direct naar inhoud van Regels TAM-projectbesluit
Plan: TAM-projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01

Regels TAM-projectbesluit

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Projectbesluit

het projectbesluit "TAM-projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal" met identificatienummer NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01 van de provincie Overijssel.

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.3 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 agrarisch gebruik

het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en het houden van dieren;

1.5 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.6 bebouwde kom in verband met archeologie

voor het bepalen van de bebouwde kom als genoemd in artikel xx wordt aangesloten bij de bebouwde kom volgens de Wegenwet.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken zijnde;

1.8 beheerplan

een vastgesteld plan op basis van de Wet natuurbescherming waarin is vastgelegd wat er wordt gedaan om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te realiseren;

1.9 bemesten

het op of in de bodem brengen van meststoffen, niet zijnde beweiding;

1.10 beperkte uitrijperiode

uitrijperiode voor meststoffen van 1 april tot 1 september;

1.11 bestaand
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het projectbesluit aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd op basis van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.12 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 beweiden

begrazing met (pluim)vee;

1.14 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.15 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.16 dierlijke meststoffen

uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder inbegrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook de producten daarvan;

1.17 duiker

een civieltechnisch kunstwerk, gelegen in een weg of toegangsdam, die is bedoeld om wateren met elkaar te verbinden;

1.18 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.19 educatief medegebruik

medegebruik gericht op de overdracht van informatie en kennis;

1.20 extensieve dagrecreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geomorfologische waarden

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.23 grasland

gronden waarop gras wordt geteeld;

1.24 graslandvernieuwing

lichte grondbewerking, waarbij de ondergrond vrijwel onberoerd blijft en altijd een dekkende vegetatie zichtbaar blijft;

1.25 greppel

een geul in de grond voor de afvoer van water;

1.26 gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat

staat van instandhouding van een natuurlijke habitat waarvoor geldt dat:

  • a. het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;
  • b. de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en;
  • c. de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is;
1.27 gunstige staat van instandhouding van een soort

staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:

  • a. uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en;
  • b. het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en;
  • c. er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;

1.28 hydrologische waarden

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in het Natura 2000 gebied" " Landgoederen Oldenzaal" vanwege beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterretentie en/of waterkering;

1.29 Inrichtingsplan 2019

Het inrichtingsplan met maatregelenkaart van 6 mei 2019 behorende bij het Provinciaal inpassingsplan Landgoederen Oldenzaal, vastgesteld op 30 mei 2021 met het kenmerk NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-va03;

1.30 Inrichtingsplan 2024

Het Inrichtingsplan van 24 april 2024, opgenomen in bijlagen 1 en 2 bij deze regels;

1.31 instandhoudingsdoelstellingen

doelstelling opgenomen in een aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied, ten aanzien van de gunstige staat van instandhouding van de leefgebieden, vereist op grond van de Vogelrichtlijn of ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties van in het wild levende dieren en plantensoorten vereist op grond van de Habitatrichtlijn;

1.32 kampeermiddel

een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;

1.33 knijpconstructie

en voorziening die gericht is op het gedoseerd afvoeren van water, waardoor het water langer kan worden vastgehouden;

1.34 kunstmest

kunstmatig of chemisch verkregen meststoffen;

1.35 landbouw

akkerbouw, veehouderij - daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van het houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden- , tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen - en bosbouw;

1.36 landbouwgrond

grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;

1.37 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.38 meststoffen

dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die bestemd zijn om:

  • 1. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;
  • 2. te worden gebruikt als groeimedium;
  • 3. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn inbegrepen onder 1 of 2;
1.39 Natura 2000

Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid van de Vogelrichtlijn en artikel 1 onderdeel l van de Habitatrichtlijn;

1.40 Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal"

het gebied aangewezen door de Staatssecretaris van Economische Zaken bij besluit van 4 juli 2013, kenmerk PDN/2013-050;

1.41 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.42 Natuurnetwerk Nederland

Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur), met als doel deze gebieden met elkaar en met het omringende agrarische gebied beter te verbinden;

