Plan: | Burum - Schipsloot |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1970.BpBuSchipsloot-VA01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het woningbouwplan Schipsloot in Burum. Dit plan maakt de bouw van negen woningen mogelijk, waarvan vijf woningen door de initiatiefnemer van dit plan zullen worden gerealiseerd.
Voor het plangebied is een agrarische bestemming van toepassing. Volgens de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het niet toegestaan om deze gronden ten behoeve van wonen te gebruiken. Om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren, is een herziening van het geldend bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van de woonkern Burum (Figuur 1). In het noorden van het plangebied bevindt zich een brede vaart (de Schipsloot) en in het oosten en zuiden afwateringssloten. Deze afwateringssloten staan in directe verbinding met de Schipsloot. Tussen het plangebied en de bestaande woningen aan de westkant bevindt zich een smalle greppel. Langs de zuidoostzijde van het plangebied bevindt zich een fiets-/wandelpad bestaande uit betonplaten. Dit wandelpad loopt langs het perceel, via een brug over de Schipsloot door naar de Wendel.
Figuur 1: Overzicht en ligging plangebied
Ten noordwesten van het plangebied is groen aanwezig in de vorm van een kleine bomengroep. Ook aan de zuidzijde bij de afwateringssloot is het plangebied begrensd door een bomenrij. Ten westen van het plangebied staan een aantal woningen aan de 'Schipsloot'. In de bestaande situatie is het plangebied niet toegankelijk voor autoverkeer.
Het bestemmingsplan Burum (onherroepelijk 2009-05-21) is van toepassing op het plangebied. Op onderstaand fragment is een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 2: uitsnede plankaart geldende bestemmingsplan
Uit de uitsnede blijkt dat de bestemming 'Agrarisch' van toepassing is op het plangebied. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook is een functieaanduiding 'pad' opgenomen ten behoeve van het smalle wandelpad dat door het plangebied heen loopt (kadastraal perceel 341). In de huidige situatie is er geen bouwvlak op het perceel aanwezig.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgedeeld in zes hoofdstukken. Na deze inleiding volgt een planbeschrijving. Hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het huidige beleid dat op het plangebied van toepassing is. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die vanuit verschillende planologische en milieukundige toetsingkaders gelden. Hoofdstuk vijf bestaat uit een juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk zes gaat in op zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie wordt het plangebied agrarisch gebruikt. Op Figuur 3 en 4 is te zien dat het plangebied een open en groen karakter heeft. Het plangebied is enerzijds begrensd door woningen en anderzijds door groenstructuren en de Schipsloot. De ligging aan de Schipsloot is duidelijk te zien op Figuur 4.
Figuur 3: Overzicht plangebied
Figuur 4: Overzicht plangebied aan de Schipsloot
In de bestaande situatie ligt langs het plangebied een wandel/fietspad. Dit pad betreft kadastraal perceel 341 en loopt om kadastraal perceel 304 heen. Zo is het Kerkepad (figuur 6) via een brug verbonden met De Wendel (zie ook figuur 5).
Figuur 5: Ontsluiting westzijde plangebied via het Kerkepad
Figuur 6: Brug over de Schipsloot met aansluitend Kerkepad langs het plangebied
Studio dien Wiersma heeft in opdracht van de initiatiefnemer een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt voor de toekomstige situatie van het plangebied. Dit ontwerp is opgenomen in Bijlage 1. In de toekomstige situatie zijn negen woningen gerealiseerd in het plangebied. Het plangebied zal door een woonstraat worden ontsloten door een verlenging van het Kerkepad die het midden van het plangebied doorkruist. Daar waar het Kerkepad aantakt op de woonstraat zal een keerplek voor de vuilnisauto worden gerealiseerd. Daarom loopt de verkeersbestemming hier een klein stukje door. Aan de zuidwestkant van het plangebied bevindt zich binnen de verkeersbestemming ruimte om langs de ontsluitingsweg een parkeerstrook met parkeerplaatsen te maken. Er is ook ruimte voor groen en bomen. Ten behoeve van het kunnen aanleggen van de ontsluitingsweg en de parkeerplekken wordt een deel van de hier aanwezige afwateringssloot gedempt.
Daarnaast wordt de Schipsloot verruimd. Deze verruiming houdt verband met de door Wetterskip Fryslân gewenste watercompensatie. Aan de oostkant van de Schipsloot wordt een voetpad tussen het einde van de nieuwe straat en het bestaande Kerkepad aangelegd. Op deze wijze ontstaat een extra wandelmogelijkheid.
