Plan: | De Plantage Noordoost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1960.METplantagefase3b-VSG1 |
In 2010 is het bestemmingsplan 'De Plantage Noordwest' vastgesteld waarna is gestart met de bouw van De Plantage. Dit bestemmingsplan maakte de eerste fase van het nieuwe woongebied mogelijk en is inmiddels geheel gerealiseerd. Vervolgens is in 2017 het bestemmingsplan 'Plantage Zuidwest' vastgesteld om de tweede fase van het woongebied planologisch mogelijk te maken. Het voornemen is om nu de volgende fase te realiseren. Dit is het eerste deel van de laatste fase.
De Plantage Noordoost bestaat uit maximaal 330 woningen. Om de realisatie van deze fase mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied betreft een groot deel van de gronden ten noorden van de bouwweg van de Plantage tussen de Plantage Noordwest en de Randweg (N327). Aan de noordzijde wordt dit gebied begrensd door de Meersteeg en deels de spoorlijn.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2021)
Het geldende bestemmingsplan betreft 'Buitengebied 1984', goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten op 26 juni 1986. Op basis van dit bestemmingsplan geldt voor de gronden een agrarische bestemming. Ook geldt voor een klein deel langs de waterplas aan de westzijde van het plangebied het bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest'. Ook geldt ter plaatse het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019'.
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het relevante beleidskader getoetst. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Voor de wijk de Plantage is een bijzonder stedenbouwkundig ontwerp gemaakt dat verschillende stedenbouwkundige concepten bevat. Deze concepten, buurtschappen genoemd refereren aan (historische) stedenbouwkundige structuren in de omgeving.
De Plantage is opgedeeld in 3 buurtschappen met elk een eigen karakter; de Buitenplaats, de Bastide en de Woongaard (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1: Buurten in de Plantage (bron: Structuurvisie De Plantage)
Het plangebied betreft het noordelijk deel van 'de Woongaard'. In dit noordelijk deel worden maximaal 330 woningen mogelijk gemaakt. Het grootste deel van de woningtypes zal bestaan uit grondgebonden woningen, maar in het noordwesten van het plangebied zijn ook enkele blokjes met gestapelde woningen voorzien. Door overwegend grondgebonden woningen te realiseren, blijft het dorpse karakter behouden.
De structuur wordt gekenmerkt door lanen en landelijke woonstraatjes. De lanen vormen een belangrijke route tussen de Bastide en de Randweg. De woonstraatjes hebben smalle, informele profielen met groene bermen. De wegen zijn gebogen of geknikt zodat lange perspectieflijnen ontbreken en het woongebied een informele sfeer krijgt. De wegprofielen zijn niet altijd symmetrisch en ogen daardoor soms 'slordig'.
Verspreid door de buurt liggen plantsoenen als verwijzing naar de boomgaarden.
De groene lanen, smalle woonstraten en plantsoenen vertolken de sfeer van de Betuwe. In de stedenbouwkundige structuur is dit herkenbaar in de informele structuur, variatie in rooilijnen en positionering en oriëntatie van de bebouwing.
Het stratenpatroon van De Woongaard heeft een organische structuur, die is opgebouwd uit:
In de zuidzijde van het plangebied is een brede waterstructuur voorzien. Deze is gekoppeld aan de waterplas in het midden van de Plantage.
Figuur 2.2: Hoofdstructuur De Woongaard
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.
Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Barro
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.
Het Barro is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet inmiddels vervangen door het Besluit Kwaliteit Leefomgeving. Dit heeft inhoudelijk geen gevolgen voor de betreffende ontwikkeling.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met de NOVI en het Barro.
Nederland heeft behoefte aan een toegankelijk, betaalbaar woonlandschap van goede kwaliteit. De opgave is complex: ze vraagt om een gerichte inspanning van alle betrokkenen. Samen met belangrijke partners in het woonveld, zoals medeoverheden, woningcorporaties en marktpartijen, bundelt het Rijk de krachten om de geconstateerde problemen en oorzaken aan te pakken en de doelstellingen van de Nationale Woon- en Bouwagenda te realiseren.
Iedereen moet goed kunnen wonen. Op dit moment is dit helaas niet altijd het geval. De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk: mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Dit hangt sterk samen met de betaalbaarheid van wonen: veel mensen hebben moeite met hun woonlasten of kunnen geen voor hen betaalbare woning vinden. Daarnaast is de kwaliteit in toenemende mate een probleem: veel woningen passen niet bij de levensfase of woonbehoefte, zijn niet duurzaam of staan in een wijk waar sprake is van slecht onderhoud of waar de kwaliteit van de leefomgeving onder druk staat.
De oorzaken hiervoor zijn:
Het overkoepelende doel van deze Nationale Woon- en Bouwagenda is het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Nederland. In het document worden de drie belangrijke kerndoelen beschreven:
Deze kerndoelen worden in zes programma's uitgewerkt:
Conclusie
Het toevoegen van nieuwe woningen draagt bij aan de kerndoelen: beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van woningen.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Toetsing
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Gelet op het aantal woningen (330) is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er is ook sprake van een nieuwe 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling omdat het geldende bestemmingsplan geen woningen mogelijk maakt.
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied.
De locatie heeft een agrarische bestemming en wordt als zodanig gebruikt. De locatie ligt niet binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Relevante regio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente West Betuwe binnen de woonregio Rivierenland.
Beschrijving woningbehoefte
Voor het bepalen van de woningbehoefte zijn provinciaal, regionaal en gemeentelijk woonbeleid, de provinciale prognose en regionale afspraken leidend. Deze worden hierna behandeld.
Huishoudensprognose 2019 Rivierenland (Provincie Gelderland, december 2019)
Uit de actuele Bevolkings- en huishoudensprognose Gelderland 2019 blijkt dat de kwantitatieve woningbehoefte in de regio Rivierenland voor de periode 2019-2030 uitkomt op 6.970 tot 8.170 woningen. In de periode 2030-2040 is behoefte aan 3.200 tot 3.350 woningen.
In Rivierenland concentreert de kwalitatieve behoefte zich op grondgebonden koopwoningen in alle prijssegmenten. Er doen zich in deze regio geen potentiële overschotten voor. In Rivierenland is ook vraag naar appartementen, vooral naar sociale huurappartementen en duurdere koopappartementen.
Figuur 3.1: Fricties vraag en aanbod 2019 - 2025 en 2025 - 2030
Actieplan wonen 2020-2025, sneller, betaalbaar, flexibel (Provincie Gelderland, mei 2020)
Er is in Rivierenland voldoende plancapaciteit om in de grotere woningbehoefte te kunnen voorzien maar de woningen moeten wel worden gebouwd. Daarom is een actieplan opgesteld om de woningproductie te versnellen. Het Actieplan Wonen is gemaakt in samenwerking met gemeenten, woningcorporaties en andere partijen in de woningbouw.
Er is een groot tekort aan woningen. Dit geldt voor alle typen woningen: goedkope koopwoningen, dure huurwoningen, appartementen en starterswoningen, rijtjeshuizen met tuin en woningen zonder tuin. Alles is nodig, maar vooral het bouwen van betaalbare woningen is in deze tijd een uitdaging.
Daarom wil de provincie de woningbouw versnellen. De instrumenten die de provincie daarvoor in wil zetten vormen samen het Actieplan Wonen.
Regionale Woonagenda Rivierenland 2020 – 2030 (november 2020)
De woningbouwopgave in Gelderland is fors, ook in de regio Rivierenland. De acht samenwerkende gemeenten (Culemborg, Buren, Maasdriel, Tiel, Neder-Betuwe, West Betuwe, West Maas en Waal, Zaltbommel) hebben daarom de 'Regionale Woonagenda Rivierenland 2020 – 2030' opgesteld. Gedeputeerde Staten hebben deze regionale Woonagenda in november 2020 vastgesteld. De woonagenda wordt in 2025 geactualiseerd.
De gemeenten in Rivierenland en de provincie Gelderland hebben afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. Afstemming is nodig omdat er veel onderlinge relaties zijn tussen de woningmarkten in de regio. Wat de ene gemeente doet, heeft effect op de andere gemeente. Dat is dan ook de reden dat de gemeenten iedere vijf jaar bespreken waar ze op hoofdlijnen regionaal mee aan de slag gaan. De regio zet hierbij in op de volgende prioritaire thema's:
Daarnaast is een belangrijk onderdeel van de regionale woonagenda het regionale woningbouwprogramma. In haar Omgevingsverordening stelt de provincie Gelderland dat bestemmingsplannen alleen nieuwe woningen mogelijk kunnen maken als de ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda. In dit programma is afgesproken hoeveel woningen de gemeenten in de periode 2020 – 2030 gaan bouwen, passend bij de behoefte. Voor de gemeente West Betuwe zijn 2.200 woningen opgenomen voor de periode 2020 – 2030. Daarmee kan West Betuwe het huidige programma bouwen, voldoen aan afspraken voor nog te realiseren plannen, kan de Plantage worden versneld en is er ruimte voor een grootschalige uitbreiding van Beesd.
