direct naar inhoud van Regels
Plan: De Plantage Noordoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.METplantagefase3b-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Plantage Noordoost' met identificatienummer NL.IMRO.1960.METplantagefase3b-VSG1 van de gemeente West Betuwe;

1.2 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.3 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanbouw / uitbouw

een gebouw dat aangebouwd is aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding is van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw;

1.7 aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.8 aan huis verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot een aan huis gebonden beroep, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is, dat de activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.9 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

het gedeelte van de oppervlakte van een bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten, met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1 m2, buiten beschouwing blijven;

1.12 beperkt kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.13 bestaand
  • bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Als bestaand bouwwerk wordt ook aangemerkt een bouwwerk dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, waarbij de bouwaanvraag voor dat tijdstip is ingediend. Onder bestaande bouwwerken worden niet verstaan bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
1.14 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 zeer kwetsbare gebouwen

Onder bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een definitie opgenomen van het begrip zeer kwetsbaar gebouw. Het gaat hierbij om een gebouw met een van de volgende gebruiksfuncties, alleen voor zover het gaat om die gebruiksfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan:

  • a. een woonfunctie voor 24-uurszorg;
  • b. een bijeenkomstfunctie:
    • 1. voor kinderopvang; of
    • 2. voor dagverblijf van personen met een lichamelijke of geestelijke beperking;
  • c. een celfunctie voor dwangverblijf van personen;
  • d. een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied; of
  • e. een onderwijsfunctie:
    • 1. voor basisschoolonderwijs; of
    • 2. voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking.
1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 bouwwijze

bebouwingstype van hoofdgebouwen (met name woningen), onder te verdelen in vrijstaand, twee-aaneen en aaneengebouwd, waarbij:

  • a. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  • b. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, aan één zijde begrensd door de scheidsmuur van een ander hoofdgebouw;
  • c. onder aaneengebouwd wordt verstaan een rij hoofdgebouwen, aan twee zijden begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de rij beëindigen;
  • d. onder gestapeld wordt verstaan een gebouw dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  • e. onder geschakeld wordt verstaan, een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;
1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak

1.24 dakhelling

de hoek van de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel met het hellend dakvlak;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 gevel

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.28 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 kamerverhuurbedrijf

het geheel van onzelfstandige woonruimten die bedrijfsmatig wordt verhuurd aan derden. Hiervan is sprake als een substantieel inkomen wordt verworven met de bedrijfsmatige activiteit en minimaal 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw(en) wordt benut ten behoeve van kamerverhuur;

1.30 kantoor

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.31 kap

een dak of een gedeelte daarvan, dat bestaat uit hellende dakvlakken;

1.32 kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.33 niet-woonfunctie

een functie, gericht op gebruik van de gronden en/of opstallen voor andere doeleinden dan woondoeleinden;

1.34 nieuw

eerst aanwezig na de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.35 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 ondergeschikte bouwdelen

plinten, pilasters, kozijnen, risalieten, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, gevel of kroonlijsten, overstekende daken, liftschachten, goten, luifels, balkons, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, koekoeken en hijsinrichtingen, zomede erkers en aan- of uitgebouwde entrees;

1.37 ondergronds

onder het niveau van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.38 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.39 peil

Voor gebouwen:

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

Voor andere bouwwerken:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ;

1.40 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.41 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.42 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.43 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.44 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van dit plan;

1.45 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.46 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.47 zelfstandig bewonen

zelfstandig gebruik van een ruimte of gebouw als woning voor een afzonderlijk huishouden;

1.48 zorgwoningen

een gebouw dat bestaat uit meerdere wooneenheden, al dan niet zelfstandig, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en verpleegvoorzieningen zijn toegestaan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens en/of de lengte van het overstek ten opzichte van de buitenwerkse gevelvlakken niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
  • c. duikers en bruggen;
  • d. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
  • e. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. voorwerpen van beeldende kunst;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal', een geluidwal/geluidscherm;

een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal', een geluidscherm met een maximale hoogte van 2 m ten opzichte van de bovenkant van de geluidwal.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor (de bescherming van) een gasleiding met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en andere bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming met een maximale bouwhoogte van 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, mits:

  • 1. hiertegen uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat;
  • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  • 3. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
  • 4. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

Voorts zijn de regels van de betreffende hoofdbestemming van toepassing.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven of egaliseren van de gronden;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplanting, het bebossen van gronden of het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • c. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeeraangelegenheden of andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • e. het opslaan van zaken;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • h. het rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen.

