direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrum III, 2e herziening Schimmert
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de jaren 90 van de vorige eeuw is gestart met de woningbouwontwikkeling Centrum. Inmiddels zijn de eerste twee fases gerealiseerd. De derde fase zijnde Centrum III is nog in ontwikkeling. Hiervoor is in het verleden een stedenbouwkundig plan uitgewerkt, dat planologisch-juridisch geregeld is in het bestemmingsplan 'Centrum III, 1e herziening'. In de loop der jaren zijn de behoefte aan woningen qua woningtypologieën en de ontwikkelingen op de woningbouwmarkt zodanig geweest dat dit stedenbouwkundig plan niet meer voldoet aan de huidige behoefte en wensen c.q. eisen van deze tijd. Ook waren de klimaatadaptieve aspecten (groen in de wijk, waterhuishouding, warmtestress, natuur-inclusief bouwen) in het vigerende plan onvoldoende ingebed.

Tevens leverde het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7 diverse beperkingen op aan de woningbouwontwikkeling . Naar aanleiding hiervan is de gemeente voornemens om het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7 'uit te kopen'en is deze locatie aan het plangebied toegevoegd en opgenomen in dit bestemmingsplan.

Naar aanleiding hiervan is het nog resterende deel van de woningbouwontwikkeling Centrum zijnde Centrum III, inclusief de gronden van het aangekochte agrarische bedrijf, herverkaveld. Deze herverkaveling ziet met name op de transformatie van woningtypologieën waarbij de verkaveling met overwegend kavels voor (particuliere) vrij sector woningen omgezet is in een verkaveling met meer geschakelde, twee-aaneen gebouwde woningen en patiowoning. Daarnaast is aan de entree van de Weidestraat voorzien in een appartementencomplex met 30 appartementen, als 'tegenhanger' van het woonzorgcomplex aan de andere zijde. Tevens is de huidige bedrijfswoning (Hoofdstraat 7) bestemd als wonen, met de mogelijkheid om hier 4 woningen, inclusief de huidige woning, te realiseren door middel van een afwijkingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0001.png"

(her)verkaveling woningbouwontwikkeling Centrum III (oud versus nieuw)

Als gevolg van de herverkaveling zijn de woonvlekken geïntensiveerd omdat geschakelde, twee-aaneengebouwde, patiowoningen en appartementen minder ruimte nodig hebben. Hierdoor is meer ruimte ontstaan voor het groen en de opvang van het hemelwater. De herverkaveling voorziet dan ook tevens in een 'centrale' groenvoorzieningen met ruimte voor hemelwatervoorzieningen in de vorm van wadi's die met elkaar in verbinding staan.Hierdoor ontstaat er een aantrekkelijk woonmilieu waarbij een groot deel van de woningen gesitueerd en geörienteerd zijn op dit centrale groen.

Als gevolg van de herverkaveling met de gewijzigde woningtypologieën, de gewijzigde situering van de woning in combinatie met de 'centrale' groenvoorziening en de uitbreiding van het plangebied is herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan, in de vorm van een toelichting. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen het uiteindelijke planologisch-juridisch kade voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied Centrum III is gelegen in de kern Schimmert. Het is centraal in de kern gelegen tussen de bestaande bebouwingslinten Roosenveltstraat, Beekerstraat en Hoofdstraat. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrenst door de Weidestraat. De ontsluiting van deze woningbouwontwikkeling zal ook hoofdzakelijk via deze straat plaatsvinden.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nuth, sectie A, perceelsnummers 2737, 3689, 4205, 4207, 4384, 4385, 4386, 4396, 4397, 4398, 4399 en 4469. Het oppervlak van het plangebied bedraagt ongeveer 5,6 inclusief de gronden van het agrarische bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0002.png"

Luchtfoto met ligging plangebied in de kern Schimmert

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0003.png"

Luchtfoto met begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Centrum III, 1e herziening' (vastgesteld 3 augustus 2011) en 'Kern Schimmert' (vastgesteld 18 juni 2013). Conform deze bestemmingsplannen geldt ter plaatse het volgende.

Bestemmingsplan 'Centrum III, 1e herziening':

  • De enkelbestemming 'Groen'.
  • De enkelbestemming 'Verkeer'.
  • De enkelbestemming 'Wonen'.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
  • Bouwvlakken en de aanduiding 'bijgebouwen' .
  • De aanduidingen 'gestapeld', 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', 'vrijstaand', 'specifieke bouwaanduiding - patiowoningen', 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld', 'maximum aantal wooneenheden' en 'maximum goothoogte'.

De bedrijfsbestemming aan de Weidestraat maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Dus deze wordt buiten beschouwing gelaten en maakt geen onderdeel uit van het plangebied

Bestemmingsplan 'Kern Schimmert':

  • De enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'.
  • De enkelbestemming 'Groen'.
  • De enkelbestemming 'Wonen'.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
  • Bouwvlak
  • De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 10 grootvee eenheden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0004.png"

Uitsnede geldende bestemmingsplannen

Op basis van deze geldende bestemmingsplannen is het niet mogelijk om de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III mogelijk te maken. Als gevolg van de herverkaveling 'verschuiven' dan wel veranderen de bestemmings- en bouwvlakken. Wel blijven dezelfde bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen' van toepassing. Ook veranderen de woningtypologieën binnen de betreffende bouwvlakken en het maximum aantal wooneenheden. Om de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III planologisch-juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplan wijziging ex. artikel 3.1 Wro noodzakelijk. Met voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de herverkaveling verantwoord is in het kader van een goede ruimtelijke ordening, waarbij enkel sprake is van het opnieuw planologisch-juridisch regelen van deze woningbouwontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven ho het planvoornemen in verwoord in de planregels (juridisch planopzet) Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure die het plan zal doorlopen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in gegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied en haar directe omgeving. Vervolgns wordt er ingegaan op het planvoornemen in algemene zin waarna er nog kort wordt ingegaan op het beoogde ruimtegebruik in combinatie met de aspecten verkeer en parkeren.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Omgeving

De gemeente Beekdaelen ligt in de provincie Limburg tussen de stedelijke gebieden Sittard-Geleen en Heerlen en maakt onderdeel uit van de regio Parkstad. De gemeente grenst aan de gemeenten Brunssum, Heerlen, Voerendaal, Valkenburg aan de Geul, Meerssen, Beek en Sittard-Geleen. Daarnaast grenst de gemeente aan de oost- en noordkant aan Duitsland. Het plangebied is 'centraal' gelegen in de kern Schimmert, in de voormalige gemeente Nuth en is per 1 januari 2019 onderdeel gaan uitmaken van de gemeente Beekdaelen samen met de gemeenten Schinnen en Onderbanken.

De kern Schimmert betreft een kerkdorp bestaande uit verschillende linten die verschillende kleinere gehuchtjes (Op de Bies, Oensel, Schimmert, Klein- en Groot Haasdal) met elkaar verbinden. In de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw zijn langs deze linten kleine wijkjes ontstaan. In de jaren '90 van de vorige eeuw is een aanvang gemaakt met de woningbouwontwikkeling Centrum III. Dit heeft er voor gezorgd dat de gehuchtjes aan elkaar zijn gegroeid en Schimmert zijn huidige vorm heeft gekregen. Het plangebied grenst concreet aan de lintbebouwing van de Hoofdstraat en Bekerbaan. Deze linten worden overwegend gekenmerkt door door overwegend woningen afgewisseld met enkele functies zoals bedrijfjes, detailhandel (in het bijzonder de supermarkt aan de noordzijde van het plangebied), horeca en een agrarisch bedrijf (Hoofdstraat 7). Daarnaast is aan de noord-westzijde een woonzorgcomplex aanwezig als maatschappelijke functie. Dit complex vormt samen met de reeds gerealiseerde woning aan deze zijde de eerste aanzet van de woningbouwontwikkeling Centrum III.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0005.png"

Lintbebouwing Hoofdstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0006.png"

Lintbebouwing Bekerbaan

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0007.png"

Agrarisch bedrijf (hoofdstraat 7)

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0008.png"

Supermarkt

2.2.2 Plangebied

Het plangebied zelf is thans grotendeels in gebruik als agrarisch gebied (weiland en akkerbouw) en deels ligt het braak als overgang naar de aangrenzende woningen als onderdeel van de eerdere fases van de woningbouwontwikkeling Centrum III. Ter plaatse van de Hoofdstraat 7 is een agrarisch bedrijf gevestigd, bestaande uit een bedrijfswoning (carré-vormige boerderij) met bijbehorende agrarische bedrijfsgebouwen waar onder andere ook vee wordt gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0009.png"

Luchtfoto plangebied met het huidige gebruik

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0010.png"

Impressie huidig gebruik plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0011.png"

Impressie huidig gebruik plangebied

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Planvoornemen

Het planvoornemen heeft betrekking op de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III ten behoeve van de wijziging van de woningtypologieën en situering van de woningen. Hierbij zijn de gronden van het aangekochte agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7 meegenomen zodat dit agrarisch bedrijf geen belemmering (meer) is voor deze woningbouwontwikkeling. Hierdoor wordt het plangebied iets verruimd ten opzichte van het plangebied van de 1e herziening. De oude woningbouwprogrammering van deze woningbouwontwikkeling bestond uit:

  • 20 appartementen
  • 28 vrijstaande woningen
  • 16 twee onder één kap woningen
  • 10 aaneengeschakelde woningen
  • 12 gestapelde woningen
  • 10 woningen voor ouderen (patio's)

Totaal 96 woningen

De nieuwe woningbouwprogrammering (Bijlage 1) bestaat uit:

  • 33 Rijenwoningen
  • 13 Patiowoningen
  • 19 Geschakelde woningen
  • 8 Twee onder een kap woningen
  • 10 Vrijstaande woningen
  • 30 appartementen

Totaal 113 woningen

Het aantal woningen neemt per saldo met 17 woningen toe. Deze toename zit met name in de omzetting van vrijstaande en twee onder één kap woningen in geschakelde en rijenwoningen, alsmede de toename van het aantal appartementen. Daarnaast is het plangebied verruimd met de gronden van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat waardoor er meer ruimte is voor meer woningen. Echter met deze toename en nieuwe woningbouwprogrammering wordt beter aangesloten bij de huidige behoefte en de ontwikkelingen in de woningbouwmarkt.

Voor de verruiming van het plangebied worden de gronden van het agrarisch bedrijf onderdeel van het plangebied. Momenteel vinden er gesprekken plaats tussen de gemeente en de eigenaren van het agrarische bedrijf over het verplaatsen van de agrarische stal, zodat hiermee ook de geurzone van dit agrarische bedrijf komt te vervallen. Hiermee kunnen niet alleen de woningen ter plaatse van de gronden van het agrarische bedrijf worden gerealiseerd maar ook de woningen binnen het 'oude' plangebied, die binnen deze geurzone gelegen zijn (zie tevens paragraaf 4.7). Hiermee is er een directe noodzaak om de agrarische bedrijfsactiviteiten, in het bijzonder het houden van dieren, ter plaatse van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7 te beëindigen. In dat kader is er vooralsnog een bouwverbod van de woningen binnen de geurzone zodat de agrarische bedrijfsactiviteiten voortgezet kunnen worden tot het moment van verplaatsing (zie tevens paragraaf 5.3.2).

Daarnaast voorziet de herverkaveling in het creëren van een 'centrale' groenvoorziening waarop een groot aantal van de woningen wordt geörienteerd. Naast de vergroening van de woningbouwontwikkeling is deze groenvoorziening mede noodzakelijk voor de aanleg van de noodzakelijke hemelwatervoorzieningen in de vorm van wadi's voor de opvang van het hemelwater van de woningen, speelvoorzieningen en voetpaden e.d. Tevens dragen de wadi's bij aan 'levendigheid' van de woningbouwontwikkeling waarbij water zichtbaar is. Er wordt hiermee nader invulling gegeven aan de klimaat-adaptieve aspecten en is tevens sprake van dubbel gebruik van deze 'centrale' groenvoorziening.

In onderstaande figuur is een visualisatie van de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0012.png"

Herverkaveling woningbouwontwikkeling Centrum III (stedenbouwkundig plan Bijlage 2)

2.3.2 Ontsluiting en parkeren

De ontsluiting van de woningbouwontwikkeling Centrum III is voor een belangrijk deel gekoppeld aan de 'centrale' groenvoorziening en voorziet in een lusvormige ontsluiting. Deze ontsluiting sluit vervolgens aan op de bestaande infrastructuur zijnde de Weidestraat, Pachtdael en De Stigt. Via de Weidestraat wordt het verkeer afgewikkeld naar met name de Hoofdstraat aan de oostzijde van het plangebied. De bestaande infrastructuur heeft qua wegprofiel voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie afkomstig van de woningbouwontwikkeling Centrum III op een veilige manier af te wikkelen. Hiermee is reeds rekening gehouden bij de ontwikkeling en realisatie van van de eerdere fases van deze woningbouwontwikkeling.