Figuur 7: stedenbouwkundig plan
Met het oog op het realiseren van enige afstand tussen de bestaande woningen aan de Schipsloot/Kerkepad en de nieuwe woningen zal een strook grond worden toegevoegd aan de bestaande erven. De daar bestaande greppel ten behoeve van de afvoer van hemelwater zal worden gedempt. In plaats hiervan wordt een verzamelleiding aangelegd. De bestaande hemelwaterafvoeren van de woningen worden aangesloten op de verzamelleiding. Afvoer vindt via deze verzamelleiding plaats middels een drain. Het water zal in de Schipsloot worden afgevoerd.
De beoogde bebouwing wordt omringd door het Kerkepad dat aan de zuidzijde wordt geflankeerd door een boombeplanting. Langs de oostzijde van het Kerkepad zal enige beplanting worden toegevoegd die de visuele grens van het dorp markeert. De woningen vullen de ruimte tussen de bestaande bebouwing en het Kerkepad.
De sloot langs de zuidzijde blijft behouden. De boomsingel staat op het aanliggende perceel en is privé-eigendom. De gemeente kan het behoud hiervan niet afdwingen maar de verwachting is dat die wel in stand blijft; er is geen sprake van kap.
De ontsluiting loopt via het Kerkepad. Het Kerkepad is met opzet bescheiden en dat blijft na de aftakking richting de nieuwbouw gelijk. Dat betekent ook dat de sloot daar aan beide zijden intact blijft. De sloot aan de zuidzijde blijft deels in stand. Het te dempen deel is gecompenseerd door verbreding en door verbreding van de Schipsloot.
Het plangebied in de bestaande situatie is zonder enige vorm van opgaande beplanting. Alle aan te brengen beplanting is nieuw. De stedenbouwkundige opzet is aangepast en aangevuld met de landschappelijke inpassing en ontsluitingsroute. In het stedenbouwkundig plan zijn de bloeiende bomen langs het Kerkepad achter de nieuwbouw vervangen door wilg en meer bij het landschap passende (inheemse) soorten.
In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de aanleg en de instandhouding van de groenelementen conform het stedenbouwkundig plan te borgen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor het bepalen van de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit de overzichtsuitspraak wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling zoals deze op basis van het Bro is gedefinieerd. Dit bestemmingsplan voorziet planologisch gezien in de toevoeging van negen extra woningen. De grens van 11 woningen wordt daardoor niet overschreden ten gevolge van het planvoornemen. Naar aanleiding daarvan kan geconcludeerd worden dat voorliggend bestemmingsplan niet binnen de kaders van de ladder van duurzame verstedelijking ten behoeve van een stedelijke ontwikkeling valt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de Laddertoets niet te worden doorlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.
Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie wordt het beleid beschreven dat laat zien hoe de provincie dit voor ogen heeft als de Omgevingswet in 2023 in werking treedt. De provincie heeft vier doelstellingen die ze als speerpunt wil hanteren. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving wordt volgens de provincie bedoeld: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er werken, wonen of te gast zijn.
Met oog op dit bestemmingsplan is met name de doelstelling 'vitaal' van belang. Vitaal wordt in de omgevingsvisie beschreven als 'het streven naar welvaart door slimme economische groei'. Dit is groei die op een positieve manier bijdraagt aan de ambities uit de omgevingsvisie. Dit zorgt ervoor dat de Friese steden, dorpen en het platteland leefbaar zijn en blijven. Tevens betekent het dat er voldoende voorzieningen, woningen en bedrijvigheid zijn en dat er een goede bereikbaarheid is. Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van negen woningen. Dit sluit aan op het streven naar voldoende aanwezige woningen. Daarmee draagt dit plan bij aan de doelstelling 'vitaal' uit de omgevingsvisie Fryslân.
Natuurinclusief bouwen
In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door bij het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Bij de nadere planuitwerking wordt rekening gehouden met natuurinclusieve maatregelen. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de checklist 40 punten voor natuurinclusief ontwerpen van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV). Ter verduidelijking is deze checklist als bijlage bij de toelichting toegevoegd (Bijlage 2). Geconcludeerd kan worden dat de mogelijkheden voor natuurinclusief bouwen worden meegenomen in de verdere planuitwerking.