Binnen de gemeente West Betuwe neemt de uitbreidingslocatie de Plantage een belangrijke plaats in binnen het woningbouwprogramma. De gemeente wil deze locatie, in overleg met de provincie, de komende jaren versneld tot uitvoering gaan brengen. Uit het regionale woningbehoefteonderzoek blijkt dat dit nodig is vanwege de druk vanuit de Randstad op de woningmarkt in Rivierenland. West Betuwe heeft een aantrekkingskracht op woningzoekenden uit de Randstad, met name uit de omgeving Utrecht. De Plantage is benoemd als opvanglocatie voor de Randstad. Daarmee wordt ingespeeld op de grote overloop-vraag uit de Randstad en op de eigen vraag uit de gemeente en de regio. Verder vermindert het de druk op de kleinere kernen, zodat daar ruimte komt om te bouwen voor de lokale behoefte.
Gelderse Woondeal
Het Rijk heeft met de provincies afspraken gemaakt over de provinciale bijdrage aan de nationale opgaven. In Gelderland is afgesproken de komende jaren in te zetten op de bouw van 100.000 woningen, waarvan minimaal 60% betaalbaar en waarvan minimaal 28% sociale huur door corporaties.
Om de gestelde Gelderse woningbouwambitie te kunnen realiseren, riep de provincie het Kabinet op om steun te geven (=randvoorwaarden). Het gaat dan om:
Specifiek voor Rivierenland is hierbij nog aangegeven dat er ook oplossingen gevonden moeten worden voor de spuitzonering, de capaciteitsproblemen van het energienet en de verbetering van de bereikbaarheid via de A2, A15 en Rijnbrug.
Woondeal Rivierenland
De Gelderse Woondeal is vervolgens vertaald in regionale Woondeals. Deze regionale Woondeals zijn het bestuurlijk akkoord tussen Rijk, provincie en gemeenten in regioverband en zijn op 8 maart 2023 door partijen ondertekend.
Voor de regio Rivierenland gaat het om circa 13.000 te realiseren woningen vanaf 2022 tot en met 2030. Dat is ca. 1.440 woningen per jaar, waarvan minstens 28% een sociale huurwoning is en in totaal 61% een betaalbare woning is. De bijdrage van West Betuwe is minstens 1.980 woningen. De Plantage is opgenomen als sleutelproject met 1.500 woningen. Sleutelprojecten zijn noodzakelijk voor de realisatie van de regionale opgaven. Conform de kaders vanuit het Rijk gaat hierbij om projecten die aangemerkt zijn als grootschalige NOVEX woningbouwlocaties, grote locaties die een financiële bijdrage hebben ontvangen van Rijk en/of provincie of regionaal significante locaties.
In de woondeal is de uitsplitsing per jaar in de gemeente West Betuwe opgenomen. De opgave is 1.980 woningen en er is slechts harde plancapaciteit voor 595 woningen. Dit betekent dat er behoefte is om harde plancapaciteit toe te voegen voor bijna 1.400 woningen. Met dit plan kan daar deels invulling aan worden gegeven.
Relatie met de regionale Woonagenda
In de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 zijn in 2020 al regionale woningbouwafspraken met provincie Gelderland gemaakt voor de daaropvolgende 10 jaar. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het aantal te realiseren woningen alsook een streefpercentrage voor het aantal te realiseren sociale huurwoningen.
Woonvisie West Betuwe (december 2020)
De visie Wonen naar behoefte, woonvisie West Betuwe 2020 – 2030 heeft vier leidende principes:
Nieuwbouwplannen krijgen een goede mix van duur, middelduur en goedkoop (sociale huur en goedkope koop). De nadruk in de Woonvisie wordt gelegd op goedkopere en betaalbare woningen, waaronder ook meer sociale huurwoningen en woningen voor ouderen en kleinere huishoudens. In nieuwe plannen in de woningbouwprogrammering neemt de gemeente tenminste 30% goedkoop (koop tot € 230.000 en huur tot € 808,-) en 30% in het middensegment op (duurdere huur en koopwoningen tussen € 230.000 en € 400.000).
De gemeente kiest voor het versnellingsscenario waarbij tot 2030 2.200 woningen worden gerealiseerd.
De ontwikkeling van De Plantage wordt versneld. De haalbaarheid van het versnellen van De Plantage is onder meer afhankelijk van woningmarktontwikkelingen, economische situatie en capaciteit van de projectorganisatie.
Conclusie
De druk op de woningmarkt is groot. Er is behoefte aan meer woningen. Met dit bestemmingsplan worden daarom 330 woningen mogelijk gemaakt. Er wordt ingezet op een divers aanbod aan woningtypen voor verschillende doelgroepen. Circa 22% van de woningen worden in de sector sociaal/goedkoop gerealiseerd, circa 40% in de middensector en het overige deel van de woningen in de dure sector. Het bestemmingsplan geeft daar de ruimte voor, slechts het maximale aantal wordt met dit bestemmingsplan geregeld.
Waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied
In 2009 is de structuurvisie voor De Plantage opgesteld voor de bouw van circa 1.500 woningen (zie paragraaf 3.4.2) Toen was al duidelijk dat de woningbehoefte niet binnenstedelijk kon worden opgevangen. In 2017 is voor fase 1 en 2 een bestemmingsplan opgesteld. Fase 1 werd toen rechtstreeks bestemd, fase 2 met een uitwerkingsplicht. In 2021 is het uitwerkingsplan voor fase 2 vastgesteld en is er behoefte gebreken aan de ontwikkeling van fase 3. Dit bestemmingsplan is noodzakelijk om snel te kunnen starten met de ontwikkeling van 330 woningen en vormt samen met het toekomstig plan zuidoost een afronding van het totaal project de Plantage.
Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo versterkt de provincie de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland: nu en in de toekomst.
Ambities:
De provincie gaat in gesprek met de Gelderse regio’s en maakt regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. De provincie heeft specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken, stimuleert innovaties in woonwijken op het vlak van duurzaamheid en het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte.
Toetsing
Vraag en aanbod op de woningmarkt wordt in regionaal verband afgestemd. Ook is recent het Actieplan wonen 2020-2025, sneller, betaalbaar, flexibel beschikbaar gekomen, waaruit blijkt dat de provincie wil inzetten op een versnelde bouw in de Plantage (zie paragraaf 3.2.3).
De regels in deze verordening werken door in bestemmingsplannen. Onderstaande regels zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Artikel 4.45, 4.46 en 4.47 (bodemenergiesystemen, boringen en graafwerkzaamheden)
Toetsing
Het plangebied bevindt zich binnen het 'Minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied'. Hierbij geldt dat werkzaamheden op een diepte van 30 meter of meer zijn verboden. Indien bodemenergiesystemen worden aangelegd dieper dan 30 meter, dient een melding te worden gedaan.
Artikel 5.33 (beschermen landschap algemeen)
Artikel 5.35 (beschermen landschap Gelderse streken: Betuwe en Tielerwaard)
Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Betuwe en Tielerwaard wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Betuwe en Tielerwaard.
Toetsing
Het plangebied ligt in deelgebied Betuwe en Tielerwaard. Hierna is getoetst aan de relevante kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen:
Kernkwaliteiten | Ontwikkeldoelen | Toetsing | |
1 | Landelijk rivierengebied met voornamelijk agrarische cultuurlandschappen tussen Nederrijn (Lek) en Waal, ten zuiden van de stuwwallen van Veluwe en Utrechtse Heuvelrug. De Waal is dynamischer dan de Rijn. | Ruimtelijke ontwikkelingen houden rekening met en dragen zo mogelijk bij aan de kernkwaliteiten van de Betuwe & Tielerwaard. Ontwikkeling naar een duurzame landbouw versterkt het landschap. Dijkversterking met versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de dijk als scenic route. | In dit geval is sprake van verstedelijking in de vorm van een nieuwe woningbouwlocatie aangrenzend aan Geldermalsen. Het contrast tussen de kernen en het agrarische open landschap blijft in stand. |
2 | Rivierengebied met klassieke opbouw van rivier, brede en smalle uiterwaarden, dijktrajecten, relicten van voormalige dorpspolders, oude rivierarmen, fijnmazige (hoger gelegen) oeverwallen en min of meer open (lager gelegen) komgronden. Landschap mede gevormd door continue strijd tegen het water en de klei-, zand- en grindwinning van de laatste decennia. Dorpspolderstructuren met (dwars)dijken, kaden, weteringen, sluizen etc. | Accentueren van de landschappelijke opbouw van het rivierengebied: rivieren met natuurrijke uiterwaarden, kleinschalige diversiteit op de oeverwal met veel historische waarden en een rivierkomlandschap met rationele verkaveling en grote maten. In contrast met de hoge, droge en bosrijke stuwwallen van de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug. | De nieuwe woningbouwlocatie wordt ingepast op de oeverwal bij Geldermalsen. Er wordt rekening gehouden met de bestaande landschapsstructuren. |
3 | nvt | ||
4 | Karakteristieke, kleinschalige oeverwallen met rijke afwisseling van boomgaarden, gras- en bouwlanden, buurtschappen, dorpen, verspreide bebouwing, buitenplaatsen, kasteelterreinen en beeldbepalende boerderijen. En historische kromakkers. | Op de oeverwallen bijdragen aan een passende doorontwikkeling van de kleinschalige mix van wonen, werken, energietransitie en recreëren en investeren in landschapsbouw. Kavelstructuur kromakkers behouden. | In dit geval wordt een nieuwe woonwijk ingepast aansluitend aan de kern Geldermalsen. Er is geen sprake van waardevolle karakteristieke elementen. |
5 | Verstedelijking vooral op de oeverwallen met Tiel, Geldermalsen en Culemborg als centrumplaatsen. Buren en omgeving vormt een cultuurhistorisch ensemble. Lintbebouwingen langs de diverse wegen in het buitengebied. | Voorkomen dat de meer verstedelijkte ontwikkelings-as door mogelijk conflicterende, ruimtelijke ontwikkelingen verrommelt, door adequaat te sturen op ruimtelijke kwaliteit en in te zetten op aantrekkelijke landschapsbouw. Buren en omgeving bewaren en behoeden voor ingrepen die het cultuurhistorisch ensemble aantasten. De transportassen A15-Betuwelijn en A2 vragen om zorgvuldige ruimtelijke ordening van bedrijfsontwikkeling en energietransitie, gekoppeld aan landschappelijke investeringen, om ruimtelijk kwaliteitsverlies te beperken. | Verstedelijking vindt plaats bij Geldermalsen, waarbij ruimtelijke kwaliteit uitgangspunt is. |
6 tm 15 | nvt |
Artikel 5.63 (regionale woonagenda)
Artikel 5.64 (doorwerking regionale woonagenda)
Toetsing
De locatie is regionaal afgestemd. Het toevoegen van 330 woningen in de nieuwe woonwijk geeft invulling aan de grote woningbehoefte. De ontwikkeling is in paragraaf 3.2.3 getoetst aan de ladder. De woonwijk wordt duurzaam ontwikkeld.