Ten aanzien van parkeren wordt grotendeels voorzien in parkeren op eigen terrein. Een uitzondering hierop zijn de geschakelde woningen. Voor deze woningen worden parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd als onderdeel van de infrastructuur. Ter plaatse van het appartementencomplex aan de Weidestraat wordt een parkeergarage en/of bovengrondse parkeerplaatsen gerealiseerd met de benodigde parkeerplaatsen.

Op basis van de woningbouwprogrammering en de nota parkeernormen gemeente Beekdaelen (vastgesteld 7 maart 2023) is sprake van de volgende parkeerbehoefte:

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0013.png"

Parkeerbehoefteberekening

Binnen de nieuwe verkaveling wordt voorzien in 163 parkeerplaatsen. Hiermee wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte. Er is zelfs sprake van 7 extra parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het (woningbouw)beleid van de regio en de gemeente Beekdaelen plaats.

3.2 Rijks- en provinciaal beleid

De woningbouwontwikkeling Centrum III is reeds in het kader van de voorgaande bestemmingsplannen 'Centrum III' en 'Centrum III, 1e herziening' getoetst aan zowel het Rijks- als het provinciale beleid. In de loop der jaren is dit beleid wel aangepast en bijgesteld.

Thans geldt op rijksniveau de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In deze omgevingsvisie is het beleid gericht op woningbouw binnen bebouwd gebied. De grote actuele woningbehoefte vraagt om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe stevige impuls te geven. Dit vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. De opgave daarbij is om de veiligheid en gezondheid van de leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van deze opgave.

Daarnaast is het plangebied niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor de woningbouwontwikkeling Centrum III en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking kan gesteld worden dat het aantal woningen van de woningbouwontwikkeling Centrum III met de herverkavelingen en uitbreiding van het plangebied ter plaatse van het agrarische bedrijf met 17 woningen toeneemt. Deze toename zit met name in de omzetting van vrijstaande en twee onder één kap woningen in geschakelde en rijenwoningen, alsmede de toename van het aantal appartementen. Daarnaast is het plangebied verruimd met de gronden van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat waardoor er meer ruimte is voor meer woningen. Echter met deze toename en nieuwe woningbouwprogrammering wordt beter aangesloten bij de huidige behoefte en de ontwikkelingen in de woningbouwmarkt. Tevens wordt voorzien in een woningbouwontwikkeling binnen bebouwd gebied waardoor een extra motivatie niet noodzakelijk is.

In het provinciale beleid (omgevingsvisie) wordt ten aanzien van wonen een passend aanbod nagestreefd in zowel steden als dorpen. De overgangen tussen bebouwde gebieden en het landelijk gebied zijn optimaal ingericht voor stads(kringloop)landbouw, recreatie, natuur- en landschapsbeleving en klimaatadaptieve voorzieningen. Een woningaanbod en planvoorraad waarbij vraag en aanbod goed in evenwicht zijn is benoemd als provinciaal belang. Dat evenwicht is nodig op zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Kort gezegd: voldoende (betaalbare) woningen, op het juiste moment beschikbaar, op de juiste locatie en van de juiste kwaliteit.

De provincie wil het voorgaande graag samen met haar partners realiseren. Het streven is een leefomgeving te (blijven) bieden waar mensen zich prettig voelen en waarin mensen kunnen wonen in een zelf gekozen woning en woonomgeving, die past bij zowel hun mogelijkheden als hun levensfase. Daarbij gaat het niet alleen om de spreekwoordelijke stenen, maar door in samenhang naar woonopgaven te kijken, leggen we op wijk-/buurtniveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee willen we verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Er dient gezien het voorgaande een herstructurering/transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding. Uitbreiding via uitleggebieden kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte. Hierbij is aandacht voor huisvesting van bijzondere doelgroepen (woonurgenten) en de aanpak van leegstand.

Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Zuid-Limburg bereikt rond 2028 resp. 2030. Overal moet de programmering ‘over de top heen kijken’, ook in de regio Zuid, waar de woningbehoefte vooralsnog (beperkt) toeneemt. Dat vergt andere benaderingen, als inbreiding in plaats van uitleglocaties, planmatig verdichten en verdunnen. De opgave ligt vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van hetgeen er al in overvloed is. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij is ook van belang dat maatschappelijke trends (inclusief demografische trends) een vraag opleveren naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, in plaats van de gezinswoningen, meer vraag naar aanpasbare en grondgebonden (sociale) huurwoningen, naar levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen.

Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch opnieuw regelen van de woningbouwontwikkeling Centrum III op basis van de beoogde herverkaveling waarbij het aantal woningen met 17 woningen toeneemt Deze toename zit het met name in de omzetting van vrijstaande en twee onder één kap woningen in geschakelde en rijenwoningen, alsmede de toename van het aantal appartementen. Daarnaast is het plangebied verruimd met de gronden van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat waardoor er meer ruimte is voor meer woningen. Echter met deze toename en nieuwe woningbouwprogrammering wordt beter aangesloten bij de huidige behoefte en de ontwikkelingen in de woningbouwmarkt. Tevens is sprake van herstructurering/transformatie van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7.

Daarnaast wordt meer ruimte geboden aan groenvoorzieningen in combinatie met hemelwatervoorzieningen voor de opvang van het hemelwater. Hierdoor ontstaat een betere klimaatadaptieve woningbouwontwikkeling. De woningbouwontwikkeling Centrum III sluit hierdoor juist nog steeds en beter aan bij het thans geldende Rijks- en provinciale beleid.

In de omgevingsverordening van de provincie Limburg is in artikel 2.4.2 bepaald dat een ruimtelijk plan, zoals een bestemmingsplan, niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen en/of aan de bestaande planvoorraad woningen, tenzij het plan voldoet aan de vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De woningcontingenten van de woningbouwontwikkeling Centrum III zijn reeds opgenomen in deze Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (zie tevens paragraaf 3.3). Hierin is echter een aantal van 90 woningen voor Schimmert III in de programmering opgenomen. Dit houdt in dit geval in dat voor het meerdere van 23 woningen op 2 november 2023 nadere afstemming met de regio heeft plaatsgevonden. Echter planologisch-juridisch gezien zijn reeds 96 woningen toegestaan, waardoor het aantal met maar 17 woningen toeneemt. Dit is het uitgangspunt in het kader van onderhavig bestemmingsplan.

Op basis hiervan worden de woningaantallen van dit planvoornemen opgenomen in de Plancapaciteitsmonitor Limburg. Dit is pas het jaar, nadat plaatsing van de programmering heeft plaatsgevonden, in dit geval in 2024 (monitor over 2023). Eventuele ondergeschikte aanpassingen in het aantal woningen zal dan te zijner tijd bij de monitoring via de Plancapaciteitsmonitor worden hersteld.

Het voornemen is de woningen binnen tien jaar te realiseren. Dit is ook de tijdlijn die binnen de Regiodeal Parkstad wordt gehanteerd. Vanwege de organisatorische uitdagingen is het nu in feiten al duidelijk dat de 5 jaar die wordt aangehouden in de provinciale verordening niet haalbaar is. Dit is al besproken met de provincie en zal gedurende de realisatie van het planvoornemen onderwerp van gesprek blijven.

Met onderhavig bestemmingsplan worden de woningen qua woningtypologie en situering opnieuw geregeld op basis van de beoogde herverkaveling en uitbreiding van het plangebied ter plaatse van het agrarische bedrijf. Het aantal woningen neemt hierbij toe met 17 woningen. Echter er vindt hiermee een betere afstemming plaats op de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte ondanks dat er sprake is van een beperkte toename van het aantal woningen (17 stuks), om te komen tot een realistisch plan.

Tevens moet het planvoornemen bezien worden in het kader van na-ijlende gevolgen van steenkoolwinning. In de verordening is in artikel 2.16.1 ten aanzien van na-ijlende gevolgen bepaald dat gemeenten in de toelichting van een ruimtelijk plan beschrijven op welke wijze rekening is gehouden met na-ijlende effecten van de voormalige steenkolenwinning.

Op 15 december 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken diverse rapporten over 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg' openbaar gemaakt. Hierin staan mogelijke gevolgen van de voormalige steenkolenmijnbouw beschreven. De mogelijke gevolgen zijn ingedeeld in categorieën (EK) van EK1 (relatief hoge kans van optreden), EK2 (relatief gemiddelde kans) tot EK3 (relatief lage kans).

Op basis van de Nederlandse samenvatting, het 'Uittreksel uit het samenvattende rapport met een overzicht van de voorgestelde maatregelen' van 14 december 2016 kan geconcludeerd worden dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het mijnconcessiegebied waarbinnen de mijnbouwactiviteiten hebben plaatsgevonden. Hierdoor is voor onderhavige situatie geen sprake van na-ijlende gevolgen voor het planvoornemen.

Tot slot is op basis van de wijzigingsverordening artikel 2.19.1 klimaatadaptatie toegevoegd. In dit artikel is bepaald dat bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten van:

de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering, en

  • de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afwegin die daarbij is gemaakt.
  • Daarbij moeten de volgende risico's betrokken worden: wateroverlast, overstroming en droogte door gebruik te maken van de informatie van gemeentelijk regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.

Daarin is voorzien in onder meer paragraaf 3.3.5 van deze toelichting.

Hiermee is het planvoornemen passend binnen de omgevingsverordening Limburg.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Om invulling te geven aan deze opgave, hebben de Zuid-Limburgse gemeenten beleidsafspraken gemaakt. Met dit plan wordt voldaan aan de beleidsafspraken en specifiek bijgedragen aan de beleidsafspraken. Door de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III vindt er een wijziging van de woningtypologieën en situering van de woningen plaats. Tevens neemt het aantal woningen met 23 woningen toe omdat in de huidige programmering een aantal van 90 woningen is opgenomen in tegenstelling tot het planologisch-juridisch toegestane aantal van 96 woningen. Hiermee wordt beter aangesloten bij de de concrete kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en de ontwikkelingen op de woningbouwmarkt. Er wordt daarmee concreet voldaan aan het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Tevens heeft over de toename van het aantal van 23 woningen op 2 november 2023 afstemming plaatsgevonden met de regio (zie tevens paragraaf 3.3.2). Deze extra woningen worden te zijner tijd opgenomen in de 'Plancapaciteitsmonitor Limburg'.

3.3.2 Woonbehoefte onderzoek Pakstad Limburg 2022 - 2032

In opdracht van de Bestuurscommissie Wonen en en Herstructurering van Parkstad Limburg is het 'Woonbehoefte onderzoek Parkstad Limburg 2022 -2032' uitgevoerd. In dit regionale woonbehoefte onderzoek wordt uitgegaan van twee scenario's:

  • 1. een 'basis'-scenario op grond van behoudende migratiecijfers (gemiddeld van de afgelopen 10 jaar). Volgens dit scenario wordt verwacht dat het aantal huishoudens in de regio de komende 10 jaar met 3.345 huishoudens afneemt, en
  • 2. 2. een 'migratie-scenario', waarbij uitgegaan wordt van een meer actueel migratiesaldo (gemiddelde van de afgelopen 5 jaar). In dit scenario wordt verwacht dat de huishoudensdaling de komende 10 jaar voor een groot deel gecompenseerd wordt door migratie waardoor het aantal huishoudens in de regio og maar afneemt met 450 huishoudens.

Beide scenario's schetsen een positiever beeld dan het vorige regionale woonbehoefte onderzoek uit 2018, waarbij nog sprake was van een huishoudingsdaling van 3.860 huishoudens. Zowel kwalitatief als kwantitatief gezien is er sprake van een grotere behoefte aan nieuwe woningen.

