Plan: | Steenoven II Fase II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01 |
De gemeente Meierijstad is voornemens om aan de zuidzijde van Mariaheide een nieuw woongebied, Steenoven II, te ontwikkelen. Hiervoor zijn in het verleden gronden aangekocht. Het gebied is opgesplitst in 2 delen.Het eerste deel, fase I, is reeds ontwikkeld. Nu wordt de bouw van maximaal 40 woningen in het tweede deel, fase II, planologisch mogelijk gemaakt op kadastraal perceel VHL00N2601.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan Steenoven II Fase II is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.
Het gebied ligt ten zuiden van de straat Veldoven in Mariaheide en wordt begrensd door de Veldoven en Heiakkerstraat. Aan de zuidzijde wordt het plan begrensd door een voetpad met bomenlaan, aan de westzijde wordt de grens gevormd door enkele akkers. In figuur 1-1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1-1 Begrenzing plangebied (luchtfoto beschikbaar via www.pdok.nl)
Op het perceel aan de Heiakkerstraat in Maariaheide zijn de bestemmingsplannen 'Buitengebied', zoals vastgesteld op 22 oktober 2015 en 'Mariaheide, herziening Heiakkerstraat', zoals vastgesteld op 11 oktober 2018, van kracht. De betreffende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden' (met gebiedsaanduiding oude akkers) en gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' (zie figuur 1-2).
Figuur 1-2 Geldende bestemmingsplan Buitengebied (bron www.ruimtelijkeplannen.nl) met in rood het plangebied.
Tevens zijn op het plangebied van toepassing het bestemmingplan 'Harmonisatie van diverse regelen - laaghangend fruit' zoals vastgesteld op 27 januari 2021 en het Paraplubestemmingsplan 'Parkeren' zoals vastgesteld op 31 januari 2019.
Strijdigheid
Het plan maakt de ontwikkeling van maximaal 33 woningen mogelijk. Het plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan omdat het binnen de bestemmingen 'agrarisch met waarden' op deze locatie niet is toegestaan om woningen te realiseren.
Voor de ontwikkeling van de locatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Dit beeldkwaliteitsplan geeft richting aan de stedenbouwkundige, architectonische en landschappelijke uitwerking van het ruimtelijk ontwerp.
Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld door de Raad en verkrijgt daarmee zijn juridische verankering in het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan 'Steenoven II Fase II' met identificatienummer NL.IMRO.1948.MAR001BP0012022P-VG01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Uit de Structuurviaise Mariaheide uit 2003 blijkt dat Mariaheide een relatief jong dorp is dat in 1906 is gesticht.
Mariaheide ligt op een langgerekte, wat hogere rug in het landschap. Deze dekzandrug is ontstaan in de laatste ijstijd. De mensen vestigden zich op de hoger gelegen delen. Op de hoger gelegen gronden rond Mariaheide werd eeuwenlang een mensel opgebracht van heideplaggen vermengd met mest, hierdoor zijn deze gronden nog hoger in het landschap komen te liggen.
De heidevelden in de omgeving van Mariaheide werden vooral in de 18e en 19e eeuw ontgonnen. Het wegenpatroon van Mariaheide stamt voor een groot deel uit die tijd. Naast het bestaande, oude wegen- en verkavelingspatroon (vooral goed herkenbaar ten westen van de Kruisstraat) ontstaat een nieuw rationeel wegen en verkavelingspatroon, dat zich kenmerkt door rechte lijnen.
Figuur 2-1 Mariaheide rond 1975 ((bron: Structuurvisie Mariaheide)
Van oudsher heeft bewoning plaatsgevonden op de hoger gelegen dekzandruggen. Rond 1900 zijn alle gronden in cultuur gebracht. In die tijd is een cluster van boerderijen aanwezig ten westen van de Kruisstraat. Ook is de spoorlijn naar Duitsland en de tramverbinding tussen Veghel, Uden en Oss aanwezig. Rond 1980 zorgt de ruilverkaveling voor betere agrarische productieomstandigheden. De ruilverkaveling gaat echter ten koste van cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten. Ook in de toekomst zal bewoningen zo veel mogelijk geconcentreerd worden op de dekzandrug. Het landschap is hier kleinschalig, met een afwisseling tussen open bouwlanden en kleinschalige beplantingen.
Rond 1975 komt de eerste woonwijk in Mariaheid tot ontwikkeling. Mariaheide bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen. De grote gebouwen van Mariaheide zijn voorzieningen en bedrijven welke bijna allemaal geconcentreerd zijn langs de Pastoor van Haarenstraat. In Mariaheide zijn nauwelijks kleine woningen of appartementen aanwezig.
Mariaheide heeft een dorps karakter waarbij met name de westkant van de dorp met zijn oude boerderijen sfeerbepalend is. Met de aanleg van de A50 is de verkeersintensiteit op de N265 aanzienlijk afgenomen, waardoor een kans is ontstaan voor de herinrichting van de Pastoor van Haarenstraat. Hierbij kan tevens een herinrichting van de Dobbelsteenplein overwogen worden, waardoor het dorp de beschikking krijgt over een goed functionerend dorpsplein.
Ook in Mariaheide zal de bevolking gaan vergrijzen, het dorp beschikt over enkele woningen die specifiek gericht zijn op ouderenhuisvesting. Vergrijzing is een bedreiging voor het dorp. Daarom is behoefte aan herstructurering en nieuwbouw om te komen tot een evenwichtige leeftijdsopbouw. Er is, naast een behoefte aan seniorenwoningen, vraag naar (huur)woningen die geschikt en betaalbaar zijn voor starters. De agrarische bedrijven in de omgeving van het dorp leggen beperkingen op aan het gebruik van de gronden er omheen. Bij toekomstige dorpsuitbreiding zullen vrijwel altijd boerenbedrijven uitgekocht moeten worden. Om Mariaheide als losse kern te blijven ervaren is het essentieel om de open ruimten aan de noord- oosts- en zuidwestkant van het dorp te behouden. Het dorp beschikt over een aantal inbreidingslocaties, maar om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen is ook uitbreiding noodzakelijk.
Figuur 2-2 Gewenste doorpsstructuur (bron: Structuurvisie Mariaheide)
Het plangebied voor de uitbreiding ligt ten zuiden van het bestaande dorp en sluit aan op de nieuwste wijk van Mariahoven. In de Structuurvisie Mariaheide is het gebied aangewezen als mogelijke locatie voor uitbreiding van het dorp. Het plangebied is momenteel in gebruik als agrarische grond (weiland).
Figuur 2-3 Begrenzing plangebied (luchtfoto beschikbaar via www.pdok.nl)
Figuur 2-4 Plangebied (achter de bomenrij) gezien vanaf de westzijde met aan de linkerzijde de woningen van Mariaheide Steenoven, fase 1 (bron: Google Maps).
De planlocatie is kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie N, perceelnummer 2601 en heeft een oppervlakte van circa 15.500 m2. Binnen dit gebied wordt nieuwbouw ontwikkeld in de vorm van 40 grondgebonden woningen. Het gebied zal ontsloten worden via de Veldoven en Heiakkerstraat. Daarnaast worden parkeervoorzieningen en openbaar groen (in combinatie met waterberging) gerealiseerd. Een concept stedenbouwkundige schets is ter indicatie opgenomen in figuur 2-5. Een definitief ontwerp van de woningen is nog niet gereed.
Figuur 2-5 Concept stedenbouwkundige schets plangebied.
De uitbreiding van Mariaheide vindt plaats binnen het bestaande rechthoekige verkavelingspatroon. Het nieuwe woongebied wordt ingepast in de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische structuren en sluit aan het het bestaande bebouwingbeeld van Steenoven fase I. De bebouwing vormt een logische afronding van Mariaheide en de woningbouwontwikkeling Steenoven.
Langs de randen van het gebied is een groenstrook voorzien die tevens dienst doet als waterberging. Hiermee wordt tevens voldoende afstand gecreëerd tot bestaande agrarische bedrijvigheid. Aan de zuidzijde wordt de bestaande laanbeplanting gehandhaafd.
Met betrekking tot de woningtypologie en het programma voor de ontwikkeling gaat de gemeente uit van een gemengd woonprogramma zoals vastgelegd in de Woonvisie. Deze Woonvisie is gebaseerd op de woonbehoefte in de kleine kernen. Op basis van het Actieplan Woningbouw uit 2021 met Addendum bij de Woonvisie is in Mariaheide echter al voldaan aan de woningbehoefte. Met dit plan worden in Mariaheide meer woningen mogelijk gemaakt dan de voorziene woningbehoefte.
De doelgroep betreft voornamelijk starters, senioren en gezinnen (sociale huur) met de volgende onderverdeling:
Er worden alleen grondgebonden woningen gerealiseerd bestaande uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen en rijtjeswoningen.
Er is een plan gemaakt voor de landschappelijke inpassing van het plangebied, in combinatie met de mitigerende maatregelen die nodig zijn voor de soortenbescherming Wet natuurbescherming. Het plan is bijgevoegd in bijlage 17 bij deze toelichting en bijlage 2 bij de regels, gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting, zodat uitvoering en in standhouding is gewaarborgd.
Afbeelding 2-6 kaartbeeld landschappelijke inpassing.
Voor de landschappelijke inpassing worden de historische elementen teruggebracht in het landschap. Deze cultuurhistorische elementen worden nu gecombineerd met de potentiële natuurlijke vegetatie en voor het creëren van een geschikte habitat ten behoeve van de steenuil (conform het Activiteitenplan Steenoven 2 te Mariaheide).
Een ruime wadi voor waterberging is gecentraliseerd in het plangebied. Deze waterberging houdt het water vast en heeft natuurvriendelijke oevers. (Vruchtdragende) bomen, wilgen, struwelen en de inheemse kruiden omringen de wadi. Het westelijke deel van het plangebied komt er een houtwal aansluitend op kruidenrijk grasland en worden er groepen struikvormers aangeplant. Hierdoor ontstaan er verschillende reliëfs binnen het landschap. Aan de oostelijke zijde van het plangebied worden er veel verschillende soorten inheemse bomen aangeplant die relatief kort op elkaar staan. Hierdoor krijgt het oostelijke deel van het plangebied een bosachtige uitstraling en creëer je meer verkoeling in een verder stedelijk en agrarische omgeving.
Het zuidelijk gelegen zandpad met de fruitbomen en watergang blijft behouden. Alleen krijgt de watergang nu een flauwe oever met inheemse kruiden en inheemse struikvormers. Hierdoor ontstaat er natuurlijke beekachtige habitat. De fruitbomen, de houtwal en de houtsingels is een link naar de geschiedenis van na de ontginning. De beek, het ven (wadi), het bos is een link naar de ongerepte wildernis van het landschap van voor de ontginning.
Door de veel verschillende vegetatietypes, het reliëf, de schaduwwerking en de aanwezigheid van water worden er veel verschillende biotopen gecreëerd. Een verrijking voor het landschap, een 'oase' in een agrarisch gebied waar de mens en de natuur van profiteren.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Doorwerking plan(locatie)
De planlocatie is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en Rarro een relevante ruimtereservering geldt. Daarnaast wordt niet in een ontwikkeling voorzien die raakt aan een van de nationale belangen zoals verwoord in het NOVI.
Conclusie
Het voorliggende plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste.
Het procesvereiste van het doorlopen van de Ladder is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in het NOVI, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Artikel 3.1.6, tweede lid, luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De Laddertoets geldt alleen voor ‘nieuwe’ stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.
In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt.
De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of de planlocatie binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In beide gevallen dient de plantoelichting een beschrijving van de behoefte te bevatten.In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijkgebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
Doorwerking plan(locatie)
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt een ontwikkeling van maximaal 11 woningen niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is in de voorliggende situatie geen enkele twijfel dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Passend binnen de behoefte van het ruimtelijk verzorgingsgebied
Voor de onderbouwing van de woonbehoefte is gekeken naar de afbakening van de relevante regio, om zo de behoefte in beeld te brengen. Hiervoor wordt gekeken naar de regionale woningmarkt, die gedefinieerd wordt op basis van verhuisbewegingen. In dit behoefteonderzoek gaat het om de gemeente Meierijstad als primair verzorgingsgebied. Binnen deze gemeente vinden 67% van alle verhuisbewegingen plaats. Daarnaast wordt de regio ’s-Hertogenbosch en Uden-Veghel samen als secundair verzorgingsgebied beschouwd. In deze regio’s vinden nog eens 20% van de verhuisbewegingen plaats. Deze afbakening sluit aan bij de regionale woningmarktgebieden zoals gedefinieerd in de Brabantse Agenda Wonen. Tezamen behelzen het primaire en het secundaire verzorgingsgebied 87% van alle verhuizingen.
