direct naar inhoud van Regels
Plan: Centrum III, 2e herziening Schimmert
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Centrum III, 2e herziening Schimmert' met identificatienummer NL.IMRO.1954.BPSchimmertIII-ON01 van de gemeente Beekdaelen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. In bijlage 1 is een overzicht van aan huis gebonden beroepen opgenomen.

1.4 aan huis gebonden bedrijf:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend en de desbetreffende bedrijvigheid een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. In bijlage 1 is een overzicht van aan huis gebonden bedrijven opgenomen.

1.5 aan- en uitbouw:

bouwwerken die in directe verbinding staan met en architectonisch ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw waaraan zij worden gebouwd.

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.9 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde voor de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsvlak dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bedrijfsactiviteiten:

vormen van bedrijf vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'toegesneden lijst van bedrijfstypen', overeenkomstig de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering.

1.13 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.14 bestaande bebouwing:

de bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel op dat tijdstip op basis van een afgegeven bouwvergunning mag worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.15 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw (aangebouwd en vrijstaand):

een gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 carport/overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met tenminste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen niet meegerekend.

1.27 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 dienstverlening:

bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie of een fitnesscentrum.

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het gebouw.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.32 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.34 horeca(bedrijf):

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt verstrekt.

1.35 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m. boven peil is gelegen.

1.36 patiowoning:

woning waarbij alle of de meeste woonruimten zijn gelegen om of aansluitend aan een onbebouwde onoverdekte omsloten ruimte.

1.37 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
  • c. voor een bouwwerk, op of aan een van nature geaccidenteerd terrein het gemiddelde aanliggende afgewerkte maaiveld.
1.38 perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.39 risicovolle inrichting

Een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit isico's zware ongevallen 1999 (Brzo), of het Vuurwerkbesluit.

1.40 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.41 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden;

onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.43 straatmeubilair:

verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, ver-keersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten.

1.44 verblijfsgebied:

gedeelte van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, met ten minste één verblijfsruimte bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toilet-, bad-, technische of verkeersruimte.

1.45 verblijfsruimte:

ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte, van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, waarin dezelfde kenmerkende activiteiten plaatsvinden.

1.46 verkoop vloeroppervlak/bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor een winkel en/of bedrijfsactiviteiten.

1.47 voorgevelrooilijn:

de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

1.48 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.49 woning/wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden;

hiervan is ook sprake bij een kamerverhuurbedrijf, waarbij de kamers afzonderlijke wooneenheden vormen, indien daarbij centrale voorzieningen aanwezig zijn, zoals een keuken, een douche en andere centrale voorzieningen.

1.50 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

1.51 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend vergunningplichtige bouwwerk.

2.2 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de bruto vloeroppervlakte van een bouwlaag:

op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren (en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de hoogte van een bouwlaag:

de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer (peil) tot bovenkant afgewerkte vloer.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 de lengte en/of breedte en/of diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, vlakken met de bouwaanduiding 'bijgebouwen' of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 m. wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 m. mag worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij andere voorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. duurzaam, bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie;
  • e. parkeervoorzieningen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de tot 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woning zijnde ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen.
3.2.2 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 20 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3,50 m bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen.

3.2.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor bouwen

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voor bouwen voorschriften verbinden ten aanzien van het materiaalgebruik en technische voorzieningen zodat de waterkwaliteit en waterkwantiteit bij diepte-infiltratie gewaarborgd is.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewegend en stilstaand verkeer en de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. nutsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen, ter aankleding van niet direct voor bewegend en stilstaand verkeer noodzakelijke gronden, zoals bermen en/of middenbermen;
  • d. duurzaam bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woning zijnde ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen;
  • c. (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en afvalverwijdering;
  • d. geluidwerende voorzieningen.
4.2.2 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 20 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3,50 m bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,50 m bedragen, met uitzondering van voorzieningen voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 16 m mag bedragen.

4.2.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor bouwen

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voor bouwen voorschriften verbinden ten aanzien van het materiaalgebruik en technische voorzieningen zodat de waterkwaliteit en waterkwantiteit bij diepte-infiltratie gewaarborgd is.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, binnen een marge van 5,00 meter, nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van in dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, parkeerhinder, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.2.3 voor masten ten behoeve van telecommunicatie met een bouwhoogte van maximaal 20,00 meter, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van de grond anders dan voor:

