Plan: | Partiële herziening Woongebieden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.bpkroherzwgbleine-va01 |
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Partiële herziening Woongebieden' bestaat uit het allround watersportbedrijf Meerwijck en de directe omgeving en paviljoen De Rietzoom en de directe omgeving. Dit plangebied is juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Woongebieden', van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer. Per 1 januari 2018 zijn de gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren gefuseerd tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. Er is geconstateerd dat in het bestemmingsplan 'Woongebieden' de regeling, voor zover dit betrekking heeft op het onderhavige plangebied, niet toereikend is voor het goed functioneren van de aanwezige bedrijven binnen dit plangebied.
Met voorliggend bestemmingsplan 'Partiële herziening Woongebieden' worden de geconstateerde omissies en onjuistheden hersteld.
De herstelwerkzaamheden betreffen in hoofdzaak de volgende onderdelen:
Daarnaast worden met deze partiële herziening meerdere kleinere omissies hersteld. Het gaat om:
Meerwijck (Klein Scheveningen):
De Rietzoom:
Het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan bestaat uit het allround watersportbedrijf Meerwijck en de directe omgeving en paviljoen De Rietzoom en de directe omgeving. Onderstaand figuur geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur: Ligging plangebied (bron: Pdok viewer 2019)
Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Woongebieden', van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer. Dit bestemmingsplan is op 10 juni 2013 vastgesteld. Het plangebied is overwegend onder de bestemming 'Recreatie' gebracht. Daarnaast komen de enkelbestemmingen 'Groen', 'Water'en 'Verkeer' voor.
Figuur: Fragment vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Na dit inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Ook gaat dit hoofdstuk in op de ruimtelijke-functionele uitgangspunten voor de voorgestane ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Partiële herziening Woongebieden' bestaat uit het allround watersportbedrijf Meerwijck en de directe omgeving en paviljoen De Rietzoom en de directe omgeving. Het plangebied valt daarmee uiteen een twee delen; het noordelijk deel (Meerwijck) en het zuidelijk deel (de Rietzoom). Binnen het plangebied zijn de volgend deelgebieden te onderscheiden:
De bestaande functies in het plangebied worden positief bestemd. In paragraaf 2.2 en 2.3 wordt een overzicht gegeven van deze functies.
Figuur: Kaartje deelgebieden
Bijgaande figuur geeft de functionele invulling aan van het noordelijk deel van het plangebied.
Figuur: Deelgebied Noord (Meerwijck)
Verklaring deelgebied noord
A: bedrijfswoning met garage
B: recreatiewoningen
C: werkplaats, reparatie en onderhoud van boten en motoren
D: winterstalling
E: loods voor winterstalling, reparatie en onderhoud boten
F: opslag van materiaal
G: opslag havenmateriaal en machines
H: opslag havenmateriaal en machines
I: toiletgebouw
J: opslag
K: zend-/ontvangstinstallatie (bestaand)
L: zend-/ontvangstinstallatie (nieuw)
M: jachthaven
N: tankponton
Bijgaande figuur geeft de functionele invulling aan van het zuidelijk deel van het plangebied.
Figuur: Deelgebied Zuid (De Rietzoom)
Verklaring deelgebied zuid
A: kanovereniging (toekomstige ontwikkeling)
B: zeilschool/-vereniging
C: opslag
D: schiphuis
E: werkplaats
F: discotheek
G: bedrijfswoning
H: horeca
I: watersportwinkel
J: horeca, (bedrijfs)woning
K: toiletgebouw
L: recreatiewoning
M: jachthaven
De Rijksoverheid werkt aan een nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook 1 Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. Dit betreft onder meer:
Bij de opgaven wordt altijd rekening gehouden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie schets een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Op het niveau van dit bestemmingsplan biedt de NOVI geen concrete aandachtspunten.
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De “Ladder voor duurzame verstedelijking” is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder is bedoeld om zuinig om te gaan met de beschikbare ruimte, de behoefte goed in beeld te brengen en deze regionaal af te wegen. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De ladder bestaat uit de volgende twee treden:
De Ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De definitie hiervan is weergegeven in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Onder 'andere stedelijke voorzieningen' vallen sociale en culturele voorzieningen en voorzieningen in het onderwijs. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt zoals hierboven bedoeld. Een toets aan de ladder voor duurzame ontwikkelingen is derhalve niet aan de orde.