4.4.2 Uitzonderingen

Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen aanleg- of omgevingsvergunning vereist was;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en beheer overeenkomstig de bestemming van deze gronden;
  • d. het verbod, zoals bedoeld in 4.4.1 is tevens niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

4.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

 

Artikel 5 Water

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. waterberging en infiltratie;
  • c. waterbeheersing en oeververbindingen;

en tevens ondergeschikt aan sub a:

  • d. ontsluitingswegen, verkeersruimte, duikers en bruggen;
  • e. voorwerpen van beeldende kunst;

een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de keur van het waterschap uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, onder de voorwaarden dat:

  • a. gemalen, aanlegsteigers, duikers en bruggen zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 m;
  • b. steigers mogen een lengte respectievelijk breedte hebben van ten hoogste 6 m/1 m.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. aan huis gebonden beroep;
  • c. parkeren en verkeersruimte;
  • d. ontsluitingswegen met dien verstande dat in ieder geval een ontsluitingsweg aanwezig is ter plaatse van of op een afstand van 10 meter van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied – hoofd verkeersontsluiting'
  • e. tuinen en erven;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen en straatmeubilair;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Woongebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend woningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede bouwwerken ten dienste van de bestemming en de technische uitrusting van wegen, water en groen.

6.2.1 Woningaantal

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 330.

 

6.2.2 Bebouwingsdichtheid
  • a. Het maximaal bebouwd oppervlak, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor bouwpercelen tot 800m2 bedraagt 50% van de oppervlakte van de kavel, dit met uitzondering van appartementen, patiowoningen, bungalows of seniorenwoningen, waarbij het maximaal bebouwd oppervlak, inclusief bijbehorende bouwwerken, 70% bedraagt.
  • b. Het maximaal bebouwd oppervlak, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor bouwpercelen tussen 800 m2 en 1000 m2 bedraagt 35% van de oppervlakte van de kavel.
  • c. Het maximaal bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) voor bouwpercelen groter dan 1000 m2 bedraagt 30% van de oppervlakte van de kavel.

6.2.3 Situering gebouwen

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

6.2.4 Maatvoering hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en/of bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangeduide maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m);
  • b. uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'gestapeld' mogen gestapelde woningen worden gebouwd, met, in afwijking van de aanduiding op de verbeelding, een maximale bouwhoogte van 13 m;
  • c. In aanvulling van het gestelde onder b zijn binnen het gehele plangebied beneden-bovenwoningen toegestaan binnen de onder a gestelde maximum goot- en bouwhoogte;
  • d. de afstand van hoofdgebouwen (bijbehorende bouwwerken niet meegerekend) tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij vrijstaande hoofdgebouwen minimaal 3 m aan één zijde en minimaal 5 meter aan de andere zijde;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen (bijbehorende bouwwerken niet meegerekend) tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen minimaal 5 m aan één zijde;
  • f. aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen in de zijdelingse erfgrens worden gebouwd;
  • g. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwerceelsgrens bedraagt bij hoekwoningen minimaal 2 meter aan één zijde;
  • h. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden afgedekt met een kap met een dakhelling van tenminste 40° en ten hoogste 80°;
  • i. de breedte van de gezamenlijke dakkapellen op het dakvlak van de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van dat dakvlak.