  • a. standplaats voor de verkoop van goederen en diensten, promotie, markten, kermissen en evenementen, mits het geen belemmering voor de verkeersafwikkeling vormt en het geen onomkeerbare verandering van de onder 5.1 genoemde doeleinden tot gevolg heeft.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. aan huis verbonden beroepen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.3;
  • c. duurzaam, bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie;
  • d. met de daarbij behorende voorzieningen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. vrijstaande, vrijstaande woningen met garage geschakeld, twee-aan-een gebouwde, aaneengebouwde en patio woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': gestapelde woningen;
  • c. bijgebouwen;
  • d. en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
5.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
  • a. Het hoofdgebouw dient in het bouwvlak te worden gebouwd en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven.
  • c. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd uitgezonderd bij partio woningen waar minimaal 9 m2 van het bouwvlak niet bebouwd mag worden.
  • d. Woningsplitsing is niet toegestaan.
  • e. De voorgevel van de woning dient in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd .
  • f. De goothoogte van een woning mag maximaal 6,50 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt.
  • g. De woningen mogen plat of met een kap van minimaal 30° en ten hoogste 60° worden afgedekt;
  • h. Vrijstaande woningen dienen op een afstand van tenminste 3,00 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd.
  • i. Twee-aaneen gebouwde woningen dienen aan één zijde minimaal 2,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd.
  • j. Eindwoningen van aaneengebouwde woningen mogen in de zijdelingseperceelsgrens worden gebouwd dan wel dienen aan één zijde minimaal 2,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd.
5.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.
  • b. De totale oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 80 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. indien de oppervlakte bestemd voor bijgebouwen van een bouwperceel minder dan 175 m² bedraagt, ten hoogste 40% van het perceel (bestemd voor bijgebouwen) mag worden bebouwd;
    • 2. indien het oppervlak van het betreffende bouwperceel meer dan 1.000 m² bedraagt, ten hoogste 110 m² aan bijgebouwen mag worden gebouwd;
    • 3. indien het bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf ten hoogste 110 m² aan bijgebouwen mag worden gebouwd,

uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' waar één bijgebouw met een maximum oppervlak van 220 m2 is toegestaan.

  • c. Bijgebouwen mogen worden opgericht in de zijdelingse perceelsgrens dan wel 2,00 m uit de zijdelingse perceelsgrens.
  • d. Bij vrijstaande woningen dient één zijerf onbebouwd te blijven;
  • e. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een bijgebouw niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • f. Bijgebouwen worden plat of met een schuin dak afgedekt met ten minste dezelfde dakhelling van het hoofdgebouw en ten hoogste 60°.
5.2.4 Overige regels voor bebouwing
  • a. Het bouwvlak en het vlak met de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
    • 1. de bouw van erkers, over een breedte van 70% van de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1,50 m, de bouwhoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw en de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3,00 m bedraagt;
    • 2. aansluitende luifels boven de voordeur en kappen op erkers, mits deze vanuit het stedenbouwkundig beeld en voor wat betreft afmetingen van ondergeschikte betekenis zijn en de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3,00 m bedraagt.
    • 3. de bouw van een carport mits deze niet meer dan 1,50 m. voor de voorgevel is gelegen, de bouwhoogte maximaal 3,00 m bedraagt en de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3,00 m bedraagt;
    • 4. ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties.
  • b. Ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 3,50 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,00 m mag bedragen.
  • c. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 m bedragen, met uitzondering van hoekpercelen, waarvoor het bepaalde onder e geldt.
  • d. Bij hoekpercelen mag de bouwhoogte van erfafscheidingen buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' maximaal 2,00 m bedragen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de erfafscheiding 3,00 m achter de voorgevel van de woning wordt gebouwd en haaks op de woning komt te staan;
    • 2. de afstand van de erfafscheiding tot de zijdelingse perceelsgrens 0,50 m. bedraagt;
  • e. De bouwhoogte van voorzieningen voor verlichting en vlaggenmasten mag maximaal 10,00 m bedragen.
5.2.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning voor bouwen

Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voor bouwen voorschriften verbinden ten aanzien van het materiaalgebruik en technische voorzieningen zodat de waterkwaliteit en waterkwantiteit bij diepte-infiltratie gewaarborgd is.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, binnen een marge van 5,00 meter, nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van in dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, parkeerhinder, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingvergunning afwijken van de bouwregels ten behoeve van:

  • a. het overschrijden van de bouwgrenzen respectievelijk het vergroten van het bouwvlak zoals bepaald in artikel 15.2;
  • b. het overschrijden van het toegestane oppervlakte aan bijgebouwen zoals bepaald in artikel 15.3;
  • c. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte zoals bepaald in artikel 15.4;
  • d. het bouwen van bijgebouwen ter hoogte van de voorgevel zoals bepaald in artikel 15.6.
  • e. het verruimen van het maximum aantal toegestane woningen, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied', met dien verstande dat:
    • 1. het aantal woningen maximaal 4 woningen mag bedragen, inclusief de reeds toegestane woning;
    • 2. de woningen binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd, zonder afbreuk te doen aan de cultuurhistorische waarden, gebaseerd op een historisch bouwkundig onderzoek.
    • 3. uit nadere onderzoeken blijkt dat het woon- en leefklimaat van deze (nieuwe) woningen in voldoende mate wordt gewaarborgd;
    • 4. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de achterzijde worden geamoveerd;
    • 5. het geheel ruimtelijke en landschappelijk wordt ingepast door middel van een groene inrichting van het achterterrein.;
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Gebruik van de gronden

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van de grond anders dan voor:

  • a. parkeervoorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen en/of tuin;
  • c. opslagdoeleinden, in verband met het toegelaten gebruik. Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van vuurwerk.
5.5.2 Gebruik van de opstallen

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van de opstallen voor:

  • a. bewoning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  • b. beroeps-, bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte voor vuurwerk;
  • c. detailhandel;
  • d. groothandel;
  • e. horeca;
  • f. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als verboden gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
5.5.3 Beroep aan huis

Het verbod om de voor 'Wonen' aangewezen gronden en opstallen te gebruiken als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte is niet van toepassing op het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. ten minste 50% van het verblijfsgebied met woonfunctie van de woning voor die functie gehandhaafd blijft, met een minimum van 120 m2;
  • b. de activiteiten uitsluitend worden uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning;
  • c. dit gebruik geen ernstige of onevenredige hinder mag opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • d. op eigen terrein in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien overeenkomstig het parkeerbeleid;
  • e. er geen detailhandel mag plaatsvinden.
5.5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf zoals bepaald in artikel 15.5.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 10 cm boven de top van de aanwezige brikgrond, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
6.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. voorzover de ingreep dieper gaat dan 0,10 meter boven de top van de aanwezige brikgrond.
6.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 6.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek;
  • e. het gaat om ploegwerkzaam heden op bestaande landbouwgronden met een maximale verstoringsdiepte tot 40 cm.
6.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

6.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
6.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 6.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 (terrein van zeer hoge archeologische waarde)

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2 (terrein van zeer hoge archeologische waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
7.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2 (terrein van zeer hoge archeologische waarde)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. voorzover de ingreep dieper gaat dan 0,40 meter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 100 m² beslaat.
7.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 7.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek;
  • e. het gaat om ploegwerkzaam heden op bestaande landbouwgronden met een maximale verstoringsdiepte tot 40 cm.
7.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

7.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2 (terrein van zeer hoge archeologische waarde)' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
7.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 7.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 (terrein van zeer hoge archeologische waarde)':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3 (gebied met hoge archeologische verwachting)

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3 (gebied met hoge archeologische verwachting)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
8.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 3 (gebied met hoge archeologische verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. voorzover de ingreep dieper gaat dan 0,40 meter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 250 m² beslaat.
8.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 8.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek;
  • e. het gaat om ploegwerkzaam heden op bestaande landbouwgronden met een maximale verstoringsdiepte tot 40 cm.
8.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

8.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3 (gebied met hoge archeologische verwachting)' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
8.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 8.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 (gebied met hoge archeologische verwachting)':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4 (gebied met middelhoge archeologische verwachting)

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4 (gebied met middelhoge archeologische verwachting)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
9.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 4 (gebied met middelhoge archeologische verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. voorzover de ingreep dieper gaat dan 0,40 meter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 2.500 m² beslaat.
9.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 9.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek;
  • e. het gaat om ploegwerkzaam heden op bestaande landbouwgronden met een maximale verstoringsdiepte tot 40 cm.
9.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

9.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4 (gebied met middelhoge archeologische verwachting)' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
9.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 9.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4 (gebied met middelhoge archeologische verwachting)':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 5 (gebied met lage archeologische verwachting)

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5 (gebied met lage archeologische verwachting)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
10.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 5 (gebied met lage archeologische verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. voorzover de ingreep dieper gaat dan 0,40 meter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 10.000 m² beslaat.
10.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 10.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek;
  • e. het gaat om ploegwerkzaam heden op bestaande landbouwgronden met een maximale verstoringsdiepte tot 40 cm.
10.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

10.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 5 (gebied met lage archeologische verwachting)' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
10.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 10.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5 (gebied met lage archeologische verwachting)':

  • d. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • e. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 11 Waarde- Cultuurhistorie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en beeldbepalende bebouwing en beplanting) en patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld).

