloten.

Conclusie

Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen aanzienlijke milieugevolgen zijn. Mogelijke negatieve effecten worden voorkomen. Verder wordt de aannemer verplicht tijdens de uitvoering (aanlegfase) te werken volgens een ecologisch werkprotocol. Het doorlopen van een milieueffectrapportage is niet nodig en GS hebben dit vastgelegd in een besluit.

4.2.2 Bodem

Wettelijk kader
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. Ook is van belang wat de kwaliteit is van de toe te passen grond (bijv. bij dempen sloten).

Beleidskader
Binnen de Regio Twente hebben de gemeente Dinkelland, Tubbergen en Losser gezamenlijk de kwaliteit van hun bodem in kaart gebracht. Deze samenwerking heeft geleid tot een op elkaar afgestemd grondverzetbeleid onder de naam “Twents beleid veur oale groond 2.0”. Dit uit zich onder andere in één gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en regionale dezelfde bodemkwaliteitswaarden. De belangrijkste redenen hiervan zijn het behoud van de goede bodemkwaliteit en maximaal grondverzet tegen zo laag mogelijke kosten binnen en tussen de gemeenten. De deelnemende gemeenten gebruiken op elkaar afgestemde lokale maximale waarden. Deze lokale maximale waarden geven de kwaliteit van de bodem in een gebied van de gemeente aan. Ze zijn onderverdeeld in de klassen ‘AW2000’, ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Grond uit de gebieden met klasse ‘AW2000’ is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied. Voor de overige twee klassen geldt dat de kwaliteit van de bodem van deze klassen minder is dan die van de klasse ‘AW2000’ maar dat enkele licht verhoogde of matige verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan zijn. De gemeenten hebben het beleid voor grondverzet en de toepassing van grond aangepast.

Bodemkwaliteit en het TAM-Projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal: toetsing

Op basis van de bodemkwaliteitskaart mag vrijkomende grond uit het gebied in principe binnen ditzelfde gebied vrij worden toegepast. Voor het dempen van sloten enz. wordt grond van elders aangevoerd, die vooraf is gekeurd en voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Het toepassen van ijzeroxideslib op twee percelen is een nieuwe maatregel ten opzichte van het Inrichtingsplan bij het PIP 2019. Op de (mais-)percelen wordt ijzeroxideslib (afkomstig uit grondwater bij drinkwaterwinning) geïnjecteerd in de bodem om het aanwezige fosfaat te binden, waardoor het niet meer biologisch beschikbaar is en niet meer kan uit- en/of afstromen. Het is een simpele en effectieve maatregel om de directe P-beschikbaarheid in de toplaag van de bodem snel te verminderen.

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de werking en de effecten van deze maatregel (zie bijlage 6 bij dit document). De goede werking van de maatregel is in de praktijk vastgesteld en is daarmee doelmatig.

In het drinkwaterslib kunnen zware metalen, organische microverontreinigingen of bij het productieproces gebruikte hulpstoffen aanwezig zijn. Het is uiteraard niet de bedoeling de bodem te verontreinigen. Uit onderzoek blijkt dat, als een bepaalde maximale dosering (100 ton product per hectare) wordt gehanteerd, de normen voor zware metalen niet worden overschreden en de beschikbaarheid van de metalen in de bodem, en dus ook het risico op uitspoeling, wordt verlaagd. De situatie wordt verder gemonitord: er is een nulsituatie vastgelegd en na een eerste (en eventuele tweede) dosering wordt de bodem opnieuw bemonsterd. Ook na afloop van de maatregel wordt gemonitord hoe de effecten in de bodem zich ontwikkelen.


Conclusie
De maatregelen zijn voor wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Een initiatiefnemer van een projectbesluit moet in de volgende gevallen de luchtkwaliteit beoordelen (paragraaf 5.1.4.1 Besluit kwaliteit leefomgeving):

  • bij de aanleg van auto(snel)wegen en de aanleg of aanpassing van lange wegtunnels;
  • in of nabij aandachtsgebieden. Beoordeling van de luchtkwaliteit is nodig als:
    • 1. in het projectbesluit activiteiten staan die kunnen leiden tot een verhoging van de concentratie van stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10)
    • 2. de gevolgen zich uitstrekken tot in een aandachtsgebied

Dit volgt uit paragraaf 5.1.4.1 en artikel 9.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Beoordeling van de luchtkwaliteit betekent kort gezegd dat het bevoegd gezag motiveert dat:

  • geen overschrijding dreigt van omgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10) of andere stoffen, of
  • de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.