6.2.5 Maatvoering bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken, waaronder in elk geval aanbouwen, uitbouwen en uitbreiding van de woning en overkappingen zijn begrepen, gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen niet voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden gebouwd met uitzondering van een uitbouw met een diepte van maximaal 1,5 m, met dien verstande dat een resterende diepte van de voortuin van tenminste 2 m voor de uitbouw onbebouwd blijft;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande en geschakelde woningen mogen niet minder dan 11 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. bijbehorende bouwwerken bij rijenwoningen en twee-onder-een-kap woningen mogen niet minder dan 6 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan, worden gebouwd;
  • d. bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande en geschakelde woningen mogen niet minder dan 2 m uit de zijdelingse erfgrens of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • e. bijbehorende bouwwerken bij rijenwoningen en twee-onder-een-kap woningen mogen niet minder dan 1 m uit de zijdelingse erfgrens of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • f. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken van de woning bedraagt ten hoogste 3,2 m, respectievelijk 6 m
  • g. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m, respectievelijk 5 m;
  • h. in achtneming met het gestelde in artikel 6.2.2 bedraagt de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij woningen met een andere bouwwijze dan 'gestapeld' ten hoogste:
    • 1. 60 m2 voor bouwpercelen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, kleiner of gelijk aan 200 m2;
    • 2. 80 m2 voor bouwpercelen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, groter dan 200 m2 en kleiner of gelijk aan 500 m2;
    • 3. 100 m2 voor bouwpercelen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, groter dan 500 m2 en kleiner of gelijk aan 1.000 m2;
    • 4. 125 m2 voor bouwpercelen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, groter dan 1.000 m2.

6.2.6 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m, met dien verstande dat deze uitsluitend achter de voorgevelrooilijn zijn toegestaan.

6.2.7 Voorwaardelijke verplichting geluid

Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen, mogen de woningen pas in gebruik worden genomen wanneer voldaan wordt aan de vastgestelde hogere waarden (Bijlage 3) in het kader van de Wet geluidshinder. Indien nodig wordt hiervoor een geluidwerende voorziening gerealiseerd en in stand gehouden.

6.2.8 Voorwaardelijke verplichting geur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting geur' mogen woningen pas in gebruik worden genomen indien is aangetoond, ter beoordeling van de gemeente, dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het kader van geur.

6.2.9 Voorwaardelijke verplichting industrielawaai

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting geluid' mogen woningen pas in gebruik worden genomen wanneer is aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het kader van industrielawaai.

6.2.10 Voorwaardelijke verplichting trillingshinder

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting trillingshinder' dient voorafgaand aan de bouw van de woningen een onderzoek naar het aspect trillingen te worden gedaan waarbij dient te worden voldaan aan de streefwaarden zoals bedoeld in Richtlijn deel B van de Stichting Bouwresearch.

6.2.11 Voorwaardelijke verplichting overweg

De woningen mogen pas in gebruik worden genomen wanneer is aangetoond dat in het kader van overwegveiligheid de maatregelen (ofwel gelijkwaardige maatregelen) zoals beschreven in paragraaf 6.2 van het onderzoek Risicoanalyse overwegveiligheid in bijlage 16 zijn uitgevoerd.

6.3 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen
  • a. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:
    • 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen en veranda's, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    • 2. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, risalieten, gevelversieringen, funderingen en andere daaraan gelijk te stellen bouwdelen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, door:
    • 1. ondergeschikte bouwdelen, zoals (dak-)overstekken, gevelversieringen en funderingen alsmede balkons en luifels, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.4 Ondergronds bouwen en -aanleggen
6.4.1 Ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen bepalingen, geen beperkingen.

6.4.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Ondergrondse bouwwerken in de vorm van zwembaden zijn toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 0,50 meter;
  • b. Voor het bouwen van overige ondergrondse bouwwerken geldt dat alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat:
    • 1. ondergronds bouwen niet is toegestaan onder vrijstaande bijbehorende bouwwerken, dit met uitzondering van inpandige zwembaden;
    • 2. de verticale diepte maximaal 5 m mag bedragen.
6.5 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. dakbeëindiging de kapvorm van gebouwen;
  • c. kleuren en materialen van gebouwen;
  • d. erfscheidingen;
  • e. aantal te realiseren parkeerplaatsen;
  • f. wijze van parkeren op private erven;

indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

  • g. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied, zoals neergelegd in het vastgestelde Beeldregieplan de Woongaard van de gemeente West Betuwe, welke als Bijlage 2 bij deze regels is gevoegd;
  • h. de parkeerbalans;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.6 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, onder de voorwaarde dat de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is en geen onevenredige consequenties heeft voor de verkeersveiligheid, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 6.2.2 voor een groter maximaal bebouwd oppervlak;
  • b. het bepaalde in 6.2.3 voor de situering van bebouwing buiten het bouwvlak;
  • c. het bepaalde in 6.2.4 sub a voor een maximum goothoogte van 9 m dan wel een maximum bouwhoogte van 15 m;
  • d. het bepaalde in 6.2.4 sub d, e en g voor het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  • e. het bepaalde in 6.2.4 sub h voor het plat afdekken van woningen dan wel voor een kleinere of grotere dakhelling;
  • f. het bepaalde in 6.2.5 sub a bij woningen op een hoekperceel voor bouw van een bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel of het verlengde daarvan met een grotere omvang;
  • g. het bepaalde in 6.2.5 sub a voor de bouw van een uitbouw voor de voorgevel waarbij de resterende diepte van de voortuin kleiner wordt dan 2 m;
  • h. het bepaalde in 6.2.5 sub a voor de bouw van een veranda voor de voorgevel met een grotere omvang en waarbij de resterende diepte van de voortuin kleiner wordt dan 2 m;
  • i. het bepaalde in 6.2.5 sub b voor het situeren van bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande en geschakelde woningen op een afstand van minder dan 11 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan;
  • j. het bepaalde in 6.2.5 sub c voor het situeren van bijbehorende bouwwerken binnen 6 m achter de voorgevellijn;
  • k. het bepaalde in 6.2.5 sub h voor een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  • l. het bepaalde in 6.2.6 voor het bouwen van een balustrade op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag mag reiken;
    • 2. de bouw geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van aangrenzende percelen.
6.7 Specifieke gebruiksregels
6.7.1 Niet-woonfuncties
  • a. De uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf is niet toegestaan.
  • b. De uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
    • 1. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte verkoop in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij een woning;
    • 2. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroepsmatige activiteiten in gebruik is, zulks met een maximum van 45 m2;
    • 3. door degene die de activiteit gaat ontplooien, dient te worden aangetoond dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied. De aanleg van overige parkeervoorzieningen mag niet tot gevolg hebben dat er een onevenredige aantasting van het groene karakter van de omgeving plaatsvindt.

6.7.2 Strijdig gebruik

Als een gebruik strijdig met de bestemming wordt bedoeld:

  • a. het gebruik ten behoeve van onzelfstandige wooneenheden;
  • b. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte;
  • c. opslag en verkoop van vuurwerk.

6.7.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 6.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat:
    • 1. de door de gemeente gehanteerde parkeernormen in acht moeten worden genomen;
    • 2. nieuwe hoofdgebouwen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming zijn toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder 6.7.3 sub a onder 1;
  • b. parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 6.7.3 sub a onder 1.
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en sub b en worden toegestaan dat in minder dan in de van toepassing zijnde gemeentelijke parkeernormen genoemde benodigde aantal parkeerplaatsen wordt voorzien, mits aantoonbaar wordt gemaakt dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

6.8 Afwijken van de gebruiksregels
6.8.1 Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.7.1 teneinde de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf toe te staan, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de bedrijfsactiviteit geen onevenredige hinder voor het woonmilieu zal opleveren en geen onevenredige afbreuk zal doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  • c. de aanleg van parkeervoorzieningen mag niet tot gevolg hebben dat er een onevenredige aantasting van het groene karakter van de omgeving plaatsvindt;
  • d. degene die de bedrijfsactiviteit in hoofdzaak uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  • e. het niet betreft activiteiten welke een zodanige verkeersaantrekking hebben, dat deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
  • f. door degene die de activiteit gaat ontplooien, dient te worden aangetoond dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  • g. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit; in afwijking hiervan kan een internetwinkel wel worden toegestaan, mits er geen sprake is van een afhaalpunt;
  • h. geen buitenopslag plaatsvindt;
  • i. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik is, zulks met een maximum van 45 m²;
  • j. in geval de activiteit bed & breakfast/ kamerverhuur voor verblijfsrecreatieve doeleinden betreft, is permanente bewoning ten behoeve van deze activiteit niet toegestaan;
  • k. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functies genoemd in 6.1.

