direct naar inhoud van Regels
Plan: Burum - Schipsloot
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BpBuSchipsloot-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Burum - Schipsloot met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpBuSchipsloot-VA01 van de gemeente Noardeast-Fryslan;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van gebruik en/of bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 beroep/bedrijf aan huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde;

1.16 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.17 de naar de weg gekeerde bouwgrens:

een naar de weg gekeerde bouwgrens, indien deze bouwgrens met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen grens;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik, of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met uitzondering van ondergeschikte bebouwing;

1.23 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.24 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.25 normaal onderhoud:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten of gronden dat het voortbestaan van deze objecten of gronden op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau of situatie wordt gehandhaafd;

1.26 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstation, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.27 ondergeschikte bebouwing:
  • a. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • b. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.28 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
  • a. een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  • b. een op zichzelfstaand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.29 overig bouwwerk (bouwwerk, geen gebouw zijnde):

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 overkapping:

een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

1.31 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of het plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.32 permanente bewoning:

het gebruik van een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw als vaste woonplaats;

1.33 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.35 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.36 wonen:

het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een woning waarbij een woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.37 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;

2.8 goot:

de opvangbak of opvangstrook die hemelwater afvoert van het dak naar de regenpijp.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen- en speelvoorzieningen;
  • b. water en bermen,

en tevens voor:

  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte per gebouw bedraagt niet meer dan 3 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacysituatie.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het verwijderen van opgaande beplanting.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het in lid 3.4 sub b bepaalde mits de beplanting vanwege ziekte niet in stand kan worden gehouden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m².
  • b. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

en tevens voor:

  • b. wegen en paden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van:
    • 1. erkers tot een breedte van 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en met een maximale diepte van 1,5 meter;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte voor vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 1 m.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacysituatie.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor het doorgaande verkeer en de ontsluiting van de aanliggende gronden, met dien verstande dat het aantal rijstroken van wegen niet meer dan 2 mag bedragen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeervoorzieningen

en tevens voor:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,


met dien verstande dat:

  • g. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, tunnels, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 3 m.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacysituatie.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. waterstaatkundige kunstwerken.
6.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers en vlonders, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m gemeten vanaf –0,52 m + NAP (boezempeil).

Artikel 7 Wonen - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

en tevens voor:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
7.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    • 1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat het hoofdgebouw in de naar de weg gekeerde bouwgrens dient te worden gebouwd;
    • 2. het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt maximaal één woning dan wel het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven maximum;
    • 3. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 m respectievelijk 9,5 m.
  • b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    • 1. ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel buiten een bouwvlak;
    • 2. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
    • 3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel ten hoogste 25 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
    • 4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 6 m;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
      • ten hoogste 100 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte voor vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de afmetingen en de situering van ondergeschikte gebouwen, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. de bezonnings- en privacysituatie.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2, sub a onder 1, ten behoeve van het bouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens,

waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de bezonnings- en privacysituatie.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd, met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis;
  • d. niet-permanente bewoning;
  • e. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  • f. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • h. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming 'Wonen - 1' overeenkomstig de in lid 7.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de opgaande beplanting ter plaatse van de locaties binnen de rode belijning, zoals aangegeven in Bijlage 2.
7.5.2 Beroep/bedrijf aan huis

De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. uitsluitend zeer beperkte reclameuitingen zijn toegestaan;
  • c. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
  • d. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • e. bij het hebben van een webwinkel is de verkoop aan huis of het ophalen aan huis niet toegestaan;
  • f. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
  • g. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/ bedrijf aan huis, voorzover de oppervlakte hiervan ten hoogste 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor de vestiging van beroep/bedrijf aan huis die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis, mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld met de beroepen/bedrijven aan huis die wel zijn genoemd.

Artikel 8 Wonen - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

en tevens voor:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
8.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    • 1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat het hoofdgebouw in de naar de weg gekeerde bouwgrens dient te worden gebouwd dan wel ten hoogste tot 3 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens;
    • 2. het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt maximaal één woning dan wel het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven maximum;
    • 3. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m.
  • b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    • 1. ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel buiten een bouwvlak;
    • 2. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
    • 3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 3 m, dan wel ten hoogste 25 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
    • 4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt ten hoogste 6 m;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
      • ten hoogste 100 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;
  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte voor vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de afmetingen en de situering van ondergeschikte gebouwen, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. de bezonnings- en privacysituatie.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 8.2, sub a onder 1, ten behoeve van het bouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens,

waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de bezonnings- en privacysituatie.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd, met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis;
  • d. niet-permanente bewoning;
  • e. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  • f. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • h. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming 'Wonen - 2' overeenkomstig de in lid 8.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de opgaande beplanting ter plaatse van de locaties binnen de rode belijning, zoals aangegeven in Bijlage 2.

8.5.2 Beroep/bedrijf aan huis

De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. uitsluitend zeer beperkte reclameuitingen zijn toegestaan;
  • c. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
  • d. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • e. bij het hebben van een webwinkel is de verkoop aan huis of het ophalen aan huis niet toegestaan;
  • f. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
  • g. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/ bedrijf aan huis, voorzover de oppervlakte hiervan ten hoogste 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor de vestiging van beroep/bedrijf aan huis die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis, mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld met de beroepen/bedrijven aan huis die wel zijn genoemd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten, gelden de dan aanwezige bestaande maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de in de plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
    • 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeers-veiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    • 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een
    • 4. daartoe aanleiding geeft;
    • 5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;
    • 6. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
      • de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
      • de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 15 m bedraagt.
  • b. De onder artikel 12, lid a bedoelde afwijkingen bij omgevingsvergunning mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de bezonnings- en privacysituatie.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
  • b. De onder a bedoelde wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de bezonnings- en privacysituatie.

Artikel 14 Algemene procedureregels

14.1 Procedureregels nadere eisen
  • a. Een ontwerp-besluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter inzage.
  • b. Het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis- aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  • c. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
  • d. Gedurende de in lid a genoemde termijn kan een ieder bij het college van burgemeester en wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Burum - Schipsloot', gemeente Noardeast-Fryslan.