Artikel 5.85 (klimaatadaptatie)
Toetsing
In het plangebied worden wadi's voorzien om bij regenval water in op te vangen. Ook wordt op eigen terrein bij woningen opvang voor water gerealiseerd. In paragraaf 4.5 wordt het waterhuishoudkundig plan voor de Plantage verder toegelicht.
Op 22 februari 2022 is de Omgevingsvisie West Betuwe door de gemeenteraad
vastgesteld. Deze gemeentelijke omgevingsvisie geeft het toekomstverhaal van
West Betuwe weer. In de visie zijn zeven strategische opgaven en ambities
opgenomen:
Deze opgaven en ambities gelden voor het grondgebied van de gehele gemeente.
West Betuwe kent echter een variëteit aan gebieden, van kernen, werklocaties tot
agrarisch gebied. In de omgevingsvisie wordt ook nog verder ingezoomd op drie
deelgebieden: de kernen, het buitengebied en de werklocaties.
Figuur 3.2: Uitsnede visiekaart met in blauw gearceerd de locatie van het plangebied (bron: Omgevingsvisie West Betuwe)
Met betrekking tot de zeven strategische opgaven en ambities sluit het plan het
beste aan bij het tweede punt: wonen en voorzieningen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de volgende fase van de ontwikkeling van de Plantage mogelijk. De ontwikkeling van de Plantage is opgenomen in de ambitie om de woonvoorraad tot 2030 met ten minste 2.200 woningen te vergroten.
Verder sluit het plan sluit aan bij het volgende ruimtelijke ontwikkelrichting voor kernen:
‘Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij het dorpse karakter van de kernen en dragen bij aan een gedifferentieerd woningaanbod. In alle dorpen zorgen we voor een mix van dure, middeldure en goedkope woningen om zo voor alle doelgroepen te kunnen bouwen. Daarnaast zijn alle nieuwe ontwikkelingen klimaatadaptief, zo veel mogelijk circulair en energieneutraal.’
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie West Betuwe.
Op 31 maart 2009 heeft de gemeente Geldermalsen de Structuurvisie De Plantage vastgesteld. De structuurvisie geeft de kaders en uitgangspunten aan om de ongeveer 1.500 woningen te realiseren.
Figuur 3.3: Buurten De Plantage (en plangebied fase 3)
De Plantage is opgedeeld in drie buurten, deze zijn gescheiden door een waterplas met een uitloper in zuidelijk richting en een langgerekte parkstructuur tussen de spoorlijn in het noorden en de Blankertseweg in het zuiden. De drie buurten krijgen van west naar oost de namen De Buitenplaats, De Bastide en De Woongaard. Elke buurt heeft een eigen identiteit en invulling, maar zal ook gezamenlijke elementen bevatten om zo de samenhang van de hele wijk te behouden.
De Woongaard bestaat uit een stelsel van lanen en gaarden. In plaats van de strakke lijnen in de andere buurten aan de westzijde krijgt De Woongaard wat meer gebogen en geknikte wegen. Hierdoor is er ook wat meer variatie in de verkavelingen en woningtypen.
Dit bestemmingsplan maakt het noordelijk deel van “De Woongaard” mogelijk.
Figuur 3.4: Structuurvisie De Plantage (2009)
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 330 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze notitie is opgenomen in bijlage 13.
Op 27 juni 2023 is door het college van Burgemeester en wethouders besloten dat geen MER nodig is. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.
Onderzoek
Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai van belang. In bijlage 6 is het akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai toegevoegd.
De geplande nieuwe woningbouw ligt binnen de wettelijke zones van:
Wegen die wel relevant zijn, maar geen zone hebben zijn de 30 km/uur-wegen binnen
het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zal het geluid van de
relevante 30 km/uur-wegen worden onderzocht.
Grenswaarden wegverkeerslawaai:
Situatie | Grenswaarde in dB |
Voorkeursgrenswaarde (streefwaarde) | 48 dB |
Maximale grenswaarde in stedelijk gebied: | |
- nieuwe woningen, nieuwe weg (gelijktijdig) | 58 dB |
- nieuwe woningen, bestaande weg | 63 dB |
- bestaande woningen, nieuwe weg | 63 dB |
Maximale grenswaarde in buitenstedelijk gebied: | |
- nieuwe woningen, bestaande weg | 53 dB |
Railverkeerslawaai
De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB.
De maximale grenswaarde is voor nieuwe woningen langs bestaand spoor 68 dB.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden door de
Randweg, spoorlijn en de doorgaande 30 km/uur-wegen. Voor de Randweg en de spoorlijn is het aantal woningen met een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde in onderstaande tabel vermeld.
Hoogte rekenpunt | Aantal overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden | |
Randweg | Spoorlijn | |
Op 1,5 meter | 38 | 22 |
Op 4,5 meter | 48 | 34 |
Op 7,5 meter | 71 | 38 |
Appartementen | 22 | 0 |
Totaal | 93 | 38 |
Het aantal woningen met een overschrijding van de doorgaande 30 km/uur-wegen is niet geteld, maar dit betreft naar verwachting alle woningen op de eerste bebouwingslijn. De maximale grenswaarden worden niet overschreden.
Maatregelen
Maatregelen Randweg
Om op 1,5 meter hoogte te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde is een geluidwal/ schermcombinatie nodig met een (totale) hoogte van 4,5 meter en een stiller wegdektype op de Randweg. Het wegnemen van de overschrijdingen op 4,5 en 7,5 meter hoogte is alleen mogelijk met een 7,5 meter hoog scherm of een 8 meter hoge wal.
Omdat de Randweg een provinciale weg is kan de gemeente niet beslissen over het wegdektype. In onderhandelingen met de provincie kan wel worden verzocht om bij onderhoud of bij een reconstructie de weg te voorzien van een stiller wegdek. Maar van een stiller wegdek kan op dit moment niet worden uitgegaan. Er zullen daarom voor de Randweg hogere waarden worden vastgesteld voor een situatie zonder geluidreducerend wegdektype, maar wel met een wal/schermcombinatie.
Maatregelen 30 km/uur-wegen in plangebied
Bij de 30 km/uur-wegen in het plangebied is een reductie van 2 dB mogelijk als in plaats van gewone klinkers er stille klinkers of asfalt wordt aangelegd. Bij de woningen langs deze wegen is het dan nog niet mogelijk om het geluid te reduceren tot de voorkeurgrenswaarde. Wel is het goed mogelijk om de betreffende woningen van een geluidluwe gevel en mogelijk ook een geluidluwe tuin te voorzien, zodat er toch een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd wordt. Omdat 30 km/uur-wegen niet onder de Wet geluidhinder vallen hoeven hiervoor geen hogere waarden te worden vastgesteld.
Maatregelen spoorlijn
Om de overschrijding van voorkeursgrenswaarde weg te nemen zijn vergaande maatregelen nodig, zoals 4 meter hoge schermen of schermen met een hoogte van 3 meter in combinatie met het aanbrengen van raildempers en vervanging van de
dwarsliggers. Deze maatregelen zijn erg kostbaar.
Uit het meest recente nalevingsverslag van Prorail blijkt dat de actuele geluidsbelastingen 9 dB lager liggen dan de berekende waarden die gebaseerd zijn op de geluidproductieplafonds. De actuele geluidsbelasting ligt maximaal 2 dB boven de voorkeursgrenswaarde. Het aanbrengen van geluidsschermen en raildempers kan daarom als niet doelmatig worden beschouwd. Er zullen daarom hogere waarden worden vastgesteld. Deze worden gebaseerd op de vastgestelde geluidproductieplafonds.