Waterrobuust bouwen
Bij het ontwikkelen van projecten stimuleert de provincie dat van het begin af aan wordt bijgedragen aan meerdere opgaven en ambities, waaronder water-robuust bouwen. Water-robuust bouwen is voldoende hoog en/of adaptief bouwen, zodat bij calamiteiten de schade van een overstroming beperkt blijft. Uit 4.2 blijkt dat het plangebied vrij voor boezem ligt (streefpeil: -0,52 m NAP). Het plangebied is niet door een boezemkade beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem . Naar aanleiding daarvan moet rekening worden gehouden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Rekening moet gehouden worden met de droogleggingsnorm of het MBP. PM
Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van bestaand bebouwd gebied conform de provinciale verordening Romte Fryslân 2014. Dit betekent dat het plangebied in het landelijk gebied ligt. In een ruimtelijk plan plan voor landelijk gebied mogen geen bouw- en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies conform artikel 1.1.1, lid 1 uit de verordening. Op grond van lid 2 van hetzelfde artikel kan in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan. Dat is hier aan de orde.
Het gebruik van het plangebied als woongebied past binnen het beleid van de Verordening Romte Fryslân.
De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente Noardeast-Fryslân. De woonvisie beschrijft hoe de gemeente het op het vlak van wonen in 2025 voor zich ziet. De woonvisie bevat zeven speerpunten voor het komende aantal jaren:
In de Woonvisie komt naar voren dat nieuwbouw in dorpen en wijken een belangrijk aandachtspunt is. Het onderdeel 'voldoende beschikbare bouwmogelijkheden, overal en altijd' is met name van belang voor dit bestemmingsplan. De gemeente Noardeast-Fryslân beschrijft dat de gemeente het belangrijk vindt om voldoende woningen te bouwen, om zo in de verwachte behoefte te kunnen voorzien. Ook geeft de gemeente aan dat er altijd ruimte is voor nieuwbouw: op maat, passend bij de schaal en behoefte in het dorp. Dit zodat er op afzienbare termijn iets beschikbaar is van ieders gading en zodat er doorstromings-treintjes kunnen ontstaan. Op deze manier wil Noardeast-Fryslân de mensen maximaal binden aan hun dorpen en onnodige uitstroom naar andere dorpen of regio's voorkomen.
Het plan voorziet in nieuwe de bouwmogelijkheden voor negen woningen in de gemeente Noardeast-Fryslân. Dit sluit aan bij het feit dat de gemeente Noardeast-Fryslân het belangrijk vindt om voldoende woningen te bouwen. Daarop aansluitend wordt met dit plan uitstroom naar andere dorpen of regio's tegengegaan. Het plan is conform de woonvisie van de gemeente Noardeast-Fryslân.
De provincies hebben van het Rijk de wettelijke regierol gekregen om ruimtelijk invulling te geven aan volkshuisvestelijke behoefte. Provincies vullen dit met name kwalitatief in en maken hierover beleidsmatige afspraken met regio's/gemeenten. Door de druk op de woningmarkt vraagt het Rijk tijdelijke overprogrammering tot maximaal 130% (harde en zachte plancapaciteit). Aansluitend op deze vraag zet de Provincie Fryslân in op een experiment met de woonregio Noordoost-Fryslân. Dit experiment heeft een looptijd tot en met 2025.
In dit experiment wordt de bandbreedte (woningbehoefte) losgelaten. In halfjaarlijkse bestuurlijke overleggen wordt de balans van de woningmarkt in de regio Noordoost-Fryslân besproken. De provincie geeft daarbij vrijheid aan de woonregio Noordoost-Fryslân bij het programmeren van zowel binnen- als buitenstedelijke projecten. Het uitgangspunt hierbij is dat binnenstedelijke programmering voor buitenstedelijke programmering gaat. De afspraak die met de provincie is gemaakt is dat er 50/50 binnen- en buitenstedelijk ontwikkeld moet worden. De afspraken met de provincie zijn vanaf 29 november 2021 afgelopen jaar in een volgende fase gekomen, waarin de provincie zich verder terugtrekt. De gemeenten krijgen meer regie, waardoor in dit verband de gemeente Noardeast-Fryslân meer de eigen ontwikkeling van bouwplannen mag bepalen en daardoor sneller te werk kan gaan. De verantwoordelijkheid voor afweging en onderbouwing van welke plannen wel en niet doorgaan ligt steeds meer bij de gemeente.
Dit bestemmingsplan past binnen de afspraken. Het planvoornemen is derhalve conform de regionale woningbouwafspraken.
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Als gevolg van bodemsanering kan de financiële uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan belemmerd worden. Daarom is het van belang om na te gaan of de bodem schoon is. In het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid wordt daarom onderzocht of de bodem voldoende schoon is.