Het provinciaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit deze Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De provincie wil verstedelijking zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat de provincie het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Er wordt gericht beleid gevoerd op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid moeten zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar blijven. Veel aandacht wordt gegeven aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. De provincie ondersteunt en biedt veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in de provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers. Bij de stedelijke kernen richt de provincie zich op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen.
De provincie zet in op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen. Het streven is gericht op een aantrekkelijke en leefbare provincie, waar voldoende werk en dynamiek is. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gerealiseerd onder meer door samen met de gemeenten te werken aan een goede structuur voor wonen, werken en opleiden, maar tegelijkertijd ook het buitengebied voor onder andere natuur, water en landbouw te ontwikkelen binnen hun landschappelijke context. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat is net als ruimtelijke kwaliteit een integrale opgave waar veel andere provinciale belangen een bijdrage aan leveren.
Uit de Omgevingsvisie provincie Groningen vloeien geen aanvullende regels voort in relatie tot dit bestemmingsplan.
Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening is een aantal malen herzien. Op 2 juni 2019 is de Actualisatie Omgevingsverordening provincie Groningen (2018) vastgesteld. De verordening bevat onder meer algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Dat betekent dat gemeenten zich bij het opstellen van (nieuwe) bestemmingsplannen moeten houden aan de bij de provinciale verordening gestelde regels.
Uit de Omgevingsverordening provincie Groningen vloeien geen aanvullende regels voort in relatie tot dit bestemmingsplan.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Woongebieden', van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer. Per 1 januari 2018 zijn de gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren gefuseerd tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. Er is geconstateerd dat in het bestemmingsplan 'Woongebieden' de regeling, voor zover deze betrekking heeft op het onderhavige plangebied, niet toereikend is voor het goed functioneren van de aanwezige bedrijven binnen dit plangebied. Met voorliggend bestemmingsplan 'Partiële herziening Woongebieden' worden de geconstateerde omissies en onjuistheden hersteld. Zie ook paragraaf 1.1.
Er is sinds de vaststelling van het vigerende plan geen nieuw gemeentelijk beleid vastgesteld wat relevant is in relatie tot dit bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De lijst maakt snel inzichtelijk welke milieuaspecten van belang zijn en in welke milieucategorie een bedrijf ingedeeld zou kunnen worden.
Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven, op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieu-hinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Het voordeel van het instrument is, dat het een integrale benadering geeft. Er is per bedrijf in beeld gebracht welke richtafstand aan de orde is voor de aspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid. De milieucategorie wordt bepaald op de maatgevende (grootste) afstand.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in de vestiging van nieuwe woningen. Voor zover er in de bestaande situatie knelpunten voordoen op het gebied van bedrijven en milieuzonering wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2, Inrichtinglawaai.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Dat geldt in het bijzonder voor gevoelige functies als het wonen. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij de bodemkwaliteit een rol kan spelen. Het plan voorziet immers overwegend in het oplossen van omissies in de juridische regeling. Het aspect 'Bodem' staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Bij het aspect geluid kunnen verschillende soorten geluid van toepassing zijn op het plangebied. Relevant in dit geval zijn de aspecten 'wegverkeerslawaai' en 'inrichtingslawaai'. 'Industrielawaai' en 'railverkeerslawaai' zijn hier niet relevant omdat het plangebied niet samenvalt met de zones hiervan.
Algemeen
Op grond van de Wet geluidhinder, zoals die per 1/1/2007 geldt, hebben alle wegen een wettelijke geluidzone, met uitzondering van woonerven en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Dit geldt evenwel niet voor rijkswegen, zoals de A7. Daarvoor geldt het systeem van geluidproductieplafonds op basis van hoofdstuk 11.3 van de Wet Milieubeheer. Met deze geluidproductieplafonds worden de maximale geluidniveaus langs rijkswegen geregeld. Op de bouw van woningen in zones langs rijkswegen is nog wel de Wet geluidhinder van toepassing.
