direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Erlecomsedam, Ooij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1

Toelichting

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De locatie Erlecomsedam 34 in Ooij, ook wel het bekend als het Reomie-terrein, is een voormalige steenfabriekslocatie en is sinds 1972 in gebruik als locatie van een automaterialenbedrijf in handel, reparatie, demontage en opslag van legervoertuigen. De bedrijfsactiviteiten van het automaterialenbedrijf zijn in 2021 afgebouwd. Sinds 1 december 2021 wordt de bedrijfslocatie beheerd door de ontwikkelaar in afwachting van een nieuwe bestemming.

Vanwege de ligging van de bedrijfslocatie nabij de kern van Ooij is een plan ontwikkeld voor de ontwikkeling van een nieuwe woonomgeving tussen Ooij en de Waal. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 220 nieuwe woningen en gaat gepaard met het behoud van cultuurhistorische elementen die onderdeel uitmaakten van de voormalige steenfabriek. Verder omvat het plan het behoud en versterking van de natuurwaarden in het gebied, het behoud van de speeltuin 'De Speulplek' en het creëren van een fiets- en voetgangersverbinding tussen het dorp Ooij en de Waal.

Om de locatieontwikkeling mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hierbij worden de planologische mogelijkheden voor de vestiging van een bedrijf in automaterialen opgeheven en worden mogelijkheden toegekend voor de oprichting van maximaal 220 woningen in combinatie met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden.

De voorliggende toelichting voorziet in de ruimtelijke onderbouwing van de planontwikkeling. De beschrijving van het voornemen en de stedenbouwkundige en landschappelijke uitwerking van het plan maken onderdeel uit van deze toelichting.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal ten noorden van de kern Ooij. Het plangebied bestaat in de kern uit de bedrijfslocatie van het bedrijf. Naast de bedrijfslocatie worden een aantal omliggende percelen betrokken bij de planvorming, waarop ontsluitingen zijn voorzien en nieuwe natuur wordt gecreëerd. Daarnaast maakt de speeltuin 'De Speulplek' onderdeel uit van het plan, zodat deze planologisch kan worden geregeld.

Het perceel van het bedrijf staat kadastraal bekend als Ooij, F, 102 en heeft een oppervlakte van circa 7,8 hectare. Daarnaast maken (gedeeltes van) de volgende kadastrale percelen Ooij, sectie F, nummers 64, 606, 607, 3139 en 3346 onderdeel uit van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0001.png"

Luchtfoto met de ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemming

De geldende planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in verschillende bestemmingsplannen. Ter plekke van de bedrijfslocatie en de naastgelegen agrarische gronden geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' (vastgesteld, 21 november 2013). Op de gronden ten zuiden van de bedrijfslocatie gelden een aantal kleinere of oudere bestemmingsplannen.

1.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'

De bedrijfslocatie van het bedrijf in automaterialen is bestemd als 'Bedrijf' met de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 15'. De bedrijfslocatie is daarmee specifiek bestemd voor onder andere de handel in en verhuur, opslag, reparatie, assemblage, demontage en onderhoud van (motor)voertuigen. Er is geen maximum aantal bedrijven vastgelegd, waardoor de locatie door meerdere bedrijven mag worden geëxploiteerd. De maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt 9.254 m2. Dit betreft de oppervlakte van de bestaande gebouwen, waarvoor binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak is opgenomen. De bedrijfslocatie is omringd door een strook beplanting, waarvoor de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' is opgenomen.

Ten zuidoosten van de bedrijfslocatie (op het perceel F 64) geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 2'. Het betreft een agrarische gebiedsbestemming, die, naast regulier agrarisch grondgebruik, ook is opgenomen voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling en de bescherming van de landschapswaarden van het oeverwalgebied.

De Erlecomsedam vormt de primaire waterkering van de rivier de Waal. Langs de noordoostzijde van het plangebied zijn daarom in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen. De dubbelbestemming en aanduiding zijn opgenomen om de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering vast te leggen. De bescherming van de waterkering is in beginsel geborgd in de Keur en de legger waterkeringen van het waterschap Rivierenland. In het bestemmingsplan zijn deze beschermingsregels gedeeltelijk overgenomen en dienen de dubbelbestemming en gebiedsaanduiding ook als signaleringslaag.

Door het plangebied ligt een gasleiding. Daarvoor is in het geldend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0002.png"

Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'

1.3.2 Overige bestemmingsplannen

Voor het gebied ten zuiden van de bedrijfslocatie gelden diverse kleinere of oudere bestemmingsplannen. Een gedeelte van het gebied bestaat uit de voormalige sportvelden. Daarnaast is voor een klein gedeelte nog een bestemmingsplan uit 1972 van kracht. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

Ooijse Graaf deel 1 (vastgesteld, 15 december 2011): Het grootste gedeelte van de strook tussen de bedrijfslocatie en de kern Ooij maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Ooijse Graaf deel 1'. Voor dit gedeelte gelden de bestemmingen 'Groen', 'Water' en 'Natuur - Ecologische verbindingszone'.

Buitengebied 2003 (vastgesteld, 11 december 2003): Voor een klein gedeelte van de groenstrook tussen de bedrijfslocatie en de kern van Ooij geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2003' van de gemeente Ubbergen. Het plangedeelte heeft de bestemming 'Zone t.b.v. een ecologische verbinding'.

Sportveldencomplex Ooij (vastgesteld, 3 juli 1972): Het plangedeelte waar de speeltuin 'De Speulplek' ligt, hebben voorheen sportvelden gelegen. De locatie is nog steeds bestemd voor sportterreinen met bijbehorende accommodaties. In het bestemmingsplan 'Sportveldencomplex Ooij' is de bestemming 'Actieve recreatie' opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting vormt de ruimtelijke onderbouwing van het initiatief en is als volgt opgebouwd:

  • in Hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven;
  • in Hoofdstuk 3 wordt het voorgenomen plan beschreven;
  • in Hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • in Hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
  • in Hoofdstuk 6 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
  • in Hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • in Hoofdstuk 8 worden tenslotte de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Historische ontwikkeling

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis van het landschap

De planlocatie ligt in een gebied met een rijke geschiedenis. Het landschap heeft zich altijd gekenmerkt door de aanwezigheid van de rivier de Waal. In tijden dat de rivier minder gecontroleerd werd door dijken en kribben, vonden met enige regelmaat overstromingen plaats en was de rivier in staat om in de loop der jaren het landschap te veranderen. Door de afzetting van klei en zand door de Waal werd het gebied langzaamaan op natuurlijke wijze opgehoogd, waardoor de hoogste delen bewoonbaar werden. Op een hoger gelegen zandheuvel in het rivierenlandschap ontstond het dorp Ooij.

Door de aanhoudende grilligheid van de Waal werd rond 1300 rond de hele Ooijpolder een (ban)dijk aangelegd. Bij dijkdoorbraken ontstonden plaatselijk zogeheten 'kolken' of 'wielen'. Vanwege het hoge risico op overstromingen werden lange tijd alleen hooggelegen gebieden bewoond en konden laaggelegen gebieden vruchtbaar worden door het afgezette slib. Deze situatie kenmerkte de Ooijpolder tot in 1926 de Erlecomsedam werd opgewaardeerd tot een volwaardige bandijk (winterdijk) waardoor de veiligheid in de polder kon worden gegarandeerd.

De rivier de Waal is in de loop der tijd door de aanleg van dijken en kribben steeds meer gecontroleerd, waardoor de omgeving van Ooij steeds minder werd geteisterd door overstromingen en zich economisch kon ontwikkelen. Agrarische bedrijven vestigden zich definitief in de Ooijpolder. Tijdens en vooral ook door de industriële revolutie halverwege de 19e eeuw ontstond een relatief kortstondige maar grootschalige opkomst van steenfabrieken. Langs de rivier ontstond een rij aan fabrieken, waar de klei uit de rivierafzettingen als grondstof kon dienen voor de bouw. In het machine tijdperk moesten er wegen worden aangelegd, fabrieken worden gebouwd en de snelle urbanisatie en bevolkingsgroei vroeg om woningen voor nieuwe stedelingen. De steenfabrieken leverden letterlijk de bouwstenen voor deze ontwikkeling. Ten oosten van het oorspronkelijke gehucht ontwikkelde zich het dorp Ooij. Een groot gedeelte van de bewoners van Ooij was werkzaam in één van de vele steenfabrieken.

Vanaf de jaren '50 gingen veel fabrieken failliet door de opkomst van mechanisatie in het productieproces en de oliecrisis. Restanten van deze industrie bleven zichtbaar in het afgegraven landschap dat ze achterlieten. De fabrieksterreinen zelf – ideaal vanwege hun geïsoleerde ligging en aantakking op de grote rivieren – zijn vaak in gebruik genomen als industrielocaties aan de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0003.png"

Diverse kaartbeelden van de omgeving Ooijpolder vanaf 1815 tot 1950

2.1.2 Steenfabriek De Ooij

Ook steenfabriek De Ooij is ontstaan binnen deze context. Het vrijstaande huis bij de steenoven aan de Erlecomsedam dateert uit de jaren dertig. Na een golf van sluitingen door de opkomende mechanisatie in de jaren vijftig, sloot in de jaren zeventig ook steenfabriek De Ooij door de oliecrisis. Hierna is het terrein overgenomen door auto-industrie. Het terrein is bestemd als stand- en handelsplaats voor (militaire) auto-onderdelen voor het bedrijf Reomie Automateriaal b.v. Het terrein is volledig omzoomd met bomen om de activiteiten van het automaterialenbedrijf aan het zicht te onttrekken. De eigenaren van het automaterialenbedrijf plantten de populieren na vraag van de gemeente om het rommelige terrein, dat veel weg heeft van een autokerkhof, landschappelijk in te passen. Bij steenfabrieken in het rivierenlandschap was een dergelijke omzoming niet gebruikelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0004.png"

Luchtfoto van auto-onderdelen Reomie b.v. (bron: AD).

2.2 Omgeving plangebied

Het plangebied ligt in Ooij in de gemeente Berg en Dal op 2,8 kilometer van de Duitse grens. Het perceel maakt deel uit van de Ooijpolder. Een deel van deze polder is Natura 2000-gebied. Het natuurgebied strekt zich uit ten westen en oosten van het plangebied.

Ten noorden van het perceel stroomt, aan de overzijde van de Erlecomsedam, de Waal. Het plangebied ligt direct aan de binnenbocht van de rivier. Ten zuiden van het perceel bevindt zich het dorp Ooij. Hier zijn enkele voorzieningen aanwezig. Voor een uitgebreider aanbod aan voorzieningen ligt de stad Nijmegen op ca. 7 km rijden van het plangebied.

De Sint Hubertusweg vormt de ontsluitingsweg vanuit Ooij naar de N840 die aansluit op de N325. Deze provinciale wegen vormen de aansluiting naar Nijmegen. Op het gebied van openbaar vervoer is er in het dorp Ooij één busverbinding naar Nijmegen en één naar Millingen/Groesbeek.

Aan zowel de noord- als zuidkant van het gebied liggen 'groene vingers', ecologische corridors die het gebied tussen de Groenlanden en de Bisonbaai richting de Ooijse Graaf en de Millingerwaard verbinden. Een uitgebreid fietsnetwerk zorgt voor de verbinding van deze natuurgebieden, cultuurhistorische elementen en het dorp Ooij met het terrein. In het gebied tussen de planlocatie en het dorp bevinden zich belangrijke groene en sociaal verbindende waarden van Ooij, in de vorm van sportvelden en de Kemkerplas. Hiertoe mag ook De Speulplek worden gerekend, die onderdeel vormt van het exploitatiegebied.

2.3 Huidige situatie plangebied

2.3.1 Automaterialenbedrijf

De locatie Erlecomsedam bestaat uit de bedrijfslocatie van een automaterialenbedrijf van ca. 8 ha. Het terrein werd tot 2021 gebruikt als bedrijfslocatie en is grotendeels voorzien van verharding. De bedrijfsbebouwing bestaat uit verschillende loodsen. Daarnaast zijn enkele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig uit de periode dat de locatie in gebruik was als steenfabriek.

Tegen de dijk ligt het restant van het ovenlichaam en de schoorsteen. Aan de zuidoostzijde van het terrein ligt een haaghut. In de zuidelijke hoek staan drie gebouwen die voor diverse doeleinden gebruikt zijn. Naast deze drie gebouwen staat de relatief nieuwe fabriekshal met hierop volgend de bedrijfshal van eind vorige eeuw. Er is één bedrijfswoning aanwezig.

In de huidige situatie is de bedrijfslocatie een leegstaand terrein, ingesloten door een hoge bomenrij van populieren aan alle zijden.

Concreet is op de locatie aanwezig:

  • 9.254 m2 bedrijfsbebouwing, waaronder onder andere:
    • 1. een cultuurhistorisch waardevolle vlamoven;
    • 2. een cultuurhistorisch waardevolle haaghut;
  • een bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0005.png"

Luchtfoto van de bestaande situatie van het plangebied

Ondanks de relatief korte aanwezigheid van de steenfabriek in de lange geschiedenis van de Ooijpolder heeft de fabriekscultuur een zichtbare stempel achtergelaten in het huidige terrein. De aanwezigheid van de vlamoven, de schoorsteen, een typische drooghut en een drietal oude gebouwtjes aan de zuidoost-zijde verwijzen naar de geschiedenis. Buiten de resterende bouwkundige fragmenten zijn er meerdere historische elementen die tegenwoordig het terrein kenmerken.

Allereerst de langgerekte verkavelingsstructuur die is ontstaan door de haaghutten die haaks op het lintdijk stonden is nog altijd in het landschap te herkennen. Verder valt in het landschap op dat het voormalige fabrieksterrein meters hoger ligt dan het achterliggende polderlandschap. De steenfabrieken werden destijds aangelegd op opgespoten terpen aan het dijklint omdat er in de lager gelegen polders altijd een risico op overstroming op de loer lag.

Op een aantal plaatsen, vooral rond het ovenlichaam bevinden zich nog fragmenten van het smalspoor waarover stenen en grondstoffen over het fabrieksterrein werden verplaatst.

Sterk bepalend voor het aanzien van het terrein van de voormalige steenfabriek is de vierzijdig omzoming met hoge populieren. Hierdoor wordt het terrein vanaf de Erlecomsedam aan het zicht onttrokken en ontstaat op het terrein zelf het beeld van een grote ruimtelijke kamer. Dit beeld versterkt doordat het terrein voor de (directe) omgeving, in de huidige situatie, geen meerwaarde heeft.

Een aantal voormalige bedrijfsgebouwen zijn van cultuurhistorische waarde. Deze gebouwen stammen uit de tijd van de steenfabriek De Ooij. De cultuurhistorische waarden van deze gebouwen worden verder behandeld in paragraaf 5.9.

2.3.2 Speulplek

De Speulplek is een speeltuin tussen Ooij en de beoogde nieuwbouwlocatie en is ontstaan vanuit een bureninitiatief. De locatie van de speeltuin is door de gemeente aangekocht voor woningbouwontwikkeling en wordt momenteel feitelijk nog steeds aangemerkt als bouwlocatie voor uitbreiding van de kern Ooij. De locatie is door de buurt omgedoopt tot de 'Speulplek' en wordt door veel jonge buurtbewoners gebruikt. In de speeltuin worden door omwonenden zelf buurtactiviteiten aangedragen en georganiseerd. De Speulplek dient als speel-, sport-, en ontmoetingsplek. Het is een groene omgeving die bedoeld is om alleen of samen te genieten en ontspannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0006.png"

Luchtfoto van het terrein vanuit het zuidwesten met op de voorgrond de 'Speulplek'

2.3.3 Agrarisch gebied

Ten oosten van de bedrijfslocatie ligt een agrarisch perceel in eigendom van Staatsbosbeheer. De gronden werden tot 2022 verpacht ten behoeve van agrarische doeleinden. Omdat Staatsbosbeheer de wens heeft om een robuuste verbinding tussen buitendijks gebied (de Bisonbaai) en binnendijks (de agrarische gronden) in te richten, teneinde de grote grazers een veilig heenkomen te geven bij hoog water buitendijks, zijn deze gronden ook toegevoegd aan het plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planontwikkeling

De planontwikkeling bestaat uit de realisatie van een woonomgeving met maximaal 220 woningen op de voormalige steenfabriekslocatie langs de Erlecomsedam. Met de woningbouwontwikkeling wordt voorzien in een groot gedeelte van de woningbouwbehoefte van de gemeente Berg en Dal. Met de ontwikkeling van een nieuwe woonomgeving op de bedrijfslocatie ontstaat een schakel tussen Ooij en de Waal.

De bedrijfslocatie heeft momenteel een besloten karakter en is niet toegankelijk voor bewoners van Ooij. De ontwikkeling van een diverse wijk biedt kansen voor nieuwe verbindingen met het omliggend natuurgebied en een doorgaande wandel- en fietsroute tussen Ooij en de Bisonbaai. In de planontwikkeling wordt volop rekeningen gehouden met landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. De identiteit van het gebied komt terug in het stedenbouwkundig ontwerp.

De bedrijfsbebouwing zonder cultuurhistorische waarden wordt gesloopt. De bestaande verhardingen worden verwijderd en waar mogelijk hergebruikt. Cultuurhistorisch waardevolle elementen, waaronder de vlamoven en de haaghut, die onderdeel hebben uitgemaakt van de oude steenfabriek, blijven behouden en worden herbestemd.

3.2 Programma

De gemeente Berg en Dal staat voor een grote schaalsprong. In haar Actieplan Wonen is vastgelegd dat de gemeente de komende jaren 1.200 woningen gaat realiseren, met nadruk op de kernen zoals Ooij. De gemeente zet in op een gedifferentieerd woningbouwprogramma dat voldoet aan hoge duurzaamheidseisen. Uit het beleid volgt dat er bijzondere aandacht nodig is voor het toenemend aantal eenpersoonshuishoudens, zowel ouderen als jongeren. Doorstroming is cruciaal. Er is behoefte aan toegankelijke woningen voor senioren, mede voortkomend uit de decentralisatie van de zorg, de ambulantisering en de toenemende vergrijzing. Van belang is het toevoegen van betaalbaar aanbod voor huishoudens met een laag of midden inkomen die niet op volledig eigen kracht de woningmarkt kunnen betreden. Tot slot is er vraag naar doorstroom voor mensen met een hoog inkomen. De lokale vraag naar woningen om de doorstroming op gang te krijgen is voelbaar in het dorp Ooij, getuige de verkregen input uit de omgevingsdialoog. De bevindingen uit het Actieplan worden door de dorpsinwoners onderstreept.

Het voorliggend plan voorziet in een gedifferentieerde mix van maximaal 220 woningen. De verschillende woningen onderscheiden zich in segment en kwaliteiten. 50% van de woningen wordt gerealiseerd in het betaalbare segment. Hiervan ligt 30% in het sociale huursegment. De andere 20% ligt in het middeldure huur- of koopsegment.

Binnen het betaalbare segment wordt onderscheid gemaakt in kleinschalige grondgebonden rijwoningen en 2- of 3-kamerappartementen. Het plan bevat in het vrije-sectorsegment een mix van ruim opgezette grondgebonden rijwoningen, vrijstaande woningen en appartementen. De woningen in het vrije-sectorsegment zijn veelal voorzien van een grote berging. We zetten in op kleinschalige privé-buitenruimtes zoals een balkon, loggia of veranda met uiteraard de juiste privacy in combinatie met ruime, natuurlijk vormgegeven openbare ruimte. Hierdoor ontstaan landschappelijk woonklimaten met sterke verbindingen met de omliggende natuur en dragen we bij aan het buurtgevoel. Ook realiseren we enkele woningen met ruimer opgezette kavels c.q. privetuinen. Ruime appartementen onderscheiden zich daarnaast door hun uitzicht over de Waal, de Ooijpolder en zonoriëntatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0007.png"

Woningbouwprogramma 'De Ooij ' (zie ook Bijlage 1)

In de bijgevoegde legenda zijn de aantallen woningen per segment weergegeven zoals deze in het stedenbouwkundig plan zijn opgenomen. In totaal bestaat het plan uit 61 sociale huurwoningen, 41 woningen in het middensegment en 101 vrije-sectorwoningen. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is rekening gehouden met een maximaal woningaantal van 220.

In Tabel 1 is het woningprogramma met maximaal 220 woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0008.png"

Tabel: Woningbouwprogramma met maximaal 220 woningen

3.3 Stedenbouwkundig plan

Voor de herontwikkeling van de bedrijfslocatie is een stedenbouwkundig plan opgesteld, waarin een programma van maximaal 220 woningen een plaats heeft gekregen, maar waarin tegelijkertijd stil wordt gestaan bij de wijze waarop het plan een bijdrage kan leveren aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied. Het stedenbouwkundig plan is toegevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting. Onderstaand is een samenvatting van het stedenbouwkundig plan weergegeven.

De visie op de Ooij is gestoeld op de karakteristieken van het rivierenlandschap. Er zijn drie ruimtelijke karakters in het rivierenlandschap te ontleden:

  • de omliggende polders en uiterwaarden;
  • het verleden van de steenindustrie en;
  • de hoogteverschillen door dijk en terp.

Vanuit de visie zijn er verschillende lagen aan het stedenbouwkundig plan toegevoegd:

  • Grenzen geopend voor natuur en ecologie;
  • "Ooijpad" als verbindende schakel;
  • Verkeersgebied met verblijfskarakter (woonerf);
  • Ruimte voor water;
  • Ruimte voor ecologie;
  • Landschappelijke openbare ruimte;
  • Landschappelijke, collectieve en duurzame woonmilieus;
  • Doelgroepen;
  • Programma;
  • Duurzaamheid en kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0009.png"

Masterplan uit Stedenbouwkundig plan (versie 30 oktober 2023)

3.4 Beeldkwaliteitplan

Om de ruimtelijke samenhang, de kwaliteit en de context van de locatie te borgen is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het Beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 2 opgenomen bij de toelichting en vormt naast het bestemmingsplan een zelfstandig document waarover de gemeenteraad een besluit neemt.

Het Beeldkwaliteitsplan geeft de planfilosofie weer. Vervolgens zijn binnen de planfilosofie verschillende woonmilieus getypeerd. Ieder woonmilieu kenmerkt een eigen signatuur, betekenis en ontwerpvariatie. Deze worden in het Beeldkwaliteitsplan verder uitgediept aan de hand van richtlijnen voor de bebouwing en de onbebouwde ruimte.

