Plan: | Dijkstreek 6 te Niekerk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.WZBG20HERS2-VA01 |
Melkveehouderij de Haan (hierna: 'initiatiefnemer') aan de Dijkstreek 6 in Niekerk (gemeente Westerkwartier) betreft een melkveebedrijf dat de vrijloopstal wil aanpassen naar een traditionele ligboxenstal. Omdat het onwenselijk is om een kelder ten behoeve van de mestopslag te ontwikkelen is gekozen voor een ander systeem. Hierbij zijn er dichte loopvloeren en diepstrooiselboxen waarbij zand als boxvulling dient. In dit geval moet het zand vanuit het ligbed bezinken nadat het in aanraking is gekomen met de drijfmest. Naast het bezinkbassin bestaat het plan om een vaste mestopslag te realiseren, dit zorgt ervoor dat het vocht terug naar het bassin loopt en het zand kan drogen.
De locatie van het beoogde mestbassin valt echter deels buiten het bouwvlak en overschrijdt de toegestane oppervlakte uit het vigerende bestemmingsplan. Dit staat namelijk een maximale oppervlakte van 1,5 ha toe. Op termijn bestaat het plan om ook de bedrijfswoning te vervangen door nieuwbouw. Om het mestbassin mogelijk te maken, moet het bouwvlak worden gewijzigd en de bestemming worden omgezet van 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3' naar 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4'. Het vigerende bestemmingsplan kent een mogelijkheid om de bestemming en het bouwvlak te wijzigen en het daardoor in overeenstemming te brengen met de gewenste ontwikkeling. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier heeft besloten om medewerking te verlenen aan een wijzigingsplan op het perceel. Dit wijzigingsplan voorziet hierin.
De ligging en begrenzing van het perceel (hierna te noemen plangebied) zijn aangegeven op de navolgende afbeelding. Volgens de vigerende bestemmingsplannen heeft het gehele plangebied de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3' en de dubbelbestemming 'Waarde - Open gebied'. Verder heeft het aan de noordzijde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en aan de zuidzijde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. De dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf' en 'Waarde - Wierde' zijn in de zuidzijde van het plangebied ook aanwezig.
Overzicht plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In deze plantoelichting wordt ingegaan op de achtergronden van en de uitgangspunten voor dit wijzigingsplan. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt de huidige en nieuwe situatie verwoord. De randvoorwaarden vanuit het milieu-, water- en omgevingsbeleid komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de in de regels opgenomen bestemmingen gegeven. Ten slotte komen in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
Het plangebied is gelegen aan de Dijkstreek 6 in het buitengebied van de gemeente Westerkwartier. Het perceel ligt circa 1 kilometer ten westen van het dorp Enumatil. Het huidige erf is gelegen in een rechthoekig bouwvlak ten noorden van de N978.
Huidig perceel (bron: Google Earth)
Als eerste bestond het voornemen uit het realiseren van een mestsilo. Hierop is de landschappelijke inpassing gebaseerd. Binnen het bestaande bouwblok is weliswaar ruimte voor een mestsilo, maar deze ligt dan niet op het laagste punt van het erf. In dat geval stroomt het vervuild erfwater niet automatisch naar deze silo waardoor een koppelkans verloren gaat. Daarom is gekozen voor een locatie die zich net buiten het bestaande bouwvlak bevindt. Het voornemen om een mestsilo te realiseren is over de tijd veranderd tot de realisatie van een mestbassin met mestbezinkbak en vaste mestopslag. De locatie aan de noordzijde is wel hetzelfde gebleven.
Hoewel de voorgenomen mestbezinkbak en mestbassin tot een doorbreking van het continue beplantingsbeeld aan de noordzijde van het erf leidt, is dit niet alleen bedrijfsmatig maar ook ruimtelijk de enige voorstelbare locatie. Vanaf de openbare weg beschouwd bevindt de ontwikkeling zich aan de achterzijde van het erf en met het gedeeltelijk verleggen van de bestaande sloot en de daaraan gekoppelde boombeplanting kan hier een goede landschappelijke inpassing worden bereikt.