Hogere waarden
Vanwege het spoor en vanwege de provinciale weg is het vastleggen van hogere waarden noodzakelijk. Onderstaande tabel geeft een overzicht daarvan. De aantallen woningen zijn bepaald aan de hand van de proefverkaveling met daarbij een marge om de benodigde flexibiliteit in het plan te faciliteren.
Bron | Aantal decibel | Aantal woningen |
Randweg | tot maximaal 60 dB(A) | 66 |
Spoorlijn | tot maximaal 66 dB(A) | 40 |
Conclusie
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden door de Randweg, spoorlijn en de doorgaande 30 km/uur-wegen. Er wordt een maatregel genomen door een geluidscherm op de wal met een totale hoogte van 4,5 meter langs de Randweg. Voor de woningen met een overschrijding vanwege de Randweg en/of de spoorlijn worden hogere waarden vastgesteld.
Het aspect (spoor-)wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Verkeersontsluiting en -afwikkeling
Ontsluiting
De hoofdontsluiting van het plangebied wordt gevormd door een weg die vanuit het noordwesten van het plangebied naar het zuiden van het plangebied loopt. In het noordoosten sluit deze aan op de Rondgang. In het zuiden loopt deze richting de rotonde met de N327. Vanuit deze hoofdstructuur zullen slingerende straten worden aangelegd richting de woonvelden.
Via de hoofdontsluiting kan richting het westen De Plantage Noordwest worden bereikt. Richting het oosten wordt de N327 bereikt.
Door Goudappel is een onderzoek uitgevoerd naar de verkeersafwikkeling in de wijk. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 4.
De 330 woningen van de Plantage Noordoost genereren in totaal circa 2.300 ritten per werkdagetmaal. Dit komt neer op circa 7 ritten per woning. Dit aantal ligt in lijn met CROW 381 "Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie".
Op de ontsluitingsweg aan de westzijde van de Plantage zal de verkeersgeneratie met 900 mvt/etmaal toenemen en op de ontsluitingsweg aan de oostzijde van de Plantage neemt dit toe met 1.800 mvt/etmaal. Op beide plekken kan het verkeer goed afgewikkeld worden.
Kruispunt Rijksstraatweg – Bentinckshof – Verlengde Bredestraat
In de huidige situatie is dit kruispunt een enkelstrooksrotonde met rondom fietsverkeer. De intensiteitensets 2035 zijn ingebracht in de (meerstrooks)rotondeverkenner om in kaart te brengen of deze vormgeving voldoende is voor de geprognosticeerde verkeerscijfers. De verzadigingsgraad komt op 33% in de ochtendspits en 63% in de avondspits voor de prognoses 2035 met de ontwikkelingen van fase de Plantage Noordoost. De verliestijden blijven ruim onder de 10 seconden. De huidige vormgeving is dus voldoende om het verkeer te kunnen afwikkelen.
Kruispunt N327 – Plantage – Hondsgemet (Plettenburglaan)
Uit een eerdere studie (2018) is al bekend dat de huidige rotonde onvoldoende capaciteit heeft om het verkeer in 2032 goed af te wikkelen. Geconcludeerd is dat verkeerslichten de beste vormgeving voor dit kruispunt zijn. Dit is dan ook als uitgangspunt voor deze studie gebruikt, zowel in het verkeersmodel als in de analyse. Voor het kruispunt van de N327 met de Plantage en Hondsgemet is een verkeerslicht nodig met een dubbele rechtdoorgaande richting uit het noordwesten en een dubbele de linksaffer vanaf het bedrijventerrein. Bij die vormgeving is voldoende restcapaciteit.
Fietsontsluiting
Ook dit deel van de Plantage krijgt een goede fietsontsluiting. Dit sluit via een fietsbrug aan op het westelijk deel van de Plantage. Binnen ongeveer een kwartier is het station Geldermalsen te bereiken. Via het vrijliggende fietspad aan de Noorderhof wordt richting het noorden het station bereikt.
Parkeerbehoefte
De wens is het straatbeeld niet te laten domineren door parkeren. In de Woongaard worden diverse vormen van parkeervoorzieningen getroffen:
In het beeldkwaliteitsplan zijn aanvullende eisen opgenomen waaraan parkeerplaatsen moeten voldoen qua verschijningsvorm en afmetingen.
In artikel 11.1 van de regels is een dynamische verwijzing naar de gemeentelijke parkeernorm opgenomen. Deze regels zijn afkomstig van het Paraplubestemmingsplan parkeren 2019. Hiermee is geborgd dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Na het opstellen van het oorspronkelijke bestemmingplan (het “moederplan”) voor De Plantage zijn nadere afspraken gemaakt over de waterhuishouding. Deze zijn vastgelegd in het Waterhuishoudkundig plan voor De Plantage/Hondsgemet. In dit plan van 16 juni 2020, dat voortborduurt op afspraken en (water)plannen uit 2008, 2010 en 2017, is de huidige stand van zaken beschreven en zijn afspraken opgenomen over omvang en vormgeving van het oppervlaktewater, oevers, duikers en bruggen, én de wijze waarop het watersysteem beheerd wordt. Daarmee zijn concrete uitgangspunten voor het ontwerp van de waterstructuur en de benodigde ruimte voor bijvoorbeeld onderhoud beschikbaar.
Deze uitgangspunten vormen de kaders en onderbouwing voor benodigde watervergunningen.
In 2023 is het Waterhuishoudkundig plan opnieuw geactualiseerd. Deze actualisering is opgenomen in bijlage 8 bij deze toelichting.
De doelen van het waterhuishoudkundig plan zijn in willekeurige volgorde:
Bodemopbouw
De bodem in het plangebied wordt gekenmerkt door rivierkleigronden met zandruggen. De dikte van de deklaag van klei varieert van 2,5 tot 9 meter.
Grondwaterstanden
De grondwaterstand in bijna het gehele gebied valt in grondwatertrap VI, dit betekent dat de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) tussen 40 en 80 cm beneden maaiveld ligt en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) tussen 120 en 160 cm beneden maaiveld. De grondwaterstand is afhankelijk van de waterstanden van de Waal. Bij hoge rivierwaterstanden is er sprake van een kwelsituatie en bij lage rivierwaterstanden vindt wegzijging plaats.
Kwel/infiltratie
Binnen het plangebied is naar verwachting bij hoge stijghoogten van het grondwater sprake van een kwelsituatie (stijghoogten boven waterpeil) en bij lage stijghoogten sprake van een wegzijgingssituatie. Uit langjarige peilbuisgegevens van TNO-NITG blijkt dat de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket een deel van het jaar hoger staat dan het open waterpeil. Op de projectlocatie is dan sprake van kwel. Infiltratie van hemelwater binnen het plangebied is daardoor geen optie.
Planhistorie, peil en afvoer
Vooruitlopend op een waterinrichtingsplan voor De Plantage is in 2008 een waterstructuur opgesteld voor zowel De Plantage als Hondsgemet. In dit waterstructuurplan werd afvoer in het noorden richting de Schakelzone niet mogelijk geacht, omdat als gevolg van de bovenstroomse aanvoer de maximale afvoercapaciteit al wordt bereikt. Afvoer van water uit De Plantage via de watergang in de Schakelzone is daarom bij grote neerslaghoeveelheden niet mogelijk. De afvoer vanuit het gebied werd in dit waterstructuurplan daarom geregeld door het maken van een verbinding in het zuiden van De Plantage. Het waterpeil dat werd voorzien als toekomstig streefpeil was +2,20 meter NAP. Voor het aanvullen van het waterpeil bij uitzakken van het peil was de aanleg van een pomp voorzien, om water uit de spoorsloot richting Hondsgemet en De Plantage te pompen.
Het waterstructuurplan bood verder aanbevelingen ten aanzien van het plaatsen van overlaten om onder normale omstandigheden de doorstroming van het watersysteem te verbeteren, maar afvoer onder extreme omstandigheden wel te garanderen.
Ten behoeve van de inrichting van het deelgebied De Plantage is in 2010 een waterinrichtingsplan opgesteld. Verandering tussen het waterstructuurplan en het waterinrichtingsplan is dat het streefpeil dat wordt voorzien is gewijzigd van +2,20 m NAP naar +2,15 m NAP. Nader inzicht vanuit het waterschap heeft medio 2020 geleid tot bijstelling van de afvoerrichting uit De Plantage. Naast de wijzigingen in het stedenbouwkundig ontwerp van fase 2 en 3 is de afvoer vanuit het plangebied gewijzigd naar het noorden.