Kwanitatieve behoefte
In de periode tot 2030 bestaat er in de gemeente Meierijstad (primair verzorgingsgebied) een resterende kwantitatieve behoefte van 2.494 woningen (Actieplan woningbouw - Woningbouwoffensief Meierijstad). De ontwikkeling van 40 woningen leidt niet tot overschrijding van de kwantitatieve behoefte. De kwanitatieve behoefte aan woningbouw in de regio Noordoost Brabant wordt ook vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze Regionale Agenda Wonen bevat voorstellen omtrent de jaarlijks te maken regionale (kwantitatieve) woningbouwafspraken, zoals deze op grond van de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant benodigd zijn. De woningbouw in de kleine kernen zoals Mariaheide passen binnen de totale taakstelling van de gemeente en zijn opgenomen in het woningbouwprogramma.
Kwalitatieve behoefte
Provincie, samenwerkende gemeente en gemeente Meierijstad zetten in op een gevarieerd en aantrekkelijk aanbod van woonmilieus en woningen. Daarbij wordt met name ingezet op een kwaliteitsverbetering aansluitend op het bestaande aanbod en de (toekomstige) behoefte en het versterken van de woonkwaliteiten en milieus. Het gaat daarbij om het creëren van specifieke woonkwaliteiten en een divers woningaanbod dat de kracht en eigenheid van wijken en kleine kernen recht doet.
Als we kijken naar de behoefte van de regio, gemeente en Mariaheide dan wordt er met dit initiatief grotendeels aangesloten op een kwalitatieve behoefte. Zo is binnen de gemeente Meierijstad (en Mariaheide) een behoefte aan goedkope/ sociale en betaalbare/ middeldure woningen om in de toekomstige vraag te kunnen voorzien, de doorstroming van de woningmarkt te bevorderen en in woningvoorraad te completeren. De gemeentelijke Woonvisie schrijft zelfs voor dat minimaal 25% dient te bestaan uit sociale huurwoningen. Op basis van de huidige gegevens wordt in het plan voorzien in 25% sociale huurwoningen, waardoor wordt voldaan de eis van de Woonvisie. De overige woningen worden verdeeld tussen middeldure huurwoningen, goedkope tot dure koopwoningen waarbij ook specifiek aandacht is besteed voor seniorenwoningen. Gelet op de toekomstige vraag en het (flexibele en) gevarieerde woningbouwprogramma wordt er voorzien in de kwalitatieve behoefte, die in zowel de regiovisie (regionaal perspectief wonen) als de Woonvisie van de gemeente wordt onderschreven
Gesitueerd buiten bestaand stedelijk gebied
Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. In de Structuurvisie Mariaheide is aangegen welke locaties binnen Mariaheide in aanmerking komen voor herstructurering of transformatie. Op de locatie Mariahof e.o. (“Achter den Kerck”) is de afgelopen jaren nieuwbouw gepleegd. Woningcorporatie Woonbelang Veghel (tegenwoordig Area Wonen) heeft er in mei 2010 van afgezien om de woningen van aan de Ericastraat (grenzend aan het Dobelsteenplein) te vervangen voor appartementen en heeft deze woningen verkocht aan particulieren. Transformatie van het Heijzo terrein aan de Pastoor van Haarenstraat behoort nog tot de mogelijkheden. Het aantal woningen (7) op deze locatie zal echter dermate beperkt zijn, dat hiermee onvoldoende voorzien kan worden in de lokale behoefte aan woningen. Gelet op de huidige ruimtelijke structuren, bebouwing rondom het plangebied en alternatieve bouwmogelijkheden binnen Mariaheide, kan worden geconcludeerd dat er sprake is van duurzaam ruimtegebruik. Hoewel de planlocatie niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt, sluit de locatie wel direct aan op bestaand stedelijk gebied en vormt de locatie de afronding van de woningbouwontwikkeling Steenoven, wat de keuze voor deze locatie toch geschikt maakt.
Geen onaanvaardbare effecten
Mariaheide is een kleine kern van de gemeente Meierijstad. Door het geringe aantal inwoners en de korte afstand tot Veghel beschikt Mariaheide over weinig eigen voorzieningen. Met de toevoeging van maximaal 50 woningen neemt ook het aantal inwoners toe. Deze nieuwe inwoners zullen weliswaar veel gebruik maken van de voorzieningen in Veghel, maar ook van die in Mariaheide zelf. Daarmee dragen ze bij aan het behoud en misschien zelfs uitbouw van het voorzieningenaanbod, het verenigingsleven en de leefbaarheid in het dorp.
Verwacht mag tevens worden dat de een deel van de nieuwe bewoners mobiel zullen zijn en veel huishoudens zullen over een of twee auto’s beschikken. Daarmee zullen ook de verkeersbewegingen in het dorp toenemen, maar het aantal is dusdanig beperkt dat dit geen sprake zal zijn van een negatieve impact op de leefbaarheid gezien de goede ontsluiting van het plan.
Conclusie
De ontwikkeling speelt in op een actuele behoefte in de gemeente Meierijstad en sluit zo goed als mogelijk aan op bestaand stedelijk gebied. De huidige planontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten en doelstellingen van de ladder voor duurzame ontwikkeling om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een ongewenste leegstand te voorkomen.
Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.
Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig. De woningen in het voorliggende plan worden aardgasloos gebouwd.
Conclusie
Door het aardgasloos realiseren van de woningen wordt voldaan aan de Wet Voortgang Energietransitie.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’ vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn?
Doorwerking plangebied
De beoogde woningbouw heeft geen invloed op de opgestelde ambities. De ontwikkeling moet wel in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd waarom de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze aspecten en waarom de aspecten geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Het vooorgenomen plan is daarom niet in strijd met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld op 25 oktober 2019. Hoofddoelstellingen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn ‘zuinig ruimtegebruik’ met daaraan gekoppeld de ‘concentratie van verstedelijking’. De accenten moeten hierbij liggen op ‘inbreiding’ en ‘herstructurering’.
Concentratie van verstedelijking
De provincie stuurt op concentratie van verstedelijking: het is belangrijk dat er verschil bestaat en blijft bestaan tussen de steden en dorpen. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant en is onderverdeeld in ‘concentratiegebieden’ en ‘overig stedelijk gebied’. In concentratiegebieden wordt de bovenlokale groei van verstedelijking opgevangen. Daarnaast moet hier een hoog voorzieningenniveau geboden worden, waardoor de (suburbane) kernen en dorpen buiten het concentratiegebied het huidige (landelijke) karakter behouden. In overig stedelijk gebied is grootschalige verstedelijking ongewenst. Wel kan hier voor de eigen behoefte gebouwd worden.
Naast concentratie van verstedelijking wil de provincie binnen de stedelijke structuur het volgende bereiken:
Het plangebied is in de Interim omgevingsverordening opgenomen als ‘Landelijk gebied’ met de aanduiding ‘verstedelijking afweegbaar’. Ook ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone voor de drinkwatervoorziening van Veghel.
Figuur 3-12 Uitsnede uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Verstedelijking is in beginsel mogelijk, onder de volgende voorwaarden (artikel 3.43):
Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Lid 1 Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 'Instructieregels aan gemeenten' invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Lid 2 Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1 Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
Lid 2 Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.
Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering
Lid 1 De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
Lid 2 De lagenbenadering omvat de effecten op:
Lid 3 Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Artikel 3.8 Meerwaardecreatie
Lid 1 Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
Lid 2 De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Lid 1 Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Lid 2 Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
Lid 3 Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
Lid 4 Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.
Doorwerking plangebied
Locatie in relatie tot zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.5 lid 2 onder a en artikel 3.6)
De gemeente Meierijstad heeft dringend behoefte aan nieuwe woningen. Dit blijkt, onder meer, uit:
In de Woonvisie 2018 werd uitgegaan van een toename van 3.940 woningen in de periode 2018 tot 2028. Daarvan waren er in 2018 en 2019 al ruim 1.000 gerealiseerd. Hierdoor resteerden nog een kleine 3.000 woningen voor de jaren 2020 tot 2028.
In het Actieplan woningbouw baseert de gemeente zich op de provinciale prognoses voor de periode 2020-2040, die uitgaan van 5.750 benodigde extra woningen voor de gemeente Meierijstad. In deze prognoses is bovendien voorzien dat na 2040 nog meer woningen in de gemeente nodig zijn, als gevolg van een toename van het aantal inwoners en maatschappelijke veranderingen (gemiddeld kleinere huishoudens). De provinciale prognoses houden ook rekening met de extra woningen die nodig zijn voor de huisvesting van long-stay arbeidsmigranten. Op basis van de provinciale cijfers staat vast dat er voorlopig nog geen einde komt aan de groei van de woningbehoefte in Meierijstad. De provinciale prognose geldt voor de gehele gemeente. Het uitgangspunt uit de Woonvisie 2018 is het evenredig verdelen van de woningbouwprognose over de kernen. In het Actieplan Woningbouw is afgesproken om de extra opgave, die is voortgekomen uit de hogere prognoses, meer te verdelen naar gelang er kansen ontstaan.
Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. In de Structuurvisie Mariaheide is aangegen welke locaties binnen Mariaheide in aanmerking komen voor herstructurering of transformatie. Op de locatie Mariahof e.o. (“Achter den Kerck”) is de afgelopen jaren nieuwbouw gepleegd. Woningcorporatie Woonbelang Veghel (tegenwoordig Area Wonen) heeft er in mei 2010 van afgezien om de woningen van aan de Ericastraat (grenzend aan het Dobelsteenplein) te vervangen voor appartementen en heeft deze woningen verkocht aan particulieren. Transformatie van het Heijzo terrein aan de Pastoor van Haarenstraat behoort nog tot de mogelijkheden. Het aantal woningen (7) op deze locatie zal echter dermate beperkt zijn, dat hiermee onvoldoende voorzien kan worden in de lokale behoefte aan woningen.
Vanwege gebrek aan meer inbreidingsmogelijkheden is daarom gekeken naar een geschikte uitbreidingslocatie. De locatie Steenoven II sluit direct aan op bestaand stedelijk gebied en vormt de afronding van de woningbouwontwikkeling Steenoven. Het woningbouwplan Steenoven fase II is op 23 maart 2022 afgestemd met de regio en is bestuurlijk akkoord voor de ontwikkeling van maximaal 50 woningen.
Het provinciale als gemeentelijke beleid is gericht op het behouden van de leefbaarheid in kleine kernen. Dat is ook waar dit plan voor Mariaheide aan bijdraagt. Door te zorgen voor nieuwe woningen wordt het mogelijk gemaakt om te blijven wonen in de eigen kern. Daarnaast wordt een woonmilieu gerealiseerd dat door prijszetting, landelijk dorps en groen karakter ook een aantrekkelijke optie kan zijn voor woningzoekenden binnen het stedelijk gebied. Het aanbod is afgestemd op de vraag die er is vanuit de lokale bevolking.
De ontwikkeling past qua schaal, omvang en functie binnen het plangebied. De planmatige aanpak zorgt voor een concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt. Dit heeft geen nadelige gevolgen voor de ambities die de provincie nastreeft en heeft geformuleerd in artikel 3.7 van de Interim omgevingsverordening.
Aan artikel 3.42 wordt voldaan en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik in de zin van artikel 3.5 onder a en artikel 3.6.
Lagenbenadering (artikel 3.5, lid 2 onder b en artikel 3.7)
Figuur 3-2 Lagenbenadering
Laag 1 de ondergrond
Binnen deze laag zijn de aspecten, bodem, grondwater en archeologie van belang. Het bodem- en watersysteem is leidend bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied ligt op een hoogte van circa 10 meter NAP op een dekzandvlakte (zie ook paragraaf 2.1). De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater dient (en kan) echter wel in de bodem te infiltreren (zie verder paragraaf 4.11). Verder houdt het plan rekening met de bestaande oude structuren in het plangebied.
Afbeelding 3-3 klimaatonderlegger (provincie Brabant)
Op bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de klimaatonderlegger opgenomen, met in de cirkel het plangebied. Het plangebied is volgens deze kaart kansrijk voor woningbouw voor wat betreft bodem en water.
Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er een lage archeologische verwachting voor alle periodes geldt. Daarnaast is door het verwachte bodemtype (beekeerdgrond) de kans groot dat door de omvorming van heide naar bos naar een afwisseling van grasland, weide en boomgaard de bodem tot in de C-horizont verstoord is.
Laag 2 de netwerklaag
Binnen deze laag gaat het om de aspecten infrastructuur, de afwikkeling van goederen- en personenvervoer, natuur, energie en waterwegen.
In het gebied zijn geen relevante ondergrondse buisleidingen of andere onder- of bovengrondse (energie-) transportleidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen. Het plangebied ligt gunstig ten opzichte van omliggende werkgebieden en de kern Mariaheide en Veghel. De infrastructuur van het plangebied wordt aangesloten op de reeds bestaande structuren. Het plangebied zal worden ontsloten via de de Veldoven en de Heiakkerstraat. Afgezien van de ontsluiting van de woningen zorgt het plan niet voor nieuwe grootschalige infrastructuur. Het plangebied wordt voor fietsverkeer ontsloten door de recente snelfietsroute naar Veghel en verder.