Rond het mestbassin wordt een haakvormige inheemse struikbeplanting voorgesteld. Met aanvullende boombeplanting in de groenstrook die op de oostelijke kop van de stal uitkomt, kan het mestbassin een goed ingepast en ruimtelijk logische onderdeel van het erf vormen. Voor de beoogde uitbreiding van de voeropslag zijn inpassingsmaatregelen in de vorm van boombeplanting langs de sloot aan de oostelijke perceelgrens en enkele verspreide bomen aan de zuidrand van de opslag meegenomen.
Tevens bestaat het plan om in de toekomst de bestaande woning en voorschuur aan de zuidzijde te slopen en te vervangen door nieuwbouw. Dit komt onder andere door de bouwkundige staat van het gebouw die niet meer aan de huidige eisen voldoet. Het woonhuis wordt nader vormgegeven conform het vigerende bestemmingsplan en de welstandsnota gemeente Grootegast. De sloop en nieuwbouw van het woonhuis is niet direct relevant voor het opstellen van het onderhavig wijzigingsplan. Deze ontwikkeling is in het kader van het vigerend bestemmingsplan ook mogelijk.
Door Steunpunt Libau is een landschappelijke inpassing opgesteld voor de inrichting van het nieuwe perceel. Deze landschappelijke inpassing is als bijlage 1 aan het plan toegevoegd.
Landschappelijke inpassing (Bron: Libau)
Verkeer en parkeren
In het plan is niet voorzien in een nieuwe ontsluiting. Het bedrijf blijft gebruik maken van de bestaande aansluiting op de Dorpsstraat. Aangezien de ontwikkeling nieuwbouw van bestaande bebouwing betreft en de veestapel niet toe zal nemen, kan worden geconcludeerd dat het aantal verkeersbewegingen hetzelfde blijft. De Dorpsstraat heeft voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen van de ontwikkeling op te vangen.
Het parkeren wordt volledig op eigen terrein opgelost. Hiermee wordt voldaan aan de normen uit de CROW-publicatie.
In de Omgevingsvisie Groningen 2016-2020 (opnieuw vastgesteld dd. 6 februari 2019) is het provinciaal beleid verwoord.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het provinciale beleid is in de Omgevingsvisie geordend in vijf samenhangende thema's: ruimte, natuur en landschap, water, mobiliteit en milieu en elf provinciale 'belangen'.
De provinciale belangen zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden genomen. De Omgevingsverordening stamt uit 2016 en is geactualiseerd in 2019. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.
Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3)
In artikel 2.23.3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de op kaart drie aangegeven veiligheidszone twee invloedsgebied provinciale wegen een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.
Dit aspect wordt nader verantwoord in paragraaf 4.5.
Uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare (artikel 2.26.3)
Artikel 2.26.3 stelt eisen aan de uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare volgens een maatwerkmethode. Dit is opgesteld door een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
Aan de omvang en situering en vormgeving van het nieuwe agrarische bouwperceel moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
In de opgestelde landschappelijke inpassing is rekening gehouden met vorengenoemde voorwaarden. Voorliggend plan voldoet aan deze voorwaarden en is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Leefgebied weidevogels (artikel 2.48.1)
In artikel 2.48.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een op kaart 6 aangegeven ‘leefgebied weidevogels’ en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht biedt in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor weidevogels te voorkomen en restschade elders te compenseren als die ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor weidevogels door aantasting van de landschappelijke openheid, of door verstoring van vogels en aantasting van het areaal.
Het onderhavig wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een mestbassin wat onderdeel wordt van het huidig agrarisch gebruik. Deze realisatie betreft een kleine ruimtelijke ontwikkeling en doet derhalve geen significante afbreuk aan de waarden van het leefgebied voor weidevogels. Voorliggend plan is derhalve in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Reliëfinversie (artikel 2.57.2)
In artikel 2.57.2 is opgenomen dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de op kaart 7, aangegeven ‘reliëfinversie’ regels stelt gericht op bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid daarvan.