Luchtkwaliteit en het TAM-Projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal: toetsing
De in het inrichtingsplan en dit projectbesluit mogelijk gemaakte maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor omgevingswaarden worden overschreden. Ook kan in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden geconcludeerd dat ter plaatse van het projectgebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, en voor zo ver relevant sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
De in dit projecbesluit mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Er hoeft geen kwantitatieve beoordeling te worden uitgevoerd.

4.2.4 Conclusie

Het voorliggende projectbesluit levert geen knelpunten op met betrekking tot de diverse relevante aspecten op het gebied van het milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

In paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving staat dat het bij een projectbesluit verplicht is om de waterbelangen mee te wegen. Dat geldt voor alle waterbelangen, waaronder ook die van grondwater. Het begrip 'weging van het waterbelang' heeft het voormalige begrip watertoets vervangen.

Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In deze paragraaf is de weging van het waterbelang als gevolg van de uitvoering van het projectbesluit opgenomen. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Proces

Het waterschap Vechtstromen is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen die in dit projectbesluit mogelijk worden gemaakt.

Het projectbesluit zal in ontwerp ook ter beoordeling worden voorgelegd aan het waterschap. De reacties van het waterschap zullen in deze paragraaf worden verwerkt.

Het waterschap is betrokken bij het opstellen van het Inrichtingsplan, dat de basis vormt voor het projectbesluit. Volgens het Inrichtingsplan worden met de voorgestelde maatregelen doelen behaald voor Natura 2000. Het waterschap heeft aangegeven dat de doelen en de bijbehorende maatregelen in hoofdlijnen beschreven moeten zijn in de waterparagraaf.

4.3.3 Water en het TAM-Projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal: toetsing

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. In het kader van het projectbesluit wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

Om de effecten van de maatregelen op de habitattypen in het Natura 2000-gebied en andere functies in het gebied te bepalen, zijn hydrologische berekeningen uitgevoerd. Met behulp van een grondwatermodel, de input vanuit de systeemanalyse en gebiedskennis van experts, zijn verschillende maatregelenscenario’s in verschillende iteratieve stappen doorgerekend. Het doel van dit iteratieve proces was te komen tot een breed gedragen eindscenario dat voorziet in het stoppen van de achteruitgang van de kwaliteit van de habitattypen met zo min mogelijk negatieve effecten op andere functies dan natuur in het gebied (wonen, werken).

Om de effectiviteit van de maatregelen op de habitattypen te kunnen beoordelen, is gekeken naar vier sturende factoren voor grondwaterkwaliteit en –kwantiteit. Van hoogste naar laagste prioriteit zijn dat kwel/wegzijging, duurlijnen (hoe lang per jaar een bepaalde waterstand voorkomt), gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) en Gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG).

Uit het proces blijkt dat de definitieve maatregelen een positief effect op de habitattypen hebben en een beperkt effect op de omgeving. De kwel, als belangrijkste criterium voor de habitattypen, neemt toe. De duur van de hoge waterstanden neemt eveneens toe als tweede belangrijke criterium.

Als de percelen door de maatregelen niet meer agrarisch kunnen worden gebruikt, krijgen deze een andere functie (Natuur). De agrariërs die dit aangaat worden gecompenseerd.

Van belang is dat de waterbelangen op een juiste manier meegenomen zijn in de besluitvorming. Er vindt geen toename van verhard oppervlak plaats en de maatregelen zorgen voor een verbetering van de waterhuishouding voor habitattypen. Zoals al aangegeven is ook rekening gehouden met de belangen van andere gebruikers van gronden, zoals agrariërs.

Voor wat betreft de toepassing van ijzeroxideslib op twee percelen geldt dat de kans dat zware metalen en/of bestrijdingsmiddelen in het grondwater terechtkomen klein is. Op de desbetreffende percelen is een ondoordringbare keileem laag in de ondiepe ondergrond aanwezig, die ervoor zorgt dat er geen directe verbinding is met het grondwater. Zie hiervoor ook de onderzoeken in bijlage 6.