Om het peil in het plangebied te wijzigen, zijn in 2020 door het waterschap een aantal peilregulerende kunstwerken gerealiseerd:
Riolering, hemelwaterafvoer en berging en doorstroming
In De Plantage is een gescheiden stelsel aangelegd. Het afstromende hemelwater van daken en wegen wordt rechtstreeks afgevoerd naar het oppervlaktewater. Voor fase 1 was in de eerste plannen voorzien in bovengrondse afvoer van het hemelwater. Uiteindelijk is wel een gescheiden stelsel aangelegd, maar is de afvoer ondergronds middels een rioolstelsel gerealiseerd. Doordat de afvoer via riolering de gaat, is er sprake van meer geconcentreerde afvoerpunten die in geval van neerslag de doorstroming verbeteren. Dit is uiteraard wel afhankelijk van de locaties van de uitstroompunten.
Bij de berekening van de watercompensatie is de eventuele waterberging in het rioolstelsel buiten beschouwing gelaten. Dit omdat afhankelijk van de diepte het SWA al wel gevuld is. Bij ligging onder het oppervlaktewaterpeil zal het stelsel immers al gevuld zijn en er geen berging in het stelsel beschikbaar zijn.
Het watersysteem is zo ontworpen dat alle watergangen doorstromend zijn. De uitstroomlocaties voor het hemelwater, met water afkomstig van afstromend dakwater en water van wegen, kunnen min of meer vrij gekozen worden. Door het verzamelen van HWA uitlaten wordt de doorstroming meer beïnvloed dan bij verspreide lozing.
Het bestaande HWA stelsel ligt naar verwachting deels beneden de grondwaterstand en de hoogte van de uitstroomvoorzieningen ligt beneden het waterpeil. Het HWA stelsel is daarom niet te allen tijde droogvallend. In ieder geval een deel van het HWA stelsel zal gevuld blijven met water. De eerste uitstroom vanuit het HWA stelsel zal daarom voor een deel zuurstofloos, zogenaamd dood water, kunnen bevatten.
Toekomstige fasen
Voor fase 3 (en 4) is het voornemen om deze klimaat robuuster in te richten. Hierbij wordt het hemelwater zo veel mogelijk bovengronds afgevoerd, worden wadi's gerealiseerd en groenzones waar het hemelwater kan infiltreren in de bodem. Daarbij wordt niet enkel gekeken naar wat in de openbare ruimte mogelijk is, maar ook naar mogelijkheden die er zijn om water vast te houden op uitgeefbare gronden. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de toepassing van regentonnen en sedumdaken. Om tot een gedragen ontwerp van de afwateringsstructuur te komen voor de nog te ontwikkelen fasen van De Plantage vindt afstemming met het waterschap plaats.
Hemelwaterverordening
In mei 2021 heeft de gemeente West Betuwe de Verordening afvoer hemel- en grondwater West Betuwe vastgesteld.in deze verordening heeft de gemeente regels opgesteld omtrent de afvoer van hemelwater. Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater wordt alleen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in een openbaar riool geloosd, als een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden.
Voor nieuwbouw is hierin opgenomen dat minimaal 20 mm berging binnen de perceelsgrenzen moet worden geborgen alvorens afvoer naar een rioolstelsel is toegestaan.
Doorstroming
Om watergangen met een goede waterkwaliteit en een efficiënte afvoer van overtollig water te garanderen is een goede doorstroming in het watersysteem van De Plantage van belang. De instroom van het watersysteem bevindt zich bij de duiker die onder de Randweg en de Meersteeg door gaat, op het grensgebied van De Plantage en Hondsgemet. De uitstroom is aan de noordgrens van De Plantage, waar via een duiker onder het spoor wordt geloosd op het volgende peilgebied.
Voor een goede waterkwaliteit en efficiënte doorstroming moeten er geen doodlopende watergangen in het watersysteem aanwezig zijn. Onder normale omstandigheden moet het water een zo lang mogelijke route afleggen, waarbij alle watergangen stroming ondervinden. Bij een piekafvoer moet er een mogelijkheid zijn voor een korte afvoerroute om te veel opstuwing in de watergangen te voorkomen. Dit wordt opgelost door het plaatsen van overlaten/stuwen die onder normale omstandigheden het water door het gehele plangebied sturen maar bij grote afvoeren kan het water over de overlaten/stuwen stromen en de kortste route uit het plangebied volgen.
Waterberging
Uitgangspunten
Voor het bepalen van de waterberging conform de eisen van het waterschap zijn de volgende algemene uitgangspunten gehanteerd:
Aanvullend op de waterberging die het waterschap vereist wordt conform de
hemelwaterverordening van de gemeente 20 mm waterberging op de uitgeefbare kavels worden gerealiseerd.
Er is een balans opgesteld voor de gehele Plantage. Voorliggend bestemmingsplan is fase 3a uit onderstaande tabel. Voor de gehele Plantage is een overschot van waterberging ten opzichte van de benodigde waterberging. Dit bedraagt 2.771 m2. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan dient 2.335 m2 berging te worden gerealiseerd.
Figuur 4.1: Waterberging van de Plantage
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
In 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de gehele fase 3. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 9. Uit dit onderzoek blijkt dat verontreinigende stoffen worden aangetroffen in de grond en het grondwater. Deze gehalten geven geen aanleiding tot verdere actie, omdat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de realisatie van woningen.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2023 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Onderzoek
De gemeente West Betuwe heeft in 2021 nieuw erfgoedbeleid vastgesteld. Dit is gedaan zodat het erfgoedbeleid voor de gehele gemeente West Betuwe op elkaar kon worden afgestemd en zodat het erfgoedbeleid geschikt is voor de invoering van de Omgevingswet. Onderdeel hiervan is de archeologische beleidskaart.
De gemeente West Betuwe heeft alle locaties waarvan is vastgesteld dat er (mogelijk) waardevolle cultuurhistorische resten bovengronds en ondergronds aanwezig zijn opgenomen op de archeologische beleidskaart. Figuur 4.1 geeft een uitsnede van deze beleidskaart weer ter plaatse van het plangebied. Hieruit blijkt het gehele plangebied reeds voldoende is onderzocht en geheel vrijgegeven is. Wel blijft altijd de meldingsplicht conform art. 5.10 Erfgoedwet bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gelden wanneer zich archeologische toevalsvondsten voordoen.
Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen uit de Tweede Wereldoorlog. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het explosieve materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) is ingezet, verschoten of afgeworpen, tussen de zeven en vijftien procent om verschillende redenen niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid.
Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling van de Plantage fase 2 en 3 is een vooronderzoek naar conventionele explosieven uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 10. Het noordelijk deel van het plangebied is verdacht op het voorkomen van ontplofbare oorlogsresten. Ook is nog sprake van een loopgraaf in zuidelijke richting. Deze gebieden zijn nog niet nader onderzocht. In de regels van dit bestemmingsplan is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt geborgd dat bodemroerende werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd voordat duidelijk is dat ontplofbare oorlogsresten ter plaatse niet aanwezig zijn.
Figuur 4.2: CE-bodembelastingkaart (bron: Bodac)
Op basis van het vooronderzoek is een projectplan opgesteld waarin is bepaald op welke wijze de aanwezige explosieven worden opgespoord. De aanwezige objecten zijn onderzocht en verwijderd of veiliggesteld.
Tijdens het benaderen van de significante objecten is er een 4 lbs brandbom aangetroffen. Hierop was het projectgebied niet verdacht. De data is daarom opnieuw geïnterpreteerd op brandbommen vanaf 30 lbs omdat deze veelal samen met 4 lbs. brandbommen werden afgeworpen. Hierna zijn er nog enkele objecten extra benaderd zijn. Hierbij zijn geen verdere OO aangetroffen. Nadat de bovenste 4,00 meter onder maaiveld vrijgegeven was is het noordelijke gebied door middel van dieptedetectie onderzocht tot 8,00 meter onder maaiveld. Hierbij zijn geen objecten aangetroffen welke benaderd dienden te worden.
Figuur 4.2.1 geeft de revisietekening weer met daarop de vrijgegeven gebieden met dieptes. Het proces verbaal is opgenomen in bijlage 15.
Figuur 4.2.1: Revisietekening (bron: Den Ouden Bodac)
Conclusie
Het plangebied is vrijgegeven conform de dieptes uit de revisietekening. Hierbinnen kunnen grondroerende werkzaamheden tot de aangegeven dieptes zonder aanvullende maatregelen worden uitgevoerd.
Externe veiligheid (EV) gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen en kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Relevante risicobronnen kunnen zijn:
Beleid en regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn normen en een verantwoordingsplicht vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim of Activiteitenbesluit) veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden van bepaalde risicovolle activiteiten tot kwetsbare functies van derden.
Binnen de belangrijkste regelgeving voor de externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand, die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door lijnen op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven. De afstand vanaf een risicovolle activiteit tot de risicocontour met een plaatsgevonden risico van 10-6 per jaar (of PR 10-6 contour) hangt af van:
Op grond van de belangrijkste EV-regelgeving geldt dit plaatsgebonden risico als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Een oriënterende waarde geldt daarbij als ijkpunt. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor een gebied, dat ligt binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet het groepsrisico worden verantwoord. In de regelgeving is aangegeven welke onderdelen daarbij aan bod moeten komen. In ieder geval moet ingegaan worden op de mogelijkheden voor de hulpverlening door de brandweer bij een ongeval met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied. De veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om over deze mogelijkheden te adviseren.