Toetsing
Om duidelijkheid te verkrijgen over de milieuhygiënische bodemkwaliteit is bodemonderzoek uitgevoerd (22015/ d.d. 4 juli 2022, Vakama). De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Samenvattend heeft het onderzoek tot de volgende conclusies geleid:
Zintuiglijke waarnemingen
Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn ter plaatse van de boringen 4 (0-50 cm -mv) en 5 (0-50 cm -mv) enkele resten baksteen aangetroffen. Grond met enkel een bijmenging aan baksteen wordt als niet asbestverdacht beschouwd. Formeel gezien kan de conclusie dat op een locatie geen asbest is aangetoond, pas worden getrokken wanneer visueel geen asbesthoudend materiaal wordt waargenomen en bij de analyse van grondmonsters geen analytisch aantoonbaar gehalte aan asbest wordt gemeten. Op grond van visuele waarnemingen wordt een volledig onderzoek naar asbest in grond conform NEN 5707 niet noodzakelijk geacht.
Laboratoriumwerkzaamheden
Van zowel de boven- als ondergrond zijn twee mengmonsters samengesteld. Van het grondwater is separaat een monster genomen. De monsters zijn geanalyseerd op de parameters uit het basispakket van de NEN 5740. De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
Verhoogde mineraleolieconcentratie in het grondwater
Een duidelijke oorzaak voor de licht verhoogde concentratie aan minerale olie in het grondwater is niet aan te geven. De gemeten concentratie is dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van de licht verhoogde concentratie aan minerale olie in het grondwater is vastgesteld dat er geen sprake is van een onverdachte locatie. De onderzoeksresultaten overigens geven geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek. Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het onderzoeksbureau geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en het toekomstig gebruik van de onderzoekslocatie voor wonen.
Het planvoornemen mag wat het aspect bodem betreft uitvoerbaar worden geacht.
Op grond van de Bro (artikel 3.1.6) moet aandacht worden besteed aan de waterhuishouding een waterparagraaf worden opgenomen in de toelichting van ruimtelijke plannen. Hierin wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op zowel het grondwater als het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weergave van de zogenoemde watertoets. De watertoets heeft als doel om waterhuishoudkundige doelstellingen te betrekken bij relevante besluiten en ruimtelijke plannen. Het voorliggend plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Onderzoek
Op 11 augustus 2022 is het zogenaamde wateradvies gevraagd aan Wetterskip Fryslân (het Wetterskip). De aanvraag en het geautomatiseerd vervaardigde advies is als bijlage bij de toelichting te raadplegen (Bijlage 7). Uit het advies blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op het plangebied. Dit betekent dat naast het digitaal geproduceerde advies, het Wetterskip mogelijk nog aanvullend advies geeft. Dit aanvullend advies is nog niet ontvangen.
Het Wetterskip geeft wijs het geautomatiseerd vervaardigde advies op de volgende aspecten:
Toename verharding
In het advies wordt door het Wetterskip geconstateerd dat de locatie vrij voor de boezem ligt (streefpijl: -0,52 m + NAP). Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren, om zo de waterberging in stand te kunnen houden. Dit geldt tevens voor het toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond meer dan vijf jaar braak ligt en waarvoor in het verleden niet is gecompenseerd. Het is verboden om zonder watervergunning neerslag versneld te laten afvoeren indien hierbij meer dan 200 m2 onverharde grond in het stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt verhard of bebouwd. Indien er wordt voldaan aan de compensatieregels die genoemd zijn in het wateradvies, geldt er een vrijstelling van de vergunningsplicht. De meest voorkomende wijze van compensatie is het graven van additioneel oppervlaktewater.
In het kader van het plan moet aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:
Al met al bedraagt de in totaal benodigde compensatie: 202,5 + 45 + 85 + 17,25 = ca. 350 m2. De watercompensatie vindt plaats aan de noorzijde van het plangebied door de oever van de Schipsloot enigszins te vergraven waardoor meer oppervlaktewater ontstaat. Dit voorziet in ruim 350 m2 extra oppervlaktewater in het plangebied. Op deze manier wordt aan de compensatieverplichting voldaan.
Hoofdwatergang
Wetterskip Fryslân wijst er in haar wateradvies op dat ten noorden van het plangebied een hoofdwatergang ligt. Op basis van de Keur van het Wetterskip moet langs een hoofdwatergang een zone van 5 m worden vrijgehouden voor beheer en onderhoud van de watergang. De gemeente gaat ervan uit dat dit beheer en onderhoud vanaf het voetpad aan de oostzijde van de hoofdwatergang kan plaatsvinden. In het plan is er rekening mee gehouden dat een voetpad vanuit het plangebied de watergang oversteekt. De wijze waarop dit plaatsvindt, zal bij uitvoering van dit bestemmingsplan in overleg met het Wetterskip worden bepaald. Zo nodig zal hiervoor een watervergunning worden aangevraagd.