Zoals al aangegeven wordt het gebied nu agrarisch gebruikt. Dit gebruik wordt beëindigd wat gunstig is voor de omgeving en eventuele natuurwaarden. Uit onderzoek is gebleken dat het plan een bepaald effect heeft op de kerk- en steenuil. Om overtreding van de Wnb te voorkomen is het plaatsen van paddenschermen tijdens de uitvoering noodzakelijk en moet de coniferenhaag ten noorden van de vrijstaande woningen behouden blijven voor de huismus. Voor de steenuilen moet alternatief foerageergebied aangeboden worden en is een ontheffing soortenbescherming verleend. Binnen het plangebied wordt een groenstrook ingericht die kan dienen als mitigerende maatregelen voor het verdwijnen van een deel van het foerageergebied. Uiteraard moet bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening worden gehouden met de verlichting van het bouwterrein en werkverkeer, het broedseizoen en is de algemene zorgplicht van toepassing. Ook bij de inrichting van het plangebied moet voorkomen worden dat straatlantaarns gericht zijn op de groenstrook.
Laag 3 de bovenste laag
De bovenste laag omvat volgens de Interimverordening de bovengrondse – beleefbare – zaken: cultuurhistorie, landschap, omvang functie/bebouwing, effecten op bestaande en toekomstige functies, gezondheid, veiligheid en milieu. In deze laag is de voorgenomen ontwikkeling het meest zichtbaar.
Het plan houdt rekening met de van oudsher aanwezig structuren en het landschap. De omvang van het plan is afgestemd op de behoefte en de beschikbare locatie, zodat het een logische afronding van de kern vormt. Uit de onderzoeken bij dit bestemmingsplan is gebleken dat de effecten op bestaande en toekomstige functies acceptabel zijn en er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het plangebied Steenoven II fase II is gelegen op een dekzandvlakte ten zuiden van de kern Mariaheide. Het gebied is gelegen in de oude ontginning van Mariaheide. De gronden rondom zijn agrarisch in gebruik, waarbij de ruilverkaveling de agrarische productieomstandigheden sterk heeft verbeterd. Tegelijkertijd zijn met de ruilverkaveling belangrijk cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten verdwenen.
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een historische laanbeplanting. Ten oosten loopt de Heiakkerstraat. Het plangebied zelf is nu in gebruik als grasland en verpacht aan een lokale agrariër. De landschappelijke kwaliteit is afgezien van de laanbeplanting beperkt. De directe omgeving van het plangebied is kenmerkend voor een agrarische landschap.
Meerwaardecreatie (artikel 3.5 lid 2 onder c en artikel 3.8)
Meerwaardecreatie bestaat uit een goede benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat én de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. Om die reden is het woningbouwplan Steenoven II Fase II gedeeld met de gemeente Uden, Landerd, Vught, Boxtel, Sint-Michelsgestel, Boekel, Heusden, Oss, 's-Hertogenbosch en Bernheze.
Binnen de kaders van het bestemmingsplan Steenoven II Fase II wordt meerwaarde gecreëerd doordat gebruik wordt gemaakt van een agrarische perceel waar door middel van zorgvuldig ruimtegebruik een woonmilieu wordt gecreëerd voor toekomstige generaties van Mariaheide. De voorliggende ontwikkeling voorziet in een versterking van de leefbaarheid in de kern Mariaheide. Deze ontwikkeling zal worden gecombineerd met een goede landschappelijke inpassing.
Kwaliteitsverbetering landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Ter uitwerking van het vereiste tot kwaliteitsverbetering van het landschap ex artikel 3.9 IOV zijn in regionaal verband afspraken gemaakt. Ten aanzien van planmatige stedelijke ontwikkelingen in het zoekgebied voor verstedelijking is vastgelegd dat de kwaliteitsverbetering, een vaste afdracht per m², 1% van de uitgifteprijs betreft. Deze bijdrage zal in een fonds worden gestort en aangewend worden voor de landschappelijke inpassing.
Om inzicht te geven in de bedragen die worden besteed aan de landschappelijke inpassing is onderstaande berekening opgesteld. De totale te verwachte grondopbrengsten van de ontwikkeling van het plangebied is € 2.027.969,--. Van de opbrengsten wordt 1% besteed aan landschappelijke inpassing. Het minimum bedrag dat geïnvesteerd moet worden in de landschappelijke inpassing van Steenoven fase II is dus afgerond € 20.280,--.
Voor de ontwikkeling van Steenoven fase II is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit landschappelijk plan is toegevoegd aan als bijlage 17. De kosten voor deze inpassing zijn € 102.951,- euro. Deze kosten zijn exclusief sanering, onderzoeken, verharding, beheer en uitgaven voor een ecologisch werkprotocol. Hiermee wordt dus ruim voldaan aan het minimum van 1% (€ 20.280).
Objectnaam | Eenheid | Aantal | Prijs per eenheid | Prijs totaal |
Grondwerk (totaal) | Are | 62 | €500 | €31000 |
Aanplant bosplantsoen/heesters | st | 5000 | €2,- | €10000 |
Inkoop bosplantsoen/heesters | st | 5000 | €1,5 | €7500 |
Aanplant bomen (inclusief grondverbetering en benodigdheden | st | 44 | €300 | €13200 |
Inkoop bomen | st | 44 | €500 | €22000 |
Indirecte bouwkosten | 23% | €19251 | ||
Totaal | € 102951,- |
De landschappelijk inpassing is vastgelegd in een plan en de uitvoering hiervan wordt als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.
In het regionaal overleg wordt verslag gedaan van de financiële bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.
Boringsvrije zone
Het plangebied is aangeduid als boringsvrije zone. Boringsvrije zones liggen als een schil rond de waterwingebieden. Bij een boringsvrije zone wordt het water gewonnen uit een dieper pakket, dat wordt afgesloten door een kleilaag. Boringsvrije zones zijn daarom minder kwetsbaar dan grondwaterbeschermingsgebieden. De vaststelling van de zonegrens wordt bepaald door de horizontale reistijd van 25 jaar in het watervoerend pakket waaruit onttrokken wordt. De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant bevat instructieregels voor bestemmingsplannen van gemeenten. Een van die instructieregels is dat het bestemmingsplan voor een boringsvrije zone mede moet zorgen voor behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Hieraan geeft de gemeente invulling door middel van een vergunningenstelsel voor activiteiten in de bodem op een diepte van meer dan 10 meter. De vergunning voor boringen of andere grondwerkzaamheden kan worden verleend als boringen of grondwerkzaamheden dieper dan 10 meter beneden maaiveld gaan, maar de beschermende kleilaag niet doorboren. In de planregels is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
In de Regionale Woondeal Noordoost-Brabant, waarvan Meierijstad deel uitmaakt, wordt een regionale doorvertaling gemaakt naar gemeenten en corporaties van de gemaakte afspraken tussen Rijk en provincie en tussen Rijk en corporaties. De afspraken in deze woondeal moeten ervoor zorgen dat de woningbouw niet wordt belemmerd maar juist wordt bevorderd en versneld. Hiervoor zijn (flexibele) afspraken gemaakt.
In de woondeals staan naast het concreet aantal te bouwen en transformeren woningen ook andere afspraken, zoals:
Met het plan worden meer woningen mogelijk gemaakt dan de actuele woningbehoefte in Mariaheide. Dit past in het streven om meer en sneller woningen te bouwen dan in eerste instantie is gepland. Het type woningen past verder binnen de vraag. Aan de - relevante - afspraken in de regionale woondeal wordt voldaan.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.
De provinciale ruimtelijke beleidskaders zijn of moeten worden vertaald in het gemeentelijke ruimtelijke beleid. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de Structuurvisie Veghel 2030, de Woonvisie Meierijstad 2018, het Paraplubestemmingsplan parkeren, de Welstandsnota Meierijstad 2018 en de duurzaamheidsambities van de gemeente Meierijstad.
Op 19 december 2013 is de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd voor de voormalige gemeente Veghel. Inmiddels is de gemeente gefuseerd met gemeente Schijndel en gemeente Sint-Oedenrode tot gemeente Meierijstad. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente. In de structuurvisie wordt er voor gekozen om voort te bouwen op typisch Veghelse kwaliteiten. Dat betekent dat de inspanningen erop gericht moeten zijn om Veghel als 'werkstad' op de kaart te houden en als 'woondorp' juist meer op de kaart te zetten. Het betreft een globale visie, die kaders stelt aan gewenste ontwikkelingen in zowel het stedelijk als landelijk gebied.
Doorwerking plangebied
Om de leeftijdsopbouw van de bevolking zo evenwichtig mogelijk te houden, zal ook de komende jaren gedifferentieerd gebouwd moeten blijven worden. Dat wil zeggen meer multifunctionele woningen en betaalbare woningen voor jongeren. Daarnaast is het van belang dat het verenigingsleven kan blijven voorzien in de behoefte aan sociaal/culturele voorzieningen (o.a. muziek, sport, recreatie). Voor de uitbreiding van de woningvoorraad van Mariaheide is de nieuwe Woonvisie van de gemeente Meierijstad leidend. In de volgende paragraaf wordt de Woonvisie Meierijstad 2018 nader uiteengezet.
In de Structuurvisie zijn verschillende visiekaarten opgenomen. Voor de beoogde ontwikkeling is de Visiekaart 2030 van belang. Het plangebied is aangeduid als woningbouwlocatie. De woningbouwlocaties op de visiekaart zijn de locaties die een logische eerste stap vormen en naar de huidige inschatting toereikend zullen zijn voor een periode tot 2030. De beoogde ontwikkeling is hiermee in lijn met de Structuurvisie Veghel 2030.
Figuur 3-3 Uitsnede Visiekaart Structuurvisie Veghel 2030, de globale ligging van het plangebied is rood omcirkeld
Meierijstad wil een gemeente zijn met een aantrekkelijk woonklimaat en een woningaanbod voor iedereen. Gestreefd wordt, naast vitale wijken en kernen, naar een gevarieerd woningaanbod in aantrekkelijke, leefbare buurten om ruimte en kansen te bieden aan alle bevolkingsgroepen en leefstijlen.
Waar de vergrijzing, de gezinsverdunning en de inclusieve samenleving, waar iedereen meedoet en tot zijn recht komt, om aandacht vragen. Waar de gemeente duurzaam en zorgvuldig gebruik maakt van de ruimte en bestaand vastgoed. Een woonbeleid wat toekomstbestendig is en haar basis vindt in de woningbehoefte van de woningzoekenden.
Om te voorzien in de diversiteit van woningbehoeften en wensen van eigen inwoners en van hen
die zich in Meierijstad al dan niet tijdelijk willen vestigen, geeft de gemeente ruimte aan woningbouwplannen. Voor de woningbehoefte wordt niet alleen gekeken naar de korte maar ook naar de lange termijn. Waar het goede van het landelijk wonen wordt behouden en de meer stedelijke kern aantrekkelijker wordt gemaakt en wordt versterkt. En waar de gemeente samenwerkt met plaatselijke partners en inwoners, maar ook met de regio. De gemeente richt de aandacht op vier thema’s en de realisatiekracht van deze visie:
De gemeente Meierijstad geeft prioriteit aan inbreidingsplannen boven uitbreidingsplannen. De gemeente werkt aanvullend op deze woonvisie aan een transformatievisie. Daarin worden potentiële inbreidings- en transformatielocaties in kaart gebracht en wordt een afwegingskader opgenomen.
De gemeente geeft tevens aan meer ruimte te willen bieden aan nieuwe woonvormen voor ouderen die willen doorstromen. Daarbij wil de gemeente de doorstroming van ouderen, eventueel met een zorgbehoefte, naar meer geschikte woningen stimuleren. De gemeente legt het accent op het bouwen voor de doorstroming door goede alternatieven te realiseren voor ouderen (de woonwensen van ouderen in met name de kleinere kernen) en dure scheefwoners (in met namen de grotere kernen). Daarbij wordt ingezet op inbreiding in bestaande kernen met aandacht voor kwaliteitsverbetering en zorgvuldig ruimtegebruik en behoud van de kracht van de kern. Een dergelijke kwaliteitsverbetering, die ook kan resulteren in unieke woonconcepten op unieke plekken is bijvoorbeeld wenselijk voor vastgoed dat niet meer voor het oorspronkelijke doel wordt gebruikt, leeg staat of al gesloopt is.