4.3.4 Conclusie

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende projectbesluit en de daarin opgenomen maatregelen voor de realisatie van de natuurdoelstellingen én eventuele mitigerende maatregelen, zoals in dit plan beschreven, geen nadelige effecten ontstaan op de waterhuishouding. Het Inrichtingsplan (2019 én 2024) stelt maatregelen voor om het watersysteem beter te laten functioneren en bevat ook de noodzakelijke mitigerende maatregelen om, waar mogelijk, nadelige gevolgen te voorkomen. De waterbelangen zijn op een evenwichtige manier afgewogen.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit projectbesluit voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van deze motivering van het projectbesluit.

4.4.2 Ecologie en het TAM-Projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal: toetsing

Het inrichtingsplan voor het deelgebied Liesketbeek - Snoeyinksbeek bevat concrete plannen voor herstel en versterking van de natuur- en landschappelijke waarden van het Natura 2000-gebied Landgoederen Oldenzaal. Deze maatregelen zijn gericht op duurzaam behoud en/of versterking van Habitattypen en Habitatsoorten waarvoor een instandhoudingdoelstelling is vastgesteld. Er worden maatregelen voorgesteld die tot doel hebben negatieve effecten uit het verleden weg te nemen (verdroging, verzuring, vermesting) en om het gebied robuuster te maken (zoals maatregelen ten behoeve van de waterhuishouding en uitbreiding areaal natuur).

Er is onder de Omgevingswet geen vergunningplicht voor het uitvoeren van inrichting- en herstelmaatregelen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het Natura2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal". Deze activiteiten zijn namelijk geen onderdeel van het begrip 'Natura 2000-activiteit' (Activiteit, inhoudende het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied).

Verder geldt het beheerplan als een programma, waarin een vrijstelling van de vergunningplicht voor een flora- en fauna-activiteit is opgenomen voor activiteiten die een negatief effect hebben op beschermde soorten.

Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld wanneer alle te nemen maatregelen tot in detail bekend zijn; hierin worden ook de mitigerende maatregelen uit de Gedragscodes Natuurbeheer en Bosbeheer opgenomen.

4.4.3 Conclusie

De maatregelen, uitgewerkt in het Inrichtingsplan, dragen in belangrijke mate bij aan het realiseren van de Natura 2000-opgaven ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen. Bovendien draagt het bij aan het behoud van standplaatsen en leefgebied van gebiedskarakteristieke beschermde soorten in het kader van de natuurregelgeving. Ook draagt het bij aan de bescherming van soorten van de Rode lijst, waarvoor de zorgplicht geldt. Het plan draagt bij aan het realiseren van de beleidsdoelen in het kader van Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin voor alle beschermde en/of rode lijst soorten en voor beschermde gebieden is aangegeven wat de juiste manier en beste periode van werken is om negatieve effecten te voorkomen.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen en besluiten meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

In de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden.

4.5.2 Archeologie en het TAM-Projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal: toetsing

Volgens het archeologiebeleid van de gemeente Losser geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek als de bodemverstorende werkzaamheden niet dieper dan 30 cm –mv reiken en een oppervlakte van maximaal 2.500 m2 (in gebieden met een hoge verwachtingswaarde), of 5.000 m2 (in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde) niet overschrijden. Aantasting van eventuele archeologische waarden is niet aan de orde, omdat er geen werkzaamheden plaatsvinden die dieper gaan dan de bouwvoor (max 30 cm/-maaiveld).

Mochten bij graafwerkzaamheden buiten de te onderzoeken gebieden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen (toevalsvondsten), dan moet dit worden gemeld en kan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en/of de gemeente het werk stilleggen.

Conclusie

Er wordt geen nader onderzoek gedaan naar archeologische waarden vóór uitvoering van de maatregelen. Eventuele archeologische resten worden beschermd.

4.6 Cultuurhistorie en landschap

4.6.1 Wettelijk kader

Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan, dan wel een projectbesluit, moet rekening worden gehouden met het behoud van cultureel erfgoed en werelderfgoed. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af te lezen.

4.6.2 Cultuurhistorie en het TAM-Projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal: toetsing

Door de waterhuishoudkundige maatregelen wordt het gebied natter. Er zijn geen bijzondere landschapselementen in het gebied die door de maatregelen beïnvloed worden. Er liggen geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten in het projectgebied die door de maatregelen beïnvloed worden. Afgezien van de verkavelingssporen zijn er geen cultuurhistorische relicten aanwezig.