Voor de gemeente Beekdaelen betekent dit op hoofdlijnen:

  • Het aantal huishoudens in de gemeente Beekdaelen neemt de komende tien jaar naar verwachting toe met 40 (basisscenario) tot 490 (migratiescenario). In beide scenario’s is er sprake van vergrijzing. De doelgroepen die in omvang toenemen zijn hoofdzakelijk 65-plushuishoudens, zowel met lage als midden en hoge inkomens. De demografische verwachtingen voor Beekdaelen kennen een wat hoger relatief saldo dan andere gemeenten in de regio. Dit hangt samen met de relatief wat grotere instroom binnenlandse migranten, naast de instroom van buitenlandse migranten, bij een beperkte natuurlijke afname van de bevolking.
  • In Beekdaelen is voornamelijk een behoefte aan levensloopgeschikte appartementen en nultredenwoningen. Deze behoefte bestaat uit sociale huur, middeldure huur en koop. De behoefte is vanuit zowel woonvoorkeuren als verhuisgedrag.
  • Er ontstaat de komende tien jaar een overschot van circa 800 tot 1.100 grondgebonden koopwoningen in de gemeente. Deze overschotten ontstaan in alle koopsegmenten, zowel betaalbaar als duurder. Wel is er nog een relatief kleine behoefte aan grondgebonden midden- en sociale huurwoningen (vanaf 80 m²).
  • No-regret keuzes: levensloopgeschikte huurappartementen en -nultredenwoningen tot € 1.000 en levensloopgeschikte koopappartementen en -nultredenwoningen tussen de € 150.000 en € 300.000.
  • Kansen in de bestaande voorraad: verhuren van bestaande grondgebonden koopwoningen, zo wordt voorzien in een behoefte aan huur, en gelijktijdig een overschot in de koop ‘onttrokken’. Tevens kunnen grondgebonden koopwoningen mogelijk levensloopgeschikt gemaakt worden.
  • Niet (veel) toevoegen: reguliere grondgebonden koopwoningen en kleine, niet levensloopgeschikte sociale huurappartementen.

Met de nieuwe woningbouwprogrammering voor Centrum III wordt zoveel mogelijk aangesloten bij deze hoofdlijnen om daarmee te voorzien in de juiste kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Daarnaast heeft de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van Parkstad Limburg besloten om in te stemmen met de toevoeging van de met dit planvoornemen beoogde maximaal 23 woningen. Daarmee is het plan toegevoegd aan en voldoet het daarmee ook aan de Regionale Woningmarktprogrammering.

3.3.3 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

Met deze beleidsregel wordt beleidsafspraak VI uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg voor goede plannen losgelaten. De beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel ‘‘Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg’ en kan niet met terugwerkende kracht worden ingezet.

Dit betekent concreet dat goede woningbouwplannen niet meer hoeven te worden gecompenseerd. Woningbouwplannen worden beschouwd als goede plannen als zij voldoen aan alle drie de onderstaande criteria:

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde

Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw
  • Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.

Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar

Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte

Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd

Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Met de nieuwe woningbouwprogrammering in combinatie met de planologisch-juridische toename van het aantal woningen met 15 stuks wordt een aantoonbare bijdrage geleverd aan de transformatie van de bestaande planologisch-juridische woningvoorraad. Immers de woningtypologie wordt concreet omgezet naar een typologie waar momenteel meer vraag naar is. Tevens vindt hiermee een verbetering plaats van de leefbaarheid binnen de kern Schimmert. Door de uiteindelijke realisatie van de woningen wordt het draagvlak voor voorzieningen binnen de kern Schimmert versterkt. Daarnaast betreft het nog steeds een inbreiding binnen de bestaande bebouwingscontouren van de kern Schimmert.

De nieuwe woningbouwprogrammering sluit dan ook nadrukkelijk aan bij zowel de kwantitiatieve als kwalitatieve behoefte. (zie tevens paragraaf 3.3.1, 3.3.2, 3.4.2 en 3.4.3).

Tot slot zijn de extra woningen (21 woningen) regionaal afgestemd (zie paragraaf 3.3.4.

3.3.4 Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering

De herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III is behandeld in de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van 2 november 2023. De commissie heeft besloten om de nieuwe woningbouwprogrammering van de woningbouwontwikkeling Centrum III te verwerken in de regionale woningmarktprogrammering, onder voorwaarde van de criteria conform de beleidsregel “Ruim baan. Voor goede woningbouwplannen 2021”, zoals door de gemeenteraad van Beekdaelen vastgesteld in de openbare vergadering van 9 februari 2021.

Met deze beleidsregel wordt beleidsafspraak VI uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg voor goede plannen losgelaten. Met de de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III blijft het aantal woningen planologisch-juridisch gelijk. Er is enkel sprake van wijziging van de woningtypologieën en de situering van de woningen. Derhalve hoeven de woningen niet gecompenseerd te worden.

Al met al kan geconcludeerd worden dat de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III juist bijdraagt aan het regionaal woonbeleid.

3.3.5 Regionale klimaatadaptatiestrategie Parkstad Limburg

Het klimaat verandert en dat is ook merkbaar in Beekdaelen. Zo leidt klimaatverandering tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag en drogere zomers. Dat heeft gevolgen voor onder andere onze gezondheid en onze leefomgeving. Daarom is het zaak ook bij ruimtelijke plannen klimaatadaptief bouwen c.q. ontwikkelen als ontwerpprincipe mee te nemen en maatregelen waar nodig dan wel mogelijk te borgen. Dit komt terug in de NOVI en in de provinciale Omgevingsvisie Limburg. Door het Rijk is de opgave om Nederland vóór 2050 klimaatproof te maken vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Door de parkstadgemeenten is samen met het Waterschap Limburg, het Waterschapsbedrijf Limburg en de WaterleidingsMaatschappij Limburg een Regionale Klimaatadaptatiestrategie met uitvoeringsprogramma opgesteld, die is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen op 12 april 2022.

Om aan het voorgaande invulling te kunnen geven is samenwerking en het creëren van bewustwording nodig. Daarbij geven we als gemeente het goede voorbeeld. We benutten daarbij zelf meekoppelkansen en stimuleren anderen dergelijke kansen ook te benutten. De aanpak is ook gebiedsgericht, waarbij per gebied naar functies en kwetsbaarheden wordt gekeken.

Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van de kern Schimmert en met de hoofdfunctie wonen, bestaat de strategie uit het vasthouden van hemelwater en het beperken van hittestress. In dat kader voorziet de herverkaveling in het creëren van een 'centrale' groenvoorziening. Door deze vergroening van de woningbouwontwikkeling wordt nadrukkelijk voorzien in het vasthouden van hemelwater en het beperken van hittestress.

De omgang met water zal hierna nog nader worden uitgewerkt in de waterparagraaf (zie paragraaf 4.10). Voor wat betreft het verder voorkomen c.q. beperken van hittestress zal bij de verdere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte en het ontwerp van de woningen worden onderzocht op welke wijze daarop nader invulling kan worden gegeven.

Aandachtspunten daarbij zijn:

  • het verkennen van de mogelijkheden om:te voorzien in vegetatiedaken of gevelbeplanting (al dan niet in combinatie met zonnepanelen);
  • naast het behoud van de bestaande bomen waar mogelijk te voorzien in nieuwe bomen;
  • door extra isolatie aan te brengen, een goede kleur- en materiaalkeuze (met name voor gevels van de nieuwbouw op het zuid(oosten) opwarming zoveel mogelijk te voorkomen;
  • op andere manieren schaduw(plekken) te creëren.

De concrete invulling zal dus nog worden onderzocht bij de verdere uitwerking van de bouwplannen en de inrichting van de openbare ruimte. Gelet op het stedenbouwkundig ontwerp wordt daar waar mogelijk al op voorgesorteerd en zal in ieder geval per saldo worden voorzien in een verbetering ten opzichte van de eerdere verkaveling door meer ruimte te geven aan groen.

3.4 Gemeentelijk beleid

De gemeente Beekdaelen is pas sinds 1 januari 2019 bestuurlijk van kracht. Op dit moment zijn er nog geen relevante gemeentelijke beleidsstukken voor het plangebied door de gemeente Beekdaelen opgesteld. In deze paragraaf wordt daarom aansluiting gezocht bij de beleidstukken die door de voormalige gemeente Nuth zijn opgesteld en voor de woningbouwontwikkeling Centrum III relevant zijn.

3.4.1 Leven en en werken in het landschap (strategische hoofdlijnen)

In de beleidsnotitie 'Leven en en werken in het landschap' (vastgesteld 8 januari 2019) zij de strategische hoofdlijnen voor een visie van Onderbanken-Nuth-Schinnen (ONS) vastgelegd. In deze strategische visie gaat de aandacht hoofdzakelijk uit naar de kwaliteitsimpuls en nieuwe ambities van de gemeente Beekdaelen vanuit het motto 'Leven en werken in het landschap'. In de sameleveing als geheel voltrekken zich grote veranderingen. Dit betekent dat er nieuwe opgaven wachten. Dat biedt tegelijkertijd kansen voor de gemeente om zich nadrukkelijker te profileren. Het gaat daarbij om de volgende veranderingen:

  • Verduurzaming van de energievoorziening en verandering van het klimaat. Klimaatakkoorden leiden tot grote opgaven tot op huishoudenniveau m.b.t. energiebesparing en –opwekking.
  • Verandering van de fysieke leefomgeving. De landbouw verandert, net als het omgaan met de natuur. Voortgaande verstedelijking en tegelijkertijd krimp leidt tot druk op de leefomgeving en een vraag om verduurzaming. Daar komt bij de decentralisatie van beleid t.g.v. de Omgevingswet.
  • Veranderingen in het sociaal domein. Met de 3 D’s ziet de gemeente zich gesteld voor nieuwe inhoudelijke opgaven en de manier waarop de samenleving hierbij een rol krijgt. De opgaven zullen voor een deel op regionale schaal moeten worden opgepakt.
  • Bevolkingsafname en vergrijzing. De bevolkingsafname in Limburg speelt al vele jaren en heeft op diverse terreinen (wonen, onderwijs, zorg, economie, verenigingsleven etc.) invloed op de vitaliteit van de steden en kleinere kernen. Hier is in het afgelopen decennium zeker in de Parkstad-regio al actief op ingespeeld. Omgaan met bevolkingsafname is daar inmiddels verankerd in beleid. Behoud van vitaliteit in de dorpen en kernen blijft een belangrijke opgave voor de komende jaren.
  • Veranderende identiteit in een globaliserende wereld. De wereld en de nabije omgeving van mensen veranderen snel. Elke burger is een wereldburger, maar zoekt tegelijkertijd naar behoud van identiteit dichtbij.

Op basis hiervan zijn in samenhang met de urgente transities vier strategische ontwikkelingsperspectieven te benoemen waarlangs de gemeente Beekdaelen zich krachtig wil profileren en ontwikkelen. Dit zijn:

  • Excellent wonen en vitale kernen:
    • 1. Investeren in leefbare en vitale kernen en het organiseren van een toereikend voorzieningenniveau, adequate zorgverlening en maatschappelijk participatie.
    • 2. Ontwikkelen van een lokaal passend woningaanbod door transformatie respectievelijk herstructurering van bestaande bebouwing en het afstemmen van landschappelijk wonen in Beekdaelen op de regionale behoefte
    • 3. Verduurzamen en levensloopbestendig maken van bestaande woningvoorraad.
  • Landschappelijke ontwikkeling als kans voor lokale en regionale opgaven:
    • 1. Ontwikkeling van een duurzame groene as van de Geleenbeek naar de Roode Beek, van Schimmert, Schinnen naar Schinveld tot grensoverschrijdend naar Selfkant en Gangelt.
    • 2. Nieuwe allianties voor beheer en onderhoud van het landschap.
    • 3. Ontwikkelen van verdienvermogen door natuur en groen te koppelen aan de kansen voor bijvoorbeeld zorg, toerisme of duurzame landbouw.
  • Duurzame economische ontwikkeling:
    • 1. Bevorderen van een attractief lokaal ondernemingsklimaat en vergroten van de arbeidsparticipatie.
    • 2. Hoogwaardige bedrijventerreinen en concentratie van bedrijvigheid (op de juiste plek), met een excellente multimodale bereikbaarheid. O.a. door een goede aansluiting van de A76/Buitenring Parkstad Limburg, op bedrijvencomplex Chemelot, herstructurering van de stationsomgevingen en de ontwikkeling van ‘smart mobility’-concepten.
    • 3. Een wezenlijke bijdrage aan de energietransitie door energieopwekking in de bebouwde omgeving, langs infrastructuur en waar passend in de groene ruimte. Bijvoorbeeld zonnepanelen aan de noordzijde van de A76 of zonnige daken in de kernen.
  • 'Governance' - een nieuwe relatie tussen gemeente en gemeenschap:
    • 1. Innovatie van de dienstverlening, met aandacht voor toegankelijkheid, klantvriendelijkheid, digitale dienstverlening.
    • 2. De mate van zeggenschap van de burger, d.w.z. nieuwe en vertrouwde vormen van informeren van, consulteren van en beslissen door spelers uit de gemeenschap (bijvoorbeeld met dorpsraden, allianties met bedrijven en maatschappelijke organisaties).
    • 3. Nieuwe en vertrouwde samenwerkingsvormen tussen de gemeente en haar inwoners. Dat betekent een nieuwe sturingsfilosofie voor de ambtelijke organisatie en samenspel raad-college. Denk daarbij aan ruimte voor burgerinitiatieven of lokale coöperatieve samenwerkingen.