Extra voorzieningen
Ter vervanging van de gedempte greppel wordt een verzamelleiding aangelegd. De bestaande hemelwaterafvoeren van de aan de westzijde van het plangebied staande woningen worden op deze verzamelleiding aangesloten. Ten behoeve van de demping van de sloot in het zuidelijke deel van het plangebied, zal beschoeiing worden geplaatst.
Langs de nieuwe oever van de Schipsloot zal een wandelpad worden aangelegd. Dit pad zal via een dam met bijbehorende duiker worden aangesloten op het Kerkepad.
Ontgrondingen
Ten behoeve van de aanleg van de watergang heeft afstemming plaatsgevonden met FUMO over de noodzaak van een ontgrondingenvergunning. De aanleg van watergangen is vrijgesteld van de vergunningsplicht als:
Aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan waardoor een vrijstelling van de vergunningsplicht geldt.
Conclusie
Het plan mag voor wat het aspect water betreft uitvoerbaar worden geacht.
Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder.
Toetsing
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Burum. In de omliggende omgeving zijn verschillende functies aanwezig. Het betreft hier in alle gevallen functies die binnen een woonmilieu aanvaardbaar zijn of bedrijfsactiviteiten die door beperkingen in het kader van vergunningen of algemene regelgeving passen binnen een woongebied. Het plangebied kan dan ook worden aangemerkt als rustige woonwijk.
Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Het planvoornemen voorziet niet in realisatie van een milieubelastende functie. Op grond hiervan is er geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat voor omliggende functies.
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden er negen milieugevoelige objecten gerealiseerd.
Bedrijventerrein aan Lijkele Boonstraweg
Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein aan de Lijkele Boonstraweg. Binnen de bestemming 'bedrijventerrein' die hier geldt zijn uitsluitend bedrijven van milieucategorie 1 tot en met 3.1 toegestaan. Er is hier echter sprake van verschillende gebiedsaanduidingen, te weten:
Ter plaatse van deze aanduidingen is het mogelijk om een keukenhandelbedrijf, betonbedrijf en transportbedrijf te vestigen. Bij al deze bedrijven hoort een milieucategorie 3.2. Hiervoor zijn geluid en gevaar bepalend voor de aan te houden afstand en geldt een richtafstand van 100 meter. Deze richtafstand geldt tussen de grens van de bedrijfsbestemming enerzijds en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning anderzijds. Aan deze richtafstand kan ruim worden voldaan aangezien de afstand tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning circa 178 meter bedraagt.
Bouwbedrijf aan de Herestraat
Ten noorden van het plangebied is een bouwbedrijf gevestigd. Binnen de hier geldende bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven van milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Er is hier echter sprake van de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf'. Dit betekent dat er ter plaatse bouwbedrijven mogen worden gevestigd. Voor de te hanteren richtafstand is in de staat bedrijfsactiviteiten van de VNG (2009) gekeken. Hierbij is de omschrijving 'Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m2' gehanteerd, aangezien de oppervlakte van dit bouwbedrijf meer dan 2000 m2 bedraagt. Bij een dergelijk bedrijf geldt een milieucategorie 3.2 met richtafstand van 100 meter. Aan deze richtafstand kan ruimschoots worden voldaan, gelet op de afstand van circa 160 meter tussen de bedrijfsbestemming en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning.
Houthandel aan de Keegensterweg
Ten noorden van het plangebied is een houthandel gevestigd. Binnen de bestemming 'Bedrijf' die hier geldt zijn bedrijven van milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Er is hier echter sprake van de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houthandel'. Dit betekent dat er ter plaatse houthandelsbedrijven gevestigd mogen worden. Bij een dergelijk bedrijf is de omschrijving 'Grth in hout en bouwmaterialen' uit de VNG gebruikt. Omdat de oppervlakte van het bedrijfsperceel minder dan 2.000 m2 bedraagt, is milieucategorie 2 van toepassing. Bij een dergelijke milieucategorie hoort een richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. De bestemmingsgrens van het bedrijf ligt op circa 196 meter van de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning.
Conclusie
Het planvoornemen kan op het gebied van milieuhinder uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor het planvoornemen is alleen wegverkeerslawaai relevant. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Toetsing
Ter plaatse en binnen de bebouwde kom van Burum geldt een snelheidsregime van 30 km/uur. Op grond van de Wgh kan akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai naar wegen binnen de kern van Burum dan ook worden uitgesloten.