Na de vaststelling van het Beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad vervangt hoofdstuk 3 van het Beeldkwaliteitsplan in formele zin de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Groesbeek / Berg en Dal' van 22 oktober 2015, tenzij het Beeldkwaliteitsplan in zaken niet of onvoldoende voorziet.

Het rivierenlandschap, het verleden van de steenfabriek en de kenmerkende hoogteverschillen vormen de aanleiding voor een onderscheid in woonmilieus. In het Beeldkwaliteitsplan zijn de volgende vijf woonmilieus opgenomen:

  • 1. de Terp;
  • 2. de Vallei;
  • 3. het Fabriekserf;
  • 4. het Ooijpad;
  • 5. de Natuur.

Ieder woonmilieu kenmerkt een eigen signatuur, betekenis en ontwerpvariatie. Deze worden hierna verder uitgediept aan de hand van richtlijnen voor de bebouwing en de onbebouwde ruimte. De “Speulplek”, ten zuiden van de Vallei valt ook binnen het plangebied, maar is buiten beschouwing gelaten in dit hoofdstuk omdat het gaat om het continueren c.q. borgen van het huidige gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0010.png"

Onderverdeling in vijf woonmilieus

3.5 De Speulplek

Vanwege de grote waarde van De Speulplek voor de buurtbewoners wordt afgezien van de bouwplannen op die locatie. Door de Speulplek mee te nemen in dit bestemmingsplan, wordt definitief vastgelegd dat de speeltuin behouden blijft.

De Speulplek is een stuk openbaar groen dat ingezet wordt voor verschillende kleinschalige evenementen voor jong en oud. Hierbij kan gedacht worden aan picknicks, huttenbouwevenementen en een winterfair. De gunstige ligging van der Speulplek ten opzichte van de nieuw te realiseren woonlocatie kan zorgen voor een nieuwe aanwas aan deelnemers van evenementen en de mogelijkheid om nieuwe evenementen te organiseren die passend zijn op de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0011.png"

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 5. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 6. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 7. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven.

Het voornemen is in lijn met de vier prioriteiten van het Rijk door de groene, duurzame opzet van een nieuwe woonwijk in bestaand stedelijk gebied. Door hierbij rekening te houden met de cultuurhistorie en diversiteit in de wijk worden ook bijgedragen aan de drie afwegingsprincipes van het Rijk. De kenmerken en vroegere identiteit van het gebied als locatie voor een steenovenfabriek blijven zichtbaar in het plan. Het planvoornemen ligt hiermee in lijn met de kaders die gesteld zijn in de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0012.png"

Ligging van het plangebied in relatie tot het Barro (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het rivierbed van de Waal. Er worden met het planvoornemen echter geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen het (stroomvoerend deel van het) rivierbed. Er wordt ook geen extra gemotoriseerd verkeer afgekoppeld op de Erlecomsedam, die de begrenzing vormt van het rivierbed.

In artikel 2.1.2 van het Barro is voor Rijksvaarwegen een bepaling opgenomen waarin een vrijwaringszone is vastgelegd. De vrijwaringszone wordt gemeten vanaf de begrenzingslijn van de Rijksvaarweg zoals opgenomen in de legger van Rijkswaterstaat. De Waal is gecategoriseerd als vaarweg met CEMT-klasse VI. Voor een vaarweg met CEMT-klasse VI geldt een vrijwaringszone van 25 meter. In de onderstaande afbeelding is de legger van Rijkswaterstaat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0013.png"

Uitsnede legger Rijkswaterstaatwerken ter hoogte van het plangebied

De cultuurhistorische vlamoven is de meest dicht bij de vaarweg gelegen bebouwing op 86 m afstand van de Rijksvaarweg. Alle bebouwing wordt ruimschoots buiten de vrijwaringszone van 25 m opgericht. Het bestemmingsplan voldoet aan artikel 2.1.2 van het Barro.

Hiermee kan gesteld worden dat het Barro geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.1.3 Bro: motivering duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."

Het planvoornemen voorziet in de netto toevoeging van 220 nieuwe wooneenheden. In de basis wordt binnen het kader van woningbouw een grenswaarde van 12 nieuwe woningen gehanteerd voor er gesproken wordt van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de toevoeging van 220 woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Met het planvoornemen wordt een substantieel aantal woningen toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad van de kern Ooij. De kern Ooij kende 1.148 woningen in 2021. Het voorliggend plan voor de realisatie van woningen op het Reomie-terrein is opgenomen in de woningbouwplanning in het 'Actieplan Wonen' van de gemeente Berg en Dal (update 2021). Het Actieplan bestaat onder andere uit een woningmarktonderzoek naar de behoefte aan woningen in de verschillende kernen van de gemeente Berg en Dal. Uit het Actieplan Wonen blijkt dat de kernen Berg en Dal en Beek niet voldoende geschikte bouwlocaties heeft om te voldoen aan de woningbehoefte in deze kernen. Het bouwen van extra woningen in de kern Ooij kan het tekort aan bouwlocaties in de kernen Berg en Dal en Beek opvangen. Daarmee kan in totaal worden voorzien in de behoefte aan woningen binnen de gemeente Berg en Dal. In paragraaf 4.4.2 is de voorgenomen planontwikkeling nader getoetst aan het Actieplan Wonen Berg en Dal. Tevens is het plan getoetst aan de woonagenda van de subregio Nijmegen in paragraaf 4.3.1. Er kan worden geconcludeerd dat met de voorgenomen planontwikkeling wordt voorzien in een behoefte.

Het plangebied voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling ligt in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal. De beoogde woningbouwlocatie betreft een voormalige bedrijfslocatie nabij de kern van Ooij, waardoor bij herontwikkeling geen sprake is van nieuw ruimtebeslag. In de huidige situatie is reeds sprake van een stedelijke functie. Met de realisatie van een woonontwikkeling op een voormalige bedrijfslocatie is geen sprake van nieuwe verstedelijking, maar wordt op een duurzame wijze gebruik gemaakt van een bestaande leegstaande locatie. Door de kern van Ooij uit te breiden op een locatie waar reeds sprake is van een stedelijke functie, kan het effect c.q. ruimtebeslag op het buitengebied van Ooij, dat in de omgeving voor een groot gedeelte is aangewezen als Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone en gedeeltelijk ook als Natura2000-gebied, beperkt blijven.

Conclusie: Geconcludeerd kan worden dat met het realiseren van woningen op de voormalige bedrijfslocatie een geschikte locatie gevonden is voor woningbouw binnen de gemeente Berg en Dal. Omdat er binnen of nabij de andere kernen in de gemeente Berg en Dal (Berg en Dal, Beek) niet voldoende geschikte bouwlocaties zijn voor woningbouw, wordt er bij de kern Ooij voorzien in een woningbouwlocatie met een subregionaal karakter.

Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden dat het plan in lijn ligt met de kaders die gesteld zijn in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het planvoornemen voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, die voorziet in een behoefte. De nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, maar er wordt feitelijk wel gebruik gemaakt van een inbreidingslocatie, door een oude bedrijfslocatie in te zetten voor woningbouw. Hiermee levert het Besluit ruimtelijke ordening geen verdere belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de Omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.

Duurzaam

Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Energietransitie: In 2050 is Gelderland energieneutraal. Dat bereiken we door grootschalig besparen, opwekken uit duurzame energiebronnen en innoveren. Als tussendoel realiseren we 49% CO2 reductie in 2030;
  • Klimaatadaptatie: In 2050 is Gelderland ingericht op het veranderde klimaat;
  • Circulaire economie: In 2050 is Gelderland een afvalloze provincie. Met als tussenstap 50% reductie van het gebruik van grondstoffen in 2030. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden;
  • Biodiversiteit: Vanaf 2019 denkt en werkt Gelderland natuur-inclusief. Biodiversiteit gaat verder dan de bekende natuurgebieden. Ook daarbuiten, in woonwijken, op werklocaties en bij infrastructuur wordt van biodiversiteit een kernkwaliteit gemaakt.

Een krachtige economie

De 'oude' economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker. De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.

Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Het uitnutten de strategische ligging van Gelderland. De Gelderse economie kan zich verder ontwikkelen binnen de natuur- en landschapswaarden en dragen duurzaam bij;
  • Het positioneren Gelderland als hét vestigingsgebied voor de nieuwe generatie ondernemers. Ondernemers die duurzaam ondernemen in balans met de sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving hoog in het vaandel hebben;
  • Een sociaal evenwichtig vestigingsklimaat in Gelderland. Het versterken de positie van Gelderland op het gebied van food, health en energy en andere topsectoren en stimuleren kleinschalig ondernemerschap en innovatie, ook met oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten;
  • Het verduurzamen van de bestaande gebouwde woonomgeving. Dit is noodzakelijk om steden toekomstbestendig en economisch aantrekkelijk te maken. En we zoeken actief naar interessante transformaties, zoals bijvoorbeeld de functiemenging op bedrijventerreinen en het omzetten van kantoren in woningen.

Blijvend verbonden

Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn.

Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto's en deelauto's. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuwe ontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Een optimale bereikbaarheid van Gelderland door onderlinge aansluiting van vervoersmogelijkheden en verplaatsingen te faciliteren. In 2050 dient de mobiliteit in Gelderland volledig duurzaam te zijn in termen van energie, klimaat, circulair en biodiversiteit.
  • Het creëren van slimme en duurzame oplossingen voor het verbinden van mensen, goederen en data. Daaronder wordt ook begrepen het beter benutten van bestaande infrastructuur en gedragsverandering. De opties tussen weg, rail en water worden zorgvuldig en duurzaam afgewogen.
  • Het stimuleren en faciliteren van nieuwe vormen van vervoer en verplaatsing. Dit kan bijvoorbeeld door autonoom rijden.

Het voornemen houdt rekening met circulariteit en klimaatadaptatie in het ontwerp om zo toekomstbestendigheid te verzekeren. Verder wordt door de creatie van een moderne, aantrekkelijke nieuwe woonwijk een diverse groep bewoners naar Ooij getrokken wat de regionale levendigheid en de lokale economie stimuleert. Tenslotte, door vooral de focus te leggen op langzaam verkeer wordt er in het voornemen gelet op duurzaam vervoer en mensen verbinden met de bestaande infrastructuur. De drie uitgangspunten komen allemaal verweven terug in het voornemen.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 september 2014 en voor het laatst geactualiseerd in december 2021. De Omgevingsverordening is één van de instrumenten die de provincie Gelderland gebruikt om haar ambities te realiseren. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet tot nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

De Omgevingsverordening is gericht op de regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Dit betekent ook dat vrijwel alle regels omtrent de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

In de Omgevingsverordening is onder andere vastgelegd dat een gedeelte van het plangebied onderdeel is van het Gelders Natuurnetwerk en gedeeltelijk onderdeel is van een Nationaal Landschap en ganzenrustgebied. Het plangebied ligt niet binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO), de Romeinse Limes en de Hollandse Waterlinie. De locatie maakt ook geen deel uit van het beschermingsgebied natte landnatuur.

Thema Wonen: Een bestemmingsplan waarbinnen nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt, dient te worden getoetst aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

De woningbouwbehoefte van de gemeente Berg en Dal is vastgelegd in de woonagenda Subregio Nijmegen en omstreken. Dit is omschreven in paragraaf 4.3.1.

Thema Natuur: Op de navolgende kaart is een uitsnede weergegeven van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO), zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening, met de ligging van het plangebied. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het zuidoosten van het plangebied binnen het GNN ligt. Ten zuidwesten van het plangebied ligt een smalle strook GNN, waarvan een klein gedeelte binnen het plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0014.png"

Uitsnede geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland; kaart Natuur met ligging van het plangebied

De voormalige bedrijfslocatie Erlecomsedam 34 heeft momenteel een naar binnen gekeerde structuur, volledig afgesloten van de omgeving met een dichte groenstructuur. Met het planvoornemen wordt de groenstructuur geopend en doorgezet binnen de begrenzing van het plangebied. De ontwikkeling wordt aangegrepen om de groenstructuren zowel recreatief als ecologisch te versterken en te verweven met het landschappelijk- en stedenbouwkundig systeem van de planlocatie.

Herbegrenzing om tot een passende verkeersontsluiting te komen:

Om de locatie te kunnen ontwikkelen als woningbouwlocatie voor maximaal 220 woningen is een geschikte ontsluiting voor autoverkeer noodzakelijk. Het onbebouwd perceel ten zuidoosten van de locatie (perceel Ooij, sectie F, nummer 64) in eigendom van Staatsbosbeheer, mee te nemen in de planontwikkeling en een ondergeschikt gedeelte van dit perceel in te zetten voor de realisatie van de ontsluiting. Verder wordt aan de zuidwestzijde en noordwestzijde een ontsluiting voorzien voor langzaam verkeer (fietsers en wandelaars) en calamiteiten.

Voor de verkeersontsluiting voor de woningbouwlocatie zijn verschillende alternatieven bekeken, waaronder een aansluiting op de Rietlanden, een ontsluiting over bedrijventerrein De Bouwkamp en een verbinding richting het Schoolpad. Deze afweging is beoordeeld in het verkeerskundig onderzoek, dat als Bijlage 16 onderdeel uitmaakt van de toelichting. Na een afweging van de alternatieven voor de verkeersontsluiting, concluderen we dat een hoofdontsluiting aan de noordoostzijde, via de Erlecomsedam, kan worden beschouwd als het voorkeursalternatief.

De woningbouwlocatie ligt groteldeels relatief hoger in het landschap op de terp van de voormalige steenfabriek. De Erlecomsedam vormt de dijk langs de Waal en wordt veelvuldig gebruikt door (recreatieve) fietsers en wandelaars. In het stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp is gekozen om een bufferzone in te richten tussen de woonlocatie en de dijk, die wordt ingericht als nieuwe natuur. Daarmee wordt de beleving voor wandelaars en fietsers versterkt en komt een ecologische verbinding tot stand tussen de Bisonbaai en de Ooijse Graaf. In het ontwerp is gekozen om de bufferzone niet op een dominante wijze te doorsnijden met een nieuwe ontsluitingsweg voor autoverkeer, maar een ondergeschikte verbinding te creëren met wildroosters. Door de ontsluiting onder aan de terp te leggen wordt de weg ondergeschikt aan de landschappelijke en natuurlijke kenmerken en krijgt de woningbouwlocatie vanaf de Erlecomsedam een groene en natuurlijke uitstraling. De bufferzone tussen de woningbouwlocatie en de dijk krijgt een natuurbestemming en wordt geschikt gemaakt voor natuurbeheer met 'grote grazers'.

Aan de zuidzijde wordt een ondergeschikte ontsluiting gerealiseerd voor langzaam verkeer, die aansluit op de Rietlanden. Voor beide ontsluitingen is een herbegrenzing van het GNN noodzakelijk. Het voornemen bestaat daarom mede uit de herbegrenzing van het Gelders Natuur Netwerk.

Door ECONU is een ecologische beoordeling uitgevoerd om te oordelen wat de effecten zijn van het plan op de kernkwaliteiten van het GNN. Deze beoordeling is toegevoegd als Bijlage 12 bij de toelichting (rapportnr. SB 23-7-20, d.d. 20 juli 2023). Hierop is in het kader van de zienswijzen een aanvullende notitie opgesteld. De aanvullende notitie is toegevoegd als Bijlage 13 bij toelichting (rapportnr. SB 24-3-13, d.d. 13 maart 2024). In de aanvullende notitie is nader ingegaan op de fysieke natuurcompensatie.

De toetsing aan artikel 2.39 en 2.48 t/m 2.50 vindt plaats in hoofdstuk 8 van Bijlage 13 bij de toelichting. Daarmee is aangetoond dat het plan voldoet aan de provinciale instructieregels voor het GNN.

Artikel 2.51b (bescherming Ganzenrustgebied)

Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op een Ganzenrustgebied laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als:

  • a. uit onderzoek blijkt dat deze activiteit of ontwikkeling wordt uitgevoerd op een locatie waar de nadelige gevolgen voor de functie als rustgebied voor overwinterende ganzen zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • b. na uitvoering minimaal 500 hectare in het betreffende Ganzenrustgebied overblijft.

Voor de vraag of een nieuwe activiteit of ontwikkeling binnen een Ganzenrustgebied kan plaatsvinden is de locatiekeuze bepalend. Gezocht moet worden naar die locatie in het rustgebied waar de nadelige gevolgen zoveel mogelijk worden beperkt. Een activiteit of ontwikkeling aan de rand van een rustgebied, direct grenzend aan een al bestaande activiteit of op een locatie waar ganzen weinig foerageren zal in veel gevallen de meest optimale locatie zijn.

In het geval van het voorliggend plan vindt de ontwikkeling plaats aan de rand van het ganzenrustgebied. Het grootste gedeelte van het plangebied, waar de woningbouw plaatsvindt, is geen onderdeel van het ganzenrustgebied. Een beperkt gedeelte van de ontsluitingsroute langs de oostzijde van de terp naar de Erlecomsedam ligt parallel langs de grens van het ganzenrustgebied en valt daar gedeeltelijk binnen. Door de ontsluitingsroute langs de rand van het ganzenrustgebied te positioneren worden nadelige gevolgen voor de functie van het perceel als ganzenrustgebied zoveel mogelijk beperkt. Het overige gedeelte van het gebied wordt ingericht als natuur, waar ganzen ook kunnen rusten. Los gezien van deze beperkte effecten van het plan op het beschermde ganzenrustgebied, kan worden gesteld dat er geen verlies is van areaal waar ganzen kunnen rusten, omdat buiten het ganzenrustgebied nieuwe natuur wordt ontwikkeld. Het ganzenrustgebied blijft meer dan 500 ha groot en blijft daarmee van voldoende omvang om de functie als ganzenrustgebied te behouden. Er wordt voldaan aan artikel 2.51b van de Omgevingsverordening Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0015.png"

Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland (2023) Thema Natuur: Ganzenrustgebied

Thema Landschap: 'Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW'

Het plangebied ligt grotendeels buiten het Nationaal Landschap 'De Gelderse Poort'. Alleen de locatie van 'De Speulplek' ligt binnen het nationaal landschap. Dit betreft een binnenstedelijke locatie, waar geen fysieke ingrepen worden verricht. Het voornemen heeft geen effect op het nationaal landschap ter plekke.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0016.png"

Uitsnede Omgevingsverorderning (2022) Thema Landschap: 'Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW'

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Woonagenda Subregio Nijmegen e.o. 2020-2030

Met de woonagenda leggen de samenwerkende gemeenten in de subregio Nijmegen e.o. (Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen) een gezamenlijke koers vast om tegemoet te komen aan de woonopgaven voor de jaren 2020-2030. De Woonagenda subregio Nijmegen 2020-2030 betreft een actualisatie van de Woonagenda 2017-2027. Aanleidingen voor deze relatief snelle actualisatie waren het sterk oplopende woningtekort en nieuwere thema's als het huisvesten van arbeidsmigranten en de coronacrisis.

Het centrale doel is het zorgen voor een blijvend goed woon- en leefklimaat voor alle huidige en toekomstige inwoners van de subregio, met voldoende woningen, kwantitatief en kwalitatief voor iedereen die dat nodig heeft. De Woonagenda 2020-2030 borduurt voort op de volgende thema's:

  • 1. Verantwoord versnellen: programmeren en afstemmen
  • 2. Bestaande woningvoorraad en betaalbaarheid
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig
  • 4. Huisvesting specifieke doelgroepen

Het Woningmarktonderzoek 2019 Arnhem Nijmegen, uitgevoerd door Companen is gebaseerd op de nieuwe provinciale woningbehoefteprognoses van 2019 en de uitkomsten uit het WoON 2018. Er is voor de subregio Nijmegen e.o. sprake van een woningbouwopgave tot 2030 van meer dan 16.000 woningen, waarbij de druk vanwege de inloop van het bestaande woningtekort ligt op de komende 5 jaar. Oplossing hiervoor is de versnelling van de woningbouw, niet alleen in de stad Nijmegen, maar ook in de ommelandgemeenten zoals de gemeente Berg en Dal. Om voldoende woningen te kunnen realiseren is er een plancapaciteit nodig die groter is dan de gewenste 16.000 woningen. Door planuitstel en planuitval is het nodig om de capaciteit tot 130% te verhogen om flexibel in te kunnen spelen op de woningbouw en om de woningbouwproductie op het gewenste peil te houden. De verdere uitwerking van het woonbeleid vindt plaats in het gemeentelijk woonbeleid, in dit geval het Actieplan wonen van de gemeente Berg en Dal (waar aan getoetst wordt in par. 4.4.2).

4.3.2 Woondeal Arnhem-Nijmegen

Op 4 maart 2020 hebben de Regio Arnhem Nijmegen, de steden Arnhem en Nijmegen, de provincie Gelderland en het Rijk de Woondeal gesloten. Het doel van de Woondeal is het woningtekort in de regio terug te dringen. Dit kan door de woningbouwproductie, het functioneren van de woningmarkt en de leefbaarheid in deze groene en inclusieve regio structureel te verbeteren. De Woondeal bevat onder meer afspraken op het gebied van complexe en integrale binnenstedelijke gebiedsontwikkelingen, betaalbaarheid van de woningen, de aanpak van excessen op de woningmarkt, het verbeteren van de leefbaarheid in de wijken, etc.

De woonopgaven in de regio kunnen alleen worden gerealiseerd door een langjarige samenwerking tussen overheden en private partijen. Dit gebeurt door het bundelen van krachten van verschillende overheden, woningcorporaties en marktpartijen zoals beleggers, (bouw)ontwikkelaars, vervoersmaatschappijen en zorgverlening.