In aanvulling op het gestelde in de EV-regelgeving zijn in de Beleidsvisie externe veiligheid 2019-2023 van gemeente West Betuwe richtinggevende ambities opgenomen. Volgens de beleidsvisie worden in een woongebied nieuwe "zeer kwetsbare gebouwen" in beginsel niet toegestaan binnen een aandachtsgebied (brand en/of explosie) van relevante risicobronnen. Alleen indien er sprake is van een zwaarwegend belang voor de realisatie van zo'n zeer kwetsbaar gebouw, kan eventueel een dergelijk gebouw worden toegestaan mits de principes, zoals genoemd in uitgangspunt 4 van de EV-visie, voldoende zijn verantwoord.
Voor het binnen een woongebied mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties binnen zo'n aandachtsgebied (brand en/of explosie), dienen die genoemde principes ook voldoende te worden verantwoord. Deze verantwoording is in paragraaf 4.9.3 uitgewerkt. Daarbij zijn tevens de adviezen van de EV-specialisten van Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) en Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) betrokken. Deze betrokkenheid is gewenst en daarom ook vastgelegd in de ambities van de EV-visie.
Relevante risicobronnen
Gelet op de regionale signaleringskaart externe veiligheid zijn enkele risicobronnen relevant voor het plangebied, omdat het invloedsgebied of de veiligheidsafstand van deze risicobronnen over (een deel van) het plangebied ligt. Het gaat dan om de volgende risicobronnen:
In onderstaande paragrafen is nader ingegaan op de consequenties voor het plan door de aanwezigheid van deze risicobronnen. Het plan voorziet immers in het binnen de woonbestemming mogelijk maken van woningen (kwetsbare functies) binnen het invloedsgebied van genoemde risicobronnen.
Onderzoek consequenties hogedruk aardgasleiding
Het plangebied ligt nabij een hogedruk aardgasleiding (W-527-01) met een diameter van 8 inch en een druk van 40 bar.
Voor deze gasleiding geldt dat het plaatsgebonden risico (PR) kleiner is dan 10-6/jr. Dit betekent dat ter plaatse van de kwetsbare functies binnen het plangebied de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico niet worden overschreden.
Gelet op het gestelde in artikel 14 van het Bevb en artikel 5 van het Revb is het verder van belang dat binnen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de buisleiding de volgende activiteiten (zonder omgevingsvergunning) niet kunnen plaatsvinden:
De grens van het plangebied ligt niet binnen die belemmeringenstrook. Hierdoor is het uitgesloten dat activiteiten binnen het plangebied leiden tot (ongewenste) beschadigingen van de leiding.
In het kader van de verantwoording van het groepsrisico (artikel 12 van het Bevb) moet in de toelichting bij het ruimtelijk besluit het volgende worden vermeld:
Om invulling te geven aan de eerste twee aspecten is in augustus 2020 door Omgevingsdienst Rivierenland al een Kwantitatieve risicoanalyse (QRA) ten gevolge van de hogedruk aardgasleiding uitgevoerd. Deze berekening is toen uitgevoerd voor het parapluplan en uitwerkingsplan, waardoor er in deelgebied 2A meer personen aanwezig kunnen zijn binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding dan eerder was bestemd. In de QRA is berekend welke invloed dit heeft op de hoogte van het groepsrisico. In deze berekening is tevens al een aantal personen in woningen meegenomen dat binnen het onderhavige plangebied aanwezig zal zijn. In de berekening is destijds uitgegaan van 3 woningen (7,2 personen) binnen de 100% letaalafstand van de leiding, terwijl er nu, op basis van het stedenbouwkundig ontwerp, 2 woningen binnen die zone liggen. Verder gaat de risicoberekening uit van 14 woningen in de zone tussen de 100% en 1% letaalafstand en voorziet het stedenbouwkundig ontwerp in 17 woningen in die zone binnen het plangebied.
Het rapport van de QRA, d.d. 22 september 2020, is als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door enerzijds de eigenschappen en ligging van de leiding en anderzijds de populatie binnen het invloedsgebied. Uit het onderzoek is af te leiden dat in vergelijking met de huidige bestemde situatie, de populatie binnen het invloedsgebied licht toeneemt. Hierbij wordt opgemerkt dat de populatie binnen de 100% letaliteitszone, in deze situatie ruim 7 personen, de grootste bijdrage aan het groepsrisico levert. Ondanks de geringe toename van de populatie binnen met name de 100% letaliteitszone en toename binnen de 1% letaliteitszone, neemt groepsrisico in de nieuwe situatie naar verwachting niet noemenswaardig toe en blijft de hoogte van het groepsrisico ruimschoots onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit betrof in de berekening van 2020 een factor 83. Gezien het bovenstaande heeft het uitvoeren van een nieuwe risicoberekening nu geen toegevoegde waarde en wordt daarom in deze procedure verwezen naar het eerder uitgevoerde rapport QRA.
Gelet op het gestelde in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) hoeft het groepsrisico niet uitgebreid te worden verantwoord, omdat het berekende GR ruim lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Volgens de regelgeving (Bevb) hoeft in dat geval alleen te worden ingegaan op de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Over de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid heeft de VRGZ in oktober 2016 het volgende opgemerkt. De VRGZ heeft ons laten weten dat er nu geen andere inzichten zijn, waardoor het advies van 2016 nog steeds actueel is.
Rampenbestrijding
Voor de gasleidingen is een fakkelbrand maatgevend en het plangebied ligt deels binnen de 100% letaliteitscontour van een fakkelbrand bij een breuk van de leiding ter hoogte van het plangebied. Een dergelijk ongevalscenario kan potentieel een groot aantal slachtoffers veroorzaken. Men moet er vanuit gaan dat het aantal gewonden dat in het eerste uur ambulancevervoer nodig heeft, het aantal in het eerste uur beschikbare ambulances zal overschrijden. Een fakkelbrand is feitelijk voor de hulpdiensten niet bestrijdbaar. Men kan de ontstane fakkelbrand alleen uitmaken door de Gasunie de afsluiters te laten sluiten (dit kan mogelijk een uur duren), waarna het resterende gas uitstroomt en de fakkel uitdooft. De hittestraling van de fakkel is zo hoog dat de brandweer de omgeving van het lek (tot ca. 100 meter) niet kan betreden. Na het doven van de fakkel kan de brandweer secundaire branden gaan bestrijden. Hiervoor is voldoende bluswater beschikbaar.
Zelfredzaamheid
Het fakkelbrandscenario ter hoogte van het plangebied biedt voor personen in de directe omgeving van de leiding feitelijk geen handelingsperspectief. In dat geval zal een groot deel van de bewoners in de directe omgeving van de gasleiding komen te overlijden. Indien een dergelijk scenario zich op grotere afstand voordoet zal schuilen de beste optie zijn.
Ter bevordering van de zelfredzaamheid en ter beperking van de kans en/of het aantal slachtoffers bij een fakkelbrandscenario, heeft de veiligheidsregio in haar advies van 2016 de volgende maatregelen voorgesteld:
Ten aanzien van bovenstaande door de VRGZ voorgestelde maatregelen is het volgende overwogen:
Zoals hierboven in paragraaf 4.9.1 al is vermeld, zijn, in aanvulling op de EV-regelgeving, volgens de vigerende gemeentelijke EV-visie zeer kwetsbare gebouwen in beginsel niet toegelaten binnen het aandachtsgebied van de leiding (overeenkomend met de 1% letaliteitszone van de aardgasleiding). Dat betekent dat op basis van de huidige EV-visie het gebied waar geen zeer kwetsbare gebouwen worden toegelaten, op de verbeelding is weergegeven (95 meter vanaf de leiding). Een dergelijke zone is voor het plan geen probleem, omdat het plan nu niet voorziet in het oprichten van dergelijke zeer kwetsbare gebouwen. In de planregels is daarom opgenomen dat woningen binnen de 95 meter zone van de leiding niet gebruikt mogen worden voor het verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen. Indien er na het vaststellen van dit bestemmingsplan toch een zwaarwegend belang is voor de realisatie van zo'n zeer kwetsbaar gebouw binnen de 1% letaliteitszone van de aardgasleiding, kan dit onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan via een partiële herziening van het bestemmingsplan of met een omgevingsvergunning.
Voor de realisatie van woningen (dit zijn kwetsbare gebouwen) geldt volgens de vigerende gemeentelijke EV-visie dat dergelijke gebouwen worden toegestaan mits de principes, zoals genoemd in uitgangspunt 4 van de EV-visie, voldoende zijn verantwoord. Onderstaand is ingaan op de toepassing van de betreffende principes (a t/m f):
Ter voorkoming of beperking van risico's heeft in 2016/2017 overleg plaatsgevonden met de Gasunie en is de aardgasleiding vervolgens (deels) verdiept aangelegd, waardoor er nu een dikkere deklaag op de leiding aanwezig is. Daarmee is de veiligheid aan de bron verhoogd, door de kans op een risico te verkleinen.
Dit principe is vooral toegepast voor de zeer kwetsbare gebouwen. De daarin aanwezige personen kunnen zichzelf bij een grootschalige calamiteit met de aardgasleiding niet zonder hulp redden. Voor de zeer kwetsbare gebouwen geldt daarom dat deze binnen het aandachtsgebied van de leiding in principe niet zijn toegestaan. Er is hier dus voldoende afstand gehouden tot de risicobron.