In het voorliggend plan is ter bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van het landschap de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf' opgenomen. Tevens is met deze waarde rekening gehouden in het landschappelijk inpassingsplan. Derhalve is het voorliggend plan in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling (artikel 2.60.3)
In artikel 2.60.3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven 'landschap met herkenbare opstrekkende verkaveling' regels bevat gericht op bescherming van de herkenbare opstrekkende verkaveling.
In het voorliggend plan is ter bescherming van de herkenbaarheid van het landschap de dubbelbestemming 'Waarde - Open gebied' opgenomen. Tevens is met deze waarde rekening gehouden in het landschappelijk inpassingsplan. Derhalve is het voorliggend plan in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Naast de bestemmingsplannen die gelden dienen plannen ook te worden getoetst aan het beleid van de gemeente. Door de indeling en gedateerdheid van de toekomst – en structuurvisie van de voormalige gemeente Grootegast is besloten om te kijken naar nieuwe beleidsdocumenten die van toepassing zijn. Na contact met de gemeente is besloten om te kijken naar het coalitieakkoord van de gemeente Westerkwartier uit 2018 en het Herindelingsadvies van de Gemeente Westerkwartier 2017.
Het plangebied is, zoals gezegd in de inleiding, onderdeel van meerdere bestemmingsplannen. Het originele bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Grootegast (vastgesteld d.d. 01-06-2010). Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3', de dubbelbestemming 'Waarde - Open gebied' en deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Reliëf' en 'Waarde - Wierde'. Dit is gedeeltelijk herzien in het bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014 (vastgesteld d.d. 16-02-2016). Het plangebied heeft hierin deels de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' gekregen.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Open gebied', 'Waarde - Reliëf' en 'Waarde - Wierde' dienen ter bescherming van het landschappelijk karakter. Via het inpassingsplan van Libau worden deze waarden beschermd en waar mogelijk versterkt.
In het bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om de bestemming te wijzigen:
Burgemeesters en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3 wijzigen in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf 4, mits aannemelijk is gemaakt dat de wijziging uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is en met dien verstande dat de wijziging uitsluitend is toegestaan indien het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch.
Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid dient een evenredige belangenafweging gemaakt te worden waarbij de waarden van het gebied, de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden, de uitvoerbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid en de verkeerssituatie dienen te worden betrokken. Hiernaast dient het nieuwe bestemmingsvlak niet meer dan 2 hectare te bedragen.
Op basis van de eerder beschreven landschappelijke inpassing van Libau en de beschreven effecten op de omgeving, zoals weergegeven in hoofdstuk 4, kan worden geconcludeerd dat in het kader van een evenredige belangenafweging medewerking kan worden verleend aan het voornemen. Tevens bedraagt het nieuwe bestemmingsvlak 20.000 m2 en komt derhalve overeen met 2 hectare.
Met dit wijzigingsplan wordt aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voldaan.
In het coalitieakkoord 'Samen Westerkwartier maken van de gemeente Westerkwartier' is op hoofdlijnen vastgesteld waar de coalitie zich mee bezig wil houden. Er wordt een handreiking aan andere partners geboden om hun input te geven en er mee samen te werken. Op het punt van wonen is beschreven dat er onder andere ruimte wordt gegeven aan bouwen naar behoefte. Ook is het verwijderen van oude en inefficiënte stallen en schuren gewenst om zo een kwaliteitsslag te realiseren.
In 2017 is de strategische visie 'Herindelingsadvies Gemeente Westerkwartier 2017' vastgesteld. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente. In de strategische visie wordt benadrukt dat een goede balans in het buitengebied tussen de functies wonen, landbouw, natuur, recreatie en bedrijvigheid belangrijk is. Schaalvergroting is onder voorwaarden mogelijk als dit niet belemmerd wordt door cultuurhistorische waarden en/of landschappelijke elementen én als dit op een duurzame manier kan gebeuren.