6.8.2 Onzelfstandige wooneenheden

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.7.2 ten behoeve van het toestaan van onzelfstandige wooneenheden, al dan niet ten behoeve van bijzondere woonvormen, verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. per woning zijn maximaal 4 onzelfstandige wooneenheden toegestaan;
  • b. per onzelfstandige wooneenheid mag maximaal 1 persoon worden gehuisvest;
  • c. per straat mag maximaal 2% van de woningen ten behoeve van onzelfstandige woonruimte worden gebruikt;
  • d. aansluitende percelen kunnen niet beide gebruikt worden voor onzelfstandige wooneenheden;
  • e. voor de berekening van het toegestane maximum aantal onzelfstandige wooneenheden per straat en/of woongebouw geldt, dat een afronding naar beneden op een geheel getal dient plaats te vinden, met dien verstande dat altijd tenminste één onzelfstandige wooneenheid per straat en/of woongebouw is toegestaan;
  • f. de parkeersituatie mag niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de omgevingsvergunning wordt niet verleend ten behoeve van zeer kwetsbare gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding'.

Aan een vergunning kan door het bevoegd gezag voorwaarden worden verbonden.

6.8.3 Horeca

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het gestelde onder 6.1.1 ten behoeve van het toestaan van horeca-activiteiten in ten hoogste categorie 1b van de Staat van horeca-activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'horeca', met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van de horecavoorziening maximaal 125 m2 bedraagt;
  • b. er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. er aangetoond wordt dat er geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op Natura-2000 gebieden;
  • e. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.
6.9 Wijzigingsbevoegdheid
6.9.1 Onzelfstandige wooneenheden

Bevoegd gezag is bevoegd het percentage in 6.8.2 sub c te verhogen, met dien verstande dat:

  • a. de parkeersituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

6.9.2 Complex onzelfstandige wooneenheden

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning het bepaalde in 6.7.2 te wijzigen ten behoeve van het toestaan van een complex onzelfstandige wooneenheden, al dan niet ten behoeve van zorggerelateerde woonvormen, verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de parkeersituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de omgevingsvergunning wordt niet verleend ten behoeve van bijzonder kwetsbare ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding'.

Aan een vergunning kan door het bevoegd gezag voorwaarden worden verbonden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken:

  • van bijbehorende bouwwerken voor het zelfstandig bewonen;
  • van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
  • van de gronden voor seksinrichtingen.
  • verkoop/opslag van vuurwerk

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Veiligheidszone - leiding

De voor 'Veiligheidszone - leiding' aangeduide gronden zijn – naast voor de voor die gronden van toepassing zijnde bestemming – mede aangewezen om een toename van het groepsrisico beperkt te houden.

9.2 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van (beperkt) kwetsbare objecten als zeer kwetsbare gebouwen binnen de gronden met de aanduiding Veiligheidszone - leiding.