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Beschermde monumenten

Op de tot 'Waarde- Cultuurhistorie' aangewezen gronden, met daarop 'beschermde monumenten', zoals vastgelegd in de lijst bij Bijlage 3 van de regels, wordt uitsluitend gebouwd indien en voor zover zulks nodig is voor inrichting en/of behoud en/of herstel van bestaande bebouwing, met dien verstande, dat:

  • a. de gevels in de aangegeven bouwgrenzen zullen worden gebouwd;
  • b. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in de aangegeven kapvorm, hoogtematen, gevel- en raamindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details als erkers, dakkapellen, kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen, zoals vastgelegd in de aanwijzing tot beschermd monument ex artikel 6 van de Monumentenwet;
  • c. de waarden van de monumentale en/of karakteristieke en/of beeldbepalende bomen zoals aangegeven in Bijlage 3 niet onevenredig worden aangetast.
11.2.2 Beeldbepalende bebouwing

Op de tot 'Waarde- Cultuurhistorie' aangewezen gronden, met daarop 'beeldbepalende bebouwing', zoals vastgelegd in de lijst bij Bijlage 3 van de regels, wordt uitsluitend gebouwd indien rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, met dien verstande, dat:

  • a. de gevels in de aangegeven bouwgrenzen zullen worden gebouwd;
  • b. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in de aangegeven kapvorm, hoogtematen, gevel- en raamindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details als erkers, dakkapellen, kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen, waarbij vooraf advies van de Monumentencommissie is gevraagd;
  • c. de waarden van de monumentale en/of karakteristieke en/of beeldbepalende bomen zoals aangegeven in Bijlage 3 niet onevenredig worden aangetast.
11.2.3 Uitsluiting

Het onder 11.2.1 en 11.2.2 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werken of werkzaamheden in het kader van herstel en reconstructie;
  • b. werkzaamheden, onderhoudswerkzaamheden gericht op de instandhouding van terreinen en gebouwen met cultuurhistorische waarden;
  • c. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. werken of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Verbod

Het is verboden ter plaatse van de monumentale en/of karakteristieke en/of beeldbepalende bomen zoals aangegeven in Bijlage 3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen of rooien van houtgewas (houtopstanden, houtwallen, bomenrijen, heggen en solitaire bomen);
  • b. ontgronden, bodem verlagen of afgraven, ophogen, verdichten, verplaatsen, afgraven of egaliseren van grond, inclusief het graven van sleuven en het leggen van (ondergrondse) leidingen;
  • c. het wijzigen van het grondwaterpeil;
  • d. het verrichten van werken of werkzaamheden die beschadigingen van wortels, stam of kroon van de betrokken bomen tot gevolg kunnen hebben.
11.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 11.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
11.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de groene structuur in het plangebied plaatsvindt.

11.3.4 Voorwaarden en onderzoek

Het bevoegd gezag is bevoegd om:

  • a. voorwaarden te verbinden aan de in 11.3.1 bedoelde omgevingsvergunning ter vermindering of ter voorkoming van schade die de in artikel 11.3.1 genoemde werken of werkzaamheden of de gevolgen daarvan aan de betrokken bomen en/of aan de groene structuur in het plangebied zouden kunnen toebrengen. Onder schade wordt tevens begrepen een vermindering of verslechtering van groeimogelijkheden.
  • b. ten behoeve van de omgevingsvergunning voor de onder artikel 11.3.1 genoemde werken/werkzaamheden een BEA-onderzoek (= bomeneffectanalyse) van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau te eisen.
11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
11.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de tot 'Waarde- Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de beeldbepalende panden, zoals in Bijlage 3 opgenomen, te slopen.

11.4.2 Uitsluiting

Het bepaalde in 11.4.1 is niet van toepassing voor sloopwerkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

11.4.3 Toelaatbaarheid

De sloopwerkzaamheden als bedoeld onder 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien de cultuurhistorische waarden behouden blijven en door die werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind. Ter beoordeling hiervan dient de Monumentencommissie gehoord te worden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Bouwverbod

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

13.2 Regels aan een omgevingsvergunning met het oog op infiltratie
  • Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is verzekerd dat in voldoende mate op eigen terrein in het afkoppelen/infiltreren van hemelwater wordt voorzien, overeenkomstig het 'Waterrioleringsplan 2024-2027' inclusief bijbehorende bijlagen (vastgesteld d.d. 31 oktober 2023).
  • Indien het 'Waterrioleringsplan 2024-2027' inclusief bijbehorende bijlagen wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.
13.3 Ondergronds bouwen
13.3.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

13.3.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen als opgenomen in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming in acht wordt genomen;
    • 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    • 4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  • d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • e. bij het berekenen van bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
13.3.3 Afwijkingsmogelijkheid

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.3.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 milieuzone – geurzone
14.1.1 Bouwverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – geurzone' mag op de gronden gelegen binnen deze zone, ongeacht de onderliggende bestemming, geen geurgevoelige bebouwing worden opgericht.