Bij zoneplichtige wegen is uitgangspunt de geluidbelasting binnen de zone op een aanvaardbaar niveau te houden. De breedte van de geluidszone wordt gemeten vanaf de kant van de weg (aan weerszijden van de weg) en is gelegen vanaf de as van de weg. Voor dat aanvaardbare niveau geeft de wet normen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
De wegen binnen het plangebied zijn aangewezen als 30 km/uur wegen. Het betreft de Meerweg, Jachthavenweg en Klein Scheveningen. Deze wegen zijn doodlopend en worden alleen gebruikt voor bestemmingsverkeer en hebben een lage verkeersintensiteit. Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai vanwege 30 km wegen is niet nodig
Dit bestemmingsplan ziet in hoofdzaak toe op de volgende punten:
Het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan bestaat uit het allround waterportbedrijf Meerwijck en directe omgeving en paviljoen De Rietzoom en directe omgeving. Omdat er sprake is van bestaande bedrijven, overgangsrecht en het permanent laten bewonen van recreatiewoningen, dient het aspect milieuzonering zorgvuldig te worden bekeken. (Zie ook paragraaf 4.1.) In dit kader is een akoestisch onderzoek inrichtingslawaai uitgevoerd. In dit onderzoek wordt een inventarisatie gegeven voor wat betreft het aspect geluid, de knelpunten gesignaleerd en waar nodig een oplossingsrichting gegeven. Het akoestisch onderzoek onderzoekt de geluidemissie vanwege het allround watersportbedrijf Meerwijck en paviljoen De Rietzoom. Het doel van het onderzoek is om na te gaan of er kan worden voldaan aan een (blijvend) goed woon- en leefklimaat in de omgeving van deze bedrijven, met name ter plaatse van de omliggende recreatiewoningen die permanent kunnen worden bewoond. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Hieronder worden de conclusies weergegeven.
Allround Watersport Meerwijck
Figuur: locatie van het geluidscherm toegangsweg Allround Watersport Meerwijck
Wanneer het plaatsen van een geluidscherm op deze locatie niet wenselijk is, kan het scherm achterwege worden gelaten. Hierbij treden dan hogere maximale geluidsniveaus op. De beoordeling in het kader van het Activiteitenbesluit kan buiten beschouwing worden gelaten.
Het realiseren van een geluidscherm is mogelijk binnen de juridische regels van dit bestemmingsplan.
Paviljoen De Rietzoom
Meerweg 54
In het akoestisch onderzoek is voor het perceel Meerweg 54 uitgegaan van een foutieve status van de aanwezige woning. In het onderzoek is abusievelijk uitgegaan van de status van recreatiewoning, terwijl het feitelijk om een permanent bewoonde woning gaat.
Voor het betreffende perceel zijn de akoestische gevolgen en/of gewijzigde beoordeling in een aanvullende memo in beeld gebracht. De memo is opgenomen als bijlage bij het Akoestisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 1.
Voor het inrichtingslawaai kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Om geluidoverlast te beperken dienen enkele geluidreducerende maatregelen te worden getroffen voor Allround Watersport Meerwijck en paviljoen De Rietzoom.
Algemeen
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) monitort de concentratie van stikstofdioxide en fijnstof in Nederland in de lucht. Het NSL heeft twee hoofddoelen:
De luchtkwaliteit in de drie noordelijke provincies steekt gunstig af tegen de rest van Nederland. Er bestaan binnen de provincie Groningen op dit moment geen knelpunten als het gaat om bestaande en mogelijke grenswaarde-overschrijdingen van deze stoffen. Uit resultaten van het NSL blijkt dat de concentraties fijnstof en stikstofoxiden, zowel landelijk als in de provincie Groningen, fors zijn gedaald ten opzichte van het begin van het decennium. Vanaf 2020 verwacht men op basis van huidige ontwikkelingen een verdere daling van fijnstof te realiseren. De langzaam doorgaande verjonging van het wagenpark en de geleidelijke aanscherping van emissie-eisen dragen al jaren bij aan de verbetering van de luchtkwaliteit in Nederland en zullen dat ook de komende jaren blijven doen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stiksstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
zeer fijn stof (Pm2,5) | 24-uurgemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate (Nibm) is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Conclusie
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Woongebieden', van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer. Er is geconstateerd dat in het bestemmingsplan 'Woongebieden' de regeling, voor zover dit betrekking heeft op het onderhavige plangebied, niet toereikend is voor het goed functioneren van de aanwezige bedrijven binnen dit plangebied. Met voorliggend bestemmingsplan 'Partiële herziening Woongebieden' worden de geconstateerde omissies en onjuistheden hersteld. Het bestemmingsplan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de nota Ruimte.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het waterschap Hunze en Aa's.