Voor dit plangebied is geen sprake van schaalvergroting omdat de veestapel niet wordt vergroot. Het gaat hier om een andere manier van mestopslag wat buiten het huidige plangebied valt. Desalniettemin wordt er voldaan aan de voorwaarden die hierboven zijn gesteld. Tevens heeft de nieuwbouw geen invloed op de balans die in de visie is beschreven. Dit komt omdat het de huidige woning en stal vervangt.
De Woonvisie Westerkwartier is opgesteld voor de gemeenten Zuidhorn, Marum, Leek en Grootegast en is nu in procedure. In de Woonvisie worden de ambities op het gebied van wonen vastgelegd voor deze vier gemeenten. De visie is gebaseerd op een woningmarktonderzoek. Verder wordt in de Woonvisie benadrukt dat inbreidingslocaties de voorkeur hebben ten opzichte van uitbreidingslocatie. Reden hiervoor is dat inbreidingslocaties vaak een positieve uitstraling hebben op het hele dorp en kan het incidenteel 'rotte kiezen' verwijderen.
Het vervangen van de woning past binnen de inbreidingsambities, ook wordt de kwaliteit van de bebouwing beter door het verwijderen van het asbest dak en de verbeterde isolatie.
In 2012 is door de voormalige gemeente Grootegast een Welstandsnota opgesteld. De huidige gemeente Westerkwartier heeft nog geen nieuwe nota opgesteld, hierdoor blijft de nota uit 2012 geldig. De welstandsnota maakt op een heldere manier de welstandseisen duidelijk voor aanvragers van een omgevingsvergunning, de architect, de aannemer, de aanwonenden en de welstandscommissie. Het is voor alle partijen vooraf duidelijk aan welke criteria een bouwwerk moet voldoen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand, worden zo geweerd. Het doel van de welstandsnota is een bijdrage te leveren aan het behouden van en daar waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente.
Het woonhuis wordt nader vormgegeven conform het vigerende bestemmingsplan en de welstandsnota van de voormalige gemeente Grootegast.
De voorgenomen ontwikkeling past zowel in het provinciaal beleid als het gemeentelijk beleid.
In het navolgende worden de effecten van het wijzigingsplan op de omgeving afgewogen.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Op 15 mei 2019 is de digitale watertoets voor het plan doorlopen. De watertoets is als bijlage 2 aan dit plan toegevoegd.
Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.
Samen met de betrokken gemeenten in het Westerkwartier en het Waterschap Noorderzijlvest is het Waterplan Regio West-Groningen opgesteld. In dit intergemeentelijke waterplan is een visie voor het jaar 2020 gegeven.
Het beheer van het watersysteem blijft gericht op veiligheid en functionaliteit. Het waterbeheer is gericht op integratie van aanwezige functies (als wonen, landbouw, natuur en recreatie). Het watersysteem wordt ingericht met zo min mogelijk technische ingrepen en de natuurlijke veerkracht is dan waar mogelijk hersteld, zodat ook extreme weersituaties kunnen worden opgevangen. Verder is het water goed bereikbaar voor recreanten, bewoners en vissers. De waterkwaliteit past bij de functie van het aanwezige water (c.q. aanwezige waterlopen). Uit ruimtelijk oogpunt is er aandacht voor de verscheidenheid in water en wordt de inrichting van de oevers op het karakter van de omgeving afgestemd.
Op basis van de doorlopen digitale watertoets is bepaald dat de korte procedure moet worden gevolgd voor dit plan. Onderstaand zijn de verschillende onderdelen van de digitale watertoets weergegeven.
Verhardingstoename
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een mestbassin. Dit mestbassin heeft een oppervlak van circa 750 m2 en blijft daarmee ruimschoots onder de grens van extra verhard oppervlak van 2.500 m2. Compenseren maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.