1.43 ontwateren

het afvoeren van grond- en/of oppervlaktewater met kunstmatige en/of natuurlijke middelen, bijvoorbeeld in de vorm van drainagebuizen, het graven van nieuwe of het verdiepen van bestaande sloten, greppels en beken en vergelijkbare maatregelen;

1.44 overkapping

een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste een wand;

1.45 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.46 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. als in, op of over het water wordt gebouwd: de gemiddelde hoogste waterstand ter plaatse;
1.47 rooien

het met wortel en al verwijderen van een houtopstand;

1.48 toegestane agrarisch gebruik

het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;

1.49 toegestane onderhoud en beheer

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.50 verblijfsrecreatie

een vorm van recreatie gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding van recreanten die elders hun hoofdverblijf hebben, en voor een bepaalde periode waarbij ten minste één overnachting plaatsvindt;

1.51 waterberging

(tijdelijke) opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in het (oppervlakte)watersysteem.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

Voor de toepassing van dit projectbesluit wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.

Artikel 3 Voorrangsbepaling

  • a. de regels in dit projectbesluit zijn van toepassing op de locatie TAM-projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal in de gemeente Losser, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9923.pbLGOldenzaalHer01-va01 zoals vastgelegd op http://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart;
  • b. De regels uit het omgevingsplan van de gemeente Losser zoals bedoeld in artikel 22.1 Omgevingswet vervallen door dit projectbesluit niet;
  • c. daar waar de regels in dit projectbesluit strijdig zijn met de regels in het omgevingsplan van de gemeente Losser, hebben de regels uit dit projectbesluit voorrang op de regels uit het omgevingsplan van de gemeente Losser.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 4 Agrarisch - 1a

4.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Agrarisch - 1a.

4.2 Functieomschrijving

Een als Agrarisch - 1a aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. agrarische cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt de volgende functies:

  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
    • 1. de lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen;
    • 2. de rationele verkaveling en het open karakter;
  • c. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • d. extensieve dagrecreatie;

4.3 Gronden en bouwwerken op locatie

Tot de locatie bedoeld in lid 4.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging.

4.4 Bouwactiviteiten
4.4.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tot een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
4.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd:

  • a. erf- en perceelsafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
  • b. overige bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m.
4.5 Afwijken voor bouwactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.4.1 en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, worden gebouwd, mits:
    • 1. het gebouw wordt geplaatst aan de rand van een solitair gelegen weiland met een minimale oppervlakte van 3 ha;
    • 2. de oppervlakte ten hoogste 50 m2 zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
    • 4. de goothoogte ten minste 1 m en ten hoogste 2 m zal bedragen;
    • 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de noodzaak in het kader van dierenwelzijn kan worden aangetoond;
  • b. lid 4.4.1 en worden toegestaan dat een bijenstal wordt gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer dan 10 m2 bedraagt;
    • 2. de goot- en bouwhoogte respectievelijk ten hoogste 2,5 m en 3 m bedragen;
  • c. lid 4.4.1 en worden toegestaan dat het bouwvlak van een aangrenzend bouwperceel van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt vergroot op de agrarische gronden die grenzen aan het betreffende bouwperceel tot maximaal 1,5 ha mits:
    • 1. de noodzaak hiertoe uit hoofde van een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond en er een positief onafhankelijk deskundigenadvies omtrent de noodzaak van de vergroting is uitgebracht;
    • 2. de landschappelijke inpassing voldoende is gewaarborgd door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    • 3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. voor zover de vergroting van het bouwvlak gepaard gaat met een toename van staloppervlak ten behoeve van landbouwhuisdieren, er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.
  • d. lid 4.4.1 en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van beheergebouwen, worden gebouwd, mits:
    • 1. het gebouw bedoeld is voor het beheer van een landgoed met een oppervlakte van meer dan 50 ha;
    • 2. het aantal beheergebouwen per landgoed niet meer bedraagt dan één;
    • 3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2;
    • 4. de noodzaak in het kader van de bedrijfsvoering kan worden aangetoond;
    • 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
  • e. lid 4.4.1 en worden toegestaan dat het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of van een woning met ten hoogste 10 m wordt overschreden.
4.6 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze functie wordt in aanvulling op artikel 17 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van mest, veevoer en materialen;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. de aanleg van paardrijbakken.
4.7 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod in:

  • a. lid 4.6 onder b voor het gebruik van gronden voor opslag van kuilvoer en materialen voor de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat hieraan voorwaarden kunnen worden gesteld op het gebied van landschappelijke inpassing en afscherming;
  • b. lid 4.6 onder d en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:
    • 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op de bestaande bebouwing;
    • 2. ten hoogste één paardrijbak wordt aangelegd met een oppervlakte van maximaal 1.200 m2;
    • 3. de bouwhoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen, met dien verstande dat sprake moet zijn van open afrasteringen en omheiningen;
    • 4. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
    • 5. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 4 m en 3 m bedragen;
    • 6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden;
4.8 Werken, geen bouwwerken zijnde
4.8.1 Omgevingsvergunning

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas in de vorm van eenrijige beplanting of houtwallen, langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
  • b. het diepploegen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • c. het aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van al bestaande drainage op dezelfde locatie;
  • d. het dempen, verdiepen en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of - partijen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
  • f. het aanleggen en/of verharden van een extra ontsluiting van een agrarisch bedrijf, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van veldschuren en paardenstallen; en
    • 2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5 m rondom en aansluitend op veldschuren en paardenstallen ten behoeve van het gebruik van deze gebouwen;
  • g. het aanleggen en verharden van paden op gronden ten behoeve van het gebruik door kwekerijen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • i. het uitvoeren van exploitatieboringen.
4.8.2 Uitzonderingen

De vergunningplicht als bedoeld in lid 4.8.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het toegestane onderhoud en/of het normale agrarische gebruik (ten behoeve van natuurbeheer) betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit projectbesluit;
4.8.3 Beoordelingscriteria
  • a. De in lid 4.8.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
    • 1. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De aanleg van een ecologische verbindingszone moet passen binnen het beleid met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dan wel deze moet betrekking hebben op particulier natuurbeheer;
  • b. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Grasland

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Agrarisch met waarden - Grasland.

5.2 Functieomschrijving

Een als Agrarisch met waarden - Grasland aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. agrarisch gebruik, uitsluitend in de vorm van grasland;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'IP 2024' het uitvoeren van het Inrichtingsplan 2024 ;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'IP 2019' het uitvoeren van het Inrichtingsplan 2019;

met daaraan ondergeschikt de volgende functies:

  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische, cultuurhistorische natuurlijke en hydrologische waarden;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
5.3 Gronden en bouwwerken op locatie

Tot de locatie bedoeld in lid 5.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. bestaande landbouwwegen, bestaande ontsluitingswegen voor bebouwde percelen, alsmede bestaande voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • c. bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.4 Bouwactiviteiten
5.4.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

5.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd:

  • a. erf- en perceelsafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
  • b. overige bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van:
  • c. overige bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze functie wordt in aanvulling op artikel 17 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan voor de in 5.2 toegelaten functies;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  • c. het gebruik van gronden voor het opslaan van landbouwproducten en -materialen;
  • d. het bemesten en beweiden van gronden gedurende de periode 1 september tot 1 april, met uitzondering van:
    • 1. gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bemesting uitgesloten', waar bemesting en beweiding gedurende het gehele jaar zijn uitgesloten, tenzij dit nodig is om de betreffende soort op kwaliteit te houden;
    • 2. gronden waarop fosfaatuitmijning is voorzien conform het Inrichtingsplan 2019;
    • 3. gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bemesting toegestaan' waarop bemesting én beweiding gedurende het gehele jaar zijn toegestaan;
  • e. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden, met uitzondering van graslandvernieuwing;
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
  • g. het extra ontwateren van gronden ten opzichte van de bestaande situatie op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bestaande ontwatering toegestaan';
  • h. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater ten behoeve van agrarische activiteiten, met uitzondering van bestaande legale onttrekkingen;
  • i. het dempen van bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten, greppels en/of andere watergangen en/of -partijen, anders dan ter uitvoering van:
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod in:

  • a. artikel onder 5.5 onder e onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het scheuren mag slechts éénmalig om de drie jaar plaatsvinden;
    • 2. het scheuren is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering / de verbetering van de kwaliteit van het grasland;
    • 3. het scheuren gebeurt tot een diepte van maximaal 30 cm onder maaiveld;
    • 4. dieper scheuren is alleen mogelijk als dat aantoonbaar geen verandering in de grondwaterstand veroorzaakt,;
  • b. De omgevingsvergunning wordt niet verleend zonder positief advies van het waterschap.
5.7 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.7.1 Omgevingsvergunning

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het af- en of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  • b. het (doen) vellen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, fiets-, voet- en ruiterpaden, parkeervoorzieningen en overige oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen voor extensief dagrecreatief en/of het educatief medegebruik;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • g. het vervangen van bestaande ontwatering.
5.7.2 Uitzonderingen

De vergunningplicht als bedoeld in 5.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het toegestane onderhoud en beheer betreffen, zoals:
    1. het periodiek afzetten van hakhout;
    2. het kappen bij wijze van dunning;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit projectbesluit met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn ter uitvoering van:
5.7.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 5.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 5.2 bedoelde functies en/of waarden.

Artikel 6 Natuur

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Natuur.

6.2 Functieomschrijving

Een als Natuur aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. natuur, ter plaatse van de aanduiding 'IP 2024' overeenkomstig het Inrichtingsplan 2024;
  • b. natuur, ter plaatse van de aanduiding 'IP 2019', overeenkomstig het Inrichtingsplan 2019;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • d. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal";
  • e. het uitvoeren van de maatregelen :
  • f. extensieve dagrecreatie en educatief medegebruik.

6.3 Gronden en bouwwerken op locatie

Tot de locatie bedoeld in lid 6.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
  • c. dammen, duikers, stuwen en gemalen;
  • d. wegen en paden.
6.4 Bouwactiviteiten
6.4.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

6.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • a. perceelafscheidingen, tot een maximale bouwhoogte van 2,00 m;
  • b. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van extensieve dagrecreatie, in de vorm van picknickbankjes en vergelijkbare bouwwerken;
  • c. overige bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van de maatregelen:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'IP 2024' overeenkomstig het Inrichtingsplan 2024 tot een maximale bouwhoogte van 1,50 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'IP 2019', overeenkomstig het Inrichtingsplan 2019 tot een maximale bouwhoogte van 1,50 m.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze activiteit wordt in aanvulling op artikel 17 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  • b. het toepassen (waaronder uitrijden), gebruiken en opslaan van meststoffen en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van bemesting, het uitmijnen en/of het toepassen van andere stoffen (zoals kalk en steenmeel) voor het toegestane onderhoud, en/of ten behoeve van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden:
  • c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het toegestane gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
  • f. het ontwateren van gronden;
  • g. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater ten behoeve van agrarische activiteiten.
6.6 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
6.6.1 Omgevingsvergunning

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het af- en of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  • b. het (doen) vellen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het graven, baggeren, verbreden en/of dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, fiets-, voet- en ruiterpaden, parkeervoorzieningen en overige oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanleggen van voorzieningen voor extensief dagrecreatief en/of het educatief medegebruik;
  • g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
6.6.2 Uitzonderingen

De vergunningplicht als bedoeld in 6.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het toegestane onderhoud en beheer betreffen, zoals:
    • 1. het periodiek afzetten van hakhout;
    • 2. het kappen bij wijze van dunning;
    • 3. het onderhoud aan watergangen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn ter uitvoering van:
6.6.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 6.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in artikel 6.2 functies en/of waarden.

Artikel 7 Wonen

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Wonen.

7.2 Functieomschrijving

Een als Wonen aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, dan wel mantelzorg;
7.3 Gronden en bouwwerken op locatie
  • a. Tot de locatie bedoeld in lid 7.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:
    • 1. tuinen, erven en terreinen;
    • 2. nutsvoorzieningen;
    • 3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 4. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
    • 5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
7.4 Bouwactiviteiten
7.4.1 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op erven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze activiteit wordt in aanvulling op artikel 17 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • d. de aanleg van paardrijbakken.