Het voornemen draagt bij aan de afspraken uit de Woondeal Arnhem-Nijmegen in de vorm van een aanvulling van de woonvoorraad en de aandacht die de nieuwe woonwijk heeft voor circulariteit en duurzaamheid. Doelgroepen zijn doorstromers uit het dorp, vitale senioren en jonge gezinnen uit het dorp en de bredere regio. Zij die graag willen wonen in een nieuwe wijk waar gemeenschapszin en betrokkenheid, het landschappelijke en cultuurhistorische elan en de ruimte en vrijheid karakteristiek zijn. Zij die de hoogste eisen stellen aan een robuuste en duurzame woonomgeving. Doorstromers uit het dorp die hun eengezinswoning verruilen voor een gelijkvloerse woning. Jongeren uit het dorp die in een kleinschalige woning hun wooncarrière starten. Jonge gezinnen die voor een vergelijkbaar budget een ruimer, veiliger en een gezonder woonklimaat nastreven en hun kinderen graag zien opgroeien in en rondom prachtige natuur. Vitale ouderen die het dorpse karakter en de landschappelijke kwaliteit verkiezen boven de voorzieningen in de stad. Het zijn doelgroepen die op buurtniveau graag met gelijkgestemden leven en tegelijkertijd ook gesteld zijn op hun privacy. Op enkele plekken verkennen we de mogelijkheden voor bijzondere woonvormen. Dit kan zijn in de vorm van een collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) maar we staan ook open voor een woonvorm met zorg. De Ooij zet in op gedeelde kernwaarden zoals het streven naar collectief gebruik, zelfbeheer, het natuurlijke karakter en een duurzame leefomgeving. Het locoloods-ensemble met locomotiefloods, smidse en werkplaatse vormt een geschikte plek voor studie naar inpassing van een woongemeenschap, waarbij we nadrukkelijk ook inzetten op het borgen van de integrale kwaliteit, materialisering en architectuur van het plan.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020

Op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ubbergen de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020 vastgesteld. Met de structuurvisie Buitengewoon Ubbergen geeft de voormalige gemeente Ubbergen haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2025. De ambities van de gemeente Ubbergen rondom functies als wonen, werken, voorzieningen, infrastructuur, recreatie, toerisme, natuur en water en cultuurhistorie zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de Buitengebied 2013 dorpen, buurtschappen en het buitengebied. De visie biedt hiermee een ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0017.png"

Kaart bij de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020 (met concentratiepunt recreatie: oranje ster)

Het Reomie-terrein is omgeven door natuur en andere dragers van de groenstructuur. Het gaat hierbij dan voornamelijk om de bossen van de stuwwal aan de zuidzijde, het komgebied in het midden en de oeverwal met de uiterwaarden van de Waal, welke onderdeel uitmaken van het natuurgebied de Gelderse Poort aan de noordzijde. Drie thema’s zijn bij natuurbescherming van belang in de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020:

  • Versterking van de ecologische en landschappelijke structuur;
  • Actief werken aan natuur en landschap, afgestemd op de kwaliteiten van deelgebieden;
  • Behoud en beheer van cultuurhistorische waarden.

De overgang van de kern naar het landelijk gebied wordt ontwikkeld als een groene leefruimte rondom de dorpen. Het landschap vormt hiervoor de basis. De groene leefruimten worden belangrijke ontmoetingsplekken voor de dorpsbewoners. Het doel is dat de gemeente deze ruimten samen met de dorpsbewoners gaat vormgeven. De leefruimten vormen een fraaie groene overgang van dorp naar buitengebied. De dorpsbewoners spelen een belangrijke rol bij het beheer.

4.4.2 Actieplan wonen Berg en Dal

Het Actieplan wonen Berg en Dal 2020 is een actualisatie op de woonagenda Berg en Dal van 2017. In 2019 is in de regio Nijmegen een woningmarktonderzoek gedaan met een vooruitblik tot 2029, waaruit blijkt dat de maatschappelijke en economische context van de woningmarkt sterk gewijzigd is. Het Actieplan wonen Berg en Dal is bewust geen statisch document: de woningmarkt staat immers niet stil. De actualisatie van 2020 verduidelijkt waar accenten anders zijn komen te liggen en voorziet in een verdere concretisering van eerder aangehaalde actiepunten.

De druk op de woningmarkt neemt in de gemeente Berg en Dal steeds verder toe: het is lastiger geworden om een betaalbare woning te vinden in de gemeente. Zeker in de kernen nabij Nijmegen, waartoe Ooij behoort, zorgt de instroom vanuit de stad voor meer schaarste van beschikbare woningen. Om hier een antwoord op te hebben en het woningaanbod toe te alten nemen, is het de zorg voor de gemeente om in de ruimtelijke ordening stimulerend en faciliterend op te treden.

De gemeente wil de woningvoorraad ontwikkelen door 1.200 woningen toe te voegen tot 2030, met nadruk opb de kernen dichtbij Nijmegen zoals Berg en Dal, Beek, Groesbeek en Ooij. De helft van de te bouwen woningen zou daarbij voorzien moeten worden in het sociale huur segment, middenhuur of betaalbare koopsegement. Door deze betaalbare woningen voornamelijk in de randkernen van Nijmegen te realiseren, kan de instroom vanuit Nijmegen opgevangen worden.

De ambities die de gemeente heeft in het Actieplan wonen, komen terug in de ontwikkeling van 'Ooij aan de Waal'. Hiermee wordt in een randkern van Nijmegen een nieuwe woonlocatie gerealiseerd in een grote verscheidenheid van segmenten, maar met een focus op het sociale huur (30%), middenhuur dan wel middeldure koopsegment (20%).

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven- en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt hierbij gehanteerd als richtinggevend voor deze ruimtelijke scheiding, met richtafstanden betreffende geur, stof, geluid en gevaar. Bedrijven- en milieuzonering dient op twee manieren getoetst te worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

De beoordeling van de situatie rond de milieuzonering is tweeledig:

  • De beoordeling van eventuele milieubelasting door omliggende bedrijven op de nieuwe woonfuncties binnen het plangebied;
  • De beoordeling van eventuele milieubelasting door de nieuwe functies binnen het plangebied op nabijgelegen gevoelige objecten.

Het voornemen voorziet in het toevoegen van nieuwe woonfuncties, die gevoelig zijn voor hinder van omliggende bedrijven. Daarom zijn de omliggende functies beschouwd.

Het plangebied ligt binnen de richtafstand van het sportveldencomplex van S.V. Ooij. De grootste richtafstand voor een sportveldencomplex is 50 m in het kader van geluid en lichthinder. Binnen 50 m van het sportveldencomplex voorziet het bestemmingsplan uitsluitend in groenvoorzieningen. Binnen deze zone is de bestemming 'Groen - Beekbegeleidend groen' opgenomen. De nieuwe geluid- en lichthindergevoelige objecten komen op minimaal 50 m afstand van de sportvelden, waarmee voldoende functiescheiding geborgd is.

Ten zuidoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Bouwkamp. In het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Ubbergen' (vastgesteld, 27 juni 2013) is vastgelegd dat dit bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven met milieucategorie 1 t/m 3.1. Bedrijven met milieucategorie 3.1 hebben een richtafstand van 50 m. De afstand tussen het bedrijventerrein De Bouwkamp en de nieuwe woningen bedraagt minimaal 140 m. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de planlocatie niet binnen de richtafstand van het bedrijventerrein ligt.

Het voornemen leidt niet tot nieuwe milieubelastende (bedrijfs)functies, die een effect hebben op het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige objecten.

Het beschouwen van het aspect bedrijven en milieuzonering leidt niet tot specifieke aandachtspunten voor één van de volgende milieuparagrafen. Er is sprake van voldoende ruimtelijke functiescheiding tussen hinderveroorzakende en hindergevoelige functies.

5.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, is een inventarisatie benodigd om te kunnen bepalen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Om aan te tonen dat het plangebied geschikt is voor de functie wonen is door PJ Milieu een verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (rapportnr. 21014703A, d.d. 14 april 2023). Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april 2023 tot en met april 2023. Het rapport is toegevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting.

5.2.1 Verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek

In het uitgevoerde bodemonderzoek is de planlocatie onderverdeeld in de deellocaties A t/m G. Vanwege de bedrijfsactiviteiten die in het verleden zijn uitgevoerd op de planlocatie, zijn op een aantal deellocaties verontreinigingen aangetroffen. In hoofdstuk 18 van het onderzoeksrapport is per deellocatie geconcludeerd welke verontreinigingen zijn aangetroffen, wat de saneringsopgave is en of al dan niet sprake is van spoedeisendheid (tabel 75).

De eindsituatie van de diverse bedrijfsactiviteiten op de onderzoekslocatie zijn indien voorheen nog niet vastgesteld middels het uitgevoerde bodemonderzoek in voldoende mate vastgelegd. Op basis van de beschikbare resultaten kan een conclusie worden getrokken over de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. De onderzoeksresultaten geven daarom geen aanleiding om aanvullend bodemonderzoek uit te voeren.

Bij werkzaamheden in de grond ter plaatse van het geval van bodemverontreiniging is er sprake van een 'saneringssituatie' omdat gewerkt wordt aan/met sterk verontreinigde grond. Hiervoor dienen de nodige meldingen te worden gedaan en veiligheidsmaatregelen genomen te worden.

5.2.2 Conclusies in relatie tot het bestemmingsplan

In het kader van het bestemmingsplan is het van belang dat sprake is van een financiële uitvoerbaarheid. De financiële lasten voor het saneren van de aangetroffen verontreiniging moeten opwegen tegen de opbrengsten van het plan. De ontwikkelaar houdt rekening met de bijkomende kosten van de noodzakelijke sanering en heeft de kosten meegewogen in de totale kostenexploitatie van de projectlocatie. De exploitatie van de ontwikkelaar is sluitend om de noodzakelijke saneringen uit te kunnen voeren. Daarmee kan worden gesteld dat sprake is van een financieel uitvoerbaar planvoornemen (zie ook Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid).

Gelet op de schaal van de bodemverontreiniging en de financiële lasten die kunnen worden gedragen door de ontwikkelaar, kan worden gesteld dat sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen. Initiatiefnemer zal bij het bevoegd gezag een Plan van Aanpak voorleggen voor de uit te voeren sanering. Het bevoegd gezag zal na de uitvoering van de sanering het evaluatieverslag controleren, waarna de locatie kan worden goedgekeurd voor de toekomstige functie. Bij graafwerkzaamheden in (al dan niet) verontreinigde grond en wanneer deze grond wordt ontgraven en/of afgevoerd, zijn de Wet bodembescherming en Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Afvoer en hergebruik van grond dient afgestemd te worden met het bevoegd gezag.

Na uitvoering van de genoemde saneringen vormt het aspect bodem geen verdere belemmering voor het uitvoeren van het plan en het toekennen van de nieuwe bestemming.

5.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.

De ontwikkeling voorziet in het planologisch mogelijk maken van 220 woningen. Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. In deze paragraaf is getoetst of voor deze woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

5.3.1 Wegverkeerslawaai

De planlocatie ligt binnen de geluidszone van de Erlecomsedam. Daarnaast wordt in het kader van de ontwikkeling een nieuwe ontsluitingsroute aangelegd. In dat kader is door Peutz een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnr. OA 16508-3-RA-002, d.d. 7 maart 2024). Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 bij de toelichting.

In het kader van wegverkeerslawaai zijn vier verschillende onderdelen onderzocht:

  • Wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe woningen

Vanwege de Erlecomsedam is er is er bij de nieuw te realiseren woningen sprake van geluidbelastingen van ten hoogste 43 dB (inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh), hiermee wordt ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh) voldaan.

Omdat ter plaatse van de nieuwe ontsluitingsweg twee verschillende snelheden van toepassing zijn, waaronder een wegdeel met een maximum snelheid van 30 km/uur (waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is), is de geluidbelasting van deze wegdelen afzonderlijk beoordeeld. Vanwege de wegdelen waarop een snelheid van maximaal 60 km/uur van toepassing is treden geluidbelastingen op tot en met 47 dB (inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh), dat is minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Vanwege de ontsluitingsweg (beide wegdelen samen) is er sprake van geluidbelastingen tot en met 53 dB (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh).

Vanwege alle wegen samen is er sprake van geluidbelastingen tot en met 54 dB (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Een dergelijke geluidbelasting is als acceptabel te beschouwen.

  • Aanleg nieuwe gemeentelijke weg

Ter plaatse van bestaande woningen in de nabijheid van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg naar het plangebied, is sprake van een geluidbelasting tot 33 dB (exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh) vanwege wegverkeer over deze nieuwe ontsluitingsweg van het Reomie-terrein. Dit kan als ruimschoots inpasbaar gekwalificeerd worden.

  • Reconstructie Erlecomsedam

Onderzocht is of er sprake is van een reconstructie. De geluidbelasting in het toekomstige maatgevende jaar (2034) is -evenals in de bestaande situatie- niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Er is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

  • Goede ruimtelijke ordening

Vanwege een toename van het verkeer over de Sint Hubertusweg is er sprake van een toename van de geluidbelasting vanwege deze weg ter plaatse van bestaande geluidgevoelige bestemmingen direct grenzend aan deze weg van ten hoogste 2,1 dB. Bij woningen waar in de beoogde situatie sprake is van geluidbelastingen van meer dan 48 dB blijft de toename beperkt tot 1,4 dB.

De geluidbelasting in de beoogde situatie bedraagt ten hoogste 53 dB (inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh). Een dergelijke geluidbelasting kan als acceptabel gekwalificeerd worden vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening.

5.3.2 Industrielawaai

De locatie ligt niet binnen de richtafstand van omliggende bedrijven (zie paragraaf 5.1). De ontwikkeling leidt niet tot (bedrijfs)activiteiten in de vorm van industrielawaai. Het aspect industrielawaai hoeft niet nader te worden beschouwd.

5.3.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.

5.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Ter plaatse van geurgevoelige objecten dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.

In de directe omgeving van de planlocatie liggen geen veehouderijbedrijven. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Een nader beschouwing van het aspect geur kan achterwege blijven. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het voornemen.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen externe veiligheid zijn twee soorten risico te onderscheiden:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken, onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting of op een transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kans dat een groep van ten minste N personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting of op een transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, of als rechtstreeks gevolg van een vliegtuigongeval.
5.5.2 Beschouwing risicobronnen

Op basis van de risicokaart kan worden gesteld dat een tweetal risicobronnen met gevaarlijke stoffen in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Het betreft de vaarroute Corridor Rotterdam - Duitsland. Over deze route worden hoofdzakelijk brandbare vloeistoffen en brandbare gassen vervoerd. Daarnaast is tevens een hogedruk aardgas transportleiding aanwezig (westzijde plangebied). Het betreft een 40 bar aardgasleiding met een uitwendige diameter van 323,8 mm. Op de onderstaande kaart zijn beide risicobronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0018.png"

Uitsnede risicokaart met vaarrroute (zwart) en buisleiding (rood) (bron: risicokaart.nl)

Voor beide risicobronnen dient het aspect externe veiligheid beschouwd te worden. Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico dient in beide gevallen bepaald te worden.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): De planlocatie ligt niet nabij een Bevi-inrichting en vormt zelf geen Bevi-inrichting. Een nadere beschouwing van risicovolle inrichtingen is daarmee niet noodzakelijk.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Door het plangebied loopt de aardgasbuisleiding N-578-04-deel-1. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op korte afstand van de buisleiding. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 7 bij de toelichting (rapportnr. OA 16508-2-RA-001, d.d. 10 februari 2023).

Plaatsgebonden risico: De beoogde ontwikkeling is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van de aardgasbuisleiding, aangezien voor de beschouwde aardgasbuisleiding geen sprake is van een risicocontour van 10-6 per jaar. Aan deze grenswaarde wordt aldus voldaan.

Groepsrisico: Voor de berekening met betrekking tot de hogedruk aardgastransportleiding is gebruik gemaakt van het rekenmodel CAROLA. Het groepsrisico van de beschouwde buisleiding overschrijdt de oriëntatiewaarde niet. Het berekende groepsrisico is in beide situaties vele malen kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde (0,1 x GR). Een verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 12 derde lid onder b van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dus niet aan de orde. Derhalve vormt het aspect externe veiligheid in de nabijheid van de transportroute voor gevaarlijke stoffen en de buisleiding geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en het voorliggend bestemmingsplan.

Ten aanzien van de geplande nieuwbouw dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de hogedruk aardgasbuisleidingen. Toekomstige bewoners dienen op de hoogte te zijn dat men van de gasleiding (en in mindere mate de vaarweg) af moet vluchten bij een calamiteit of dat men (bij een toxische wolk) juist binnen moet blijven en ramen en deuren moet sluiten en de ventilatie moet afschakelen.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): Nabij het plangebied ligt de vaarweg 'Corridor Rotterdam - Duitsland'. In het onderzoek van Peutz, dat is toegevoegd als Bijlage 7 bij de toelichting (rapportnr. OA 16508-2-RA-001, d.d. 10 februari 2023), wordt daarover het volgende vermeld:

Voor een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, geldt een zone van 200 meter waarbinnen externe veiligheid beschouwd moet worden. Het plangebied is gelegen op kleinere afstand van 200 meter van de vaarweg. Op basis van de informatie op www.risicokaart.nl kan worden gesteld dat aan de grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Voor wat betreft het groepsrisico kan in voorliggende situatie worden aangesloten bij een standaard vuistregel uit de Handleiding Risico-analyse Transport (HART). Middels de vuistregel 'Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde': Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico alleen mogelijk overschreden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500 /ha en LT2+GT3 >1000 per jaar). Er zijn minder dan 500 pers/ha in de omgeving aanwezig, de gevaarlijke stoffen LT2 en GT3 zijn veel lager dan 1.000, gesteld kan worden dat de 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Een nadere beschouwing van de vaarweg is niet noodzakelijk.

De veiligheidsregio heeft gevraagd in beeld te brengen of het plangebied in het plasbrandaandachtsgebied van de transportroute ligt. Het plangebied ligt buiten het plasbrandaandachtsgebied. Op de navolgende afbeelding is het plangebied weergegeven met de ligging van het plasbrandaandachtsgebied in rood. Op de afbeelding is tevens het explosieaandachtsgebied weergegeven. In verband met de ligging in het explosieaandachtsgebied is bovenstaand het groepsrisico berekend en beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0019.png"

Uitsnede kaartbeeld "Veilige omgeving" met ligging plangebied zwart omlijnd (bron: Atlas Leefomgeving)

Conclusie risicobronnen: Voor het voorliggend plan zijn de externe veiligheidsaspecten in beeld gebracht. De veiligheidsrisico's zijn dermate laag dat een nadere verantwoording achterwege kan blijven en er geen gevolgen zijn voor de bestemmingsplanprocedure.

Gezien bovenstaande kan het bevoegd gezag toestemming verlenen om ter plaatse van de aanwezige veiligheidszone de nieuwe ontwikkeling toe te staan. Tevens dient ten aanzien van de omgevingsvergunning voor bouwen en de communicatie naar toekomstige bewoners rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de hogedruk aardgasbuisleidingen. Toekomstige bewoners dienen op de hoogte te zijn dat men van de gasleiding (en in mindere mate de vaarweg) af moet vluchten bij een calamiteit of dat men (bij een toxische wolk) juist binnen moet blijven en ramen en deuren moet sluiten en de ventilatie moet afschakelen.

5.5.3 Advies Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 29 augustus 2022 en 18 oktober 2023 een advies uitgebracht met betrekking tot de veiligheidsaspecten. Het advies is toegevoegd als Bijlage 8 bij de toelichting en gaat in op de aspecten externe veiligheid, hoogwater, bereikbaarheid en opkomsttijden en bluswatervoorziening.

Externe veiligheid: De Veiligheidsregio geeft aan dat de aardgasbuisleiding en de route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water op korte afstand liggen. In dat kader is in paragraaf 5.5.2 een beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico uitgevoerd. De Veiligheidsregio heeft op 14 juli 2023 akkoord gegeven op de rapportage externe veiligheid.

Hoogwater: Bij hoge waterstanden op de Waal is het belangrijk dat inwoners van het toekomstige woongebied het plangebied snel kunnen verlaten. Er is sprake van één hoofdontsluiting via de Erlecomsedam. Indien de hoofdontsluiting niet toegankelijk is, kan de calamiteitenontsluiting worden gebruikt als vluchtroute. Overigens is sprake van een relatief hoog gelegen locatie in de omgeving. De planlocatie bestaat uit een terp die hoger is gelegen dan de omliggende gronden, waardoor de kans op overstroming bij hoog water erg klein is.

Bereikbaarheid en opkomsttijden: De opkomsttijden van de brandweer vallen buiten de reikwijdte van het voorliggend bestemmingsplan. De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid wordt betrokken bij de totstandkoming van het definitieve inrichtingsplan, waarbij ook wordt beoordeeld of de hoofdingangen van de appartementengebouwen voldoende bereikbaar zijn voor de brandweer.

Bluswatervoorziening: De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid wordt betrokken bij de totstandkoming van het definitieve inrichtingsplan, waarbij ook wordt beoordeeld of de bluswatervoorzieningen toereikend zijn.

5.5.4 Conclusie

Met het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid voldoende in beeld is gebracht om een zorgvuldig besluit te nemen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggend plan.

5.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mens te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

5.6.1 Bijdrage van de ontwikkeling aan de luchtkwaliteit

Wanneer een project aangeduid kan worden als 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging (NIBM), vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.

Het plan voorziet in de beëindiging van een bedrijfslocatie en de ontwikkeling van 220 woningen. De ontwikkeling is aan te merken als NIBM en hoeft daarom niet nader te worden getoetst te worden aan de Wet milieubeheer.

5.6.2 De luchtkwaliteit ter plekke van de voorgenomen ontwikkeling

Toetsingskader: Naast het feit dat de bijdrage van de ontwikkeling zelf aan de concentraties PM10 en NO2, dient te worden beschouwd of ter plekke van de nieuwe gevoelige functies (appartementen en woonzorgeenheden) sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag de ontwikkeling niet leiden tot een belemmering van de omliggende veehouderijen.

De wettelijke normen (Wet milieubeheer) voor PM10 zijn:

  • Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3;
  • Maximaal 35 overschrijdingsdagen van 50 µg/m3.

Bij PM2,5 zijn de fijnstof deeltjes kleiner dan 2,5 micrometer. Fijnstof met een diameter kleiner dan 2,5 µm (PM2,5) is een deel van fijnstof met een diameter kleiner dan 10 µm (PM10). De concentratie PM2,5 kan nooit groter zijn dan de concentratie PM10. De Europese aanpak van PM2,5 richt zich op vermindering van concentraties in stedelijke gebieden. De achtergrondconcentratie voor PM2,5 in Nederland ligt ruimschoots onder de grenswaarde.

