Plan: | Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.bpkrokckropswolde-va01 |
De Walstraschool, basisschool in Kropswolde, is aan vervanging toe. Door de bouwkundige staat van het gebouw levert renovatie geen goede basis op voor de lange termijn. Voor het sporten en het gymonderwijs maakt de school onder andere gebruik van de binnen-accommodatie bij het dorpshuis. De school en het dorpshuis zijn functioneel verbonden aan Kropswolde en Meerwijck.
Vanuit de versterkingsopgave werd nagegaan of een nieuw Kindcentrum (KC) met de mogelijkheid voor de realisatie van een Multifunctioneel Activiteitencentrum (MFA) kan worden gerealiseerd. Deze versterkingsopgave wordt verder besproken in paragraaf 2.2.
De huidige locatie van de Walstraschool is slecht te bereiken met de auto, er is geen ruimte bij de school voor het halen en brengen. Voor de bestaande school wordt er gebruik gemaakt van het aan de overzijde van de weg gelegen parkeerterrein. Met een oversteekvoorziening wordt de weg (N386) overgestoken. Het is wenselijk de toegang naar de school breder en voor auto's toegankelijk te maken, zodat het halen en brengen in de directe omgeving van de school kan gebeuren. Om deze redenen is er besloten om een locatiestudie uit te voeren om de beste locatie te vinden voor een nieuw KC. Voor het KC is een andere locatie gekozen dan waar de Walstraschool nu staat.
De locatie voor het KC Kropswolde-Meerwijck (globaal ingekleurd op onderstaande afbeelding) ligt ten oosten van Meerwijck en aan de westzijde van de Woldweg. Zie navolgende afbeelding. Het betreft een centraal gelegen locatie. Voor Kropswolde is het op de hoek van de oude Meerweg en de Woldweg een logische en goed vindbare locatie en redelijk centraal gelegen.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (bron:pdok.nl/viewer, d.d. 16-08-2023)
Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld op 3 februari 2022. Op de volgende afbeelding is het plangebied weergegeven. Het plangebied heeft nu de enkelbestemming 'Bos' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast bevindt het plangebied zich voor een klein deel (oostzijde) binnen de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Het zuidelijk deel van het plangebied is gelegen binnen de enkelbestemming 'Agrarisch'.
Tevens gelden voor het plangebied de facetbestemmingsplannen 'karakteristieke objecten' en 'Parkeren'.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan met indicatief het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 16-08-2023)
Met het huidige bestemmingsplan kan het KC niet gerealiseerd worden. Daarom dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
In hoofdstuk 2 wordt verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal worden ingegaan op de huidige situatie, het programma van eisen en de nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke- en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Hoofdstuk 5 bestaat uit de juridische planbeschrijving. De regels van het bestemmingsplan worden nader beschouwd. In het laatste hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
De Walstraschool bevindt zich op het moment van schrijven aan de N386 en heeft ten noorden een straat genaamd Binn'deur. De Walstraschool ligt nu midden in de bebouwing. Zoals in paragraaf 1.1 al is besproken is de bereikbaarheid met de auto slecht. Daarnaast werd vanuit de versterkingsopgave nagegaan of een nieuw Kindcentrum met de mogelijkheid voor de realisatie van een MFA kan worden gerealiseerd. Hiernaar is een locatiestudie uitgevoerd.
Figuur 2.1 Huidige locatie Walstraschool globaal in het rood omcirkeld (bron:pdok.nl/viewer, d.d. 25-07-2022)
Het landschap in het plangebied wordt getypeerd als ‘wegdorpen landschap op overgang zand/veen'. In dit landschap ligt het oude lint langs de Woldweg en de uitbreidingswijk Meerwijck.
Oorspronkelijk stonden de boerderijen aan de oostzijde van de Woldweg, aan de westzijde lag het water van het Zuidlaardermeer. Vanuit het lint is de openheid van het achterliggende landschap sterk voelbaar. In de kern Kropswolde is het lint sterker verdicht met woonhuizen.
De woonwijk Meerwijck is ruimtelijk autonoom; het heeft nauwelijks ruimtelijke relaties met het oude lint. De wijk keert zich met een afgeronde begrenzing af van het lint en is gericht op het meer en het water. De wijk ligt op ruime afstand van het lint (minimaal 300m). Deze tussenruimte is ten zuiden van de kern Kropswolde open, in de kern en ten noorden ervan zijn bosstroken ingepland en is Meerwijck vanuit het lint niet te zien.
Een grote ruimtelijke kwaliteit in het plangebied is het oude lint. Nieuwe bebouwing moet passend in het lint geplaatst worden tussen de bestaande gebouwen en bij voorkeur de bestaande ruimtelijke karakteristiek versterken. De ruimte tussen Meerwijck en het lint moet, voor het behoud van het karakter van het lint zo groot mogelijk blijven. In de bestaande ruimtelijke opzet van Meerwijck is geen ruimte gereserveerd voor voorzieningen.
Als onderdeel van het transitieprogramma in het aardbevingsgebied heeft de gemeente Hoogezand-Sappemeer, inmiddels Midden-Groningen, het 'Programmaplan onderwijshuisvesting gemeente Hoogezand-Sappemeer 2016-2020' uitgewerkt.