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Leiding - Water.

8.2 Functieomschrijving

Een als 'Leiding - Water’ aangewezen locatie heeft, behalve de andere daar voorkomende functies, ook de volgende functie:

  • a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van de drinkwaterhoofdtransportleidingen.

 

8.3 Gronden en bouwwerken op locatie

Tot de locatie bedoeld in 8.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.4 Bouwactiviteiten
8.4.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

8.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze functie worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:

  • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
8.5 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels en worden toegestaan dat volgens de onderliggende functies gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. is aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de drinkwaterhoofdtransportleidingen.
8.6 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
8.6.1 Omgevingsvergunning

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 0,3 m;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,3 m.
8.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 8.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit projectbesluit met een daarvoor benodigde vergunning.
8.6.3 Beoordelingscriteria

De in 8.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de drinkwaterhoofdtransportleidingen.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2

9.2 Functieomschrijving

Een als 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen locatie heeft, behalve de andere daar voorkomende functies, ook de volgende functie:

  • a. het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.
9.3 Bouwactiviteiten

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  • a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.000 m2 wordt uitgebreid;
  • b. kunnen aan een omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de verplichting in lid 9.3 sub a om een archeologische rapport te overleggen, als naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' in lid 9.3, sub b, onder 3 dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.

9.5 Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
9.5.1 Omgevingsvergunning

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.000 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen met dien verstande dat een omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
  • b. gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 2.000 m² en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van gronden met de functie 'Waarde - Archeologie 1‘ van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 19 maart 2013 door de raad van de gemeente Losser (en latere wijzigingen van dit plan).
9.5.2 Uitzonderingen

De in lid 9.5.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het toegestane onderhoud betreffen;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. dienen ter vervanging van bestaande kunstwerken;
  • f. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
9.5.3 Beoordelingscriteria

De in lid 9.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar al eerder door een van de in 9.5.1 genoemde werkzaamheden is verstoord.

Artikel 10 Waarde - Landgoed

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Landgoed.

10.2 Functieomschrijving

De voor Waarde - Landgoed aangewezen gronden hebben, behalve de andere daar voorkomende functies, ook de volgende functie:

  • a. het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische en andere waarden en elementen, die tezamen de ruimtelijke beheerseenheid van een landgoed vormen. De waarden daarvan bestaan onder meer uit:
    • 1. de groenstructuur met lanen en paden;
    • 2. cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende landgoed-eigen bebouwing, zoals priëlen, koetshuizen en follies;
    • 3. waterpartijen;
    • 4. bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische elementen, zoals houtwallen en schaapsdriften.
10.3 Bouwactiviteiten

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van mede op deze gronden liggende functies. Hiervoor zijn de regels van toepassing van de mede op deze gronden liggende functies.

Artikel 11 Waterstaat - Waterberging

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waterstaat - Waterberging.

11.2 Functieomschrijving

De voor Waterstaat - Waterberging aangewezen gronden hebben, behalve de andere daar voorkomende functies, ook de volgende functie:

  • a. de retentie van water, al of niet na ontgraving;
  • b. Daar waar de functie Waterstaat - Waterberging samenvalt met de functie Natuur prevaleert de eerstgenoemde functie.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze functie wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor activiteiten die effecten op de natuurlijke waarden zullen of kunnen hebben en de retentie van water hinderen;
  • b. het bemesten en/of beweiden van gronden.
11.4 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in verband met een andere functie een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is, geldt dat de daarin genoemde werken en werkzaamheden, voor zover deze niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de functie Waterstaat - Waterberging, uitsluitend toelaatbaar zijn als door die werken of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de geschiktheid van de gronden voor waterretentie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies en activiteiten.

13.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het projectbesluit wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogtoestemming is verleend;
  • c. straatprostitutie;
  • d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Locaties met de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn aangewezen voor de bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater.

14.1.1 Bouwactiviteiten

Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. In afwijking van het vorenstaande mogen er bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen en ten dienste van de grondwaterwinning worden gebouwd, mits de kwaliteit van het grondwater daardoor niet wordt geschaad.