Naast de wettelijke normen heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezondheidskundige advieswaarden voor fijnstof. Het gaat hier om waarden waarop beleid zich zou moeten richten (inspanningsplicht) om schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en/of het milieu te vermijden, te voorkomen of te verminderen. De geadviseerde streefwaarde stelt een jaargemiddelde van 20 µg/m3 .

In Nederland werken de Rijksoverheid, provincies en lokale overheden samen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zij doen dat binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL heeft twee belangrijke doelen:

  • De luchtkwaliteit verbeteren voor de volksgezondheid: mensen leven langer en zijn minder ziek als zij schonere lucht inademen.
  • Ruimte bieden aan maatschappelijk gewenste ruimtelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en nieuwe wegen.

Om de verbetering van de luchtkwaliteit in kaart te brengen is de NSL Monitoringstool ontwikkeld. De NSL Monitoringstool bestaat uit een landelijk netwerk van rekenpunten. In het plangebied voor het voorliggend bestemmingsplan liggen drie rekenpunten (zie onderstaande afbeelding). De maximale jaargemiddelde- concentraties en het maximum aantal overschrijdingsdagen voor PM10 en PM2,5 worden niet overschreden. Daarnaast blijft de jaargemiddeldeconcentratie onder de WHO-advieswaarde. Ook voor NO2 wordt de grenswaarde voor de jaargemiddeldeconcentratie (40 µg/m3) niet overschreden (max. 19,7 µg/m3). De luchtkwaliteit ter plekke is geschikt voor de beoogde functie.

Op de planlocatie wordt voldaan aan de gestelde wettelijke normen en WHO-normen. Op de onderstaande uitsnedes van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0020.png"

Uitsnede Grootschalige Concentratiekaart Nederland PM10 met ligging planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0021.png"

Uitsnede Grootschalige Concentratiekaart Nederland NO2 met ligging planlocatie

5.6.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet voor de ontwikkeling van een woonlocatie met 220 woningen. Daarmee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het voorliggend plan.

5.7 Natuur

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Wet natuurbescherming vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden.

In deze paragraaf worden het aspect gebiedsbescherming en soortenbescherming los van elkaar beschouwd. In de subparagraaf gebiedsbescherming wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming. In de subparagraaf soortenbescherming wordt ingegaan op de (mogelijke) aanwezigheid van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming.

Het ecologisch onderzoeksbureau ECONU heeft de ecologische effecten van de woningbouwontwikkeling onderzocht. ECONU is begonnen met een ecologische quickscan (zie Bijlage 8). Om de effecten op beschermde Natura2000-gebieden te bepalen is een voortoets (zie Bijlage 9) opgesteld. Stikstofeffecten zijn vastgesteld door Peutz (zie Bijlage 10). De effecten daarvan zijn nader beoordeeld in de passende beoordeling, die is opgesteld door ECONU (zie Bijlage 11).

Daarnaast zijn een onderzoek naar de ecologische effecten van de herbegrenzing van het GNN (zie Bijlage 12) en een soortenonderzoek naar de effecten van het plan op beschermde soorten (zie Bijlage 14) uitgevoerd.

5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.1.1 Natura2000-gebieden

De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te weten de Natura2000- gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Voor elk Natura2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en/of habitattypen. Per soort en/of habitattype is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is of dat uitbreiding dan wel verbetering nodig is. Het is verboden om zonder vergunning een project te realiseren dat significante gevolgen kan hebben op de instandhoudings- doelstellingen van (de aangewezen habitattypen en -soorten van) een Natura2000-gebied. Daarnaast wordt een plan dat significante gevolgen kan hebben niet zonder passende beoordeling vastgesteld.

Het plangebied ligt op circa 20 meter afstand van het Natura2000-gebied 'Rijntakken'. Bij de realisatie van ruimtelijke plannen moet bij werkzaamheden en activiteiten buiten de Natura 2000 gebieden beoordeeld worden of er negatieve effecten te verwachten zijn op de aanwezige habitattypen en/of doelsoorten. Negatieve effecten kunnen in deze context bestaan uit: vermindering in oppervlakte, invloed op de hoeveelheid water, verstoring door licht, trilling en geluid, een toename van recreatiedruk en vermesting door stikstofdepositie. In een voortoets, die als Bijlage 9 onderdeel uitmaakt van de toelichting van het bestemmingsplan, is geconcludeerd dat significante effecten met betrekking tot de genoemde aspecten op voorhand kunnen worden uitgesloten, met uitzondering van het laatstgenoemde aspect (stikstofdepositie).

Een significant effect van het planvoornemen met betrekking tot het aspect stikstof is op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is het aspect stikstof nader beschouwd met behulp van de AERIUS-calculator. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de (tijdelijke) emissie van stikstof in de aanlegfase (ook wel: realisatiefase) en de verwachte jaarlijkse stikstofemissie van het planvoornemen na ingebruikname (ook wel: gebruiksfase).

Op geringe afstand van het plangebied ligt het Natura2000-gebied 'Rijntakken' dat onder andere is aangewezen voor een aantal stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. Op grotere afstand zijn andere Natura2000-gebieden gelegen die ook aangewezen zijn voor een aantal stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten.

Wanneer een plan mogelijk significante gevolgen kan hebben voor een Natura2000-gebied, moet uit een voortoets of passende beoordeling kunnen worden geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet worden aangetast, voordat het plan kan worden vastgesteld.

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0022.png"

Kaart: Natura 2000-gebieden omgeving van het plangebied

Gezien de afstand tot het Natura2000-gebied 'Rijntakken' en de andere Natura2000-gebieden, zijn negatieve effecten die kunnen optreden ten gevolge van oppervlakteverlies, versnippering, verstoring, verdroging of verontreiniging niet op voorhand zonder ecologisch onderzoek uit te sluiten. Effecten ten gevolge van een toename van de emissie en depositie van stikstof zijn eveneens niet zonder onderzoek uit te sluiten.

Ecologische quickscan

Ecologisch onderzoeksbureau ECONU heeft een ecologische quickscan uitgevoerd om het effect van de woningbouwontwikkeling op beschermde gebieden in kaart te brengen (zie Bijlage 8). Uit deze quickscan blijkt dat de realisatie van de woningbouwontwikkeling mogelijk een effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen in het nabijgelegen Natura2000-gebied Rijntakken en dat nog nader onderzoek nodig is naar enkele verstoringsaspecten, maar ook naar de effecten van stikstof.

Voortoets

Ecologisch onderzoeksbureau ECONU heeft een voortoets uitgevoerd om de effecten op het nabijgelegen Natura2000-gebied in kaart te brengen (zie Bijlage 9). In deze voortoets wordt geconcludeerd dat de potentiële effecten die volgens de Effectenindicator een rol zouden kunnen spelen na een nadere beschouwing niet relevant zijn, behoudens stikstofdepositie dat separaat is onderzocht.

Stikstofonderzoek

Om de stikstofemissie en -depositie ten gevolge van de woningbouwontwikkeling in kaart te brengen, heeft Peutz een stikstofberekening uitgevoerd (zie Bijlage 10). Uit het onderzoek van Peutz volgt dat de stikstofdepositie in de gebruiksfase maatgevend is ten opzichte van de aanleg-/bouwfase. Vanwege de gebruiksfase van het woningbouwplan zal sprake zijn van een geringe toename van de stikstofdepositie op maximaal 0,17 ha gekarteerd oppervlak ZGLg11 in het Natura 2000-gebied Rijntakken. Op maximaal 4.051 ha gekarteerd oppervlak is sprake van een berekende afname van de stikstofdepositie.

Passende beoordeling

Aangezien ten opzichte van de referentiesituatie sprake is van een (weliswaar geringe) toename van stikstofdepositie op enkele hexagonen (zo volgt uit het rapport van Peutz, Bijlage 10), is voor de woningbouwontwikkeling een natuurvergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming nodig. Om een natuurvergunning, ook wel Wnb-vergunning, te verkrijgen is in een passende beoordeling onderbouwd dat de woningbouwontwikkeling de natuurlijke kenmerken van de Natura2000-gebieden niet aantast. Wanneer daar sprake van is, kan de natuurvergunning worden verleend en het bestemmingsplan tevens op basis van dezelfde passende beoordeling worden vastgesteld (artikel 2.8 lid 2 Wet natuurbescherming). De natuurvergunning is dan ook gecoördineerd voorbereid met het voorliggende bestemmingsplan. De passende beoordeling, die is opgesteld en in dat kader ook is beoordeeld en akkoord bevonden door de provincie Gelderland, is opgenomen in Bijlage 11 bij de toelichting.

In de passende beoordeling is geconcludeerd dat de woningbouwontwikkeling 'De Ooij' ook voor wat betreft stikstof geen (significante) gevolgen heeft voor het Natura2000-gebied Rijntakken, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen. Daarvoor is onder meer relevant dat de toename op het (ZG)Lg11 relevant als leefgebied voor vogelsoorten nader is beoordeeld. Gemotiveerd is dat in het aaneengesloten leefgebied Lg11 sprake is van een (gemiddelde) afname van -0,262 mol/jaar op (ZG)Lg11. Onder meer reden waarom in dit geval geconcludeerd is dat het is uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Rijntakken worden aangetast. Het bestemmingsplan kan dan ook op basis van de inhoud van de opgestelde passende beoordeling reeds in overeenstemming met artikel 2.8 lid 3 Wet natuurbescherming worden vastgesteld. Gelet op de inhoud van de passende beoordeling die ten grondslag wordt gelegd aan het bestemmingsplan, is tevens een gecombineerd project- en plan-mer-beoordelingsnotitie (Bijlage 23) opgesteld. Daaruit volgt – ook aan de hand van een integrale beoordeling en -toetsing - dat er geen aanzienlijke milieueffecten optreden. Op basis hiervan heeft het college van burgemeester en wethouders op 7 november 2023 besloten dat verder geen project- en plan-MER hoeft te worden opgesteld en er dus geen uitgebreide mer-procedure hoeft te worden doorlopen.

Bestemmingsplan en procedure

Bij de provincie Gelderland is een Wnb-vergunning aangevraagd. De aanvraag bij de provincie Gelderland is gecoördineerd in procedure gebracht met het voorliggend bestemmingsplan. De provincie Gelderland heeft de Wnb-vergunning inmiddels verleend (natuurvergunning van juni 2024 met zaaknummer 2023-016374). Nu de natuurvergunning Wro-gecoördineerd is voorbereid en gebaseerd is op een passende beoordeling, hoeft voor het bestemmingsplan zelf formeel niet meer een afzonderlijke passende beoordeling te worden vervaardigd. Er wordt immers reeds beschikt over een passende beoordeling. Dat volgt uit artikel 2.8 lid 2 van de Wet natuurbescherming. Het voorliggend bestemmingsplan is immers een voortzetting van het project waarvoor reeds een Wnb-vergunning met passende beoordeling is verleend. Een nieuwe passende beoordeling voor hetzelfde voornemen kan dan redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten opleveren over de significante gevolgen van het plan.

Reden waarom het bestemmingsplan (plantoets) ook in overeenstemming met artikel 2.7 lid 1 en 2.8 lid 2 Wet natuurbescherming kan worden vastgesteld.

Conclusie

Gelet op de voortoets in samenhang met het stikstofonderzoek van Peutz, de verleende natuurvergunning van juni 2024 met zaaknummer 2023-016374 met de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling, maar ook gelet op de inhoud van de passende beoordeling zelf, is uitgesloten dat door het voorliggende bestemmingsplan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantast. Uitgesloten is dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Rijntakken worden aangetast. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de Wet natuurbescherming worden vastgesteld.

5.7.1.2 Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Het oostelijke deel van het plangebied ligt in Gelders Natuurnetwerk. Hier is het voornemen om de ontsluitingsweg te realiseren. Bij de realisatie van plannen op het gebied van ruimtelijke ordening geldt er een Nee, tenzij- beleid in NNN gebieden. Dit betekent dat er in principe geen ontwikkelingen plaats mogen vinden, tenzij de wezenlijke kenmerken en waarden niet geschaad of in voldoende mate gecompenseerd worden. Het GNN wordt met de voorgenomen planontwikkeling herbegrensd. De herbegrenzing is beschreven in paragraaf 4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland.

Het planvoornemen bestaat naast de beoogde woningbouw uit het realiseren van een natuurzone voor grote grazers. Alle gronden die na de herbegrenzing nog onderdeel zijn van het GNN worden ingericht als natuur. Het plan vormt een invulling c.q. verwezenlijking van het nog-niet-gerealiseerde GNN. Het plan draagt daarmee bij aan de provinciale natuurambities en vormt een versterking van het netwerk. Door ECONU is een ecologische beoordeling uitgevoerd om te oordelen wat de effecten zijn van het plan op de kernkwaliteiten van het GNN. Deze beoordeling is toegevoegd als Bijlage 12 bij de toelichting (rapportnr. SB 23-7-20, d.d. 20 juli 2023). Hierop is in het kader van de zienswijzen een aanvullende notitie opgesteld. De aanvullende notitie is toegevoegd als Bijlage 13 bij toelichting (rapportnr. SB 24-3-13, d.d. 13 maart 2024). In de aanvullende notitie is nader ingegaan op de fysieke natuurcompensatie.

Binnen het plan wordt een landschap gecreëerd dat zorgt voor ecologische verbindingen, een betere groen-blauwe dooradering en extra leefgebied voor o.a. das, vlinders, amfibieën, reptielen en vleermuizen. Daarnaast worden cultuurhistorische elementen behouden en juist zichtbaarder gemaakt. De omvorming van de akker aan de oostzijde van het plangebied naar GNN met een gewenst beheertype leidt tot een toename van het oppervlak effectief GNN. Het is zeer aannemelijk dat het plan leidt tot positieve effecten op het GNN, gelet op het feit dat de netwerkfunctie tussen de Bisonbaai en de Ooijse Graaf wordt versterkt. Het grazersgebied wordt ingericht als N01.03 "Rivier- en Moeraslandschap met integrale begrazing" dan wel N12.02 "Kruiden- en faunarijk grasland". In de beoordeling wordt geconcludeerd dat sprake is van een versterking van de natuurkwaliteit van het GNN. Bovendien is de fysieke natuurcompensatie geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. Daarmee voldoet het plan na herbegrenzing aan de provinciale instructieregels voor het GNN in artikel 2.39, 2.48, 2.49 en 2.50 van de Omgevingsverordening Gelderland (zie ook paragraaf 4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland).

5.7.1.3 Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het plangebied is geen onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone. Het plan leidt niet tot negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het GO.

5.7.2 Soortenbescherming

Naast dat er onderbouwd moet worden dat het planvoornemen geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden veroorzaakt, is het aspect soortenbescherming ook relevant voor natuurbescherming. Aangetoond dient te worden dat er geen habitats aangetast worden van soorten beschermd door de Wet natuurbescherming.

Ecologische quickscan

Door ECONU is een ecologische quickscan uitgevoerd om het effect van de woningbouwontwikkeling op beschermde soorten in beeld te brengen (zie Bijlage 8). Uit deze quickscan blijkt dat het plan mogelijk effect heeft op beschermde soorten. In verband met de (mogelijke) aanwezigheid van zo veel verschillende beschermde soorten is het belangrijk om een goed soortgericht onderzoek uit te voeren zodat duidelijk is welke soorten er daadwerkelijk voorkomen en welke functionaliteiten er binnen het plangebied aanwezig zijn voor deze soorten. Met name onderzoek naar jaarrond beschermde nesten, marterachtigen, vleermuizen en amfibieën is noodzakelijk.

Soortgericht onderzoek

Om het aspect soortenbescherming nader te onderzoeken, is door ECONU een soortgericht onderzoek uitgevoerd (rapportnr. SB 21-9-20, d.d. 20 september 2021). Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 14 bij de toelichting.

Zoals in het onderzoek is aangegeven is voor enkele dieren een ontheffing noodzakelijk voor het verstoren van leefgebied, het vernietigen van vaste rust- en/of verblijfplaatsen en mogelijk het doden van individuen. Voor de aanvraag zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De groenstructuur rond het verharde deel wordt verbeterd, evenals de aanwezige vliegroutes en foerageer mogelijkheden van vleermuizen. Onderdeel van het plan is het versterken van de groene zone langs de rivier en een natuurlijkere inrichting van de landbouwgrond ten oosten van het bedrijfsterrein. Deze ontwikkeling zal positief bijdragen aan de foerageer mogelijkheden voor vleermuizen in de omgeving. Een negatief effect op de gunstige staat van instandhouding wordt dan ook niet verwacht.
  • Er gaan kleine verblijfplaatsen verloren bij de bouwwerkzaamheden. Het gaat op twee zomerverblijven van gewone dwergvleermuizen, vier paarverblijven van gewone dwergvleermuizen en een paarverblijf van een ruige dwergvleermuis die vernietigd worden. Paarverblijven worden in milde winters ook gebruikt als winterverblijfplaats. Voor de vernietiging (en mogelijk het doden van individuen) dient een ontheffing aangevraagd te worden.
  • Ten aanzien van jaarrond beschermde nesten ins de aanwezigheid van drie huismusnesten in het laatste oude gebouw in het plangebied relevant, deze nesten worden vernietigd en hiervoor is een ontheffing noodzakelijk.
  • De aanwezigheid van de dassenburcht in de nabijheid van het plangebied en het gebruik van het plangebied als foerageergebied door de das vraagt om aandacht. De burcht wordt niet vernietigd door de werkzaamheden en zal functioneel blijven door het nemen van gepaste mitigerende maatregelen. Door natuurontwikkeling en een verbeterde ontsluiting van de rivieroevers voor fauna kan ervoor worden gezorgd dat er op de langere termijn een positief effect te verwachten is.
  • Indien op een locatie beschermde soorten of beschermde functionaliteiten voor soorten aanwezig zijn, dan kan er sprake zijn van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Onder bepaalde voorwaarden (soortgericht onderzoek, mitigatieplan, wettelijk belang, geen negatief effect op de gunstige staat van instandhouding) kan een ontheffing aangevraagd worden waardoor de geplande werkzaamheden alsnog door kunnen gaan.
  • Er wordt een ontheffing aangevraagd voor het vernietigen van de huismusnesten en de vleermuisverblijven. Voor de overige soorten worden geen negatieve effecten of overtredingen van de wet natuurbescherming verwacht.

Ontheffing

Op 12 mei 2022 is de ontheffing voor vleermuis en huismus aangevraagd. De provincie Gelderland heeft een ontwerpbeschikking afgegeven op 2 december 2022. Daarmee kan worden gesteld dat sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dienen de voorschriften uit de ontheffing en de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen.

5.7.3 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

5.8 Archeologie

In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin worden meegewogen in de besluitvorming.

In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

5.8.1 Gemeentelijk beleid

Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen hanteert de gemeente Berg en Dal vrijstellingszones van het geactualiseerde archeologiebeleid uit 2022 en de vrijstellingsgrenzen uit de Erfgoedverordening van 2023. Op de kaart uit 2022 is aangegeven op welke gronden archeologische resten zijn te verwachten. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de archeologische beleidskaart en de ligging van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0023.png"

Uitsnede RAAP-rapport 5371 kaartbijlage 2 noordwest met ligging van de planlocatie

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Berg en Dal uit 2022 ligt het plangebied in een zone met archeologische waarde 3 én archeologische waarde 4. Het beleid voor archeologische zone waarde 3 schrijft voor dat er bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. In de zone met archeologische waarde 4 geldt een vrijstellingsregime van maximaal 5.000 m2. Voor het plangebied is het vrijstellingsregime van de zone met archeologische waarde 3 leidend.

De omvang van de geplande bodemingrepen bedraagt naar verwachting 5 hectare, maar de diepte is nog onbekend. De verwachte ingrepen zullen naar verwachting groter zijn dan de gegeven vrijstellingsgrens. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is verplicht conform het vigerend beleid.

5.8.2 Archeologisch bureauonderzoek

Om de mogelijke effecten van het plan in beeld te brengen is door RAAP een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd (RAAP-rapport 6358, d.d. 13 juni 2023). Het vooronderzoek is toegevoegd als Bijlage 16 bij de toelichting.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat onder het 20e -eeuwse ophogingspakket (mogelijk) archeologische resten van de vroegste fase van de steenfabriek en de oudere onderliggende oeverpakketten van de Waal door eventuele bodemingrepen bedreigd zullen worden. Om die reden wordt geadviseerd om een eventuele toekomstige afgraving van het fabrieksplateau te beperken tot maximaal 12,0 m +NAP (ca. 3 m -mv), zodat een (eventueel) aanwezige vindplaats(en) in situ beschermd blijft. Derhalve is rekening gehouden met een speling van 70 cm ten opzichte van de maaiveldhoogte van het terrein op de Rivierkaart uit 1914-1920 (11.3 m +NAP). Het actuele maaiveld van het plateau ligt namelijk tegenwoordig op ongeveer 15 m +NAP.

Indien de graafwerkzaamheden zich beperken tot de reeds geroerde zones (recent opgebrachte grond/puin), tot een niveau van maximaal 12,0 m +NAP wordt geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Indien paalfunderingen worden gebruikt die dieper gaan dan dit niveau dan wordt aangeraden om de totale oppervlakte van de palen minder dan 2% van de bebouwde oppervlakte te laten zijn.

Hoewel de huidige bouwplannen met name zijn gericht op het sterk opgehoogde fabrieksplateau, is het voor de bestemmingsplanprocedure van belang om in de advisering ook de omliggende lagere percelen op te nemen. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek blijkt dat in deze lagergelegen percelen (mogelijk) archeologische resten bedreigd kunnen worden door eventueel toekomstige bodemingrepen. Hoewel deze percelen ten behoeve van de baksteenproductie zijn afgegraven is de precieze afgraafdiepte niet bekend. Onder de verwachte afgegraven bodem kan dus nog een intact oeverpakket worden verwacht. Derhalve wordt voor de onbebouwde zone in het plangebied geadviseerd om in het kader van de toekomstige planvorming de archeologische dubbelbestemming te handhaven.