Centraal hierin staan:
In het plan is opgenomen welke gebouwen versterkt of vernieuwd worden. Eind 2016 heeft de raad een besluit genomen over dit programma en zijn afspraken vastgelegd in een Samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente, schoolbesturen en NAM (SOK, juni 2017). De SOK is naderhand op onderdelen herzien in verband met consequenties van het Gasbesluit en de verdeling van de budgetten vanuit het toekomstpakket.
Allerlei ontwikkelingen hebben er inmiddels toe geleid dat de gemeente Midden-Groningen heeft besloten om voor Kindcentrum Walstraschool niet meer te kiezen voor versterking/verduurzaming maar de planvorming voor de langere termijn naar voren te halen en in te steken op vervangende nieuwbouw. Dat leidt tot een toekomstbestendige oplossing in Kropswolde met een efficiëntere en effectievere inzet van middelen. In de nieuwbouwplannen wordt ook de opvang meegenomen. Adviesbureau De Mevrouwen heeft een ruimtelijke en functionele Programma van Eisen opgesteld, zie bijlage 1 voor het gehele rapport. Hierna worden de kinderopvang, het dorpshuis en de conclusie van het ruimtelijke en functionele Programma van Eisen besproken.
Kinderopvang Kaka biedt nu 2 dagdelen per week de peuteropvang aan in een ruimte van de Walstraschool. Zowel de Walstraschool als Kaka hebben uitgesproken – indien mogelijk – door te willen groeien naar een kindcentrum waar in ieder geval peuteropvang en buitenschoolse opvang geïntegreerd onderdeel zijn van het aanbod voor de kinderen van 2 tot 13 jaar. Dat betekent dat ook in de nieuwbouw rekening gehouden wordt met de functie 'opvang'. Het gaat daarbij in ieder geval om de peuteropvang, maar Kaka sluit niet uit dat ook dagopvang en buitenschoolse opvang in de toekomst worden aangeboden.
Kropswolde beschikt over een levendig en actief Dorpshuis: 't Kropshuus. Dit gebouw wordt geëxploiteerd door een stichting. Het gebouw biedt onderdak aan allerlei verenigingen en activiteiten en beschikt over een groot aantal ruimten waaronder ook een grote zaal die dienstdoet als gymaccommodatie voor de Walstraschool.
Deze gymaccommodatie voldoet niet aan de normen die worden gesteld aan het bewegingsonderwijs. In de nabije omgeving (rekening houdend met de maximale verwijsafstand voor het basisonderwijs) is in principe voldoende gymcapaciteit om te kunnen voorzien in het bewegingsonderwijs voor de Walstraschool, maar dit is verre van ideaal. De dichtstbijzijnde gymzaal is die van Het Ruimteschip, maar deze wordt gesloopt.
Kindcentrum Zuiderkroon en gymzaal aan De Mars
Dat betekent dat de leerlingen 2 x per week naar het kindcentrum Zuiderkroon of naar de nieuw te bouwen gymzaal aan De Mars moeten fietsen. De sportaccommodatie van het kindcentrum Zuiderkroon heeft maar een beperkte ruimte omdat het bijna helemaal vol is gepland met het bewegingsonderwijs van De Sterren en de nieuwe openbare fusieschool.
De gymzaal aan De Mars is nog niet gerealiseerd en is bovendien te ver verwijderd van de Walstraschool. De leerlingen moeten dan 2 x per week een behoorlijke afstand (tussen 1,5 en 2 kilometer) overbruggen. Daarnaast is een gymaccommodatie een welkome voorziening voor het dorp en de omgeving temeer daar de huidige voorziening niet aan de eisen van de tijd voldoet.
Behoud van het huidige Kropshuus
Het stichtingsbestuur van het dorpshuis heeft aangegeven de voorkeur te hebben voor behoud van het huidige Kropshuus in plaats van 'op te gaan' in een geheel met het nieuwe kindcentrum. De locatie van 't Kropshuus biedt geen mogelijkheden om het nieuwe kindcentrum daar te bouwen. Dat betekent dat deze beide functies in de toekomst gesplitst blijven.
Tweetal scenario's
Toch heeft de gemeente Midden-Groningen de opdracht gegeven om in deze definitiefase, waarin de planvorming wordt ontwikkeld, een tweetal scenario's uit te werken in dit ruimtelijk functioneel Programma van Eisen:
De gemeente wil in deze fase van het project in beeld krijgen wat de omvang van het programma is wanneer een dorpsvoorziening en kindcentrum worden samengevoegd. Tegelijkertijd wordt het scenario uitgewerkt zonder brede voorziening voor het dorp en gymzaal.
Schoolbestuur Ultiem
Voor schoolbestuur Ultiem bestaat er nog een derde scenario, namelijk: nieuwbouw voor het kindcentrum (onderwijs en opvang) en een gymzaal. Sterker nog: nieuwbouw van het kindcentrum zonder gymzaal acht het schoolbestuur niet wenselijk. Dat is geen toekomstbestendige oplossing.
In het ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen (Programma van Eisen, Versie 1 – Walstraschool Kropswolde - de Mevrouwen, 2020) zijn de drie hierboven genoemde varianten dan ook uitgewerkt:
Uit het 'Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen' is een ruimteprogramma opgenomen voor het gebouw en het buitenterrein, zie navolgende tabel. Hierbij is nog niet rekening gehouden met de parkeeropgave bij realisatie van een grote (gym)zaal en dorpsvoorziening.
Figuur 2.2 Ruimteprogramma voor het KC (bron: rapport 'Ruimtelijk en functioneel Programma van Eisen' van de Mevrouwen)
De keuze is gemaakt om onderwijs, opvang, een gymzaal en mogelijk in de toekomst een dorpshuis te gaan realiseren op de nieuwe locatie.