Doorwerking plan(locatie)
Voorliggend initiatief ziet op uitbreiding van Mariaheide. Zoals in paragraaf 3.1.3 is aangegeven zijn in de kern Mariaheide onvoldoende inbreidingslocaties of transformatielocaties beschikbaar om invulling te geven aan de woningbehoefte. Uitbreiding is daarmee de nige mogelijkheid om grootschaligere bouwprojecten mogelijk te maken. Door het plan direct te laten aansluiten op de bestaande woonbebouwing is toch sprake van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Er worden maximaal 40 (reguliere) woningen gerealiseerd, bestaande uit:
Figuur 3-4 Stedenbouwkundig ontwerp
De ontwikkeling is in lijn met het streven van de gemeente Meierijstad naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, gevarieerde en passende woningen. Het plan komt daarmee tegemoet aan een actuele behoefte. Een en ander houdt in dat het plan passend is binnen het vigerende beleid en uitvoeringsprogramma voor de toekomst van de gemeente Meierijstad en in het bijzonder voor Mariaheide.
Conclusie
Voorliggend plan sluit aan bij en doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Woonvisie Meierijstad 2018.
Door voortschrijdend inzicht en bijstelling van de provinciale woningbouwprognoses is aanpassing van de Woonvisie gewenst. De bouwopgave is aanzienlijk en wordt veroorzaakt door voortdurende stijging van de prijzen en krapte op de woningmarkt. In het Actieplan woningbouw 2021 worden voorstellen gedaan voor wijzigingen in de Woonvisie en versnelling van de productie. Er is gekozen om geen nieuwe Woonvisie op te stellen, maar een Addendum toe te voegen.
In het Addendum zijn een aantal aanpassingen vastgesteld:
In onderstaande tabel is de actuele inschatting opgenomen van de woningbouwprogrammering per kern.
In onderstaand overzicht is te zien dat ten opzichte van de 49 benodigde woningen voor Mariaheide 79 woningen zijn gerealiseerd in de periode tot 2021 waarbij aanvullend nog 34 woningen gepland zijn in de periode na 2021. Daarmee zou ruim voldaan zijn aan de woningbehoefte in Mariaheide. In het actieplan wordt ook benoemd dat er naar kansen moet worden gekeken voor het realiseren van grotere aantallen woningen. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming.
Figuur 3-5 Woningbouwprogramma per kern
Van de 34 nog geplande woningen in Mariaheide na 2021 zijn in 2021 en 2022 4 woningen gerealiseerd en zijn 9 woningen opgenomen in de harde plancapaciteit. Er bestaat nog een resterende behoefte van 21 woningen. Voor de gehele gemeente Meierijstad bestaat nog een resterende behoefte van 4.171 woningen ten opzichte van het Actieplan Woningbouw 2021. De woningen in Steenoven passen daarmee binnen de behoefte van de gemeente Meierijstad.
Conclusie
Met het plan worden meer woningen mogelijk gemaakt dan de woningbehoefte in Mariaheide. Dit past in het streven om meer woningen te bouwen dan in eerste instantie is gepland.
De Verordening doelgroepen Meijerijstad is 12 februari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Meierijstad. Deze Verordening is mede mogelijk doordat de Wet ruimtelijke ordening (WRO) de gemeenten de mogelijkheid biedt om in bestemmingsplannen per deelgebied te eisen dat in nieuwbouwplannen per categorie woningen een bepaald percentage wordt gerealiseerd. Dit is mogelijk voor de categorieën sociale huur, middeldure huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap. De doelgroepenverordening maakt het realiseren van gemeentelijk woningbeleid in bestemmingsplannen mogelijk, maar is alleen van toepassing op (ver)nieuwbouw.
De Verordening bevat de categorieën sociale huurwoning, middeldure huurwoning, sociale koopwoning en sociale middeldure koopwoning. De maximale aanvangshuur en maximale verkoopprijs voor de diverse categorieën zijn hiermee ook vastgelegd. Door de Doelgroepenverordening wordt ook vastgelegd voor welke doelgroep de sociale categorieën bestemd zijn. Verder regelt de Verordening de periode dat per categorie de woningen beschikbaar moeten zijn, de zogenaamde instandhoudingstermijnen.
Huur- en koopprijzen
De maximale huurprijs voor de sociale en middeldure huurwoning is gebaseerd op de bestaande huurtoeslaggrens (Artikel 13, eerste lid, onder a, Wet op de huurtoeslag) en sluit aan bij de bedragen genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening (Artikel 1.1.1. eerste lid onder d en J). Deze grens bedraagt € 763 (prijspeil 2022). Voor een middeldure huurwoning bedraagt de bovengrens € 1.050 (prijspeil 2022). Een sociale koopwoning heeft een bovengrens van € 244.000,- (prijspeil 2022).
Doelgroepen
Tot de belangrijkste doelgroep voor sociale huurwoningen behoren huishoudens met een inkomen tot maximaal de DAEB-norm (tot € 45.014,- prijspeil 2022). De koopprijsgrens sociale koop is in Meierijstad in 2022 maximaal € 244.000. Hiervoor is een bruto jaarinkomen van circa € 55.000,- nodig. De gemeente Meierijstad kiest er voor om het DAEB inkomen te vermenigvuldigen met 1,5 om te verwijzen naar een wettelijke norm. Op deze manier resulteren prijswijzigingen niet telkens in het aanpassen van de verordening. Voor 2022 betekent 1,5 x DAEB norm een maximaal bruto jaarinkomen van €67.521,-. Hiermee is het bruto jaarinkomen iets verruimd.
Het plan
De initiatiefnemer is voornemens 40 woningen te realiseren aan de rand van Mariaheide.
Het woningprogramma bestaat uit
Het aanbod voldoet aan de woningbehoefte van de doelgroepen bestaande uit starters, gezinnen en senioren, en betaalbare woningen. Het resultaat is een inclusief woningaanbod dat past binnen de kaders van de Doelgroepenverordening van de gemeente Meierijstad.
Conclusie
Het initiatief past binnen de kaders van de Verordening doelgroepen woningbouw gemeente Meierijstad. Het aantal en het type woningen zijn vastgelegd in de planregels.
Vanaf 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening komen te vervallen. Eén van de consequenties van het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften is dat vanaf dat moment bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de Bouwverordening getoetst kan worden aan de gemeentelijke parkeernormen. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om via het bestemmingsplan regels te stellen over parkeernormen.
De gemeente Meierijstad is voornemens om alle huidige bestemmingsplannen aan te laten sluiten bij de doelstellingen van deze wetswijziging. Dit betekent dat de parkeernormen bij (bouw)plantoetsing nu aan de bestemmingsplannen gekoppeld gaan worden.
Geldende bestemmingsplannen die in de regels reeds verwijzen naar het parkeerbeleid en/of waarvoor geldt dat in de regels reeds parkeernormen zijn opgenomen, hoeven strikt genomen niet te worden herzien, maar het kan wel. Voor de uniformiteit is ervoor gekozen om de normen op alle ruimtelijke plannen van toepassing te verklaren.
Het plan bevat daarnaast een mogelijkheid voor het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de normen, mits aangetoond wordt dat dit niet zal leiden tot onvoldoende parkeergelegenheid. Het niet in stand houden van parkeerplaatsen wordt bovendien aangemerkt als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.
Doorwerking (plan)locatie
In paragraaf 4.13 wordt getoetst aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Meierijstad. Hieruit blijkt dat voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied worden gerealiseerd.
Conclusie
Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in het Paraplubestemmingsplan parkeren / de Nota Parkeernormen Meierijstad 2018.
De Welstandsnota Meierijstad 2018 is vastgesteld op 5 juli 2018. De welstandsnota heeft de ambitie om bij te dragen aan een hoogwaardige woon- en leefomgeving voor iedereen in Meierijstad en geeft daarom nuttige aanwijzingen bij nieuw- en verbouwplannen. De nota is gebaseerd op bestaand welstandsbeleid uit de nota’s van Schijndel, Veghel en Sint Oedenrode, aangevuld met het actuele thema duurzaamheid. De verschillen in de nota’s zijn genivelleerd door nog meer delen van het grondgebied welstandsvrij te verklaren. In die gebieden is voor nieuwe bouwinitiatieven wel een welstandsbeoordeling van toepassing.
Met het nieuwe voorstel wordt de gebiedsgerichte welstandsbeoordeling beperkt tot de gebieden met een beeldkwaliteitsplan. In de overige gebieden blijft de welstandsbeoordeling beperkt tot de ‘objectbeoordeling’ (onder andere monumenten) of ‘themabeoordeling’(reclames).
De welstandsbeoordeling wordt niet volledig afgeschaft, maar wel overal waar het verantwoord is. De welstandsbeoordeling blijft beperkt tot:
Zodoende is er geen welstandsbeoordeling meer nodig voor de volgende initiatieven:
Doorwerking (plan)locatie
Voor het plan geldt dat een welstandsbeoordeling noodzakelijk is. Zodra de plannen verder zijn uitgewerkt wordt de Welstands-/Monumentencommissie betrokken bij de beoordeling van het bouwplan en wordt advies gevraagd bij concrete aanvragen om vergunningen.
De concrete doelstellingen op het gebied van duurzaamheid voor de gemeente Meierijstad zijn vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma voor de duurzaamheidsvisie. Hierin staat centraal dat duurzaamheid geen afzonderlijk beleidsveld meer is binnen de gemeente, maar integraal terug moet komen in de werkzaamheden en projecten van de gemeente.
Het algemene ruimtelijke uitgangspunt van gemeenten is er verder op gericht om te komen tot ‘duurzaam bouwen’. Duurzaam bouwen verhoogt de gebruikswaarde (functioneel), belevingswaarde (vorm) en de toekomst (tijd) voor de bebouwde omgeving. Duurzaam bouwen is in dit geval te onderscheiden in stedenbouwkundig en bouwkundig duurzaam bouwen. Een goed stedenbouwkundig plan draagt bij aan een duurzame toekomst en voorkomt onder andere verloedering en leegstand.
Stedenbouwkundige duurzaamheid komt tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet en inpassing van de bebouwing. Ruimtelijke kwaliteit vormt de voorwaarde voor een goed woon- en leefmilieu. Belangrijk hierbij is het om de stedenbouwkundige structuur op een goede manier kenbaar te maken en te behouden. Bouwkundige duurzaamheid laat zich onder andere uitdrukken in:
Conclusie
Het ontwerp van het plan zal ervoor zorgen dat het plan aansluit op de reeds aanwezige bebouwing. De toe te passen bouwmaterialen zullen afgestemd worden op de reeds aanwezige woningen. Bij de verdere uitwerking zal gekeken worden naar de mogelijkheden voor duurzaam materiaalgebruik en slimme energetische concepten.
De beoogde ontwikkeling is, voor zover deze momenteel is uitgewerkt, in strijd met het Actieplan Wonen en het Addendum op de woonvisie. Verder is het plan niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de verschillende aspecten.
In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 (verder: Besluit m.e.r.) zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C). Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.
De bouw van 33 woningen valt onder het Besluit me.r. categorie D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De hierbij opgenomen drempelwaarden worden niet overschreden:
Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij deze beoordeling worden de selectiecriteria van de Europese richtlijn gevolgd:
Er is een aanmeldnotitie opgesteld, waarin de bovengenoemde selectiecriteria zijn opgenomen en op basis waarvan het bevoegd gezag een besluit kan nemen of een milieueffectrapportage noodzakelijk is of niet. De aanmeldnotitie is opgenomen in Bijlage 2.
Conclusie
Uit de aanmeldnotitie blijkt dat het project niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen en dat er geen noodzaak is om een milieueffectrapportage te doorlopen.
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd.
Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Pastoor van Haarenstraat. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km/uur wegen. De Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing op deze wegen. In de omgeving van het plangebeid zijn eveneens geen gezoneerde spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen gelegen.
Daarnaast moet worden onderzocht of de nieuwe situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, oftewel of ter plaatse een aanvaardbaar (akoestisch) woon- en leefklimaat kan worden geboden.
Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 3 blijkt dat de geluidbelasting op het plangebied als gevolg van Pastoor van Haarenstraat ruim lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Zelfs als de verkeersaantrekkende werking van het plan volledig via de Pastoor van Haarenstraat wordt afgewikkeld, leidt dit niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
De cumulatieve geluidbelasting als gevolg van de beschouwde wegen in de omgeving bedraagt 45 dB. Er is daarmee sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat ter plaatse.
Ter plaatse van het plangebied is de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer ruim lager dan de voorkeursgrenswaarde. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen overige gezoneerde geluidbronnen die in het kader van de Wet geluidhinder beschouwd moeten worden. Vanuit akoestisch oogpunt is sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het plan.
Bij de besluitvorming in het kader van een ruimtelijke plan dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 33 woningen en blijft daarmee ruim binnen de hiervoor genoemde grenzen.
Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit zal voldoen aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. Het plan voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm. Aanvullende berekeningen zijn in het kader van het aspect luchtkwaliteit niet aan de orde. Het aspect luchtkwaliteit levert geen beperking en/of belemmeringen op aan de planontwikkeling.