4.6.3 Conclusie

Bij de inrichting van het gebied is en wordt rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in de zin van landschap en cultuurhistorie. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt. Het projectbesluit is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.

4.7 Explosieven

4.7.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.2 Explosieven en het TAM-Projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal: toetsing

Vanwege de voorgenomen werkzaamheden is,, bij de voorbereiding van het PIP destijds, een Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven (HVO-NGE) uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd in bijlage 7.

Destijds waren er drie verdachte locaties vanwege de mogelijkheid van conventionele explosieven (CE):

  • Munitiedepot Martha Lager;
  • Geschutsstelling aan de Paasbergweg;
  • Villa Egheria.

In het onderzoek wordt aangegeven dat er op 2 en 3 meter beneden maaiveld conventionele explosieven aanwezig kunnen zijn. Geen van de maatregelen zorgt echter voor een bodemverstoring dieper dan de bestaande bouwvoor. Er is geen aanleiding voor nader onderzoek.

Als tijdens de werkzaamheden spontaan NGE worden aangetroffen, dan zijn enkele specifieke acties noodzakelijk, zoals het stilleggen van de werkzaamheden, het afzetten van de locatie en het informeren van politie en Explosieven Opruimingsdienst.

4.7.3 Conclusie

Op grond van het vooronderzoek is er geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren, omdat de maatregelen niet zorgen voor een bodemverstoring dieper dan de huidige bouwvoor. Als tijdens de werkzaamheden explosieven worden aangetroffen, moeten specifieke acties worden ondernomen.

4.8 Sociaal economische effecten

4.8.1 Wettelijk kader en beleidskader

De Omgevingswet waarborgt een veilige, gezonde en goede fysieke leefomgeving. Natuur is onderdeel van de fysieke leefomgeving. De doelstellingen in de Omgevingswet gaan uit van een evenwichtige benadering waarbij bescherming, beleving en benutting van natuur zoveel mogelijk samengaan. Daarnaast houdt de wet rekening met andere ruimtelijke functies, sociaaleconomische vereisten en lokale en regionale bijzonderheden.

4.8.2 Sociaal economische aspecten en het platteland

De in het projectbesluit mogelijk gemaakte maatregelen hebben effect op de sociaal economische aspecten in een gebied. Hier mee wordt met name de leefbaarheid van een gebied bedoeld. Onder het thema leefbaarheid vallen diverse onderwerpen zoals werkgelegenheid, toegankelijkheid, woonklimaat (incl. voorzieningen) en recreatie.

Leefbaarheid is onderhevig aan verschillende ontwikkelingen in Nederland, zoals klimaatopgaven, de stikstofopgave, schaalvergrotingen in het buitengebied, maar ook demografische ontwikkelingen zoals bevolkingskrimp in bepaalde gebieden. De grootste effecten op de leefbaarheid ontstaat door dat laatste. Keuzes voor het wel of niet open houden van voorzieningen, het voortbestaan van bijvoorbeeld sportclubs, en ook woningbouw zijn hiervan afhankelijk. Veranderende milieuwet- en regelgeving hebben ook een effect op de leefbaarheid. De keuzes van ondernemers om hun bedrijven voort te zetten en/of uit te breiden hangen hier vaak mee samen.

De Natura 2000-herstelmaatregelen kunnen ook wel een effect hebben op de veranderingen van de leefbaarheid, maar die is gering. Deze zijn hieronder beschreven:

Werkgelegenheid

Door de uitvoering van de Natura 2000-maatregelen in dit gebied, is de natuur beter bestand tegen de uitstoot van stikstof. Naast het verlagen van de stikstofuitstoot door bronmaatregelen door het Rijk leidt dit op termijn tot meer ontwikkelingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld bedrijven en woningbouw.