Bij eventuele bodemingrepen in de lagere percelen die dieper reiken dan de gegeven vrijstellingsgrens wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0024.png"

Conclusies van het archeologisch bureauonderzoek

5.8.3 Verkennend archeologisch booronderzoek

De gemeente Berg en Dal heeft op 6 april 2023 naar aanleiding van het bureauonderzoek van RAAP een selectiebesluit genomen. De gemeente is akkoord met het advies van RAAP om een verkennend booronderzoek uit te voeren en verzoekt dit uit te voeren, voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Daartoe wordt door de initiatiefnemer een verkennend archeologisch booronderzoek in gang gezet. Het verkennend archeologisch booronderzoek is uitgevoerd door RAAP en toegevoegd als Bijlage 17 bij de toelichting van het voorliggend bestemmingsplan (RAAP-rapport 6689, d.d. 12 september 2023).

In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal deelgebieden. In deelgebied 1, 2 en in een groot deel van deelgebied 3 zullen naar verwachting geen archeologische resten bedreigd worden en is archeologisch vervolgonderzoek niet nodig en kan de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’ in het nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen.

Op basis van het reeds verkennend booronderzoek blijkt dat aan de oostzijde van deelgebied 3 potentiële archeologische resten van de voormalige steenfabriek ‘De Bouwkamp I’ bedreigd kunnen worden door eventuele bodemingrepen. In de situatie dat in deze zone bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv zijn gepland, adviseert RAAP een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Dit betekent dat de geldende dubbelbestemming archeologie in de gemarkeerde zone in deelgebied 3 gehandhaafd dient te worden in het nieuwe bestemmingsplan.

Het advies van RAAP is weergegeven in de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0025.png"

Conclusies van het verkennend booronderzoek

5.8.4 Selectiebesluit

De gemeente Berg en Dal heeft naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken op 19 oktober 2023 een selectiebesluit genomen. De conclusies van RAAP worden door de gemeente overgenomen.

5.8.5 Archeologische bescherming in het bestemmingsplan

Naar aanleiding van het selectiebesluit is voor de gronden met een 19e of 20e eeuws ophoogpakket een maatwerkdubbelbestemming opgenomen in de vorm van de bestemming 'Waarde - Archeologie maatwerk' waarbij een archeologisch peil wordt opgenomen van 12,0 m +N.A.P. Onder dit peilniveau blijft de oorspronkelijke archeologische bescherming gelden. Naar aanleiding van het booronderzoek kan voor een groot gedeelte van het terrein de dubbelbestemming worden verwijderd. Voor een gedeelte van het plangebied wordt de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' gehandhaafd.

5.8.6 Conclusie

Het planvoornemen kan worden uitgevoerd zonder nader archeologisch onderzoek. De archeologische bescherming die conform het selectiebesluit gehandhaafd blijft, is overgenomen in het bestemmingsplan. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het voorliggend plan.

5.9 Cultuurhistorie

In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

5.9.1 Cultuurhistorische waardenkaart Berg en Dal

De voormalige Gemeente Ubbergen heeft in 2010 een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van deze kaart ter hoogte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0026.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Ubbergen 2010 (uit: RAAP-rapport 2140

Op de cultuurhistorische waardenkaart is de locatie aangemerkt als voormalige steenfabriekslocatie te midden van oude onbedijkte gronden of uiterwaarden. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn diverse elementen terug te vinden, zoals de vlamoven en de schoorsteen. De aanwezige haaghut en voormalige bedrijfsgebouwen zijn op de kaart terug te vinden als "overige objecten" die onderdeel uitmaakten van de steenfabriek. In de navolgende paragrafen worden nader omschreven hoe in de planontwikkeling wordt omgegaan met de ligging op deze cultuurhistorisch waardevolle locatie.

5.9.2 Geschiedenis van de locatie

Deze locatie aan de Erlecomsedam 34 in Ooij (gemeente Berg en Dal) bood sinds de tweede helft van de negentiende eeuw tot de jaren zeventig van de vorige eeuw plaats aan steenfabriek De Ooij. Daarna is het terrein van de voormalige steenfabriek De Ooij in gebruik genomen door BV Reomie Automateriaal.

Op kaarten uit de zeventiende eeuw is voor het eerst de steenoven aan de Erlecomsedam te zien. In Ooij en de nabijgelegen dorpen Erlecom en Kekerdom stonden wel acht steenfabrieken die actief waren vanwege de aanwezigheid van geschikte klei in uiterwaarden en oevers van de Waal. De steenfabrieken langs o.a. de Waal drukten een stempel op de streek door de aanwezigheid van ovens, schoorstenen, vele haaghutten en het afgegraven landschap. De sporen hiervan zijn vandaag de dag nog terug te vinden in de vorm van waterplassen en moerasgebieden die in de kleiputten achterbleven. In de jaren vijftig van de vorige eeuw sloot een groot deel van de steenfabrieken haar deuren door de opkomende mechanisatie van het productieproces. In de jaren zeventig sloot nog een deel van de overgebleven steenfabrieken haar deuren door de oliecrisis en het gebruik van alternatieve materialen in de (wegen)bouw. Ook voor steenfabriek De Ooij viel tijdens de jaren zeventig het doek. Op de terreinen van de gesloten steenfabrieken kregen veelal andere industriële activiteiten hun plek zoals betoncentrales en (schroot)handelaren en kreeg ook de natuur meer ruimte zoals bij het huidige natuurgebied Groenlanden, thans natuurmonument, ten westen van de voormalige steenfabriek De Ooij.

Het exacte bouwjaar van de bouw van de steenfabriek op de huidige plek van steenfabriek De Ooij is niet bekend. Wel is bekend dat de steenfabriek met de toenmalige naam Vijgenwaard in april 1876 failliet werd verklaard. De fabriek werd overgenomen en het gebruik van de steenfabriek werd voorgezet. Bij een overname in de jaren twintig van de vorige eeuw werd de naam veranderd naar N.V. Steenfabriek De Ooij. In steenfabriek De Ooij werden voornamelijk metselstenen in standaard waalformaat geproduceerd, deze werden gebruikt voor de buitengevels en binnenmuren van gebouwen. Later werden hier ook keramische straatklinkers geproduceerd. Na het faillissement in de jaren zeventig van de vorige eeuw is het terrein van steenfabriek De Ooij verkocht aan Reomie automateriaal B.V.. Reomie gebruikte de verschillende opstallen en het terrein van de voormalige steenfabriek om legerautomaterialen en -onderdelen op te slaan.

5.9.3 Aanwezige cultuurhistorische waarden

Op de locatie zijn diverse cultuurhistorische elementen aanwezig uit de periode waarin het terrein een steenfabriek was. Van de oorspronkelijke steenfabriek zijn slechts fragmenten bewaard gebleven. Waardevolle bouwkundige elementen die bewaard zijn gebleven zijn de bakstenen schoorsteen (gemeentelijk monument), een gemetseld ovenlichaam, een haaghut en drie bedrijfsgebouwen. Deze bouwkundige elementen vormen samen de relicten van de voormalige steenfabriek, met de schoorsteen als belangrijke landmark in het landschap. Op de onderstaande afbeelding zijn de aanwezige cultuurhistorische elementen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0027.png"

Cultuurhistorische elementen binnen het plangebied

De schoorsteen is als monument gerestaureerd en onderhouden. De niet-monumentale vlamoven, de haaghut en de drie bedrijfsgebouwen hebben weinig tot geen onderhoud gehad gedurende de laatste decennia. Naast de bouwkundige staat zorgt de specifieke ruimteverdeling binnen de vlamoven voor een uitdaging.

De schoorsteen is een gemeentelijk monument die samen met de andere bouwkundige elementen een industrieel ensemble vormt. Dat houdt in dat de karakteristieke kenmerken, die worden bepaald door geschiedenis, het materiaal en de uitstraling, leidend moeten zijn bij wijzigingen. Er is een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat herbestemming en transformatie van de vlamoven, de haaghut en de bedrijfsgebouwen op verschillende wijzen mogelijk is. Het bouwhistorisch onderzoek geeft inzicht in de monumentale waarden en de ruimte voor transformatie.

Schoorsteen: De schoorsteen is het enige object op het terrein van de voormalige steenfabriek met een monumentale status. Op 21 juni 2005 is de schoorsteen aangewezen als gemeentelijk monument. De schoorsteen met een oorspronkelijke hoogte van circa 60 meter werd gebouwd voor de afvoer van verbrandingsgassen tijdens de bouw van de ringoven uit 1921. De schoorsteen heeft een sobere uitvoering en was gepositioneerd in het midden van de ringoven.

Vlamoven: In 1921 werd door de toenmalige gemeente Ubbergen de vergunning verleend voor de bouw van een ringoven op het terrein van steenfabriek De Ooij. De ringoven werd voor 1954 vervangen door een vlamoven. De vlamoven werd verschillende malen deels afgebroken en weer uitgebreid. Hierbij verschoof het ovenlichaam ten opzichte van de ongewijzigde schoorsteen in noordwestelijke richting. De vlamoven bestond uit een stenen ovenlichaam met twee parallel lopende schilddaken.

De stookzolder bovenop het gemetselde ovenlichaam is bij een brand in de jaren zeventig, enkele jaren na de komst van Reomie Automateriaal BV., volledig verloren gegaan. Nu resteert alleen het stenen ovenlichaam nog, bestaande uit gewelfde bakstenen stookkamers met stookgaten en (grotendeels nog aanwezige) stalen constructie aan de buitenzijde.

Haaghut: De haaghut die op het terrein staat is de enige nog resterende haaghut van de vele haaghutten die tussen 1930 en 1950 deel uitmaakte van steenfabriek De Ooij. De haaghutten waren opgebouwd uit een lange reeks houten spanten, staande op kleine betonnen poeren en voorzien van een eenvoudig zadeldak gedekt met muldenpannen. De haaghutten stonden evenwijdig aan elkaar en zoals gebruikelijk haaks op de dijk gepositioneerd. Tussen de haaghutten bevond zich een tamelijk brede ruimte, de steenbaan genoemd.

Locoloods-ensemble: Aan de zuidkant van het terrein is een gebouwensemble aanwezig met bedrijfsgebouwen, bestaande uit een smidse, een locomotievenloods en werkplaats.

Terrein: Het terrein bezit een aantal bijzondere elementen: aan beide zijden van de vlamoven is nog een deel van het smalspoor aanwezig waarover de locomotieven reden. Dit smalspoor heeft een hoge waarde. Verder is er tussen de vlamoven, haaghut en opstallen verharding aangebracht, bestaande uit betonnen stelconplaten en roodbruine straatklinkers. Deze verharding heeft een positieve waarde vanwege de samenhang met het industriële verleden.

5.9.4 Cultuurhistorische potentie

In 2020 heeft Crimson een onderzoek verricht naar de cultuurhistorische mogelijkheden op het terrein. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 15 bij de toelichting. Crimson adviseert hierover het volgende:

Ten aanzien van de landschappelijke inbedding:

  • Als onderdeel van het omvangrijke industrie- en cultuurlandschap aan de Waal herkenbaar houden door het handhaven van de geïsoleerde nederzetting in het landschap. Met andere woorden: het terrein niet laten vastgroeien aan de bestaande dorpskern van Ooij.
  • Behoud de landschappelijke terptypologie, deze draagt bij aan het solitaire karakter van de plek. Daarnaast is de terpstructuur nauw verbonden met het grotere cultuurhistorische verhaal van de steenfabrieken aan de Waal en de strijd tegen het water.
  • Vanuit cultuurhistorisch en historisch-landschappelijk perspectief werkt de omzoming van het perceel verstorend. Steenfabriek De Ooij lag open en bloot in het rivierenlandschap, de bomen zijn aangeplant om het roestige autokerkhof van Reomie aan het zicht te onttrekken. Wanneer dit beeld verleden tijd is voorziet Crimson vanuit het perspectief van de cultuurhistorie geen reden om deze omzomingen te handhaven.

Ten aanzien van het terrein en opstallen:

  • Crimson adviseert het conserveren en restaureren van de schoorsteen en het ovenlichaam. Deze elementen zijn bouwkundige fragmenten van de historische steenfabriek die op een heel directe en begrijpelijke manier iets vertellen over de geschiedenis van deze regio aan de Waal. Aangezien de stookzolder op de vlamoven is verdwenen is voorstelbaar dat hier bovenop een nieuw volume wordt gebouwd dat in opbouw (flauw hellende schilddaken) de vroegere stookzolder evoceert, mits het historische ovenlichaam hierdoor niet wordt aangetast.
  • Crimson raadt aan om voor een aantal bouwhistorische fragmenten aanvullend onderzoek te verrichten om tot een definitieve cultuur- en bouwhistorische waardering te komen. Dat geldt met name voor de vlamoven waarvan de datering en ontstaansgeschiedenis met de geraadpleegde bronnen niet volledig is opgehelderd. Aanvullend archiefonderzoek en consultatie van diverse (lokale) stichtingen en verenigingen die zich bezighouden met het erfgoed omtrent steenfabrieken kunnen hieraan een bijdrage leveren.

Ten aanzien van een nieuwe inrichting:

  • Vanuit cultuurhistorisch perspectief is het goed voorstelbaar om de bestaande langgerekte verkavelingsstructuur als uitgangspunt te nemen voor een toekomstige inrichting van het terrein. Het aanzien van de steenfabriek werd historisch gezien sterk bepaald door de strokenverkaveling van haaghutten die haaks op het dijklint stonden. Tussen de haaghutten lagen straten die 'steenbanen' werden genoemd. Ook de bijbehorende langgerekte schuur-typologie van de haaghutten zou inspiratie kunnen bieden voor een eigentijdse architectonische vertaling ten behoeve van toekomstige (woon)bebouwing.
  • In de uiteindelijke materialisering van de nieuwe bebouwing zou het gebruik van een lokaal geproduceerde baksteen recht doen aan de rijke geschiedenis van de baksteenindustrie in de regio.

In 2022 heeft het Gelders Genootschap een onderzoek verricht naar de potentie van de cultuurhistorische bebouwing en onderzocht welke aanpassingen bouwtechnisch en cultuurhistorisch mogelijk en gewenst zijn.

De vlamoven biedt potentie aan wonen, eventueel gecombineerd met kleinschalige bergingen of werkruimtes in de ovenkamers. Na globale toetsing aan kernwaarden en transformatieruimte, na beleid- en globaal marktonderzoek en na globale toetsing aan ruimtelijke en financiële haalbaarheid, lijkt dit op hoofdlijnen haalbaar mits verder onderzoek naar de constructie van de vlamoven dit ondersteund.

De haaghut kan als verbindingsplek voor de wijk een maatschappelijke functie vervullen, waar ontmoetingen, kleinschalige buurtinitiatieven en evenementen plaats kunnen vinden. Na globale toetsing aan kernwaarden en transformatieruimte, na beleid- en globaal marktonderzoek en na globale toetsing aan ruimtelijke en financiële haalbaarheid, lijkt dit op hoofdlijnen haalbaar.

De bedrijfsgebouwen kunnen worden ingezet of vervangen voor woningen (eventueel gecombineerd met werken). Na globale toetsing aan kernwaarden en transformatieruimte, na beleid- en globaal marktonderzoek en na globale toetsing aan ruimtelijke en financiële haalbaarheid, lijkt dit op hoofdlijnen haalbaar.

Mogelijkheden voor transformatie vlamoven met schoorsteen die worden geadviseerd in het onderzoek van het Gelders Genootschap:

  • De middengang in het ovenlichaam kan als verkeersruimte ingezet worden tussen de bovenliggende woningen en de ovenkamers;
  • De ovenkamers kunnen zowel in de lengte als de breedte naar wens met elkaar gekoppeld worden door onderlinge openingen te maken;
  • De ovenkamers kunnen aan de gevelzijde voorzien worden van een pui, deur of gevelelement;
  • Het terugbrengen van de luifels aan de voorzijde van de ovenkamers maakt overdekte buitenruimte mogelijk, mits rekening wordt gehouden met de structuur van de vlamoven;
  • Voor conservering van het ovenlichaam is van belang om de bovenzijde mee te nemen in de aanpak, een eventuele opbouw kan vanuit cultuurhistorisch ooogpunt over de gehele breedte en lengte van de vlamoven worden doorgetrokken;
  • Een volume als uitbreiding van de vlamoven moet in verhouding staan met de afmetingen van de vlamoven en schoorsteen;
  • Een nieuwe toevoeging op de vlamoven als reconstructie of een eigentijdse vorm dient vanuit cultuurhistorisch oogpunt te verwijzen naar de typologie van de steenfabriek, waarbij hoofdzakelijk de contouren van de oorspronkelijke kapvorm kunnen worden gevolgd en een meerwaarde wordt gevormd voor de vlamoven en schoorsteen;
  • Een nieuwe toevoeging kan ook vormgegeven worden als opgetild volume rondom de vlamoven, waarbij de begroeide vlamoven als daktuin fungeert;
  • De schoorsteen kan gereconstrueerd worden tot de oorspronkelijke lengte middels een exacte kopie of eigentijdse vormgeving;
  • Een passende uiting aan of op de schoorsteen, zoals het aanbrengen van verlichting of een wijknaam, kan bijdragen aan de functie als landmark en herkenningspunt.

Mogelijkheden voor transformatie haaghut die worden geadviseerd in het onderzoek van het Gelders Genootschap:

  • Ruimte voor plaatsing mobiele/reversibele units binnen de structuur van de haaghut.

Mogelijkheden voor transformatie gebouwensemble die worden geadviseerd in het onderzoek van het Gelders Genootschap:

  • Vervanging van bestaande volumes mogelijk;
  • Huidige zichtlijn vanuit locomtievenloods richting haaghut behouden;
  • Koppeling tussen smidse en locomotievenloods denkbaar.

De mogelijkheden die in het bouwhistorisch onderzoek zijn genoemd bieden perspectief voor de totaalontwikkeling van het gebied, de bestemmingswijziging en het inrichten van de locatie als woongebied met een historische link naar het industrieel erfgoed.

5.9.5 Cultuurhistorie als industrieel erfgoed in het plan

Initiatiefnemer is door middel van een participatief ontwerptraject met respectievelijk de partijen Stichting van Steen en Natuur, Bond Heemschut en de Stichting Industrieel Erfgoed Gelderland Flevoland gekomen tot een gedragen stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan voor de vlamoven, waarin de onderlinge relatie tussen de cultuurhistorische relicten zijn geborgd en op passende wijze nieuw programma wordt toegevoegd in en op de vlamoven. De afspraken zijn geborgd in het bestemmingsplan alsmede het beeldkwaliteitsplan. Aanleiding voor dit participatief ontwerptraject vormde het aanwijzingsverzoek voor de overgebleven cultuurhistorische relicten op het terrein, dat door de hiervoor genoemde partijen was ingediend.
Naast het centraal stellen van hergebruik en het zichtbaar maken van de verschillende tijdslagen, geven de verschillende kwaliteiten van het industrieel erfgoed mede vorm aan de nieuwe tijdslagen. De monumentale schaal van het ovenlichaam geeft aanleiding tot het toevoegen van enkele grotere bouwblokken, terwijl de rationele ordeningsprincipes van de inmiddels grotendeels verdwenen haaghutten af te lezen is in de oriëntatie van de woningen en buitenruimte in het hart van het plan. De kwaliteit van vernauwing en verwijding, welke we aantreffen bij de kleine loodsen, is terug te vinden in de scenografie van het geheel.

Het stedenbouwkundig ontwerp speelt voorts op diverse schaalniveaus in op behoud en versterking van het erfgoed en de cultuurhistorie van de steenfabriek:

  • Op de schaal van het landschap wordt de omzoming van het terrein met populierenbomen verwijderd, zie ook hoofdstuk 'Landschappelijke inpassing'. Waardevolle bomen in de omzoming blijven wel behouden. Het voorheen afgesloten terrein opent zich daarmee weer naar het landschap.
  • De waardevolle terpstructuur als landschappelijk element blijft behouden. De terp wordt beleefbaar gemaakt door verbijzonderde woningtypes die van het hoogteverschil gebruik maken.
  • De orthogonale haaghuttenstructuur van weleer wordt teruggebracht en ligt aan de basis van de ruimtelijke ordening van haaghutwoningen op het nieuwe fabriekserf. De nog bestaande haaghut is hier onderdeel van.
  • De eco-corridor, die het dorp Ooij met een langzaamverkeersroute sterker met de Waal verbindt, fungeert hierin als een kralenketting die de relicten opnieuw aan elkaar rijgt. Het oorspronkelijke verband tussen de relicten wordt daarmee weer beleefbaar, maar krijgt door introductie van het Ooijpad ook een nieuwe dimensie. Het pad wordt als één thema uitgewerkt en is als zodanig herkenbaar ten opzichte van andere wegen en paden in het plangebied. Het gaat daarbij zowel om bestratingstypen als het toevoegen van meubilair en geïntegreerde informatievoorziening over het steenfabriekenlandschap. Ook het (hergebruik van) het bestaande smalspoor concentreert zich rondom het Ooijpad. De situering van het meubilair geschiedt op strategische plaatsen, van waaruit zowel de relicten, als ook de topografie van de terp en het rivierenlandschap goed zichtbaar en ervaarbaar zijn. Het Ooijpad legt op die manier niet alleen fysiek een verband tussen de relicten en het landschap, maar orkestreert bewust ook de beleving ervan. In combinatie met de haaghut als flexibel programmeerbare overkapping en het uitkijkpunt over de Waal bovenop de vlamoven stimuleert het geheel ontmoetingen tussen bewoners van het plangebied en omstreken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0028.png"

Route langs de cultuurhistorische elementen binnen het plangebied

In het Beeldkwaliteitsplan is opgenomen dat het Ooijpad wordt aangelegd als verbinding tussen de 'relicten' uit het industrieel verleden van de locatie. Het pad verbindt de relicten visueel zodat de oorspronkelijke samenhang tussen de gebouwen van de voormalige steenfabriek te beleven is. De relicten krijgen een nieuw leven door toevoeging van een nieuwe tijdslaag in programma en architectuur.

In het Beeldkwaliteitsplan wordt de nieuwe programmering van de individuele relicten op hoofdlijnen gedefinieerd. De directeurswoning valt weliswaar buiten de kavelgrens, maar maakt wel deel uit van de relicten van de steenfabriek. Het Ooijpad sluit aan op de Erlecomsedam ruwweg ter hoogte van de directeurswoning. Door de bestaande bossages zo veel mogelijk te verwijderen, wordt het verband tussen de woning en de relicten op het terrein weer visueel teruggebracht.