Door BügelHajema Adviseurs is een locatiestudie uitgevoerd (zie bijlage 2) om een geschikte locatie te vinden. Hierin is de mogelijkheid voor de realisatie van een Kindcentrum met de mogelijkheid voor de realisatie van een MFA in de regio Kropswolde Meerwijck onderzocht. Er zijn 11 potentiële locaties bekeken hierbij is geselecteerd op:
Zoekgebied
Door de gemeente is het verzorgingsgebied van de Walstraschool in kaart gebracht. Op basis van dit verzorgingsgebied en een stedenbouwkundige analyse is een zoekgebied van het toekomstige Kindcentrum met de mogelijkheid voor de realisatie van een MFA opgesteld. Op de onderstaande afbeelding is het zoekgebied weergegeven.
Figuur 2.3 Zoekgebied Kindcentrum met de mogelijkheid voor de realisatie van een KC (bron: Locatiestudie Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck, BügelHajema Adviseurs)
Na overleg met de omwonenden is voor de locatiestudie een oplegnotitie gemaakt om een en ander nader te duiden. Deze notitie is als bijlage 3 opgenomen.
Uit het onderzoek is locatie 5, hieronder in het groen weergegeven, als voorkeurslocatie naar voren gekomen. Deze locatie voldoet het beste aan alle gestelde eisen. Zie navolgende afbeelding.
Figuur 2.4 Kaart met voorkeurslocatie 5 (bron: Locatiestudie Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck, BügelHajema Adviseurs)
Ligging in het verzorgingsgebied en bereikbaarheid
Locatie 5 is voor Meerwijck één van de meest centraal in het verzorgingsgebied gelegen locaties. Voor Kropswolde is het op de hoek van de oude Meerweg en de Woldweg een logische en goed vindbare locatie en redelijk centraal gelegen. Voor Meerwijck is de locatie met een paar aanpassingen goed te bereiken voor de auto. De locatie is goed bereikbaar voor fietsers en voetgangers, en er loopt een informeel pad naar het fietspad Binn'deur.
Er is voldoende ruimte om een vlotte aan en doorrijroute voor het halen en brengen te maken in samenhang met de autobereikbaarheid.
Verkeersveiligheid
Voor fietsers en voetgangers is op de locatie voldoende ruimte voorhanden om een veilige situatie te realiseren. Er is een nieuw ontwerp van de verkeerssituatie opgesteld. Het gemotoriseerd verkeer wordt via de locatie van het bestaande fietspad naar de Meerweg geleid en via de Meerweg ontsloten op de Woldweg. Hierbij wordt aan de zuidzijde van het plangebied een fietspad aangelegd waardoor een overzichtelijke situatie ontstaat en fietsers en gemotoriseerd verkeer elkaar niet kruisen.
Landschappelijke en stedenbouwkunde inpasbaarheid
De locatie ligt in het gebied tussen Meerwijck en de Woldweg, in de groene buffer, die in het noordelijk deel wat ingeplant is. Ter plaatse van de locatie is door de houtwallen loodrecht op de Woldweg een coulissenraamwerk gegroeid, dat nu voor een goede landschappelijke inpassing kan zorgen.
De voorwaarden voor een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing zijn optimaal. Het schoolgebouw kan geplaatst worden op het open veldje langs de Meerweg in de lintbebouwing met een oriëntatie op de Woldweg en de Meerweg én met een rugdekking van de houtwal en de bebossing. Als het gebouw als vrij object in de ruimte wordt geplaatst dient voorkomen te worden dat er achterkanten ontstaan. Het schoolgebouw kan ook in een open ruimte in het 'bos' geplaatst worden.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie ineen, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. In paragraaf 4.10 wordt de Ladder doorlopen.
Het onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen in paragraaf 4.10 van deze toelichting.
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.
Ruimte
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Op de visiekaart Ruimte is het plangebied aangeduid als 'Buitengebied'.
Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De provincie wil de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook wil de provincie het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Voor ontwikkelingen in het buitengebied heeft de provincie voorwaarden opgenomen in haar verordening.
Landschap
De provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in de provincie is een provinciaal belang en een kerntaak. Op de kaart Landschap is het plangebied aangeduid als het deelgebied 'Gorecht' met de aanduiding 'lintbebouwing'.
Het Gorecht bestaat uit het parkachtig esdorpenlandschap van de Hondsrug met twee reeksen esdorpen overgaand in open beekdalvlakten van de Hunze en de Drentsche Aa, waarin vrijwel geen bebouwing voorkomt. In ruimtelijke plannen is het gewenst de stedenbouwkundige structuur van de lintbebouwing als onderdeel van de landschapsstructuur te beschermen.
Milieu
Op de kaart Milieu is het plangebied aangeduid als 'Provinciaal basisnet'. Het is van belang dat deze routes ook geschikt blijven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor ontwikkelingen in deze zone heeft de provincie voorwaarden opgenomen in haar verordening. In de volgende paragraaf wordt hierop ingegaan.