Conclusie
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van 33 woningen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling van de woningen draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving en dat de toekomstige bewoners een goed woon- en leefklimaat wordt geboden.
Uit de grootschalige concentratiekaart Nederland (GCN versie 2023) blijkt dat de concentratie luchtverontreinigende stoffen ter plaatste 12,7 µg/m3 bedraagt voor NO2. In combinatie met het berekende effect van de verkeersaantrekkende werking wordt ruim voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3.
Figuur 4-1 Concentratie NO2 in de omgeving van het plangebied (GCN 2023)
Met behulp van de GCN is bepaald dat de concentratie PM10 ter plaatse 17,7 µg/m3 bedraagt. Ook hiervoor geldt dat deze concentratie samen met het effect van de verkeersaantrekkende werking ruim lager is dan de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3.
Figuur 4-2 Concentratie PM10 in de omgeving van het plangebeid (GCN 2023)
Tot slot is met de GCN bepaald dat de concentratie PM2,5 ter plaatste 9,9 µg/m3 bedraagt. Ook voor PM2,5 geldt dat ruim wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 25 µg/m3.
Figuur 4-3 Concentratie PM2,5 in de omgeving van het plangebeid (GCN 2023)
De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is ruim lager dan de wettelijke voorschriften en daarmee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Voor zo ver het gaat om het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het plangebied.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierinzijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
In de quickscan externe veiligheid (zie Bijlage 4) wordt ingegaan op de risicobronnen in de omgeving van het plangebied.
In de omgeving van het plangebied zijn 4 externe veiligheidsbronnen gesitueerd. Het betreft 2 bedrijven, de Rijksweg A50 en een hogedrukgasleiding. Bij de bedrijven is een bovengrondse propaantank aanwezig. Voor beide bedrijven geldt dat de afstand tot de grens van het plangebied veel groter is dan de veiligheidsafstand van de propaantank. Deze veiligheidsbronnen vormen daarom geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor de A50 geldt ter plaatse een risicocontour van 0 meter en is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Omdat het plan op meer dan 200 meter van de weg is gelegen, hoeft ook niet ingegaan te worden op het groepsriscio.
Voor de hogedrukgasleiding is de plaatsgebonden risicocontour op de leiding gesitueerd (contour van 0 meter). Het plangebied is ruim buiten het invloedgebied van de leiding gelegen. het plan heeft daarom geen gevolgen voor het groepsrisico van de leiding.
Het plangebied ligt op circa 4,5 km van de meest nabij gelegen hoogspanningsleiding en is daarmee ruim buiten de magneetveldzone van 60 meter aan weerszijde van de leiding gesitueerd.
De meest nabij gelegen zendmast bevindt zich op circa 350 meter vanaf het plangebied. Uit jaarlijkse veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijkge plaatsen in Nederland nergens worden overschreden.
De risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de realisatie van het plan Mariaheide Steenoven II fase 2 in Mariaheide.
Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven en milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande bedrijven in de omgeving en of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de grenzen van de bestemmingen die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel die op basis van het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.
Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In de navolgende tabel worden de richtafstanden weergegeven.
Milieucategorie | Richtafstand [m] rustige woonwijk |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 | 500 |
5.2 | 700 |
5.3 | 1.000 |
6 | 2.000 |
Tabel 4-1 Overzicht richtafstanden per bedrijf
Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving. Instrumenten van ruimtelijke ordening en milieu kunnen elkaar daarbij ondersteunen. Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen, onderscheidt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in haar brochure Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) twee omgevingstypen:
Ad. 1
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een 'rustig buitengebied' (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Ad. 2
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied', waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd.
In het onderzoek Bedrijven en milieuzonering (zie Bijlage 5) is uitgegaan van de richtafstanden voor een rustige woonwijk. De diverse bedrijven in de omgeving hebben een maximale richtafstand van 10 tot 50 meter vanaf de grens inrichting (greens van de bestemming op basis waarvan het bedrijf is toegestaan). Voor alle bedrijven geldt dat de afstand tot het deel van het plangebied waar woningbouw is toegestaan groter is. De richtafstand van alle bedrijven wordt gerespecteerd.
Daarnaast geldt voor alle bedrijven dat op kortere afstand bestaande woningen zijn gelegen. Deze bestaande woningen bepalen de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven. Het plan vormt daarmee geen belemmering voor de bestaande bedrijven.
In de woonwijk zijn ook aan huis gebonden beroepen toegestaan. De bedrijfsactiviteiten die hierbij zijn toegestaan zijn weinig milieubelastend voor de omgeving en kunnen direct grenzend aan woningen uitgevoerd worden.
Conclusie
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect bedrijven en milieuzonering.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.
Binnen een afstand van 350 meter vanaf het plangebied zijn diverse veehouderijen gesitueerd (zie figuur 4-1). In de omgeving van de veehouderijen liggen bestaand geurgevoelige objecten die bepalend zijn voor de toegestane geuremissie van de bedrijven. Het voorgenomen plan levert daarmee geen belemmering op voor omliggende bedrijven.
Figuur 4-1: veehouderijbedrijven (blauwe punten) in de omgeving van het plangebied (rood omcirkeld)
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen en andersoortige agrarische bedrijven gelegen. De afstand tot de bestaande veehouderijen is zo groot dat er geen sprake zal zijn van een relevante voorgrondbelasting (de geurbelasting als gevolg van een individuele veehouderij).
Om te bepalen of ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt ingegaan op de achtergrondbelasting ter plaatse (de cumulatieve geurbelasting als gevolg van de veehouderijen in de omgeving). De Omgevingsdienst Zuidookst-Brabant stelt online een kaart beschikbaar met de achtergrondbelasting in heel Noord-Brabant (https://odzob.nl/kaarten-agrarisch). De meest recente versie van de kaart heeft als uitvoerdatum van het rekenbestand maar 2022. In afbeelding 4-2 is de achtergrondbelasting in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 4-2 Uitsnede Evaluatie geurhinder Veghel (situatie medio 2010).
Ter plaatse van het plangebied wordt de geurbelasting gekwalificeerd als goed met een geurbelasting van 3-7 ouE/m3. In de omgeving van het plangebied zitten twee bedrijven met een hogere vergunde geuremissie. Het betreft een bedrijf aan de Voorhei 2 met een vergunde emissie van 26.092 ou/s en een bedrijf aan de Bolstweg 6 met een vergunde emissie van 40.994 ou/s. Op basis van de gegevens in de kernsregistratie dierverblijven (https://veehouderijen.igoview.nl) is de geubelasting van deze bedrijven berekend op de grens van het gebied waar woningen gebouwd kunnnen worden. In Bijlage 6 zijn de invoergegevens en berekeningsresultaten opgenomen.
Uit de berekeningen blijkt dat de geurbelasting als gevolg van het bedrijf aan de Voorhei 2 varieert van 1,1 tot 1,7 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. Het bedrijf aan de Bolstweg 6 veroorzaakt een geurbelasting van 0,5 tot 0,9 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. De achtergrondbelasting is daarom bepalend voor de geurbelasting ter plaatse.
In de directe omgeving van het plan liggen geen veehouderijen. Het plan vormt daarmee geen belemmering voor veehouderijbedrijven. Op basis van de afstand tot veehouderijbedrijven is er geen sprake van een relevante voorgrondbelasting voor geur. De achtergrondbelasting als gevolg van geur is zo laag dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.
Rond fruit(boom)gaarden is sprake van een zogenaamde spuitcirkel waarbinnen woningbouw niet zonder meer mogelijk is in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de nabij gelegen percelen toegestaan. Ten zuiden van het plangebied, ter plaatse van Heiakkerstraat 1, is een fruitteler gesitueerd die ook gebruik maakt van bestrijdingsmiddelen.
In Nederland is niet wettelijk vastgelegd wat de minimale afstand moet zijn tussen fruit(boom)gaarden en nabijgelegen gevoelige objecten. Door het ontbreken van wetgeving is een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen fruit(boom)gaarden en een gevoelig object moet worden aangehouden. Bij deze afstand treden geen nadelige gezondheidseffecten op voor de omwonenden/aanwezigen. Op basis van het Activiteitenbesluit hebben fruit(boom)gaarden een teeltvrije zone om te voorkomen dat bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater terecht komen.
De afstand van 50 meter rondom fruit(boom)gaarden is een indicatieve afstand. Op basis van specifieke omstandigheden kan gemotiveerd van deze 50 meter worden afgeweken. In het bestemmingsplan is een bebouwingsvrije zone opgenomen van 50 meter vanaf de agrarische percelen waarbij rekening is gehouden met een eventueel aanwezige teeltvrije zone. Indien uit specialistisch onderzoek blijkt dat voor de specifieke situatie een kleinere spuitcirkel van toepassing is, dan kan met een binnenplanse afwijking de bebouwingsvrije zone verwijderd/aangepast worden.
Uit het VGO-2 en VGO-3 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Uit afbeelding 4-3 blijkt dat het plan ligt binnen 2 km van een geitenhouderij aan de Duifhuizerweg 24, met 1.325 geiten.
Afbeelding 4-3 Locaties van geitenhouderijen met meer dan 50 dieren in de gemeente Meijerijstad.
Er is daarmee sprake van een verhoogd gezondheidsrisico omdat het plan voorziet in een nieuwe gevoelige bestemming.
Initiatiefnemer – de gemeente Meierijstad – heeft kennisgenomen van de volksgezondheidsrisico's met betrekking tot de ligging in een straal van 2 km van geitenhouderijen.
In 2018 heeft de gemeente Meierijstad een ingestemd met een werkwijze voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van woningbouw in de omgeving van geitenhouderijen. Het afwegingskader voor het toelaten van woningen is gebaseerd op de volgende punten:
De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie 30 april 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of er sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico en of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is.
Stap 1 Endotoxine
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Voor overige veehouderijbedrijven is de bijdrage aan de endotoxinenorm beperkt. Het plan voldoet aan de endotoxine richtafstanden voor varkensbedrijven van 200 meter en de endotoxine richtafstanden voor pluimveehouderijen van 500 meter. De concentratie endotoxine in het plangebied voldoet aan de adviesnorm van 30 EU/m3 . Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Stap 2 Emissies
De ontwikkeling betreft het bouwen van 33 woningen en leidt niet tot een toename van emissies van geur en/of fijnstof en/of ammoniak.
Stap 3a Geur
Toetsen aan een aanvaardbaar woon-/leefklimaat aan de hand van het wettelijk kader. De ontwikkeling vindt niet plaats in een gebied met een overbelaste geursituatie (zie ook paragraaf 4.6).
Stap 3b Geur
Toetsen aan een aanvaardbaar woon-/ leefklimaat op basis van de gezondheidskundige advieswaarde. Er wordt voldaan aan de gezondheidskundige advieswaarde als gevolg van de geursituatie in het gebied (zie ook paragraaf 4.6).
Stap 4a Meerdere diersoorten in één veehouderij
Het plan voorziet niet in de ontwikkeling van veehouderijbedrijven of wijziging van bestaande veehouderijbedrijven.
Stap 4b De afstand tussen een varkensbedrijf en pluimveebedrijf
De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde varkensbedrijf en pluimveebedrijf is groter dan 100 meter.
Stap 5a, b en c De afstanden tot veehouderijen
De planlocatie is gelegen binnen de straal van 2 km van een geitenhouderij: Duifhuizerweg 24. Daarnaast is de planlocatie gelegen binnen 250 m van een schapenhouderij: Voorhei 8. Advies van de GGD is noodzakelijk. De locatie is niet gelegen binnen een afstand van 1 km van een pluimveebedrijf.
Stap 6 Mestbewerking
Er is in de nabijheid geen mestbewerking of verwerking.
Stap 7 Ongerustheid over de volksgezondheid
Er is in de omgeving geen ongerustheid over de volksgezondheid bij omwonenden.
Op basis van de handreiking veehouderij en volksgezondheid is vanwege stap 5a en 5c een advies van de GGD gewenst voor deze planontwikkeling. Dit advies is opgevraagd door de gemeente Meierijstad. In het advies (zie Bijlage 7) worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Met een aantal van deze adviezen is reeds rekening gehouden in het plan. Zo wordt aan de zuidzijde van het plangebied een strook vrijgehouden van bebouwing om de afstand van 50 meter van woningen tot aan locaties waar gewasbeschermingsmiddelen bij open teelt worden gebruikt te waarborgen.
In het akoestisch model is nagegaan wat de geluidbelasting op het plangebied is in de nachtperiode. Deze geluidbelasting bedraagt exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh ten hoogste 36 dB. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtwaarde van de GGD van 40 dB Lnight. Er is onvoldoende informatie bekend over overige geluidbronnen in de omgeving om de cumulatieve geluidbelasting in de nacht inzichtelijk te maken.
De gemeente Meierijstad heeft aangegeven dat geen geurberekeningen worden uitgevoerd om de achtergrondgeurbelasting te berekenen.