5.9.6 Borging van de cultuurhistorische waarden

De aanwezige cultuurhistorische waarden worden geborgd in het bestemmingsplan door de bestaande waardevolle gebouwen als zodanig aan te duiden en ook in de regels te beschermen. In het Beeldkwaliteitsplan zijn de kaders opgenomen voor het woonmilieu "Ooijpad". Dat vormt het welstandskader voor de cultuurhistorische bebouwing. Na de vaststelling van het Beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad vervangt hoofdstuk 3 van het Beeldkwaliteitsplan in formele zin de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Groesbeek / Berg en Dal' van 22 oktober 2015, tenzij het Beeldkwaliteitsplan in zaken niet of onvoldoende voorziet.

In de anterieure overeenkomst tussen ontwikkelaar en gemeente zijn afspraken gemaakt over de realisatie van het plan volgens het beeldkwaliteitsplan.

5.9.7 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat sprake is van diverse elementen met cultuurhistorische waarde, een aanwezige potentie om kwalitatieve verbetering aan te brengen en de beleving van deze waarden te vergroten. Het stedenbouwkundig plan gebruikt deze potentie als basis en leidt tot een versterking van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. In het bestemmingsplan is het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden voldoende geborgd. Het aspect cultuurhistorie is daarmee een belangrijke pijler onder de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Kabels en leidingen

Er ligt een regionale hogedruk gastransportleiding door het plangebied. Voor de leiding is een veilige en ongestoorde ligging van belang. Bij het toekomstig gebruik en beheer dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de gasleiding. Op de navolgende afbeelding is de ligging van de gasleiding als onderdeel van het regionaal aardgastransportnetwerk weergegeven. Vanuit de aardgasleiding wordt onder andere het oostelijk deel van de gemeente Nijmegen en het noordelijk deel van de gemeente Berg en Dal voorzien van aardgas. N.V. Nederlandse Gasunie is beheerder van deze leiding en is voorafgaand aan de formele procedure betrokken bij de totstandkoming van het plan. Daarnaast is de Gasunie door de gemeente Berg en Dal betrokken bij de planvorming in het kader van het wettelijk vooroverleg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0029.png"

Ligging van de aardgastransportleiding als onderdeel van het aardgastransportnetwerk ten oosten van Nijmegen (met ligging plangebied als blauwe cirkel)

Met de inrichting van de nieuwe woningbouwlocatie is rekening gehouden met de ligging van de gasleiding. De ligging van de leiding op de gronden die onderdeel uitmaken van het voorliggend bestemmingsplan is in deze paragraaf nader in beeld gebracht. Het betreft de hogedruk gastransportleiding met kenmerk N-578-04 en het afsluiterschema S-9974. De gasleiding heeft een uitwendige diameter van 323,8 mm en een inwendige druk van 40 bar. Het grootste invloedsgebied met betrekking tot externe veiligheid is ca. 137 m.

Bij ontwikkelingen in de directe omgeving van een buisleiding moet worden voldaan aan de vereisten van het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen). Het Bevb gaat uit van grens-en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). In paragraaf 5.5 Externe veiligheid is dit in beeld gebracht.

Met betrekking tot beheer en onderhoud van de leiding gelden daarnaast belemmeringen voor de planontwikkeling met betrekking tot het realiseren van woningen, het aanleggen van verhardingen en het plaatsen van elementen in de openbare ruimte. Om het belang van de leidingbeheerder te borgen in het bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan op de belemmeringenstrook van de gasleiding.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.11 Verkeer en parkeren

Om voor de onderhavige ontwikkeling een verkeersveilige situatie en aansluiting op de omgeving te waarborgen, is door Studio Verbinding een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 18 bijgevoegd. De conclusies uit de onderzoeken worden hierna kort behandeld.

5.11.1 Verkeer

Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het projectgebied is in het verkeersonderzoek bepaald aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de gemiddelde norm van niet stedelijk gebied en rest bebouwde kom. De totale verkeersgeneratie komt afgerond uit op 1.438 motorvoertuigen per weekdag. De totale verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van het type en het aantal woningen. In CROW-publicatie 381 staat een vuistregel voor de verkeersgeneratie van de functie wonen. Een weekdag kan worden omgerekend naar een werkdag door de kencijfers te vermenigvuldigen met 1,11. Dit resulteert in een verkeersgeneratie van 1.596 motorvoertuigen per werkdag.

Om de verkeersgeneratie 2032 per wegvak te bepalen is gebruik gemaakt van het 2032H scenario in het verkeersmodel. Dit scenario is gekozen omdat er veel woningbouw rond het projectgebied gepland staat. In dit verkeersmodel is reeds een woningbouw in de omgeving opgenomen van 100 woningen. Uit het verkeersmodel blijkt dat rekening is gehouden met een ontsluiting van de 100 woningen via de Erlecomsedam. Er is daarom een nieuwe aanname van de verdeling gemaakt hoe het gemotoriseerd verkeer zich verdeeld in het verkeersmodel. Hierbij is een groei ten opzichte van het verkeersmodel met 120 woningen meegenomen, om op het totaal van 220 woningen binnen het project te komen. De toename van de intensiteiten in 2032, inclusief de verkeersgeneratie van het plangebied, leidt bij geen enkel wegvak tot een overschrijding van de (theoretische) capaciteit.

Ontsluiting
Op basis van eerder onderzoek zijn alle mogelijke ontsluitingsroutes voor gemotoriseerd verkeer gebundeld en ruimtelijk uitgewerkt. Al deze ontsluitingsroutes zijn in de eerder opgestelde verkeersanalyse beoordeeld, waarbij ook rekening is gehouden met het draagvlak vanuit de omgeving voor elke ontsluitingsroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0030.png"

1. Schoolpad en Marialaan verbreden (groen);
1b. Schoolpad en Marialaan verbreden / verlengen (paars);
1c. Schoolpad verlengen / verleggen (rood);
2. Schoolpad verleggen (licht blauw);
3. Deel Erlecomsedam, rond Bouwkamp (donker blauw);
3b. Erlecomsedam (geel);
4. Bouwkamp (oranje).

In het definitieve stedenbouwkundig plan is uiteindelijk voor ontsluiting via de Erlecomsedam (3b) gekozen. In het verkeerskundig onderzoek is geconcludeerd dat de ontsluiting via de Erlecomsedam (ontsluitingsroute 3b) is het meest geschikt als ontsluiting van het plangebied. De toename van de intensiteiten in 2032 kan ruimschoots worden opgevangen door het omliggende wegennet.

Verkeerskundige inrichting

In het inrichtingsplan is duidelijk onderscheid gemaakt tussen routes voor langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer. Dit begint bij de verschillende ontsluitingen aan de rand van het plangebied. De routes voor gemotoriseerd verkeer vormen een logisch geheel, waarbij auto's een ronde rijden door het gebied (zie onderstaande figuur, rode, blauwe en groene lijn) en een 'inprikker' naar een van de parkeerkoffers nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0031.png"

In de geest van het ruimtelijk plan dient het langzaam verkeer duidelijk een prioritering te krijgen. Aantrekkelijke routes om te wandelen, fietsen en recreëren staan daarbij hoog in het vaandel. Niet gebundeld met de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer, maar juist door het gehele plangebied. De langzaam verkeersverbinding als ader door het plangebied van de kern Ooij naar de Erlecomsedam. Bij deze ruimtelijke opzet in het plangebied sluit een inrichting van de verkeersstructuur aan als erf met een maximum snelheid van 15 km/uur (zie bovenstaande figuur, rode lijn). Met de juiste inrichtingselementen – gebaseerd op de eerder genoemde kenmerken en minimumeisen – is een inrichting als erf te onderbouwen. De lage snelheid draagt bij aan het karakter van de woonwijk, de leefbaarheid van de openbare ruimte en de verkeersveiligheid in het gebied. Daarnaast is bij een inrichting als erf parkeren buiten de vakken niet toegestaan, wat parkeren langs de weg en in de berm voorkomt.

Het weggedeelte vanaf de beoogde komgrens langs de rand van het plangebied heeft ruimtelijk niet de uitstraling van een erf. Met de relatief lange rechtstand en de ruimtelijke uitstraling is het vrijwel onmogelijk om een inrichting vorm te geven die recht doet aan een erf en de daarbij behorende maximum snelheid van 15 km/uur.

Ontsluiting langzaam verkeer
De ontsluiting voor fietsers en voetgangers vormt een belangrijk onderdeel in het ruimtelijk plan De Ooij. Er zijn twee ontsluitingen alleen voor langzaam verkeer. De belangrijkste ontsluiting verbindt het gebied direct met de kern van Ooij. Deze nieuw aan te leggen verbinding komt tussen het sportcomplex en het park de Speulplek te liggen en sluit vervolgens aan op de Rietlanden. De andere ontsluiting voor langzaam verkeer bevindt zich aan de noordkant van het gebied, waar een verbinding is met de Erlecomsedam. Beide routes liggen door het plangebied en daarmee 'vrijliggend' van de hoofdontsluiting. De route voor fietsers wordt als onverplicht fietspad gedefiniëerd. Fietsers mogen immers ook over de hoofdontsluitingsstructuur fietsen.

Calamiteitenroute
De noordelijke fietsverbinding met een ontsluiting op de Erlecomsedam dient tevens als calamiteiteningang van het gebied. De inrichting van de noordelijke fietsverbinding voldoet aan de eisen voor de toegankelijkheid van hulpdiensten.

In het verkeerskundig onderzoek is geconstateerd dat met een inrichting zoals beoogd in het plan het beoogde woningbouwprogramma verkeerskundig inpasbaar is. Een inrichting als woonerf sluit naadloos aan bij het karakter van het plan en voegt daar extra kwaliteit aan toe. Lage snelheden en verplicht parkeren in parkeervakken maken de openbare ruimte nog aantrekkelijker en veiliger.

5.11.2 Parkeren

Uit het door Studio Verbinding uitgevoerde parkeeronderzoek van 9 februari 2022 is gebleken dat de gemiddelde norm, zoals die gehanteerd wordt door de gemeente, te hoog is voor het onderzoeksgebied (Rietlanden Ooij). Een parkeernorm van gemiddeld 1,25 is hier passend om de parkeerbehoefte op te vangen. De effectieve parkeernorm in Rietlanden Ooij is vergelijkbaar met de ontwikkeling De Ooij, waardoor ook voor dit terrein een lagere norm kan worden gehanteerd. Er wordt bij de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van de minimale CROW-parkeernorm, die met een gemiddelde van 1,50 hoger is dan de gemeten norm van 1,25. Hierdoor is er sprake van een veilige marge.

In onderstaande tabel die in het verkeersonderzoek is opgenomen is het aantal parkeerplaatsen voor De Ooij opgenomen op basis van de minimale norm. In totaal ontstaat er een parkeerbehoefte van afgerond 322 parkeerplaatsen op basis van 220 woningen. De gemiddelde norm is hierbij 1,46 (322/220).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0032.png"

Ten aanzien van de inrichting van het plangebied is het beheer met de gemeente Berg en Dal besproken. Het uitgangspunt is dat in het plan de parkeerplekken voor het sociale en middeldure segment en het volledige aandeel bezoekersparkeren binnnen het openbaar gebied van de gemeente terecht komen.

Het bewonersparkeren in het vrije sector segment wordt omwille van exploitatie en beheer privaat uitgegeven. In het stedenbouwkundige plan zijn de private parkeerplaatsen 'aangewezen' nabij de betreffende private percelen. Deze private parkeerplaatsen zijn duidelijk herkenbaar door een ligging op de private percelen en uimtelijk afgescheiden door hagen of een andere (groene) inrichting. Tevens zijn de private parkeerplaatsen met bebording duidelijk aangegeven. Het bezoekersparkeren van de vrije sector ligt in het openbaar gebied.

De ligging van de parkeerplaatsen in het openbaar gebied zijn overwegend gesitueerd nabij de woningen in het sociale en middeldure segment, maar zijn in het openbaar domein verspreid door het gehele plangebied. Hierbij is rekening gehouden met een maximale loopafstand van een publieke parkeerplaats tot een woning van maximaal 100m.

In het voorliggend bestemmingsplan is een parkeernorm opgenomen van 1,46 parkeerplaatsen per woning. Daarmee is het aantal parkeerplaatsen geborgd in de regels van het bestemmingsplan. De ruimtelijke en landschappelijke inrichting van de parkeervoorzieningen is geborgd in het Beeldkwaliteitsplan.

5.12 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

5.12.1 Beschrijving van het huidige watersysteem

Huidig gebruik: In de huidige situatie hebben de gronden een bedrijfsbestemming voor een bedrijf dat handelt in automaterialen. Binnen de bedrijfslocatie is een groot gedeelte van het terrein verhard met asfalt, klinkers of betonverharding. Op de navolgende afbeelding is inzichtelijk gemaakt waar en welke oppervlakte terreinverhardingen en bebouwing aanwezig is. Er zijn geen grootschalige watervoorzieningen aangelegd. De randen van het gebied zijn in gebruik als (onverharde) landschappelijke inpassing en groenstrook.

In totaal is 9.398 m2 bebouwing, 21.765 m2 terreinverharding en 18.917 m2 halfverharding aanwezig. Wanneer voor halfverharding een factor 0,5 wordt gerekend, kan worden gesteld dat in totaal 40.622 m2 verharding aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0033.png"

Huidige status van de bedrijfslocatie (bebouwing en terreinverhardingen)

Bodemopbouw: De bodem bestaat uit kalkhoudenden poldervaaggronden (Rn52A en Rn95A). Ter plekke is veel bodem geroerd ten tijde van de steenfabrieken. Een grote strook grond langs de Erlecomsedam is opgehoogd ten behoeve van de ontwikkeling als steenfabriekslocatie. De bodem tussen het bedrijventerrein De Bouwkamp en de ontwikkellocatie Erlecomsedam 34 (beide voormalige steenfabriekslocaties) is na die periode afgegraven.

Maaiveldhoogte: De Waaldijk heeft direct nabij het plangebied een hoogte van ca. 17 m +N.A.P. De bedrijfslocatie ligt als 'terp' tegen de dijk aan en heeft een hoogte van 14,5 tot 15,5 m +N.A.P. De voormalige steenfabriek heeft door deze ophoging hoger in het landschap gelegen en was daarmee veiliger voor het rivierwater van de Waal bij hoogwater. Het zuidwesten van de bedrijfslocatie ligt een stuk lager in het landschap en heeft een maaiveld van ca. 10,0 m +N.A.P. Het perceel waarover een ontsluiting is voorzien richting De Bouwkamp heeft een maaiveldhoogte van 10,7 tot 11,3 m +N.A.P.

De gronden aan de zuidkant van de Ooijse Graaf, tussen de kern Ooij en de Ooijse Graaf, hebben een meer onregelmatig verloop van het maaiveld. Deze gronden zijn ingericht als waterberging of natuurspeeltuin en hebben een hoogte tussen 9,0 en 12,0 m +N.A.P.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0034.png"

AHN4 maaiveld (bron: ahn.arcgisonline.nl/ahnviewer; geraadpleegd 16 februari 2022)

Oppervlaktewater: Binnen het plangebied liggen verschillende watergangen. Daarom is de legger van het Waterschap Rivierenland in en rondom het plangebied beschouwd. Met name de waterhuishouding rondom de waterloop 'Ooijse Graaf' is van belang.

De watergangen in het watersysteem hebben verschillende gradaties. Waterschap Rivierenland verdeelt de te beheren wateren in drie categorieën:

  • A-wateren: van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden;
  • B-wateren: van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden;
  • C-wateren: wateren die van tertiair belang zijn voor het waterbeheer waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0035.png"

Uitsnede legger Waterschap Rivierenland met ligging van het plangebied

De Ooijse Graaf is een watergang die parallel aan de Waaldijk stroomt, tussen de kern van Ooij en de voormalige steenfabriekslocaties langs de Erlecomsedam. De Ooijse Graaf is ontstaan uit een voormalige arm van de Waal en heeft ten zuidoosten van Ooij een natuurlijk verloop. Ter plekke van het plangebied is het een rechte watergang, die functioneert als ecologische verbindingszone tussen de Bisonbaai en het natuurgebied Ooijse Graaf ten zuidoosten van Ooij.

De Ooijse Graaf heeft op de legger van het waterschap een status als A-watergang. Twee watergangen ten zuiden van de Ooijse Graaf hebben eveneens een A-status. Binnen het plangebied liggen - tussen de speeltuin en de sportvelden - een aantal waterbergingsgebieden met een C-status. Op de navolgende afbeelding is wat verder ingezoomd op legger ter plekke van het zuidelijk plangedeelte. Op het kruispunt waar het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan en de Ooijse Graaf elkaar overlappen, komen diverse watergangen samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0036.png"

Uitsnede legger Waterschap Rivierenland ter plekke van de zuidelijke ontsluitingsroute

Waterkeringen: Het plangebied ligt op een paar meter afstand van het hart van de primaire waterkering van de Waal. De Waaldijk (ter plaatse: Erlecomsedam) is een primaire waterkering en beschermt de gemeente Berg en Dal tegen overstromingen bij hoogwater op de Waal. De waterkering is opgenomen op de legger waterkeringen van het Waterschap Rivierenland. Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan ligt niet in of op de waterkering.

Naast het eigenlijke waterstaatswerk wordt in de legger ook een beschermingszone en een buitenbeschermingszone onderscheiden. Het plangebied ligt in de beschermingszone en de buitenbeschermingszone van de dijk (binnenkant waterkering).

De beschermingszone heeft als doel om de primaire kering voldoende ruimte te bieden bij verhogingen, verzwaringen of andere vormen van dijkversterkingen. Nieuw bouwen in de beschermingszone kan alleen als bij de bouwhoogte rekening gehouden wordt met de ruimte die nodig is voor toekomstige dijkversterking.

De buitenbeschermingszone heeft als doel om de veiligheid van de waterkering nader te borgen door extra bescherming te bieden tegen activiteiten met grote invloed. Voorbeelden zijn van activiteiten die niet zonder meer mogen plaatsvinden in de buitenbeschermingszone zijn transportleidingen met hoge druk of diepe ontgravingen met invloed op de bodemstabiliteit. In de buitenbeschermingszone zijn (diepe) ontgrondingen alleen toegestaan, als door hydrologisch en geotechnisch onderzoek is aangetoond dat er geen negatief effect is op de algehele standzekerheid van de waterkering.

De buitenbeschermingszone is opgenomen op de legger waterkeringen van het Waterschap Rivierenland. De legger is weergegeven op de navolgende afbeelding. De beschermingszone is overgenomen in het geldend bestemmingsplan in de vorm van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' en functioneert in het bestemmingsplan uitsluitend als signaleringslaag. De waterkering zelf is op de verbeelding opgenomen als dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De buitenbeschermingszone is in het geldend bestemmingsplan niet opgenomen. De waterschapsbelangen die voortvloeien uit de ligging binnen de buitenbeschermingszone zijn geborgd in de Keur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0037.png"

Uitsnede legger waterkeringen Waterschap Rivierenland met ligging van het plangebied

5.12.2 Waterbeleid

Waterbeheerprogramma 2022-2027 "Versterken. Verbinden. Vergroenen.": Dit programma gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Zo is het van belang dat er bij nieuwe ruimtelijke plannen voldoende waterberging wordt gecreëerd om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.

Keur waterkeringen en water: In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Het plangebied wordt begrensd door watergangen van verschillende typen. Het planvoornemen en de werkzaamheden die hierbij plaatsvinden zorgen niet voor schadelijke effecten op deze watergangen.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de aanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na het gereedkomen van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Dit kan onder andere bereikt worden door het graven van nieuwe oppervlaktewaterlichamen, het vergroten van bestaande oppervlaktewaterlichamen of het aanleggen van wadi’s. De aanvrager moet bij de aanvraag zelf aangeven op welke manier en waar hij de compensatie gaat maken.

Voor aan te brengen verharding binnen het plangebied (terreinverharding, woongebouwen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, etc.) moet worden aangesloten bij de standaard compensatievereisten van het waterschap. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn. De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter en bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.

5.12.3 Plan in relatie tot het watersysteem

Het plan voorziet in een planologische functiewijziging, waarin de bedrijfsmatige functie van de locatie Erlecomsedam wordt gewijzigd in een woonfunctie. Daarnaast wordt de omgeving rondom de nieuwe woonlocatie ingericht voor ontsluitingen en groenvoorzieningen.

5.12.3.1 Oppervlaktewater

Er worden geen nieuwe (woon)gebouwen opgericht nabij een leggerwatergang. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gebouwen mogelijk binnen een beschermingszone.

Tussen de bestaande kern Ooij en de nieuwe woonlocatie 'De Ooij' wordt een ontsluiting gerealiseerd, die dienst doet als ontsluiting voor langzaamverkeer (fiets- en wandelroute tussen Ooij en de Bisonbaai). De definitieve inrichting van deze ontsluiting is momenteel nog niet bekend en is mogelijk binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan de zuidelijke ontsluiting binnen deze zone nader worden gedimensioneerd. Daarbij is het van belang om rekening te houden met de bestaande watergangen, die zijn opgenomen op de legger van het Waterschap Rivierenland.

Bij het aanleggen van een ontsluiting tussen de bestaande kern van Ooij en de nieuwe woningbouwlocatie, dient in elk geval de Ooijse Graaf, die een status heeft als A-watergang, te worden overgestoken. Hier wordt een nieuwe brug aangelegd. De Ooijse Graaf heeft aan de zuidkant ter hoogte van de beoogde oversteek een breed profiel als onderdeel van een ecologische zone. De A-watergang is gedeeltelijk ingericht als dubbele watergang met een bomenrij. Het profiel van de A-watergang zal ter plekke van de brug moeten worden aangepast.

Verder liggen in de 'ontsluitingszone' een aantal waterbergingen met een status als C-water. Deze waterbergingen zijn opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan met de aanduiding 'waterberging' binnen de bestemming 'Groen'. Het is mogelijk om een ontsluiting te realiseren zonder aanpassing van de waterbergingen. Mocht het wenselijk zijn om de ontsluitingsroute te realiseren ter plekke van de bestaande waterbergingen is in de directe nabijheid voldoende mogelijkheid voor het aanleggen van vervangende waterberging.

Voor het aanleggen van een brug over de Ooijse Graaf is een watervergunning noodzakelijk. Verder kan het nodig en/of wenselijk zijn om de waterhuishouding (A- en C-watergangen) aan te passen ten behoeve van de zuidelijke ontsluitingsroute. Indien dat het geval is, zal ook voor deze aanpassing een watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Rivierenland. De aanvragen dienen te voldoen aan de algemene beleidsregels bij de Keur.