Rijksweg N355
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Rijksweg N355. Voor deze weg geldt een geluidzone van 250 meter (art. 74 lid 1 Wet geluidhinder) aan weerszijden van de weg. Op onderstaand fragment is een topografische kaart met de ligging van het plangebied ten opzichte van de N355 weergegeven.
Figuur 9: afstand tussen plangebied en N355
Uit Figuur 9 wordt duidelijk dat het plangebied op een afstand van 319 meter van de N355 verwijderd ligt. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied zich niet in de geluidzone van de N355 bevindt. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er met betrekking tot wegverkeerslawaai dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen aanwezig.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect geluid betreft uitvoerbaar worden geacht.
De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogeheten risicokaart ontwikkeld. Daarop zijn alle objecten met een externveiligheidsrisico opgenomen, zoals gastransportleidingen en wegen waarover gevaarlijk stoffen worden getransporteerd, maar ook bedrijven en instellingen met productie of opslag van gevaarlijke stoffen.
Het extern risco bestaat uit twee componenten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:
Toetsing
Om na te gaan of er bij het plan sprake is van risico's ten behoeve van externe veiligheid, is de risicokaart geraadpleegd. Hieronder is een fragment van deze kaart weergegeven.
Figuur 8: Uitsnede risicokaart. Rood: objecten met een externveiligheidsrisico; groen: kwetsbare objecten met de aanwezigheid van veel personen (zoals scholen e.d.)
Uit de risicokaart blijkt dat de provinciale weg N355 wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor het plan moet dan ook worden beoordeeld of het extern risico niet te hoog is. In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dat op 1 april 2015 in werking is getreden, zijn hiervoor de normen opgenomen. Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het zogenaamde Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het Basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. De N355 maakt deel uit van het Basisnet.
De kortste afstand tussen plangebied en de weg bedraagt 319 m. Daarmee ligt het plangebied ver buiten de PR-contour 10-6.
Omdat het hier gaat om een kleinschalige uitbreiding van negen woningen die ver buiten de weg wordt gerealiseerd, mag - zonder dat hieraan is gerekend - worden aangenomen dat de oriëntatiewaarde voor het GR niet wordt overschreden.
Verder leidt de realisatie van negen woningen niet tot de totstandkoming van een nieuwe risicobron waardoor het plan niet leidt tot een verhoging van het extern risico voor andere kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect externe veiligheid betreft uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.
SOORTENBESCHERMING
Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te toetsen is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Het rapport van de natuurtoets is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Voor dit plan zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het projectgebied uit de NDFF geraadpleegd en is op 9 maart 2022 een veldbezoek uitgevoerd.
Uit de rapportage blijkt het volgende:
GEBIEDSBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Natura 2000
Het projectgebied ligt op relatief ruime afstand van het Natura 2000-gebied Lauwersmeergebied (ca 6 km). Hierdoor zijn in potentie effecten alleen mogelijk door externe werking. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten. Uit de rapportage blijkt verder het volgende:
Natuur Netwerk Nederland
Voor het NNN zijn in het kader van externe werking regels opgenomen in de Verordening Romte (artikel 7.1.1, derde lid). Een toets is hier, gezien de afstand van het plangebied tot het NNN, niet nodig.
Weidevogelkansgebied
Op het fragment van figuur 9 is de ligging van het plangebied ten opzichte van weidevogelkansgebieden weergegeven. Deze gebieden zijn door de Provincie Fryslân aangewezen in de Verordening Romte Fryslân 2014.
Figuur 9: ligging weidevogelkansgebied
Het weidevogelkansgebied zal als gevolg van het plan niet worden verstoord, gezien de inrichting van het tussenliggende gebied met wegen en bebouwing en de aard van het plan.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is en niet door ecologische waarden wordt beperkt.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het belangrijk om aandacht te besteden aan erfgoed. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van onderzoek te worden bepaald. Vervolgens moet worden aangegeven op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet (1988) vervallen. Delen van deze wet zijn op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat de besluitvorming in de fysieke leefomgeving betreft, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze naar verwachting in januari 2023 in werking treedt. Voordat de Omgevingswet in werking gaat, zijn artikelen met betrekking tot de wet in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet te vinden. Hierin blijven ze ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed. Het belangrijkste onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de aanwezige archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse bevatten van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied.
Archeologie
Om uitspraken te kunnen doen over de archeologische verwachtingswaarde en de bodemgesteldheid van het plangebied, is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied bekende en te verwachten archeologische waarden aangegeven. Ook worden hierbij onderzoeksperiodes aangegeven: de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.