14.1.2 Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan op basis van de regels in dit projectbesluit wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van de gronden, uitgezonderd als deze wijzigingen harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

14.1.3 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, is een omgevingsvergunning nodig:
    • 1. het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals damwanden, diepwanden of schermen, alsmede het verwijderen van deze voorwerpen;
    • 2. het maken en/of het buiten gebruik stellen van boorputten;
    • 3. het realiseren van ondergrondse bouwwerken;
    • 4. het realiseren van funderingswerken dieper dan 1 m beneden peil, zoals het aanbrengen van palen in de grond;
    • 5. het draineren, afgraven of vergraven van gronden;
    • 6. het graven, vergraven of dempen van sloten.
  • b. De onder a vervatte vergunningplicht geldt niet voor werken en werkzaamheden:
    • 1. die het toegestane onderhoud en/of beheer betreffen;
    • 2. die al in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het projectbesluit;
    • 3. waarvoor op het tijdstip van de inwerkingtreding van het projectbesluit een omgevingsvergunning is verleend.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend als door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de kwaliteit van het grondwater niet onevenredig wordt aangetast.
14.2 overige zone - essen

Locaties met de aanduiding 'overige zone - essen' zijn aangewezen om de karakteristieke openheid, bodemkwaliteit en reliëf van de essen en steilranden met bijbehorende beplanting te hetstellen, behouden en ontwikkelen.

De beperkingen die aan het bouwen en het gebruik van de essen zijn verbonden, zijn opgenomen in de verschillende regels in dit projectbesluit.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit Projectbeslenuit ten aanzien van het strijdig gebruik en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, onder de voorwaarde dat door middel van een deskundigenrapport is aangetoond dat:

  • a. de beoogde effecten die beschreven zijn in het Inrichtingsplan 2024, ter plaatse van de aanduiding 'IP 2024' en/of het Inrichtingsplan 2019, ter plaatse van de aanduiding 'IP 2019' ook door de voorgestelde afwijkende maatregel(en) worden gerealiseerd;
  • b. de in de Inrichtingsplannen opgenomen maatregelen geen effect (meer) hebben op de doelstellingen voor het Natura 2000 gebied "Landgoederen Oldenzaal" ;
  • c. de milieueffecten van de aangevraagde activiteit/maatregel vallen binnen de bandbreedte van de effecten zoals onderzocht in ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling, opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Verbod ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is niet toegestaan, met uitzondering van de ondergeschikte bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van agrarisch gebruik, uitsluitend in de vorm van grasland;

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

17.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar vrij kamperen is toegestaan of een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen is toegestaan;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van gronden voor prostitutie;
  • c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouw- en gebruiksactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik en laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en/of standplaatsen voor detailhandel, tenzij hiervoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning, en/of afwijking is verleend;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame of daarmee gelijk te stellen weilandborden, anders dan tijdelijke borden overeenkomstig de redelijke eisen van welstand;
  • h. het gebruik van gronden voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en of behendigheidssporten en de (model)vliegsport.

Artikel 18 Overige regels

18.1 GGemeentelijke bevoegdheid

De gemeenteraad van Losser is bevoegd ruimtelijke bsluiten voor gronden of delen van gronden van dit projectbesluit te nemen, onder de voorwaarden dat:

  • a. de maatregelen zoals beschreven in het Inrichtingsplan 2024 en/of het Inrichtingsplan 2019 zijn gerealiseerd dan wel op een andere wijze publiekrechtelijk dan wel privaatrechtelijk wordt gewaarborgd dat zicht bestaat op realisatie van de genoemde maatregelen;
  • b. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal" in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd blijven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het projectbesluit aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het projectbesluit, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10% zijn;
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het projectbesluit, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het projectbesluit en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het projectbesluit strijdige gebruik, bedoeld in 19.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. als het gebruik, bedoeld in artikel 19.2 onder a, na de inwerkingtreding van het projectbesluit voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Artikel 19.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • e. het gebruik onder a, b en c is vanaf 2 jaar na het onherroepelijk worden van het projectbesluit niet meer van toepassing vanwege de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het TAM-projectbesluit Herstel Landgoederen Oldenzaal