Op zeer lokaal niveau kunnen de maatregelen wel negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid. De effecten kunnen nadelige gevolgen hebben voor de huidige bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Hiervoor is in het gebiedsproces continue aandacht. Een gevolg kan zijn dat bedrijven stoppen of verplaatsen. De maatregelen kunnen ook leiden tot omvorming van de bedrijfsvoering die gericht is op de (veranderende) milieuwetgeving, waardoor er een duurzamere en toekomstbestendige bedrijfsvoering ontstaat. Sommige maatregelen kunnen ook leiden tot verbetering, bijvoorbeeld doordat droge gronden natter worden. Waar het wel leidt tot negatieve gevolgen wordt in het gebiedsproces gezocht naar oplossingen die leiden tot het behalen van de Natura 2000-doelen en met zo min mogelijk negatieve effecten op de omliggende bedrijven. Eigenaren van gronden die niet meer geschikt zijn voor agrarisch gebruik hebben de mogelijkheid om gronden tegen marktconforme prijs te verkopen. Daarnaast wordt er gezocht naar ruilgronden of gekeken of de gronden op een andere wijze in de bedrijfsvoering kunnen worden opgenomen (bijvoorbeeld natuurbeheer). Agrariërs die, ondanks mitigerende maatregelen, toch schade aan productiepercelen of erven en gebouwen ondervinden door hydrologische maatregelen komen in aanmerking voor een schaderegeling.

Een uitgebreidere beschrijving van dit proces is opgenomen in hoofdstuk 1.

Als tijdelijk effect op de werkgelegenheid is dat er lokale aannemers worden ingeschakeld bij de uitvoering van de maatregelen.

Toegankelijkheid

De maatregelen kunnen ook effecten hebben op wegen, bijvoorbeeld door vernatting of schade tijdens de uitvoering. Waar mogelijk worden er mitigerende maatregelen getroffen om de effecten te voorkomen of zo klein mogelijk te laten zijn. Schade tijdens de uitvoering wordt gerepareerd. Het plan leidt niet tot het verdwijnen van wegen, waardoor de toegankelijkheid van het gebied niet veranderd. Waar mogelijk en/of gewenst wordt ook in de plannen bekeken of de toegankelijkheid van de natuurgebieden verbeterd kan worden, zodat mensen ook beter kunnen genieten van de natuur.

Recreatie

Mooiere en robuustere natuurgebieden kunnen in theorie leiden tot vergroting van de recreatieve sector van het gebied. Dit kan kansen bieden voor de leefbaarheid van een gebied.

Tijdens de uitvoeringsfase kunnen er negatieve effecten optreden voor de recreatie, maar deze zijn van tijdelijke aard. Het gaat hierbij om actieve machines in het gebied, tijdelijke opslag van bouwmaterialen (duikers, ed.) en tijdelijke opslag van grond of organisch materiaal. Tijdens de uitvoering wordt er gecommuniceerd over het eventueel afsluiten of omleggen van recreatieve routes.

4.8.3 Conclusie

De sociaal economische aspecten in een gebied (met name de leefbaarheid) is met name afhankelijk van demografische ontwikkelingen. Negatieve effecten hierop door de natuurmaatregelen is beperkt. Waar negatieve effecten ontstaan is bekeken of deze gemitigeerd of gecompenseerd kunnen worden. Daarnaast wordt er bij het beschikbaar krijgen van de gronden ook gezocht naar een passende oplossing in de vorm van aankoop, ruiling, omvorming of schadevergoeding. Het projectbesluit is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft de sociaal economische aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Systematiek algemeen

5.1.1 TAM-IMRO

In de inpassingsplannen voor Overijsselse Natura 2000-gebieden werd en wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de vigerende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Onder de werking van dit Projectbesluit blijft dit principe, voor zover mogelijk, overeind.

Met dit projectbesluit wordt het omgevingsplan van de gemeente Losser gewijzigd. De regels uit het omgevingsplan van de gemeente Losser zoals bedoeld in artikel 22.1 Omgevingswet komen echter niet te vervallen. Wanneer de regels uit dit projectbesluit in strijd zijn met de regels uit het omgevingsplan, hebben de regels uit dit projectbesluit voorrang. Dit wordt bepaald in artikel 3 sub c van de planregels.

De wijzigingen worden vastgelegd in een provinciaal projectbesluit, dat digitaal wordt vormgegeven in een zogenaamd 'TAM-IMRO'-besluit (“Tijdelijke Alternatieve Maatregel opstellen van Omgevingsdocumenten op basis van de IMRO2012 standaard”).

5.1.2 Algemene opbouw

Het projectbesluit regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het projectgebied, behorend bij de functie die aan de verschillende gronden wordt gegeven. In de regels is bepaald dat de functies mede dienen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarom is in iedere regel een koppeling gelegd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" en, als dat relevant is, met een Inrichtingsplan (dat van 2019 of dat van 2024). Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle ontwikkelingen die zich binnen het projectgebied voordoen, geen belemmeringen met zich mee brengen voor de natuurdoelstellingen.