Grondwater
De drooglegging van het plangebied heeft geen effect op het mestbassin en vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Afvoer van riool- en hemelwater
Ten behoeve van het huishoudelijk afvalwater worden er binnen het voornemen geen veranderingen aangebracht. Met betrekking tot het hemelwater wordt het schone hemelwater afgevoerd op de sloot. Het vervuild hemelwater wordt in de toekomstige situatie afgevoerd op het mestbassin. Dit conform afspraken in het project "schoon erf, schoon water".
Vanuit het aspect water is sprake van een uitvoerbaar voornemen.
Wet geluidhinder
Het wijzigingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een mestbassin buiten het vigerend bouwvlak en maakt geen extra geluidgevoelige gebouwen mogelijk. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid is sprake van een uitvoerbaar voornemen.
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, moet de invloed op de omgeving inzichtelijk worden gemaakt.
Wet geurhinder en veehouderij
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. De Wet geurhinder en veehouderij bevat bepalingen met betrekking tot het omgaan met geurgevoelige objecten in de nabijheid van agrarische bedrijven. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij moet er een ruimtelijke scheiding c.q. afstand zijn tussen de veehouderij en een geurgevoelig object (objecten waarin personen aanwezig zijn). Hiervoor zijn normen gesteld voor de geurbelasting. Deze normen zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder vastgestelde geuremissie.
Onderzoek
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een mestbassin met mestbezinkbak en vaste mestopslag buiten het bestaande bouwvlak ten behoeve van de aanpassing van de bestaande stal van de melkveehouderij. Voor melkvee is geen geuremissie-eenheid vastgesteld. Tussen dit bedrijf en een geurgevoelig object geldt een vaste afstand van 50 meter (buiten de bebouwde kom). Aangezien er geen sprake is van een uitbreiding van de veestapel verandert er, ten opzichte van de milieuhygiënische situatie, niets aan de huidige situatie. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een verslechterd woon- en leefklimaat. Vanuit het aspect geur is sprake van een uitvoerbaar voornemen.
Conclusie
Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het onderhavig wijzigingsplan.
Op basis van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) treedt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet eerder in werking dan nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, ofwel wanneer er saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd. Voorafgaand aan het verlenen van omgevingsvergunningen - in geval van nieuwe ontwikkelingen - zal de gemeente beoordelen of de bodemgesteldheid afdoende is onderzocht en het beoogde grondgebruik toelaat.
Op grond van de huidige bestemming en historie van het perceel (agrarisch onbebouwd) zijn er geen verontreinigingen te verwachten en is het wijzigingsplan op grond hiervan uitvoerbaar.
Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in:
De provincie Groningen heeft op 20 april 2010 het Provinciaal Basisnet Groningen vastgesteld. De regels uit dit Provinciaal Basisnet zijn opgenomen in de Provinciale Verordening. Het Provinciaal Basisnet Groningen is op alle provinciale wegen van toepassing.
De belangrijkste risicomaten voortkomend uit de wet- en regelgeving rond externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico, weergegeven in de 10-6-jaar/contour (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (ontwikkelingen in het invloedsgebied getoetst aan een oriënterende waarde).
Voor wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, geldt aanvullend een plasbrandaandachtsgebied. De provincie Groningen heeft deze zone gedefinieerd als zone van 30 m waarbinnen de oprichting c.q. het gebruik van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen is uitgesloten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.
Groepsrisico
Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is."
Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.
Onderzoek
Inrichtingen
Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn die onder het Bevi vallen.
Wegen, waterwegen en spoorwegen
In de nabijheid van het besluitgebied is de provinciale weg N978 gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het besluitgebied is gelegen buiten de veiligheidszone 3 'transport' maar gelegen binnen de veiligheidszone 2 'Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen' (artikel 2.23.3 geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2019). In artikel 2.23.3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de op kaart drie aangegeven veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.
Aangezien het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van een mestbassin met mestbezinkbak en vaste mestopslag buiten het vigerend bouwvlak en het plangebied in zijn geheel op een minimale afstand van 206 meter van de provinciale weg is gelegen, kan worden afgeweken van dit lid. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk aangezien het aantal personen binnen het plangebied niet toe zal nemen en het plangebied in zijn geheel op een minimale afstand van 206 meter is gelegen. Het groepsrisico zal derhalve niet wijzigen.