De woningbouwontwikkeling Centrum III draagt nadrukkelijk bij aan het ontwikkelingsperspectief 'Excellent wonen en vitale kernen' Door de herverkaveling wordt nadrukkelijk bijgedragen en voorzien in de ontwikkeling van een lokaal passend woningaanbod in combinatie met het afstemmen van landschappelijk wonen in Beekdaelen op de regionale behoefte. De te realiseren woningen dragen daarbij tevens bij aan het verduurzamen en levensloopbestendig maken van de woningvoorraad.

Hiermee wordt tevens aangesloten bij het 'College Uitvoeringsprogramma 2022-2026' waarin het ontwikkelingsperspectief 'Exclellent wonen en vitale kernen' eveneens benoemd is als speerpunt. Ook in het raadprogramma wordt 'Wonen in vitale dorpen' als belangrijk onderwerp benoemd.

3.4.2 Lokale woonvisie gemeente Beekdaelen 2023-2028

Om wonen en leven goed te houden en te blijven verbeteren, stelt de gemeente iedere vijf jaar een woonvisie op. In de woonvisie wordt beschreven wat de gemeente voor ogen heeft op het gebied van wonen en hoe ze daar samen met bewoners en andere partners aan wil gaan werken.

Bijzonder aan de woonvisie van Beekdaelen is dat deze gezamenlijk is gemaakt met de andere gemeenten in de regio Parkstad Limburg, te weten Beekdaelen, Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Simpelveld en Voerendaal. In plaats van zeven losse woonvisies is een gezamenlijke woonvisie in Parkstad Limburg gemaakt die vervolgens door elke gemeente lokaal is uitgewerkt. Hiermee wordt aangesloten bij de beleving van de bewoners en van de andere belanghebbenden, dat deze gemeenten sterk met elkaar verbonden zijn. Daarmee wordt tevens geborgd, dat de beleidskeuzes op elkaar zijn afgestemd. Samen kunnen bovendien ambities worden verwezenlijkt die de gemeenten zelfstandig niet kunnen waarmaken. Samen komen we verder. De woonvisie voor Beekdaelen 2023 – 2028 is daarom grotendeels gelijk aan de nieuwe woonvisie van de andere gemeenten van Parkstad Limburg.

Deze Woonvisie komt in de plaats van de Regionale Woonvisie Parkstad Limburg 2017 – 2021 onderdeel Beekdaelen en heeft de status van ‘Volkshuisvestingsprogramma’ volgens het Wetsvoorstel Regie op de Volkshuisvesting. De Woonvisie vormt onder meer de basis voor prestatieafspraken met woningcorporaties en huurdersorganisaties.

De Woonvisie wordt onderdeel van het vigerend volkshuisvestelijk beleid, waar bijvoorbeeld ook de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de beleidsregel ‘Ruim baan voor goede woningbouwplannen’ onderdeel van zijn. Daarnaast wordt er rekening gehouden met het provinciaal woonbeleid, dat anno 2022 vertaald is in de Limburgse Agenda Wonen 2020 – 2023 en de Omgevingsverordening Limburg.

De gemeente Beekdaelen wil dan ook maximaal bijdrage aan de woningbouwopgave. Ze wil nieuwbouw in de juiste segmenten en op de juiste plekken. Woningen die een kwaliteitsimpuls geven. Hiermee geeft ze invulling aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de Beleidsregel Ruim Baan voor goede woningbouwplannen.

De gemeente sluit met haar woonbeleid aan op het in 2022 door STEC uitgevoerde regionale, provinciale en voor de kernen van Beekdaelen vertaalde woningbehoefteonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat voor de gemeente tot 2032 een beperkte groei van het aantal huishoudens wordt verwacht. Deze groei geldt voor alle kernen waarbij de onderlinge verschillen klein zijn. Per saldo is er een beperkte uitbreiding van de woningvoorraad nodig om in de vraag te kunnen voorzien. De woningbouwopgave is vooral kwalitatief.

De gemeente Beekdaelen volgt met haar woningbouw op hoofdlijnen de woningbehoefte onderzoeken, maar gaat ook tegendruk geven aan de vergrijzing. De met het Rijk overeengekomen extra woningbouw gaat Beekdaelen daarom inzetten om jongeren voor de gemeente te behouden en aan te trekken. In de acute woningvraag wil de gemeente voorzien door realisatie van flexwoningen voor onder andere statushouders, starters, jongeren en spoedzoekers.

We zien dat elke kern in de gemeente aan vergrijzing onderhevig is. Als gevolg daarvan is er veel vraag naar nultredenwoningen. De huidige woningbouwplannen in de gemeente bevatten echter vooral reguliere grondgebonden koopwoningen, terwijl hieraan naar verwachting overschotten ontstaan. Het aantal nultredenwoningen in de plannen is juist lager dan waar behoefte aan is. De gemeente zet daarom in op het verkleinen van de mismatch tussen de plannen en de behoefte per kern: we willen – daar waar daar juridisch mogelijkheden zijn - werk maken van meer nultredenwoningen. Daar is behoefte aan.

Optimaal woongenot voor ouderen met een afnemende mobiliteit hangt ook af van de bereikbaarheid en nabijheid van voorzieningen. Met name in de grotere kernen sluiten de omgevingskenmerken goed aan bij de wensen van de oudere doelgroep. Wanneer het voorzieningsniveau in een kern beperkt en naar verwachting afnemend is, kan de vraag vanuit de groeiende groep ouderen beter in die grotere kernen worden bediend.

Op dit moment worden de mogelijkheden onderzocht voor het instellen van een Huisvestingsverordening. De gemeente wil voorrang kunnen geven aan de eigen bewoners (met name starters) op de woningmarkt. Met het oog op de schaarste aan beschikbare gronden gaat de gemeente bij gemeentelijke gronduitgifte uit van zelfbewoning. Dit geldt (vooralsnog) niet voor bestaande woningen.

Samen met de andere Parkstad gemeenten wordt onderzocht of grondprijsbeleid ingezet kan worden om de ambities uit de woonvisie te kunnen realiseren.

Met de nieuwe woningbouwprogrammering voor Centrum III wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de woonvisie van de gemeente Beekdaelen om daarmee te voorzien in de juiste kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.

3.4.3 Woningbehoefte per kern in Beekdaelen

Dit onderzoek is de uitwerking van een woningbehoefte-analyse op kernniveau in de gemeente Beekdaelen. In de analyse wordt voor de vraagkant aangesloten op de woningbehoefte zoals die is vastgesteld in het provinciale woningbehoefteonderzoek uit 2022. Hiermee wordt licht afweken van de eerder uitgevoerde regionale woningmarktprogrammering van de regio Parkstad Limburg. Wel wordt dezelfde methodiek gevolgd, maar sinds dit onderzoek zijn enkele onderdelen geüpdatet. Zo is de periode waarop het migratiescenario is gebaseerd gewijzigd in 2017-2021 in plaats van 2016-2020 en zijn de uitkomsten uit het Woon2021 toegevoegd aan de analyses. Verder is gewerkt met een aangepaste uitsplitsing naar woningtypen en prijssegmenten om deze goed te kunnen afzetten tegen de plancapaciteit. Voor de aanbodkant (plancapaciteit) is gebruik gemaakt van de meest recente plancapaciteitgegevens vanuit de gemeente. Het onderzoek geeft hiermee handvatten voor gemeentelijk woonbeleid, maar is geen vervanger van de vastgestelde Regionale Woningmarktprogrammering Parkstad (RWP).

In het onderzoek wordt geconstateerd dat Schimmer sterk vergrijst. Dit wordt terug gezien in een sterke toename van het aantal alleenstaanden en stellen ouder dan 65 jaar. Tegelijkertijd neemt het aantal alleenstaanden en stellen tot 65 jaar juist af. Het aantal gezinnen blijft redelijk stabiel. In totaal is tot 2032 een lichte groei van het aantal huishoudens terug te zien. Zowel volgens het basisscenario (+15 huishoudens) als volgens het migratiescenario (+60 huishoudens). Als het migratiescenario uitkomt, betekent dit een huishoudenstoename van +4%.

De kwalitatieve woningbehoefte toont een relatief forse behoefte aan reguliere grondgebonden sociale huurwoningen en nultredenwoningen. Aan reguliere grondgebonden koopwoningen ontstaat juist mogelijk een overschot. De mate waarin dit plaatsvindt is sterk afhankelijk van of het migratiescenario uitkomt en of huishoudens deels hun woonwensen (levensloopbestendig wonen) in hun eigen woning oplossen.

De planvoorraad in Schimmert is op dit moment groter dan de woningvraag volgens het migratiescenario, kwalitatief sluit het planaanbod ook nog niet goed aan. Op dit moment liggen er immers veel plannen voor reguliere grondgebonden woningen (77). Het aantal nultredenwoningen in het planaanbod is een stuk geringer (27). De ruimte om nog andere plannen aan de planvoorraad toe te voegen is ook beperkt gezien de huidige omvang van het aanbod. Mogelijk kan Schimmert wel voorzien in de woningvraag vanuit andere kernen in de gemeente. Het voorzieningenniveau in Schimmert biedt immers kansen om te voorzien in de woonwensen van de ouder wordende bevolking van de gemeente Beekdaelen. Met name nultredenwoningen (zowel grondgebonden als appartement) zijn hiervoor geschikt.

Met de nieuw woningbouwprogrammering wordt juist aangesloten bij zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte om te voorzien in de juiste woningen voor de juiste doelgroep op de juiste locatie. Hiermee kan dan ook invulling worden gegeven aan de concrete behoeft zoals deze uit dit onderzoek naar voren komt.

3.4.4 Beekdaelen b(l)oeit

Op 26 september 2020 heeft de gemeente de beleidsnotitie 'Beekdaelen b(l)oeit' vastgesteld. In deze notitie is een visie gegeven hoe ieder individu, iedere organisatie zijn verantwoordelijkheid neemt om een bijdrage te leveren aan het beheer en herstel van een harmonieus, klimaatrobuust landschap voor de huidige generatie en de generaties na hen. Dit is eigenlijk niet nieuws, alleen de noodzaak is niet meer een zaak van nutsdoeleinden maar van sociale binding, leefbaarheid, biodiversiteit en omgevingskwaliteit. Een groene omgeving heeft namelijk positieve effecten op fysieke en mentale gezondheid, het klimaat, op biodiversiteit en op ecologische processen, waterberging en infiltratie van hemelwater, verkoeling en het reduceren van het hitte-eilandeffect. Voor de gemeente Beekdaelen betekent dit dat er niet alleen een sturende en uitvoerende overheid is maar ook een overheid die ondersteuning verleent aan initiatieven en de bevolking weet te activeren.

Activatie van eenieder met een hart voor natuur en landschap heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de wijze waarop het gemeentelijk groenbeheer en onderhoud plaatsvindt. Doelstelling is het (gemeentelijk) groenbeheer zodanig in te richten dat ingespeeld kan worden op lokale initiatieven van bijvoorbeeld vergroening en zelfbeheer.

Voor burgers en ondernemers/organisaties betekent dit dat zij worden aangespoord om samen de gemeenschappelijke leefomgeving te verbeteren op niveau van straat, plein of dorp om zo de biodiversiteit en microklimaat op kleine schaal op te waarderen. Het gaat om het besef dat de omgang met de fysieke ruimte, natuur en landschap mede bepalend is voor het beeld dat wordt gegenereerd voor de buitenstaander. De omgang met klimaatverandering en biodiversiteit houdt niet op bij de 'voordeur, maar wordt ook bepaald door het gedrag van iedereen in zijn leefomgeving.

De gemeente stimuleert en motiveert in dit kader particuliere initiatieven om de leefomgeving op te waarderen en deze te beheren.

Door de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III wordt nadrukkelijk invulling geven aan een groene omgeving omdat wordt voorzien in een 'centrale' groenvoorziening in combinatie met de aanleg van hemelwatervoorzieningen voor de opvang van het hemelwater van de woningen. Binnen deze groenvoorziening wordt voorzien in de nodige biodiversiteit. Gestreefd wordt naar een uitgebalanceerd microklimaat. Hiermee wordt bijgedragen aan verkoeling en de reductie van hitte-eilandeffect. Dit sluit nadrukkelijk aan bij de doelen van de gemeente Beekdaelen om een bijdrage te leveren aan de fysieke en mentale gezondheid van de toekomstige bewoners.