Het project is op 10 december 2021 via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (dossiernummer 20201210-33-25028 ). Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan geen waterschapsbelangen met zich mee brengt. De watertoets is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting.
Het bestemmingsplan betreft uitsluitend een administratieve wijziging van de bestemming of functie, zonder dat de fysieke situatie van de huidige situatie verandert. Om deze reden raakt het plan geen belangen van het waterschap, heeft het geen nieuwe invloeden op het watersysteem en geeft het daarmee geen aanleiding tot aanvullende wateradviezen. Bij het niet wijzigen van het plangebied en de oorspronkelijke uitgangspunten voor de inrichting van het plan, kan het waterschap instemmen met het voorgenomen plan.
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent twee soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen. Vóór de vaststelling van het bestemmingsplan moet een eventuele ontheffing van de Wet Natuurbescherming verkregen zijn, dan wel moet gemotiveerd worden dat het verkrijgen van een ontheffing aannemelijk is, bijvoorbeeld omdat compenserende of mitigerende maatregelen genomen kunnen worden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Groningen
In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Het plangebied grenst aan het Natura 2000 gebied 'Zuidlaardermeergebied', zie onderstaande figuur.
Figuur: Natura 2000 gebied 'Zuidlaardermeergebied'
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Woongebieden', van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer. Er is geconstateerd dat in het bestemmingsplan 'Woongebieden' de regeling, voor zover dit betrekking heeft op het onderhavige plangebied, niet toereikend is voor het goed functioneren van de aanwezige bedrijven binnen dit plangebied. Met voorliggend bestemmingsplan 'Partiële herziening Woongebieden' worden de geconstateerde omissies en onjuistheden hersteld.
In het plangebied is een bestaande discotheek aanwezig die op bepaalde tijden geluid produceert richting de omgeving. In de nabijheid van de discotheek is een Natura 2000 gebied aanwezig waar de geluidbelasting niet hoger mag zijn dan 47 dB(A). Voor de aanwezige discotheek is akoestisch onderzoek uitgevoerd. De discotheek bevindt zich op een afstand van circa 225 meter vanaf het Natura 2000 gebied. Uit het akoestisch onderzoek blijkt, middels geluidsmeting, dat op een afstand van circa 50 meter de geluidbelasting 43 dB(A) is. Hiermee blijft de geluidsbelasting op het Natura 2000 gebied onder de wettelijk geldende normen.
Er kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan er geen significante gevolgen kan hebben voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Ook zal met dit plan geen strijdigheid ontstaan met het onderdeel 'soortenbescherming'. Het aspect 'ecologie' vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. De Monumentenwet is inmiddels gedeeltelijk opgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet is sinds juli 2016 van kracht en is te omschrijven als een integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk.
Beleidsnota archeologie Midden-Groningen
De beleidsnota geeft aan hoe de gemeente archeologische waarden wil beschermen. De beleidsnota is de onderbouwing voor archeologische beschermingsregels in nieuwe bestemmingsplannen. Voor zover archeologische bescherming niet is geregeld in bestemmingsplannen, vindt bescherming plaats via de erfgoedverordening. De Erfgoedverordening Midden-Groningen 2018 is zodanig aangepast, dat de beschermingsregels in overeenstemming zijn met de beleidsnota.
In de Actuele Archeologische Verwachtingskaart zijn ook de laatste ontwikkelingen (uit onderzoeken) verwerkt, die hebben geleid tot aanpassing van de archeologische verwachting. De hier gepresenteerde kaart is van 1 september 2020.
Figuur: Fragment archeologische beleidskaart gemeente Midden-Groningen
Uit bovenstaande kaart blijkt dat in het plangebied sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde. Verder wordt met voorliggend bestemmingsplan in hoofdzaak geconstateerde omissies hersteld. Van bodemverstoring door nieuwe ontwikkelingen is geen sprake. Het aspect 'archeologie' vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt.
Erfgoed is de verzamelnaam voor rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristieke en beeldbepalende panden en objecten. Erfgoed geeft de verschillende dorpen een unieke identiteit en vormt grotendeels het karakter van de gemeente. We moeten daarom zuinig zijn op ons erfgoed. Waardevolle panden mogen niet verloren gaan of beschadigd raken in de versterkings- en herstelopgave vanwege de gevolgen van de gaswinning.