Buisleidingen
Er liggen geen buisleidingen in en rondom het plangebied.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid is sprake van een uitvoerbaar voornemen.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
NSL/nibm
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm (bijvoorbeeld: 2000 woningen).
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. De grenswaarde voor PM2,5 is 25 µg/m³ (jaargemiddelde concentratie).
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5". In overweging nemende dat er vanwege het plan of project geen sprake is van een overschrijding van PM10 wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 niet verwacht.
Wijzigingsplan en conclusie
Wat betreft de effecten van dit wijzigingsplan op de luchtkwaliteit: deze dragen in termen van de regeling 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteitssituatie. Het gaat in hoofdzaak om een wijzigingsplan dat op de aanwezige functies is afgestemd. Er is derhalve sprake van een 'nibm'-situatie waardoor onderzoek achterwege kan blijven.
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 20 augustus 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De inventarisatie is als bijlage 3 opgenomen.
Soortenbescherming
In de bebouwing bevinden zich potentiële verblijfplaatsen voor huismus en vleermuizen. Door de sloop van de bebouwing gaan mogelijk verblijfplaatsen van deze soort(groep)en verloren. Om hierover zekerheid te krijgen, dient aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen te worden uitgevoerd. Aan de hand van dit aanvullende onderzoek kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb moet worden aangevraagd.
De beplanting rond het plangebied blijft behouden en daarmee beschikbaar als foerageergebied voor vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied of onderbreking van een (belangrijke) vliegroute treden dan ook niet op.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Voor de overige soort(groep)en kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten. De grote modderkruiper kan in potentie voorkomen in de sloot voor het huis, maar deze valt buiten het plangebied en wordt niet aangetast door de ontwikkelingen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op relatief grote afstand van het Natura 2000-gebied “Leekstermeergebied”. Hierdoor zijn in potentie hooguit effecten mogelijk door externe werking. Het projectgebied is gescheiden van het Natura 2000-gebieden door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Door Agrifirm is een AERIUS-berekening voor de bouw- en gebruiksfase uitgevoerd. De AERIUS-berekening en toelichting op de berekening voor de bouwfase zijn als bijlage 4 en bijlage 5 opgenomen. Ten behoeve van het nieuwe stalsysteem van het bedrijf is een nieuwe Natuurvergunning bij de provincie ingediend. Bij deze Natuurvergunning is de volgende AERIUS-berekening voor de gebruiksfase toegevoegd (zie bijlage 6). Uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat bij de bouw- en gebruiksfase geen stikstof depositie boven de 0,00 mol/ha/ja op relevante Natura 2000-gebieden plaats zal vinden. Gezien de afstand tot de beschermde gebieden en de aard van het plan zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN, natuur buiten het NNN en weidevogelkansgebieden. Deze inventarisatie is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
In de bebouwing kunnen verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen niet worden uitgesloten. Bij sloop van deze bebouwing is aanvullend onderzoek nodig om vast te stellen of daadwerkelijk verblijfplaatsen van deze soort(groep)en aanwezig zijn. Aan de hand van het aanvullende onderzoek kan worden bepaald of een ontheffing van de Wnb moet worden aangevraagd. Verder komt uit de inventarisatie naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Het wijzigingsplan is niet noodzakelijk voor de sloop en nieuwbouw van de bedrijfswoning. Dit is binnen het vigerend juridisch kader ook al mogelijk. Het nader onderzoek naar verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen zal derhalve worden aangeleverd bij de sloopmelding en is in het kader van deze procedure niet noodzakelijk. De realisatie van het mestbassin is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Vanuit het aspect ecologie is sprake van een uitvoerbaar voornemen.
Archeologie
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Monumentenwet/Erfgoedwet.
In het plangebied gelden twee dubbelbestemmingen archeologie, te weten Waarde - Archeologie 6 in het zuiden en Waarde - Archeologie 5 in het noorden.