3.4.5 Landschapskader Beekdaelen

De gemeente Beekdaelen kenmerkt zich door een fraai en afwisselend landschap. Dit wil de gemeente graag in stand houden en waar mogelijk versterken. Om de bestaande kwaliteiten in beeld te brengen en vooruit te blikken naar de toekomst, is het ‘Landschapskader Beekdaelen’ opgesteld. Het Landschapskader Beekdaelen is een visie- en inspiratiedocument, dat weergeeft hoe het landschap van Beekdaelen is ontstaan, welke kwaliteiten er zijn en hoe deze nog versterkt kunnen worden. Tevens dient het Landschapskader Beekdaelen als onderlegger en bouwsteen voor de gemeentelijke omgevingsvisie.

Het Landschapskader Beekdaelen is tot stand gekomen op basis van overleg met een groot aantal maatschappelijke partners, van natuur tot landbouw, van toerisme tot cultuurhistorie en van water tot sociaal domein. Door de integrale aanpak zijn partijen bij elkaar gebracht om samen te werken aan het landschap van Beekdaelen. Het Landschapskader Beekdaelen is op 14 juni 2022 door de gemeenteraad vastgesteld en wordt gevolgd door een uitvoeringsprogramma waarin de partners samen aan de slag gaan.

De kern Schimmert is gelegen op een plateau wat zich kenmerkt door openheid en een agrarisch karakter. De kern zelf wordt aangemerkt als een landelijke kern.

De woningbouwontwikkeling Centrum III wordt gerealiseerd binnen de bebouwingscontour van de kern Schimmert en wordt omringd door reeds bestaande bebouwing. Hierdoor blijft de openheid en het argarisch karakter van het plateau behouden. Tevens behoud de kern zijn landelijke karakter in relatie tot de omgeving en doet de woningbouwontwikkeling hier geen afbreuk aan. Door de 'centrale' groenvoorziening vindt er juist een versterking van de groenstructuur binnen de kern Schimmert, dat bijdraagt aan landelijke karakter van de kern.

3.4.6 Nota Ruimtelijke kwaliteit

De nota ruimtelijke kwaliteit is door de gemeente Beekdaelen vastgesteld op 23 december 2019. In deze nota is het plangebied aangewezen als 'beoordelingsvrij gebied met behoud van excessenregeling. Dit zijn gebieden waar kwaliteit niet essentieel is voor de ruimtelijke kwaliteit en daarmee beoordelingsvrij. Wel wil de gemeente voorkomen dat in deze gebieden excessen voorkomen en is aan deze gebieden een excessenregeling gekoppeld.

Dit houdt in dat de toekomstige bouwplannen van de woning niet ter beoordeling hoeven te worden voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante sectorale en milieu aspecten.

4.2 Milieueffectrapportage

Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:

  • de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).

De woningbouwontwikkeling Centrum III is reeds planologisch-juridisch toegestaan. Er is sprake van directe bouwtitels voor het maximum toegestane aantal woningen. Onderhavige bestemmingsplan herziening heeft dan enkel betrekking op de herverkaveling waarbij het aantal maximum toegestane woningen met een beperkt aantal woningen toeneemt (17 stuks). Hierdoor is geen sprake van een andere ruimtelijke ontwikkeling dan niet al mogelijk is, namelijk een woningbouwontwikkeling. Er is enkel sprake van de wijziging van de woningtypologie, de situering van de woningen c.q. bouwvlakken en de situering van het groen en de ontsluiting, in combinatie met een beperkte toename van het aantal woningen met als doel om meer ruimte te creëren voor het groen en de ontsluiting. De kavels van de woningen worden kleiner waardoor het oppervlak aan uitgeefbare grond per saldo gelijk blijft. Hiermee is meer ruimte gereserveerd voor de noodzakelijke opvang van het hemelwater en de groene uitstraling van de woningbouwontwikkeling. Daarnaast is daarmee sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningbouwontwikkeling Centrum III.

Daarnaast zijn alle relevante milieuaspecten in het kader van dit bestemmingsplan nogmaals onderzocht. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen, behoudens geur (zie paragraaf 4.7), die een belemmering kunnen opleveren voor het planvoornemen. Echter is inmiddels overeenstemming bereikt over het uitkopen c.q. verplaatsen van dit agrarische bedrijf waardoor de geurhinder zal komen te vervallen. Hierdoor neemt het woon- en leefklimaat toe voor zowel de beoogde woningbouwontwikkeling als de directe omgeving met de bestaande woningen

Wel is nog een bouwverbod opgenomen in de regels voor woningen binnen de geurcirkel van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7 te Schimmert, zoals de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatsen niet beëindigd zijn. Dit houdt in dat binnen deze geurcirkel van 50 meter pas woningen gerealiseerd mogen worden als het agrarische bedrijf haar activiteiten heeft beëindigd om zodoende het woon- en leefklimaat van deze woningen te waarborgen. Omgekeerd vormen de woningen op grotere afstand dan 50 meter geen belemmering voor het betreffende agrarische bedrijf. In dit hoofdstuk (hoofdstuk 4) zijn de betreffende milieuaspecten, alsmede de uitgevoerde onderzoeken nader beschreven.

Conclusie

Door de woningbouwotwikkeling Centrum III opnieuw planologisch-juridisch te regelen op basis van de herverkaveling wordt niet verwacht dat negatieve effecten optreden op in de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Er is zelfs sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat door de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten woningbouwontwikkeling, nu en in het verleden, in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachte. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.

Aanmeldnotitie

Als het bevoegd gezag, zoals in onderhavige situatie, zelf initiatiefnemer is van een ruimtelijke ontwikkeling dan neemt deze de beslissing of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld in een zo vroeg mogelijk stadium (vóór de terinzagelegging van het ontwerpbesluit). Bevoegd gezag hoeft hiervoor géén aanmeldnotitie op te stellen. In het kader van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan heeft namelijk de afweging plaats gevonden of sprake is van significante effecten op de omgeving. De resultaten en verantwoording hiervan zijn in deze paragraaf inzichtelijk gemaakt.

4.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Historisch bodemonderzoek (vooronderzoek NEN5725)

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Om aan deze eis te kunnen voldoen is er een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Aelmans, d.d. 18 oktober 2023, rapportnummer E223037.006.R1/ROE. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.

Op basis van dit historisch bodemonderzoek wordt uit de voorhanden zijnde informatie geen nieuwe aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezig van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten, anders dan die vermeld staan in het eerder door Geonius uitgevoerd onderzoek. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie op de stukken die niet waren aangeplant geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.

Ten aanzien van de locatie luidt, op basis van vorenstaande, de hypothese: diffuus verdacht.

Middels het eerder uitgevoerd onderzoek door Geonius is de bodem voldoende onderzocht om te kunnen concluderen dat de aangetroffen verontreinigingen dermate licht zijn, dat ze geen beperking vormen voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Nader onderzoek conform de NEN-5740/5707 is derhalve niet noodzakelijk.

Doordat het tijdens de uitgevoerde veldinspectie door de aanwezigheid van de landbouwgewassen niet mogelijk was om de gehele onderzoekslocatie visueel te inspecteren, adviseren wij dit deel na het verwijderen van de gewassen alsnog te inspecteren op de aanwezigheid van bodemverontreinigingen en/of bodemvreemde materialen. Deze terreininspectie heeft op 17 oktober 2023 plaatsgevonden en hierbij zijn geen verontreinigingen en/of bodemvreemde materialen aangetroffen.

Historisch bodemonderzoek Hoofdstraat 7 (vooronderzoek NEN5725)

In verband met de beoogde verwerving en verplaatsing van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7 en het verruimen van het plangebied met woningbouw ter plaatse van de gronden van dit agrarische bedrijf is hier eveneens een historische bodemonderzoek uitgevoerd (Aelmans, rapportnummer E223037.001.001/ROE, d.d. 26 oktober 2023, Bijlage 4). In dit historisch bodemonderzoek wordt gesteld dat uit de voorhanden zijnde informatie er geen aanwijzingen zijn aangetroffen die duiden op aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten ter plaatse van dit deel van het plangebied.

Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie, die slechts gedeeltelijk fysiek is uitgevoerd, voor zover dit te beoordelen was geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.

De in het onderzoek genoemde verdachte bodembedreigende activiteiten zijn niet nader geverifieerd kunnen worden, omdat er geen toestemming was om de locatie te betreden. Over de wel of niet nog aanwezige en in gebruik zijnde activiteiten, kunnen we geen uitspraak doen..

Ten aanzien van de locatie luidt, op basis van vorenstaande, de hypothese: diffuus verdacht met enkele specifieke verdachte deellocaties.

Derhalve is het raadzaam als het mogelijk is om dit historische bodemonderzoek aan te vullen tot een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740. Enerzijds ten behoeve van de beoogde verwerking en anderzijds ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan.

Verkennend bodemonderzoek Hoofdstraat 7 (NEN5740)

PM (nog in te voegen, in uitvoering)

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling Centrum III. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

4.4 Geluid

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten in de vorm van woningen, welke gelegen zijn binnen de onderzoekszone van de Hoofdstraat en Bekerbaan. Een onderzoek naar wegverkeerslawaai is in dat opzicht noodzakelijk. Spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai zijn verder niet aan de orde

In dat kader is een dergelijk akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Aelmans d.d. 16 november 2023, rapportnummer M222392.001.001.R1/JME . Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Uit dit onderzoek is gebleken dat:

  • De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Bekerbaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan wordt overschreden.
  • De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de hoofdstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkel gevel van het bouwplan wordt overschreden
  • De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Torenstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan wordt overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Hoofdstraat, bedraagt 56 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk/matig' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en dak.

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd. Dit nader onderzoek zal uitgevoerd worden ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor de realisatie van de woningen.

Conclusie

Het aspect geluid (wegverkeerslawaai) is geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling Centrum III.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling Centrum III voorziet in de ontwikkeling van 113 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de grens van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg gebleven. De totale woningbouwontwikkeling Centrum I, II en III bestaande uit de reeds gerealiseerde woningen en de nog te realiseren woningen op basis van onderhavig bestemmingsplan bestaat uit ongeveer 160 woningen. Ook hiermee wordt ruimschoots onder het aantal van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg gebleven. De woningbouwontwikkeling kan in dat kader dan ook aangemerkt worden als niet in betekenende mate (NIBM) en daarmee ook niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast valt het plangebied buiten de onderzoekszones van rijks- en provinciale wegen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit is er daarom geen onderzoekplicht. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen voor de woningbouwontwikkeling Centrum III.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling Centrum III voorziet zelf niet in milieubelastende activiteiten. Er worden binnen het plangebied enkel woningen gerealiseerd. Dit zijn zelf milieugevoelige objecten die geen hinder veroorzaken voor de omgeving.

Wel zijn in de omgeving (aan de Hoofdstraat en Bekerbaan) enkele bedrijven gelegen. Op basis van de vigerende bedrijfsbestemming zijn hier bedrijven in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter gelegen. Gezien de afstand van meer dan 50 meter tussen de bedrijfsbestemming en de grens van het plangebied vormen deze bedrijven geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling Centrum III Een uitzondering hierop vormt de bedrijfsbestemming binnen het plangebied (Weidestraat 52) en direct grenzend aan het plangebied (Hoofdstraat 31). Hier zijn respectievelijk een winkel in tuinbenodigdheden en slijterij gevestigd. Dit betreffen milieucategorie 1 bedrijven met een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De afstand tussen het bouwvlak van de toekomstige woningen en de bestemmingsgrens van de bedrijfs- en detailhandelsbestemming bedraagt meer dan 10 meter gelegen.

Verder zijn aan de Hoofdstraat en Bekerbaan ook detailhandel- en horecabestemmingen gelegen. Voor zowel detailhandel als horeca kan uitgegaan worden van milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt in alle gevallen voldaan.

Het woon- en leefklimaat van de nog te realiseren woningen binnen de woningbouwontwikkeling Centrum III wordt derhalve gewaarborgd omdat in voldoende mate afstand wordt aangehouden tot deze functies.

Omgekeerd vormen de woningen geen belemmering voor de betreffende bedrijven, detailhandel en horeca omdat reeds bestaande woningen op korter afstand zijn gelegen en daarmee maatgevend zijn voor deze functies.

Tot slot is er aan de hoofdstraat 7 een agrarisch bedrijf gelegen. Dit agrarische bedrijf zal 'uitgekocht' en verplaatst worden. In dat kader is het agrarische bedrijf weg bestemd door middel van een woonbestemming. Echter de agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen gedurende de verplaatsing onder het overgangsrecht nog voortgezet worden. Derhalve dient rekening te worden gehouden met een richtafstand van 100 meter als gevolg van het aspect geur (zie paragraaf 4.7).