Opgaven
Op de kaart Opgaven is het plangebied aangeduid als 'Regio Groningen-Assen'. De regio focust zich op het versterken van het economische kerngebied, het versterken van de interne samenhang en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land. In het kader van laatstgenoemde aspect, stelt de provincie dat steden zich verder moeten kunnen ontwikkelen als centra voor werk, onderwijs, voorzieningen en wonen. Meer dan voorheen moet er aandacht zijn voor de kwaliteit van de bestaande omgeving en dan vooral voor de herstructurerings- en transformatieopgaven. In het programmaplan onderwijshuisvesting gemeente Hoogezand-Sappemeer is onderbouwd dat het versterken van de zelfstandige netwerken van de dorpen gewenst is. Het programmaplan onderwijshuisvesting sluit aan bij deze opgave.
De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.
Stedelijke ontwikkeling in buitengebied
Artikel 2.13.1 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied geen bestemmingen bevat die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit artikel is niet van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen. Dit aspect wordt nader uitgewerkt in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 4.10).
Veiligheidszones transport
Artikel 2.13.1 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Dit aspect wordt nader uitgewerkt in het kader van Externe veiligheid (paragraaf 4.4).
Artikel 2.13.1 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan niet voorziet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 3 transport'. Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van gebouwen binnen de aangegeven ‘veiligheidszone 3 transport' en voldoet derhalve aan het artikel van de verordening.
De ruimtelijke ontwikkeling is een passende en gewenste aanvulling voor Meerwijck en Kropswolde. Het planvoornemen is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en met name bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners. De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeentebrede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand-Sappemeer.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. De sociale teams leveren ook maatwerk en spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheidt de gemeente zich regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet.
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het Kompas de nieuwe afwegingskaders.
Uitgangspunt van het gemeentelijk archeologisch beleid is het behoud van waardevolle archeologische waarden en van cultuurhistorische en cultuur landschappelijke relicten. De feitelijke bescherming van de archeologische en cultuurlandschappelijke waarden wordt geregeld in bestemmingsplannen en de erfgoedverordening. Voor het grondgebied van de gemeente Midden-Groningen beschikt de gemeente over een verwachtingskaart archeologie en cultuurhistorie (2020). Op deze kaart is het plangebied aangeduid met een hoge archeologische verwachting. In paragraaf 4.1 wordt hier verder op ingegaan.
In de nota 'Mien toen, mien stee' legt de gemeente Midden-Groningen voor langere tijd de structuren van en het beleid voor het openbaar groen vast.
Om het openbaar groen in Midden-Groningen de komende jaren goed tot zijn recht te laten komen, is een gedeelde visie op het belang, het gebruik, de bestemming, het ontwerp, de inrichting en het beheer van het openbaar groen nodig. Met gedeeld wordt bedoeld een visie die wordt gedragen door gemeente, bewoners en overige stakeholders en die is gebaseerd op het Kompas voor de herindeling. De beleidsnota Openbaar groen beschrijft die visie en legt de kaders vast.
De nota Openbaar groen heeft tot doel de kaders te scheppen waarbinnen het openbaar groen van Midden-Groningen duurzaam kan floreren, waarin iedereen die betrokken is bij het openbaar groen kan participeren en te zorgen voor een groene uitstraling die het gevoel geeft: 'Hier hoor ik thuis, dit is mien stee!'
De gemeente Midden-Groningen kent als eerste uitgangspunt de volgende betekenis toe aan het openbare groen: 'Het openbaar groen draagt bij aan de kwaliteiten van leven, wonen, werken en vertoeven in Midden-Groningen.'
Hieruit volgt de kern van de kwaliteit van het openbaar groen: 'Midden-Groningen kiest voor een kwaliteit die het openbaar groen verbindt met de oorsprong van het gebied en met de plek, die zorgt voor herkenbaarheid binnen de gemeente, die is toegesneden op het gebruik en die een vastgesteld beeld oplevert dat duurzaam in stand is te houden met de beschikbare middelen.'
Midden-Groningen stelt zich verschillende opgaven voor het openbaar groen. De opgaven leiden tot de volgende hoofdlijnen van het beleid:
Midden-Groningen wil met de beleidsnota Openbaar groen het volgende resultaat bereiken:
Kortom: de beleidsnota Openbaar groen is de basis voor het gesprek voor iedereen die betrokken is bij het openbaar groen.
Toetsing
Het plangebied grenst aan de groene hoofdstructuur, zoals te zien is op onderstaande afbeelding. In het rode kader de ligging van het plangebied, donkergroen geeft de groene hoofdstructuur weer.
Figuur 3.1 Uitsnede beleidskaart Openbaar groen (bron: gemeente Midden-Groningen)
Te zien is dat het plangebied ligt tussen de ontginningsas van Kropswolde die is aangeduid als groene hoofdstructuur en andere groenelementen in de omgeving. Het plangebied zelf is een agrarisch grasland met een groenstrook die het gebied doorkruist maar valt niet binnen de groene hoofdstructuur.
De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota is in 2020 vastgesteld. Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied aangeduid als hoofdlint en welstandsluwe dorps- en woongebieden.
Kropswolde behoort tot de veenkoloniale lintdorpen.
Structuur
Het waterstelsel aangelegd voor de winning van de turf is de nieuwe hoofdstructuur voor de landbouw en de dorpsbebouwing. Langs de diepen werden wegen aangelegd, Eén van de wegen fungeert als doorgaande weg, de wegzijde. Vanwege de gunstige bereikbaarheid is deze zijde van het kanaaldorp het dichtst bebouwd met gemengde functies. De andere route wordt ontsloten met bruggen, de landzijde. Langs het kaarsrechte diep zijn in het regelmatige patroon van de wijken de Oldambtster boerderijen en met daartussen de andere woningen gebouwd.