In het noorden is een archeologisch (voor)onderzoek niet noodzakelijk aangezien de grondroerende werkzaamheden geen oppervlak groter dan 1.000 m2 betreft. In het zuiden is er eveneens geen (voor)onderzoek vereist omdat de grondroerende werkzaamheden niet groter zijn dan 5.000 m2.
Derhalve treden er ten aanzien van het voornemen geen belemmeringen op. Voor toevalsvondsten geldt dat deze dienen te worden gemeld aan de gemeentelijke en provinciaal archeoloog.
Cultuurhistorie
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.
De cultuurhistorische betekenis van het plangebied is besproken in het landschappelijk inpassingsplan van Libau. Daaruit blijkt dat het nieuwe erf past bij de historisch gegroeide (landschappelijke) kwaliteiten van het plangebied.
Vanuit het aspect cultuurhistorie is sprake van een uitvoerbaar voornemen.
Het bouwen van een mestopslag komt niet voor op de lijst van m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten.
De herbouw van één woning is qua aard, omvang en ligging niet gelijk te stellen aan de activiteit zoals bedoeld in lid 11.2 van het Besluit m.e.r. (een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat), maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011, is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.
De resultaten van de onderzoeken, zoals deze zijn samengevat in de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk, laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Zodoende kan worden geconcludeerd dat gezien de grootte en aard van de ingrepen er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Op grond hiervan is het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.
Nagegaan is in hoeverre de nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied een effect hebben op de duisternis en de stilte. Licht en lawaai kunnen het leefritme verstoren, evenals de oriëntatie en de rust van dieren. Ook mensen kunnen licht en lawaai als storend ervaren.
Stilte
Er wordt geen uitbreiding van de veestapel beoogd en er komen geen nieuwe functies die tot extra lawaai leiden.
Duisternis
Om het mestbassin en de bezinkbak worden bomen geplant zoals in de erfontwikkelingsschets van Bijlage 1 valt te zien. Hierdoor straalt er minder licht vanuit het plangebied naar de omliggende gronden. Er wordt geen uitbreiding van de stal beoogd, wel wordt de stal omgebouwd tot een ligboxenstal. Hiervoor geldt dat de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux mogen bedragen of de lichtuitstraling moet met ten minste 90% worden gereduceerd. Hieraan zal worden voldaan en dit zal worden besproken in de omgevingsvergunning.
Conclusie
Vanuit het aspect stilte en duisternis is sprake van een uitvoerbaar voornemen.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan (waaronder een wijzigingsplan valt). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Een wijzigingsplan bestaat uit:
Daarnaast is het wijzigingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het plan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De begrippen zijn in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in het buitengebied van Westerkwartier geldt: 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bestaat uit de bestemmingen:
Omdat dit wijzigingsplan gebruikmaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 3' van het geldende bestemmingsplan, verschillen de bestemmingsregels van dit wijzigingsplan nauwelijks van het nu geldende bestemmingsplan. Aanduidingen die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de regels van de bestemmingen gehaald. Een verdere bespreking van de bestemmingen kan achterwege blijven.
De algemene regels bestaan uit een zestal regels:
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. De rest van de algemene regels is ontleend aan het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast' met inachtneming van het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit wijzigingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de 'initiatiefnemer' gedragen. Het plan is daarom niet exploitatieplanplichtig.
De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro (planschadeverhaalsovereenkomst). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
In het kader van het wettelijke vooroverleg is het wijzigingsplan naar de provincie Groningen en het waterschap Noorderzijlvest verzonden. Van beide 'overlegpartners' is een reactie ontvangen. De overlegreacties zijn als bijlage 7 opgenomen. Uit de overlegreacties blijkt dat de provincie Groningen en het waterschap Noorderzijlvest om een aantal aanpassingen vragen. Naar aanleiding van de overlegreacties zijn de aanpassingen in het wijzigingsplan verwerkt.
Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 15 december 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.