In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de ventilatie van woningen.
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden. Door middel van een quickscan Flora en fauna (zie Bijlage 8) is inzicht verkregen in de gevolgen van het plan voor de soortenbescherming en gebiedsbescherming. Op basis van de resultaten van deze quickscan is een nader onderzoek voor kerk- en steenuilen uitgevoerd (zie Bijlage 9). Daarnaast is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd om de gevolgen van het plan op nabij gelegen Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken (zie Bijlage 11).
In de Wnb onderdeel soortenbescherming zijn, op basis van internationale afspraken, drie beschermingsregimes opgesteld voor strikt beschermde soorten. Voor de eerste twee beschermingsregimes sluiten deze nauw aan bij de verboden en uitzonderingen uit respectievelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Voor de andere soorten geldt een minder strikt regime. Elk van de drie beschermingsregimes kent zijn eigen soortenlijsten met daarbij eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffingsverlening.
Planten
Binnen vijf km afstand van het plangebied komtop meerdere locaties de beschermde drijvende waterweegbree voor. Gedurende het veldbezoek (buiten het bloeiseizoen) zijn geen geschikte groeiplaatsen of groeiomstandigheden van de drijvende waterweegbree aangetroffen. Het plangebied bestaat uit zeer algemene soorten zoals klaver en Engels raaigras. Op basis van de aangetroffen planten, de ligging van het plangebied en het gebruik van het perceel (weiland) kan worden vastgesteld dat het plangebied geen functie heeft als groeiplaats voor deze en andere beschermde plantensoorten.
Grondgebonden zoogdieren
De verspreidingsgegevens geven aan dat in de directe omgeving van het plangebied diverse beschermde grondgebonden zoogdierensoorten kunnen worden aangetroffen. Voor een aantal van de mogelijk voorkomende soorten (onder andere ree, vos en konijn) geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Deze vrijstelling geldt niet voor de in de verspreidingsgegevens vermelde soorten: bever, bunzing, wezel, das, eekhoorn en steenmarter.
De bever is waargenomen op ongeveer 2,5 km van het plangebied. De bever heeft een voorkeur voor rivieren en meren omzoomd door (broek)bossen met bomen als wilg en populier. Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de bever.
De kleine marters (bunzing, hermelijn en wezel) hebben een voorkeur voor kleinschalige landschappen. Deze soorten gebruiken oude holen van bijvoorbeeld, muizen, mol, konijn, vos en das welke over het algemeen in de omgeving van bosschages, houtstapels, heggen of andere lijnvormige elementen die voldoende dekking bieden liggen. Het plangebied is ongeschikt als verblijfplaats voor bunzing en kleine marters. Het plangebied kan als onderdeel van het foerageergebied wel geschikt zijn. Gezien de ligging van het plangebied (dorpsrand) is dit een zeer klein deel van het totale foerageergebied en wordt daardoor niet als essentieel gezien.
De das is op twee km van het plangebied waargenomen. De das leeft in allerlei soorten biotopen, met een voorkeur voor kleinschalig akker- en weidelandschap met verspreide bosjes, heggen en houtwallen. In de omgeving zijn geen dassenburchten bekend. Daarnaast zijn tijdens het veldbezoek geen graafsporen, burchten of wissels aangetroffen. Hierdoor kan de aanwezigheid van de das in het plangebied worden uitgesloten.
De eekhoorn is voornamelijk gebonden aan bossen met voldoende nestgelegenheid en voldoende foerageer mogelijkheden. Tijdens het veldbezoek zijn geen geschikte nesten aangetroffen. De bomenrijen en bosgebied ten zuiden van het plangebied vormen het leefgebied van de eekhoorn. Dit leefgebied blijft behouden. Het plangebied en de bomenrij aan de zuidwestelijke rand van het plangebied zijn niet geschikt als leefgebied.
De steenmarter is op twee km van het plangebied waargenomen. De steenmarter heeft een territorium wat kan fluctueren tussen de 80 en 700 hectare. Binnen haar territorium bevinden zich meerdere verblijfplaatsen. Vanuit haar verblijfplaats kan steenmarter tussen de 10-15 kilometer afleggen om in haar voedselvoorziening te kunnen voorzien. Binnen het plangebied ontbreken geschikte verblijf- en schuilplaatsen voor de steenmarter. Hierdoor kan een verblijfplaats van de steenmarter in het plangebied worden uitgesloten.
Vleermuizen
In de omgeving van het plangebied kunnen verschillende vleermuizen voorkomen. Alle vleermuizen zijn strikt beschermd conform de Wnb. De in de directe omgeving voorkomende vleermuizen zijn, franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis:
Gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en laatvlieger zijn overwegend gebouwbewonende soorten. De onderzoekslocatie is geheel onbebouwd, waardoor gebouwbewonende vleermuizen op voorhand worden uitgesloten. De soort franjestaart is overwegend boombewonend en zal geen hinder ondervinden van de geplande herinrichting van het plangebied. Aan de zuidwestelijke rand van het plangebied zijn een aantal bomen met holtes aanwezig, deze zijn echter te laag gesitueerd en zijn niet naar boven uitgerot. Dit maakt ze ongeschikt als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Verblijfplaatsen van boombewonende soorten worden uitgesloten. De bomenrij aan zowel de zuidelijke grens als de oostelijke grens is geschikt als vliegroute. Daarnaast is het plangebied geschikt als klein onderdeel van het totale foerageergebied, maar vormt hierin geen essentieel onderdeel. Indien door de voorgenomen werkzaamheden geen bomen gekapt worden is het nader onderzoek naar vleermuizen niet nodig.
Amfibieën
In de omgeving van het plangebied kunnen diverse amfibieënsoorten aanwezig zijn. De mogelijk voorkomende soorten zijn veelal algemene soorten zoals bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Voor deze soorten geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Ten zuiden van het plangebied ligt een voor een deels opgedroogde afwateringsgreppel. Deze kan geschikt zijn als voortplantingswater voor de bruine kikker en andere algemene amfibieën. Het plangebied is weinig geschikt als landhabitat voor de algemene soorten. Dit vanwege het ontbreken van structuurrijke begroeiingen met een extensief en vochtig karakter. Het is mogelijk dat algemene soorten het plangebied incidenteel passeren, maar het plangebied vormt geen essentieel leefgebied voor deze soorten.
Deze vrijstelling geldt niet voor de mogelijk voorkomende strikt beschermde soorten, poelkikker, kamsalamander, rugstreeppad en alpenwatersalamander
In de omgeving van het plangebied zijn ook NDFF-waarnemingen van de poelkikker bekend. Deze waarnemingen betreffen de oevers van de Leijgraaf en de Aa. De poelkikker is een zon- en warmteminnende soort met een voorkeur voor onbeschaduwde wateren. De oeverzone moet bij voorkeur goed begroeid zijn. Het is een kritische soort, die houdt van voedselarm en schoon water. Hij heeft een voorkeur voor zwak zure, stilstaande wateren in bos- en heidegebieden op de hogere zandgronden. De afwateringsgreppel in het plangebied staat grotendeels droog en staat door de bomenrij gedeeltelijk in de schaduw. Hierdoor wordt de afwateringsgreppel als ongeschikt beschouwt.
De kamsalamander plant zich voort in matig voedselrijke tot voedselrijke, stilstaande wateren met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Vanaf half maart zijn de volwassen dieren in het water te vinden. De piek van de paartijd is in april. De meeste kamsalamanders verlaten eind juni alweer het voortplantingswater. De soort foerageert en overwintert op het land. Permanente en stilstaande wateren met goed ontwikkelde onderwatervegetatie zijn binnen het plangebied niet afwezig. Hierdoor is het voorkomen van de kamsalamander in het plangebied en het gebied binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkeling uitgesloten.
Rugstreeppad gebruikt met name ondiepe, schaars begroeide, vrij snel opwarmende wateren als voortplantingsplaats. Dit kunnen bijvoorbeeld tijdelijke poeltjes zijn, maar ook ondiepe slootjes. Overwintering vindt voornamelijk plaats in zandige plekken en bosjes in nabijheid van water, soms wel een meter diep onder de grond. Geschikte wateren en winterverblijven ontbreken binnen het plangebied. De rugstreeppad is echter een pioniersoort die kilometers kan afleggen op zoek naar geschikte voorplantingswateren en overwinteringsplaats. Van belang is om te zorgen dat het plangebied, tijdens de toekomstige bouw ontoegankelijk blijft voor deze soort. Een van de voorgestelde maatregelen om te voorkomen dat de rugstreeppad tijdens de uitvoering aanwezig is, is het plaatsen van paddenschermen.
Reptielen
De verspreidingsgegevens geven aan dat op drie km van het plangebied de beschermde, levendbarende hagedis voorkomt. De levendbarende hagedis komt voor op heide- en hoogveengebieden, ruige graslanden en open bossen. Door het ontbreken van dit habitat is het plangebied ongeschikt als leefgebied voor de levendbarende hagedis.
De verspreidingsgegevens (NDFF, 2022) geven aan dat op drie km van het plangebied de beschermde, levendbarende hagedis voorkomt. De levendbarende hagedis is in de provincie Noord-Brabant beschermd. De levendbarende hagedis komt voor op heide- en hoogveengebieden, ruige graslanden en open bossen. Door het ontbreken van dit habitat is het plangebied ongeschikt als leefgebied voor de levendbarende hagedis.
Vissen
De verspreidingsgegevens van vissen geven aan dat op 2 km van het plangebied de beschermde grote modderkruiper voorkomt. Grote modderkruiper leeft in ondiep, stilstaand of zeer langzaam stromend water waarin veel planten aanwezig zijn en waar op de bodem een dikke modderlaag aanwezig is. De soort wordt het meest aangetroffen in kleine wateren, vooral in poldersloten met een goede waterkwaliteit. In het zuidwesten van het plangebied is een deels opgedroogde afwateringsgreppel aanwezig met geen watervegetatie. De watergreppel is geen geschikt leefgebied voor de grote modderkruiper gezien de afwezigheid van waterplanten. Voorkomen van de grote modderkruiper wordt daardoor uitgesloten. Gezien de greppel in het natte seizoen weinig water bevat is het aannemelijk dat in het drogere seizoen de greppel droog staat. De aanwezigheid van andere beschermde en algemene vissoorten wordt uitgesloten.
Ongewervelden
De verspreidingsgegevens geven aan dat weinig beschermde ongewervelden in de omgeving van het plangebied voorkomen. De uitzonderingen hiervan zijn de volgens de habitatrichtlijn beschermde witsnuitlibel en de nationaal beschermde soorten; grote vos en iepenpage.
De witsnuitlibel is op 4,5 km van het plangebied waargenomen. Het plangebied voldoet niet aan de habitatseisen van de witsnuitlibel en kan daardoor worden uitgesloten.
De grote vos is op één km van het plangebied waargenomen. De vlinders zijn vooral te vinden op warme, zonnige, open maar beschutte plaatsen. Daarnaast moeten er geschikte plaatsen zijn om te overwinteren, zoals holle bomen of stapels hout. De waardplanten voor de grote vos zijn iep, zoete kers en een aantal iepen en wilgensoorten. Tijdens het veldbezoek zijn geen waardplanten voor de grote vos waargenomen waardoor de aanwezigheid van grote vos kan worden uitgesloten
De iepenpage is op 3,5 km van het plangebied waargenomen. De iepenpage heeft geen groot leefgebied nodig en kan al voorkomen op plaatsen waar enkele iepen bij elkaar staan. De waardplanten voor deze soort zijn diverse soorten iep. In en rondom het plangebied zijn geen iepen aanwezig hierdoor is de aanwezigheid van de iepenpage uit te sluiten.
Op basis van het uitgevoerde veldbezoek en vanwege het ontbreken van geschikte waardplanten en permanente wateren kunnen beschermde vlinders en libellen binnen het plangebied worden uitgesloten.
Algemene broedvogels
Veel verschillende algemene vogelsoorten komen in de omgeving van het plangebied voor. Dit zijn onder andere de houtduif, zwarte kraai, koolmees, ekster en vink. Tijdens het veldbezoek zijn individuen waargenomen van houtduif, ekster, merel, kauw en vink. In de zuidwestelijke bomenrij zijn twee voormalige nestlocaties van de houtduif waargenomen.
Door het ontbreken van kruidenrijke graslanden en de ligging van het plangebied direct naast de bebouwde kom wordt het plangebied uitgesloten als foerageergebied of nestlocatie voor weidevogels. Soorten zoals houtduif, merel en mezen kunnen wel tot broeden komen in de bomen en struiken in het zuidwesten van het plangebied. Indien buiten het broedseizoen wordt gewerkt door de voorgenomen werkzaamheden geen bomen gekapt worden zal er geen overtreding van verbodsartikelen binnen de wet natuurbescherming plaatsvinden.