Het inrichtingsplan van 2024 (tekst en maatregelenkaart afzonderlijk) is als bijlage bij de regels gevoegd. Het Inrichtingsplan van 2019 is niet als bijlage bijgevoegd, omdat dit niet meer ter discussie staat. Daar, waar relevant wordt er nog wel naar verwezen.

5.2 Toelichting op de regels

Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij het PIP 2019, zo nodig aangevuld met voor dit projectbesluit specifieke begrippen en meetbepalingen.

Artikel 3 Voorrangsbepaling

In dit artikel wordt het werkingsgebied van het projectbesluit bepaald en aangegeven dat de regels in dit projectbesluit, als die strijdig zijn met bepaalde regels van de gemeente Losser, voorrang hebben op die regels.

Artikel 4 Agrarisch - 1a

Deze functie geldt voor één klein agrarisch perceel, dat niet (meer) nodig is voor het uitvoeren van het Inrichtingsplan uit 2019 en daarom en reguliere bestemming kan krijgen. Gezien de aard en omvang van het perceel is een groot deel van de planregels horend bij de reguliere bestemming Agrarisch - 1 niet van toepassing en is er daarom voor gekozen een aangepaste bestemming/functie Agrarisch 1a op te nemen.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Grasland

Deze functie is opgenomen voor gronden die, ondanks dat daar bepaalde maatregelen worden genomen, nog agrarisch kunnen worden gebruikt. Omdat de bestaande agrarische bestemmingen van Losser, te weten Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2, te ruim zijn, of de maatregelen niet mogelijk maken, is voor een nieuwe agrarische functie gekozen: Agrarisch met waarden - Grasland.

De maatregelen die op gronden met deze functie nodig zijn, zien voornamelijk op de waterhuishouding, zoals een verbod op het (verder) ontwateren van gronden, en op het beperken van bemesting en beweiding en een verbod op scheuren.

Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen, waarop een uitzondering geldt voor de maatregelen die in een inrichtingsplan zijn opgenomen. Op deze manier hoeven deze maatregelen niet nog eens te worden afgewogen in een besluit.

Artikel 6 Natuur

Deze functie is toegekend aan gronden, waarop natuurontwikkeling zal plaatsvinden en die dus aan het agrarisch gebruik worden onttrokken. Bemesting is toegestaan, maar alleen op de manier en in de omvang zoals dat in het relevante inrichtingsplan is aangegeven (behorend bij het natuurpakket voor een specifiek perceel dan wel behorende bij het natuurtype dat zich op het betreffende perceel kan ontwikkelen). Verder is ontwatering verboden.

Artikel 7 Wonen

Dit artikel is bedoeld voor de toerit van de woning aan de Koopsweg 14. In het PIP is hieraan - ten onrechte - de bestemming 'Agrarisch met waarden - Grasland' toegekend. Ook hier is een - aangepaste - functie Wonen - 1 opgenomen.

Artikel 8 Leiding - Water

Het tracé van de bestaande waterleiding is, voor zover gelegen binnen het plangebied, overgenomen, inclusief de beschermingszone.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

De vigerende regeling uit het PIP Landgoederen Oldenzaal 2019 is, voor zover van toepassing, onverkort overgenomen in dit projectbesluit.

Artikel 10 Waarde - Landgoed

De vigerende regeling uit het PIP Landgoederen Oldenzaal 2019 is, voor zover van toepassing, onverkort overgenomen in dit projectbesluit.

Artikel 11 Waterstaat - Waterberging

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de retentiegebieden die door ontgraving worden gerealiseerd. Overal binnen de bestemming Natuur is waterretentie mogelijk gemaakt. De gebieden met deze dubbelbestemming zullen echter vaker en langer water bevatten.

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het projectbesluit. Door het ‘overhevelen’ van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het projectbesluit blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

In deze bepaling is enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit projectbesluit moet worden aangemerkt.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

Onder deze noemer zijn de aanduidingen 'overige zone - Essen' en het grondwaterbeschermingsgebied geregeld. Voor zover deze aanduidingen binnen het projectgebied voorkomen, gelden naast de andere van toepassing zijnde functies, ook de in de aanduidingen opgenomen functies.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Vanwege de mogelijkheid dat maatregelen achteraf niet blijken te werken (bijvoorbeeld door veranderde natuurlijke omstandigheden) of de natuurdoelstellingen ook met andere maatregelen kunnen worden bereikt, wordt een algemene afwijkingsregel opgenomen. Hierdoor wordt het mogelijk om, na zorgvuldige afweging op basis van een deskundigenrapport, (achteraf gezien) overbodige beperkingen ongedaan te maken en ook alternatieve maatregelen mogelijk te maken.