Op grond van beide onderzoeksperiodes kunnen in het plangebied op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd aanwezig zijn, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De Provincie Fryslân adviseert voor beide onderzoeksperiodes om een karterend onderzoek uit te voeren bij ingrepen die groter zijn dan 2500 m2. Het planvoornemen betreft een ingreep die groter is dan 2.500 m2. Er is daarom een karterend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn verwerkt in bijlage 6 bij deze toelichting. Daaruit blijkt dat in geen van de geplaatste boringen in het plangebied archeologische indicatoren zijn gevonden en dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor zogenaamde intacte terplagen en/of archeologisch lagen. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet wordt beperkt door archeologie.
Cultuurhistorie
Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) geraadpleegd om de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten aan te kunnen tonen. Los van het Kerkepad zijn er op basis van de CHK2 geen cultuurhistorische objecten aanwezig in het plangebied. Het Kerkepad blijft in stand. De cultuurhistorische waarde van dit pad wordt dan ook niet aangetast.
Vlak naast het plangebied bevindt zich een wederopbouwwijk daterend uit 1960-1970. Het planvoornemen heeft geen invloed op deze wederopbouwwijk. Het planvoornemen zorgt derhalve niet voor afbreuk aan cultuurhistorische waarden en/of objecten.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door erfgoedaspecten.
In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied.
Verkeer
Om een inschatting te kunnen doen van de verkeersgeneratie die met het planvoornemen gepaard gaat, zijn de kencijfers van het CROW geraadpleegd. Gelet op de omgeving valt het plangebied onder de categorie 'rest bebouwde kom'. Ook is het plangebied op basis van gegevens van het CBS 'niet-stedelijk'. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een tweetal twee-onder-één-kap woningen en één vrijstaande hoekwoning. Daarnaast worden vier vrije bouwkavels gerealiseerd.
Voor de twee-onder-één-kap woningen is uitgegaan van de categorie 'koop, huis, twee-onder-één-kap'. Daarbij hoort een minimale verkeersgeneratie van 7,4 (motorvoertuigen per gemiddelde weekdag). Dit levert een verkeersgeneratie van 4 * 7,4 = 29,6 (afgerond 30) verkeersbewegingen op.
Voor de te realiseren hoekwoning en de vier vrije bouwkavels is de categorie 'koop, huis, vrijstaand' gehanteerd. Daarbij hoort een minimale verkeersgeneratie van 7,8. Dit levert een verkeersgeneratie van 5 * 7,8 = 39 verkeersbewegingen op.
In totaal genereert de voorgenomen ontwikkeling 69 verkeersbewegingen/etm. De bestaande ontsluiting van de Schipsloot is prima in staat om deze extra verkeersgeneratie op te vangen. De capaciteit van dit soort van erftoegangswegen bedraagt 3500 tot 4500 mvt/etm volgens het CROW. Gezien de aard van de buurt mag ervan worden uitgegaan dat deze capaciteit bij lange na niet wordt benut.
Parkeren
De gemeente Noardeast-Fryslân hanteert normen voor het aantal parkeerplaatsen. Deze zijn opgenomen in Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan Dongeradeel (2012). Daaruit blijkt dat de gemeente de kencijfers van het CROW volgt. Het CROW heeft daarvoor de uitgave 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (publicatie 381) uitgebracht.
Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van negen nieuwe woningen. Voor het bepalen van de verkeerbehoefte zijn dezelfde categoriëen gebruikt als bij het inschatten van de verkeersgeneratie. Voor de twee-onder-één-kap woningen geldt een minimale parkeerbehoefte van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Per twee-onder-één-kap woning zijn dus 2 parkeerplaatsen vereist. In totaal bedraagt dit 4 * 1,8 = 7,2 (afgerond 8) benodigde parkeerplaatsen.
Voor de hoekwoning en de vier vrije bouwkavels zijn 1,9 parkeerplaatsen per woning nodig. In totaal bedragen dit 5 * 1,9 = 9,5 (afgerond 10) parkeerplaatsen.
De totale parkeerbehoefte voor het planvoornemen bedraagt 18 parkeerplaatsen. Op basis van het stedenbouwkundig plan is op het eigen erf van de woningen voldoende parkeerruimte aanwezig. Er zijn eveneens een aantal extra parkeerplaatsen aan de zijkant van de te realiseren ontsluitingsweg ingepast. Aan de parkeerbehoefte van 18 parkeerplaatsen kan dan ook worden voldaan.
Conclusie
Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de verkeerssituatie, tevens kan aan de parkeerbehoefte worden voldaan.
De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.