Plaatsing
De bebouwing in het veenkoloniale dorp is vrijstaand, staat in één lijn, dichtbij het diep en met de nok meest haaks op het diep. Bij sommige veenkoloniale dorpen volgt de bebouwing de schuine hoek van de wijken en staat dan onder een hoek ten opzichte van het diep. In het centrum, rondom bruggen, sluizen staat de bebouwing dicht naast elkaar. De bebouwing is altijd op de weg en het diep georiënteerd.
Kenmerkend is de afwisseling tussen de grotere volumes van de boerderijen en de kleinere schaal van de andere bebouwing.
De welstandsluwe dorps- en woongebieden betreffen dorps- en woongebieden die grotendeels na 1945 planmatig tot stand zijn gekomen. In deze dorps- en woongebieden worden uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan beperkt getoetst aan redelijke eisen van welstand.
De beperkte welstandstoets in welstandsluwe gebieden is gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerk staat. De toetsingscriteria zijn gerelateerd aan de criteria uit de excessenregeling. Als een welstandsaspect niet benoemd is in de beperkte welstandscriteria dan kan er ook niet aan getoetst worden.
Toetsing voornemen
De ruimtelijke ontwikkeling zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dienen te voldoen aan de welstandsnota.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft geleid tot een beleidskaart 'Archeologische verwachtingskaart'. Op 23 april 2020 is deze kaart samen met het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld.
Op deze kaart is het plangebied aangeduid met een hoge archeologische verwachting. Zie onderstaande uitsnede van de verwachtingskaart.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtingskaart met in het groen het plangebied (bron: gemeente Midden-Groningen)
Omdat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt, dient in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen die het roeren van de grond tot gevolg hebben, onderzoek plaats te vinden. Door MUG Ingenieursbureau is een archeologisch bureau- en booronderzoek (projectnummer: 22300709, d.d. 2 september 2022) uitgevoerd. Dit archeologisch bureau- en booronderzoek is als bijlage 4 opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied de overgang van veengronden in het westen naar dekzandwelvingen in het oosten ligt. De bodemopbouw is grotendeels onverstoord en in de hoger gelegen dekzandwelvingen is een (gedeeltelijke) podzolbodem aanwezig. Het oostelijk deel van het onderzoeksgebied met dekzandwelvingen en een intacte podzolbodem dient nader onderzocht te worden.
Aangezien het plangebied van het onderhavig bestemmingsplan onderdeel is van het oostelijk onderzoeksgebied is nader karterend booronderzoek noodzakelijk.
Het nader karterend onderzoek is uitgezet en uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek worden in het vast te stellen bestemmingsplan verwerkt en vormen geen belemmering.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Midden-Groningen heeft met het 'Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) het erfgoed, dat voor een belangrijk deel bepalend is voor het karakter van de gemeente, planologisch vastgelegd.
Het initiatief tast geen cultuurhistorische waarden aan. Het plangebied is nu onbebouwd. Tegenover het plangebied ligt een gemeentelijk monument: een boerderij met schuur op locatie Woldweg 157. Verder is de Woldweg tussen Kropswolde en Zuidlaren een historisch lijnelement. Met de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling wordt dit historisch lijnelement echter niet aangetast.
Figuur 4.2 Foto vanaf het plangebied, rechts het gemeentelijk monument 'boerderij met schuur'
Het aspect cultuurhistorie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmering.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Effect van bedrijfsactiviteiten in omgeving
In de nabijheid van het plangebied is één milieubelastende activiteit aanwezig. Aan de Woldweg 157 is namelijk een akkerbouwbedrijf gevestigd. Op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) heeft een akkerbouwbedrijf een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige objecten.
Een school is een milieugevoelig object. De afstand tussen het KC en het akkerbouwbedrijf is meer dan 30 meter. Vanaf het bestemmingsplan 'Agrarisch Bedrijf' tot aan de overzijde van de weg is ongeveer 30 meter. De gevel van het KC zal niet direct aan de weg komen te liggen en de bedrijfsactiviteiten van het akkerbouwbedrijf vinden op de achterzijde van het erf plaats. Er wordt dus ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Effect van voornemen op omgeving
Andersom geldt dat een KC op zichzelf kan leiden tot effect op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Voor een KC geldt op basis van de VNG publicatie een richtafstand van 30 meter voor geluid.
De afstand van het bestemmingsvlak van het KC tot de gevel van de dichtstbij gelegen woning (Woldweg 153 en 157) is circa 50 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is er door NAA een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het KC op de omliggende bestaande woningen. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Met behulp van een opgesteld rekenmodel op basis van de situatie van de school met spelende kinderen, installaties en aan- en afvoerbewegingen van de school en het dorpshuis zijn in het onderzoek geluidsberekeningen uitgevoerd naar de omliggende woningen.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de woningen bedraagt ten hoogste 39 dB(A) op de gevels van de dichtstbijgelegen woningen. Hiermee kan worden voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) voor een rustige woonomgeving conform stap 2 uit de VNG-publicatie. Daarmee wordt zonder meer voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Voor de maximale geluidsniveaus wordt ten hoogste tot 60 dB(A) op de woningen berekend in de dagperiode, en tot 49 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Hiermee kan worden voldaan aan stap 2 van de VNG-publicatie, maar ook aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Deze beoordeling is inclusief het stemgeluid, die voor de toetsing Activiteitenbesluit ook uitgesloten mag worden.