4.7 Geur

Als gevolg van de situering van nieuwe woningen op minder dan 10 meter van de terreingrens van de melkveehouderij aan de hoofdstraat 7 te Schimmert is een nadere beoordeling op basis van de specifieke geurregeling en bestaande rechten van de melkveehouderij uitgevoerd door Pouderoyen Tonnaer d.d. 14 oktober 2022, rapportnummer J222392.001. Deze beoordeling is bijgevoegd als Bijlage 6.

Op basis van deze nadere beoordeling wordt het volgende geconcludeerd:

  • Buiten de 100 meter rondom de stal is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de te realiseren woningen binnen de woningbouwontwikkeling Centrum III
  • Binnen een afstand tussen de 100 meter en 50 meter rondom de stal moet gemotiveerd worden dat er ten aanzien van geur sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat er binnen een afstand van 50 meter al meerdere bestaande woningen liggen, er maximaal 35 melkkoeien mogen worden gehouden (te beschouwen als een kleinschalige extensieve melkveehouderij) en het bedrijf zelf geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft, kan op basis hiervan door de gemeenteraad geoordeeld worden dat de geursituatie tussen de 100 meter en 50 meter ook nog aanvaardbaar is. Dit is echter een subjectieve beoordeling, die wellicht versterkt kan worden als er door omwonenden in bestaande woningen op 50-100 meter afstand van de stal geen geurhinder wordt ervaren (met als maat: afwezigheid van klachten).

Het is dus mogelijk om gemotiveerd de vaste afstand van 100 meter wettelijk te versoepelen naar 50 meter in geurverordingen (zoals dit in de voormalige gemeente Nuth ook het geval was), maar omdat het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden heeft en niet in zijn belangen wordt geschaad, is er geen noodzaak voor een geurverordening en kan volstaan worden met een afweging van de aanvaardbaarheid ter plaatse van de toekomstige woningen.

De melkveehoudering is op basis van haar omvang met maximaal 35 melkkoeien te beschouwen als kleinschalig en extensief en heeft op deze locatie binnen bestaand gebied met bestaande woningen op kortere afstand geen verdere ontwikkelingsmogelijkheden als veehouderij. Melkveehouderijen vallen tot en met 200 melkkoeien onder de werking van het Activiteitenbesluit. Tot 200 melkkoeien geldt dus een vaste afstand van 100 meter. Maximaal 35 melkkoeien resulteren in aanzienlijk minder geur dan 200 melkkoeien.

Als bij 200 melkkoeien op 100 meter sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dan is het aannemelijk dat bij 35 melkkoeien op 50 meter ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens is er geen risico op cumulatie van geur omdat er geen andere geurbronnen in de directe omgeving aanwezig zijn.

In de bestaande situatie zijn reeds woningen aanwezig op een afstand van 35 en 37 meter afstand. Zover bekend zijn er bij de gemeente geen klachten bekend van omwonenden die geurhinder ervaren door deze melkveehouderij. Op basis hiervan kan geoordeeld worden dat de kans op geurhinder klein is. Hierbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de nieuw te bouwen woningen ten opzichte van de stal in de meest voorkomende windrichting liggen en daarmee dan ook ongunstiger gesitueerd zijn dan de bestaande woning aan de Hoofdstraat.

Tot slot kan gesteld worden dat geur uit melkrundveestallen over het algemeen als minder hinderlijk ervaren wordt dan geur vanuit intensieve veehouderijen of ten gevolge van het uitrijden van dierlijke mest. Echter het ervaren van geurhinder is erg subjectief en verschilt per persoon.

Conclusie

Op basis van voorgaande motivatie en argumenten vindt de gemeente dat het woon- en leefklimaat voor de woningen op een afstand tussen de 50-100 meter voldoende aanvaardbaar is. Te meer omdat inmiddels bekend is dat het betreffende agrarische bedrijf dat de geurhinder veroorzaakt uitgekocht c.q. verplaatst zal worden waardoor voor de woningbouwontwikkeling maar ook voor de directe omgeving met bestaande woning sprake is van een kwaliteitsverbetering van het woon- en leefklmaat. Het woon- en leefklimaat op een afstand korter dan 50 meter kan niet gewaarborgd worden. Derhalve is voor deze woningen een bouwverbod opgenomen in de regels ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - geurcirkel'. Ter plaatste van deze aanduiding mogen pas woningen gebouwd worden als de activiteiten en het houden van dieren van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7 zijn beëindigd zodat ook voor deze woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.8 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.

Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtend effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0014.png"

Uitsnede kaart leefomgeving (veilige omgeving) plangebied c.q. Schimmert

Risicovolle inrichtingen: Op enige afstand van het plangebied zijn aan Achter Schimmert (270 meter) en Waterkuilsweg (580 meter) risicovolle inrichtingen in de vorm van een propaantank gelegen, behorende bij respectievelijk de betreffende woning dan wel agrarisch bedrijf . De plaatsgebonden risico contour reikt niet tot niet tot binnen het plangebied De voor het groepsrisico relevante invloedsgebied van deze inrichtingen bedraagt maximaal 50 meter en reikt eveneens niet tot binnen het plangebied. Eventuele overige risicovolle inrichtingen zijn op grotere afstand gelegen en daarmee niet van invloed op de woningbouwontwikkeling Centrum III. Het plaatsgebonden risico en groepsrisico vormt daarmee geen belemmering. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Transport gevaarlijke stoffen en leidingen. In de directe omgeving (oostzijde en westzijde) van het plangebied zijn diverse buisleidingen gelegen. Dergelijke buisleidingen hebben een maximale invloedssfeer van 600 meter. De betreffende leidingen (A-520, A-534 en DPO-leiding.) zijn op grotere afstand van het plangebied gelegen en daarmee niet van invloed op de woningbouwontwikkeling Centrum III. Een verantwoording van het groepsrisico voor deze leidingen is dan ook niet aan de orde.

Op ongeveer 4,6 km ten noorden van het plangebied is de A76 gelegen. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaatst. Voor de A76 kan gesteld worden dat het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied (de 1% letaalzone toxisch: 4,2 km) is gelegen aangezien de afstand meer dan 4,2 km is. De A76 vormt daarmee geen harde belemmering voor de woningbouwontwikkeling Centrum III. Voor de A2 aan de westzijde van het plangebied geldt hetzelfde. Deze rijksweg is op ongeveer 4,1 km afstand van het plangebied gelegen en daarmee niet gelegen binnen het invloedsgebied van de A2, zijnde 3,0 km.

Aan de zuidzijde van het plangebied is de A79 gelegen. Over deze weg vindt eveneens transport van gevaarlijke stoffen plaats. Voor de A76 eveneens kan gesteld worden dat het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied (de 1% letaalzone toxisch: 1,0 km)) is gelegen aangezien de afstand meer dan 1,0 km is.

Ten aanzien van de A2, A76 en A79 kan gesteld worden dat zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering vormt voor de woningbouwontwikkeling Centrum III. Een verantwoording van het groepsrisico als gevolg van deze wegen is derhalve niet aan de orde.

De spoorlijn Sittard-Heerlen, die parallel loopt aan de A76, heeft geen plasbrandaandachtsgebied en een 10-6 contour van 0 meter. Het invloedsgebied van deze spoorlijn reikt tot 460 meter. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de spoorlijn Sittard-Heerlen is gelegen. Deze risicobron vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.

De invloedssfeer van vaarwegen die aangewezen zijn als basisroute reikt tot maximaal 1.070 meter en is afhankelijk van de getransporteerde stofcategorie. Binnen een afstand van 1.070 meter van het plangebied zijn geen potentieel relevante vaarwegen aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden. Deze risicobron vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.

Conclusie

Op basis van voorgaande inventarisatie kan geconcludeerd worden dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor het planvoornemen. Daarmee kan worden geconcludeerd dat geen nadere risicobeoordeling noodzakelijk is. Het bestemmingsplan hoeft in dat kader dan ook niet voorgelegd te worden aan de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling Centrum III.

Omgevingswet

Met de verwachte komt van de omgevingswet veranderen een aantal zaken met betrekking tot externe veiligheid. Zo krijgen, conform bijlage 7 onderdeel C van het Besluit kwaliteit leefomgeving, alle basisnetroutes een brandaandachtsgebied (BAG) en explosieaandachtsgebied (EAG). Voor de BAG geldt een vaste afstand van 30 meter en voor het AEG een vaste afstand van 200 meter. Basisnetroutes kennen (nog) geen gifwolkaandachtsgebied (GAG) in het Bkl.

Gebleken is dat het plangebied op meer dan 200 meter afstand is gelegen van basisnetroutes en daarmee niet is gelegen binnen een toekomstig BAG en/of EAG. Voor het plangebied hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met mogelijke aanvullende bouweisen voor de toekomstige woningen gericht op de effecten van brand en explosie voor basisroutes.

Voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen moeten, conform bijlage 7 onderdeel D van het Bkl de aandachtsgebied berekend worden. De omvang van de aandachtsgebied zijn echter nog niet bekend. Als zodanig kan voor het plangebied nog geen uitspraak worden gedaan of deze binnen of buiten een aandachtsgebied is gelegen van buisleidingen. Echter gezien de grote afstand tot het plangebied wordt dit niet verwacht.

4.9 Natuur

4.9.1 Inleiding

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermingswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.9.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is Natura 2000-gebied. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn: Geleenbeekdal (oostzijde), Geuldal (zuidzijde alsmede Bunder- Elsloërbos (westzijde). Deze gebieden zijn op respectievelijk 1,4, 2,1 en 5,2 km gelegen. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit enkel een extern effect. Dergelijke effecten als gevolg van licht, trillingen en geluid als gevolg van de voorgenomen woningbouwontwikkeling Centrum III binnen het plangebied zijn, gezien de afstand tot de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten.

Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de geplande realisatie van de woningbouwontwikkeling Centrum III en mogelijk toename in gebruik van het plangebied op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in dat kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt dan ook noodzakelijk geacht. Dit kan in eerste instantie onderzocht worden middels aeriusberekeningen met betrekking tot de realisatie- en gebruiksfase (zie paragraaf 4.9.3).

Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. Dit natuurnetwerk is op meer dan 1,0 km gelegen. Door de ruime afstand tussen de woningbouwontwikkeling Centrum III en het natuurnetwerk worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het Nationaal Natuurnetwerk niet aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het natuurnetwerk wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Ten aanzien van houtopstanden vallen bomen binnen en rondom het plangebied niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De aanwezige houtopstanden binnen het plangebied zijn gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom van Schimmert. Voor deze houtopstanden geld daarom geen meldingsplicht en herplantplicht. Mogelijk gelden wel de gemeentelijke verordeningen.

4.9.3 Stikstof

Zoals in de vorige paragraaf aangegeven dient ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In dat kader is een onderzoek naar stikstofdepositie (Pouderoyen Tonnaer, project J222392 d.d november 2023, Bijlage 7) uitgevoerd. Met de Aerius calculator zijn de emissies uit de referentiesituatie afgezet tegen de emissies uit de ten tijde van de bouw- en sloopfase en de toekomstige gebruiksfase. Uit de berekeningen volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Het plan leidt per saldo dan ook niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten. Voor het plan is derhalve geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.

4.9.4 Soortenbescherming

Om in te schatten of er binnen het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgend ede Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden van de voorgenomen woningbouwontwikkeling Centrum III is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door NIPA, d.d. 5 augustus 2022, rapportnummer N222575-V1. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Op basis van deze quickscan kan niet worden uitgesloten dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling Centrum III ter plaatse van het plangebied een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming.

De hazelworm is niet uit te sluiten binnen het plangebied. De hazelworm is bij ruimtelijke ontwikkeling in de periode juli t/m september in Limburg een vrijgestelde soort. Indien het bouwrijp maken van het plangebied voor de woningbouwontwikkeling Centrum III in deze periode wordt uitgevoerd is een ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk. Het plangebied dient aan het einde van deze periode ongeschikt te zijn voor de hazelworm. Wanneer het plangebied aan het eind van de vrijstellingsperiode ongeschikt is voor deze soort door het bouwrijp maken mag er buiten de vrijstellingsperiode gewerkt worden. Indien dit niet mogelijk is zal een nader onderzoek moeten worden uitgevoerd. Het nader onderzoek naar de hazelworm bestaat uit 5 bezoeken verspreid over twee maanden in de periode juni –september.