Vogels met een jaarrond beschermd nest
In de omgeving van het plangebied komen een aantal soorten met jaarrond beschermde nesten voor. Zo zijn de buizerd, havik, boomvalk, steenuil, sperwer en huismus rondom het plangebied waargenomen.
Door de afwezigheid van bosgebieden en grote bomen met nesten vervult het plangebied geen functie als nestlocatie voor de buizerd, havik, boomvalk en sperwer. Ook in de omgeving van het plangebied zijn geen grote nesten aangetroffen die een indicatie kunnen zijn voor de aanwezigheid van deze soorten.
Tijdens het veldbezoek zijn meerdere individuen van huismus waargenomen net buiten het plangebied bij de coniferenhaag ten noorden van de vrijstaande woningen grenzend aan het plangebied. De bebouwing aan de noord- en oostgrens vormt geschikt leef- en broedgebied voor huismus. De aanwezige coniferen heg is geschikt als winterverblijfplaats (kwetterplek) voor de huismus. Verder is het plangebied geschikt als foerageergebied. Dit foerageergebied is echter niet essentieel gezien de aanwezigheid van voldoende foerageergebied rondom het plangebied. Daarnaast zal een deel van het verloren foerageergebied vervangen worden door tuinen die opnieuw kunnen dienen als foerageergebied
De steenuil is een vogel die gebruikelijk leeft op erven van burgerwoningen, bij boerderijen in het agrarische cultuurlandschap en aan dorpsranden waarbij voldoende zit- en uitkijkposten om te foerageren en om te rusten aanwezig zijn. Daarnaast heeft de steenuil een open tot halfopen landschap met een afwisselend korte en verruigde vegetatie nodig. De steenuil nestelt vaak in boomholten, nestkasten of nauwe ruimten in gebouwen, bijvoorbeeld tussen de dakbedekking en het beschot. De in het plangebied aangetroffen bomen met holten ten zuidwesten van het plangebied zijn niet geschikt als broedplaats voor de steenuil. Dit aangezien de holtes te klein zijn en een aantal niet dicht zijn aan de bovenkant waardoor neerslag in de holtes kan komen. Er zijn ook geen sporen gevonden (krijtstrepen of braakballen) die duiden op de aanwezigheid van de steenuil in het plangebied. Wel blijkt uit de NDFF-gegevens dat de steenuil rondom het plangebied veel voorkomt. Er zijn meerdere territoria van de steenuil binnen 5 kilometer van het plangebied aanwezig. De dichtstbijzijnde waarnemingen zijn op 60 meter van het plangebied gedaan bij een boerderij ten westen van het plangebied. Uit contact met de uilenwerkgroep is gebleken dat het gebied dient als territorium en leefgebied voor steenuilen en kerkuilen (zie afbeelding 4-4).
Afbeelding 4-4 Territoria en leefgebieden van uilen in de omgeving van het plangebied
Het is niet uitgesloten dat de woningbouw negatiever effecten heeft op de territoria en leefgebieden van de uilen. Uit nader onderzoek (zie Bijlage 9) blijkt dat een deel van het foerageergebied van één steenuilenpaar, en daarmee ook een deel van het essentiële leefgebied, verdwijnt. Binnen de actieradius van het steenuilenpaar bevindt zich een boomgaard die dient als primair foerangeergebied die volledig behouwden blijft. Daarnaast worden halfopen bosschages, tuinen en moestuinen gebruikt als primair en secundair foerageergebied. Ook deze gebieden blijven behouden. Akkerranden en randen van weilanden zijn secundair foerageergebied, dit foerageergebied blijft voor 75% behouden. Er verdwijnt dus een relatief beperkt deel van het foerageergebied, dat periodiek een relatief slecht prooiaanbod biedt. Het beperkte verlies is door middel van mitigatie te neutraliseren. De mitigerende maatregelen worden getroffen in de het plangebied ter plaatse van de speciefieke bouwaanduiding - bouwverbod. In figuur 4-5 is de inrichting van de zone weergegeven. Voor de specifieke maatregelen die in dit gebied worden getroffen wordt verwezen naar het Activiteitenplan. Met de maatregel wordt het verloren foerangeergebied volledig gecompenseerd. Tevens wordt een impuls gegevan aan de biodiversiteit als geheel.
Afbeelding 4-5 Mitigerende maatregel voor de steenuil
De woningen mogen pas gebouwd worden als de mitigerende maatregel is ingericht en voldoet aan de gestelde eisen. Voorafgaand aan het inrichten van de mitigerende strook moet de grond gesaneerd worden.
Voor de steenuil is op 5 juni 2023 een ontheffing soortenbescherming aangevraagd, deze ontheffing is 31 augustus 2023 verleend voor het vernielen of beschadingen van nesten en/of rustplaatsen van de steenuil voor de periode tot en met 31 december 2028 (zie Bijlage 10). Aan deze ontheffing zijn voorschriften verbonden:
Conclusie
Met uitzondering van de kerk- en steenuil vormen de in en om het plangebied aanwezige planten en diersoorten geen belemmering voor het plan. Om overtreding van de Wnb te voorkomen is het plaatsen van paddenschermen tijdens de uitvoering noodzakelijk en moet de coniferenhaag ten noorden van de vrijstaande woningen behouden blijven voor de huismus. Voor de steenuilen moet alternatief foerageergebied aangeboden worden en is een ontheffing soortenbescherming verleend. Binnen het plangebied wordt een groenstrook ingericht die kan dienen als mitigerende maatregelen voor het verdwijnen van een deel van het foerageergebied. Uiteraard moet bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening worden gehouden met de verlichting van het bouwterrein en werkverkeer, het broedseizoen en is de algemene zorgplicht van toepassing. Ook bij de inrichting van het plangebied moet voorkomen worden dat straatlantaarns gericht zijn op de groenstrook.
Het onderdeel gebiedsbescherming van de Wnb voorziet in de bescherming van natuurgebieden van Europees belang welke behoren tot het Natura 2000-netwerk. Deze gebieden worden beschermd om de gunstige staat van instandhouding van vogelsoorten, habitattypen en andere planten- en diersoorten te behouden en waar nodig te herstellen. Daarnaast heeft Nederland de bescherming van andere gebieden vastgelegd. Onder de planologische bescherming vallen onder andere weidevogelgebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de provincie Noord-Brabant is het natuurbeleid vastgelegd in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) dat onderdeel uitmaakt van het NNN.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kampina & Oiter 'ligt 12,6 kilometer ten zuidwesten van het plangebied . Gezien de ruime afstand van het plangebied doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Externe effecten zoals trilling, geluid en beweging zijn op basis van de afstand van het Natura 200-gebied tot het plangebied ook uitgesloten. In paragraaf 4.9.4 wordt ingegaan op het aspect stikstof.
Het plangebied overlapt niet met gebieden die zijn aangesloten bij Nationaal Natuurnetwerk Brabant. Van externe werking van effecten is evenmin sprake.
Conclusie
het plan heeft geen gevolgen voor beschermende gebieden.
In het kader van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden in verband met de beoogde extra activiteiten op grond van dit bestemmingsplan Steenoven II Fase II.
Het doel van het stikstofdepositie-onderzoek is het beoordelen of de toekomstige activiteiten die mogelijk worden op basis van de planologische situatie mogelijk significante gevolgen heeft op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden én of het op basis van de stikstofdepositie noodzakelijk is een passende beoordeling op te stellen.
Uitgangspunt voor het onderzoek is dat de nieuwbouw in het plangebied gasloos wordt uitgevoerd en dat alleen de verkeersaantrekkende werking van het plan gevolgen heeft voor de emissie van stikstof en ammoniak. De verkeersaantrekkende werking is bepaald op circa 320 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersbewegingen zijn beschouwd totdat ze zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de gebruiksfase van het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie is Natura 2000-gebied. Voor de bouwfase is vastgesteld binnen welke randvoorwaarden geen sprake is van een toename van de depositie. De volgende emissies zijn in dat geval toegestaan:
Deze inzet van machines en verkeer wordt voldoende geacht om de bouw mogelijk te maken. Daarnaast kan onbeperkt gebruik worden gemaakt van emissieloos materieel.
Het plan kan daarom ook geen significante gevolgen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen.
Voor de aantasting van het foerageergebied van de steen- en kerkuil moeten mitigerende maatregelen worden getroffen en eventueel een ontheffing soortenbescherming worden aangevraagd. Om overtreding van de Wnb te voorkomen is het plaatsen van paddenschermen tijdens de uitvoering noodzakelijk en moet de coniferenhaag ten noorden van de vrijstaande woningen behouden blijven voor de huismus.
Het plan heeft verder geen gevolgen voor beschermde soorten of beschermde gebieden.
Uiteraard moet bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen en is de algemene zorgplicht van toepassing.
In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
Vanwege de voorgenomen functiewijziging van de bestemming "Agrarisch met waarden" naar de bestemming "Wonen" dient inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te worden verkregen, teneinde vast te stellen of de bodem geschikt is voor de boogde functie(s).
Het doel van het verkennend bodemonderzoek is vast te stellen of er ter hoogte van de onderzoekslocatie sprake is van een verontreiniging van grond en/of grondwater. De opzet van het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de Nederlandse norm "Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek" (NEN 5740:2009+A1:2016).
Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 12. Op basis van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken is het de verwachting dat een lichte tot matige verontreiniging van de bodem niet is uit te sluiten, maar dat de aanwezigheid van sterke verontreiniging onwaarschijnlijk is. Er is geen reden om asbestverontreiniging te verwachten mar wel kunnen bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn in de bodem.
Voor het veldwerk is het gebied opgedeeld in een weiland van circa 1,3 ha en een overig terreindeel van ruim 0,2 ha.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Er is geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is naar hotspots, met name op delen van het plangebied die een gevoelig gebruik krijgen, zoals groenvoorzieningen en particuliere tuinen.
Dit nader onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 13. Doel van het nader onderzoek was het vaststellen van de mate en omvang van de verontreiniging met organochloorbestrijdingsmiddelen, en vaststellen of op de locatie sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, het in beeld brengen van de 'wonen-contour' en een eventuele saneringsnoodzaak.
In het nader onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie vanaf 1974 deels in gebruik is geweest ten behoeve van tuinbouwactiviteiten waarbij een groot deel van 1998 tot 2003 is gebruikt als boomgaard.
In het rapport is eveneens de conclusie van de omgevingsdienst op het rapport van WSP opgenomen. Zij stellen dat risico's niet kunnen worden uitgesloten en dat het wenselijk is dat wordt gesaneerd. Zij willen daarom dat de contouren van de interventiewaarde en de kwaliteit 'Wonen' in beeld worden gebracht. Ook moet de verontreinigingssituatie op plekken die een gevoelig gebruik krijgen (zoals speelveldjes en groenvoorzieningen) beter in beeld worden gebracht.
In het nader bodemonderzoek is de kwaliteit van de bovenste 0,3 m van de bodem vastgesteld omdat met name deze bodemlaag 'verdacht' was. In het nader onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Samenvattend wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor het beoogde gebruik, en dat sprake is van een 'historische verontreiniging'. Dit betekent dat de gemeente Meierijstad opgave moet doen bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant van een ernstig geval van bodemverontreiniging. De bodem moet ter plaatse van toekomstige gevoelige functies worden gesaneerd (door ontgraven en aanvullen met geschikte grond). Het inrichtingsplan vormt hiervoor de basis.
Conclusie
In het plangebied zijn ongewenst hoge gehaltes bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Door middel van een nader onderzoek is vastgesteld dat 13.800 m2 van het plangebied gesaneerd moet worden. Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken en het inrichtingsplan moet een saneringsplan worden opgesteld om de grondkwaliteit te laten aansluiten bij het voorgenomen gebruik. In de boven- en ondergrond zijn, met uitzondering van bestrijdingsmiddelen, geen verbindingen aangetroffen die de achtergrondwaarde overschrijden.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Uit de watertoets (zie Bijlage 14) blijkt dat het te verharden en bebouwen deel van het perceel circa. 5.705 m2 bedraagt en circa. 39% van het gehele plangebied omvat. De wateropgave bedraagt circa 342,3 m3. Bij de gemeente Meierijstad gaat de voorkeur uit naar oppervlakkige en zichtbare voorzieningen, die ook goed en goedkoop zijn te onderhouden Daarom ligt een maaiveldverlaging in de vorm van greppels en wadi's op openbaar terrein voor de hand. De dimensies daarvan worden bepaald door de wateropgave en de maximaal haalbare diepte.Afhankelijk van de locatie op het terrein kunnen greppels en wadi's met een diepte van 0,4 tot 0,8 m-mv aangelegd worden. Hiermee kan ongeveer 150 m3 waterberging worden gerealiseerd.
Enkele potentiële mogelijkheden tot vergroting van de capaciteit van tijdelijke opvang van hemelwater:
Gezien de bodemopbouw (redelijk goed doorlatende grond) is het aannemelijk dat de voorzieningen voor tijdelijke waterberging weer binnen 24 zijn leeggelopen in de bodem, en dus weer beschikbaar zijn voor nieuwe buien.