Uit het onderzoek blijkt dan ook dat voor industriegeluid de planinpassing zonder meer mogelijk is.
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met voldoende afstand van het KC tot omliggende woningen en het akkerbouwbedrijf. Ook blijkt uit onderzoek dat er wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Het aspect milieuzonering vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmering.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
De gemeente Midden-Groningen heeft de Omgevingsdienst Groningen gevraagd om voor het planvoornemen het aspect externe veiligheid inzichtelijk te maken. Dit advies is als bijlage 5 opgenomen. De Omgevingsdienst Groningen heeft een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het onderhavig voornemen. Hiervoor is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen en risicovolle transportleidingen beoordeelt. De belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen voor de verantwoording van het groepsrisico kunnen als volgt worden samengevat:
In het kader van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid is door de veiligheidsregio Groningen advies uitgebracht. Voor het aspect bestrijdbaarheid zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Ten aanzien van het aspect zelfredzaamheid adviseert de veiligheidsregio Groningen om nooduitgangen niet aan de zijde van de risicobron N386 te situeren, om zodoende de invloed van een eventueel incident op deze weg zoveel mogelijk te minimaliseren.
De omgevingsdienst Groningen concludeert, alles overwegende, dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om invulling te geven aan het plan indien niet binnen de veiligheidszone 3 transport objecten voor verminderd zelfredzame mensen worden opgericht. Het planvoornemen maakt dit niet mogelijk. Het planvoornemen is derhalve wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Voor het plangebied geldt dat deze gelegen is binnen de geluidszone van de Woldweg. Met betrekking tot de realisatie van het KC is in het kader van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek noodzakelijk. Op 24 januari 2024 is er daarom door NAA een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden kort de conclusies weergegeven:
Uit de berekeningen blijkt dat de niet zoneringsplichtige 30 km/uur weg Meerweg niet relevant is vanwege de lage verkeersintensiteit en de afstand tot de weg. De geluidbelasting op de school ten gevolge van wegverkeer op de Woldweg/N386 bedraagt ten hoogste 53 dB op de oostgevel. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar wel aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 63 dB binnen de bebouwde kom.
Aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen niet of nauwelijks mogelijk worden geacht, dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Hierbij dient mogelijk een aanvullend geluidsonderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels te worden aangeleverd.
Er zijn hogere waarden aangevraagd voor de overschrijding van de voorkeurswaarden. Het besluit hogere grenswaarden wegverkeerslawaai is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. De kaart behorend bij dit besluit is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. Het aspect geluid (wegverkeerslawaai) vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De aanwezige bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidig of het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet milieukundig bodemonderzoek worden uitgevoerd. Informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
Het plangebied heeft de bestemming 'Bos'. Op het bodemloket zijn er geen gegevens beschikbaar over de bodem. Door MUG Ingenieursbureau is een verkennend bodemonderzoek (projectnummer: 22300709, d.d. 31 augustus 2022) uitgevoerd. Dit verkennend bodemonderzoek is als bijlage 9 opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat plaatselijk lichte verhogingen aan PCB's en/of minerale olie aangetoond zijn ten opzichte van de achtergrondwaarde. Voor het grondwater geldt dat er plaatselijk een lichte verhoging aan barium aangetoond ten opzichte van de streefwaarde. De aangetoonde lichte gehalten in de grond en het grondwater vormen echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Er is vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van een nieuwe school met een zaal voor spel/sport, kinderopvang en mogelijk een dorpshuis.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie en het nader onderzoek bezocht door een ecoloog van Buro Bakker | ATKB. Deze inventarisatie en het nader onderzoek zijn respectievelijk als bijlage 10 en 11 opgenomen.
Het voornemen is om in het plangebied een KC te bouwen. Deze zal zo worden ingericht dat de groenstructuren zoveel mogelijk worden behouden. De groenstructuren zijn aanwezig als brede singels met graslandjes. Dit bestaat uit een jong bos met onder andere berk, wilg en meidoorn. Op verschillende plekken bestaat de ondergroei uit goed ontwikkelde bramenstruweel. Midden in het bosje liggen twee vijvers, welke compleet overschaduwd en met kroos bedekt zijn.
Soortenbescherming
Op basis van de quickscan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:
Op basis van de quickscan is een nader ecologisch onderzoek naar de nationaal beschermde boommarter, bunzing, hermelijn, steenmarter en grote bosmuis uitgevoerd. De grote bosmuis en de hermelijn zijn in het plangebied niet aangetroffen. Voor de steenmarter geldt dat deze in het bos aan de westzijde van het plangebied een nestplaats kan hebben. Met het planvoornemen wordt er echter geen bos buiten het plangebied gekapt. Een ontheffing voor het vernietigen van nestplaatsen van steenmarter is niet noodzakelijk. Voor de boommarter en bunzing zijn negatieve effecten uitgesloten. Ze maken van het plangebied sporadisch gebruik als foerageergebied. Ze hebben beide een zeer groot leefgebied en er blijft meer dan voldoende foerageergebied over.
Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de mogelijk aanwezige broedvogels te voorkomen, dient te worden gewerkt buiten het broedseizoen (buiten de periode begin maart t/m begin september).
Voor nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Dit kan door het rooien van de struiken in één richting uit te voeren, zodat eventuele grondgebonden zoogdieren zelfstandig het gebied kunnen verlaten.
Gebiedsbescherming
Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing en wegen, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Er kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Derhalve is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze AERIUS-berekening is als bijlage 12 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie met meer dan 0,00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.
Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN, akkervogelleefgebieden en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op dergelijke gebieden. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Voor een toetsing aan de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is op basis van het uitgevoerde veldbezoek en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Door middel van nader ecologisch onderzoek naar bunzing, hermelijn en grote bosmuis is gebleken dat een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten niet nodig is.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In het plangebied wordt een KC, basisschool met kinderdagverblijf en in de toekomst dorpsvoorzieningen mogelijk gemaakt. Door Roelofs B.V. is een verkeersonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 15).
De basisschool heeft 2 klassen in de onderbouw en 3 klassen in de bovenbouw met in elke klas 20 kinderen. De autoritten voor de basisschool zijn per openingsdag 84 ritten. Hierbij zijn de ritten van het personeel ook meegerekend.
Voor het kinderdagverblijf is gerekend met 1 groep van 16 kindplaatsen. De autoritten voor het kinderdagverblijf zijn per openingsdag (aankomst + vertrek) 28 ritten. Totaal zijn dit, basisschool en kinderdagverblijf (84 + 28), 112 ritten per openingsdag.
Naast de basisschool en het kinderdagverblijf maakt het bestemmingsplan dorpsvoorzieningen en sport mogelijk. Voor deze functies gaat Roelofs B.V. uit van een verkeersgeneratie van 103 ritten per openingsdag.
Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2022 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het voornemen kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed leefklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's.
Via de Digitale Watertoets is het waterschap Hunze en Aa's van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. De watertoets is uitgevoerd op 14 september en opgenomen in bijlage 13. In het kader van de normale procedure heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze uitgangspuntennotitie is als bijlage 14 opgenomen.
Uit de uitgangspuntennotitie blijkt dat compenserende waterberging en/of vertraagde afvoer van hemelwater noodzakelijk is.
Compenserende waterberging
Met de onderhavige ontwikkeling wordt er circa 1.400 m2 aan bebouwing mogelijk gemaakt. Naast de bebouwing wordt er uitgegaan van circa 900 m2 aan plein, toegangswegen, fietsbergingen en overige verharding. Voor het parkeren en toegang tot het plangebied wordt uitgegaan van circa 1.500 m2 aan verharding. Dit is inclusief 220 m2 aan halfverharding. Derhalve dient rekening te worden gehouden met in totaal 3.800 m2 aan extra verhard oppervlak.
Deze potentiële verhardingstoename kan ervoor zorgen dat het hemelwater versneld tot afstroming komt. Om dit te voorkomen dient elke vierkante meter met 0,08 m3 te worden gecompenseerd in een bergende voorziening: oppervlaktewater en/of waterbergingsvoorziening. Dit betekent dat 304 m3 berging moet worden gerealiseerd. De gemeente is voornemens om de capaciteit van de plas ten noordwesten van het plangebied met de benodigde berging te vergroten.
Scheiden schoon hemelwater en vuilwater
Binnen het voornemen wordt het hemelwater afgekoppeld op de sloten. Het vuilwater wordt afgevoerd op het riool.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Accommodaties voor maatschappelijke functies, zoals een schol, worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Voorliggend plan voorziet in het realiseren van een maatschappelijke functie, namelijk een KC. Dit valt onder overige stedelijke functies. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Wanneer de Ladder niet van toepassing is op het plan dient er wel een motivering te zien waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voor overige stedelijke functies geldt dat er 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Voorliggend bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan er op grond ven het voorheen geldende planologische regime aanwezig was. Het plangebied had namelijk de enkelbestemming 'Bos'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden opgericht. Voorliggend plan maakt de realisatie van een gebouw (KC) mogelijk met een groter bruto-vloeroppervlakte dan 500 m2.
Al met al is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet er worden aangetoond dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Bij overige functies is het ruimtelijk verzorgingsgebied meestal de gemeente of een groter gebied.
Door de gemeente Midden-Groningen is het verzorgingsgebied van de Walstraschool in kaart gebracht. De kinderen van de Walstraschool komen uit de gemeenten Midden-Groningen, Tynaarlo en Groningen. Verreweg de meesten komen uit de gemeente Midden-Groningen. De postcodegebieden die meer dan 5 kinderen leveren, vormden het uitgangspunt voor het zoekgebied voor een nieuwe locatie.
Bij de beoordeling van de behoefte moet het bestaande aanbod betrokken worden. Vaak betekent dit dat er moet worden gemotiveerd, dat rekening is gehouden met (de effecten op) leegstand. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van het KC Kropswolde-Meerwijck. Hier komen de leerlingen van de huidige Walstraschool in. Daarnaast voorziet het plan in de behoefte om een eigentijdse, moderne gymzaal en opvangvoorzieningen. De huidige voorzieningen voldoen niet meer aan de wensen van deze tijd. Aangezien de huidige Walstraschool wordt gesloopt is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Als de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.
Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Volgens de Provinciale Omgevingsverordening ligt het plangebied in het buitengebied, aan de rand van het stedelijk gebied. Op basis van het locatiekeuzeonderzoek is deze locatie als beste naar voren gekomen om het beoogde programma te realiseren.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat met onderliggend plan invulling wordt gegeven aan een behoefte. Het plangebied sluit aan bij het stedelijk gebied en ligt centraal in het verzorgingsgebied. De nieuwe locatie heeft grote voordelen ten opzichte van de huidige locatie van de school en gymzaal, met name wat betreft verkeersveiligheid en ruimte.