De das maakt gebruik van het plangebied als foerageergebied en heeft hier een vluchtpijp gegraven of is mogelijk bezig met het aanleggen van een nieuwe burcht. Geadviseerd word om een nader onderzoek uit te voeren naar de functie van het plangebied voor de das. Dit kan het gehele jaar door gedaan worden.

De overige soorten die voor (kunnen) komen binnen het plangebied zijn in Limburg vrijgesteld bij ruimtelijke ontwikkeling. Derhalve is hier geen ontheffing voor nodig. Echter blijft de zorgplicht gelden en dient er tijdens de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de voorkomende soorten zodat deze niet gedood worden of onnodig leiden.

Tevens dient er rekening gehouden te worden met het broedseizoen als er bomen gerooid worden. Het is namelijk niet uit te sluiten dat in deze bomen (niet jaarrond beschermde) nesten aanwezig zijn. De bomen dienen buiten het broedseizoen (circa half maart half augustus) verwijderd te worden.

Door tijdens de ontwerpfase van de woningen te denken aan 'natuurinclusief' bouwen kunnen de nieuwbouwhuizen meer natuurwaarde bieden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld ingebouwde nestkasten voor vleermuizen of huismussen en gierzwaluwen. Maar ook aan het plaatsen van steen- of takkenstapels in het plangebied voor marterachtigen die de lokale muizen populatie kunnen onderdrukken.

Tevens is een inspectie Wet natuurbescherming uitgevoerd, door Bureau meervelt, d.d. 22 november 2023, ter plaatse van het (recent verworven) agrarisch bedrijf aan de Hoofdstraat 5a te schimmert. Dit in verband met de sloopt van drie agrarische bedrijfsgebouwen en het verwijderen van groen. Het verslag van deze inspectie is bijgevoegd als Bijlage 9.

Op basis van de uitgevoerde inspectie wordt het volgende geconcludeerd.

Om zekerheid te verkrijgen over het al dan niet optreden van effecten door depositie van stikstof als gevolg van de sloopwerkzaamheden dient een Aeriusberekening te worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.9.3). Vervolgstappen in de vorm van het laten uitvoeren van een voortoets/passende beoordeling/vergunning Wet natuurbescherming kunnen nodig zijn afhankelijk van de uitkomsten van de berekening.

In het plangebied (in de groene elementen) kunnen in de broedperiode in gebruik zijnde nesten van vogels aanwezig zijn. Geadviseerd wordt de groene elementen indien nodig te verwijderen buiten de broedperiode. Vaste voortplantings- en rustplaatsen van andere beschermde soorten zijn niet aanwezig in het plangebied. Door de voorgenomen activiteiten treedt geen overtreding op van de Wet natuurbescherming – soorten mits rekening gehouden wordt met broedvogels.

Te allen tijde dient de zorgplicht in acht te worden genomen. Deze geldt voor alle soorten. Deze zorgplicht is in de Wet natuurbescherming opgenomen in artikel 1.11:

  • 1. Eenieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
  • 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
    • a. Dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
    • b. Indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
    • c. Voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.
4.9.5 Nader onderzoek Das

In aanvulling op de uitgevoerde quickscan is een inspectie naar de das uitgevoerd door Bureau meervelt, d.d. 19 oktober 2022, kenmerk 22-099. Het verslag van deze inspectie is bijgevoegd als Bijlage 10. Tijdens de inspectie d.d. 17 oktober 2022 zijn geen bewoningssporen aangetroffen. De eerder door NIPA aangetroffen pijp op de scheiding van het grasland en de maïsakker werd niet meer aangetroffen. Deze is mogelijk door werkzaamheden op het grasland dichtgereden of om andere reden verlaten. Wel werden op de akker enkele verse prenten aangetroffen en werden karakteristieke vraatsporen aan maïskolven opgemerkt. Ook werden oude sporen aangetroffen in het noordelijke deel, inclusief een oude, maar zichtbaar niet meer belopen wissel.

Op basis van de aangetroffen sporen is het duidelijk dat het plangebied deel uitmaakt van het foerageergebied van das. De aangetroffen sporen geven echter aan dat het waarschijnlijk gaat om een of enkele exemplaren die het gebied onregelmatig bezoeken. Intensief belopen wissels, een indicatie dat dassen veel van een gebied gebruik maken, ontbraken in het gehele plangebied.

Buiten het plangebied liggen ten zuidwesten van de Bekerbaan en ten oosten van de Hoofdstraat grote en aaneengesloten agrarische percelen die, afhankelijk van de teelten, zeer geschikt kunnen zijn als foerageergebied voor das. Perceelafscheidingen in de vorm van ruigtes of houtwallen ontbreken in een groot deel van dit buitengebied waardoor weinig dekking aanwezig is voor foeragerende dassen als gewassen geoogst zijn. Ongestoorde locaties waar hoofdburchten aanwezig kunnen zijn zoals kleine landschapselementen en bosjes zijn in de buurt van het plangebied zeer beperkt aanwezig. Op grotere afstand liggen wel enkele bosjes van enige omvang; hier zijn ook veel waarnemingen van sporen van das bekend uit de NDFF uit de afgelopen tien jaar. Het plangebied is van daaruit vrij ‘lastig’ bereikbaar, aangezien dieren de Bekerbaan en/of de Hoofdstraat moeten oversteken om deze agrarische enclave te bereiken. Het is dan ook voor de hand liggend dat tijdelijke vluchtpijpen gegraven worden als percelen in het plangebied tijdelijk een groot voedselaanbod hebben (zoals percelen met rijpe mais).

Door de voorgenomen woningbouwontwikkeling Centrum III worden geen burchten vernietigd en is een effect op de eerder geconstateerde pijp niet meer relevant aangezien deze niet meer aanwezig is.

Door de omvorming van de percelen naar woonwijk gaat circa 4 hectare foerageergebied verloren. Het Kennisdocument Das vermeldt het volgende over de grootte van een territorium: ‘De grootte van een territorium van das is afhankelijk van de kwaliteit van het leefgebied en varieert van 30 tot 150 hectare in optimaal gebied, en van 150 tot 600 hectare in marginaal gebied. Het foerageergebied ligt tot ongeveer 1,5 tot 12 kilometer van de burcht. Er moet voldoende foerageergebied liggen binnen 500 meter tot enkele kilometers. Belangrijke onderdelen zijn dan gebieden waar het hele jaar eten te vinden is, zoals bemesten graslanden met gras korter dan 5 centimeter’.

Het hele agrarische buitengebied van Schimmert vormt geschikt foerageergebied voor das. Om een indruk te geven: tussen Schimmert en Meerssen ligt circa 1.100 ha geschikt foerageergebied. Het verlies van 4 ha foerageergebied dat bovendien slecht bereikbaar is, leidt niet tot een wezenlijke aantasting van het foerageergebied. De voorgenomen woningbouw leidt met zekerheid niet tot het verlaten van een hoofdburcht. Een effect op burchten of individuen is door de voorgenomen activiteit op voorhand uit te sluiten. Nader onderzoek of een het aanvragen van een ontheffing voor das is niet nodig.

Conclusie

Door de voorgenomen activiteit worden geen burchten vernietigd en is een effect op de eerder geconstateerde pijp niet meer relevant aangezien deze niet (meer) in functioneel gebruik is. De voorgenomen activiteit leidt met zekerheid niet tot het verlaten van een hoofd- of kraamburcht en gaat niet leiden tot het niet meer functioneren van in de omgeving aanwezige burchten. Een effect op burchten of individuen is door de voorgenomen activiteit op voorhand uit te sluiten.

Indien de start van het bouwrijp maken van het plangebied pas op de langere termijn gepland is (najaar 2023 of later), dient het terrein opnieuw geïnspecteerd te worden op vluchtpijpen. Bij aanwezigheid van vluchtpijpen met verse gebruikssporen zijn maatregelen nodig om uit te sluiten dat individuen aanwezig zijn op het moment dat er gewerkt gaat worden. Het plaatsen van een uitloopvoorziening kan dan nodig zijn. Mits deze inspectie plaatsvindt en zo nodig maatregelen genomen worden, is nader onderzoek of een het aanvragen van een ontheffing voor Das is niet nodig.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

In het kader van de Watertoets dient elk bestemmingsplan een waterparagraaf te bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

4.10.2 Beleid

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal waterbeleid

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP beschrijf de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.

Nederland heef de komende tijd te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen.

In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen.

De 3 hoofdambities voor het waterbeleid zijn in het NWP uitgewerkt voor verschillende thema’s – Klimaatadaptatie, Waterveiligheid, Zoetwaterverdeling en droogte, Waterkwaliteit, Grondwater, Scheepvaart – en voor de bijbehorende beheer- en uitvoeringstaken van Rijkswaterstaat. Ook de samenhang van het waterbeleid met andere onderwerpen komt in het NWP aan bod: natuur, landbouw, bodem en ondergrond, landschap, verstedelijking, energietransitie en industrie.

Provinciaal waterplan 2022 - 2027

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterprogramma Limburg 2022 - 2027. Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.

Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.

Waterschap Limburg

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is nog steeds gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2022-2027 en nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. De speerpunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:

  • 1. Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas.
  • 2. Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden.
  • 3. Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zin natuurliik ingericht.
  • 4. Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema’s. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte.

Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.

Gemeentelijke beleid

In het waterrioleringsplan 2024-2027 (vastgesteld 31 oktober 2023) is ten aanzien van nieuwbouw met betrekking tot hemelwater gesteld dat eigenaar het hemelwater op eigen terrein dient vast te houden middels de trits vasthouden, bergen, afvoeren. De voorkeur gaat uit naar het infiltreren van het hemelwater, waarmee een bijdrage wordt gedaan aan het tegengaan van de verdroging. Is dit niet mogelijk dan dient het hemelwater te worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel of oppervlaktewater. Er geldt een minimale bergingseis van 60 mm met dien verstande dat als er meer kan worden geborgen dan is dat zeker wenselijk.

4.10.3 Waterhuishoudkundige situatie

Hemelwater

Het plangebied is in de huidige situatie (grotendeels) agrarisch in gebruik en onverhard, waardoor het hemelwater rechtstreeks in de bodem kan infiltreren. Als gevolg van de woningbouwontwikkeling Centrum III neemt het verhard oppervlak toe. Hiermee is bij de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling nadrukkelijk rekening mee gehouden. Dit is naast de wijziging van de woningtypologieën de 'andere' aanleiding om het vigerende bestemmingsplan te herzien. Met de herverkaveling wordt nadrukkelijk voorzien in een centrale groenvoorziening waaraan de woningen gesitueerd zijn en op georiënteerd zijn. Binnen deze centrale groenvoorziening wordt in meanderende vorm een aaneengesloten wadi aangelegd voor de opvang van het hemelwater afkomstig van de openbare ruimte. De percelen van derden moeten het hemelwater op eigen terrein verwerken. Als dit voor de perceeleigenaar niet te realiseren is dan kan in overleg en met instemming van de gemeente (eventueel vertraagd) afgevoerd worden naar de gemeentelijk wadi. Door het groen samen met water en voetpaden te combineren ontstaat er een aantrekkelijk invulling van de openbare ruimte, wat draag aan het woon- en leefklimaat van woningbouwontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0015.png"

Indicatieve weergave van de centrale groenvoorziening met aaneengesloten wadi

De aangesloten wadi voorziet in voldoende bergingscapaciteit om te voorzien in de noodzakelijke bergingseis van 60 mm per m2 verhard oppervlak, met de ambitie zoveel mogelijk bergen, voor een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van T=25 met een doorkijk naar T=100. Hiermee wordt voldaan aan de bergingseis uit het gemeentelijke waterrioleringsplan 2024-2027. Tevens wordt voorzien in een noodoverstort op het rioleringsysteem om in extreme situaties wateroverlast te voorkomen.

De exacte uitwerking van de aangesloten wadi met voldoende bergingscapaciteit is onderdeel van de civiel technische uitwerking van de openbare ruimte en de groenvoorziening in het bijzonder.

Waterkwaliteit

De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen en is ook van toepassing op het plangebied. Er wordt verwacht dat het vrijkomende regenwater niet onnodig wordt vervuild en daarom geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt. Dat betekent dat het gebruik van zink, koper en lood bij contactoppervlakken met regenwater wordt vermeden. Om de kwaliteit van het (grond)water te beschermen is de gemeente overgeschakeld van chemische op mechanische onkruidbestrijding.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving (bebouwde kom Schimmert) is geen oppervlakte water aanwezig. Op enige afstand buiten de bebouwde kom van Schimmert zijn primaire watergangen en waterbuffers aanwezig. De bijbehorende beschermingszone zijn niet van invloed op het plangebied. De woningbouwontwikkeling Centrum III heeft geen invloed op deze watergangen en waterbuffers om dat het hemelwater binnen het plangebied opgevangen wordt door de aanleg van een aaneengesloten wadi, van waaruit het hemelwater in de bodem kan infiltreren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0016.png"

Uitsnede legger Waterschap Limburg

Vuilwater

Het huishoudelijk water van de te realiseren woningen zal worden aangesloten op de vuilwaterriolering (DWA) van het aan te leggen gescheiden rioolstelstel ter plaatse van de beoogde infrastructuur. Dit rioolstelsel zal verder aangesloten worden op het bestaande aangrenzende rioolstelsel van de eerder gerealiseerde fasen van Centrum I en II (Weidestraat, Pachtdael, De Stigt).