Voorwaarde is wel dat het verzoek tot toepassen van de afwijking vergezeld moet gaan met een m.e.r.-beoordeling waaruit blijkt dat de gevraagde activiteit/maatregel geen of geen andere nadelige milieueffecten heeft dan ten tijde van het opstellen van dit projectbesluit gold.

Artikel 16 Algemene bouwregels

In dit artikel is geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de gemeenteraad van Losser bevoegd is ruimtelijke besluiten voor de gronden binnen het projectgebied te nemen.

Artikel 19 Overgangsrecht

Uitgangspunt in dit projectbesluit is dat bestaande legale bouwwerken en legale gebruiksvormen in principe als zodanig zijn toegestaan. Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe projectbesluit. Ze blijven daarmee in strijd. Handhaving blijft daardoor een optie.

Voor dit projectbesuit is ook de volgende regeling van belang:

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een inpassingsplan bestaand gebruik.

Dit betekent dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, als uit de de natuurregelgeving gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de ‘hogere regelgeving’ boven het overgangsrecht. Om de gebruikers van de gronden de tijd te geven hun bedrijfsvoering of ander gebruik aan te passen aan de nieuwe situatie is in de overgangsbepaling voor het gebruik opgenomen dat de beperking in het overgangsrecht pas intreedt twee jaar na het onherroepelijk worden van het projectbesluit.

Artikel 20 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform Hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Dit zal na inwerkingtreding van dit projectbesluit worden aangepast in de verordening.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als ‘resultaat door partnerschap’. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. Tevens is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal, deelgebied Liesketbeek/Snoeyinksbeek".

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument ‘inpassingsplan’, nu 'Projectbesluit'. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een gemeentelijk ruimtelijk instrument te hanteren, of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan/projectbesluit vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende omgevingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk instrument opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken. In dit specifieke geval heeft de gemeente Losser aangegeven in te stemmen met een provinciaal projectbesluit.

6.2.2 Ontwerpfase

Het ontwerp-projectbesluit is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode konden zienswijzen worden ingediend. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

6.2.3 Vervolgprocedure

Het definitieve projectbesluit is gewijzigd vastgesteld: er is een ambtelijke wijziging op de verbeelding aangebracht, die een beperkte uitbreiding van het plangebied inhoudt.

Na vaststelling van het definitieve projectbesluit zal het voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kan beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ingediend worden. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Omgevingswet bepaalt dat in bepaalde gevallen ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. In dit projectbesluit is geen sprake van een bouwplan, waarvoor een exploitatieplan vereist is.

6.3.2 Grondverwerving

De Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een grondstrategie, die voor de provincie is vastgelegd in de Nota Grondbeleid 2019. In een grondstrategie wordt beschreven hoe het gewijzigd gebruik van gronden te realiseren, onderscheiden in actieve en passieve verkrijging, beheer en vervreemding of eventuele andere mogelijkheden. Dat wordt geconcretiseerd naar de inzet van instrumenten, werkwijze en grondstrategie. De Interventieladder voor de ontwikkelopgave NNN / Natura 2000 is een voorbeeld van een verkrijgingsstrategie op programmaniveau.

Kort samengevat gaat de Interventieladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

6.3.3 Schade

Mocht sprake zijn van eventuele (op grond van relevante regelgeving vergoedbare) schade dan zal deze eventuele schade vergoed worden door de provincie. Hiervoor is een schadeloket bij de provincie ingesteld.

6.3.4 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van €785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

6.3.5 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit projectbesluit richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Monitoring

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied.

De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken. De uitkomsten van de verschillende monitoring zullen met de betrokken partijen gedeeld worden.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap. Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:

Natuurmonitoring specifiek voor stikstof

Per gebied wordt jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.

Ondanks de uitspraak van de Raad van State over het PAS, wordt deze monitoring wel uitgevoerd.


Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" staat dit beschreven in het beheerplan.


Toezicht en handhaving

De omgevingswet biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet. De Wet biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" zullen worden gehaald.