Huishoudelijk afvalwater zal worden afgevoerd via de bestaande riolering. In zijn algemeenheid zal bij het inrichten, bouwen en beheer zo veel mogelijk worden getracht te voorkomen dat vervuilende stoffen aan de bodem, grondwater en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd.
Om te voorkomen dat het ruimtegebruik de goede werking van eventuele toekomstige bodeminfiltratievoorzieningen in de weg zitten, wordt geadviseerd in de planregels alle gronden mede te bestemmen voor 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen'. Voorzieningen voor de opvang van hemelwater kunnen via een 'voorwaardelijke verplichting' in de planregels worden vastgelegd. Dat betekent dat het gebouw pas in gebruik mag worden genomen (of een deelgebied ontwikkeld) als de voorzieningen zijn aangelegd en functioneren.
Conclusie
Gezien bovenstaande is de wateropgave voor dit plangebied haalbaar, maar in het nadere ontwerp moeten nog wel keuzes worden gemaakt.
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988.De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet.
Op basis van de Erfgoedwet en artikel 3.1.6, tweede lid onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening moet in een plan rekening worden gehouden met de cultuurhistorie. Op basis hiervan is het verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.
De voormalige gemeente Veghel heeft haar archeologiebeleid verwerkt in het vigerende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Buitengebied heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,3 meter. Het initiatief is daarmee onderzoeksplichtig.
In afbeelding 4-5 is een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant weergegeven. Het plangebied is met een rode ster weergegeven.
Afbeelding 4-5 Uitsnede uit de Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Brabant
Het plangebied ligt in het gebied dat wordt aangeduid met de naam 'Meierij'. De bewoningsgeschiedenis en inrichting van het gebied zijn in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. In combinatie met de dorpmen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Daarnaast wordt het landschap van de Meierij gekenmerkt door landgoederen, buitenplaatsen en de populierenteelt. Het plangebied en de omgeving behoort echter niet tot een cultuurhistorisch landschap van provinciaal belang.
Door KSP Archeologie is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 15. Doel van het archeologisch bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde verwachting voor het plangebied. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is aan het plangebied een lage archeologische verwachting toegekend.
Op basis van luchtfoto's is vaststeld dat het grootste deel van het plangebied in de periode 2016-2021 in gebruik is geweest als akker- of weiland. Het centrale deel van het plangebied is in gebruik geweest als erf van een agrarische onderneming.
Het plangebied is gelegen in het Brabants zandgebied, hetgeen een relatief vlak gebied is. In de ondergrond zijn een aantal zuidoost-noordwest georiënteerde breuken aanwezig. Het huidige landschap is met name tijdens de laatste ijstijd ontstaan. In die tijd heeft zich een dekzandpakket aan het oppervlakte gevormd. In de diepere ondergrond liggen afzettingen bestaande uit fijn en grof zand, soms met grind, leemlagen en plantenresten die tot de Formatie van Boxtel worden gerekend.
Begin 19e eeuw was het plangebied in gebruik als dennenbos. Rondom he tlangebied zijn kavels met weilanden aanwezig en ten noodoosten een perceel met heide. In de loop van de 19e eeuw worden sloten aangelegd op het perceel. Het oosten wordt gebruikt als als akker en het westen als weiland. In de tweede helft van de 20e eeur zijn grote delen van het plangebied in gebruik als boomgaard. Rond 1999 ontstaat bebouwing ten noordoosten van het plangebied. De bodem kan zijn aangetast door werkzaamheden in het kader van de ontginning van heide naar dennebos. Sinds begin 19e eeuw hebben diverse veranderingen plaatsgevonden binnen het plangebied.
Binnen het plangebied zijn geen archeologische monumenten, onderzoeksmeldingen en vonstmeldingen aanwezig. Binnen een straal van 500 meter van het plangebied zijn 5 onderzoeksmeldingen gedaan.
Er zijn geen (ondergrondse) bouwhistorische resten binnen het plangebied bekend en deze worden ook niet verwacht. De historische verwachting is laag voor zowel het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum, het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen en voor de Volle Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd.
Op grond van de natte ligging, jonge ontginning en een wisselend landgebruik van bos, akker, weide, tunnelkas en boomgaard heeft het plangebied een lage archeologische verwachting voor alle periode. Daarnaast is door het verwachte bodemtype (beekeerdgrond) de kans groot dat door de omvorming van heide naar bos naar een afwisseling van grasland, weide en boomgaard de bodem tot in de C-horizont verstoord is. Een vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht en de archeologische dubbelbestemming kan komen te vervallen.
Dit advies vormt een slectieadvies. De resultaten van het archeologisch bureauonderzoek moeten eerst worden beoordeeld door de gemeente Meierijstad, die vervolgens een selectiebesluit neemt.
Selectiebesluit gemeente Meierijstad
Op 5 augustus 2022 heeft de gemeente Meierijstad een selectieadvies archeologische monumentenzorg voor het Plan Steenovern II fase II te Mariaheid gegeven. Er is geoordeeld dat het archeologisch rapport voldoet aan de huidige wet- en regelgeving. De gemeente kan instemmen met het advies van KSP om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Toevalsvondsten moeten conform de Erfgoedwet, artikel 5.10 gemeld worden.
Het plangebied heeft vanuit cultuurhistorisch en archeologisch oogpunt geen bijzondere waarde. Beide aspecten vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied.
De gemeente Meierijstad streeft naar een goede ontsluiting en ook naar een goede parkeerbalans op nieuw te ontwikkelen percelen. Voor de planlocatie betekent dit dat de ontsluiting van het terrein afdoende moet zijn en dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is.
De ontsluiting van de planlocatie en de parkeerplaatsen vindt plaats via de Veldoven en Heiakkerstraat. Vanaf daar is verdere ontsluiting via de hoofdwegen van Mariaheide mogelijk. Deze wegen bevatten voldoende capaciteit om de toenemende verkeersbewegingen door de ontwikkeling van dit plan op te vangen.
Op basis van de Nota Parkeernormen van de gemeente Meierijstad wordt het plan beschouwd als een nieuw ontwikkelingsplan. Mariaheide is hieraan aangemerkt als een weinig stedelijk gebied. Voor het plan zijn de volgende parkeernormen van toepassing.
Uitgaande van rest bebouwde kom geldt voor grondgebonden woningen een norm van 2,2 tot 2,4 parkeerplaatsen per woning. Uitgaande van de nu ingetekende 35 woningen zijn 79 parkeerplaatsen noodzakelijk. Het schetsontwerp voorziet in de realisatie van 9 garages, waarbij op 9 opritten ook nog ruimte is voor 1 tot 2 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn 36 parkeerplaatsen voorzien in openbaar gebied. Daarmee wordt nog niet voldaan aan de parkeernorm van de gemeente Meierijstad. Er is binnen het plangebied echter voldoende ruimte beschikbaar om bij de uitwerking van het plan te kunnen voldoen aan de parkeernorm.
Conclusie
De wegen waarmee het plan wordt ontsloten hebben voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan op te vangen. Bij de uitwerking vna het plan moet worden voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Meierijstad. Er is binnen het plan voldoende ruimte om te kunnen borgen dat aan deze norm wordt voldaan.
Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. In de Structuurvisie Mariaheide is aangegen welke locaties binnen Mariaheide in aanmerking komen voor herstructurering of transformatie. Op de locatie Mariahof is de afgelopen jaren nieuwbouw gepleegd. De woningen van aan de Ericastraat (grenzend aan het Dobelsteenplein) zijn verkocht aan particulieren, waardoor deze locatie niet meer in aanmerking komt voor herstructurering. Transformatie van het Heijzo terrein aan de Pastoor van Haarenstraat behoort nog tot de mogelijkheden maar het aantal woningen (7) op deze locatie is onvoldoende om te voorzien in de lokale behoefte aan woningen. Gelet op de huidige ruimtelijke structuren, bebouwing rondom het plangebied en alternatieve bouwmogelijkheden binnen Mariaheide, kan worden geconcludeerd dat er sprake is van duurzaam ruimtegebruik. Hoewel de planlocatie niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt, sluit de locatie wel direct aan op bestaand stedelijk gebied wat de keuze voor deze locatie toch geschikt maakt. Het bouwplan voorziet daarmee in duurzaam ruimtegebruik. Ten aanzien van de nieuwe woningen geldt dat deze gasloos (all-electric) moeten worden uitgevoerd.
Conclusie
Het voorliggend plan wordt voor zowel het ruimtegebruik als in de uitvoering van de gebouwen duurzaam uitgevoerd.
Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in een bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.
Plangebied
Binnen het plangebied ligt een klein stukje laagspanningskabel en middenspanningskabel, zie de onderstaande afbeelding. Laagspannings- en middenspanningskabels zijn planologisch niet relevant en worden gebruikt voor onder andere het vervoeren van electriciteit en vormen geen risico. Verder ligt binnen het plangebied een een stuk waterleiding en een stuk riool onder over- of onderdruk. Tot slot is een lage druk gasleiding in het plangebied gelegen. Ook deze leiding vormt geen risico.
Voor het overige zijn in of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.
Afbeelding 4-6 Kabels en leidingen binnen het plangebied
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan, beschouwd vanuit de aspecten ondergrondse infrastructuur, kabels en leidingen, geen problemen oplevert.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Om de flexibiliteit te waarborgen is ervoor gekozen om globaal te bestemmen en slechts de hoofdlijnen van de planopzet vast te leggen in regels. Dit zijn:
Plankaart en regels
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. Om dit te bereiken zijn op de plankaart maatvoerings-aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte opgenomen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:
Artikel 3 Woongebied heeft betrekking op alle gronden binnen het bestemmingsplan. Binnen deze bestemming wordt ook het openbaar groen, verkeer, parkeren, waterhuishoudkundige voorzieningen en het openbaar gebied mogelijk gemaakt. Een deel van het woongebied wordt onder een bouwverbod met wijzigingsbevoegdheid geschaard, vanwege het toegestane gebruik van bestrijdingsmiddelen op de nabijgelegen agrarische percelen. Wanneer het gebruik van bestrijdingsmiddelen op deze percelen niet meer is toegestaan en indien er voldoende regionale behoefte aan woningbouw bestaat, kan het bouwverbod opgeheven worden.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Steenoven II Fase II' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De ontwikkeling van de locatie komt voor rekening en risico van de grondeigenaren. De gemeente heeft bij de verwerving van de grond afspraken gemaakt over zelfrealisatie door de voormalige eigenaren en het aanbieden van een deel van de grond aan ontwikkelaars/bouwbedrijven die afspraken hadden met de voormalige grondeigenaren. Het overgrote deel van het plan zal door de gemeente zelf uitgegeven gaan worden. Op basis van geactualiseerde cijfers blijkt dat er sprake is van een sluitende grondexploitatie. Aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bestaat er geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan om kosten te verhalen.
Planschade
Om de economische uitvoerbaarheid te waarborgen, dient inzicht te worden verkregen of in de voorliggende situatie sprake is van planschade. Eventuele tegemoetkomingen in de planschade die uit de planmaatregel voortvloeien, zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Uit de reeds gevoerde ‘omgevingsdialoog’ is gebleken dat de directe omgeving de ontwikkelingen kritisch volgt, maar er heerst geen negatieve grondhouding ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling. Het verslag van de omgevingsdialoog is als Bijlage 18 opgenomen bij deze plantoelichting.
Gezien het karakter van de ontwikkeling ziet de gemeente af van een inspraakmogelijkheid, voorafgaande aan de officiele wettelijke zienswijzetermijn. Betrokkenen zijn reeds geraadpleegd bij het opstellen van bijvoorbeeld de Structuurvisie Mariaheide in 2003, waarin een uitbreiding van het woongebied van het dorp op deze locatie voorzien is, daarnaast is een omgevingsdialoog gevoerd waarbij omwonenden hun standpunt over het plan kenbaar hebben kunnen maken.
De gemeente Veghel zal in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg plegen met de Provincie Noord-Brabant daar deze betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De Waterparagraaf is beoordeeld door het Waterschap en de opmerkingen en aanbevelingen van het waterschap zijn verwerkt in de aangepaste Waterparagraaf. Het ontwerpbestemmingsplan wordt toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Reacties voortkomend uit het vooroverleg worden in het kader van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zorgvuldig afgewogen en verwerkt in voorliggend ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 november 2023 tot en met 9 januari 2024 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 15 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een Nota van Zienwijzen, die in bijlage 19 bij deze toelichting is gevoegd. De zienswijzen leiden niet tot een wijziging van het bestemmingsplan, met uitzondering van een aanpassing in de paragraaf over het provinciale beleid. Verder zijn er enkele ambtelijke wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
Na de vaststelling van het plan bestaat de mogelijkheid om beroep in te stellen.