Omdat het regenwater van de (nieuwe) bebouwing niet wordt aangekoppeld op het rioleringsstelsel zal het geen enkel probleem zijn om de nieuwe en eventuele extra bebouwing op het gescheiden rioolstelsel aan te sluiten.

4.10.4 Conclusie

Zoals aangegeven worden de woningen en verhardingen van de woningbouwontwikkeling Centrum III volledig afgekoppeld, waarbij voldaan wordt aan de bergingseis uit het waterrioleringsplan 2024-2027 van de gemeente Beekdaelen. Dit wordt nog civieltechnisch nader uitgewerkt als onderdeel van de inrichting van de openbare ruimte. Door dat voorzien wordt in de noodzakelijke opvang van het hemelwater met voldoende capaciteit zijn er voor het watersysteem geen negatieve effecten te verwachten. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de woningbouwontwikkeling Centrum III.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Archeologie

De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is momenteel aan veranderingen onderhevig. De Monumentenwet 1988 is vanaf 1 juli 2016 deels overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) op 1 januari 2024 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 9.1 (overgangsrecht omgevingswet) van de Erfgoedwet zegt:

Voormalig artikel 38a: De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten)

Voormalig artikel 41: De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (o.a. gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van die wet in voldoende mate is vastgesteld.

In 2017 heeft de toenmalige gemeente Nuth de “beleidsnota Archeologie gemeente Nuth” opgesteld. Onderdeel van deze beleidsnota is een archeologische beleidskaart, die gebaseerd is op een aantal archeologische verwachtingskaarten. De archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de (verwachte) aanwezigheid van archeologische resten. De verwachtingskaarten zijn vervolgens omgezet naar één beleidskaart. Op de archeologische beleidskaart zijn gebieden waarvoor dezelfde beleidsuitgangspunten gelden samengevoegd. Zo zijn er 6 archeologische beleidscategorieën ontstaan (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0017.png"

Uit de archeologische kaarten blijkt dat het plangebied in een archeologisch interessant gebied ligt. In het plangebied zelf zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. In de directe omgeving van het plangebied wel, namelijk binnen een straal van 500 m. Het betreft Romeinse aardewerkvondsten die omstreeks 1965 zijn aangetroffen bij niet archeologisch graafwerk aan Klein Haasdal (Archis-zaakid.nr. 2919892100). Daarnaast zijn ook vuurstenen artefacten uit het laat paleolithicum tot neolithicum (losse vondsten) en aardewerk uit de late middeleeuwen tot nieuwe tijd bekend (Archis-zaakid.nr. 2122867100). Uit deze gegevens kan worden opgemaakt dat het plangebied en zijn directe omgeving reeds sinds lange tijd in gebruik is.

Daarnaast ligt de historische kern van Klein Haesdal binnen de plangrens (monumentnummer 16367, waardecategorie 2). Deze historische kern heeft een monumentstatus vanwege zijn hoge archeologische waarde. Binnen de historische kernen worden namelijk de wortels van de huidige dorpen verwacht. De begrenzing van de historische kern van Klein Haesdal is gebaseerd op 19e eeuwse en vroeg 20e eeuwse kaarten. Binnen de contouren kunnen in de bodem resten van vroegmoderne en waarschijnlijk ook van laatmiddeleeuwse bewoning worden aangetroffen. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn (bron: ARCHIS3). De historische kern behoort tot waardecategorie 2. Concreet betekent dit dat voor deze gebieden een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm -Mv én de omvang van het gebied groter is dan 100 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01_0018.png"

Uitsnede uit de beleidskaart van de voormalige gemeente Nuth (2013)

Op basis van deze archeologische gegevens, in combinatie met landschappelijke en historische gegevens, geldt voor het overige deel van het bestemmingsplangebied grotendeels een hoge en middelhoge verwachting. In het gebied moet met name rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden ('droge archeologie'). Het gebied is ingedeeld in waardecategorie 3 (hoge verwachting) en 4 (middelhoge verwachting). Concreet betekent dit dat voor deze gebieden een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm -mv én de omvang van het gebied groter is dan respectievelijk 250 en 2500 m².

Tot slot, zijn nog enkele kleinere zones ingedeeld in waardecategorie 5 (lage verwachting). Dat wil zeggen dat er een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm -mv én de omvang van het gebied groter is dan 10.000 m2.

Binnen een groot deel van het plangebied is in 2022 door RAAP een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek geldt een hoge archeologische verwachting voor heel het plangebied (van RAAP) en wordt een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven noodzakelijk geacht. Het advies van RAAP is goedgekeurd door de gemeente Beekdaelen. Bij vergunningsaanvragen kan worden aangesloten bij de adviezen zoals vermeld in het onderliggende rapport.

4.11.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten dan wel cultuurhistorische bebouwing aanwezig. Het plangebied is onbebouwd en deels in gebruik als grasveld/wie en deels agrarisch in gebruik. Er is geen sprake van enige cultuurhistorische waarde binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vort geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling Centrum III.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro);
  • het geldende bestemmingsplan 'Centrum III, 1e herziening' (2011).

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan

5.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de enkelbestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen';
  • de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie';
  • een bouwvlak/-strook;
  • de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  • de bouwaanduiding 'bijgebouwen' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • de gebiedsaanduiding 'overige zone - geurcirkel'.

Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemmingen met bijbehorende aanduidingen hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de gemeente Schinnen hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het vigerende bestemmingsplan heeft daarbij als basis gediend.

5.3 Planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.
5.3.1 Inleidende regels

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de 'Wijze van meten' (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

Groen

De centrale groen voorziening , waaraan een groot deel van de woningen wordt gesitueerd, wordt als groen bestemd. Ditzelfde geldt voor het afschermende groen aan de noordoost zijde en zuidzijde als overgang naar de aangrenzende percelen. Ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen in combinatie met waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Het oprichten van gebouwen is alleen toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 20 m2 en een bouwhoogte van 3,50 meter. Daarnaast mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen. De bouwhoogte hiervan mag 5 meter bedragen.

Verkeer

De infrastructuur c.q ontsluiting van de woningbouwontwikkeling wordt bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming is gericht op de afwikkeling van het verkeer. Naast wegverkeer zijn onder meer ook voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Het oprichten van gebouwen is alleen toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 20 m2 en een bouwhoogte van 3,50 meter. Daarnaast mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht zoals straatmeubilair, (ondergrondse) afvalinzameling en geluidwerende voorzieningen. De bouwhoogte hiervan mag 3,50 meter bedragen, met uitzondering van voorzieningen voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 16 m mag bedragen.

Wonen

Het bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van een woningen mogelijk. De gronden waarop de nieuw te bouwen woningen zijn geprojecteerd krijgen, evenals de bijbehorende erven en tuinen de bestemming 'Wonen'.

De woningen mogen worden gebouwd in de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Per bouwvlak mogen slecht het maximum aantal aangegeven woningen worden gebouwd. Ook bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen in het bouwvlak worden opgericht. Binnen de aanduiding 'bijgebouwen' mogen slechts bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht.

De bouwmogelijkheden sluiten aan bij de planologische regeling in de geldende bestemmingsplan van het aansluitende gebied (kern Schimmert) en het vigerende bestemmingsplan (Centrum III, 1e herziening). De relevante hoogtes en de dakhelling worden geregeld in de regels en niet door middel van matrices op de verbeelding.

Burgemeester en wethouders kunnen binnen een marge van 5 meter nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken.

Voor wat betreft gebruiksmogelijkheden is van belang dat aan huis verbonden beroepen onder voorwaarden rechtstreeks zijn toegestaan in een gedeelte van de aanwezige gebouwen.

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geldt een bouwverbod zolang er agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd ter plaatse van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat. Na verplaatsing en beëindiging van dit agrarische bedrijf op deze locatie kunnen de beoogde woningen binnen deze aanduiding als nog gerealiseerd.

Waarde - Archeologie

Om de archeologische waarden te beschermen zijn een dubbelbestemmingen over andere bestemmingen gelegd daar waar de archeologische verwachtingswaarden zijn. Als een bouwvergunning voor een bouwwerk of uitbreiding wordt aangevraagd dan zal afhankelijk van de bodemingreept een archeologisch onderzoek dienen te worden uitgevoerd. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen Burgemeester en Wethouders voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning.

Op de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' zijn verschillende werkzaamheden gebonden aan een aanlegvergunning. Dat wil zeggen dat er een omgevingsvergunning moet zijn verleend, voordat deze werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.

Middels een wijzigingsprocedure kunnen Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming verwijderen van bepaalde gronden, indien deze dubbelbestemming vanuit archeologisch oogpunt niet meer nodig is.

Waarde - Cultuurhistorie

De bebouwing aan de Hoofdstraat is aangemerkt als cultuurhistorisch en heeft een monumentale waarde. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden is aan de cultuurhistorisch waardevolle objecten en gebieden de onderhavige dubbelbestemming gevoegd. Wijzigingen aan dergelijke panden zijn louter onder voorwaarden mogelijk.

5.3.3 Algemene regels

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  • 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  • 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of moet aantonen dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeente Beekdaelen heeft de nodige budgetten op de gemeentelijke begroting gereserveerd voor de realisatie van dit planvoornemen. Ook zijn de gronden in eigendom van de gemeente inclusief het recent verworven agrarische bedrijf. Daarnaast dragen een 2-tal subsidies bij aan de kosten De kosten zijn daarmee in voldoende mate gewaarborgd.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Het planvoornemen betreft enkel een herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III waarbij het aantal woningen gelijk blijft. Alleen de woningtypologie, de situering woningen c.q. bouwvlakken en de situering van het groen en de ontsluiting zijn gewijzigd met als doel om meer ruimte te creëren voor het groen en de ontsluiten. Hiermee is meer ruimte gereserveerd voor de noodzakelijke opvang van het hemelwater en de groene uitstraling van de woningbouwontwikkeling. Daarnaast is daarmee sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningbouwontwikkeling Centrum III.

Op 15 november 2023 heeft er een informatieavond voor omwonendend plaatsgevonden. Tijdens deze informatieavond zijn de omwonenden geinformeerd over de herverkaveling van deze woningbouwontwikkeling aan de hand van een presentatie. Na afloop van de presentatie waren de aanwezigen in de gelegenheid om vragen te stellen die vervolgens tijdens de avond zijn beantwoord.

Met onderhavig bestemmingsplan is verder aangetoond dat er met de herverkaveling verder geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en de herverkaveling gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering (meer ruimte voor de opvang van het hemelwater en de groene uitstraling van de woningbouwontwikkeling).

Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorontwerpbestemmingsplan:
    • 1. 1. Vooroverleg met instanties
    • 2. 2. Watertoets

1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)

  • b. Ontwerp:

2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)

  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad

3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

  • d. Reactieve aanwijzing
  • e. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.

7.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan ''. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling Centrum III planologisch-juridisch mogelijk maakt qua woningtypologie, situering woningen c.q. bouwvlakken en de situering van het groen en de ontsluiting..

7.3 Vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.

De bestemmingsplannen voor woningbouwontwikkeling Centrum III (Centrum III en Centrum III, 1e herziening) zijn in het verleden reeds afgestemd met de diverse instanties. Aangezien deze 2e herziening met name betrekking heeft op de herverkaveling van de woningbouwontwikkeling waarbij het aantal woningen gelijk blijft is onderhavig bestemmingsplan niet opnieuw voorgelegd aan deze instanties. Wel heeft nog nadere afstemming met de provincie Limburg plaatsgevonden met betrekking tot de woningtypologie.

7.4 Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf datum tot en met datum ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn in totaal X zienswijzen ingediend. In de nota van zienswijzen zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt, waarbij aangegeven is of de zienswijze gegrond is en in welke vorm het bestemmingsplan op het gegronde onderdeel eventueel aangepast wordt.

De nota van zienswijzen is behandeld in de beleidscommissie van datum. In de raadsvergadering van datum is het bestemmingsplan '' ongewijzigd/gewijzigd vastgesteld.