Om voorgaande redenen is voor het planvoornemen sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de bebouwde kom. Het gaat om de bouw van een KC voor het basisonderwijs, kinderopvang, eventueel buitenschoolse opvang, een grote (gym)zaal en eventueel dorpsvoorzieningen. Onderwijs en kinderdagverblijven komen apart aanbod, waarbij geldt dat de grootste parkeer- en verkeersdruk ontstaat door het brengen en halen van kinderen. Hierbij is sprake van piekmomenten, wordt rekening gehouden met kiss and ride (K&R) zones en wordt onderscheid gemaakt in verkeersgeneratie (het aantal verkeersbewegingen) en parkeerbehoefte.
Voor de onderhavige ontwikkeling is door Roelofs B.V. een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 15 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat het voornemen 215 verkeersbewegingen genereert. De wegen in de omgeving van het plangebied kunnen de extra verkeersgeneratie als gevolg van het plan aan.
De inpassing van de verkeerskundige ontsluiting in de wijk en nabij de schoolomgeving is samen met omwonenden en belanghebbenden tot stand gekomen. De onderstaande afbeelding is een momentopname van het participatietraject en vraagt nog verdere uitwerking samen met het dorp. De participatie is vormgegeven met verschillende verkeerskundigen van onder andere Veilig Verkeer Nederland en de Provincie Groningen die actief "aan tafel" hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van dit plan.
De inpassing en ontwerp van het gebouw zijn door middel van participatie ingevuld. De selectie van de architect is met actieve bijdrage van omwonenden en belanghebbenden tot stand gekomen. De afbeelding is een momentopname.
Tijdens meerdere bijeenkomsten en schriftelijke berichtgeving zijn belanghebbenden actief op de hoogte gehouden van de stand van het ontwerp. Tijdens bijeenkomsten wordt feedback opgehaald en daar waar mogelijk verwerkt in de plannen.
Figuur 4.3 Inpassing verkeerskundige ontsluiting (bron: gemeente Midden-Groningen, d.d. 16-08-2023)
Uit de parkeerbalans van Roelofs B.V. blijkt dat de benodigde parkeercapaciteit gereduceerd kan worden naar 24 parkeerplaatsen. Het advies is om de parkeervoorziening op een locatie te positioneren die met name gericht is op de dorpsvoorziening en gymzaal. Het grootste deel van de parkeerbehoefte is op deze voorzieningen gericht en het is geen probleem dat werknemers van het onderwijs en de opvang en ouders/verzorgers naar de opvang iets verder van de school/opvang moeten parkeren. De parkeervraag van de fiets komt neer op in totaal 82 stallingen.
De ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Het planvoornemen is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het besluit heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het initiatief geen significante effecten op de omgeving heeft. Dit blijkt eveneens uit de aanmeldnotitie die als bijlage 16 is opgenomen. Een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het bijbehorende besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen is als bijlage 17 bij deze toelichting gevoegd.
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Bro en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gehanteerd.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.
De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen etc. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.
Het bestemmingsplan kent drie bestemmingen, namelijk de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer' en 'Groen'.
Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is bedoeld voor educatieve, medische, sociale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook kindercentra, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca.
De gebouwen zijn in beginsel uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. In de regels is een maximale bebouwingsoppervlakte opgenomen voor het KC en voor bijgebouwen.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is onder andere bestemd voor wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en daarbijbehorende additionele voorzieningen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van abri's (wachthuisjes voor bijvoorbeeld openbaar vervoer). Aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn voorwaarden gesteld.
Groen
De bestemming 'Groen' is onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, water, fiets- en/of voetpaden, met daaraan ondergeschikt nutsvoorzieningen, verhardingen (waaronder perceelsontsluitingen).
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels. In de algemene aanduidingsregels zit de veiligheidszone voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In de overige regels zitten de regels voor parkeren en laden en lossen van de gemeente.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Het plangebied is al in eigendom van de gemeente. Met onderhavig bouwplan wordt een KC mogelijk gemaakt op het betreffende perceel. Het plan vloeit voort uit een Samenwerkingsovereenkomst die op 15 juni 2017 is gesloten tussen de (toenmalige) gemeente Hoogezand - Sappemeer, de NAM en de schoolbesturen.
Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:
De gronden van het voorliggende bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente coördineert en ontwikkelt zelf de geplande voorzieningen voor het KC. Hiervoor is een krediet beschikbaar gesteld door de gemeenteraad.
Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.
Het voorontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck heeft van 22 september tot en met 2 november 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon een ieder een inspraakreactie indienen. Daarnaast is het voorontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de volgende instanties:
Naar aanleiding hiervan is de Nota van inspraak en overlegreacties opgesteld. Deze Nota geeft weer welke inspraak- en overlegreacties zijn ontvangen, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en of dit tot wijzigingen ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck heeft geleid. De nota van inspraak- en overlegreacties is als bijlage 18 opgenomen.
Na de fase van overleg volgt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde formele bestemmingsplanprocedure. Het ontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Kropswolde-Meerwijck heeft vanaf 24 augustus 2023 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens het ter visie liggen van het plan kan een ieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. De reactietermijn eindigde op 4 oktober 2023. In de periode dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, zijn er drie zienswijzen ingediend. De Nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 19 bij deze toelichting gevoegd. Deze Nota van beantwoording zienswijzen geeft weer welke zienswijzen zijn ingediend, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en of dit tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan heeft geleid.