9.3 Wijziging 'veiligheidszone - leiding'
  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het plan te wijzigen door de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - leiding' te verkleinen of te verwijderen.
  • b. De aanduiding 'Veiligheidszone - leiding' mag alleen worden verwijderd als de externe veiligheid relevante leiding als zodanig blijvend buiten gebruik is gesteld of vaststaat dat binnen een periode van twee jaar na vaststelling van de wijziging de leiding verwijderd zal worden.
  • c. De aanduiding 'Veiligheidszone - leiding' mag alleen worden verkleind:
    • 1. als door risicoreducerende maatregelen of veranderingen in de gesteldheid van de omgeving die van invloed zijn op de spreiding van het risico het risico zodanig verandert dat de veiligheidszone niet meer de werkelijke situatie representeert of zal representeren;
    • 2. om de veiligheidszone met de nieuwe werkelijke situatie in overeenstemming te brengen;
    • 3. als uit onderzoek blijkt dat na aanpassing van de aanduiding het groepsrisico niet significant zal kunnen toenemen door de mogelijkheid van extra (beperkt) kwetsbare objecten te realiseren als gevolg van verkleining van de zone.
  • d. Alvorens toepassing te geven aan de bepaling in sub a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Veiligheidsregio.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van regels in dit plan voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut, waaronder abri's, afval- en inzamelingscontainers, transformatorhuisjes en installatiekasten, met dien verstande dat de inhoud van een gebouw niet meer mag bedragen dan 60 m³ en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. het overschrijden van de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken of andere in de regels voorkomende bouwgrenzen tot ten hoogste 3 m voor ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, serres, balkons, bordessen, galerijen, buitentrappen, overhangende bouwlagen, uitspringende schoorsteenwanden, pergola's, lift- en trappenhuizen en dergelijke;
  • c. het overschrijden van de regels inzake de goothoogte, bouwhoogte en de oppervlakte van gebouwen tot maximaal 10 %;
  • d. geringe afwijkingen van het beloop van wegen, groenstroken of de begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het gewenst of noodzakelijk zijn, met dien verstande dat de afwijkingen ten opzichte van de plankaart niet meer dan 5 m mogen bedragen;
  • e. het bouwen van voorzieningen voor de telecommunicatie, met een bouwhoogte van minimaal 10 m en maximaal 15 m;
  • f. met dien verstande dat deze omgevingsvergunning ter afwijking, voor het bouwen van voorzieningen zoals bedoeld onder punt e., slechts wordt verleend indien:
    • 1. toepassing van het principe van 'site-sharing' (waarbij meerdere aanbieders samen een voorziening delen) redelijkerwijs niet mogelijk blijkt, waardoor oprichting van een nieuwe voorziening kennelijk noodzakelijk moet worden geacht;
    • 2. de voorziening niet leidt tot een onevenredige verstoring van het stedelijk c.q. landschappelijk beeld; een criterium hierbij is dat de plaatsing van een enkele, hogere mast de voorkeur verdient boven de plaatsing van meerdere, kleine masten.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeren
11.1.1 Algemeen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de maximum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat:
    • 1. het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
    • 2. voldaan wordt aan de in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' gehanteerde indeling in centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied, zoals weergegeven in bijlage 1 'Gebiedsindeling Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' van de regels van het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 .
  • b. Parkeerplaatsen dienen aangelegd te worden op het eigen terrein, waarbij de afmetingen per parkeerplaats ten minste voldoen aan de volgende maatvoeringen:
    • 1. Haaksparkeren: lengte 5,0 m, breedte 2,5 m, met dien verstande dat er voldoende manoeuvreerruimte beschikbaar dient te zijn voor het kunnen functioneren van de parkeerplaatsen, dat wil zeggen minimaal 5 m achter een insteekvak voor haaksparkeren.
    • 2. Langsparkeren: vaklengte 6,0 m, breedte 1,8 m.
  • c. Het onder a bepaalde is niet van toepassing ingeval een bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

11.1.2 Vrachtauto's
  • a. Parkeerplaatsen voor vrachtauto's dienen aangelegd te worden op eigen terrein.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor vrachtautoparkeren moet worden voldaan aan de CROW-publicatie 327 'Handreiking vrachtautoparkeren' zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

11.1.3 Laden en lossen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor het laden en lossen van goederen moet zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen en manoeuvreerruimte.

11.1.4 Afwijken
  • a. Parkeernorm
    Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1.1 onder a, mits:
    • 1. ten minste wordt voldaan aan de minimum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
    • 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Geheel of gedeeltelijk afwijken parkeereis
    Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van de parkeereis toestaan. De afwijking moet goed en navolgbaar onderbouwd worden. Van het afwijken van de parkeereis kan sprake zijn bij:
    • 1. Maatwerk: de afwijking moet onderbouwd worden aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project.
    • 2. Locatie: er moet sprake zijn van een locatie waar het feitelijk onmogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis te voldoen of waar het in alle redelijkheid onmogelijk of onwenselijk is (o.a. op grond van planeconomische overwegingen) om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de parkeereis.
  • c. Vrijstelling parkeereis
    Als een ontwikkeling uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving door de gemeente bijzonder gewenst is, kan volledige vrijstelling van de parkeereis worden verleend.
    Deze volledige vrijstelling wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen verleend en een verzoek daartoe wordt uitvoerig gemotiveerd. Voor het verkrijgen van de vrijstelling wordt in ieder geval aangetoond dat het niet mogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis op eigen terrein te voldoen en dat er evenmin mogelijkheden bestaan om de parkeereis geheel of gedeeltelijk in de openbare ruimte op te lossen.
  • d. Ruimte voor laden of lossen
    Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1.3, indien en voor zover op andere wijze in de benodigde ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien.
  • e. Eigen terrein
    Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1.1 onder b en 11.1.2 onder a, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 12.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

De regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Plantage Noordoost'.