14.1.2 Afwijkingsmogelijkheid

Het bevoegd gezag kan afwijking van het bepaalde in artikel 14.1.1 voor het oprichting van geurgevoelige bebouwing op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'milieuzone – geurzone' zoals bepaald in de onderliggende bestemming 'Wonen', mits:

  • a. Het aangrenzende agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 7 haar agrarische activiteiten ter plaatse heeft beëindigd.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan zoals bepaald in artikel 15.2 t/m 15.6, mits in hoofstuk 2 hiernaar verwezen wordt.

15.2 Afwijken voor overschrijden van de bouwgrenzen respectievelijk het vergroten van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het vergroten van het bouwvlak, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • c. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad,

met dien verstande, dat:

    • 1. bij monumentale en beeldbepalende panden de inhoud van de bebouwing van het agrarisch bebouwingscomplex daardoor met niet meer dan 10% mag toenemen;
    • 2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 m.
15.3 Afwijken voor het overschrijden van het toegestane oppervlakte aan bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van een groter dan het toegelaten oppervlak aan bijgebouwen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het noodzakelijk is voor de realisering van een Wet voorzieningen gehandicapten (WVG)-voorziening;
  • b. de maximum oppervlakte aan bijgebouwen met maximaal 10% wordt overschreden;
  • c. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het eigen woonmilieu of in de directe omgeving ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.
15.4 Afwijken voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte, mits:

  • a. ten behoeve van de privacy, voldoende afstand tot aangrenzende percelen wordt aangehouden;
  • b. ten behoeve van de verkeersveiligheid, voldoende afstand tot de bestemming 'Verkeer' wordt aangehouden;
  • c. geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld plaatsvindt.
15.5 Afwijken voor een kleinschalig dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken voor het uitoefenen van een kleinschalig dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. ten minste 50% van het verblijfsgebied met woonfunctie van de woning gehandhaafd blijft alsmede bij woningen met een verblijfsgebied van minder dan 240 m² een verblijfsgebied met woonfunctie van 120 m² behouden blijft;
  • b. de activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • c. de activiteiten mogen niet vergunningsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  • d. de bedrijfsactiviteiten mogen uitsluitend betreffen: categorie 1-bedrijven volgens de toegesneden lijst van bedrijfstypen, die als bijlage 2 is opgenomen bij deze regels;
  • e. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteiten;
  • f. op eigen terrein in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien overeenkomstig het parkeerbeleid;
  • g. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad;
  • h. uit historisch bodemonderzoek is gebleken dat er vanwege de bodemsituatie geen bezwaren zijn tegen het realiseren van een kleinschalige dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf.
15.6 Afwijken voor het bouwen van bijgebouwen ter hoogte van de voorgevel

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken voor het bouwen van bijgebouwen ter hoogte van de voorgevel en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', mits:

  • a. de afstand van de bijgebouwen tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5,00 m. bedraagt, en;
  • b. het bijgebouw op niet meer dan 1,50 m. voor de voorgevel van de woning is gelegen, en;
  • c. het bijgebouw op niet meer dan 3,00 m. voor de voorgevel van de woning op het naastgelegen perceel is gelegen;
  • d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Algemene wijziging

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2 m., verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 17 Overige regels

17.1 (Wettelijke) regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

17.2 Parkeren
17.2.1 Parkeren
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein aan, in of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
  • b. Er is sprake van 'voldoende parkeergelegenheid' als bedoeld onder a. indien wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in de nota 'Parkeernormen gemeente Beekdaelen (vastgesteld 7 maart 2023).
  • c. Indien de nota 'Parkeernormen gemeente Beekdaelen (vastgesteld 7 maart 2023) wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.
17.2.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet op eigen terrein zijn voorzien. De ruimte voor het laden en lossen van goederen moet tevens in stand worden gehouden.

17.2.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.1 en/of artikel 17.2.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

of

  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
17.2.4 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in artikel 17.2.1 en/of artikel 17.2.2 is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte
  • b. de woon- en leefsituatie.
17.3 Voorrangsregel
17.3.1 Strijdigheid belangen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

17.3.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsrecht van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Centrum III, 2e herziening Schimmert' van de gemeente Beekdaelen.