Toetsing
Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van negen woningen. De gevolgen van woningbouw voor de luchtkwaliteit zijn in veel gevallen klein. Voor de categorie woningbouwlocaties geldt een getalsmatige grens van:
Het planvoornemen blijft ruimschoots onder de hiervoor genoemde grenzen. Het planvoornemen kan als 'nibm' worden beschouwd.
Conclusie
Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden beschouwd.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, moet er alsnog een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de mogelijke (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
Op voorliggend bestemmingsplan is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. van toepassing.
D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van negen woningen en betreft daarmee een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Een plan-m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen voldoende aan de orde geweest om op grond daarvan de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen.
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
Analoog vs. digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dan wel aan ondergeschikte bebouwing, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de bezonnings- en privacysituatie.
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden binnen de bestemming 'Wonen - 1' kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Het bevoegd gezag kan in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.
Hiermee is vastgelegd dat zonder deze omgevingsvergunning er binnen de bestemming 'Groen' geen werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden mogen worden uitgevoerd ten aanzien van het aanbrengen van bepaalde oppervlakteverhardingen.
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen waaronder het bevoegd gezag op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden het plan kan wijzigen.
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.
Binnen deze bestemming zijn alle tot normale groenvoorzieningen behorende functies toegestaan, zoals: groen- en speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, water en bermen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Het wandelpad genaamd Kerkepad valt binnen dit bestemmingsplan onder de bestemming 'Groen' aangezien dit goed past bij de openbare functie van het wandelpad en aansluit op het openbaar groen aan de noordzijde van het plangebied.
De bestemming Tuin heeft betrekking op de gronden die kunnen worden aangemerkt als het
“voorerfgebied” conform het Bor. Dit komt overeen met het geldende bestemmingsplan en is bedoeld om de zichtkant van de kavels vrij van bebouwing te houden. Het is binnen deze bestemming slechts toegestaan om erkers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van bepaalde maximum hoogtes te bouwen.
Binnen deze bestemming zijn alle tot normale verkeersvoorzieningen behorende functies toegestaan. De algemene parkeerplaatsen zijn opgenomen onder deze bestemming. Het is daarnaast mogelijk om een gebouw ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen te bouwen, zoals een rioolgemaal, mits wordt voldaan aan bepaalde maten.
De uitbreiding van de Schipsloot is specifiek bestemd als 'Water', zodat de watercompensatie goed geborgd is. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Steigers en vlonders zijn wel toegestaan.
De woningen aan de westzijde zijn geregeld in de Wonen -1 bestemming. Er is gekozen om aan te sluiten bij de woonbestemming "Wonen - 1" uit het geldende bestemmingsplan. In de regels zijn de maximale bouwdiepte, goot- en bouwhoogte aangegeven, waaraan de woningen moeten voldoen. Daarnaast is bepaald dat met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het maximum aantal woningen is bepaald. Naast bepalingen ten aanzien van de hoofdbebouwing, zijn in de regels maatvoeringen opgenomen waaraan ondergeschikte bebouwing op de woonpercelen (aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) moeten voldoen. Binnen deze bestemming zijn daarnaast ook openbare nutsvoorzieningen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen toegestaan, evenals water en groenvoorzieningen. Onder voorwaarden is de uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis toegestaan.
Voordat de gronden met de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2 mogen worden gebruikt, dient de opgaande beplanting ter plaatse van de locaties zoals opgenomen in Bijlage 2 van de Regels, te zijn aangelegd.
De woningen aan de oostzijde zijn geregeld in de Wonen-2 bestemming. Deze bestemming komt grotendeels overeen met de Wonen-1 bestemming. De bestemming wijkt van de Wonen-1 bestemming af voor wat betreft dat:
De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:
Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in de Staatscourant en in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.
Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:
Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.
Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch als uitvoerbaar te worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Het gemeentebestuur heeft besloten om het plan niet voor inspraak ter inzage te leggen. Het plan is in samenspraak met het dorp en de aanwonenden opgesteld. Inspraak zou weinig toevoegen.
Voorliggend bestemmingsplan is op 25 oktober 2022 toegezonden naar de overlegpartners in het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor de vooroverlegreacties en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt verwezen naar de bijlagen 8, 9, 10, 11, 12 en 13. De uitkomsten van het vooroverleg zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 30 maart tot en met 10 mei ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder de gelegenheid gegeven zijn of haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. De ingekomen zienswijzen zijn in een aparte zienswijzennotitie vastgelegd en van een reactie voorzien. In deze notitie zijn tevens de losse zienswijzen te raadplegen. De notitie is als Bijlage 14 bij deze toelichting opgenomen. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen.
Vaststelling
Op 20 juli 2023 is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden die eerder een zienswijze hebben ingediend de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.