De bestemming die wordt voorzien met het voorliggend bestemmingsplan is uitvoerbaar binnen de regels van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbelang is voldoende geborgd in de Keur en de legger.

5.12.3.2 Hemelwater

In het bestemmingsplan worden mogelijkheden toegekend voor het aanbrengen van nieuwe oppervlakteverhardingen. Het hemelwater wat op deze oppervlakteverhardingen valt stroomt versnelt af en dient zorgvuldig te worden opgevangen, zodat wordt ontwikkeld volgens het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is.

Door toename van verhard oppervlak (daken, straten, parkeerplaatsen, ontsluitingswegen, etc) zal regenwater versneld afstromen naar watergangen. De versnelde toevoer moet worden voorkomen of worden gecompenseerd. Een beperkte toename van verharding laat toe dat - voor de berekening van compensatie - gebruik wordt gemaakt van vuistregels:

  • Bij droogvallende bergingsvoorzieningen zoals een wadi geldt het uitgangspunt van 664 m3 berging per hectare toename aan verhard oppervlak. Als deze berging benut wordt, mag het overschot lozen op oppervlaktewater. Om de berging te benutten en hemelwater over te laten storten kan gebruik gemaakt worden van een slokop constructie. De berging dient na uiterlijk 48 uur leeg te zijn voor een volgende neerslag gebeurtenis. Indien de infiltratiecapaciteit van de ondergrond onvoldoende is voor een natuurlijke lediging, is aanvullende drainage onder de wadi (maar boven de GHG) nodig.
  • Bij berging in open water geldt de vuistregel van 436 m3/ha, welke geborgen mag worden in de schijf van 30 cm boven zomerpeil.

De berging van het hooggelegen noordelijke gebied(terp) wordt gerealiseerd d.m.v. wadi’s, infiltratieputten en berging in het HWA-stelsel dat als één systeem werkt. De HWA-leidingen vullen zich bij een regenbui met water van het verhard oppervlak op de terp, vanuit de HWA-leidingen van de terp vullen zich eerst de infiltratieputten en dan de wadi’s (tot totaal 43mm). Dit water gaat in de terp infiltreren door de infiltratieputten en wadi’s. Op 40 cm boven de wadibodem wordt een overstort gerealiseerd voor water boven de 43mm. Meer dan 43mm water stort vervolgens over op de A-watergang (via de HWA-leiding van het lagergelegen gebied). Om te zorgen dat de terp niet verzadigd raakt door het onderliggende kleipakket worden er drainagebuizen onder de terp aangelegd onder in de zandlaag met een aansluiting op het HWA van het lager gelegen gebied (vallei).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0038.png"

Het water op het verhard oppervlak in het lager gelegen gebied (vallei) vult zich eerst via de HWA en daarna via de wadi’s in het lager gelegen gebied (vallei). Ook deze wadi’s krijgen een overstort op 40cm boven de wadibodem met een directe verbinding op de A-watergang. De overstort krijgt een doorlaat in de overstortmuur om het water uit de wadi’s vertraagd op de A-watergang te lozen (het water in deze wadi’s loopt immers niet vanzelf weg door de slechte k-waarde van de klei-ondergrond). De grootte van de doorlaat wordt bij de nadere uitwerking berekend. Deze wordt berekend aan de hand van de maximale afvoernorm van 1,5 l/s/ha.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0039.png"

Verhard oppervlak

Voor beide vormen van compenserende waterberging is in het plangebied voldoende ruimte. Om de compensatieopgave in beeld te brengen, is het van belang om eerst de toename aan verhard oppervlak te bepalen. Omdat het stedenbouwkundig plan nog niet volledig is uitgewerkt tot een inrichtingsplan, zijn de mogelijkheden van het bestemmingsplan tegen het licht gehouden en is het voornemen om veel halfverharding aan te brengen in het plangebied meegewogen.

Door DRONG Omgeving & Techniek is een uitwerking gemaakt van de oppervlakteverhardingen en de waterbergende voorzieningen die daar voor nodig zijn. Deze uitwerking is uitgewerkt in een waternotitie (rapportnr. 23 150 01, versie 7.0, d.d. 18 juli 2023). De notitie is bijgevoegd als Bijlage 21 bij de toelichting. In de waternotitie is uitgegaan van de volgende uitgangspunten.

Verhard oppervlak bestaande situatie: In de bestaande situatie is bedrijfsbebouwing en oppervlakteverharding aanwezig. In totaal is 9.398 m2 bebouwing, 21.765 m2 terreinverharding en 18.917 m2 halfverharding aanwezig. Wanneer voor halfverharding een factor 0,5 wordt gerekend, kan worden gesteld dat in totaal 40.622 m2 verharding aanwezig is (zie ook paragraaf 5.12.1).

Verhard oppervlak beoogde situatie: In het stedenbouwkundig plan is ontwerpen met het uitgangspunt dat veel bestrating wordt aanlegd in de vorm van halfverharding en veel openbare ruimte onverhard blijft. Er wordt beperkt gebruik gemaakt van gesloten verhardingen, als dat vanuit het gebruik noodzakelijk of gewenst is. In het stedenbouwkundig plan is een pagina opgenomen waarop wordt weergegeven welke vormen van verhardingen worden gebruikt bij de inrichting. Op de onderstaande afbeelding is de materialisatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0040.png"

Materialisatie van het stedenbouwkundig plan (zie Bijlage 21)

Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat de totale oppervlakte verhardingen in de beoogde situatie kan worden bepaald op 40.607 m2 .

In de onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van de verschillende hoeveelheden verhard oppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0041.png"

Bergingsvoorzieningen

Hemelwatercompensatieopgave: De Keur van het waterschap stelt in artikel 3.4 dat een watervergunning nodig is wanneer neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer komt. Er zal worden voldaan aan de toetsingscriteria dat geen aanvullende waterberging benodigd is als compenserende maatregel. Op basis van het Gemeentelijk Rioleringsplan Berg en Dal 2021-2025 dient sprake te zijn van een klimaatbestendige waterberging. De bergingseis bedraagt 43 mm voor het complete verhard oppervlak binnen het projectgebied. Op basis van het GRP is aanvullende waterberging noodzakelijk.

Het grootste deel van het projectgebied (het hooggelegen deel) leent zich goed voor infiltratie van hemelwater. Om deze reden is o.a. gekozen voor het toepassen van infiltratieputten. Door de hoge k-waarde van de zandgrond zullen de putten snel ledigen. De zandgrond op het hooggelegen deel van het gebied is voldoende dik om een infiltratieput van 2,20 meter hoogte toe te passen, met een diameter van Ø2500 mm en een lavapakket (holle ruimte van 40%) om de put van 0,50 meter, kan er per put 24 m3 water geborgen worden. Hierin is de infiltratie van 60 minuten meegenomen i.v.m. de goede infiltratiecapaciteit.

Berging in IT-put: 3,14 * 1,252 * 2,20 = 10,80 m3
Berging in lavapakket: 3,14 * 1,752 - 3,14 * 1,252 * 2,20 * 0,40 = 4,10 m3
Infiltratie in 60 min: 0,60 * 2,20 * 3,14 * 3,50 * 17 / 24 = 9,10 m3
Totaal = 24 m3 per infiltratieput

In onderstaande tabel is de hoeveelheid berging die is voorzien in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0042.png"

Uit de bergingstabel is op te maken dat er 1764 m3 waterberging is voorzien in het projectgebied terwijl er 1747 m3 berging benodigd is. Dit komt neer op een bergingsoverschot van +17 m3. In onderstaande afbeelding zijn de plekken waar wadi's worden gesitueerd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0043.png"

In het stedenbouwkundig plan zijn waterbergingsvoorzieningen opgenomen met een totale maatvoering van 1.764 m3. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke vereiste om 1.747 m3 waterberging te realiseren.

Waterkwaliteit hemelwater: De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de waterbergingsvoorziening (en vervolgens naar het oppervlaktewater). Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen, dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt et cetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

5.12.3.3 Grondwater

Aangezien de planlocatie op korte afstand van de Waal ligt is er door Bureau BOOT een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is met name onderzocht wat de effecten zijn van kweldruk bij een hoge waterstand van de Waal. Door in het ontwerp rekening te houden met grondwaterstromingen kan wateroverlast worden voorkomen. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 20 bij de toelichting.

  • Het maaiveld ter plaatse van het plangebied ligt over het algemeen op een hoogte van circa NAP +15,2 m. Dit terrein is in het verleden opgehoogd. Aan de zuidwestrand ligt een strook waarvan het maaiveld niet is opgehoogd, dit terrein varieert over het algemeen van circa NAP +9,5 m tot circa NAP +11,0 m.
  • De maaiveldophoging bestaat uit circa 4 m zand met daaronder circa 2 m zandige, humeuze en siltige klei. Deze 2 m betreft vermoedelijk een eerder vergraven laag waardoor de bodemopbouw veel varieert. Vanaf het omliggende maaiveld (circa NAP +10,0 m) bestaat de bodemopbouw uit circa 3,5 m klei, met daaronder uiterst grof zand.
  • Op basis van de waarnemingen in het veld wordt de GHG vooralsnog ingeschat op NAP +9,4 m. Op basis van omliggende peilbuizen met historische metingen (periode 1980-2000) wordt de representatief hoge stijghoogte ingeschat op NAP +9,7 m. Deze inschatting wordt bijgesteld na afronding van de grondwatermonitoring.
  • Op basis van de infiltratiemetingen wordt de opgehoogde ondergrond ingedeeld als zeer goed doorlatend met een k-waarde van >25 m/dag.
  • De zandlaag heeft een beperkt bergend vermogen door de slecht doorlatende kleilaag vanaf circa 3,8 m-mv. Grote en langdurige neerslaghoeveelheden kunnen leiden tot grondwateroverlast. Geadviseerd wordt hier rekening mee te houden, door bijvoorbeeld de aanleg van een drain of het realiseren van een overstortvoorziening.
  • Geadviseerd wordt ter plaatse van toekomstige infiltratievoorzieningen onderzoek te doen daar de diepteligging van de kleilaag, voordat de voorzieningen daadwerkelijk gerealiseerd worden.
  • Voor de zuidelijke (verlaagde) strook is een opbarstberekening uitgevoerd. Bij een stijghoogte van NAP +9,7 m is de maximale ontgravingsdiepte 1,2 m (tot NAP +8,8 m). Daarna is het risico op opbarsten aanwezig (veiligheidsfactor kleiner dan 1,1).
  • Voor de zuidelijke strook is eveneens een kwelanalyse uitgevoerd. Bij een verhoogde rivierstand van NAP +11,5 m is de maximale kwelflux door de kleilaag 5,0 mm/dag. Bij een afgraving van 0,5 m, 1,0 m of 1,5 m is de berekende kweltoename 1,0 mm/dag, 2,4 mm/dag en 4,7 mm/dag.
  • Geadviseerd wordt bij het ontwerpen van voorzieningen in de zuidelijke strook rekening te houden met de kwel bij een hoogwater situatie en met kweltoename door eventuele afgravingen.

Op advies van het Waterschap Rivierenland wordt voor de realisatie een nader uitgewerkt water- en rioleringsplan opgesteld, dat kan dienen als basis bij de benodigde vergunningen. Daarbij wordt aangetoond dat er geen versnelde afvoer van grondwater zal worden gerealiseerd door de aanleg van drainage onder de GHG.

5.12.3.4 Vuilwater

Het vuilwater wordt gescheiden afgevoerd via een nieuw te realiseren rioolstelsel. Hierover zijn afspraken gemaakt in de anterieure overeenkomst.

Bureau BOOT heeft een onderzoek verricht naar de verschillende mogelijkheden om de riolering te kunnen realiseren. Daaruit wordt het volgende geconcludeerd:

  • Gemaal Bouwkamp heeft niet de capaciteit extra water af te voeren
  • In de persleiding vanaf Bouwkamp naar Marialaan worden te grote stroomsnelheden berekend, zowel in huidige als in toekomstige situatie
  • Vrijvervalstelsel voldoet, ruim voldoende berging. Gemaal van waterschap heeft beperkte poc. Ondanks deze beperkte poc wordt aan de norm voor vuiluitworp van het gemengd stelsel voldaan. Om het effect van de ontwikkeling van het Reomie-terrein te bepalen is een uitgebreide berekening nodig waarin het hele rioolstelsel van Ooij wordt meegenomen.

Bij de definitieve uitwerking van het plan (na vaststelling van het bestemmingsplan) wordt ook de afvalwaterriolering nader uitgewerkt, zoals de structuur, hoogteligging en diameter van de riolering en het ontwerp en locatie van het aansluitpunt op de bestaande riolering. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet zoveel mogelijk worden vermeden.

Het aanleggen van een nieuw gemaal in het plangebied waarvan de persleiding ter hoogte van gemaal 058 Rietlanden aansluit op de bestaande persleiding. Gemaal 058 is een DWA gemaal welke huishoudelijk afvalwater aanvoert deze heeft minimale invloed op de maximale belasting van deze persleiding.

5.12.3.5 Waterkeringen

Bouwen rondom een waterkering is niet zonder meer mogelijk. De planontwikkeling 'De Ooij' omvat plannen om binnen de beschermingszone van de primaire waterkering bebouwing op te richten. Waterschap Rivierenland zal per geval op basis van de specifieke omstandigheden overwegen welke voorwaarden gesteld moeten worden.

Voor het verwijderen van beplanting in de beschermingzone van de waterkering moet een melding worden verricht op basis van algemene regel WW1. Voor bouwen in en op een primaire waterkering en bijbehorende beschermingszone is artikel 5.18a van de Beleidsregel van het Waterschap Rivierenland van toepassing. Onderstaand is het nieuwbouwplan 'De Ooij' getoetst op de beleidsregel.

Het is niet toegestaan om zonder watervergunning te bouwen in het profiel van vrije ruimte. De mogelijkheden om te kunnen bouwen aan de binnenzijde van de dijk zijn afhankelijk van de bouwgrens die is vastgelegd door het waterschap. Voor de Waaldijk is grotendeels een bouwgrens vastgesteld, maar ter plekke van het plangebied is echter geen bouwgrens vastgesteld. Wel is de vlamoven vastgelegd als bestaand gebouw binnen de beschermingszone en kan dus worden overgenomen in het voorliggend bestemmingsplan.

Op de navolgende afbeelding is de legger waterkeringen van het waterschap weergegeven. Voor het bestemmingsplan zijn met name de beschermingszone en de buitenbeschermingszone relevant. De beschermingszone is vertaald in het bestemmingsplan als 'vrijwaringszone - dijk 1'. De buitenbeschermingszone is vertaald in het bestemmingsplan als 'vrijwaringszone - dijk 2'. Uit de verbeelding van het bestemmingsplan is af te leiden dat slechts één gebouw binnen de beschermingszone ligt (vlamoven). Alle overige bebouwing is geprojecteerd buiten de beschermingszone en ligt gedeeltelijk in de buitenbeschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0044.png"

Kaart: Legger waterkeringen en plangrens bestemmingsplan

Omdat diverse gedeelten van het plan een laag raken in de legger waterkeringen van het waterschap, worden deze gedeelten getoetst op artikel 5.18a van de beleidsregel voor bouwplannen in of nabij een primaire waterkering. Op de onderstaande afbeelding is weergegeven welke toetsingscriteria van toepassing zijn bij nieuw-, her- of verbouwplannen in of nabij de waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0045.png"

Toetsingscriteria nieuwe bebouwing in of nabij de primaire waterkering

Direct ten westen en direct ten oosten van de bedrijfslocatie is een bouwgrens opgenomen. Ter plekke van de bedrijfslocatie is geen bouwgrens opgenomen in de legger. Er ligt in het voorliggend bestemmingsplan één bouwvlak binnen de beschermingszone van de waterkering. Het betreft het bouwvlak van de vlamoven. De vlamoven wordt gehandhaafd op het bestaande fundament. Op de vlamoven wordt nieuwe bebouwing aangebracht in de vorm van appartementen (zie ook Hoofdstuk 3 Planbeschrijving). Het aanbrengen van nieuwe bebouwing op de vlamoven kan worden gezien als de verbouw c.q. aanpassing van een bestaand gebouw. Daarom zijn de 'Toetsingscriteria C' van toepassing.

In het kader van het bestemmingsplan vindt geen toetsing plaats van de bouwplannen. Voor de definitieve bouwplannen wordt in een later stadium (na vaststelling van het bestemmingsplan) een aanvraag watervergunning ingediend bij het waterschap. In het kader van het bestemmingsplan is de haalbaarheid van de nieuwe bestemming en het opnemen van nieuwe bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan getoetst.

Toetsingscriteria C: Uitbreiding permanent bouwwerk:

  • 1. Een op zichzelf staand bouwwerk dat binnen het profiel van vrije ruimte staat, mag eenmalig worden uitgebreid met maximaal 100 m3;
  • 2. In het geval van een uitbreiding van een bouwwerk moet de uitbreiding buiten het leggerprofiel van de waterkering worden gerealiseerd;
  • 3. Een uitbreiding van een bouwwerk met meer dan 100 m3 binnen het profiel van vrije ruimte wordt beschouwd als nieuwbouw.

Aangezien de vlamoven wordt uitgebreid met appartementen die een totaal volume hebben van meer dan 100 m3, moet de verbouw van de vlamoven worden beoordeeld als nieuwbouw en zijn toetsingscriteria A van toepassing.

Toetsingscriteria A: Nieuwbouw:

  • 1. Nieuwbouw in/op de waterkering is niet toegestaan.

Er wordt niet gebouwd in of op de waterkering. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor nieuwbouw in of op de waterkering.

  • 2. Nieuwbouw van permanente bouwwerken, speciale constructies en andere kapitaalintensieve werken (bijvoorbeeld tennis/golfbanen), is toegestaan, mits de funderingen het profiel van vrije ruimte en het leggerprofiel niet doorsnijdt. Een uitzondering hierop zijn de palen van paalfundaties.

De dichstbijzijnde bouwlocatie ligt op circa 28 m van de referentielijn van het dwarsprofiel. Op 28 m afstand van de referentielijn ligt het bestaande maaiveld circa 2,5 m hoger dan het profiel van vrije ruimte en het leggerprofiel (zie ook navolgende afbeelding en Bijlage 19). Het is daarom goed uitvoerbaar om een bouwplan op te stellen, waarbij het profiel van vrije ruimte en het leggerprofiel niet worden doorsneden. Het toekennen van bouwmogelijkheden op de voorgenomen locaties is daarmee haalbaar.

  • 3. Bij bouwwerken in/op een waterkering en bijbehorende beschermingszone mogen geen holle ruimtes (kruipruimten of ringbalken) worden gemaakt of aanwezig zijn, ook niet boven het profiel van vrije ruimte.

Bij het opstellen van het definitieve bouwplan wordt rekening gehouden met deze voorwaarde. Het gaat uitsluitend om het bouwplan op de vlamoven ter plekke van de beschermingszone (op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1'). De bouwplannen worden te zijner tijd ter toetsing aan het waterschap voorgelegd bij de aanvraag watervergunning.

  • 4. Als bouwwerken binnen de beschermingszone en buiten het profiel van vrije ruimte worden gerealiseerd, moet dat boven het bestaande maaiveld plaatsvinden. Daarbij mag het maaiveld niet worden verlaagd. Wel kan de aanleg van fundatie-/randbalken en vorstranden die horen bij plaatvloeren toegestaan worden als deze niet dieper dan 0,60 meter beneden maaiveld (vorstvrij) worden aangelegd.

De nieuwbouw binnen de beschermingszone (op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1') wordt boven het maaiveld opgericht. Het betreft een opbouw op de bestaande vlamoven. De bouwplannen worden te zijner tijd ter toetsing aan het waterschap voorgelegd bij de aanvraag watervergunning.

  • 5. Afwijken van de beleidsregels ten aanzien van het aanbrengen van werken beneden het maaiveld is alleen mogelijk als aangetoond en eventueel berekend wordt dat hierdoor geen negatieve invloed op de stabiliteit en piping ontstaat.

Indien het wenselijk is om hier gebruik van te maken, wordt hiervoor een onderbouwing gegeven in het kader van de aanvraag watervergunning.

  • 6. De daadwerkelijke aanleg van het profiel van vrije ruimte nu of in de toekomst moet mogelijk zijn zonder dat hierdoor schade aan het aan te brengen werk ontstaat. Ook moet voor toekomstige dijkversterking voldoende werkruimte aanwezig blijven. De aanvrager moet door middel van berekeningen aantonen dat de bebouwing en/of fundatie daarvan geen schade op zal lopen door de belasting van het grondlichaam conform het toekomstige profiel van vrije ruimte.

Doordat het maaiveld ter plaatse van de beoogde bouwlocaties circa 2,5 m hoger ligt dan het profiel van vrije ruimte, is het grondlichaam dat nodig is voor de realisatie van het profiel van vrije ruimte feitelijk al aanwezig. Er hoeft geen nieuw grondlichaam te worden aangebracht bij een eventuele dijkversterking. Er zullen daarom ten tijde van een eventuele dijkversterking geen negatieve gevolgen optreden voor de nieuwe bebouwing.

  • 7. Voor de kabel- en leidingenstrook die beschikbaar moet zijn aan de dijkzijde na een eventuele dijkversterking en de gronddekking die nodig is bij het leggen van kabels en leidingen, moet nieuwbouw op ten minste 4,00 meter uit het binnentalud van het profiel van vrije ruimte worden gerealiseerd.

Het bedoelde punt in lid 7 ligt ter plekke van dwarsdoorsnede EN033 op circa 9 m afstand van de referentielijn van het leggerprofiel. Dat betekent dat de nieuwbouw minstens 13 m uit de referentielijn van het leggerprofiel dient te liggen. De kortste afstand tussen de dichtstbijzijnde bouwlocatie (vlamoven) en de referentielijn is ca. 28 m. Daarmee wordt ruim voldaan aan deze voorwaarde.