Voor de kwetsbare gebouwen is hier, om eerder genoemde redenen, afgezien van het verder afstand aanhouden tot de risicobron.
Het is belangrijk dat zowel de gebouwen als de omgeving mogelijkheden bieden om te schuilen en/of deze veilig te ontvluchten. De VRGZ heeft hierboven al aangegeven dat met het huidige stedenbouwkundige plan het in voldoende mate mogelijk is om van de gasleiding af te vluchten. Op enige afstand van de leiding is het schuilen in de beoogde gebouwen mogelijk. Daarbij is het van belang dat de stralingswarmte van de fakkelbrand niet zo groot wordt dat het gebouw gaat branden. In dat geval zal alsnog moeten worden gevlucht van de risicobron af.
Een weloverwogen inrichting van de fysieke leefomgeving kan een zinvolle bijdrage leveren aan de bescherming van personen en/of een snelle en effectieve hulpverlening. De mogelijkheden hiervoor zijn niet verkend of noodzakelijk bevonden.
Er zijn geen aanvullende bouweisen voor nieuwbouw opgelegd als aanvulling op eventuele andere (omgevings)maatregelen die voor het gehele gebied gelden. Er is in eerdere fasen van De Plantage, al afgezien van het in de planregels opnemen van een mogelijkheid om met een nadere eis bepaling aanvullende bouweisen te kunnen opleggen. Daarom zijn deze maatregelen ook nu niet opgenomen. Het opnemen van een dergelijke maatregel zou bovendien leiden tot een verhoging van de bouwkosten en vormt derhalve een relatief zware maatregel gerelateerd aan het geringe restrisico.
Verantwoordelijke personen voor gebouwen of locaties, waar kwetsbare groepen verblijven, binnen relevante aandachtsgebieden zorgen ervoor dat mensen bekend zijn met de relevante externe veiligheidsrisico's en weten hoe te handelen bij een crisissituatie. Hierboven is al aangegeven dat er in het plangebied hier uitvoering aan zal worden gegeven.
Geconcludeerd is dat de principes voor het toelaten van kwetsbare gebouwen binnen het aandachtsgebied van de hogedruk aardgasleiding met het bovenstaande voldoende zijn verantwoord.
Onderzoek consequenties transportroutes vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid ook relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, het spoortraject Utrecht-Meteren en de A15. Het plangebied ligt namelijk (deels) binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 4 oktober 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Desgevraagd heeft de VRGZ op 23 juni 2022 laten weten dat het onderstaande nu ook nog geldt voor de woningen die mogelijk worden gemaakt met het bestemmingsplan (fase 3).
Rampenbestrijding
Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
Conclusie
Voor het plan is het aspect externe veiligheid relevant vanwege een hogedruk aardgasleiding en enkele transportroutes. Er wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Gelet op het gestelde in de EV-regelgeving, de gemeentelijke EV-visie en de adviezen van de VRGZ en ODR:
Gezien de bovengenoemde overwegingen, de te treffen maatregelen en het geringe berekende restrisico zijn er voldoende argumenten om de beperkte mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te accepteren.
De gemeenteraad heeft daarom het restrisico aanvaard. Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek en conclusie
Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich de bakkerijfabriek. In 2011 is een bestemmingsplan voor onder andere deze bedrijfslocatie vastgesteld (Bestemmingsplan Meersteeg 6 - 8). In dit bestemmingsplan is reeds rekening gehouden met de ontwikkeling van de Plantage. Er is toen één maatregel genomen. In het kader van externe veiligheid is de toen aanwezige propaantank verwijderd. Hiermee is er geen belemmering meer op het aspect externe veiligheid. Daarnaast is in het kader van geuroverlast voorgesteld de schoorsteen te verhogen. Dit is echter niet uitgevoerd. Daarom is een nieuw geuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 1.
Uit het geuronderzoek blijkt een geurcontour zonder maatregelen:
Figuur 4.3: Geurcontour bakkerijfabriek
Deze contour is door middel van een aanduiding aangegeven op de verbeelding. Deze zone is zekerheidshalve binnen het gehele noordelijke bouwvlak opgenomen. Binnen deze aanduiding geldt dat aangetoond moet worden dat ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het kader van geur.
Industrielawaai
In bijlage 3 is het akoestisch onderzoek industrielawaai toegevoegd. In dit onderzoek is de geluidbelasting van de bakkerijfabriek onderzocht. Hieruit blijkt dat voor de woningen tot 60 meter van de kavelgrens niet zonder meer mogelijk zijn.
Er is met een geluidscontour weergeven hoe de geluidsbelasting zich verspreidt over het plangebied. Dit zijn de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus (LAr,LT), maximale geluidsniveaus (LAmax) en de verkeers-aantrekkende werking. Deze geluidscontouren zijn gemaakt voor de maatgevende hoogte van 7.5 meter. Daarnaast zijn de resultaten van de eerstelijns bebouwing weergegeven in een tabel.
De geluidscontouren en resultaten zijn getoetst aan de normstelling uit stap 2 en stap 3 van de VNG-publicatie voor 'gemengd gebied'.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
Vanaf 60 meter van de kavelgrens van de bakkerij voldoet het langtijdgemiddeld
beoordelingsniveau (LAr,LT) aan stap 2 (50 dB(A) etmaalwaarde). In dit gebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat en is zonder verdere motivering woningbouw toegestaan.
In de eerste 20 meter voldoet het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) niet aan de normstelling van stappen 2 en 3. Op een afstand van ongeveer 20 tot 60 meter is woningbouw alleen toegestaan met nadere motivering.
Maximale geluidsniveau (LAmax)
Vanaf 20 meter van de kavelgrens van de bakkerij voldoet het maximale geluidsniveau (LAmax) aan stap 2 (70 dB(A) in de dagperiode). De maximale geluidsniveaus (LAmax) worden enkel veroorzaakt door het aan- en afrijdend verkeer. Het maximale geluidsniveau (LAmax) voldoet aan stap 3 op het hele plangebied.
Onderstaand figuur geeft een samenvattend overzicht van de locaties waar woningbouw zonder verdere motivering toegestaan is (groen), waar woningbouw alleen met verdere motivering toegestaan is (oranje) en waar woningbouw doorgaans niet mogelijk is (rood). De oranje en rode zone zijn samen opgenomen op de verbeelding met de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting geluid'
Figuur 4.4: Samenvatting contouren geluid
In bijlage 2 is een onderzoek naar de mogelijke maatregelen toegevoegd. Momenteel wordt onderzocht op welke wijze een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd. Om dit in de regels te borgen, is in artikel 6.2.9 een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Ten slotte bevindt zich op circa 60 meter afstand ten noorden van het plangebied een hondenveld en een fietscrossbaan. Dit kan getypeerd worden als een veldsportcomplex, dit valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter in een rustige woonwijk. Met een afstand van circa 60 meter tot de beoogde woningen wordt voldaan aan de richtafstand.
Toetsingskader
Hinder voor personen in gebouwen wordt in Nederland gewoonlijk beoordeeld op de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Met behulp van deze richtlijn wordt bepaald of de maximaal optredende trillingssterkte in een gebouw voldoet aan de streefwaarde voor dit gebouw. De streefwaarde voor de trillingshinder is onder meer afhankelijk van de gebouwbestemming (kantoor, wonen, gezondheidszorg, etc.) en of het om een nieuwe of bestaande situatie gaat.
Toetsing
In de regels van het ontwerpbestemmingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting in artikel 6.2.10 geborgd dat voorafgaand aan de bouw van de woningen onderzoek moet worden gedaan naar het aspect trillingen.
Om te bepalen wat of trillingen als gevolg van het treinverkeer kunnen leiden tot hinider voor de nieuwe bewoners, is een onderzoek naar trillingshinder uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 14. Om dat vast te kunnen stellen, zijn ter plaatse trillingsmetingen op maaiveld uitgevoerd en is een prognose van de in de woningen te verwachten trillingssterkte opgesteld.
Op basis van metingen ter plekke en een empirische prognose zijn de te verwachten trillingen als functie van de afstand in de toekomstige woningen berekend. De berekende trillingssterkte is beoordeeld aan de hand van SBR-B. De conclusies uit het onderzoek luiden samenvattend als volgt:
Conclusie
Er zijn mogelijkheden om de trillingssterkte verder te reduceren onder de streefwaarden uit SBR-B. Te denken valt aan het optimaliseren van de draagconstructie, verzwaren van de fundering, het van de bodem vrijhouden van het fundament, het toepassen van een isolerend scherm in de bodem tussen spoor en gebouw of het trilling geïsoleerd opstellen van het gebouw als geheel. Een isolerend scherm of geïsoleerd opstellen van het gebouw zijn in veel gevallen (financieel) niet haalbaar maar met de eerste twee maatregelen is mogelijk de nodige reductie van trillingen te bereiken. De verwachting is dat met maatregelen aan de streefwaarden voor nieuwe situaties uit SBR-B kan worden voldaan, of dat nagenoeg kan worden voldaan. De voorwaardelijke verplichting in artikel 6.2.10 borgt dat onderzoek dient aan te tonen of door middel van maatregelen aan de streefwaarden kan worden voldaan.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Spoedwet Aanpak Stikstof
Op 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak stikstof in werking getreden. Hierbij is de toets bij Wnb vergunningen ten aanzien van Natura 2000 gebieden aangepast, niet alleen voor stikstofdepositie, maar ook voor andere effecten. Er is nu alleen een vergunning nodig als er sprake is van mogelijke significante (negatieve) effecten. Voorheen was dit ook het geval als er sprake was van enige verstoring of verslechtering van een Natura 2000-gebied, die op zich niet significant was. Dan kon deze vergunning wel worden verleend, maar vaak wel onder voorwaarden. Nu is er voor deze activiteiten geen vergunning meer nodig, geringe effecten moeten worden tegengegaan middels het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken op een afstand van circa 4 kilometer.