Op de 'Kaart gebouwd erfgoed' is te zien welke panden een erfgoedstatus hebben (rijks- en gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden), zie bijgaand kaartfragment. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied van dit bestemmingsplan geen sprake is van gebouwd erfgoed. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Figuur: kaartfragment kaart bebouwd erfgoed gemeente Midden-Groningen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. In de praktijk is voor weg en spoor LPG de stof die het risico bepaalt. Het gaat bij het wegtransport vooral om de aantallen LPG-tankwagens in beide richtingen per jaar over een wegvak. LPG behoort bij de tot vloeistof verdichte brandbare gassen, stofcategorie GF3.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er binnen het plangebied van dit bestemmingsplan geen bedrijven zijn waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid. Ook is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Het aspect 'externe veiligheid' vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Binnen het plangebied liggen geen kabels en leidingen die een planologische bescherming behoeven.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt de bestemming, zoals deze in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.
De openbaar groen gebieden binnen het plangebied zijn binnen de bestemming 'Groen' gebracht. Naast groen zijn ook water en paden toegestaan. De bestaande en nieuwe zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van Jachthavenweg is op de verbeelding aangeduid. Gebouwen zijn binnen de bestemming 'Groen' niet toegestaan.
Het grootste gedeelte van het plangebied is onder de bestemming 'Recreatie' gebracht. De bestemmingsomschrijving ziet toe op dagrecreatie, verblijfsrecreatie, strand, sport, speelterreinen en water. De specifieke functies binnen deze bestemming zijn op de verbeelding aangeduid. Het gaat dan om de jachthaven en/of passantenhaven, de recreatiewoningen, een schiphuis, de discotheek, een winterstalling en een werkplaats voor het verrichten van reparatie en onderhoud aan boten en motoren.
Gebouwen zijn alleen toegelaten binnen een bouwvlak. Een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken is toegelaten tot een maximum bebouwd oppervlak van 100 m2. Het maximum aantal toegelaten recreatiewoningen is op de verbeelding met een aanduiding weergegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'schiphuis' zijn schiphuizen toegelaten tot een bouwhoogte van maximaal 8 meter.
Het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor bewoning is niet toegestaan. Uitzondering hierop vormen de bestaande bedrijfswoningen. Het gebruik of laten gebruiken van recreatiewoningen voor permanente bewoning is eveneens niet toegestaan. De recreatiewoningen op het perceel Klein Scheveningen 100 en 101 (noordelijk deel, Meerwijck) worden permanent bewoond. Deze woningen mogen permanent bewoond worden op grond van overgangsrecht. Bij dit plan wordt het overgangsrecht omgezet in persoonsgebonden overgangsrecht. Zie hiervoor artikel 9.3.
De -in verband met de waterhuishoudkundige noodzaak tot regulering noodzakelijke- boezemkades langs het Zuidlaardermeer worden met deze dubbelbestemming vastgelegd. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor boezemkaden met beschermingszone. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken voor waterberging en waterkering en bestaande bouwwerken toegestaan.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Vooroverleg
De gemeente heeft het concept bestemmingsplan in het kader van van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gebracht. Van het Waterschap Hunze en Aa's is een reactie ontvangen. Omdat het bestemmingsplan geen wijziging met betrekking tot een goede bescherming van de waterbelangen tot gevolg heeft kan het waterschap instemmen met het bestemmingsplan. De vooroverlegreactie van het waterschap is als bijlage 3 bij de toelichting van dit plan opgenomen.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan Partiële herziening Woongebieden heeft vanaf 20 mei 2021 zes weken ter inzage gelegen. Publicatie van de terinzagelegging heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021 in de Staatscourant en De Regiokrant. De reactietermijn eindigde op 30 juni 2021.Tijdens de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn 9 zienswijzen ingediend. Alle zienswijzen zijn binnen de wettelijke termijn van zes weken ingediend en daarmee ontvankelijk.
De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Ook is aangegeven of de zienswijzen leiden tot het aanpassen van het bestemmingsplan. De Nota van beantwoording zienswijzen is opgenomen in bijlage 4.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk. Het vaststellen van een grondexploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.