Conclusie: de bouwplannen kunnen voldoen aan toetsingscriteria A.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BPERLECOMSEDAM-VSG1_0046.png"

Dwarsdoorsnede van de primaire waterkering ter hoogte van het plangebied (zie ook Bijlage 19)

Aanleg van de nieuwe ontsluiting op de primaire waterkering: Voor de aanleg van de nieuwe ontsluiting op de Erlecomsedam is een watervergunning noodzakelijk. De ontsluiting wordt gerealiseerd in de beschermingszone en over de primaire waterkering. Het aanleggen van wegen in de waterkering en bijbehorende beschermingszones dient te geschieden conform beleidsregel 5.22 van het Waterschap Rivierenland.

In de beleidsregel is onder andere opgenomen dat nieuwe ontsluitingen kunnen worden toegestaan als er sprake is van inbreidingsplannen. Het aantal ontsluitingen naar de dijk binnen het plan moet dan tot een minimum worden beperkt. In de planontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting op de dijk. Deze ontsluiting wordt heringericht en geschikt gemaakt als ontsluiting voor de woonomgeving. Bij de aanvraag voor de watervergunning worden door de ontwikkelaar afspraken gemaakt over de herinrichting van de bestaande ontsluiting.

De ontwikkeling kan voldoen aan de toetsingscriteria van beleidsregel 5.22. Het is voldoende aannemelijk dat het waterschap een watervergunning kan verlenen. Daarmee is sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.

Buitenbeschermingszone: Bovenstaand is aangetoond dat de plannen voor de vlamoven kunnen voldoen aan de vereisten van het waterschap voor bouwen in de beschermingszone. Voor de buitenbeschermingszone gelden minder strenge vereisten. Het uitvoeren van activiteiten in de buitenbeschermingszone heeft een zeer gering effect op de waterhuishoudkundige, waterstaatkundige en wegenbelangen. Daarom is op grond van de Keur geen watervergunning of -melding vereist, zo lang de activiteit geen onderdeel uitmaakt van de lijst met activiteiten uit algemene regel WK7 (Activiteiten in de buitenbeschermingszone). De volgende activiteiten binnen de buitenbeschermingszone zijn op basis van deze algemene regel vergunningplichtig:

  • 1. het verrichten van afgravingen, ontgrondingen en seismisch onderzoek, en;
  • 2. het aanbrengen van werken met een overdruk van 10 bar of meer, en;
  • 3. het hebben van explosief materiaal of het hebben van explosiegevaarlijke inrichtingen, en;
  • 4. het uitvoeren van diepe boringen voor bodemenergiesystemen (bijv. KWO-systemen).

Het plan bestaat uit het oprichten van woningen in de buitenbeschermingszone (zie ook de navolgende afbeelding). Het bouwen van woningen in de buitenbeschermingszone, betreft geen activiteit uit de bovenstaande lijst met vergunningplichtige activiteiten. Daarmee is een nadere toetsing aan de beleidsregels van de Keur niet noodzakelijk en vormt de ligging van het plangebied in de buitenbeschermingszone geen belemmering voor het planvoornemen.

Conform de standaarden van het Waterschap Rivierenland worden de waterkering, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone opgenomen in het bestemmingsplan. De primaire waterkering is bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. De beschermingszone en buitenbeschermingszone zijn opgenomen als gebiedsaanduiding, respectievelijk de aanduidingen 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2'.

5.12.4 Digitale watertoets

Voor het voorliggend bestemmingsplan is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen.

De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). De rapportage is als Bijlage 22 opgenomen bij de toelichting. Uit de ligging van het plangebied nabij diverse watergangen en de primaire waterkering van de Waal, wordt geconcludeerd dat het waterschap betrokken moet worden bij de planvorming. In de voorbereiding van het plan is het Waterschap Rivierenland betrokken.

5.12.5 Conclusie

Deze waterparagraaf vormt de watertoets bij het bestemmingsplan 'Erlecomsedam, Ooij'. De waterparagraaf is opgesteld om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen.

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de waterschapsbelangen. Het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.

Voor de realisatie van het plan dient een watervergunning te worden aangevraagd voor:

  • de verbouw van de cultuurhistorische vlamoven tot appartementengebouw (beoordeeld als nieuwbouw) binnen de beschermingszone van de primaire waterkering;
  • het aanleggen van een nieuwe ontsluiting op de Erlecomsedam binnen de beschermingszone en op de primaire waterkering, in combinatie met het verwijderen van de bestaande ontsluiting;
  • het aanleggen van een overbrugging van de A-watergang Ooijse Graaf ten behoeve van een zuidelijke ontsluiting;
  • eventuele aanpassingen aan oppervlaktewatergangen ten behoeve van de zuidelijke ontsluiting;
  • het realiseren van meer dan 10.000 m2 nieuwe oppervlakteverharding in de vorm van nieuwe woonbebouwing en bestrating, inclusief de benodigde waterberging en vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater.

Daarnaast dient een melding te worden verricht voor het verwijderen van beplanting binnen de beschermingszone van de primaire waterkering.

Voor deze onderdelen is in de voorgaande paragrafen aangetoond dat sprake is van een haalbaar plan. Het plan kan worden gerealiseerd met inachtneming van de uitgangspunten van het Waterschap Rivierenland. Het is aannemelijk dat de hierboven genoemde watervergunningen kunnen worden verleend. Daarmee is aangetoond dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Het waterschapsbelang is geborgd in de Keur.

Op basis van deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat het aspect waterhuishouding voldoende is onderzocht en geen belemmering vormt voor het voorgenomen initiatief tot realisatie van een woongebied op de bedrijfslocatie Erlecomsedam 34 en bijbehorende ontsluitingen.

5.13 Klimaatadaptatie en duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Dit betekent dat in een stedenbouwkundig ontwerp reeds rekening gehouden kan worden met ruimte voor dubbel functiegebruik, zoals duurzame energieopwekking in de openbare ruimte (rekening houdend met de architectuur), of aan eventuele ruimtereservering en invulling voor toekomstige verdeelstations voor energie in een gebied en/of buurt.

5.13.1 Actieplan Duurzaamheid 2019 - 2023

Eind 2018 stelde de gemeenteraad het Actieplan Duurzaamheid vast. Dit document geeft invulling aan de duurzaamheidsambitie in de gemeente. Gemeente Berg en Dal wil klimaatneutraal zijn in 2050, liever nog in 2040. Om deze ambitie te halen, wordt maximaal ingezet op klimaatadaptatie en duurzaamheid.

Voor alle nieuwbouw (woning en utiliteit) geldt dat sinds 1 januari 2021 de aanvraag van de omgevingsvergunning moet voldoen aan de BENG-eisen (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen). BENG gaat uit van 1) het beperken van de energiebehoefte van de buitenkant van het gebouw,

2) het zo efficiënt mogelijk opwekken van de primaire fossiele energiegebruik van het gebouw, voor bijvoorbeeld verwarming, koeling, warmtapwaterbereiding en ventilatoren, en

3) de energievraag van een gebouw bestaat zoveel mogelijk uit hernieuwbare energie.

De gemeente Berg en Dal onderscheidt enkele onderwerpen:

  • 1. Duurzame energie en aardgasvrij
  • 2. Klimaatadaptatie
  • 3. Groen en natuurinclusief bouwen
  • 4. Circulair bouwen

Duurzame energie en aardgasvrij

Gemeente Berg en Dal is medeondertekenaar van het Gelders Energie Akkoord. Dit betekent dat in 2030 55% minder CO2 mag worden uitgestoten binnen de gemeente Berg en Dal.

In de Klimaatwet is vastgelegd dat in 2050 95% minder CO2 wordt uitgestoten ten opzichte van 1990. Woningen worden ontworpen op een lage energievraag en voorzien zoveel mogelijk in hun eigen energiebehoefte. Bijkomend voordeel van een scherpe energieprestatie is een lage energierekening voor de bewoner.

Klimaatadaptatie

In 2050 moet heel Nederland waterrobuust en klimaatbestendig ingericht zijn. Om dat te bereiken, moet ruimtelijke adaptatie in het beheer, het onderhoud en de inrichting van de leefomgeving geborgd worden.

In de toekomst zullen weerextremen zoals piekbuien en hittegolven vaker voorkomen. Om daar beter mee om te gaan, is het beleid gericht op het voorkomen en terugdringen van wateroverlast, verdroging en hittestress.

Groen en Natuurinclusief bouwen
Berg en Dal heeft een prachtige natuur en ligt in een afwisselend landschap. Die kwaliteit dient te worden behouden en versterkt. Groen zorgt voor meer woongenot, prettig verblijven, rust, ontmoeting en bewegen en is het ook belangrijk voor biodiversiteit, het afvangen van fijnstof, het leveren van zuurstof en een regen- en hittebestendige leefomgeving.

De openbare ruimte wordt ingericht rekening houdend met de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) van de gemeente Berg en Dal.

Circulair bouwen
In 2030 moet Nederland al 50% minder primaire grondstoffen gebruiken (mineralen, metalen en fossiel). Gemeente Berg en Dal wil in 2050, maar liever nog in 2040, klimaatneutraal zijn en dus geen primaire grondstoffen meer gebruiken. In de Woondeal is het doel om vanaf 2022 bij nieuwe woningbouwplannen minimaal 25% circulair te ontwikkelen en vanaf 2030 50% circulair te bouwen.

5.13.2 Regionaal Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid

De gemeente Berg en Dal bereidt zich voor op de gevolgen van klimaatveranderingen. Dit doet de gemeente gezamenlijk met andere gemeenten in de regio. De regio Rijk van Nijmegen en Land van Maas & Waal heeft als een van de eerste regio’s in Nederland een Regionale Adaptatiestrategie (RAS) opgesteld. Deze RAS gaat er voor zorgen dat de regio in 2035, maar uiterlijk in 2050 klimaatbestendig is.

Klimaatverandering is niet alleen een taak van de overheid. Het overgrote deel van de gemeente is eigendom van anderen: particulieren, bedrijven, boeren en andere organisaties. De gemeente werkt daarom aan bewustwording van het probleem en het vergroten van kennis omtrent mogelijke oplossingen.

De RAS is uitgewerkt in een Regionaal Uitvoeringsprogramma (RUP). Daarin staat wat we in de komende jaren gaan doen om klimaatbestendig te worden.

5.13.3 Klimaatadaptatie en duurzaamheid: toepassing in de planontwikkeling

Duurzaamheid staat centraal van de huishouding van afval water en energie tot de wijze waarop we bouwen. De Ooij staat voor een leefbaar, veilig, gezond en aantrekkelijk woongebied waarbij de impact op het klimaat wordt geminimaliseerd en er op de gevolgen van klimaatverandering wordt geanticipeerd. Circulariteit is daarbij een belangrijk streven. Dat geldt zowel voor het watersysteem, hernieuwbare energie en het hergebruik van materialen.

Gebouwen en hun omgeving dragen bij aan het vasthouden van regenwater en het reduceren van hittestress.

De Ooij streeft naar maximale circulariteit. Daarom wordt 'slim' en 'sociaal' gesloopt en worden materialen hergebruikt. Nieuwe gebouwen krijgen een materialenpaspoort. Er wordt ingezet op het hergebruik van aanwezige materialen van de locatie zoals: keramische straatklinkers, stelconplaten, de 'oogst' uit de demontage van de grote fabriekshallen en eventueel populierenhout van de kap van bomen (voor natuurlijke speelelementen bijvoorbeeld). Ook worden de mogelijkheid om zoveel mogelijk met lokaal geproduceerde materialen te bouwen. Het is de ambitie om zoveel mogelijk biobased materialen te gebruiken zoals: hout, natuurlijke isolatie (flex, hemp, houtvezelisolatie), natuurlijke stuc en verf (leem en kalk, biobased houtbeits). Voor het primaire constructiemateriaal voor de grondgebonden woningen vormt massief hout (CLT) het uitgangspunt. Hierdoor slaat De Ooij in de basis CO2 op in plaats van dat het dit uitstoot. Ook is de losmaakbaarheid en daarmee de toekomstwaarde van de grondstoffen hiermee gewaarborgd.

5.14 Gecombineerde project- en plan-m.e.r.-beoordeling

Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling 'De Ooij' is tevens een gecombineerd plan- en project-mer-beoordeling doorlopen en vastgesteld. De motivering (mer-beoordeling) is opgenomen als Bijlage 23. In deze gecombineerd project- en plan-m.e.r.-beoordelingsnotitie zijn de activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het ontwerpbestemmingsplan 'Erlecomsedam, Ooij' omschreven en zijn de effecten inzichtelijk gemaakt. Op basis van de beschrijving van de kenmerken van de activiteit, de plaats van de activiteit en de kenmerken van de potentiële effecten, heeft het bevoegd gezag een besluit genomen. Tot de conclusie is gekomen, na een integrale beoordeling van deze aspecten, dat er geen aanzienlijke milieueffecten zijn die nopen tot het opstellen van een plan- of project-MER. Het college van B&W van de gemeente Berg en Dal is op basis van deze notitie dan ook tot de conclusie gekomen dat geen milieueffectrapportage nodig is.

Het besluit van het college van B&W is voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan genomen (7 november 2024). Het bestemmingsplan wordt nu gewijzigd vastgesteld naar aanleiding van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen. Een viertal wijzigingen heeft betrekking op milieueffecten van het plan.

  • Het verkeersonderzoek is aangepast vanwege de beschikbaarheid van een beter verkeersmodel. De eindconclusies zijn hetzelfde gebleven (zie Bijlage 18).
  • Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is aangepast vanwege de beschikbaarheid van een beter verkeersmodel en verouderde ondergronden. De eindconclusies zijn hetzelfde gebleven (zie Bijlage 5).
  • De aangevraagde Wnb-vergunning, waarnaar in de de gecombineerde project- en plan-m.e.r.-beoordeling naar wordt verwerzen, is inmiddels verleend door de provincie Gelderland. Voordat de vergunning is verleend is het stikstofonderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan de vergunning aangepast op basis van de beschikbaarheid van een beter verkeersmodel (zie het onderzoek in Bijlage 10 bij de toelichting). Ook de passende beoordeling is hierop aangepast (zie Bijlage 11 bij de toelichting). De conclusies zijn ongewijzigd; het plan heeft geen significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Deze conclusies zijn ook onderschreven door de provincie Gelderland, dat als bevoegd gezag de Wnb-vergunning heeft verleend.
  • De motivatie met betrekking tot het Gelders Natuurnetwerk is aangevuld; de eerder voorgestelde fysieke natuurcompensatie is vastgelegd door middel van een voorwaardelijke verplichting. De compensatiemaatregelen die noodzakelijk zijn om per saldo te zorgen voor een positieve effecten op de kernkwaliteiten van het GNN zijn daarmee beter geborgd in het bestemmingsplan. Deze compensatiemaatregelen zijn eerder al meegewogen in de plan-m.e.r.-beoordeling en nu geborgd. Daarmee is de conclusie met betrekking tot de milieueffecten ongewijzigd ten opzichte van de plan-m.e.r.-beoordeling en is de feitelijke realisatie van de natuurcompensatie juridisch verankerd.

De wijzigingen leiden niet tot nieuwe inzichten of gewijzigde conclusies met betrekking tot de milieueffecten van het planvoornemen. Aangezien er geen gewijzigde inzichten zijn, is het nemen van een nieuw besluit op de plan-m.e.r.-beoordeling door het college niet noodzakelijk en blijft het eerdere besluit (7 november 2023) van het college van B&W van de gemeente Berg en Dal dat geen milieueffectrapportage nodig is van toepassing op het voorliggend plan.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Inleiding

Op de verbeelding is met behulp van de methode uit SVBP 2012 de bestemming van de gronden aangegeven. De bijbehorende bepalingen zijn vervolgens opgenomen in de planregels. De verbeelding brengt de planregels in beeld. De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De gehanteerde bestemmingen zijn in paragraaf 6.2 kort toegelicht.

3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regelingen opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming. I.c. zijn dat de algemene gebruiksregels.

4. Overgangs- en slotregels

Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.

6.2 De bestemmingen

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Enkelbestemmingen

  • Gemengd: De bestemming 'Gemengd' wordt opgenomen ter plekke van de vlamoven, de haaghut en de woonwerklocatie ter plekke van het locoloods-ensemble. De gemengde bestemming is beoogd voor het behoud van cultuurhistorische waarden en kleinschalige voorzieningen zoals een museum voor de steenfabriek historie, kleinschalige horeca en maak-/werkplekken. Daarnaast wordt ruimte geboden voor activiteiten, markten en voorzieningen waar inwoners van het woongebied hun eigen invulling aan kunnen geven. De vlamoven en de haaghut worden specifiek bestemd door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - vlamoven' en 'specifieke vorm van waarde - haaghut'. De woningen met bijbehorende werkplaats, atelier en gastenverblijf zijn aangeduid met 'specifieke vorm van gemengd - woonwerklocatie'.
  • Groen: De bestemming 'Groen' wordt opgenomen om de openbare groenvoorzieningen vast te leggen. De Speulplek krijgt binnen deze bestemming een passende regeling door de aanduiding 'speeltuin' op te nemen. Binnen deze bestemming wordt ook het Ooijpad gerealiseerd. De borging van het Ooijpad is geregeld via het Beeldkwaliteitsplan.
  • Groen - Beekbegeleidend groen: De bestemming 'Groen - Beekbegeleidend groen' wordt opgenomen om de zuidelijke verbindingszone met landschappelijk en ecologische waarden een passende bestemming te geven. In deze bestemming wordt de zachte overgang tussen de nieuwe woonomgeving en de ecologische verbindingszone van de Ooijse Graaf vastgelegd.
  • Natuur: De bestemming 'Natuur' wordt opgenomen voor alle gronden die in de nieuwe situatie deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (na herbegrenzing). Binnen deze bestemming liggen onder andere de gronden die eigendom zijn van Staatsbosbeheer.
  • Tuin: de gronden gelegen binnen de beschermingszone van de gasleiding hebben de bestemming tuin gekregen, dit om te voorkomen dat ter plaatse gebouwen worden gebouwd. Overigens worden deze gronden mede beschermd door de ligging binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
  • Verkeer - Verblijfsgebied: De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' wordt opgenomen voor de interne ontsluitingsroute en de parkeervoorzieningen.
  • Water: De bestemming 'Water' wordt opgenomen voor alle A-watergangen in het plangebied. Dit zijn de Ooijse Graaf en een watergang ten zuiden van de woningbouwlocatie.
  • Wonen: De bestemming 'Wonen' wordt opgenomen voor alle nieuwe woningen. Per bouwvlak is het type woningen, de maatvoering en het aantal woningen aangeduid.

Dubbelbestemmingen

  • Leiding- Gas: De dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt overgenomen uit het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' ter bescherming van de bestaande gasleiding van de GasUnie.
  • Waarde - Archeologie 4: De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt overgenomen uit het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem. De defintieve archeologische bestemming wordt bepaald naar aanleiding van het archeologisch booronderzoek.
  • Waterstaat - Waterkering: De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' wordt opgenomen ter plekke van de primaire waterkerking. De dubbelbestemming beschermt de primaire waterkering en voorkomt dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor het bouwen van bouwwerken op de dijk.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt betreft een particulier initiatief waarbij alle kosten voor rekening komen van de initiatiefnemer. Daarnaast houdt de initiatiefnemer rekening met de financiële lasten voor de noodzakelijke bodemsaneringen (zie ook paragraaf 10.4.1 Strijdig gebruik). Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling van dit plan geen kosten verbonden.

De gemeente Berg en Dal heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.

Hoofdstuk 8 Overleg, inspraak en procedure

8.1 Omgevingsdialoog

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de omwonenden geïnformeerd en is een omgevingsdialoog gehouden. Er zijn meerdere informatiebijeenkomsten georganiseerd door de ontwikkelaar. Een verslag van de omgevingsdialoog is toegevoegd als Bijlage 24 bij de toelichting.

8.2 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan besproken met volgende partijen:

  • Provincie Gelderland;
  • Waterschap Rivierenland;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Veiligheidsregio Gelderland-Zuid;
  • Rijkswaterstaat.

Provincie Gelderland: Er is meerdere keren met de provincie overleg gevoerd over de Wnb-vergunning en de herbegrenzing van het GNN. De provincie Gelderland heeft aangegeven akkoord te gaan met de herbegrenzing van het GNN. De provincie Gelderland verwerkt het herbegrenzingsverzoek in de Omgevingsverrodening Gelderland, nadat het voorliggend bestemmingsplan onherroepelijk is. De provincie heeft op 5 juli 2023 per mail een aantal opmerkingen geplaatst bij het plan en onder andere gevraagd het plan te toetsen aan de regels voor het Ganzenrustgebied. Daarop is de toelichting aangevuld. Verder heeft Gedeputeerde Staten op 27 oktober 2023 ingestemd met de gecoördineerde procedure voor de Wnb-vergunning.

Waterschap Rivierenland: Er is meerdere keren overleg gevoerd met het Waterschap Rivierenland over de waterbergingsopgave. Het waterschap heeft op 11 oktober 2023 een vooroverlegreactie toegezonden. Het waterschap heeft verzocht om (1) te verwijzen naar het meest recente waterbeheerprogramma, (2) een juiste verwijzing naar de vergunningplicht voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak op te nemen en (3) een nader uitgewerkt water- en rioleringsplan op te laten stellen dat kan dienen als basis bij de benodigde vergunningen. De toelichting is aangevuld op deze drie punten.

Nederlandse GasUnie: De GasUnie heeft op 28 augustus 2023 een vooroverlegreactie toegezonden. In de vooroverlegreactie vraagt de GasUnie om enkele aanpassingen van de regels bij de bestemming 'Leiding - Gas'. Daarnaast wordt gevraagd om een voorrangsbepaling op te nemen. De voorgestelde aanpassingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid: De Veiligheidsregio heeft op 29 augustus 2022 en 18 oktober 2023 een advies uitgebracht over het voorontwerpbestemmingsplan. De adviezen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan (voornamelijk in paragraaf 5.5 Externe veiligheid).

Rijkswaterstaat: Rijkswaterstaat heeft op 7 mei 2021 per aangegeven dat de locatie geen onderdeel uitmaakt van het winterbed van de Waal en Rijkswaterstaat daarom niet betrokken hoeft te worden bij de planvorming.

8.3 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Eenieder is in de gelegenheid gesteld om gedurende deze periode een zienswijze in te dienen. Gedurende de inzagetermijn zijn 13 zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn beoordeeld en voorzien van een gemeentelijke reactie in de nota van zienswijzen. Deze nota is toegoevoegd als Bijlage 25 bij de toelichting. De zienswijzen zijn meegenomen in de besluitvorming.