Figuur 4.5: Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden (bron: AERIUS calculator)
In bijlage 5 is de memo stikstofberekening toegevoegd. Hierbij is de bemesting van de landbouwgronden als referentiesituatie ingevoerd. Uit de projectberekening blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,0 mol/ha/jr.
Soortenbescherming
In 2021 is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in bijlage 11. Het gehele gebied fase 3 is hierin onderzocht. Hieruit blijkt dat het plangebied van de Plantage Noordoost mogelijk een functie vervult voor brede wolfsmelk, kleine wolfsmelk, bunzing, hermelijn, wezel en de grote modderkruiper. Mogelijke biotopen voor vleermuizen komen niet voor in dit deel van het plangebied.
Het plangebied is tevens mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Om te bepalen of de beschermde soorten voorkomen in het plangebied, is aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 12. Hieruit blijkt dat de brede wolfsmelk, kleine wolfsmelk, bunzing, hermelijn, wezel en de grote modderkruiper allen niet voorkomen in het plangebied van de Plantage Zuidoost.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijnstof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijnstof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied worden 330 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N327. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een deel van de veligheidszone van de hogedruk aardgasleiding. Dit is aangegeven middels een aanduiding op de verbeelding.
Bij het opstellen van de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels.
De planregels zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 7). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 13). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 14 en 15).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch-technische opbouw van de regels en de plankaart van het bestemmingsplan “De Plantage Noordoost”. Het hoofdstuk is te beschouwen als een leeswijzer voor de regels en de plankaart.
In de begripsbepalingen wordt een definitie gegeven van begrippen die in de regels worden gebruikt, zodat daarover geen misverstanden kunnen bestaan.
In dit artikel staat hoe afstanden en maten moeten worden gemeten, zodat er duidelijkheid is over hoe de regels worden toegepast.
De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede voor openbare, nuts-, verkeers- en speelvoorzieningen. Onder de regels is op een het gebied met de aanduiding 'geluidwal' de grond bestemd voor een geluidwal, waarbij er ook een geluidsscherm toegelaten is.
Voor een klein deel valt de bestaande hogedrukgasleiding binnen het plangebied. Dit artikel voorziet in de bijpassende regeling.
De beoogde hoofdwaterstructuur is opgenomen binnen de bestemming 'Water'.
De doeleindenomschrijving van deze bestemming geeft aan dat deze gronden mogen worden gebruikt voor het wonen in de vorm van nieuwe en bestaande woningen. Daarnaast zijn aan huis gebonden beroepen en verschillende voorzieningen toegestaan, zoals wegen, paden en parkeren. Hierbij is er een aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hoofd verkeersontsluiting' opgenomen waar de belangrijkste ontsluitingsweg van het plangebied is toegelaten.
De goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen staan op de plankaart aangegeven. Voor bijgebouwen geldt dat de maximale gezamenlijke oppervlakte afhankelijk is van de grootte van het bouwperceel. Hoe groter het bouwperceel des te meer oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan. Eveneens is in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de hoogte.
Verder zijn er regels opgenomen over het gebruik van de bestemming en onder welke voorwaarden hiervan kan worden afgeweken.
De anti-dubbeltelbepaling is voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat wat in ieder geval wordt begrepen onder strijdig gebruik van de gronden.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel staan enkele regels die gelden voor de verschillende aanduidingen in dit bestemmingsplan, zoals voor de twee veiligheidszones in het plangebied.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
De in dit artikel verwoorde afwijkingsmogelijkheid heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan de hand van een afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in maatvoering en in bestemmings- of bebouwingsgrenzen worden aangebracht.
In de overige regels staat een regel over parkeren. Hiermee wordt vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen er moeten zijn en eisen aan de parkeervoorzieningen zelf. Ook zijn er voorwaarden opgenomen die afwijken mogelijk maken.
De overgangsbepaling heeft onder andere tot doel de rechtszekerheid te verzekeren van bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven omgevingsvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels. Het afwijkende gebruik mag worden voortgezet of worden gewijzigd in een andere, zolang de afwijking van het bestemmingsplan maar niet vergroot wordt.
De slotregel bepaald hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.
Voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling van de Plantage is geen exploitatieplan noodzakelijk, omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie is verzekerd door de gemeentelijke gronduitgifte (gronden zijn in eigendom van de gemeente) en de fasering en uitwerking geen nadere eisen en/of regels vereist.
Het bouw- en woonrijp maken van het plangebied wordt uitgevoerd door de gemeente. De gewenste woningbouw wordt gerealiseerd door diverse partijen en door particulieren, middels het bebouwen van uit te geven “vrije sector” kavels.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.
De Provincie Gelderland, Prorail, Gasunie en het Waterschap Rivierenland hebben officieel gereageerd. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen
Gasunie geeft aan dat hun belang niet wordt geschaad.
Provincie Gelderland
De provincie geeft in de vooroverlegreactie aan wat hun visie is op het gebied van woningbouw. Afspraken over woonlocaties worden gemaakt in de regionale woonagenda. De nieuwe woningen in de Plantage passen binnen de regionale afspraken die zijn gemaakt in de woonagenda van regio Rivierenland.
De provincie geeft aan dat er nog geen aandacht is besteed aan het aspect klimaatadaptatie. Dit is naar aanleiding van deze reactie toegevoegd aan het bestemmingsplan in paragraaf 3.3.2.
Daarnaast geeft de provincie aan dat de locatie in het drinkwaterreserveringsgebied ligt. Ingrepen in de bodem dieper dan 30 meter onder het maaiveld is alleen toegestaan met een melding en wanneer er wordt voldaan aan de algemene regels. Dit wordt meegenomen in de toekomstige ontwikkelingen.
Tot slot geeft de provincie informatie over stikstof mee.
Prorail
Risicoanalyse overwegen
Prorail geeft aan dat de beoogde ontwikkelingen conform het bestemmingsplan “De Plantage Noordoost” invloed hebben op de in de nabijheid van het plangebied gelegen spoorwegovergangen. Conform de Beleidsagenda Spoor 2020-2025 dient uw gemeente als initiatiefnemer middels een risicoanalyse overwegen aan te geven hoe een eventuele risicotoename op deze overwegen beheerst en gecompenseerd wordt.
Bereikbaarheid
Prorail constateert dat de bereikbaarheid van werkgelegenheidslocaties vanuit het plangebied in de huidige situatie per auto beter is dan met het OV. De auto-bereikbaarheid van werkgelegenheidslocaties wordt tot 2040 per auto echter slechter, maar met het OV beter.
Gezien het bovenstaande ligt het voor de hand om de bereikbaarheid in de toekomst duurzaam te faciliteren, met o.a. een goede bereikbaarheid van station Geldermalsen.
De bereikbaarheidsparagraaf in het bestemmingsplan bevat alleen bevindingen over de auto en nog geen parkeernorm. Prorail verzoekt om alsnog een paragraaf over de fietsbereikbaarheid van het station op te nemen. Tevens wordt verzocht een bij het gebied passende parkeernorm op te nemen, die ook een relatie heeft met de goede fietsbereikbaarheid van het station.
Naar aanleiding van deze reactie is in paragraaf 4.4 een passage over fietsbereikbaarheid opgenomen. Voor de parkeernorm in het gebied wordt aangesloten bij de gemeentelijke parkeernormen. Er worden geen passende parkeernormen opgenomen.
Trillingen
Prorail geeft aan dat het aspect trillingshinder dient te worden betrokken in het bestemmingsplan. Naar aanleiding van deze reactie is paragraaf 4.11 over trillingshinder opgenomen. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (6.2.10) voor een zone tot 100 meter vanaf het spoor waarbinnen geldt dat voorafgaand aan de bouw van de woningen een onderzoek naar trillingshinder dient te worden uitgevoerd. Om de woningen te mogen bouwen, dient te worden voldaan aan de gestelde normen.
Waterschap Rivierenland
Het Waterschap Rivierenland is nauw betrokken geweest bij het opstellen van het Waterhuishoudkundig plan van de Plantage. In het kader van het vooroverleg is het waterhuishoudkundig plan afgerond en afgestemd met het waterschap.
Ter inzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Ook zijn de ambtshalve wijzigingen opgenomen in de nota. De nota zienswijzen is toegevoegd in bijlage 17.